Uploaded by sanneromeevveluw

Leertaken medische kennis

advertisement
lOMoARcPSD|3959416
Samenvatting leertaak 1-12
Medische kennis (Christelijke Hogeschool Ede)
StudeerSnel wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Leertaak 1 ‘Erfelijkheid’
1.Watweetj
eeralvan?
Ongetwijfeld ben je het begrip erfelijkheid wel eens tegengekomen en je hebt ook wel eens gehoord
van DNA. Welke voorbeelden ken je zelf van mensen met een aandoening of ziekte, waarvan het
duidelijk is dat die is ovegeërfd van een van beide ouders? Van welke aandoening heb je je wel eens
afgevraagd of die erfelijk is, en of jij, of een familielid, of een cliënt kans heeft die aandoening te
krijgen? Ga na wat je erover weet door middel van de volgende vragen:
Wat is een gen, wat is een chromosoom, wat is DNA?
Een gen  Stukjes van een chromosoom waarin de codes voor de erfelijke lichamelijke en psychische
eigenschappen van een organisme zijn opgeslagen. Ze vormen de functionele elementen van een
chromosoom
Een chromosoom  lange, dunne en spiraalvormige draad waarlangs de genen zijn gerangschikt als
de kralen van een ketting. Chromosomen bestaan voornamelijk uit DNA
DNA  lang, complex molecuul dat informatie bevat over alle genetische eigenschappen. De
volledige naam voor DNA is desoxyribonucleïnezuur.
Probeer eens een chromosoom te tekenen, of een stukje DNA.
Is autisme erfelijk? En schizofrenie? En depressie?
onze genen hebben invloed op onze psychologische eigenschappen, net als op onze lichamelijke
kenmerken.
depressie  in bepaalde gevallen is er zeker sprake van een genetische aanleg.
Schizofrenie  de bipolaire stoornis is in hoge mate erfelijk. Schizofrenie ontstaat pas als er sprake is
van een biologische aanleg plus een onbekende omgeving, dat zet dan de erfelijke neiging aan de
gang.
Autisme  er is een verband tussen autismespectrumstoornis en gifstoffen uit de omgeving of
epigenetische factoren die de genexpressie in de hersenen niet goed kan reguleren. Er wordt nog veel
onderzoek gedaan naar de rol van erfelijkheid.
2.Waar
om i
shetbel
angr
i
j
kdateenhul
pver
l
eneri
et
svaner
f
el
i
j
khei
dweet
?
Van veel aandoeningen, ook psychische, is aangetoond dat erfelijke aanleg een rol speelt in het
ontstaan ervan. Als gezegd wordt "Het is erfelijk", moet je een globaal idee hebben van wat dat
betekent en wat dat niet betekent, ook al heeft dat niet direct consequenties voor je dagelijks
handelen met je cliënten.
1
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
3.Watmoetj
edoen?
Bestudeer Erfelijkheid in het boek van Zimbardo, par.2.1.2. en onderstaand online hoorcollege (10
min.). Belangrijke begrippen om te snappen: gen, DNA, chromosoom, genotype, fenotype, rol van de
omgeving.
Gen, chromosoom, DNA  zie opdracht 1
Genotype  kenmerken van een organisme zoals die genetisch zijn vastgelegd.
Fenotype  waarneembare fysieke kenmerken van een organisme.
Rol van de omgeving  niet alleen de genen bepalen het psychologisch lot, ook de omgeving speelt
een grote rol hierin. Als jou omgeving goed is en als dat jou stimuleert dan kan je een ernstig
medische toestand overwinnen.
2
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Leertaak 2 ‘Stress’
Voor Medische kennis is het voldoende dat je weet en in grote lijnen begrijpt hoe het lichaam
reageert op stress. Je kunt dit leren door middel van hoofdstuk 14.2 van Zimbardo en onderstaand
online hoorcollege (13 min). De psychologie van stress (Zimbardo par.14.1 en 14.3) blijft hier buiten
beschouwing.
- Emotionele arousal = stress  het richt onze aandacht op bedreigende gebeurtenissen en
bereidt ons voor op een reactie. Het nadeel is dat door extreme of langdurige arousal onze
gezondheid kan worden bedreigd.
- Als er een stressvolle situatie begint de stressreactie met een abrupte en sterke fysiologische
arousal, veroorzaakt door het autonome zenuwstelsel. Arousal gaat gepaard met een
versnelde hartslag en ademhaling, een stijging van de bloeddruk en toename van
transpiratie. Het zenuwstelsel, het hormoonstelsel en onze spieren bereiden ons bijna
onmiddellijk voor op wat komen gaat. we kunnen zo effectief en efficiënt reageren  acute
stress
- Acute stress  een tijdelijk, kortdurend, patroon van arousal als reactie op een stressor, met
een duidelijk begin en een beperkte duur.
- Fight-or-flightreactie  reeks interne processen die het organisme voorbereiden op een
gevecht of vlucht, en die in gang wordt gezet als een situatie als bedreigend wordt
geïnterpreteerd.
- Depressie is direct gekoppeld aan stress
3
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Belangrijk om te kennen en te begrijpen:
- hypothalamus-hypofyse-bijnier-as  zie afbeelding 14.6 en 14.7 fungeert als feedback of
thermostaat systeem. Het reguleert het stresshormoon cortisol als er sprake is van
voortdurende stress.
- hypofyse  de hypofyse controleert de werking van een aantal hormoonproducerende
klieren zoals de bijnier. Die hypofyse produceert zelf ook hormonen. Het is een klier in de
hersenen onder de hypothalamus.
- Hypothalamus  het is een regelcentrum voor het handhaven van het milieu. Dit gebeurt
zowel direct als indirect. Direct door de aansturing van het autonome zenuwstelsel (is
verantwoordelijk voor processen als ademhaling, hartslag, lichaamstemperatuur). Indirecte
handhaving door het organisme te motiveren om bepaald gedrag te vertonen (bijvoorbeeld
eten als de hypothalamus een hongergevoel veroorzaakt).
- Bijnier  bijnieren maken belangrijke hormonen. produceren cortisol. Flight-or-fightrespons
en de stofwisseling. Seksueel verlangen (vooral bij vrouwen)
- de stresshormonen  werken op hersenen, stresshormonen zijn in feite steroïde. Het
