NEDERL ANDS MILITAIR GENEESKUNDIG TIJDSCHRIFT VERSCHIJNT TWEEMAANDELIJKS 67e JAARGANG JANUARI 2014 - NR. 1 M I N I S T E R I E V A N D E F E N S I E - D E F E N S I E G E Z O N D H E I D S Z O R G O R G A N I S AT I E INHOUD NEDERLANDS MILITAIR GENEESKUNDIG TIJDSCHRIFT Uitgegeven door het Ministerie van Defensie onder verantwoordelijkheid van de Commandant Defensie Gezondheidszorg Organisatie HOOFDREDACTEUR R.P. van der Meulen kolonel-vliegerarts EINDREDACTEUR A.H.M. de Bok luitenant ter zee van administratie der tweede klasse oudste categorie b.d. LEDEN VAN DE REDACTIE Dr. R.A. van Hulst kapitein ter zee-arts b.d. S.P. Janssen kolonel-arts H.W.P. Meussen luitenant-kolonel-arts b.d. E.G.J. Onnouw luitenant-kolonel-vliegerarts Dr. J. van der Plas Bioloog R.A.G. Sanches kapitein-luitenant ter zee-arts F.J.G. van Silfhout luitenant-kolonel-tandarts N.R. van der Struijs kapitein-luitenant ter zee-arts M.L. Vervelde kolonel-apotheker ADMINISTRATIE majoor b.d. A. Sondeijker secretaris NMGT Postbus 20703, 2500 ES 's-Gravenhage Telefoon 0165-300145 E-mailadres: nmgt@mindef.nl VOORBEHOUD Plaatsing van een artikel in dit tijdschrift houdt niet in, dat de inzichten van de schrijver worden gedeeld door de Commandant Defensie Gezondheidszorg Organisatie en de redactie. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd zonder schriftelijke toestemming van de redactie van dit tijdschrift. NETHERLANDS MILITARY MEDICAL REVIEW Edited under the responsibility of the Commander Defence Health Care Organisation Postbox 20703, 2500 ES The Hague (The Netherlands) 67E JAARGANG - JANUARI 2014 - AFLEVERING 1 Van de redactie: ................................................................................................................................. Mededelingen: Nieuwsbrief DGO, november 2013 ...................................................................................................... 42 Nieuwsbrief DGO, december 2013 ...................................................................................................... 43 Oorspronkelijke artikelen: De militaire dierenarts. Zijn positie en functie in de Koninklijke Landmacht door reserve majoor-dierenarts dr. J.J. Wijnker en J. Gooijer BSc ........................................... Het begint allemaal met hygiëne. Interview met prof. dr. Frans van Knapen door H. Wijnker ............................................................................................................................. Beoordeling van de keukenhygiëne en voedselveiligheidsstandaarden in Kamp Heumensoord door drs. A. Lotterman, adjudant-onderofficier E. de Haan en reserve majoor-dierenarts dr. J.J. Wijnker ................................................................................. Risicobeoordeling op een door water overgebrachte norovirusbesmetting voor militairen in Nederland door reserve majoor-dierenarts dr. J.J. Wijnker en H. de Man MSc ........................................ Militair gebruik van lastdieren. De dierenarts als docent militair gebruik pakpaarden door reserve kolonel-dierenarts B.A. Steltenpool en reserve majoor-dierenarts J. Koster ............. De Militair Veterinaire Dienst. Verleden en toekomst: vanuit een Canadees perspectief door majoor A.G. Morrison BSc, MVB, MDS, CD ...................................................................... Voorkomen is beter dan genezen: praktische maatregelen voor de preventie van tekenencefalitis bij militairen en werkhonden door reserve majoor-dierenarts dr. J.J. Wijnker en dr. L.J.A. Lipman ...................................... “Levende mascottes”; voors en tegens. Een nuancering door reserve tweede luitenant-dierenarts B. van Schaik ................................................................ War Horse. Een persoonlijke geschiedenis door ir. J.C. Carp ........................................................................................................................... 4 12 14 16 19 20 32 35 38 Ingezonden mededelingen: Bij- en nascholing van de Netherlands School of Public and Occupational Health .................... 3, 13, 34 25 korte verhalen ................................................................................................................................. 18 CONTENTS VOLUME 67 - JANUARY 2014 - ISSUE 1 From the editor: .................................................................................................................................. 3 Announcements: Newsletter Surgeon General, November 2013 .................................................................................... 42 Newsletter Surgeon General, December 2013 .................................................................................... 43 Original contributions: The Military Veterinarian. Its position and function in the Royal Netherlands Army by veterinarian major (res.) J.J. Wijnker PhD and J. Gooijer BSc ................................................. It all starts with hygiene. Interview with Prof. Frans van Knapen by H. Wijnker ................................................................................................................................. Assessment of the kitchen hygiene and food safety standards at Kamp Heumensoord by A. Lotterman DVM, warrant officer E. de Haan and veterinarian major (res.) J.J. Wijnker PhD ...................................................................................... Assessing the waterborne risk of a norovirus infection for military personnel in the Netherlands by veterinarian major (res.) J.J. Wijnker PhD and H. de Man MSc ............................................... Military use of pack animals. The veterinary surgeon as pack animal instructor by veterinarian colonel (res.) B.A. Steltenpool and veterinarian major (res.) J. Koster ................... Military Veterinary Services. Looking back, looking forward: from one Canadian’s perspective by major A.G. Morrison BSc, MVB, MDS, CD ............................................................................ Prevention is better than a cure: practical control measures to prevent tick-borne encephalitis in military personnel and working dogs by veterinarian major (res.) J.J. Wijnker PhD and L.J.A. Lipman PhD ........................................... Live mascots; pros and cons by veterinarian lieutenant (res.) B. van Schaik ............................................................................... War Horse. A personal history by J.C. Carp MSc .......................................................................................................................... 4 12 14 16 19 20 32 35 38 Paragraph advertisement: The Netherlands School of Public and Occupational Health ...................................................... 3, 13, 34 25 short stories .................................................................................................................................... 