2024-10-21T15:16:22+03:00[Europe/Moscow] nl true Se souvenir - 2ème personne singulier (tu), Wij hebben gelopen, Zij is geboren, Ik heb verwittigd, Se taire - 3 personne pluriel (ils), Ik heb verwelkomd, Hij heeft gelachen, Hij heeft nagedacht, Ik heb geleerd, Ik heb gelezen, Jij hebt vastgehouden, Zij hebben gedronken, Jullie hebben toegestaan, Jij hebt bereikt, Zij is gaan zitten, Hij heeft gehad, Jij hebt geopend, Wij hebben geschonken/aangeboden, Wij hebben gekregen/ontvangen, Wij hebben gemoeten, Zij is in slaag gevallen, Jullie zijn afgedaald / naar beneden gegaan, Se taire (tu), Het heeft geregend, Jullie hebben toegestaan, Wij hebben geleerd, Hij is verdwenen, Hij heeft gegooid (jeter), Hij heeft verwittigd, Hij heeft bereikt, Wij zijn genezen, Zij hebben ontvangen, Zij is gaan zitten, Vivre (Elle), Zij zijn gestorven, Hij heeft gelopen, S'apercevoir (Ils), Wij hebben gewandeld, Jij hebt geprobeerd, Ik heb gelachen flashcards
frans passé compose

frans passé compose

  • Se souvenir - 2ème personne singulier (tu)
    Se souvenir - 2e personne singulier (tu)
  • Wij hebben gelopen
    Nous avons marché
  • Zij is geboren
    Elle est née
  • Ik heb verwittigd
    J'ai prévenu
  • Se taire - 3 personne pluriel (ils)
    Se taire - 3e personne pluriel (ils)
  • Ik heb verwelkomd
    J'ai accueilli
  • Hij heeft gelachen
    Il a ri
  • Hij heeft nagedacht
    Il a réfléchi
  • Ik heb geleerd
    J'ai appris
  • Ik heb gelezen
    J'ai lu
  • Jij hebt vastgehouden
    Tu as tenu
  • Zij hebben gedronken
    Ils/elles ont bu
  • Jullie hebben toegestaan
    Vous avez permis
  • Jij hebt bereikt
    Tu as atteint
  • Zij is gaan zitten
    Elle s'est assise
  • Hij heeft gehad
    Il a eu
  • Jij hebt geopend
    Tu as ouvert
  • Wij hebben geschonken/aangeboden
    Nous avons offert
  • Wij hebben gekregen/ontvangen
    Nous avons reçu
  • Wij hebben gemoeten
    Nous avons dû
  • Zij is in slaag gevallen
    Elle a réussi
  • Jullie zijn afgedaald / naar beneden gegaan
    Vous êtes descendus
  • Se taire (tu)
    Se taire (tu)
  • Het heeft geregend
    Il a plu
  • Jullie hebben toegestaan
    Vous avez permis
  • Wij hebben geleerd
    Nous avons appris
  • Hij is verdwenen
    Il a disparu
  • Hij heeft gegooid (jeter)
    Il a jeté
  • Hij heeft verwittigd
    Il a prévenu
  • Hij heeft bereikt
    Il a atteint
  • Wij zijn genezen
    Nous avons guéri
  • Zij hebben ontvangen
    Ils/elles ont reçu
  • Zij is gaan zitten
    Elle s'est assise
  • Vivre (Elle)
    Vivre (Elle)
  • Zij zijn gestorven
    Ils/elles sont morts
  • Hij heeft gelopen
    Il a marché
  • S'apercevoir (Ils)
    S'apercevoir (Ils)
  • Wij hebben gewandeld
    Nous avons marché
  • Jij hebt geprobeerd
    Tu as essayé
  • Ik heb gelachen
    J'ai ri