langdurig gebruik van steroïden brengt het lichaam feitelijk in de laatste fase van het
algemeen aanpassingssyndroom waardoor er een gevaarlijke achteruitgang van de
lichaamsfunctie wordt veroorzaakt
- Adrenaline  adrenaline stuurt de fysiologische reactie op stress aan. Adrenaline vernauwt
de bloedvaten en verhoogd de bloeddruk en verwijd de luchtwegen. Deze adrenaline wordt
gemaakt / komt vrij in het lichaam als er heel veel stress is. Gevolg wordt fight-orflightreactie.
Is zowel een neurotransmitter in het sympathische zenuwstelsel als een stresshormoon dat door de
bijnier wordt afgescheiden
- Cortisol  een corticosteroïde die bij de fight-or-flightreactie word gevormd. Cortisol komt
vrij bij elke vorm van stress, het zorgt ervoor dat bepaalde eiwitten in spieren worden
afgebroken waarbij aminozuren vrijkomen. Hiervan kan glucose gemaakt worden en die
energie wordt gebruikt om het lichaam weer terug te brengen in evenwicht.
Hormoon die wordt gemaakt door de bijnieren. Heeft het effect om je lichaam lange tijd in staat te
herstellen, om de toestand van spanning het hoofd te kunnen bieden. Zoals bloedsuikerverhoging,
afgifte van endorfine, remming voor afweer, eiwit, afbraak, beschadiging hypocampus,
slaapproblemen en depressie.
- de relatie tussen stress en prestatie  stress veroorzaakt een aanmaak van adrenaline, door
de adrenaline presteer je beter, ben je alerter en fysiek sterker. Cortisol helpt het lichaam om
weer terug te komen in een normale staat.
- de rol van een vroeg in het leven geactiveerde HHB-as op het ontstaan van enkele psychische
aandoeningen 
4
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
 via de placenta komt stresshormoon ook in het bloed van het kind.
 In de eerste levensjaren door allerlei vormen van stress
 Kan de basis leggen voor depressie, borderline persoonlijkheidsstoornis, PTSS en
stressyndroom.
5
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Leertaak 3 ‘Zenuwstelsel’
Een intact en goed functionerend brein ligt ten grondslag aan ons menselijk functioneren (Zimbardo,
2013; blz.40). Onze activiteiten, emoties en gedrag worden bedacht, overgewogen, aangestuurd en
ervaren in onze hersenen. Omdat sociaal werkers zich bezig houden met het gedrag van mensen,
vooral als dat gedrag problematisch is, en omdat in de afgelopen decennia erg veel bekend is
geworden over de rol van ons brein bij emoties en gedrag, in het bijzonder bij problematisch gedrag,
moet een sociaal werker basale kennis hebben over de bouw en werking van het brein. Een
waarschuwing vooraf is hier op zijn plaats: kennis van het brein geeft zelden een volledige en
bevredigende verklaring van (problematisch) gedrag. Hetzelfde geldt voor kennis van erfelijkheid.
Brein en erfelijkheid vormen een onmisbare biologische basis voor het menselijk gedrag, maar een
mens is meer dan zijn biologische en chemische substantie.
2. Waarom is dit onderwerp belangrijk voor je?
Kennis van het zenuwstelsel of het brein is zelden direct relevant voor het handelen van een sociaal
werker in de praktijk. Maar breinkennis speelt een belangrijke rol in de verklaring van veel
problematisch gedrag en psychische stoornissen. Hoewel die neurobiologische verklaring van
problemen niet overschat moet worden is het voor een hbo-opgeleide hulpverlener van belang om
enig begrip te hebben van het populaire "breindenken" in de hulpverlening en op dit terrein niet
geheel onnozel te zijn.
3. Wat moet je doen?
Bestudeer uit het boek van Zimbardo par.2.2.1, 2.2.2, 2.3.1 en 2.3.2 tot bovenaan blz.70 (je mag
stoppen bij pariëtaalkwabben). Begrippen die je moet kennen en begrijpen zijn:
- Neuron  een cel, ook wel zenuwcel genoemd, die is gespecialiseerd in het ontvangen en
doorsturen van informatie naar andere cellen in het lichaam. Een bundeling van een groot
aantal neuronen wordt een zenuw genoemd.
- motorische neuronen  zenuwcel die boodschappen van het centrale zenuwstelsel naar de
spieren en/of klieren geleidt
- sensorische neuronen  zenuwcel die boodschappen van sensorische receptoren naar het
centrale zenuwstelsel geleidt.
- Dendrieten  vertakte uitlopers van het cellichaam van een neuron die de informatie
binnenhalen.
- Axon  de lange uitloper van een zenuwcel die de informatie vanuit het cellichaam naar de
eindknopjes vervoert. De informatie verplaatst zich in de vorm van een elektrische lading.
- Eindknop  kleine verdikking aan het uiteinde van het axon. Bevat neurotransmitters, die de
boodschap van het neuron bij stimulatie vrijlaten naar de synaps.
- Synaps  microscopisch kleine spleet waardoor de communicatie tussen neuronen
plaatsvindt. Synapsen komen ook voor tussen neuronen en de spieren of kieren die ze van
berichten voorzien.
- synaptische transmissie  transport van de informatie door de synaptische spleet (van het
ene neuron naar het andere bijvoorbeeld) door middel van neurotransmitters.
6
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
- Neurotransmitter  chemische boodschapper die neurale berichten van de ene kant van de
synaptische speelt naar de andere kant brengt. Sommige hormonen hebben dezelfde
chemische samenstelling als sommige neurotransmitters.
- Receptor  eindorganen van zintuigen en gevoelszenuwen, die prikkelingen van deze
zintuigen en gevoelszenuwen registreren.
- Plasticiteit  vermogen van het zenuwstelsel om zich aan te passen of te veranderen. Dankzij
plasticiteit kunnen we leren door ervaring, en is het zenuwstelsel in sommige gevallen in
staat fysieke beschadigingen te compenseren.
- Centrale zenuwstelsel  de hersenen en het ruggenmerg
- perifere zenuwstelsel  alle delen van het zenuwstelsel die zich buiten het centrale
zenuwstelsel bevinden. Het perifere zenuwstelsel bestaat uit het autonome en somatische
zenuwstelsel.