18 VOORPAGINA Een marinier met een bepakte pony tijdens een bergtraining in Noorwegen. Momenteel vindt op zeer bescheiden schaal een hernieuwde inzet plaats van paarden voor de krijgsmacht. In het voorjaar van 2013 is daarom de eerste cursus van start gegaan waarin mariniers worden getraind op een verantwoorde manier om te gaan met paarden bij de inzet als lastdier. De training met draagdieren is nu nog een pilot cursus, maar het is de bedoeling dat deze kennis weer een structureel onderdeel wordt van het opleidingsprogramma. De militaire dierenarts draagt met deze cursus bij aan een extra operationele inzetmogelijkheid voor de commandant, beheert de noodzakelijke kennis en zorgt ervoor dat het op een verantwoorde, diervriendelijke manier gebeurt. All rights reserved ISSN 0369-4844 3 Foto: Ministerie van Defensie. NMGT 67 - 1-44 2 JANUARI 2014 VAN DE REDACTIE Beste lezers, In de laatste aflevering van het NMGT in 2013 heb ik er al melding van gemaakt dat het eerste nummer van 2014 geheel zou zijn gewijd aan de veterinaire dienstverlening binnen de krijgsmacht. Deze aflevering ligt thans voor u met een scala aan interessante onderwerpen die de krijgsmacht raken. Ook een stuk historie, waarover maar weinig bekend is, van John C. Carp geeft een duidelijke inkijk in het onmetelijk dierenleed gedurende WO I. Juist dit jaar is het honderd jaar geleden dat deze oorlog uitbrak. In zijn voorwoord geeft kolonel-dierenarts (R) B.A. Steltenpool u een globaal beeld van de organisatie van het veterinaire veld en de ontplooide activiteiten in het recente verleden. Ik wens u veel leesplezier en het allerbeste voor 2014, De Hoofdredacteur NMGT Kolonel-vliegerarts R.P. van der Meulen Beste lezers, Na het veterinaire themanummer van mei 2011 ligt er, op verzoek, wederom een veterinaire editie, thans digitaal, van het Nederlands Militair Geneeskundig Tijdschrift voor u. Sinds 2011 is er het nodige veranderd. Zo is binnen het Commando Landstrijdkrachten (CLAS) de militaire dierenarts weer echt vertegenwoordigd. En voor uw informatie: In de meeste landen om ons heen (o.a. België, Noorwegen, Denemarken, Zweden) neemt het aantal militaire veterinairen toe. Dat heeft alles te maken met de veranderde taakstelling en nieuwe inzichten. Daarvan vindt u in dit nummer diverse voorbeelden. One World, One Health, One Medicine. Een gedachte die, in het belang van mens en dier, gedurende zijn hele imposante carrière is uitgedragen door dierenarts prof. dr. Frans van Knapen van het Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS). In dit nummer een interview met deze prominente deskundige. In de Nederlandse krijgsmacht zijn we nu zover dat we bij iedere brigade twee reservisten-dierenarts in de bewapening krijgen, en bij het Operationeel Ondersteuningscommando Land (OOCL) drie. Deze reservisten-dierenarts vallen onder het 1 Civiel en Militair Interactiecommando (1 CMI Co) en worden functioneel aangestuurd door de staf-dierenarts CLAS, maar zijn ook voor andere defensieonderdelen beschikbaar. De eerste zes dierenartsen zijn binnen en deels al op functie geplaatst. Verder zijn er een aantal in het proces van keuring, Algemeen Militaire Opleiding (AMO) en de Initiële Reserve Officiersopleiding (IRO) aan de Koninklijke Militaire Academie. Het afgelopen jaar zijn deze dierenartsen al op diverse fronten actief geweest. Samen met Hygiëne en Preventieve Gezondheidszorg (HPG) zijn er veterinaire inspecties uitgevoerd van het materieel van het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) voor oefeningen in Noorwegen en van het CLAS-materieel dat terugkwam uit Afghanistan. Er is met het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) meegewerkt aan het uitwerken van risico inventarisaties voor buitenlandse inzet, er is een pakpaardencursus ontwikkeld en gegeven voor het Korps Mariniers, we hebben ons gepresenteerd op het Conféderation Interalliée des Officiers Médiceaux de Réserve (CIOMR) congres en andere symposia, paraat gestaan tijdens Prinsjesdag en met de lokale dierenarts van de CLSK-hondensecties wordt samengewerkt om de gezondheid van deze waardevolle viervoeters onder operationele omstandigheden te optimaliseren. Daarnaast heeft de brigadecommandant met deze reservisten binnen zijn staf nu de beschikking over veterinaire kennis op het gebied van Civil-Military Cooperation (CIMIC) in het kader van 3 D-activiteiten (Defence, Diplomacy and Development 3 D - approach), maar ook bij nationale operatieën wanneer bijvoorbeeld vee uit een ondergelopen polder moet worden geëvacueerd. Met deze reservisten haalt Defensie op een economisch verantwoorde manier hoogwaardige, specialistische kennis in huis. Tevens wordt zo het gehele civiele kennisnetwerk van de reservist voor Defensie ontsloten. Dat alles met uiteindelijk maar één doel: namelijk om “de man in het veld” en daarmee de taken van Defensie zo goed mogelijk te ondersteunen en uit te voeren! Ik wens u veel leesplezier toe, Kolonel-dierenarts (R) Bas A. Steltenpool Stafofficier dierenarts Gezondheidszorg CLAS MEDEDELING Netherlands School of Public & Occupational Health NSPOH verhuist naar centrale locatie in Nederland Omdat de NSPOH het belangrijk vindt dat onderwijslocaties uitstekend bereikbaar zijn vanuit alle delen van het land, met het openbaar vervoer en met de auto, gaat de NSPOH verhuizen. Medewerkers verhuizen rond kerst naar hun nieuwe werkplek. Vanaf februari 2014 wordt het onderwijs geleidelijk op de Churchilllaan ingepland. Deelnemers aan lopend onderwijs ontvangen persoonlijk bericht over het moment van een eventuele locatiewijziging. De NSPOH kiest voor het zuidwestelijke deel van Utrecht vanwege de centrale ligging en de goede bereikbaarheid. Om de dienstverlening te verbeteren, verenigt de NSPOH kantoor én onderwijs op één locatie. Op de 10e etage in het Piet van Dommelenhuis aan de Churchilllaan komen moderne onderwijszalen en een flexibele werkomgeving voor medewerkers. Het pand is uitstekend bereikbaar met het openbaar vervoer en er is zeer goede parkeergelegenheid. Waarom deze markante toren? Als landelijk scholingsinstituut in de wereld van arbeid, maatschappij en gezondheid hecht de NSPOH eraan in de nabijheid van netwerkpartners te kunnen werken. Het Piet van Dommelenhuis huisvest een groot aantal landelijke organisaties die actief zijn in “dezelfde wereld”. Elders in Utrecht huizen talloze relevante arbo- en zorggerelateerde organisaties. De vruchtbare samenwerking die de afgelopen jaren met het AMC is opgebouwd, zal de NSPOH vanuit de nieuwe NMGT 67 - 1-44 locatie voortzetten. De NSPOH is hét opleidingsinstituut op het snijvlak van maatschappij, arbeid en gezondheid. Onderwijsprogramma's slaan een brug tussen beleid, onderzoek en praktijk. De NSPOH werkt samen met AMC - UvA. Andere samenwerkingspartners zijn o.a. Erasmus MC, VU MC, UMCG, TNO, RIVM, GGD Nederland, ActiZ, UWV, Hogeschool Utrecht en arbodiensten. NSPOH vanaf 1 januari 2014 gevestigd op: Postadres: Postbus 20022, 3502 LA Utrecht Bezoekadres: Churchilllaan 11 (10e etage), 3527 GV Utrecht Telefoon: (030) 8100500 E-mail: info@nspoh.nl Internet: www.nspoh.nl 3 JANUARI 2014 OORSPRONKELIJK ARTIKEL The Military Veterinarian Its position and function in the Royal Netherlands Army Summary As the military veterinary capacity has been very limited in the Royal Netherlands Army (RNLA) for the past 40 years, an academic study was done from a civilian viewpoint on the different areas of expertise to which a military veterinarian could contribute. Starting point was the position of the military veterinarian in the Swiss and French armed forces as an alternative to the English or US model. This study has resulted in various suggestions on how to apply veterinary expertise within the RNLA, which are also further discussed in the light of the current situation. “The evolution of the concept of engaging troops is characterized by the necessity for deploying forces to be able to intervene abroad in different state of affairs, such as preservation of vital national interest, fighting against terrorism, authorized law enforcement and assistance in humanitarian emergencies. (…) From reality and facts, the Armed Forces should understand that it is in their own interest to have professional military veterinarians, well trained and able to be sent abroad to support forces during operations1.” Introduction “Coming out of the barracks, and showing the people what the army does for society” is one of the aims of the Open Army Day 2014. Research showed that the exact work of the Armed Forces is unknown to most of the Dutch population. It was therefore surprising (and most welcomed) that already in 2011 a young academic from a well-known University showed interest in the work of the army and more specifically in that of the military veterinarian. As part of the Bachelor’s programme in Veterinary Medicine at Utrecht University, each student is required to write a thesis, as a desk-top literature study. Ms Judith Gooijer, who had no military background whatsoever, chose the subject “The multi-facetted role