Uploaded by Renata Cuypers

samenvatting-ontwikkelingspsychopathologie-bij-kinderen-en-jeugdigen

advertisement
lOMoARcPSD|4548252
Samenvatting Ontwikkelingspsychopathologie bij Kinderen en
Jeugdigen
Inleiding Ontwikkelingspsychopathologie (Windesheim)
StuDocu wordt niet gesponsord of ondersteund door een hogeschool of universiteit
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Inhoudsopgave
Hoofdstuk 1
Introductie
pag. 3
Hoofdstuk 2
Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
pag. 4
Hoofdstuk 3
Theorieën over ontwikkeling
pag. 7
Hoofdstuk 4
De invloed van zwangerschap en geboorte op de
Ontwikkeling van het kind
pag. 10
Hoofdstuk 5
Slaapstoornissen en slaapproblemen
pag. 12
Hoofdstuk 6
Voedings- en eetstoornissen bij het jonge kind
pag. 15
Hoofdstuk 7
Gehechtheid en hechtingsstoornissen
pag. 18
Hoofdstuk 8
Autisme en aanverwante stoornissen
pag. 21
Hoofdstuk 9
Zindelijk worden en zinderlijkheidsstoornissen
pag. 24
Hoofdstuk 10
Taal- en leerstoornissen
pag. 27
Hoofdstuk 11
Zelfbeheersing en de aandachtstekortstoornis met
hyperactiviteit (ADHD)
pag. 31
Hoofdstuk 12
Gedragsstoornissen
pag. 33
Hoofdstuk 13
Angst en angststoornissen
pag. 37
Hoofdstuk 14
Stemming en stemmingsstoornissen
pag. 39
Hoofdstuk 15
Eetstoornissen
pag. 42
Hoofdstuk 16
Middelengebruik en middelenmisbruik
pag. 46
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 1
Introductie
1.1 Ontwikkelingspsychopathologie
Psychopathologie: studie van de wetenschap van de psychische stoornissen
Psychiatrie: hulpverlening aan psychisch lijdende mensen.
Ontwikkelingspsychopathologie: onderzoeken van het ontstaan en beloop van psychische
stoornissen. Het is vooral een benadering die verschillende inzichten combineert in plaats van
een wetenschap.
1.1.1 Vroeger en later
Ontwikkelingsbenadering is een toepassing van Ontwikkelingspsychopathalogie.
1.1.2 Een dynamisch gezichtspunt
Een stoornis is dynamisch. Men heeft er soms last van, soms heel veel en soms helemaal niet.
1.1.3 Een uniek individu met unieke ervaringen
Meerdere factoren zijn van invloed op het beloop van gedrag. Kinderen worden beïnvloed
door omgevingsfactoren die vanuit het kind zelf voortvloeien.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 2 Classificatie, diagnostiek en epidemiologie
2.1 Inleiding
Het is belangrijk om verschijnselen van elkaar te onderscheiden. Als vastgesteld is wat voor
stoornis een kind heeft, wordt er gekeken naar de oorzaak van deze stoornis.
Vervolgens kijkt men naar de hoeveelheid kinderen de stoornis heeft door middel van
epidemiologisch onderzoek.
2.2 Classificatie
2.2.1 Definitie van classificatie
Waarnemen is van belang bij het classificeren. Tevens is het onderscheid kunnen maken
tussen de categorieën waarin we de waarnemingsresultaten indelen van belang.
De reden dat we de waarnemingen indelen is omdat we behoefte hebben om zaken te
vereenvoudigen.
Een goed classificatiesysteem is de basis van een wetenschap.
DSM-IV is een belangrijk classificatiemiddel in de psychologie. Een hulpverleningsproces
kan hierop gebaseerd zijn.
2.2.2 Een categoriale benadering van classificatie: DSM-IV
DSM-IV; Diagnistic and Statistical Manual of Mental Disorders, Fourth Edition.
Kenmerken:
Classificatiesysteem
Assensysteem:
1. Klinische stoornissen
2. Persoonlijkheidsstoornissen (constante stoornissen)
3. Lichamelijke ziektes en aandoeningen
4. Psychosociale moeilijkheden & omgevingsproblematiek
5. Algemene beoordeling
Emil Kraepelin (1856-1926) wordt gezien als de grondlegger van het moderne
classificatiesysteem. Dit was echter in het begin voornamelijk gericht op lichamelijke
klachten. Het denken in categorieën ligt ook ten grondslag van de DMV.
2.2.3 Een dimensionale benadering van classificatie
Tegenover categoralisatie staat dimensionale benadering. Men bindt een cijfer aan bepaalde
persoonlijkheidskenmerken. Dit is bijvoorbeeld het geval bij vragenlijsten. Het gaat hier ook
meer om psychische problemen in plaats van stoornissen. Een voorbeeld is de CBCL (Child
Behaviour Check List).
2.2.4 Vergelijking tussen categoriaal en dimensionaal classificeren
DSM-IV wordt meer gebruikt door psychiaters en artsen en de CBCL wordt meer gebruikt
door psychologen.
CBCL sluit beter aan bij ontwikkelingspsychopathalogie.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
2.3 Diagnostiek
Diagnose: aanzet tot het verklaren en begrijpen van de waarneming van de hulpverlener.
De hulpverlener zal zijn of haar kennis in moeten zetten en door onderzoek tot nieuwe en
aanvullende kennis moeten komen om tot een diagnose te komen.
Als het probleem geclassificeerd is dan kan de hulpverlening beginnen met het diagnosticeren
door middel van de waarom vragen;
Waarom heeft dit kind psychische problemen?
Waarom heeft het kind deze problemen met deze klachten ontwikkeld?
Waarom heeft het kind deze klachten op dit moment?
Men kijkt ook naar de klachten die de ouders over het kind hebben.
Er wordt veel aandacht besteedt aan gezinsonderzoeken. Dit is niet alleen belangrijk om vast
te stellen of er een samenhang is tussen gezinsfunctioneren en de problemen bij het kind.
Tevens worden de sterke kanten van het gezin bepaalt.
2.4 Diagnostische methoden en instrumenten
2.4.1 Vier diagnostische modellen
Diagnostisch gesprek: dit bestaat uit luisteren, vragen stellen en observeren. In de eerste
fase neemt men vaak een anamnese af. Dit is een voorgeschiedenis van de stoornis,
klacht of ziekte.
Autoanamnese: anamnese gegeven door de persoon zelf.
Heteroanamnese: anamnese door informatie van anderen.
Observatie: het opzettelijk, doelgericht en systematisch waarnemen. Dit houdt ook
meestal in dat de hulpverlening participeert in de situatie. Een observatie kan echter
een eerder oordeel complementeren of nuanceren.
Psychodiagnostiek: gebruik maken van verschillende vragenlijsten, testen en
beoordelingsschalen.
Beoordelingsschalen: worden door anderen ingevuld.
Psychologische testen: functietests, persoonlijkheidstesten en klachten- en
vragenlijsten.
Lichamelijk onderzoek: kan aanvullende informatie geven en wordt tevens gebruikt om
lichamelijke stoornissen als oorzaak van psychische problemen uit te sluiten.
2.4.2 Betrouwbaarheid en validiteit bij classificatie en diagnostiek
Uitspraken over de cliënt moeten altijd valide en betrouwbaar zijn.
Betrouwbaarheid: nauwkeurigheid en standvastigheid (als je de test nog een keer af neemt,
wordt er dan hetzelfde gemeten?)
Valide: techniek die gebruikt wordt meet wat die behoort te meten.
2.4.3 Betrouwbaarheid van de informanten
Hulpverleners krijgen altijd te maken met informanten zoals leerkrachten. Het is van belang
om niet op één informant af te gaan.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
2.5 Epidemiologie
Een hulpverlener moet interpretatie en beslissingen maken.
Epidemiologie: kennis over wat ‘normaal’ en ‘abnormaal’ is.
Prevalentie: percentage van welk deel van een groep of populatie een bepaalde stoornis heeft
op dat moment in de tijd.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 3 Theorieën over ontwikkeling
3.1 Inleiding
De ontwikkeling van gedrag moet bekeken worden vanuit de context van het kind. Gedrag
neemt in de loop der tijd verschillende vormen aan. Gedrag heeft vele invloeden.
3.2 De sociaal-ecologische analyse
Lineaire causaliteit: oorzaak van gedrag wordt gezocht in één enkele factor.
Ecologisch model Bronfenbrenner:
Ma
Ex
Ma = macrosysteem
ex = exosysteem
Mi = microsysteem
P = persoon in wording
Mi
P
(zie figuur 3.1, bladzijde 61, Hoofdstuk 3, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Microsysteem: gezin, relaties in directe omgeving
Mesosysteem: relaties tussen microsystemen
Exosysteem: maatschappelijke systemen waar kinderen niet direct mee te maken hebben,
maar die wel invloed uitoefenen op het micro- en mesosysteem.
Macrosysteem: normen en waarden voor de basis van micro, exo en meso systemen.
Ontwikkeling moet begrepen worden vanuit circulaire oorzak en gevolg (er zijn meerdere
oorzaken).
3.3 Ontwikkelingsopgaven
Ontwikkelingsopgave: bepaalde opgaven in iemands leven die iemand moet doorlopen.
3.3.1 Vooronderstelling bij de theorie over de ontwikkelingsopgaven
Ontwikkelingsopgaven:
Zijn cultuurbepaald
Vroeger heeft iets met later te maken
Verschijnen in een bepaalde periode
3.3.2 Omschrijvingen van ontwikkelingsopgaven en opvoedingstaken
Ontwikkelingsopgaven:
Baby / peuter (0-2 jaar); fysiologische zelfregulatie, exploratie, veilige hechting,
zelfstandigheid en individualisatie.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Peuter / kleuter (2-4 jaar); representationele vaardigheden, leeftijdsgenotenrelaties,
internaliseren, sekserol identificatie.
Basisschool (4-12 jaar); leeftijdgenotenacceptatie, ijver
Vroege adolescentie (12-16 jaar); emotionele zelfstandigheid, omgaan met sekse
3.3.3 Extra ontwikkelingsopgaven
Ontwikkelingsopgaven hebben invloed vanuit de cultuur.
3.4 Risico- en beschermingsfactoren
3.4.1 Groeps- en individueel niveau
Risico: kansuitspraak dat niet iedereen van de risicogroep de stoornis krijgt.
Beschermingsfactor: werkt alleen in aanwezigheid van een risicofactor.
