Back
Flashcards: frans indicatif present
Wij kennen
Nous connaissons
Wij concluderen
Nous concluons
Zij gaan
Ils/elles vont
Wij landen
Nous atterrissons
Zij maken/doen
Ils/elles font
Ik houd vast
Je tiens
Wij bereiken
Nous atteignons
Wij schrijven
Nous écrivons
Hij liegt
Il ment
Jullie reizen
Vous voyagez
Wij beloven
Nous promettons
Jij vermindert (réduire)
Tu réduis
Zij vertragen
Ils/elles ralentissent
Zij leveren
Ils/elles livrent
Wij behouden/onderhouden
Nous maintenons
Zij sterft
Elle meurt
Zij komen terug
Ils/elles reviennent
Hij slaagt
Il réussit
Wij begrijpen
Nous comprenons
Wij lachen
Nous rions
Jij ontvangt/krijgt
Tu reçois
Wij verplichten
Nous obligeons
Jij verhuist
Tu déménages
Wij ruiken/voelen
Nous sentons
Wij verdedigen ons
Nous nous défendons
Jullie zeggen
Vous dites
Zij gaan
Ils/elles vont
Ik droog af
J’essuie
Wij leren
Nous apprenons
Jij zwijgt
Tu te tais
Wij komen terug
Nous revenons
Ik leef
Je vis
Jullie ruiken/voelen
Vous sentez
Ik sterf
Je meurs
Jullie ontvangen / onthalen
Vous recevez
Wij vallen in slaap
Nous nous endormons
Ik ontvang / krijg
Je reçois
Het volstaat
Ça suffit
Jullie begrijpen
Vous comprenez
Jij wandelt
Tu te promènes
Zij doen/maken
Ils/elles font
Ik moet (devoir)
Je dois
Zij houden (vast)
Ils/elles tiennent
Ik sta op
Je me lève
Wij kondigen aan
Nous annonçons