of the modern Army veterinarian” and transformed it into her thesis entitled “The Military Veterinarian; its future position within Dutch Armed Forces”. This is the more surprising given the fact that at that time the Royal Netherlands Army (RNLA) seemed to have little or no veterinary capacity. Despite the fact that there is a great abundance of relevant material from the English speaking countries, Ms Gooijer chose to analyse the position of the military veterinarian from its position in the Swiss and in the French army. Starting her thesis with a historical background of the military veterinarian, she analysed the French and Swiss Army veterinary capabilities, describing their current tasks. Based on these findings a function profile was developed, with relevance to the Dutch Military Veterinarian. This paper is based on the thesis finalised by Ms Gooijer in early 2012. The text has been revised to prevent overlap with other papers in this journal’s edition and more recent information has been added. The original thesis is available on request. A short history on military veterinary service “The veterinarians have proved, charging with sabre in hand each time the occasion presented itself, that they are horsemen and fighters. We demand that they treat men or animals indiscriminately, to carry orders under fire, to assure the provisioning of the assault troops, to command the porters or the evacuation convoy after the injured, to be an officer of topography or a professor of agriculture. It is not my place to judge their work but I must point out that not even the unfavourable conditions in which their practitioners found themselves could prevent these men from penetrating and shining light on the mysterious ensemble of tropical diseases which they did with the power of their patient labour and intelligent research 2.” Over the centuries horses as well as other animals have been used for a great variety of tasks. As charger for knights in armour or light hussars relaying messages. As pack animal for ammunition, food and forage. For transporting artillery, soldiers, engineering material and a thousand other reasons. In these earlier days the medical care for the horses was mostly in the hands of farriers, saddlers and skinners. As medical science developed a more scientific basis during the early 1700s NMGT 67 - 1-44 4 JANUARI 2014 by Major (R) Joris J. Wijnker DVM PhDa and Judith Gooijer BScb and forced by several disastrous outbreaks of cattle plague or Rinderpest in Europe, the need for a science-based veterinary education was felt. This led to the opening of the first veterinary college in Lyon, France by Mr Claude Bourgelat in January 17623. When Napoleon marched his army into Russia, it suffered great losses; many soldiers died of famine, exposure to the elements and on the battlefield. Many horses died too, for the same reasons. A Dutch cavalry officer in French service, C.A. Geisweit van der Netten, wrote in his journal (1815): “The various campaigns we witnessed, in particular the one in Russia, provided us a lot to think about related to the means that can be used to maintain the health of the war horses. That is because the poor condition of the cavalry and the great loss of horses can largely, if not entirely, be attributed to a failure in keeping the horses healthy. This took place in the French armed forces and had a decisive influence on the success of war (…)4.” As a result of the disastrous Russian campaign in 1812, Napoleon decided there should be five veterinary schools, of which one was to be established in the Netherlands. After a difficult start, in which various riding schools were established in different cities teaching equine care, finally in 1821, the Imperial Veterinary College (“Rijks Veeartsenijschool”) was established at Utrecht. Although one of the main reasons for its foundation was the cattle plaque from which the Netherlands suffered a great deal, the Army was quick to benefit as well. Prior to 1821 a start was made by hiring foreign veterinarians into its service. For example, in 1815, the German equine veterinarian F.H.S. Dehne was brought to the Netherlands. a Specialist RVAN Veterinary Public Health, Institute for Risk Assessment Sciences, Division Veterinary Public Health, University of Utrecht, The Netherlands, supervising lecturer of Ms Gooijer for her thesis. Brigade veterinarian, Land Operation Support Command, Royal Netherlands Army. b Institute for Risk Assessment Sciences, Division Veterinary Public Health, University of Utrecht, The Netherlands. Article received October 2013. Earlier that year, he had graduated in Berlin. After passing his exams before the Leiden Committee, he became the first equine veterinarian commissioned in the Netherlands Armed Forces. 1816 can therefore be regarded as the year in which the Dutch Military Veterinary Service was officially established5. The Military Veterinary Service (Militair Diergeneeskundige Dienst / MDD) was part of the Military Medical Service and was under its command, which meant that any Health Officer could nullify a useful or necessary treatment ordered by a military veterinarian. In 1856, the MDD was segregated from the Medical Service and the Health Officer no longer could influence the activities of a military veterinarian. However, only 6 years later this decision was revoked and once again the MDD was under supervision of the Military Medical Service. Not until 1914 did the MDD become functionally independent. A decision that was formalised in 1923 and lasted until 1940 after which the army was fully mechanised and the MDD disbanded. With the retirement in 1973 of Colonel-Veterinarian A.J. Braak the last original equine veterinarian left the army. One of his last assignments was Commanding Officer of the Military School for Hygiene and Preventive Medicine at Neerijnen, which was closed after his retirement5,6,7. France The French Armed Forces France has a long military history, next to its long history of colonialism and nationalism, requiring an important role for the French Armed Forces in maintaining its position as a global power8. For decades, the French vision of Europe was founded on three principles: inter-governmentalism that minimizes the infringement on French sovereignty, French leadership, and a European Europe that is not influenced by the United States. For a while, France therefore saw the European Union as a “force multiplier”, a means to exert and increase influence on the world stage. Due to the French ambitions at the political level, there was always a great preparedness to intervene, not only through diplomatic means, but also in the military field. Before France joined NATO, it had some military collaborations with other countries, ranging from technical support to the obligation of giving military assistance. French leaders have used global deployment and possible intervention by the French Armed Forces as one of their most important instruments in their foreign policy. However, since Operation Desert Storm (1991), the command structure has been changed to facilitate such expeditionary operations. During the last years the organisation and execution of national operations has also been modified extensively, mainly due to a high level of unpredictability on international levels, being a continuous source of risks and possible threats. Although after the Gulf War its nuclear defence budget has been reduced by 80%, France still derives its status from its nuclear deterrence, a cornerstone of its Defence and Security Management. In 2008, President Sarkozy announced that the French Armed Forces had to become smaller, more mobile and better equipped in the fight against terrorism. Identification and destruction of terroristic networks is at present one of the main tasks of the French Armed Forces. In 2009, the French Parliament agreed with a full return of France in the NATO’s military command structure, after it had