3.4.2 Indeling van risicofactoren
Indeling:
Risicofactoren op kindniveau, waar weer onderscheid wordt gemaakt tussen:
- Biologische factoren (genetica, zwangerschaps- en / of geboortecomplicaties)
- Ingrijpende gebeurtenissen (overgangsfasen, langdurige ziekte en / of lange
ziekenhuisopname, (seksuele) mishandeling)
- Vroeger symptomatologie (problemen op jonge leeftijd voorspellen latere
problemen)
- Temprament
Risicofactoren op gezinsniveau, waar weer onderscheid wordt gemaakt tussen:
- Proceskenmerken (opvoedingsgedrag, gezinsklimaat)
- Structurele kenmerken (eenouder gezinnen, ouder met psychische problemen,
echtscheiding)
Risicofactoren op omgevingsniveau, waar weer onderscheid wordt gemaakt tussen:
- Schoolervaringen
- Traumatische gebeurtenissen
- Sociale omstandigheden (SES)
- Leeftijdsgenotenervaringen
3.4.3 Indeling van beschermingsfactoren
Indeling:
Kindniveau, waar weer onderscheid wordt gemaakt tussen;
- Competentie (kinderen zijn in staat zich goed aan te passen aan de nieuw
omstandigheden)
- Intelligentie
Gezinsniveau, waar weer onderscheid wordt gemaakt tussen;
- Huwelijksrelatie
- Ouderlijk handelen
- Gezinsklimaat
- Goede relatie met ouders
Sociale omgeving; ondersteunende relaties, positieve ervaringen, goede relatie met
leeftijdsgenoten
3.4.4 Effecten van risico- en beschermingsfactoren
Als twee risicofactoren voorkomen bij het kind, is de kans op een stoornis groter.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
3.5 Ontwikkelingstrajecten
Vroegere ervaringen hebben te maken met de kwaliteit van het toekomstig functioneren.
Ontwikkeling wordt gezien als een individueel proces.
Multifinaliteit: kinderen kunnen hetzelfde beginpunt hebben in hun ontwikkeling, maar
kunnen verschillende eindpunten vertonen.
Equifinaliteit: vanuit verschillende beginpunten kan hetzelfde eindpunt bereikt worden.
3.6 Preventie
Doelen van preventie:
Bijdrage leveren aan positieve ontwikkeling
Voorkomen van psychische problemen door het stellen van maatregelen.
Primaire preventie: voorkomen van een risico.
Secundaire preventie: risicogroepen vroegtijdig herkennen en erger voorkomen
Tertiaire preventie: behandeling.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 4 De invloed van zwangerschap en geboorte op de
ontwikkeling van het kind
4.1 Inleiding
De ontwikkeling van het kind en de ouders wordt (zowel positief als negatief) beïnvloed door
het verloop van de zwangerschap, geboorte en de beleving hiervan
4.2 Ontwikkeling tijdens zwangerschap
4.2.1 Stadia tijdens zwangerschap
Bevruchting eicel door zaadcel
Bevruchte cel (zygote) verplaatst zich van eileider naar baarmoeder
Zygote nestelt zich in
Embryo ontwikkelt zich
Placenta wordt na ongeveer een week ontwikkeld
Foetus ontstaat (‘klein mensje’)
4.2.2 Erfelijk materiaal
DNA (erfelijke code) stuurt de ontwikkeling aan vanaf de bevruchting.
Genetische invloeden
Aangeboren eigenschappen
Constitutie van het kind
Invloeden in de baarmoeder
Geboortecomplex
(figuur 4.1, bladzijde 91, Ontwikkelingspsychopathalogie – Rigter)
Genen liggen op chromosomen
4.2.3 De groei van de hersenen
Het overgrote deel van de hersenen van het kind worden tijdens de zwangerschap gevormd.
De groei en specialisatie zijn genetisch vastgesteld. De hersenen zijn gevoelig voor de
invloeden van buitenaf (straling, geneesmiddelen, stress etc.)
4.2.4 Bewegingen van de foetus
Echoscopie: middel om de foetus in de baarmoeder zichtbbaar te maken en ontwikkelingen te
bestuderen.
Eerste bewegingen zijn in algemeen, het hele lichaam is erbij betrokken.
Vervolgens worden de bewegingen specifieker en gerichter.
4.3 Omgevingsinvloeden voor de geboorte
Omstandigheden hebben invloed op de zwangerschap:
Kwaliteit van de eicel en zaadcel; dit wordt bepaald door de hoeveelheid calorieën die de
vrouw tot zich neemt.
Middelengebruik van moeder tijdens de zwangerschap. Kinderen kunnen afhankelijk
raken van het middel wat de moeder tot zich neemt.
Ondervoeding van moeder
Stress tijdens de zwangerschap
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Leeftijd van moeder
4.4 De geboorte
4.4.2 Het geboorteproces
Zwangerschap duurt gemiddeld veertig weken.
De geboorte is een samenspel tussen moeder en foetus.
Bevalling kan complicaties met zich meebrengen. Denk bijvoorbeeld aan zuurstofgebrek.
4.4.3 Effecten van de geboorte op de moeder
Geboorte heeft een groot effect op het leven van de ouders. De geboorte kan veel stress
opleveren.
Babyblues; onschuldige, wisselende symptomen bij moeder. Dit zijn normale kenmerken.
Postpartum depressie: depressieve stoornis bij moeder na de geboorte. Dit kan ernstige
gevolgen hebben voor de moeder, maar ook voor de relatie tussen kind en moeder.
4.4.4 Geboorte en culturele normen
Rondom de geboorte zijn er verschillende rituelen per cultuur. In Nederland worden
bijvoorbeeld veel thuisbevallingen gedaan.
4.5 Prematuriteit en dysmaturiteit
4.5.1 Definities en cijfers over prematuriteit en dysmaturiteit
Prematuriteit: te korte zwangerschapsduur
Dysmaturiteit: te laag geboortegewicht
Hoe vroeger en hoe lager het geboortegewicht, hoe meer kans op verstoorde ontwikkeling.
4.5.2 Gevolgen van prematuriteit en dysmaturiteit
Gevolgen:
Lichte stoornissen; bijvoorbeeld neurologische handicaps, cognitieve achterstand
Sterfte van het kind
Invloed op de ouders; bijvoorbeeld hechtingsproces, meer kans op huilbaby’s
Ernstige stoornissen; bijvoorbeeld verstandelijke handicap
4.5.3 Voorkómen van problemen bij premature kinderen
Er is geen duidelijke relatie tussen prematuriteit en een ongunstige ontwikkeling op de lange
termijn. Als ouders een veilig thuis bieden en gevoelig reageren op de signalen van het kind,
heeft dit een beschermende werking.
De zorg in het ziekenhuis speelt hier ook een rol in.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 5 Slaapstoornissen en slaapproblemen
5.1 Inleiding
Fysiologische zelfregulering (reguleren van slaap) is een onderdeel van de eerste
ontwikkelingsopgaven.
5.2 Wat is slaap?
Slaap lijkt op een rusttoestand, maar onze hersenen laten veel activiteit zien.
5.2.1 Slaapstadia
Twee soorten slaap:
• NREM: geen oogactiviteit
• REM (Rapid Eye Movement); ogen bewegen snel heen en weer tijdens de slaap.
Fasen slaap:
• 1e fase; lichte slaap (NREM)
• 2e fase; iets dieper (NREM)
• 3e & 4e fase; diepe slaap (NREM)
• REM
Vervolgens gaat het terug naar fase 2.
5.2.2 Kenmerken van REM- en NREM-slaap
REM slaap laat veel hersenactiviteit zijn. Er is een verslapping van de spieren tijdens deze
slaapfase.
Tijdens de NREM is er geen spierverslapping.
5.2.3 Biologische klokken
Lichaamsfuncties worden door verschillende biologische klokken of ritmes beïnvloed.
5.2.4 Lengte van de slaap en verhouding REM- en NREM-slaap
Tijdens de zwangerschap slaapt een kind al. De vier slaapfasen zijn dan nog niet aanwezig.
Kinderen slapen zeer lang en de slaaplengte neemt met de leeftijd af.
5.2.5 Individuele gevallen
Er zijn grote individuele verschillen tussen ontwikkeling van verschillende kinderen.
5.3 Slaapstoornissen
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen:
• Parasomnie; vreemde slaap
• Dyssomnie; slechte slaap
5.3.1 Dyssomnieën
• Slaapgebonden ademhalingsstoornis: slaapontregeling. Dit leidt tot overmatige
slaperigheid of insomnie. Het wordt gezien als een gevolg van slaapgeboden
ademhalingstoornis
• Primaire imsomnië: moeite met inslapen, doorslapen of niet uitgerust zijn na de slaap
gedurende één maand.
• Narcolepsie: onweerstaanbare aanvallen van verkwikkende slaap voorkomend
minstens drie maanden. Hierbij moet aanwezigheid van (minstens één van de):
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
•
•
- Kataplexie: korte episode van wegvallen van de spanning van spieren aan beide
kanten van het lichaam (bilateraal tonusverlies). Dit gaat meestal samen met een
intense emotie
- Herhaald optreden van REM slaaponderdelen in overgangsfase tussen slapen en
waken. Dit is te zien aan hypnopompe / hypnagoge hallucinaties (levendige visuele
beelden) of slaapparalyse (verstijving)
Slaapstoornis gebonden aan circadiare ritmiek: aanhoudend / herhaaldelijk
slaappatroon. Het leidt tot overmatige slaperigheid of imsomnië. Het is een gevoel van
een niet in overeenstemming zijn van het slaap-waak-ritme dat door de omgeving
vereist wordt.
Primaire hypersomnië: overmatige slaperigheid voor minstens één maand.
Kenmerken zijn lange slaapperiodes of frequentie slaapperiodes overdag
5.3.2 Parasomnieën
Pavor nocturnus: herhaaldelijk episodes van plotseling wakker worden, beginnend met
paniekerige schreeuw. Er is een intense angst en er zijn verschijnselen van
zelfstandige arousal, snel adem halen en zweten. Persoon reageert nauwelijks op
pogingen van anderen om gerust te stellen. Er is geen gedetailleerde herinnering van
de dromen en er is sprake van amnesie voor episode.
Slaapwandelen: herhaaldelijke periodes van uit bed komen tijdens slaap en rondlopen.
Persoon heeft dan een uitdrukkingloze, starende gezichtsuitdrukking en reageert
nauwelijks op pogingen van anderen om contact te krijgen. Hij / zij kan dan ook
moeilijk gewekt worden. Bij het ontwaken heeft de persoon amnesie voor een episode.
Er zijn geen beperkingen in de geestelijke activiteit en / of gedrag binnen enkele
minuten van ontwaken.
