Back
Flashcards: Woordenschat Thema 3
het orkest
Een grote groep mensen die muziek maken.
het concert
Een muziekuitvoering.
de componist
Bedenkt muziekstukken en schrijft het op met muzieknoten.
het concertgebouw
Het gebouw waarin het orkest een muziekuitvoering geeft voor het publiek.
de concentratie
Je aandacht bij één ding kunnen houden.
verslappen
Je aandacht wordt minder.
bij de les blijven
Je aandacht niet laten verslappen.
noten (lezen)
Noten zijn tekentjes om muziek op te schrijven.
de toon(hoogte)
Een muziekklank (laag of hoog).
het ritme
De organisatie van een patroon (snel of langzaam).
de dirigent
Leidt een orkest of koor door de maat te geven.
de orkestleden
De muzikanten in een orkest.
afslaan
De dirigent geeft een teken met zijn dirigeerstok, dat de orkestleden moeten beginnen of stoppen met spelen.
repeteren
Oefenen voor een toneelstuk of muziekuitvoering.
snaarinstrumenten
Muziekinstrumenten met snaren.
blaasinstrumenten
Muziekinstrumenten die je bespeelt door erop te blazen.
slaginstrumenten
Muziekinstrumenten die je bespeelt door erop te slaan.
bevestigen
Iets ergens aan vastmaken.
verplaatsen
Als je iets naar een andere plaats brengt.
actiefilm
Een film waarin veel actie en geweld voorkomen.
comedy
Een film of boek dat grappig is.
de documentaire
Een verslag op tv of radio over een gebeurtenis of persoon.
sciencefiction
Een film of boek dat zich ver in de toekomst afspeelt.
de thriller
Een film of boek dat eng is.
de detective
Een persoon die een misdaad, diefstal of moord oplost.
overhalen
Iets tegen iemand zeggen waardoor hij/zij het toch gaat doen.
argumenteren
Allerlei redenen geven waarom iets volgens jou wel of niet zo is, of zou moeten zijn.
smeken
Iets dringends vragen.
zich lenen voor
Als iets geschikt is, dan leent het zich voor.
bij uitstek geschikt
Het is vooral geschikt voor jou.
de solo
Een muzikant die alleen muziek maakt.
het duo
Twee muzikanten die samen muziek maken.
het trio
Drie muzikanten die samen muziek maken.
het kwartet
Vier muzikanten die samen muziek maken.
staren
Blijven kijken naar één punt met je gedachten ergens anders.
afwezig
Suf of dromerig kijken.
elders
Ergens anders.
de bewondering
Iemand mooi/goed/intelligent vinden.
het ontzag
Je hebt respect voor iemand.