- contralaterale banen  sensorische en motorische banen tussen de hersenen en de rest van
het lichaam steken onderweg over naar de andere zijde, zodat signalen van de rechterkant
van het lichaam door de linkerzijde van de hersenen worden verwerkt.
- autonome zenuwstel  gedeelte van het perifere zenuwstelsel dat boodschappen naar de
interne organen en klieren verzendt.
- Sympathisch zenuwstelsel  deel van het autonome zenuwstelsel dat boodschappen naar
inwendige organen en klieren stuurt en ons in staat stelt te reageren op stressvolle situaties
en noodgevallen.
- Parasympathische zenuwstelsel  deel van het autonome zenuwstelsel dat de dagelijkse
routine van de inwendige organen in de gaten houdt en het lichaam weer kalmeert nadat dat
door het sympathische zenuwstelsel in staat van paraatheid is gebracht.
- Hersenstam  meest primitieve van de drie hersenlagen. Hij bestaat uit de medulla
oblongata (gebied in de hersenstam dat de ademhaling en de hartslag controleert. De
sensorische en motorische zenuwbanen die de hersenen met het lichaam verbinden, kruisen
elkaar in de medulla. Medulla oblongata betekent letterlijk verlengd (ruggen)merk), de pons
(gebied in de hersenstam dat de hersenactiviteit tijdens de slaap en dromen reguleert. Pons
is het Latijnse woord voor brug) en de formatio reticularis (potloodvormige structuur in de
hersenstam die betrokken is bij het slapen en waken).
- Cerebellum  deze ‘kleine hersenen’ zijn verbonden met de hersenstam. Het cerebellum is
verantwoordelijk voor gecoördineerde bewegingen.
- limbisch systeem  de middelste laag van de hersenen, betrokken bij emotie en herinnering.
Het limbische systeem omvat het corpus amygdaloideum (de amygdala), de hippocampus, de
hypothalamus en andere structuren.
- Hippocampus  onderdeel van het limbische systeem; speelt een rol bij langdurige
herinneringen.
- Amygdala  structuur in het limbische systeem, speelt een rol bij herinneringen, emoties
(vooral angst en agressie) en motivatie.
7
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
- Hypothalamus  structuur in het limbische systeem die dienst doet als
bloedtestlaboratorium. Het bloed dat informatie geeft over de toestand van het lichaam
wordt continu in de gaten gehouden.
- cerebrale cortex  de dunne grijze massa die het cerebrum bedekt. Bestaat uit een halve
centimeter dikke laag cellichamen van neuronen. De cerebrale cortex is verantwoordelijk
voor het grootste deel van onze ‘hogere’ mentale processen, waaronder denken en
waarnemen.
- Frontaalkwab  gebied voor in de hersenen dat met name een rol speelt bij beweging, het
denken en de persoonlijkheid.
- prefontale cortex  wordt geassocieerd met verschillende aspecten van gedrag en
persoonlijkheid
- spiegelneuronen  zenuwcel die geactiveerd wordt als je een handeling uitvoert, maar ook
als je iemand anders een handeling ziet uitvoeren. De ontdekking van spiegelneuronen wordt
beschouwd als een van de belangrijkste recente ontdekkingen in de neurowetenschappen.
Wat je niet hoeft te kennen: afferent en efferente neuronen, actiepotentiaal, gliacellen. Medulla,
formatio reticularis, thalamus, corpus callosum.
Belangrijke begrippen van
functiestoornissen:
Afasie = taalvermogen verdwenen
Agnosie = verlies van vermogen dingen te
herkennen.
Apraxie = vermogen om juist te handelen
is weg
8
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Leertaak 4 ‘Ontwikkelingsstoornissen’
2. Waarom is dit onderwerp belangrijk voor je?
Autisme kom je zeer regelmatig tegen, zowel in de gehandicaptenzorg als de jeugdzorg als de ggz,
soms zonder dat je het weet. Uitgesproken gevallen van autisme zijn meestal goed herkenbaar en
daarvoor wordt al vroeg specialistische behandeling in gang gezet. Maar je kunt ook kinderen of
volwassenen tegen komen met lichte vormen van autisme of met "autistische trekken" die nooit als
autisme zijn gediagnosticeerd.
Ook ADHD is een erg bekende diagnose, misschien wel overbekend. ADHD is een schoolvoorbeeld
van een medische diagnose waarover zeer regelmatig de discussie oplaait of we wel over een stoornis
of ziekte moeten spreken en of niet veel te veel kinderen medicijnen krijgen vanwege hun drukke
gedrag. Een hulpverlener dient basiskennis van ADHD te hebben en in deze discussie een zinnig
woord kunnen meespreken.
3. Wat moet je doen?
Bestudeer par.12.2.5 van Zimbardo en de onderstaande minihoorcolleges. Beantwoord daarna
onderstaande vragen om voor jezelf te checken of je nu de nodige kennis hebt. Heb je dan nog
vragen, post die dan op de padlet voor de lesdag.
Bekijk ook deze prachtige en aandoenlijke uitleg van een zevenjarige jongen over zijn autisme.
Autisme: autismespectrumstoornis  een stoornis die ernstige belemmeringen van de aandacht, de
cognitie (denken en gerelateerde verstandelijke processen), de communicatie en het sociaal
functioneren kan veroorzaken.
ADHD: aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteits-stoornis  een psychische stoornis die wordt
gekenmerkt door gebrekkige impulscontrole, problemen met het zich concentreren op een taak
gedurende een langere tijdsperiode, snel afgeleid zijn en overmatige activiteit.
4. Verwerking - test jezelf
Na het doen van deze leertaak moet je de volgende vragen kunnen beantwoorden:
Wat wordt bedoeld met neurobiologische ontwikkelingsstoornissen? Geef drie voorbeelden.
- Verstandelijke beperking
- Autismespectrumstoornis
- Aandachtsdeficiëntie-/hyperactiviteitsstoornis (ADHD)
- Diverse leer- en ontwikkelingsstoornissen
Wat zijn de twee categorieën van verschijnselen van autismespectrumstoornis? Geef van elke
categorie enkele voorbeelden.
9
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
- DSM 4: pervasieve ontwikkelingsstoornissen