Nachtmerries; herhaaldelijk wakker worden in de belangrijkste slaapperiodes met
gedetailleerde herinneringen aan lange en buitengewoon angstaanjagende dromen. Na
ontwaking is persoon snel georiënteerd en alert. De droomervaring zorgt voor
significant lijden of beperkingen.
5.4 Culturele en maatschappelijke invloeden
Samen slapen met baby’s (als volwassenen) is gevaarlijk, althans volgens de Westerse
opvattingen. Een groot deel van de bevolking doet dit echter wel.
In sommige culturen is het kind in slaap wiegen goed en wordt het aangeraden, in andere
culturen gebeurt het juist niet en wordt het afgeraden.
De bedtijdrituelen verschillen dus per cultuur.
5.5 Risico- en beschermingsfactoren
Risicofactoren op kindniveau:
Stress bij kind
Chronische ziektes (bijvoorbeeld astma)
Allergieën
Prematuriteit
Biologische aanleg voor lichte slaap of angstige constitutie
Darmkrampjes
Moeilijk temperament
Keel-neus-oor problemen
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Geen rustgevende slaaprituelen
Kind valt ergens anders in slaap
Psychische problemen ouders of inadequate reactie / ontkenning slaapproblemen
Stress / oververmoeidheid bij ouders
Jonge, ervaren ouders
Huwelijksproblemen
Risicofactoren op omgevingsniveau:
Geen / klein steunend netwerk ouders
Slechte gehorige huisvesting
(zie tabel 5.6, bladzijde 137, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
5.6 Preventie en behandeling van slaapstoornissen
5.6.1 Preventie
Adviezen:
Eten voor het slapen wordt afgeraden
Kinderen moeten bed en slaapkamer associëren met slaap
Kinderen profiteren van structuur en regelmaat, ook in hun bedtijdrituelen
Inspannende activiteit voor het slapen wordt afgeraden
Hoeveelheid slaap moet afgestemd zijn op behoefte
5.6.3 Behandeling van insomnie: de extinctieprocedure
Voor het ontstaan slaapproblemen zijn drie dingen nodig:
Reactie ouders
Moeilijk temperament
Slecht slaapaanleg
Doel van gedragstherapeutische aanpak: slaapproblemen van kinderen gaan gepaard met
gedragsvormen die door ouders in stand worden gehouden door middel van beloning in
aandacht.
Extentietechniek: huilen en ander gedrag negeren, dan dooft het probleem uit.
5.6.4 Medicatie bij slaapproblemen
Meestal worden er geen medicijnen gebruikt bij slaapproblemen, tenzij het niet anders kan.
5.6.5 Interventies bij pavor nocturnus en slaapwandelen
Kinderen wakker maken ongeveer een half uur voor de gewoonlijke tijd dat hij / zij gaat
slaapwandelen is effectief.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 6 Voedings- en eetstoornissen bij het jonge kind
6.1 Inleiding
Voedingsstoornissen hebben te maken met gevoed worden en heeft met twee mensen te
maken.
6.2 De normale ontwikkeling van voeding bij baby’s en jonge kinderen
Behoefte aan voeding is in het eerste levensjaar het grootste.
Verschillende fasen:
Zoogfase; lengte van deze fase wordt bepaald door de gewenste lengte in een cultuur.
Men kan kiezen tussen borstvoeding of flesvoeding. Met borstvoeding geeft de
moeder calorieën, voedingstoffen en antistoffen aan haar kind.
Baby’s hebben:
- Rootingreflex; bij aanraking wang, draait baby hoofd hiernaar toe
- Wurgreflex: bescherming dat melk niet in de luchtpijp loopt
- Bijtreflex: bijt speen of tepel mee uit
- Zuigreflex: baby gaat zuigen als iets in de mond krijgt
Overgangsfase: 4-12 maanden, borst en / of flesvoeding en enig vast voedsel (fruit /
groente hapje). In de overgangsperiode wordt in Westerse culturen gestopt met
borstvoeding en overgegaan op spenen.
Mee-eten met wat de pot schaft: tussen 1e en 2e jaar. Kinderen wennen aan nieuw voedsel.
Voorkeur en afkeur ontwikkelt zich. Eettafelstrijd is normaal in de ontwikkeling.
Ouders en anderen spelen een rol in het accepteren van een nieuw gerecht.
6.3 Voedings- en eetstoornissen
6.3.1 Algemeen
Voedings- en eetproblemen zijn meestal een uiting van relatieprobleemn (tussen moeder en
kind) en kindkenmerken.
6.3.2 Voedingsstoornissen op zuigelingenleeftijd
Voedingsstoornissen op zuigelingenleeftijd wordt meestal niet geaccepteerd.
Failure to thrive (FTT); uitblijven van gewichtstoename, soms gewichtsafname en
eetproblemen.
6.3.3 Ruminatiestoornis
Ruminatiestoornis: herhaaldelijk en vrijwillig eten oprispen, herkauwen en weer
doorslikken.
Oorzaken zijn niet duidelijk.
Kind kan te weinig aandacht krijgen en gaat dan zelf prikkels toedienen (automutilatie).
6.3.4 Pica
Pica: kind eet substanties die niet bedoeld zijn voor consumptie. Meestal heeft het kind een
voorkeur voor één bepaald item.
6.3.5 Chronische voedselweigering
Chronische voedselweigering: kinderen kunnen voedsel weigeren. Een oorzaak kan
slikangst zijn of een slikfobie.
6.3.6 Differentiaaldiagnose en co-morbiditeit
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Eetstoornissen kunnen onderdeel zijn van een complexiteit aan problemen.
6.4 Culturele en maatschappelijke invloeden
Eten heeft een samenhang met de culturele, economische en religieuze betekenis van het
leven.
6.4.1 De grote melkoorlog
Grote melkoorlog: debat over wie de baby voedt en met welke melk.
6.4.2 De sociale betekenis van voedsel
Elke cultuur heeft normen over eten en kent wetten over besmetting, bijvoorbeeld in sommige
culturen mogen vrouwen geen eten maken als ze ongesteld zijn.
6.4.3 Kunnen kinderen zelf beslissen wat ze moeten eten?
Kinderen kunnen kiezen wat ze wel of niet eten in sommige culturen
6.5 Risico- en beschermingsfactoren
Risicofactoren op kindniveau:
Moeilijk temperament
Prematuriteit en langdurige ziekenhuisopname
Voedselallergieën
Moeilijk slikken in aanleg
Overangst in aanleg
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
Autoritaire opvoedingsstijl
Verwaarlozing kind
Verdeeldheid ouders over pedagogische aanpak
Ouder met onveilige hechting
Inadequaat niveau van pedagogisch handelen
Risicofactoren op omgevingsniveau:
Geen of weinig steun in gezinsnetwerk
Dwingende culturele normen
Beschermingsfactoren:
Goed sociaal netwerk
Voorspellend optreden in opvoeding
Zelfvertrouwen
Goed opvoedkundig handelen
(zie tabel 6.2, bladzijde 164, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
6.6 Preventie en behandeling van voedings- en eetstoornissen op jonge leeftijd
6.6.1 Pedagogische adviezen voor preventie van eetproblemen
Adviezen:
Borstvoeding geven indien mogelijk
Jonge kinderen eten vaak meerdere keren een beetje
Maaltijd niet als straf gebruiken
Beloning aanbieden na goed eten (bijvoorbeeld toetje)
Geen snacks eten voor het eten
Kleine porties opscheppen
Geen dwang en dreiging van ouders
Beseffen van probleemgedrag bij overgangsfasen
6.6.2 Behandeling
Twee uitgangspunten bij behandeling:
Behandelen eetstoornis
Herstellen vertrouwen van ouders en verbeteren van de kind-ouder relatie
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 7 Gehechtheid en hechtingsstoornissen
7.1 Inleiding
Ter overleving hebben kinderen ook veiligheid en bescherming nodig.
7.2 Normale ontwikkeling van gehechtheid
7.2.1 Kenmerken van gehechtheid
Gehechtheid: affectieve band die een persoon / dier tot stand brengt tussen zichzelf en een
specifiek ander.
Het doel van hechtingsgedrag is veiligheid verkrijgen. Hechtingsgedrag is biologisch
verankerd.
Mentale representaties: innerlijke weergaven van gebeurtenissen en waardering hiervan.
7.2.2 Hechtingsprocessen voor de geboorte en in de eerste twee levensjaren
Tijdens de zwangerschap ontwikkelt de foetus vaardigheden die vooruitlopen op de
hechtingsprocessen.
Er is na de geboorte een langere periode waar de hechting plaatsvindt.
Kinderen beginnen hun leven door totaal afhankelijk te zijn van de ouders.
Aanzet tot hechting wordt door moeder gegeven door middel van het inspecteren en
accepteren van het kind.
Baby toont direct na de geboorte een voorkeur voor menselijke stem. Emotionele
beschikbaarheid (zoals van kind als ouders) beïnvloed de relatie kwaliteit.
Sensitiviteit: vermogen om zo ontvankelijk mogelijk te zijn voor de signalen van het kind.
Kinderen zijn gehecht aan één of meer volwassenen na ongeveer acht maanden.
7.2.3 Gehechtheid na tweede jaar: toenemend belang van cognitieve vermogens
Ervaringen na het 2e jaar kunnen eerder gevormde hechting bedreigen en ondersteunen. Vanaf
drie jaar kan het kind instaat zijn hechtingsgedrag te onderdrukken en rekening houden met
wensen van anderen.
7.3 Indelingen van gehechtheid en hechtingsstoornissen
7.3.1 Indelingen van gehechtheid
Standaardvreemde situatie procedure:
• Kind en verzorger komen de ruimte binnen.
• Kind mag op onderzoek gaan
• Vreemdeling (volwassene) komt kamer binnen. De vreemde en de verzorger gaan
praten en de verzorger verlaat de kamer.
• Vreemde en kind blijven alleen achter
• Verzorger keert terug en vreemde gaat weg. Verzorger verlaat kamer.
• Kind is alleen
• Vreemde komt terug en makt contact met kind
• Verzorger komt terug en vreemde verlaat de kamer
(zie figuur 7.1, bladzijde 185, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Categorieën van gehechtheid:
1. Vermijdende hechting (A); veel onderzoek op intensieve maar ongestoorde manier
2. Veilige hechting (B)
3. Ambivalent / afwerende
hechting
(C); vastklampen
en afweren
Gedownload door
Renata Cuypers
(renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
7.3.2 De reactieve hechtingsstoornis
Reactieve hechtingsstoornis: gestoorde en niet passend bij ontwikkeling sociale bindingen.