left this organisation in 1967. Due to these new developments, the general goal of the Ministry of Defence is to protect the French territory, its population and interests. This corresponds to other missions in the framework of international agreements (NATO) and European defence. Besides maintaining the peace and national cohesion, French Armed Forces are also involved in maintaining global stability. Clear examples are the recent deployment to Afghanistan and current EU maritime missions off the African coast and mission to Mali 9,10,11,12. The French Military Veterinarian Also in France, the image and perception of the role of military veterinarians are frequently connected with veterinarians treating only horses. This association stems from the dominant presence of horses during the wars until the First World War and the necessity to have veterinarians to care for them. In the beginning of the XXI century, there are still military horses present, but the role of the military veterinarians is now completely different. This is mainly due to operational changes (fewer horses) of the Armed Forces and different deployment strategies which include foreign intervention and NATO / UN cooperation9. The French Armed Forces have a professional Military Veterinary Corps, which participates in several overseas NMGT 67 - 1-44 5 JANUARI 2014 operations. Military veterinarians are able to join the Armed Forces in all theatres of operation. Yearly, 10 - 20 veterinarians are deployed in various missions, lasting 2 - 6 months. In all, a fulltime equivalent of 50 months per year is provided. The military veterinary activities are under supervision of the Medical Service. Veterinary support is given to the entire French Armed Forces; each military region is able to use veterinarians. The Military Veterinary Corps includes 75 veterinary officers, in direct support, in military research institutes and studying at the military medical training facilities. In addition, 35 veterinary technicians, both military and civilian, and 50 veterinarians from the operational reserve (part-time work or short duration missions) are available. The French Military Medical Service consists of 6 regional management authorities and each of them has a veterinary office with 2 officers. These veterinarians are responsible for coordinating veterinary activities in 18 veterinary sectors (each veterinary sector is in charge of supporting forces in its own territory) and 5 veterinary services in specific military units, which are specialised in providing veterinary support to the units using military animals. Five veterinarians are posted overseas. They are under the command of the French military medical authorities of overseas departments and territories (Figure 1). The two main objectives in the field are to support military personnel and protect their health, requiring extensive safety and quality checks of food and water. In addition, military veterinarians are appointed to conduct official food inspections for units and services under the authority of the Ministry of Defence. The Ministry of Defence and the Ministry of Agriculture also signed an agreement for cooperation between military veterinarians and civilian veterinary inspectors. Besides food safety, the veterinary tasks include animal health care, curative and preventive animal medicine. Furthermore, they keep an eye on animal welfare and laboratory animal protection. New ideas and perspectives are developed for veterinarians due to new objectives of the French Armed Forces, such as combating terrorism. A recent subject has been to provide veterinary support for military animals, by training dog handlers on first-aid. Additionally, military veterinarians have been receiving training in epidemiology and veterinary public health to support Ministry of Defence Military Medical Service Military Veterinary Corps 35 Veterinary technicians military & civilian 6 Regional management authorities / per RAM: 50 Veterinarians Operational Reserve 1 Veterinary office / 2 officers 18 Veterinary sectors 75 Veterinary officers Military research institutes (6 vets) Per sector 2 officers & 2 vet techs / responsible for supporting forces in sector Medical military training school (4 vets) 5 Veterinary services in support of canine and horse units Supporting Forces (65 vets) 5 Veterinary officers posted overseas Switzerland “will exercise its neutrality in a way that allows it to take the Figure 1: Organogram of the French Veterinary Corps1. tactical forces deployed in foreign operations. In conclusion: closely linked to the deployment of Armed Forces, the French military veterinarians contribute to the risk management related to food safety, water quality, prevention of epizootics and zoonoses and protecting animal health1. Switzerland The Swiss Armed Forces Switzerland has a standing policy of active neutrality, and will therefore not be involved in conflicts abroad, nor can it join NATO as a member. However, NATO members and Switzerland share some key values, such as international humanitarian law. In line and within the limits of its neutrality, Switzerland can participate in peace-supporting operations under UN or OSCE mandate13. Art. 54 (Bundesverfassung der Schweizerischen Eidgenossenschaft): “The Confederation shall ensure that the independence of Switzerland and its welfare is safeguarded; it shall in particular assist in the alleviation of need and poverty in the world and promote respect for human rights and democracy, the peaceful co-existence of peoples as well as the conservation of natural resources14.” Art. 58: “Switzerland shall have armed forces. In principle, the armed forces shall be organised as a militia. The armed forces shall serve to prevent war and to maintain peace; they shall defend the country and its population. They shall support the civilian authorities in safeguarding the country against serious threats to internal security and in dealing with exceptional situations. Further duties may be provided for by law. The deployment of the armed forces shall be the responsibility of the Confederation8,15...” Having a militia army, Switzerland requires every able-bodied male in the age of 19 to 26, to serve for at least 260 days. They receive 18 weeks of mandatory training, followed by seven 3-week intermittent recalls for training during the next 10 years16. Membership of the European Union would be an option as the EU has no military basis. Although Switzerland is not a member, it has a special trade agreement with the EU. Switzerland is a country with many cultures and religions, presenting the origin for its opinion that if a country is not externally neutral, it cannot be internally cohesive. NMGT 67 - 1-44 Since 1996 Switzerland participates in the NATO programme: Partnership for Peace (PfP). This partnership seeks to intensify security policy and military cooperation in Europe. The Swiss participation in the PfP is compatible with neutrality as there is no requirement for NATO membership and no obligation to provide military support in the event of armed conflict17. Recent developments like globalisation and innovation create a whole new geo-political situation. In 1993, the Swiss Federal Council set out to determine how it intends to continue its neutrality under the changed circumstances. According to the report, neutrality alone cannot protect their country against new dangers such as terrorism, organised crime and destruction of the environment. In 2001, the Swiss revised their Military Act, which now regulates Swiss participation in peace support operations of the UN and provides the basis for arming Swiss peace support forces abroad for self-protection. Operational support is compatible to neutrality if it is based on a UN Security Council mandate. 