(klassiek) autisme

Syndroom van asperger

PDD-NOS

e.a.
- DSM 5: autismespectrumstoornis

Twee clusters van autistische verschijnselen

Mate van ernst van de verschijnselen

Variabele intelligentie
Welke maatregelen zijn belangrijk in de begeleiding van kinderen met autisme?
Wat zijn de twee categorieën van verschijnselen van ADHD? Geef van elke categorie enkele
voorbeelden.
1. Onoplettendheid  kan aandacht er niet bij houden, maakt slordige fouten, raakt dingen
kwijt, wordt makkelijk afgeleid, lijkt niet te luisteren, volgt aanwijzingen niet op, heeft moeite
taken en activiteiten te organiseren, vermijdt taken die langdurige geestelijke inspanning
vereisen, is vergeetachtig.
2. Hyperactiviteit en impulsiviteit  beweegt onrustig met handen en voeten, staat op als hij
moet blijven zitten, rent rond, klimt overal op, praat veel en excessief, gooit het antwoord er
al uit voor de vraag gesteld is, heeft moeite om op zijn beurt te wachten, stoort anderen en
dringt zich op.
10
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Hoe wordt ADHD behandeld?
- Psycho-educatie

Aan ouders + kind

Aan leerkrachten
- Medicatie (methylfenidaat = ritalin, concerta)
- Gedragstherapie (o.a. stop-denk-doe)
- Training en begeleiding