In de meeste situaties ontstaat deze stoornis voor het 5e jaar:
Aanhoudend niet in slagen aanzet te geven tot reactie op de meeste sociale interacties (als
dit overheerst; geremd type)
Oppervlakkige hechtingen (als dit overheerst; ongeremd type)
Pathogene zorg (minstens één van de volgende kenmerken):
• Aanhoudende veronachtzaming van basis emotionele behoeften (affectie, trots)
• Herhaald wisselen van vaste verzorger
• Aanhoudende veronachtzaming van basis lichamelijke behoeften
7.3.3 Geen-bodem-syndroom
Geen-bodem-syndroom: ernstige hechtings- en gedragsproblematiek bij adoptieve jongeren.
7.3.4 Differentiaal diagnose
Kinderen met pervasieve ontwikkelingsstoornissen hebben meestal ook hechtingsproblemen.
Dit is tevens zo met verstandelijk gehandicapten.
7.3.5 Beloop van de stoornis
Veel psychische problemen komen voort uit hechtingsproblematiek.
7.4 Culturele en maatschappelijke invloeden
Hechting is een universeel verschijnsel. De hechtingsrelatie-aard verschilt echter wel per
cultuur.
7.5 Risico- en beschermingsfactoren
Risicofactoren op kindniveau:
Moeilijk temperament
Prematuriteit
Ongewenst kind
Aangeboren stoornissen / handicaps
Opvallende lichamelijke gebreken van kind
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
• Ouders met psychische problematiek
• Verwaarlozing / mishandeling door ouders
• Ouders met onveilige hechting
• Onverwacht verdriet bij ouders
• Tienermoeders
• Wisselende opvoeders
Risicofactoren op omgevingsniveau:
• Recente migratie
• Lage SES
• Geen / weinig steun van netwerk
• Slechte woonomgeving
(zie tabel 7.5, bladzijde 196, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Beschermingsfactoren
• Veilige hechting ouders
• Ondersteunend netwerk
• Steunende huwelijksrelatie
7.6 Preventie en behandeling van onveilige gehechtheid en hechtingsstoornissen
7.6.1 Preventie
De hulpverleningen van belang bij deze stoornis zijn:
• Opvoedingsondersteuning: doorbreken van intergenerationele overdracht van
gehechtheid
• Kinderopvang
• Residentiële jeugdzorg
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 8 Autisme en aanverwante stoornissen
8.1 Inleiding
Pervasieve ontwikkelingsstoornissen: stoornissen met kenmerken van ernstige problemen in
de sociale interactie en communicatie.
Genezing is niet mogelijk met een stoornis zoals deze.
8.2 De normale sociale-cognitieve ontwikkeling in de eerste vijf jaren
Sociale cognitie is iets wat al snel ontwikkelt in het leven van kinderen. Ze leren de sociale
werkelijkheid (handelen van andere mensen) voorspellen en begrijpen.
Empathie: vermogen om gevoelens en gedachten van anderen in te schatten, menselijke
verhoudingen te hanteren en inzicht hebben in de interne emotionele wereld.
Oogcontact en aandacht delen met iemand anders zijn van belang bij de sociale cognitieve
ontwikkeling. Spel helpt hierbij.
Theory of mind: kinderen weten dat andere mensen denken, verwachten enzovoort. Ze weten
dat anderen mentale activiteiten hebben.
8.3 Autistische stoornissen
8.3.1 Algemeen
Er zijn verschillende hoofdkenmerken van autisme:
Behoefte aan structuur, herhaling en vaste ritmen
Communicatie en taalproblemen
Kind heeft geen / weinig belangstelling voor menselijk gezicht, waardoor oogcontact
moeilijk wordt. Op oudere leeftijd heeft het kind gebrek in het inzicht in gevoelens en
gedachten van anderen.
Ontbreken van symbolisch spel
Andere bekende gedragssyndromen:
• Helemaal opgaan in een hobby of een extreme fascinatie
• Vreemde reacties op zintuiglijke prikkels zijn mogelijk
• Ervaring van mogelijk gevaar is er niet
• Gedragsproblemen
8.3.2 Autistische stoornis
Autistische stoornis: totaal zes of meer, minstens twee van 1, en één van 2 & 3;
1. Sociale interacties beperkingen:
- Afwezigheid sociale / emotionele wederkerigheid
- Niet slagen relaties te ontwikkelen met leeftijdsgenoten
- Stoornissen in non-verbaal gedrag
- Tekort in spontaan proberen om plezier te hebben, bezig zijn of prestaties delen
2. Communicatie beperkingen:
- Afwezigheid spontaan en gevarieerd fantasiespel of sociaal imiterend spel
- Achterstand / afwezigheid gesproken taalontwikkeling
- Stereotype / herhaald taalgebruik of eigenaardig woordgebruik
- Individuen met spraak: beperkingen in vermogen om gesprek met anderen te
beginnen of gaande te houden
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
3. Stereotype patronen van gedrag, beperkingen in belangstelling en activiteiten
- Rigide vastzitten aan specifieke niet-functionele routines / rituelen
- Sterke preoccupatie met één of meer stereotype / beperkte patronen van
belangstelling
- Preoccupatie met delen van voorwerpen
- Stereotype en herhalende motorische eigenaardigheden
(zie tabel 8.3, bladzijde 220, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
8.3.3 Syndroom van asperger
Syndroom van Asperger: er is een beperking in de communicatie en cognitieve achterstand.
Daarnaast zijn er de volgende kenmerken:
• Communicatie vertoont eigenaardige kenmerken
• Latere diagnose dan ‘normale’ autisten
• Kunnen fantasiespel hebben, maar het is vreemd vanwege behoefte aan herhaling
• Houterigheid
• Kunnen laten weten wat ze denken
• Extreme (feiten)kennis over één bepaald onderwerp
8.3.4 Niet-specifieke pervasieve ontwikkelingsstoornissen
Rett-syndroom: alleen bij meisjes. Eerst een normale, ongestoorde ontwikkeling van
minimaal vijf maanden. Verlies van doelbewust gebruik van handen. Meestal gaat dit gepaard
met verstandelijke handicap.
Desintegratieve stoornis (syndroom van Heller); normale ontwikkeling van minimaal twee
jaar. Dan ontwikkelen de autistische kenmerken zich.
8.3.5 Aan autisme verwante stoornissen
PDD-NOS (pervasieve ontwikkelingsstoornis, niet anders omschreven); kinderen die niet
aan zes kenmerken van autisme komen.
8.3.6 Differentiaaldiagnose
Kinderen met autisme hebben vaak ook hechtingsstoornissen en taalstoornissen.
Soms hebben ze een verstandelijke handicap, maar dit hoeft niet het geval te zijn.
8.4 Culturele en maatschappelijke invloeden
Er is geen relatie tussen het ontstaan van een autistische stoornis en invloeden uit de
psychisch sociale omgeving.
Culturele normen kunnen wel een rol spelen bij het omgaan van autistische kinderen.
8.5 Risico- en berschermingsfactoren
Er is een hoge erfelijkheidsbelasting. Ook kan het mede veroorzaakt worden door
zwangerschapscomplicaties.
8.6 Ondersteuning en begeleiding bij kinderen met autisme
8.6.1 Inleiding
Autisme is niet te genezen.
Secundaire kenmerken (agressie, depressie en angst) zijn te behandelen met medicijnen.
Preventie moet zich richten op het omgaan met autisten.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
8.6.2 Begeleiden en adviseren van het gezin
Autistische kinderen hebben in een gezin vereist veel van een gezin. De hulpverlening moet
ouders ontschuldigen, omdat ouders zichzelf vaak verwijten na een diagnose van autisme.
Daarnaast kan het van belang zijn om ondersteuning bij opvoeding te bieden.
8.6.3 Praktische adviezen voor ondersteuning bij opvoeding
Adviezen:
• Ga op zoek naar de boodschapwaarde van gedrag: door communicatiemoeilijkheden
van het kind is het van belang dat ouders het kind leren ‘verstaan’. Gedragsanalyse
kan hierbij nuttig zijn.
• Consequent reageren
• Neutraliseren van en voorbereiden op prikkels
• Structuren van prikkels; structuur is een kernbegrip bij het omgaan met autisten.
• Leren van vaardigheden
• Leren om te wennen aan prikkels
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 9 Zindelijk worden en zindelijkheidsstoornissen
9.1 Inleiding
Zindelijkheid is belangrijk in de meeste culturen.
9.2 Normale ontwikkeling van zindelijkheid
Het afstemmen van leer- en rijpingsprocessen is van belang bij het succes van
zindelijkheidstrainingen.
Drie fasen van blaasbeheersing:
Reflexfase: tot achttien maanden leegt de blaas zich automatisch bij een bepaalde
vullingsgraad.
Bewustwordingsfase: leren aandrang in verband te brengen met plassen.
Beheersfase (2-3 jaar);
- Perifere beheersing; plas inhouden door aanspanning spieren.
- Centrale beheersing; kind heeft controle over de blaas
Het is normaal voor kinderen om te spelen met urine of ontlasting.
9.3 Zindelijkheidsstoornissen
9.3.1 Inleiding
Onderscheidende kenmerken zijn:
Tijdstip (overdag en / of ’s avonds)
Op zichzelf of onderdeel van complexere problemen
Primair (nog nooit zindelijk geweest) of secundair (wel periode van zindelijkheid gekend,
maar teruggevallen)
Opzettelijk of per ongeluk
Één of beide (ontlasting / urine)
9.3.2 Enuresis; zindelijkheidsstoornis bij urine
Enuresis:
Herhaalde urinelozing in bed / kleding (opzettelijk of niet)
Leeftijd is minstens vijf jaar
Frequentie van twee keer per week gedurende minstens drie aaneengesloten maanden.
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Overdag & ’s nachts
Alleen ’s nachts
Alleen overdag
(zie tabel 9.1, bladzijde 243, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
9.3.3 Encopresis: zindelijkheidsstoornis bij ontlasting
Encopresis;
Leeftijd is minstens vier jaar.
Herhaaldelijk defeceren op plekken die daarvoor niet bestemd zijn
Minstens één keer per maand gedurende minstens drie maanden
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Er wordt een onderscheid gemaakt tussen:
Zonder obstipatie en overloop incontinentie
Met obstipatie en overloop incontinentie
(zie tabel 9.2, bladzijde 244, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
9.3.4 Differentiaaldiagnose en samenhang met andere stoornissen
Bij vermoede van zindelijkheidsstoornissen is het van belang om lichamelijke oorzaken uit te
sluiten.