6 JANUARI 2014 necessary military precautions for its own defence, also with respect to new threats. Depending on the threat, this could also entail international cooperation in the preparation of defensive measures17 .” The Swiss Military Veterinarian The primary task of graduated veterinarians in the Swiss Armed Forces is to secure the health of men and animal. This includes curative veterinary medicine of military animals (horses, mules and dogs), but also training and educating kitchen personnel on food safety and strict civil food legislation18. The Swiss Armed Forces have many animals serving in the army, first of all the military working dogs (MWD). These dogs are trained for surveillance and protection, as rescue dogs and as sniffer dogs for explosives and drugs19. Horses and mules are also used, for patrols and transport of material on tracks impassable for motorized traffic. These animals are used mainly in the Alps and other mountainous areas4. Horses and mules are also used in “national operations”, such as clearing away wood after storms and avalanches20. For training and working with these animals different personnel is used, such as dog handlers, veterinarians, farriers and the “veterinärsoldat” or military veterinary assistant / nurse practitioner21. To become an army veterinarian, special training is required. After graduation as veterinarian an additional course of 16 weeks is required16 to become “Veterinärarztoffizier” or Veterinary Officer. Veterinarians can complete their compulsory army service in this capacity18. During the 16 week course, the candidate army veterinarians are trained on the following subjects: curative medicine and deployment of military dogs and horses, horse shoeing, food safety, working in the mobile animal clinic, dental surgery of horses, feeding and day-to-day care. In addition the candidates also receive a military training, including shooting and navigation, horsemanship and their military driving license18. In the “Kompetenzzentrum Veterinärdienst und Armeetiere” (Army Command Competence Centre Veterinary and Animal Centre) there is one fulltime veterinarian22. The other veterinary officers have a part-time position, as they work in private practice. In total 600 days are served in this capacity as part of their compulsory army service, which includes the 16 week course of extra training. Each year army veterinarians are recalled for training, and for this purpose are assigned to different units: Army food hygiene inspection team, a veterinary company or a working dog company23,24. The inspection team is tasked with food inspection, hygiene (measures and compliance), training of army kitchen personnel and development of documents and procedures on food hygiene & safety (Figure 2)23. In case of national emergencies involving animals, the army can provide support to civilian areas, especially in the field of the veterinary service25. The Netherlands The Royal Netherlands Army (RNLA) Article 97 of the Dutch Constitution reads as follows: “There shall be Armed Forces for the defence and protection of the interests of the Kingdom, as well as to maintain and promote the international legal order26.” The RNLA can be deployed for national security reasons, both at home and abroad. National security is at stake when vital interests of the Dutch Government and/or society are threatened or when there is Army Logistics training unit Army Command Competence Centre Veterinary and Animal Service Admin / personnel Training Staff Army kennel Militia units Basic training Dog training NCO / Veterinary Officer’s training Canine Unit training Militia staff Veterinary Service 3rd Veterinary company 9th Mounted supply train Special courses 19th Mounted supply train Search & rescue dogs 12th Mounted supply train Guard dogs 13th Mounted supply train Snidder dogs 14th Mounted supply train Dog care Figure 2: Organogram of the Swiss Veterinary Corps (assisted by Mr Suter of the Army Command Competence Centre Veterinary and Animal Service). NMGT 67 - 1-44 7 JANUARI 2014 a potential social disruption. Interests are: territorial security, economic and ecological safety, physical safety (including public health) and social and political stability. The task of the government is to ensure and promote this national security, by preventing disasters and crises. However, in case of crisis, military support can be provided to the Dutch civil authorities as special knowledge and capacity (e.g. mobile field hospitals) are readily available in response to the situation27. Security Assistance Forces) supported the Afghan government in maintaining peace31. When deployed in a mission, military personnel can also be deployed in reconstructing a postconflict area32. To this end the so-called “1 CMI Command” exists (Civil Military Interaction Command), interacting with local key players and non-governmental organisations (NGOs). The CMI unit has the specific task to support a military mission or assignment with non-kinetic expertise, advising the Commander. By stimulating global security, the core reason for international crime and migration diminishes. The main tasks therefore of the RNLA focusses on intelligence gathering (MIVD), security, protection and deployment of Special Forces. This usually results in taking part in an international joined combined effort for crisis management and disaster relief, mostly under NATO or UN command28,29,30. 1 CMI Command (1 CMI Co) is part of the LOSC (Land Operation Support Command / OOCL) and consists of, apart from a small staff, fulltime military personnel organised in CMI support units (CSU) and reserve officers organised in different network groups according to the PMESII structure (Political, Military, Economic, Social, Infrastructure and Information). These reserve officers consist of so-called functional specialists: People with a civil position requiring specific expertise and skills31. In the past, several veterinary specialists have been deployed in At this moment, the Armed Forces are deployed in several missions, for example in Mali. Recently in Afghanistan, The ISAF (International crisis management and national disasters. They have also served in Iraq and Afghanistan, for example tending to local livestock32,33. The military veterinarian: organisation, expertise and skills The position of a veterinarian in military service has developed from an equine practitioner to a multi-disciplined professional, covering preventive and curative veterinary medicine, epidemiology, food safety, hygiene and (veterinary) public health. Many countries have responded to this broadened scope by giving the military veterinarian a clear basis within the Armed Forces. Although the RNLA still do not have a full-time position for a military veterinarian, a substantial veterinary capacity is under construction by using reserve officers. These officers are recruited and trained by 1 CMI Co, but functionally embedded with the combat brigades and the LOSC (Figure 3). They work closely with the preventive medicine (PM) specialists, the medical specialists, the staff veterinarian and with the experts from CEAG (Expertise Centre for Force Health Protection). Parliament Ministry of Defence State Secretary Defence Material Organisation Support Command Commander of the Armed Forces Army Command 11 Air Mobile Brigade MV PM Navy Command 13 Mechanised Brigade MV Air Force Command Land Operation Support Command 43 Mechanised Brigade PM MV PM Military Police MV PM 1 CMI Co MV Figure 3: Organogram Dutch veterinary capacity. Based on: www.defensie.nl/landmacht/eenheden NMGT 67 - 1-44 8 JANUARI 2014 Since 1996, PM specialists are permanently deployed in all missions. Their tasks are executive, but also initiating inquiries and providing advice to the medical staff and operational command34. Many tasks are closely linked to the areas of expertise of the military veterinarian35. The way these tasks can be further integrated will be clarified later on in this chapter. Though not exclusive, the following areas of expertise have been identified in which the military veterinarian