Voor kind

Voor ouders, voor leerkrachten
11
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Leertaak 5 ‘Geneesmiddelen’
Het onderwerp Geneesmiddelen kan worden bestudeerd met behulp Zimbardo par.13.3.1 en een
viertal online hoorcolleges (totaal plm. 45 min).
Je moet kennen en begrijpen:
de definitie van een geneesmiddel  een geneesmiddel is eens substantie die wordt aangewend
voor:
1. Het genezen of voorkomen van een ziekte, gebrek, wond of pijn
2. Het stellen van een geneeskundige diagnose
3. Het herstellen, verbeteren of wijzigen van fysiologische functies
De vijf fasen van de weg van een geneesmiddel in het lichaam  farmacokinetiek beschrijft de
processen die een geneesmiddel in het lichaam doormaakt. Fasen:
1. Inname / toediening
2. Opname en transport
3. Werking
4. Omzetting / metabolisme
5. eliminatie
bloedspiegel  hiermee wordt de concentratie in het bloed bedoeld. Ook wel plasmaconcentratie.
12
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
therapeutisch gebied of therapeutische breedte De therapeutische breedte of gebied van een
geneesmiddel is het verschil tussen een net effectieve dosering en een net niet toxische dosering.
mechanismen van bijwerkingen  Oorzaken van bijwerkingen
1. eigenschappen van het geneesmiddel zelf
2. eigenschappen van de gebruiker
3. fouten in het gebruik
4. interactie van medicijnen
Proces van geneesmiddelenverstrekking 
1. arts schrijft geneesmiddel voor
2. apotheek pakt de goede hoeveelheid en medicijnen op basis van het recept
3. het wordt afgeleverd in gesealde zakjes (blisters) daar staat de naam op, het medicijn en de
hoeveelheid. Dit zit in de goede volgorde opgerold, zodat je je niet kan vergissen.
4. En daarna deelt iemand die daar voor bevoegd is het geneesmiddel uit.
Wat een sociaal werker wel en niet mag  een sociaal werker kan nooit een BIG registratie hebben.
Je mag bijvoorbeeld wel een injectie indienen als je daar mee hebt leren werken door een ervaren
persoon die daar toe bevoegd is. Je mag dit alleen doen als je een opdracht krijgt van een persoon
met een BIG registratie. Je bent bevoegd als je bekwaam bent. Of als je een verklaring van een arts of
een verpleegkundige krijgt om geneesmiddelen te mogen / kunnen toedienen:
- Moet je geconcentreerd en zorgvuldig kunnen werken
- Moet je (in de instelling) daar een cursus voor volgen
de wettelijke kaders hiervoor 
geneesmiddelenwet:
- college ter beoordeling van geneesmiddelen
- productie en verhandeling van geneesmiddelen
13
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
- indeling geneesmiddelen
- etiket en bijsluiter

naam geneesmiddel (ook in braille)

sterkte en vorm van het geneesmiddel

wijze van gebruik

uiterste gebruiksdatum
wet BIG
- registratie beroepen
- voorbehouden handelingen
kwaliteitswet zorginstellingen
- verplichting tot verantwoorde zorg en deskundig personeel
- melden van calamiteiten
Werkingsmechanismen van psychofarmaca, hun belangrijkste bijwerkingen
De verschillende manieren van naamgeving van een geneesmiddel
14
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Je hoeft geen afzonderlijke geneesmiddelen bij name te kennen.
15
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Leertaak 6 ‘DSM-5’
De DSM 5 is het diagnostische classificatiesysteem dat in de Westerse psychiatrie gangbaar is om bij
mensen met psychische aandoeningen een diagnose te stellen.
Als aanvulling op de tekst in Psychologie. Een inleiding van Zimbardo, par.12.2.1, waarin nog wordt
uitgegaan van de DSM-IV, vind je hier goede informatie over de DSM 5 (zie ook het hoorcollege van
week 39).
Enkele belangrijke noties voor een sociaal werker:

In de praktijk van je werk als sociaal werker heb je de DSM 5 niet nodig. Wat je cliënt nodig
heeft aan ondersteuning, hulp of begeleiding, kan je niet afleiden van zijn DSM-diagnose,
maar uit persoonlijke gesprekken met de cliënt en zijn naasten, met een betrokken
professionele relatie als basis.

De DSM5 is eigenlijk niet meer dan een afsprakenboek. Deskundigen hebben met elkaar
afgesproken, op basis van kennis van en inzicht in psychische problematiek, welke naam zij
willen geven aan welke verzameling van verschijnselen.

Diagnostiek is veel meer dan kijken in welke categorie (welk 'hokje') de cliënt thuis hoort met
zijn verschijnselen. Diagnostiek vraagt om deskundigheid en een geïnteresseerde houding en
persoonlijke betrokkenheid bij de cliënt. Een diagnosticus moet zich verdiepen in de
achtergrond van de cliënt, zijn verleden en zijn huidige context, om de betekenis van zijn
klachten en verschijnselen te begrijpen.