9.4 Culturele en maatschappelijke invloeden
Opvattingen over zindelijkheid verschillen per tijd en per cultuur. Er zijn verschillende
rituelen, normen en waarden als het gaat om zindelijkheid in een cultuur.
In veel landen worden kinderen op het lichaam gedragen zonder luier. Het innige contact
zorgt voor een voorwaarde voor een vroege zindelijkheidstraining.
9.5 Risico- en beschermingsfactoren
Risicofactoren op kindniveau:
Lichamelijke oorzaken
Erfelijkheid
Traumatische ervaringen bij zindelijkheidstrainingen
Ziektes
Vaste / diepe slaap
Psychische stoornissen
Algemene ontwikkelingsachterstand / vertraagde rijping
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
Ontkenning van de ouders dat zij invloed hebben op zindelijkheid kinderen
Inadequate zindelijkheidstraining
Psychische problemen bij ouders
Huwelijks- en / of gezinsproblemen
Risicofactoren op omgevingsniveau:
Armoede / achterstandswijk
Te strenge / toegefelijke cultuurnormen
Geen / klein ondersteunend netwerk
Opgroeien in residentiële instelling
(zie tabel 9.4, bladzijde 249, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Beschermingsfactoren
Steun onderwijzers en omgeving
Psychische kenmerken kind (makkelijk temperament, goed zelfvertrouwen)
Ouders die problemen erkennen
Veilige hechting
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
9.6 Preventie en behandeling van zindelijkheidsstoornissen
9.6.1 Preventie
Belangrijke aspecten zijn:
Kinderen en ouders moeten zindelijk worden als een prestatie zien
Gewoon kinderen laten drinken voor het naar bed gaan
Ontspannen en rustig blijven van ouders
Beloningssystemen kunnen helpen
Niet teveel aandacht besteden aan ‘ongelukjes’
Toiletafspraken maken indien niet lukt door middel van spelende wijs
Geen luier meer na vier jaar
9.6.2 Behandeling
Drie therapievormen bij enuresis;
Medicijnen
Plaswekker
Drogebedtraining; voor het slapen gaan moet het kind naar de wc. Dan wordt het om het
uur gewekt in de eerste nacht. Het wektijdstip schuift steeds verder op.
Bij encopresis is de behandeling gebaseerd op dat kinderen eigen verantwoordelijkheid
dragen.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 10 Taal- en leerstoornissen.
10.1 Inleiding
De ontwikkeling van taal begint na de geboorte en kent een zeer snelle groei tijdens de eerste
vijf levensjaren.
Taalstoornis: verstoringen bij herkennen en / of produceren van gesproken taal.
Leerstoornis: verstoringen bij herkennen en / of produceren van geschreven taal of cijfers.
Beiden hebben direct effect op schoolprestaties.
10.2 Normale ontwikkeling van taal en geletterdheid
Verschillen in ontwikkeling van taal en geletterdheid:
Volgorde en tijdstip
Manier van verwerven
Wel of niet samengaan met kritische periode
Gesproken taal is aangeboren en een product van biologische evolutie. Geletterdheid is niet
overal en is cultuurafhankelijk.
10.2.1 Verwerven van taal
Vijf bestanddelen van taal:
Pragmatiek; regels van taalgebruik
Semantiek; betekenis van woorden en zinnen
Syntaxis; combinatie woorden en tot zinnen
Morfologie: manier van klanken combineren tot woorden of betekenisvolle eenheden.
Fonologie: klanken en onderscheid regels van klankencombinaties
Leeftijd
Geboorte
1 maand
2 maanden
3 maanden
4 maanden
6 maanden
Fonologie
Morfologie
Huilen
Richt aandacht
en reageert op
menselijke stem
Kirren, fonemen
onderscheiden
Geluid maken in
respons op
sociale prikkel
Klikken met tong
Brabbelen
9 maanden
Klanken
nabootsen
12 maanden
Herhaalt
Het eerste
klankcombinaties woord
Syntaxis
Begrijpt enkele
woorden
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
Pragmatiek
Aanwijzen en
gebaren maken
Begrijpt
gebaren,
reageert terug op
‘dag zwaaien’
Zwaait zelf
gedag
lOMoARcPSD|4548252
Begrijpt simple
vragen,
woordenschat;
20 woorden
18 maanden
Tweewoordzinnen
(telegramstijl)
Woordenschat;
270 woorden
Gebruikt
woorden om
wensen
duidelijk te
maken
Kan bij gesprek
de beurt nemen
Gebruikt zelfst.
Naamwoorden
en voorzetsels
(simpele zinnen)
(Zie ook; ontwikkelingspsychopathologie – Rigter, Hoofdstuk 10, bladzijde 264)
Aanleg van taalontwikkeling komt alleen tot uiting als het kind in een stimulerende, talige
omgeving opgroeit.
24 maanden
10.2.2 Verwerven van geletterdheid
Doel van verwerven van geletterdheid is het kunnen leren om bij te blijven en volwaardig te
functioneren in onze hedendaagse maatschappij.
Kinderen hebben meestal voordat zij met school beginnen op spelende wijs kennis gemaakt
met het schrift. De eerste ervaringen hierbij is het voorlezen. Hiervan leert het kind:
Inzicht in conventies van gedrukte tekst (van links naar rechts lezen enzovoort)
Letter-klankrelaties
Beginnend linguïstisch bewustzijn (na te denken over taal)
10.3 Taal- en leerstoornissen
Taalstoornissen
Expressieve taalstoornis
Stotteren
Fonologische stoornis
Gemengde receptieve-expressieve taalstoornis
Leerstoornissen
Leesstoornis
Stoornis in schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden
Rekenstoornis
Overige stoornissen
Selectief mutisme
(zie tabel 10.2, bladzijde 271, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Twee criteria bij de stoornissen:
Discrepantiecriterium; stoornis past niet bij leeftijd of intelligentie
Interferentiecriterium: stoornis werkt negatief met schoolresultaten of dagelijkse
bezigheden waarvoor men moet lezen / leren.
10.3.2 Taalstoornissen
Taalstoornis: taalniveau loopt duidelijk achter ten opzichte van het intelligentieniveau,
schoolse en sociale functioneren wordt tevens belemmerd.
10.3.3 Selectief mutisme
Selectief mutisme: kinderen zijn taalvaardig (kunnen een ander begrijpen en eigen gedachten
/ wensen duidelijk maken). Het praten ontbreekt en kinderen weigeren te spreken. De
kinderen zijn vaak verlegen.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
10.3.4 Leerstoornissen
Leerstoornissen: grote problemen met spellen, lezen, rekenen en schrijven. Kernmerk is
vertraagd leren.
Dyslexie: specifiek een achterstand in lezen en spellen en niet in andere vaardigheden. Er is
sprake van een normale intelligentie en een grote discrepantie tussen verwachting gebaseerd
op intelligentie en lees- en spelprestatie.
Dyscalculie (rekenstoornis); zelfde criteria als dyslexie alleen dan rekenvaardigheden in
plaats van leesvaardigheden.
10.3.5 Diffenrentiaaldiagnose
Het is van belang om eerst gehoorstoornissen uit te sluiten. Daarnaast moet er rekening
gehouden worden met een mogelijke verstandelijke handicap en autisme.
10.4 Culturele en maatschappelijke invloeden
Een belangrijk deel van socialisatie is het leren van taal. Hiermee leert het kind ook normen
en waarden van de cultuur.
Het stimuleren van de geletterdheid is per cultuur verschillend.
10.5 Risico- en beschermingsfactoren
Risicofactoren op kindniveau:
Genetica
Somatische klachten (beperkte gehoorfunctie bijvoorbeeld)
Laag IQ
Prematuriteit
Samengaan andere stoornissen
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
Kindverwaarlozing
Relatieproblematiek
Geen of weinig stimulatie van taal en schriftvaardigheden
Omvangrijk gezin
Geringe mate van geletterdheid gezin
Risicofactoren op omgevingsniveau:
Wonen in achterstandswijk
Lage SES
Achtergrond van emigratie
Slecht onderwijs
Late problematieksignalering
(zie tabel 10.7, bladzijde 281, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Beschermingsfactoren:
Hoge intelligentie / goede gezondheid / goede motivatie
Ondersteunend en veilig gezinsklimaat / geletterd gezin
Ouders die eventueel taal / leer stoornissen erkennen
Goed onderwijs / goede woonbuurt
10.6 Preventie en behandeling van taal- en leerstoornissen
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
10.6.1 Psycho-educatie
De stoornis moet goed worden uitgelegd aan de ouders. Uitgangspunt hierin moet zijn dat
ouders het beste voor hun kind voor hebben.
10.6.2 Preventie van taal- en leerstoornissen
Preventieprogramma’s hebben twee algemene doelen:
1. Bevorderen van positieve sociale interacties tussen ouders en kind
2. Bevorderen van intellectueel stimulerende interacties tussen ouders en kind.
10.6.3 Behandeling van taal- en leerstoornissen
Behandeling van specifieke stoornissen hoort meestal bij de logopedist.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 11 Zelfbeheersing en de aandachtstekortstoornis met
hyperactiviteit (ADHD)
11.1 Inleiding
Het is normaal dat kinderen in zekere mate druk zijn, maar ze kunnen ook té druk zijn, zoals
bij ADHD.
11.2 Normale ontwikkeling van zelfbeheersing
1 jaar; remmen en vertragen reacties
2-4 jaar; gebeurtenis in geheugen houden; zelfbewustzijn, verledenbesef, tijdsbesef,
verbeelding en toekomstbesef ontwikkeling, remmen emoties, gevoelens scheiden,
sociale verhoudingen en objectiviteit ontwikkelen, motivatie kweken
3-5 jaar; inwendig taal, volgen van regels, regels maken, verminderen zelfbeheersing,
gedrag ordenen
7-12 jaar; ontwikkelen creativiteit
11.3 Aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit
11.3.1 Inleiding
ADHD is moeilijk te behandelen en kan chronisch worden.