can be useful for the RNLA: Animal Medicine, Emerging Diseases, Disaster Control, Public Health and Hygiene and Development Projects36. These areas will be addressed in more detail below, underlining their importance and operational structure. Animal Medicine The first traditional area of expertise for the military veterinarian is Animal Medicine. Military animals, including horses and dogs are used for a variety of tasks. For example Military Working Dogs (MWDs) are a valuable asset in today’s missions37. They are used in detecting roadside bombs (EIDs), hidden caches of weapons or ammunition, outdoors, indoors or in vehicles, protecting the compound and equipment and to explore landing strips. In addition MWDs are used as so-called “Less Lethal Weapons”, in crowd control. These MWDs go out with their handler on patrol, where they serve as early warning system against ambushes or for identification of armed terrorist groups. Because of their unique and versatile skills and their expensive and difficult training, these MWDs are regarded as high-value assets to the Armed Forces37,38,39. Prior to deployment, a disease risk assessment should be made regarding the theatre of operation in which the animal will be serving40. Prior to and during the mission the animals will be checked for any diseases and other disorders, the appropriate vaccination scheme and parasite control will be applied and the animals will receive any required treatment for injuries sustained during operations 38,40. Besides direct assistance, veterinarians can make this assessment, they can instruct the handlers on general care and treatment and give specific geographical information relevant for the acclimatisation of the animals to (extreme) warm or cold conditions1,40. When the MWDs go on patrol with their handler, there is no Dutch military veterinarian present who can provide medical care. In case of injuries, for example after an attack, it is the responsibility of the handler to be able to administer first-aid. Veterinarians will need to be in a position to train the handlers for this important task. During military deployment, there will not only be the animals of the Armed Forces for which the veterinarian may be called upon. Animal Medicine can also apply to local farm animals or local wildlife surrounding the compound38. Pest control (the extermination or removal of any unwanted animal from the compound) is done by the PM specialists. A veterinarian can assist them on policies and procedures, while the executive tasks lie with the PM specialists. This is mostly done using baited traps (e.g. rodents) or specific actions to localise, catch and remove the targeted animal from the compound. PM specialists may apply deadly force to neutralise a specific threat (e.g. rabid dog)35. It is not uncommon that military personnel adopt local stray dogs or other animals and bring these into the compound. These animals are promoted to mascot status and treated like pets. Seemingly quite harmless, these animals, wildlife and domesticated pets, can be a real nuisance and more importantly, they can be a potential carrier of animal diseases, zoonotic pathogens, creating a potential health risk to all military personnel (men and animal!)1. Although it is a standing order that all pets in any shape or form are strictly forbidden within the compound, exceptions to this rule can be made by the Commander, consulting a PM specialist or military veterinarian. For example cats can be used to suppress a possible rodent infestation of the compound or dogs can be used as controlled animals to occupy the natural territory within / surrounding the compound, keeping out unwanted stray animals. In all such cases each requirement concerning the animal’s health and welfare must be met. Emerging Diseases About 75% of the human emerging diseases in appear to be zoonotic 41. A wide variety of animal species, both domestic and wild, can act as reservoir or vector for these pathogens, which may be viruses, bacteria or parasites38. These pathogens can be a threat for military personnel deployed, for the health of the local people and local farm animals. People can become infected through contacts with live animals, products of animal origin (e.g. NMGT 67 - 1-44 9 JANUARI 2014 meat, milk), excreta or mediated by airborne vectors such as flies and mosquitoes42. Pathogens can also enter the Netherlands using different pathways, which also include all returning military equipment and vehicles used during the operations, with pathogens embedded in mud, manure or any form of dirt attached to its surfaces34,43. During their deployment, military personnel come into contact with different cultures and are exposed to other environments, climatic conditions and (un)known diseases, including zoonoses. Rabies is a clear example of an animal and zoonotic disease which can be contracted via saliva (bites) from e.g. bats, foxes, dogs and cats 44. Officially the Netherlands is free of rabies since 1923 (though some incidents caused by illegal import of dogs make this status questionable), but in parts of Africa, in Eastern Europe, India and Asia rabies is endemic45. Veterinarians can train and inform military personnel about these diseases and underline the health risks of certain ill-informed actions like adopting local stray dogs as pets or consuming locally produced foods of unclear origin1,37. Military veterinarians can therefore act as gatekeepers, in the context of food safety (discussed later) and the exposure to diseases. Prevention, detection and control of diseases are clear parts of the main tasks of a military veterinarian, also in the context of repatriation. The transmission of (zoonotic) pathogens from the theatre of operation to the homeland (e.g. foot-and-mouth disease or avian influenza), is a real threat which must be minimized due to its massive impact on animal and public health, economic damage and possible negative public opinion for the mission itself1,42. Leading example is rabies: When the English soldiers returned home after World War I, there was a clear increase of animals infected in England with rabies. Although a direct link could not be established, a realistic scenario shows how rabies was carried over by the returning soldiers1. Various NATO Standardization Agreements (STANAGS)42 are already in place or are in the process of being finalised, covering these issues. In addition, in the operational planning phase of missions and exercises these risks are now being considered, supported by assessments drafted by CEAG to which the military veterinarian and other specialists can contribute. Interestingly, these assessments can also apply when material and personnel are shipped to a third country which has specific requirements on reception from the Netherlands. The system therefore works two ways. Disaster control The RNLA can provide aid and assistance in the case of (natural) disasters or national emergencies, e.g. large-scale outbreaks of animal diseases, forest fires or floods. Recent emergencies where assistance was provided are the foot-and-mouth disease outbreak in 2001, the EL AL plane crash in the Bijlmer (Amsterdam) in 1992, the great floods in Zeeland province in 1953 and even in 2012 in Friesland and Groningen province when the water levels exceeded the critical limits. The 2010 brochure published by the Dutch Ministry of Defence on National Operations clearly describes how the Armed Forces can provide support to civil emergency response units in case of large-scale emergencies. It also describes how separate entities can merge into fast acting response teams with regular military personnel supported by reservists and other functional specialists46,47. In addition to the National Operations, Dutch military personnel can be deployed to disaster areas in other parts of the world or provide humanitarian support in areas under UN supervision. In these cases, the deployment of