Diagnostiek behoort niet tot de competenties van de sociaal werker. Als sociaal werker kan je
wel verschijnselen signaleren die zouden kunnen wijzen op meer of minder ernstige
psychische problematiek.
16
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Leertaak 7 ‘Psychose’
1. Wat is een psychose?
Soms gaan psychotische ervaringen zo overheersen dat je aan weinig anders meer kunt
denken en dat je er ook naar gaat handelen. Je denkt bijvoorbeeld achtervolgd te worden
door de CIA en gaat daar over klagen bij de politie en de Amerikaanse ambassade. Je denken
volgt de logica van de psychose. Anderen zien raar gedrag bij je. Zelf ervaar je dat in je
psychose heel anders: je hebt het gevoel dat juist de omgeving veranderd is en dat andere
mensen raar doen: je voelt je bedreigd.
2. Wat zijn wanen? Wat zijn hallucinaties?
Wanen zijn sterke en vaak emotioneel geladen overtuigingen die botsen met de
overtuigingen van mensen in de omgeving. Wanen kunnen heel onrealistisch zijn
(bijvoorbeeld het idee achtervolgd te worden door buitenaardse wezens), maar soms is het
moeilijk om een waanidee vast te stellen.
Een hallucinatie is een zintuiglijke waarneming zonder dat er een externe prikkel is. Iemand
kan dingen horen, zien, voelen, proeven en ruiken die voor de omgeving niet waarneembaar
zijn.
Hoe ontstaat een psychose? Wat houdt het diathese-stress model in?
Wat de oorzaken zijn van psychose is niet precies bekend. Soms zit het in de familie en wordt
een gevoeligheid voor psychose doorgegeven van de ene generatie op de andere. Soms is er
een duidelijk verband met vroegere gebeurtenissen, bijvoorbeeld trauma’s.
Het diathese-stressmodel zegt dat als je een combinatie van genetische aanleg en stress hebt,
je een stoornis zal ontwikkelen. Diathese-stress modellen helpen bepalen wie een stoornis zal
ontwikkelen en wie niet.
3. Hoe wordt een psychose behandeld?
Er zijn 5 fasen in de psychose.
1. Vroege fase
In de vroege fase ervaar je klachten die je misschien niet meteen kunt thuisbrengen. Ze
kunnen vanzelf weer weggaan, lang hetzelfde blijven, maar ook verergeren richting een
psychose.
2. Overweldigd zijn door de psychose
Je gaat helemaal op in je eigen realiteit. Er is al zorg nodig zonder dat je dit door hebt. Je
ziet de symptomen nu als deel van jezelf.
3. Worstelen met psychosegevoeligheid
Als je uit je psychose komt, wordt je geconfronteerd met de gevolgen. Je realiseert je dat
je psychisch kwetsbaar bent. Je moet wennen aan de gevolgen daarvan voor je leven.
4. Leven met psychosegevoeligheid
Je wilt je leven weer oppakken, maar beseft dat dit niet makkelijk is. In het begin zal het
moeilijk zijn om kleine dingen zoals een boodschap te gaan doen, maar zodra je je eigen
grenzen weer kent, zal het beter gaan.
5. Leven voorbij de psychose
Uiteindelijk heb je alles wat je is overkomen een plek gegeven. In je zoektocht om je
kwetsbaarheid en je weerbaarheid te leren kennen, heb je veel geleerd. Je kunt jezelf en
anderen uitleggen wat er is gebeurd. Je begrijpt hoe je psychose kon ontstaan, en hoe je
in balans blijft. Je erkent wat er is gebeurt. Je bent je kwetsbaarheid ontstegen. Dit
betekent niet dat je symptoomvrij bent. Maar je kan er wel nu mee omgaan.
17
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
In de behandeling moet worden gekeken naar welke fase die patiënt zit.
Fase 1 – zicht op triggers, terughoudend met medicatie en psychotherapie.
Fase 2 – voorlichting, medicatie en psychotherapie.
Fase 3 – Combi van voorlichting, contact met ervaringsdeskundigen, medicatie, therapie.
Fase 4 – Evt. therapieën, tools, en herstelwerkgroepen.
Fase 5 – Afbouwen met medicatie en evt. psychotherapie
4. Hoe kan het verder gaan als iemand eenmaal psychotisch is geweest?
- De psychose komt niet meer terug, de persoon functioneert weer normaal.
- De psychose komt enkele malen terug, daarna gaat het goed.
- De psychose komt regelmatig terug; tussen de psychotische perioden functioneert de
persoon normaal of op een lager niveau, met meer of minder ernstige ‘negatieve’
symptomen (motivationele beperkingen).
- De psychose wordt chronisch; de persoon blijft last houden van wanen en hallucinaties,
heeft meer of minder ernstige ‘negatieve’ symptomen en functioneert beperkt.
5. Wat is schizofrenie en waarom is dat zo'n ongelukkige term?
Het lijkt alsof we van een hersenziekte spreken, maar het is een syndroom. Dit is een
verzameling van ziekteverschijnselen. Het heeft geen eenduidige oorzaak, het komt op veel
verschillende manieren voor en iedereen reageert verschillend op de behandeling. Bij
schizofrenie is geen sprake van een gespleten persoonlijkheid. Nu wordt er gesproken van het
schizofreniespectrum of inappropriate salience syndrome.
6. Wat zijn de zogenaamde positieve en negatieve verschijnselen van schizofrenie?
De positieve verschijnselen, zijn de wanen en hallucinaties. De negatieve verschijnselen zijn
de symptomen waarbij het functioneren verminderd. Bijvoorbeeld de depressieve klachten,