11.3.2 Kenmerken van kinderen met ADHD
ADHD met hyperactiviteit, overwegend onoplettend type: 6 of meer van de volgende
symptomen minstens 6 maanden:
Moeite met voldoende aandacht geven
Raakt snel dingen kwijt
Moeite met aandacht erbij te houden
Vermijdt langdurige inspanning
Lijkt niet te luisteren als aangesproken voelt
Moeite met organiseren
Volgt aanwijzingen niet op en slaagt er niet in verplichtingen (schoolwerk, karweitjes) na te
komen
Makkelijk afgeleid door uitwendige prikkels
Vergeetachtig
ADHD met hyperactiviteit, overwegend hyperactief – impulsief type: 6 of meer van de
volgende symptomen minstens 6 maanden:
Hyperactiviteit: - praat veel
- onrustig bewegen
- vaak in de weer / draait door
- opstaan op plekken waar niet hoort [bijvoorbeeld in klas]
- moeilijk rustig spelen / ontspannen
- rondrennen / klimmen waar ongepast
Impulsiviteit;- moeite op beurt wachten
- verstoort bezigheden / dringt op
- gooit antwoord uit voor beurt
ADHD met hyperactiviteit, gecombineerd type: 6 maanden minstens zes kenmerken van
beide typen.
(zie tabel 11.2, bladzijde 299, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
11.3.3 Prevalentie van ADHD
ADHD komt niet alleen voor bij kinderen. Een exact nummer van mensen met ADHD is
moeilijk te schatten, omdat de definities verschillen.
11.3.4 Co-morbiditeit
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Een kind met ADHD heeft vaak meerdere stoornissen zoals leerstoornissen.
De kans op middelengebruik tijdens de adolescentie is hoog bij kinderen met ADHD.
11.3.5 Differentiaaldiagnose
Somatische oorzaken moeten uitgesloten worden. Pervasieve stoornissen (autisme en autisme
verwante stoornissen) moeten ook uitgesloten worden.
11.4 Culturele en maatschappelijke stoornissen
Er zijn weinig studies gedaan naar de invloed van cultuur op ADHD. Dit is moeilijk vanwege
de verschillende definities.
11.5 Risico- en beschermingsfactoren
Risicofactoren op kindniveau:
Genetica
Alcohol en roken tijdens zwangerschap
Complicaties tijdens zwangerschap / geboorte
Moeilijk temperament
Co-morbiditeit met andere stoornissen
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
Sociaal isolement gezin
Relatie / gezinsproblematiek
Conflicten tussen kind en ouders
Psychische problemen bij ouders
Ouder gezin
Gebrek aan structuur
Risicofactoren op omgevingsniveau:
Lage SES / achterwijk
Onderwijs in grotere, met meer problemen, klassen
(zie tabel 11.3, bladzijde 308, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
11.6 Preventie en behandeling van ADHD
11.6.2 Preventie
Een preventie is maatschappelijke activiteiten die gericht zijn op de vergroting van de
competentie van de ouders en andere opvoeders.
11.6.3 Psycho-educatie
Psycho-educatie is een belangrijk onderdeel van de behandeling.
11.6.4 Medicamenteuze therapie
Ritalin werkt goed bij ADHD.De ouders moeten echt de uiteindelijke beslissing nemen of het
kind medicijnen moet slikken of niet.
11.6.5 Gedragstherapeutische behandeling
Het doel van gedragstherapeutische programma’s is dat zij proberen de vicieuze cirkels door
te breken. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door training van de ouders.
11.6.6 Multimodale therapie
Er zijn meerdere manieren om een kind te helpen. Dit werkt vaak beter dan het gebruik van
slechts één enkele methode.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 12 Gedragsstoornissen
12.1 Inleiding
Oppositioneel-opstandige gedragsstoornissen zin externaliserende stoornissen.
12.2 Normale ontwikkeling: prosociaal gedrag
12.2.1 Algemeen
Overtreden van normen door kinderen is vrij normaal. Dit heeft te maken met het verkrijgen
van zelfstandigheid.
Kinderen worden eerst koppig en tijdens de adolescentie neemt de koppigheid af en ander
opstandig gedrag toe.
12.2.2 Ontwikkeling van prosociaal gedrag en moraliteit
Prosociaal gedrag: kinderen oppert delen van eigenbelang op ter voordeel van anderen
(delen van speelgoed bijvoorbeeld).
Moraliteit ontwikkeling is verwant aan ontwikkeling van prosociaal gedrag.
Zes stadia van moraliteit ontwikkeling:
Zelfbelang
1. Straf (doe het niet, verwacht straf)
2. Beloning (doe het niet, verwacht beloning)
Sociale waardering
3. Interpersoonlijke relaties (doe het niet, want mensen moeten me aardig vinden)
4. Sociale regels (doe het niet, want dan overtreed ik de wet)
Abstracte idealen
5. Sociale contracten (doe het niet, daartoe voel ik me verplicht)
6. Universele rechten (doe het niet, want dat is niet juist)
12.3 Gedragsstoornissen
12.3.1 Kenmerken van kinderen met gedragsstoornissen
Oppositioneel-opstandig gedragsstoornis (ODD): patroon met negatief, vijandig en
openlijk ongehoorzaam gedrag voor minstens zes maanden, waarbij minstens vier van de
volgende kenmerken aanwezig zijn:
Boos en geprikkeld
Prikkelbaar en ergert zich makkelijk aan anderen
Hatelijk en wraakzuchtig
Anderen schuld geven van eigen gedrag
Ergert zich met opzet aan anderen
Ruzie met volwassenen
Opstandig / weigert te luisteren naar regels
Vaak driftig
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Antisociale gedragsstoornis (conduct disorder, CD): herhalend en aanhoudend
gedragspatroon waarbij sociale normen en regels worden overtreden. Minstens twaalf
maanden drie of meer van de volgende criteria:
* Agressie gericht op mensen en dieren
Vechtpartijen beginnen
Pesten / bedreigen / intimideren
Indirect contactpersoon bestolen
Mensen / dieren mishandelen
Dwingen seksueel gedrag
Heeft wapen dat ernstig letsel kan veroorzaken
* Ernstige schending van regels
• Spijbelen
• Twee maal van huis weggelopen (minstens) en ’s nachts weggebleven
• Blijft vaak ’s nachts van huis weg
* Leugenachtigheid / diefstal
Voorwerpen van waarde stelen
Inbraak
Liegen om iets voor elkaar te krijgen
* Vernieling van eigendom
• Opzettelijk eigendommen vernielen
• Opzettelijk brandstichten
12.3.2 Subtypen (specificaties) van gedragsstoornissen
ODD wordt gezien als minder ernstig als CD.
Stoornissen op jonge leeftijd zijn ernstiger dan stoornissen op oudere leeftijd.
Er is een onderscheid tussen:
Openlijke (overte) gedragsstoornissen; confrontatie aangaan met anderen
Bedekte (coverte) gedragsstoornissen
12.3.3. Prevalentie
Jongens hebben dit type stoornissen vaker dan meisjes.
12.3.4 Co-morbiditeit
De co-morbiditeit is hoog. Vaak gaan de stoornissen samen met ADHD of met taal en
leerproblemen.
12.3.5 Differentiaaldiagnose
Hoge co-morbiditeit betekent ook dat het lastig is om de diagnose te maken.
12.4 Culturele en maatschappelijke invloeden
Gedragsstoornissen zullen in andere culturen en tijden anders gedefinieerd worden omdat
normen per cultuur en tijd verschillen.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
12.5 Risico- en beschermingsfactoren
Risicofactoren op kindniveau:
• Genetica
• Drugsgebruik
• Onveilige / gedesorganiseerde hechting
• Alcohol / roken tijdens zwangerschap
• Lage intelligentie
• Laag niveau van arousal
• Slechte schoolprestaties
• Co-morbiditeit
• Moeilijk temperament
• Complicaties tijdens zwangerschap of geboorte
• Slechte zelfcontrole-ontwikkeling, sociale cognitie en moreel bewustzijn
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
• Sociaal isolement gezin
• Eenoudergezin
• Tienermoeders
• Echtscheiding
• Conflictueuze interacties
• Ouders met psychische problemen (* zie ook onderstaand figuur)
• Relatie / gezinsproblemen (* zie ook onderstaand figuur)
• Gebrek aan structuur, betrokkenheid en overzicht (* zie ook onderstaand figuur)
Stress & persoonlijke problemen ouders
Vergroting gedragsproblemen
Kinderen
inadequate
opvoedingsstijl
Streng straffen kind
(zie ook figuur 12.1, bladzijde 339, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Risicofactoren op omgevingsniveau:
• Slecht onderwijs
• Lage SES
• Armoede
• Invloed leeftijdsgenoten
• Problemen met aanpassing
• Woonachtig in anonieme buurt met grote doorstroming
• Geweld op tv
• Gebrek aan toezicht en controle
• Woonachtig in achterstandswijk
(zie tabel 12.5, bladzijde 341, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Beschermingsfactoren:
• Ondersteuning ouders
• Makkelijk temperament
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
•
•
•
Ouders die problemen erkennen
Bovengemiddeld IQ
Aanleg voor vaardigheden (bijvoorbeeld sport)
12.6 Preventie en behandeling van gedragsstoornissen
12.6.1 Preventie
Het is belangrijk om niet te richten op slechts één risicofactor, maar op meerdere bij de
preventie van gedragsstoornissen.
12.6.2 Ambulante behandeling
Methodes die goed werken bij dit type stoornissen zijn:
• Gedragstherapeutische oudertraining; doorbreken negatieve ouder-kind relatie.
• Cognitieve probleem oplossende vaardigheden; gericht op kind die de wereld leert
waarnemen, interpreteren en betekenis aan geven.
• Multisysteemtherapie:
- Individuele hulp aan andere gezinsleden
- Werken aan gezin is voorwaarde
- Aandacht besteden aan andere systemen van invloed op het kind
12.6.3 Residentiële behandeling
Residentiële behandeling van een cliënt probeert men altijd te voorkomen. Een kenmerk van
dit type hulpverlening is 24-uurs zorg.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 13 Angst en angststoornissen
13.1 Inleiding
Angststoornissen worden ook wel internaliserende stoornissen genoemd.
13.2 Normale ontwikkeling van angst
Biologisch gezien voorkomt angst schade aan het organisme.
Normale angsten:
0-6 maanden; harde geluiden, steunverlies
6 maanden – 2 jaar; hoogte / diepte, vreemden, scheiding met ouder
1-2 jaar; natuur (storm, water)
2-4 jaar; dieren
4-6 jaar; donker, fantasiefiguren
ongeveer 6 jaar; geweten
6-12 jaar; leeftijdgenotenbeoordeling, faalangst
12-18 jaar; leeftijdgenotenbeoordeling door ander geslacht, hypochondrische
overwegingen (AIDS)
13.3 Angststoornissen
13.3.1 Inleiding
Het is moeilijk om onderscheid te maken tussen normale angst en een angststoornis.
13.3.2 Beschrijving van de angststoornissen
Seperatieangststoornis; excessieve angst voor scheiden van thuis en / of
hechtingsfiguren. Wordt pas vastgesteld vanaf zes jaar.