military veterinarians is of vital importance in matters concerning water and food safety and zoonotic disease risks. Large-scale natural disasters (tsunami’s, forest fires or droughts) may also result in massive loss of animal life (livestock and wild life), which can turn into a serious health risk for both men and animals surviving in the same area due to the presence of decomposing carcasses polluting the environment. Pre-existing emergency protocols and on-the-spot assessments can be drafted by military veterinarians, working closely together with local authorities and other NGOs deployed, to reduce or avert further health risks and loss of life48,49. Public Health and Hygiene Over the years the objective of the RNLA has developed into primarily peace-keeping, stabilising and rebuilding missions abroad. This adapted scope has also changed the circumstances and potential risks that should be taken into account. At first glance public health does not appear to be in the veterinarian’s field of operations, but as both water and food safety & quality fall under public health it becomes apparent that the military veterinarian has an important responsibility towards operational readiness and personal health. Already not a simple task in the Netherlands by maintaining high levels of microbiological safety and even more challenging when facing the sometimes harsh operational conditions under which good hygiene and food safety need to be managed. As climatological conditions in mission areas abroad can differ dramatically to the domestic situation, a local infrastructure is often non-existent (destroyed, never developed) with little sanitary resources and sewerage in working condition. Local businesses and markets are often low in hygienic conditions and in all, there are many microbial risks that face the military personnel deployed in these areas34,49,50. In addition, when military personnel is deployed to such inhospitable areas for strategic or relief missions, fatigue and operational stress may make them more susceptible to increased pathogen levels than intensive training can prepare them for. Subsequently, an increase in non-battle injuries may result in reduced fighting strength and operational capabilities. Therefore it is of vital importance that all factors involved are well known and fully covered to ensure the success of the mission at hand, requiring a high degree of professionalism35. Several areas in which PM specialists and military veterinarians can cooperate closely range from assessing bioterrorism risks (CBRN threats) to water and food safety management in mission areas1,49,51. Again, the PM specialists have a more executive role in acquiring local data, by doing for example microbiological checks on water and food supply or collecting insects for further entomological determination52,53. The role of the military veterinarian will be to assist on the interpretation of the data and development or amendment of protocols aimed to reduce the exposure risks of military personnel. For these tasks liaising with local competent authorities, veterinarians or available laboratory facilities is of vital importance to ensure the required assessment and management of identified (potential) risks in the mission areas. NMGT 67 - 1-44 10 JANUARI 2014 Development Projects The fifth area of expertise of the military veterinarian is herd management, animal health care and husbandry (e.g. breeding, feeding, housing) in host nation countries. Healthy animals deliver safe food, a better quality of life for the local families and also impact on the economies of those countries, as these healthy animals can also be applied as means of transport or in agriculture37,54. As described earlier, the RNLA include the 1 CMI Co, consisting of military staff and functional specialists, which can be deployed as part of a Provincial Reconstruction Team (PRT). Within the PRT, military personnel, civil personnel (from e.g. the Ministry of Foreign Affairs) and NGOs work together to establish projects in the mission area aiming to improve the quality of life of the local population and acquiring a level of self-sufficiency after the PRT mission is terminated50,55,56,57,58. A very important task dedicated to the hearts and minds of the people who have suffered long and hard. In conclusion It is quite clear that the role of the military veterinarian has evolved dramatically from a dedicated equine practitioner to a “Jack-of-all-trades”, being a well-trained professional with a practical mind-set focussed to tackle and overcome any problem he or she will encounter. The position of the military veterinarian is well established in most NATO partners and other countries, whereas the military veterinary capacity has been minimal in the Netherlands Armed Forces for several decades. However, the organisational role of the PM units with their specific tasks and embedded in the operational units, provides an excellent framework to re-incorporate the military veterinarian and his knowledge in The Netherlands Armed Forces. Using the Swiss and French Veterinary Services as possible examples, the Dutch military veterinarians are now becoming organised in such a way to maximise efficiency and synergy. The close cooperation of these reserve officers with other military and civil professionals (e.g. PM, CEAG and the Institute for Risk Assessment Sciences) is a key element in their current role. With their presence and using these respective networks, a broad scope of knowledge comes easily available for the soldier in the field. Although much remains to be done, a clear start has been made to create an optimal veterinary mix and cost effectiveness for today’s Armed Forces. After much effort by Colonel (R) Veterinarian Bas Steltenpool and Professor Frans van Knapen (IRAS Division Veterinary Public Health, University of Utrecht) the military veterinarian is now on its way back to full operational status. Linked to the PM units, 1 CMI Co and CEAG, they are ready to go wherever the job takes them. S A M E N V AT T I N G DE MILITAIRE DIERENARTS Zijn positie en functie in de Koninklijke Landmacht Gezien het feit dat de rol van de militaire dierenarts vrij beperkt was in het Nederlandse leger gedurende de afgelopen 40 jaar, is er gekeken naar een mogelijke invulling van taken en structuur. Vanuit een historisch perspectief, met de Franse en Zwitserse militaire veterinaire korpsen als Europese voorbeelden en de wijze waarop het Nederlandse leger thans opereert, wordt een overzicht gegeven van de aandachtsvelden waaraan de veterinaire (reserve-)officier kan bijdragen. Op het organisatorische vlak is er over de afgelopen twee jaar veel vordering gemaakt om de militaire dierenarts weer in actieve dienst te hebben. References: 1. Kervella J.Y., Marié J.L., Cabre O., Dumas E.: (2011). Veterinary support in the Armed Forces. Nederl Mil Geneesk T, 64, 96-100. 2. Davis D.K.: (2006). Prescribing Progress: French Veterinary Medicine in the Service of Empire. Veterinary Heritage, 29 (1), 1-7. 3. Egter van Wissekerke J.: (2010). Veterinair onderwijs en militaire paardenartsen. Van kwade droes tot erger (p. 183-236). Rotterdam: Erasmus Publishing. 4. Egter van Wissekerke J.: (2010). De rol van het militaire paard in oorlogsvoering. Van kwade droes tot erger (p. 31-64). Rotterdam: Erasmus Publishing. 5. Egter van Wissekerke J.: (2010). Veterinair onderwijs en militaire paardenartsen. Van kwade droes tot erger (p. 183-236). Rotterdam: Erasmus Publishing. 6. Steltenpool B.A.: (2004). Dienaren van Aesculaap en Mars. Mars et Historia, nr. 3, 47- 56. 7. Mossel D.A.A., Koolmees P.A.: (2003). Veterinairen in militaire dienst. ARGOS, nr. 29, 425-433. 8. Bundesverfassung der Schweizerischen Eidgenossenschaft (1999, stand am 1 Januar 2011). Artikel 58. Geraadpleegd via: http://www.admin.ch/ch/e/rs/101/a58.html (Engels) en http://www.admin.ch/ch/d/sr/ 1/101.de.pdf (Duits). 