jezelf verwaarlozen etc.
18
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Leertaak 8 ‘Persoonlijkheidsstoornissen’
1. Wat is de algemene omschrijving van een persoonlijkheidsstoornis?
“Een persoonlijkheidsstoornis is een duurzaam patroon van innerlijke ervaringen en
gedragingen dat duidelijk afwijkt van de verwachtingen binnen de cultuur van de betrokkene,
in veel verschillende situaties aanwezig is en hardnekkig is, ontstaat tijdens de adolescentie
of op jongvolwassen leeftijd, stabiel is in de tijd, en beperkingen of lijdensdruk veroorzaakt.”
2. Welke drie clusters worden onderscheiden bij de persoonlijkheidsstoornissen en wat
typeert die clusters?
Cluster A: vreemde, excentrieke cluster
- Paranoïde persoonlijkheidsstoornis: Wantrouwen naar anderen; vermoedt overal kwade
bedoelingen achter. Achterdochtig
- Schizoïde persoonlijkheidsstoornis: (Zeer) afstandelijk in sociale relaties; onvermogen
emoties te uiten. Teruggetrokken
- Schizotypische persoonlijkheidsstoornis: Geen of beperkt vermogen sociale relaties aan
te gaan; eigenaardige ideeën. Excentriek
Cluster B: dramatische, emotionele, egocentrische, onvoorspelbare cluster
- Antisociale persoonlijkheidsstoornis: Gebrek aan respect voor rechten van anderen;
maatschappelijk onaangepast ; weinig empathie. ‘Gewetenloos’
- Borderline persoonlijkheidsstoornis: Instabiliteit in relaties, identiteit en emoties;
Verlatingsangst
- Histrionische (voorheen: theatrale) persoonlijkheidsstoornis: Buitensporig emotioneel;
eist alle aandacht op.
- Narcistische persoonlijkheidsstoornis: Overdreven gevoel van eigenwaarde; behoefte aan
bewondering; weinig empathie. Verwaand
Cluster C: angstige, onzekere cluster
- Ontwijkende persoonlijkheidsstoornis: Geremd in gezelschap; zeer gevoelig voor kritiek;
gevoel van tekortschieten. Angst voor kritiek en afwijzing; sociale angst
- Afhankelijke persoonlijkheidsstoornis: Voortdurende behoefte aan bevestiging, steun en
zorg. Extreem weinig zelfvertrouwen; verlatingsangst
- Obsessieve compulsieve persoonlijkheidsstoornis: Perfectionistisch, overdreven ordelijk;
rigide. Dwangmatig, faalangstig
3. Welke 'stoornissen' horen in welke clusters en wat typeert die 'stoornissen'?
Zie vraag 2
19
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Leertaak 9 ‘Stemmingsstoornissen’
1. Wat zijn de kenmerken van een depressie (welke signalen moeten mij alarmeren)?
2. Welke factoren dragen bij aan het ontstaan van een depressie?
3. Hoe vaak komt het voor?
Onder jongeren van 18-29 jaar komt depressie het meest voor in de loop van hun leven. Zo’n
650.000 mensen lijden elk jaar aan depressie. Het komt bijna twee keer zo vaak voor bij
vrouwen als mannen.
4. Hoe verloopt een depressie?
- De meeste depressieve episodes gaan voorbij.
- Zeker 50% van de depressieve syndromen recidiveren (met of zonder volledig herstel in
de tussenliggende periode)
- Chronisch verloop in 10-20%
- In 15-20% suïcide
5. Wat is de plaats van antidepressiva bij de behandeling?
Antidepressiva verminderd de depressieve stemmingen en angsten. Hierdoor is er meer
mogelijkheid voor therapie.
6. Wat zijn belangrijke aandachtpunten in het omgaan met depressieve mensen?
1. Durf te vragen
2. Oordeel niet
3. Praten mag, het hoeft niet
4. Geef niet te snel tips.
20
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
7. En wat is een manie, hoe denkt men dat die ontstaat en hoe wordt die behandeld?
Een manie geeft problemen in het functioneren. Bijvoorbeeld onverantwoorde activiteiten
zoals extreem veel geld uitgeven of overdreven grootsheidsideeën. Dit zijn de symptomen:
 Uitgelaten, prikkelbare stemming;
 overdreven gevoel van eigenwaarde;
 zeer spraakzaam;
 gedachtevlucht;
 verhoogde afleidbaarheid;
 toegenomen activiteit, aangenaam maar ondoordacht, motorische ontremming;
 mogelijk psychotische verschijnselen.
Je kan er genetische aanleg voor hebben, neurotransmitters kunnen er een rol in spelen,
mogelijk een rol van stressfactoren of door lichamelijke ziekten.
Een manie wordt behandeld door:
•
Medicamenteus:
lithium (acute fase en onderhoudsbehandeling)
antipsychoticum (acute fase)
•
Bipolaire depressie:
lithium
evt. met antidepressivum
•
Psychotherapie?
21
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Leertaak 10 ‘Angststoornissen’
1. Wanneer wordt angst een angststoornis?
Een angst wordt een stoornis wanneer het een pathologische angst wordt en het je dagelijks
functioneren belemmerd.
2. Wat is een fobie en hoe moet die worden behandeld?
Een fobie is een vorm van een angststoornis. De persoon weet dat het geen rationele
gedachten zijn , maar kunnen hun ook niet hun angst overwinnen. Dit komt omdat de
hersenen twee verschillende systemen gebruiken om emoties te verwerken.
Behandelingen hiervoor zijn:
 Gedragstherapie (exposure) – eerste keus bij specifieke fobie
 Cognitieve gedragstherapie (CGT): bij sociale fobie, evt. ook bij specifieke fobie.
 Medicatie: antidepressiva helpen soms, maar snel terugval na staken medicatie.