Generaliseerde angststoornis: buitensporige angst en bezorgdheid. Persoon vind het
moeilijk om bezorgdheid in de hand te houden. daarnaast gaat het samen met drie of
meer (en minstens zes maanden lang):
- Slaapstoornis
- Snel vermoeid
- Rusteloosheid, opgewonden, irritatie
- Prikkelbaar
- Spierspanning
- Concentratie moeilijkheden
Specifieke stoornis: extreme angst voor specifieke omstandigheden, dieren, medische
behandeling of situatie. Het is een fobie als de angst uitzonderlijk hoog is, lijdt tot
situatievermijding en lang blijft bestaan.
Post traumatische stress stoornis; persoon heeft een trauma meegemaakt wat een
bedreiging moet zijn geweest. Daarnaast moet het trauma ook angst, afschuw en
hulpeloosheid hebben opgeroepen.
Type I trauma; eenmalige acute gebeurtenissen
Type II trauma; ingrijpende gebeurtenissen die herhalend en langdurig plaatsvinden
Obsessief-compulsieve stoornis: terugkerende dwanggedachten en / of handelingen.
Paniekstoornis: terugkerende paniekaanvallen en na minstens één van de aanvallen was
er één maand minstens één van de volgende kenmerken:
- Bezorgdheid over aanval consequenties
- Ongerustheid over volgende aanval
- Gedragsverandering in samenhang met aanvallen
Sociale fobie: extreme angst voor sociale situaties en hierdoor beperkt het functioneren in
het dagelijkse leven.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
13.3.3 Prevalentie
Angststoornissen zijn de meest voorkomende stoornissen bij kinderen en adolescenten.
13.3.4 Co-morbiditeit
Angststoornissen gaan meestal gepaard met andere angststoornissen of depressie.
13.3.5 Differentiaaldiagnose
Het is van belang om te kijken of angst leeftijdsadequaat is voor het stellen van een diagnose.
13.4 Culturele en maatschappelijke invloeden
Er is weinig onderzoek verricht naar de cultuurverschillen in angststoornissen.
13.5 Risico- en beschermingsfactoren
Risicofactoren op kindniveau:
Genetische aanleg
Angstige cognitieve stijl
Onveilige hechting
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
Verwaarlozing en mishandeling
Internaliserende stoornis bij één van de ouders
Overbeschermende opvoedingsstijl met nadruk op afwijzing van het kind
Risicofactoren op omgevingsniveau:
Meemaken van angstige gebeurtenissen
Geen of weinig vriendschappen
Slechte leeftijdsgenootrelaties
(zie tabel 13.5, bladzijde 370, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Beschermingsfactoren:
Vroegtijdige hulp bij angststoornissen
Veilige hechting
Sensitieve opvoedingsstijl
13.6 Preventie en behandeling van angststoornissen
13.6.2 Preventie
Ontwikkeling op gebied van preventie bij angststoornissen is nog niet ver.
13.6.3 Behandeling
Psycho-educatie is belangrijk.
Bij jonge kinderen is het cognitieve aspect vaak nog aanwezig en de angstproblematiek speelt
zich vooral binnen het gezin af.
Als kinderen ouder zijn, wordt er vooral gewerkt met het cognitieve aspect.
Daarnaast kunnen eventuele medicijnen worden toegediend.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 14 Stemming en stemmingsstoornissen
14.1 Inleiding
Affectieve stoornissen zijn ook wel stemmingsstoornissen
14.2 Normale ontwikkeling van stemming en emotie
Emotie: reactie op een specifieke gebeurtenis
Stemming; niet-situatie gebonden persoonskenmerk en bestaat langer dan een emotie.
Depressieve gevoelens horen bij een normale ontwikkeling. Deze gevoelens zijn niet
noodzakelijk af te leiden uit het gedrag.
De normale ontwikkeling van een kind heeft een sterke samenhang met het succesvol
doorlopen van de ontwikkelingsopgaven. Bij de normale ontwikkeling leert een kind emoties
te onderscheiden, de functie van emoties en hoe de emoties ‘gebruikt’ behoren te worden.
De basisemoties (vreugde, verbazing, woede, vrees / angst, verdriet en walging) worden
geleerd en herkend voor de sociale emoties.
Er is een verstrengeling tussen emotionele, cognitieve en gedragsontwikkeling van kinderen.
• Als eerste ontwikkelt het zelfbesef. Dit start weer als eerste met het lichamelijk
zelfbesef. Door middel van taalontwikkeling is het zelfconcept te zien (woorden
gebruiken als ‘ik’ en ‘mij’)
• Na het zelfconcept ontstaat de zelfevaluatie
14.3 Stemmingsstoornissen
14.3.1 Inleiding
Manisch depressiviteit komt niet veel voor bij kinderen.
14.3.2 Depressieve stoornis
Depressieve stoornis: vijf of meer van de volgende kenmerken, voor minstens twee weken:
• Moeheid / energieverlies
• Imsomnia / hypersomnia (teveel aan slaap)
• Depressieve stemming tijdens het grootste deel van de dag, bijna elke dag (blijkt uit
subjectieve mededelingen of observaties door anderen. Kan bij kinderen ook
prikkelbare stemming zijn).
• Psychomotorische agitatie / remming
• Terugkerende gedachtes aan dood of suïcide gedachten
• Gewichtsvermindering of toename / afgenomen of toegenomen eetlust
• Gevoelens van waardeloosheid of schuldgevoelens
• Vermindering van interesse of plezier
• Verminderd vermogen tot nadenken, concentratie of besluiteloosheid
14.3.3 Manisch-depressieve stoornis
Biopolaire (manisch depressiviteit) stoornis: afwisselende depressie afgewisseld met
manische perioden. De kenmerken van deze periodes zijn; grootheidswanen, weinig
slaapbehoefte, veel praten enzovoort.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
14.3.4 Prevalentie en beloop
Aantal kinderen lijdend aan een depressieve stoornis groeit. Meer vrouwen lijden aan een
depressie dan mannen. Depressie begint gemiddeld op veertien jarige leeftijd.
14.3.5 Co-morbiditeit
Stemmingsstoornissen staan nooit op zichzelf. Meeste jongeren hebben ook een 2e stoornis.
14.3.6 Differentiaaldiagnose
Het is van belang alternatieven uit te sluiten
14.4 Culturele en maatschappelijke invloeden
Depressieve stoornissen nemen verschillende vormen aan in verschillende culturen. Emotie
evaring en beleving hangt af van culturele normen en waarden.
Door de culturele verschillen komen depressies op verschillende manieren tot uiting.
14.5 Risico- en beschermingsfactoren
Risicofactoren op kindniveau:
• Sensibiliteit
• Hoogbegaafdheid
• Kind zijn van het kind
• Verstandelijke of lichamelijke handicap hebben
• Genetische aanleg
• Onveilige hechting
• Niet / onvolledig volbrengen ontwikkelingsopgaven
• Vrouw zijn
• Depressieve cognitieve stijl
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
• Gezinstrauma’s (mishandeling)
• Ouders met depressiviteit
• Opvoedingsstijl gekenmerkt door afwijzing van het kind
• Ouders met psychische problemen
Risicofactoren op omgevingsniveau:
Klem zitten tussen twee culturen
Gepest worden
Ernstig verlies en tegenslag ervaring
Slechte leeftijdsgenotenrelaties
(zie tabel 14.4, bladzijde 400, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Beschermingsfactoren
Zelfvertrouwen
Goede sociale relaties
Leren omgaan met frustraties
14.6 Preventie en behandeling van depressie
14.6.1 Inleiding
Gevolgen van depressie kunnen voor alle betrokkenen groot zijn
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
14.6.2 Preventie
Secundaire preventie: gebruiken van inzichten uit cognitieve psychologie en therapie met als
doel om depressieve cognities te veranderen.
14.6.3 Behandeling
Belangrijke onderdelen van de behandeling:
Terugvalpreventie
Medicijnen
Psycho-educatie
Residentiële behandeling
Gezinsbenadering
Individuele psychotherapie
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 15 Eetstoornissen
15.1 Inleiding
In de maatschappij wordt veel aandacht besteedt aan gewicht.
Ontwikkelingstaken van eten:
Ontwikkeling van manieren
Gezonde eetroutines aanleren door eetregels
15.2 Normale ontwikkeling van gewichtsgroei en lichaamsbeeld
Om gewichtsgroei te meten, gebruikt met vaak het BMI (Body Mass Index). Het gewicht
wordt hier gedeeld door de lichaamslengte (in meters) in het kwadraat.
Lijnen is, evolutionair gezien, vreemd. Dit vindt namelijk alleen plaats als er genoeg aan eten
is.
Een onderdeel van zelfconcept is lichaamsbeeld. Positief lichaamsbeeld hoeft geen positief
zelfbeeld te betekenen.
15.3 Eetstoornissen
15.3.1 Inleiding
Algemene kenmerken bij eetstoornissen:
• Abnormaal eetgedrag
• (on)succesvolle pogingen tot gewichtsverlies
• Negatief lichaamsbeeld
15.3.2 Beschrijving van de eetstoornissen
Veel aandacht besteedt aan obesitas (vetzucht, ernstig overgewicht als gevolg van teveel
lichaamsvet) vanwege:
• Risicofactoren voor latere lichamelijke problematiek
• Bijna niet succesvol te behandelen bij volwassenen en adolescenten
• Oorzaak voor praktisch ongemak en psychische problemen
Eetbuienstoornissen: eten van grote hoeveelheden voedsel in een relatief korte tijd
(gemiddeld twee uur) in hoog tempo en hoge hoeveelheden. Persoon heeft hier geen controle
over.
Anorexia nervosa:
• Afwezigheid van minstens drie menstruatie cycli
• Weigering lichaamsgewicht te handhaven op of boven minimaal vereiste gewicht voor
de leeftijd.
• Lichaamsbeeld heeft effect op zelfbeeld
• Intense angst om gewicht aan te komen / dik te worden terwijl er sprake is van
ondergewicht.
Twee subtypen:
• Purgerende type: eetbuien en braken / laxeermiddel
• Anorectische types: vasten en veel bewegen
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Boulimia nervosa:
• Herhaaldelijke vreetbuien:
- Geheel controle kwijt te zijn tijdens deze buien
- Binnen beperkte tijd het eten van een hoeveelheid voedsel groter dan ‘normaal’
• Twee keer per week minstens gedurende drie maanden
• Herhaaldelijk inadequaat gedrag om gewichtstoename te voorkomen (braken,
laxeermiddel)
• Oordeel over zelf wordt beïnvloed door lichaamsvorm en lichaamsgewicht
• Komt niet allen voor tijdens periodes van anorexia nervosa.
15.3.3 Prevalentie en beloop
Overgewicht komt regelmatig voor in de Nederlandse bevolking. Obesitas komt echter maar
bij 7% van de bevolking voor. Mannen hebben hier minder last van dan vrouwen.
Eetbuienstoornis komt bij 1 tot 2 % van de bevolking voor.
Anorexia komt vooral voor bij vrouwen tussen de 15 en 30 jaar. Het gaat gepaard met
lichamelijke problemen en het belangrijkste kenmerk is dat de persoon zich niet ziet als een
patiënt.
Boulimia komt vooral voor bij vrouwen tussen de 15 en 30 jaar, maar de gemiddelde leeftijd
ligt iets hoger dan bij anorexia.
15.3.4 Co-morbiditeit
Anorexia en boulimia gaan meestal samen met depressie en / of angststoornissen.
15.3.5 Differentiaaldiagnose
Het is moeilijk om uit te zoeken om welke eetstoornis het precies gaat.
15.4 Culturele en maatschappelijke invloeden
Culturele normen hebben grote invloeden op de eetstoornissen. Het ideale lichaamsbeeld
verschilt namelijk per land en per cultuur. Dit beeld verandert ook regelmatig.
15.5 Risico- en beschermingsfactoren
Obesitas:
Risicofactoren op kindniveau:
• Aangeboren kwetsbaarheid voor obesitas
• Laag zelfbeeld
• Weinig lichaamsbeweging
• Verkeerde eetstijl
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
Verkeerd gezingseetstijl en ongezonde eetrituelen
Seksueel misbruik
Lage SES
Risicofactoren op omgevingsniveau:
Slechte leeftijdsgenootrelaties
Onderdeel van een dikte nastrevende cultuur
Cultuur met overvloed aan eten
(zie tabel 15.6, bladzijde 427, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Anorexia Nervosa:
Risicofactoren op kindniveau:
Sekse van kind en vroegrijpheid.
Genetica
Voorgeschiedenis eetproblemen
Afwijkende lichaamsprocessen
Persoonskenmerken (perfectionisme, dwangmatig etc.)
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
Kritische opmerkingen van ouder
Onenigheid tussen ouders
Ouder met eetstoornis
Negatieve seksuele ervaringen als kind
Risicofactoren op omgevingsniveau:
Maatschappelijk slankheidsideaal
Slankheidsideaal bij bepaalde subgroepen
Specifieke stressfactoren (ziekte, gepest worden, levensgebeurtenissen)
(zie tabel 15.7, bladzijde 430, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Boulimia Nervosa
Risicofactoren op kindniveau:
Genetica
Voorgeschiedenis eetproblemen
Persoonskenmerken (impulsief gedrag, lage eigenwaarde, negatief zelfbeeld etc.)
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
Kritische opmerkingen van ouder
Onenigheid tussen ouders
Ouder met eetstoornis
Negatieve seksuele ervaringen als kind
Risicofactoren op omgevingsniveau:
Maatschappelijk slankheidsideaal
Slankheidsideaal bij bepaalde subgroepen
(zie tabel 15.7, bladzijde 430, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Beschermingsfactoren:
Goede ontwikkelde sociale vaardigheden
Aandacht niet richten op uiterlijk
Positieve eigenwaarde
Opgroeien in omgeving waar volslank wordt geaccepteerd
Beschikken over netwerk ter sociale steun
Aandacht voor welbevinden en sociale ontwikkeling
Vroegtijdig erkennen problemen
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
15.6 Preventie en behandeling van eetstoornissen
15.6.2 Preventie
Een brede strategie is van belang omdat er veel verschillende risicofactoren zijn.
Vaak wordt preventie vertaald naar educatieve programma’s.
De primaire preventie richt zich meestal op het verminderen van de invloed van het
slankheidsideaal.
15.6.3 Behandeling
Obesitas: gebaseerd op cognitieve gedragstherapie. De behandeling begint jong. Er wordt niet
gestreefd naar afvallen, maar naar niet meer verder aankomen.
Anorexia: combinatie van:
Psycho-educatie
Aandacht voor sociaal-emotionele aspecten
Motivering van patiënt
Individuele psychotherapie
Herstellen gewicht en normaal eetpatroon
Werken met ouders
Boulimia: werken met cognitieve gedragstherapie.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Hoofdstuk 16 Middelengebruik en middelenmisbruik
16.1 Inleiding
Tijdens de adolescentie gaat de adolescent nadenken over zijn / haar eigen positie
(reflecteren) en krijgt hij / zij een nieuwe identiteit.
Om deze ontwikkelingsopgaven te kunnen voltooien, zal het noodzakelijk zijn om te
experimenteren.
16.2 Normale ontwikkeling van middelengebruik
Genotsmiddelen: verschaffen plezier, niet uniek. Een kenmerk hiervan is dat stoffen worden
ingenomen die niet door het lichaam zelf geproduceerd worden.
Een effect hiervan is een veranderend bewustzijn.
Psychoactieve stoffen hebben verschillende werkingen:
Bewustzijnsveranderende werking (LSD, Cannabis)
Stimulerende werking (Cafeïne, nicotine)
Dempende werking (alcohol, cannabis)
Experimenteren met geaccepteerde genotsmiddelen (tabak en alcohol) is normaal en begint al
vroeg.
In vergelijking met de geaccepteerde genotsmiddelen wordt er weinig geëxperimenteerd met
hard-drugs.
In alle culturen en in alle tijden komt middelengebruik voor. Middelen hebben verschillende
functies in verschillende culturen:
Religieus
Recreatief
Medisch
16.3 Middelenmisbruik
16.3.1 Inleiding
Misbruik: gebruiker heeft controle over middelengebruik verloren en daarmee ook over de
andere aspecten in zijn leven.
16.3.2 Het vier-fasen-model
Ontwikkelingstraject van verslaving:
Normale fase: start met experimentatie van middelen. Incidenteel gebruik, vaak thuis en in
groepen. Leeftijdsgenoten hebben veel invloed in deze fase.
Veelvuldig en ongecontroleerd recreatief gebruik: gebruik middelen om stress tegen te
gaan en voor ontspanning.
Misbruik: middel heeft centrale plaats in leven gekregen. Hierdoor kunnen verplichtingen
niet worden nagekomen.
Afhankelijkheid en dwangmatig gebruik; gebruik met name om
ontwenningsverschijnselen tegen te gaan. Dit wordt ook wel het stadium van
verslaving genoemd.
Tolerantie: gebruiken heeft steeds meer van het middel nodig om het gewenste effect te
bereiken.
Onthoudings of ontwenningsverschijnselen: lichamelijke en psychische klachten die bij
sommige middelen kunnen optreden als met het middelengebruik wordt gestopt.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
16.3.3 Criteria voor misbruik en verslaving
Vier groepen van stoornissen van middelengebruik van DSM:
Intoxicatie (stoornis wordt veroorzaakt door middel)
Onthoudingsverschijnselen
Afhankelijkheid van het middel (lichamelijke onthoudingsverschijnselen en geestelijke
afhankelijkheid)
Misbruik van middel (slecht sociaal functioneren en terugkerende problemen door
middelengebruik)
16.3.4 Prevalentie van middelenmisbruik
Alcoholafhankelijkheid is de meest voorkomende problematiek bij volwassenen.
16.3.5 Differentiaaldiagnose, co-morbiditeit en beloop
Middelenmisbruik bij jongeren is meestal een onderdeel van bredere problematiek.
Het is vaak complex omdat jongeren vaak meerdere middelen misbruiken en meerdere
psychische stoornissen kunnen hebben.
16.4 Culturele en maatschappelijke invloeden
Er zijn verschillen in de acceptatie van middelengebruik. Er is een debat over drugs en deze is
vaak gebaseerd op meningen en niet (of te weinig) op feiten.
Een manier van kijken is het toepassen van het onderscheid tussen middel, setting en situatie.
16.5 Risico- en beschermingsfactoren
Risicofactoren op kindniveau:
Genetica
Zelfmedicatie van psychische stoornis
Kwetsbaarheid voor middelengebruik
Psychische stoornissen (gedragsstoornissen en stemmingsstoornissen)
Individuele factoren (bijvoorbeeld; agressiviteit, risicovol gedrag)
Vroegere ontwikkelingsopgaven niet adequaat volbracht
Individuele cognitieve kenmerken (laag zelfbeeld, externe locus of control)
Onveilige hechting
Risicofactoren op ouder- en gezinsniveau:
Onvoldoende sensitiviteit en responsiviteit bij ouders
Middelengebruik / psychische stoornissen ouders
Lage SES
Familielid dat gebruikt (broer of zus)
Te streng en autoritaire opvoedingsstijl
Verschillende opvoedingsaspecten (bijvoorbeeld; inconsistente opvoeding, geweld in
gezin, conflicten)
Risicofactoren op omgevingsniveau:
Slechte invloed vriendenkring
Weinig persoonlijk contact tussen leraar en leerling in schoolomgeving
Emigratie
Waargenomen stress bij levensgebeurtenissen (overlijden geliefd persoon bijvoorbeeld)
Wonen in buurt met achterstandssituaties
(zie tabel 16.8, bladzijde 455, Ontwikkelingspsychopathologie – Rigter)
Beschermingsfactoren:
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
lOMoARcPSD|4548252
Goede intelligentie
Zelfstandigheid / zelfvertrouwen
Overtuiging dat je zelf invloed hebt op je leven
Preventieve activiteiten
Veilige hechting
Ondersteuning ouders
Positieve relatie tussen adolescent en één van de ouders
Positieve stimulerende schoolomgeving
16.6 Preventie en behandeling van middelenmisbruik en verslaving
16.6.1 Inleiding
Doelstelling preventie in Nederland: matigen van alcoholgebruik. De doelstelling bij
drugsgebruik is de risico’s die samenhangen met drugsgebruik zo beperkt mogelijk houden.
16.6.2 Preventie
Primaire preventie: de vraag naar middelen zo gering mogelijk houden door te proberen
jongeren zo min mogelijk over te laten gaan tot gebruik.
Secundaire preventie: schade beperken. Adolescent kan adviezen krijgen om het gebruik te
beperken en ongevaarlijk te houden.
16.6.3 Behandeling
Behandeling is gericht op:
Stoppen (abstinentie) of verminderen van het gebruik.
Behandeling van eventuele co-morbide psychische problematiek
Verbeteren functioneren gezin, school, werk en relaties.
Gedownload door Renata Cuypers (renata.cuypers@telenet.be)
Download