3. Wat is kenmerkend voor een paniekaanval, wat is een paniekstoornis en hoe kan die
worden behandeld?
Kenmerken paniekaanval
- Aanval van intense angst met plotseling begin; binnen 10 minuten tot een piek.
- Gevoel “gek te worden”.
- Gevoel “dood te gaan”.
- Kan voorkomen bij enkelvoudige fobie, sociale angststoornis, PTSS, depressie.
Kenmerken van een paniekstoornis
- Herhaaldelijk onverwacht paniekaanvallen
- Tussen aanvallen:
• Voortdurend zorgen over nieuwe aanvallen, e/o
• Piekeren over gevolgen van nieuwe aanvallen, e/o
• Belangrijke gedragsveranderingen t.g.v. aanvallen.
Behandeling
Lichte paniekstoornis:
• Basisinterventies: psycho-educatie, activering, vermijding tegengaan.
• Cognitieve gedragstherapie wanneer basisinterventies onvoldoende helpen.
Ernstige paniekstoornis:
• Combi Basisinterventies met CGT OF
• Combi Basisinterventies met antidepressiva
4. Wat is een obsessief compulsieve stoornis, wat zijn daarvan de kenmerken, hoe erg is dat
en hoe kan die worden behandeld?
- Storende ideeën, voorstellingen, verboden gedachten (obsessies).
- Proberen dit met dwanghandelingen te verminderen (compulsies).
- Bij verzet: groeiende angst of onrust
Behandeling:
• Exposure in vivo met responspreventie
• Cognitieve gedragstherapie
• Medicatie: antidepressiva
• Effecten van deze therapieën zijn bewezen, wat niet wil zeggen dat ze mensen volledig van
hun klachten genezen; van medicatie zijn ze niet blijvend + nadeel van bijwerkingen.
• Voorkeur: CGT, evt. combi met medicatie.
22
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
23
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Leertaak 10 ‘PTSS’
1. Wat zijn de kenmerken van een PTSS?
Trauma: zeer ernstig, grote impact (fysiek of seksueel geweld, ernstig ongeval, dreigende
dood).
* Zelf ondergaan.
* Er getuige van zijn.
* Vernemen dat een naaste het heeft ondergaan.
* Er bij betrokken zijn als hulpverlener of politieagent.
Symptomen:
- Snel afgeleid, chaotisch en problemen met geheugen;
- Emotioneel gevoelloos zijn en vervreemd zijn van anderen. Beleven ook minder plezier;
- Slaapproblemen, schuldgevoelens naar anderen die het niet hebben overleefd.
- Overdreven schrikreactie.
2. Wat voor trauma's kunnen leiden tot PTSS?
iemand dood zien gaan, verkrachting, oorlog of mishandeling.
3. Hoe kan PTSS worden behandeld?
 CGT, gericht op het trauma (verwerking).
CGT is op te vatten als instrueren van de PFC, die daardoor beter in staat is de
amygdala onder controle te houden.
 Eye movement desensitization and reprocessing (EMDR).
 Eventueel ondersteunende medicatie: antidepressiva.
24
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
Leertaak 12 ‘Verslaving’
1. Wat is een correcte omschrijving van verslaving of afhankelijkheid?
Lichamelijke afhankelijkheid
Zonder gebruik van het middel krijg je lichamelijke verschijnsels (zoals hoofdpijn, trillen etc.)
Psychische afhankelijkheid
Zonder gebruik van het middel voel je je slecht, depressief en mislukt etc.
Verslaving
Een verslaving is dat je ergens mee wilt/moet stoppen, maar het niet kunt.
2. Wat is de betekenis van de termen craving, tolerantie (of gewenning), intoxicatie en
abstinentie?
1. Craving
Dit is een Engelse term voor de hunkering naar het middel.
2. Tolerantie/gewenning
Dit houdt in dat als je iets gaat gebruiken, je steeds meer nodig hebt om nog steeds
hetzelfde effect te krijgen. Dit geldt niet voor alle middelen.
3. Intoxicatie
Dit betekent vergiftiging. Je hebt zoveel van een middel ingenomen dat je onder invloed
bent.
4. Abstinentie
Dit is een ander woord voor onthouding. Wanneer je gaat stoppen met een middel,
ontstaan er waarschijnlijk abstinentieverschijnselen.
3. Hoe komt het dat verslavende middelen tot afhankelijkheid leiden? Wat is (op hoofdlijnen)
het neurobiologische mechanisme?
Belonings- of motivatiesysteem (neurotransmitter: dopamine)
Belonings- of motivatiesysteem
- Dopamine geeft het signaal “dit is goed” als reactie op natuurlijke beloningen, (eten,
liefde, veiligheid, status, seks, geld, ontspanning, enz.).
- De dopamineneuronen leren door ervaring welke situaties en acties tot beloningen
leiden. “Salience”.
- Signalen van DA in de prefrontale cortex stimuleren gedrag om de beloningen te bereiken
(eten kopen/klaar maken, studie volgen, e.d.).
4. Wat wordt bedoeld met Dubbele diagnose?
Een verslaving gaat vaak gepaard met andere psychiatrische ziektebeelden.
Voorbeelden: Persoonlijkheidsstoornis, PTSS, depressie en schizofrenie.
5. Uit welke elementen bestaat de behandeling van verslaving?
- Doel: drugsvrij leven, of beheerst ermee omgaan.
- Voorwaarde: motivatie van de client.
- Start: detoxificatie
25
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
lOMoARcPSD|3959416
-
Psychosociale behandeling/begeleiding
Terugvalpreventie
Plaats van geneesmiddelen:
- ter voorkoming van abstinentieverschijnselen
- ondersteunend om terugval te verminderen
26
Gedownload door Sanne-Romee Van Veluw (sanneromeevveluw@icloud.com)
Download