9. Homan K.: (2006). Verval en vernieuwing: Het Franse buitenlands en veiligheidsbeleid. Atlantisch Perspectief, 6, 9-14. 10. Ministère de la Défense et des anciens combattants (10-07-2010). The Missions of National Defense. Geraadpleegd via http://www.defense.gouv.fr/english/portaildefense/ministry/missions/the-missions-ofnational-defence 11. United States Central Command. France. Geraadpleegd via http://www.centcom.mil/france/ 12. 2009, 11 maart. Frankrijk wordt weer volwaardig NATO-lid. Het NRC. Geraadpleegd via http://vorige.nrc.nl/article2177615.ece 13. North Atlantic Treaty Organization (2012, 5 Maart). NATO’s relations with Switzerland. Geraadpleegd via: http://www.nato.int/cps/ en/natolive/topics_52129.htm 14. Bundesverfassung der Schweizerischen Eidgenossenschaft (1999, stand am 1 Januar 2011). Artikel 54. Geraadpleegd via: http://www.admin.ch/ch/e/rs/101/a54.html (Engels) en http://www.admin.ch/ch/d/sr/ 1/101.de.pdf (Duits). 15. Eidgenössisches Departement für Verteidigung, Bevölkerungsschutz und Sport (VBS), Schweizer Armee: Chef der Armee CdA (2007). Strategie Schweizer Armee 2007. Bern: Vorsteher Eidgenössisches Departement für Verteidigung, Bevölkerungsschutz und Sport (VBS). 16. Central Intelligence Agency (06-03-2012). The World Factbook: Switzerland. Geraadpleegd via: https://www.cia.gov/library/publications/ the-world-factbook/fields/2024.html 17. Federal Department of Defense, Civil Protection and Sports (DDPS), Federal Department of Foreign Affairs (DFA). Swiss Neutrality. Bern: Communication DDPS. 18. Kompetenzzentrum Veterinärdienst und Armeetiere (27-02-2012). Armeetiere: Veterinärarzt: Vorteile Vet Az Of. Geraadpleegd via: http://www.he.admin.ch/internet/heer/de/ home/themen/kompetenzzentrum/werde_ armeetierspezialist/veterinaerarzt/vorteile.html 19. Kompetenzzentrum Veterinärdienst und Armeetiere (17-08-2011). Armeetiere: Einsatz: Diensthunde. Geraadpleegd via: http://www.he.admin.ch/internet/heer/de/ home/themen/kompetenzzentrum/Einsatz/ milizhundefuehrer.html 20. Kompetenzzentrum Veterinärdienst und Armeetiere (17-08-2011). Armeetiere: Einsatz: Tragtiere. Geraadpleegd via: http://www.he.admin.ch/internet/heer/de/ home/themen/kompetenzzentrum/Einsatz/ trainsoldat.html 21. Kompetenzzentrum Veterinärdienst und Armeetiere (14-07-2011). Armeetiere: Veterinärsoldat. Geraadpleegd via: http://www.he.admin.ch/internet/heer/de/ home/themen/kompetenzzentrum/werde_ armeetierspezialist/0.htm 22. Eidgenössischen Departement für Verteitigung, Bevölkerungsschutz und Sport VBS (2011, 12-04). Kurativer Vet D: Befehl kuratiever Veterinärdienst Komp Zen Vet D & A Tiere. Bern: VBS. 23. Kompetenzzentrum Veterinärdienst und Armeetiere (17-08-2011). Armeetiere: Lebensmittelsicherheit in der Armee - das Lebensmittelhygiene-Inspektorat der Armee (LIA) Geraadpleegd via: http://www.he.admin. ch/internet/heer/de/home/themen/kompetenzzen trum/veterinaerarzt.html 24. Kompetenzzentrum Veterinärdienst und Armeetiere (23-02-2012). Armeetiere: Veterinärarzt: Diensttage. Geraadpleegd via: http://www.he.admin.ch/internet/heer/de/ home/themen/kompetenzzentrum/werde_ armeetierspezialist/veterinaerarzt/diensttage.html 25. Gesellschaft Schweizer Tierärztinnen und Tierärzte (2005). Berufsbild Tierärztin/Tierärzt. Thörishaus: Gesellschaft Schweizer Tierärztinnen und Tierärzte GST. 26. Artikel 97 van de Nederlandse Grondwet, geraadpleegd via: http://www.denederlandsegrondwet.nl/ 9353000/1/j9vvihlf299q0sr/vgrndb9f5vzi 27. Ministerie van Defensie bestuursstaf (2010). Brochure: Nationale operaties en (inter)nationale noodhulp. Den Haag: Ministerie van Defensie. 28. Ministerie van Defensie (2010, 23-11). Taken: Nationale Taken. Geraadpleegd via: http:// www.defensie.nl/nationale_taken/introductie/ 29. Ministerie van Defensie. Taken: Missies. Geraadpleegd via: http://www.defensie.nl/ missies/uitgezonden_militairen/ 30. Ministerie van Defensie. Taken: Internationale Reactiemacht. Geraadpleegd via: http://www.defensie.nl/taken/internationale_ reactiemacht/ NMGT 67 - 1-44 11 JANUARI 2014 31. Ministerie van Defensie. Onderwerpen: CIMIC: Organisatie 1 CIMIC bataljon. Geraadpleegd via: http://www.defensie.nl/onderwerpen/cimic 32. Ros A.: (2012). Dierenartsen leveren belangrijke bijdrage aan buitenlandse missies. Tijdschrift voor Diergeneeskunde, 137 (7), 464-465. 33. Van der Kloet I.E.: (2011). Provinciale Reconstructie Teams: de veterinair als schakel in de reconstructieketen. Nederl Mil Geneesk T, 64, 108-111. 34. Van Schaik B.: (2011). Nieuw: West Nile Virus! ….. of niet? Nederl Mil Geneesk T, 64, 117-120. 35. Landmacht, OOCL Sectie GZHZ, Bobeldijk N. (2012). HPG: In dienst van de commandant. (Presentatie) 36. Van Knapen F.: (2011). One Health, one medicine. Nederl Mil Geneesk T, 64, 93-95. 37. Cates M.B.: (2007). Healthy Animals, healthy people. Army Medical Department Journal, July 2007, 4-7. 38. NATO (2009) Animal Care and Welfare and Veterinary Support during all phases of military deployments. 39. Steltenpool B.A.: (2009). Gastcolumn: Overpeinzingen van een dierenarts. Militaire Spectator, 178 (9), 2-3. 40. NATO Standardization Agreement (STANAG): Welfare, care, and veterinary support for deployed military working animals. 41. RIVM Emzoo 2011. 42. NATO. Veterinary Guidelines on major transmissible animal diseases and preventing their transfer. AMedP-26. 43. Koster J.: (2011). Volksgezondheids- en veterinaire risico’s door versleep van pathogenen bij militaire operaties. Nederl Mil Geneesk T, 64, 121-122. 44. Ministerie van volksgezondheid, welzijn en sport. LCI richtlijn: Rabies. Geraadpleegd via:http://www.rivm.nl/Bibliotheek/ Professioneel_Praktisch/Richtlijnen/ Infectieziekten/LCI_richtlijnen/LCI_richtlijn_ Rabies 45. http://web.oie.int/wahis/public.php 46. Ministerie van Defensie. Personeel: Reservisten: Reservist Militaire Taken. Geraadpleegd via: http://www.defensie.nl/landmacht/personeel/ reservisten/reservist_militaire_taken/nationale_ operaties 47. Ministerie van Defensie bestuursstaf (2010). Brochure: Nationale operaties en (inter)nationale noodhulp. Den Haag: Ministerie van Defensie. 48. Vroegindewey G.: (2007). Emerging Roles of the US Army Veterinary Service. Army Medical Department Journal, July-Sept 2007. 8-11. 49. Headquarters, Department of the Army (1997). Veterinary Service: Tactics, Techniques, and Procedures. Washington D.C.: Department of the Army. 50. Van der Kloet I.E.: (2011). Provinciale Reconstructie Teams: de veterinair als schakel in de reconstructieketen. Nederl Mil Geneesk T, 64, 108-111. 51. Vogelsang R.: (2007). Special Operations Forces Veterinary Personnel. US Army Medical Department Journal, July-Sept 2007. 69-70. 52. Ministerie van Defensie. Functiebeschrijving Defensie 1.0.0: HFD HPG / STOFF ARBEIDSHYGIENE. Den Haag: MvD. 53. Ministerie van Defensie. Functiebeschrijving Defensie 1.0.0: HLP HPG / CH VAU MZ. Den Haag: MvD. 54. Ministerie van Defensie. CIMIC: Economy & Employment. Geraadpleegd via http://www.defensie.nl/onderwerpen/cimic/ economy__employment 55. Smith J.C.: (2007). Stabilization And Reconstruction Operations: The Role Of The US Army Veterinary Corps. US Army Medical Department Journal, July-Sept 2007, 71-80 56. Ministerie van Defensie. Onderwerpen: CIMIC. Geraadpleegd via http://www.defensie.nl/onderwerpen/cimic 57. Ministerie van Defensie. Missies: Export van PRT Expertise. Geraadpleegd via: http://www.defensie.nl/missies/actueel/isaf/ 2010/08/16/46171100/Export_van_PRT_ expertise 58. Ministerie van Defensie (2007). Eindevaluatie Provinciaal Reconstructie Team Baghlan. Den Haag: Ministerie van Defensie. OORSPRONKELIJK ARTIKEL Het begint allemaal met hygiëne door Hanneke Wijnker Interview met prof. dr. Frans van Knapen “Ik vraag altijd aan mijn eerstejaarsstudenten of ze weten wat handen wassen is. De functie van water, zeep, desinfecteren? Dan zie je ze kijken. Maar goed handen wassen is zó belangrijk. Bij ‘ons’ telt maar één woord: hygiëne.” ‘Ons’ is de Divisie Veterinaire Volksgezondheid van de Faculteit Diergeneeskunde Universiteit Utrecht, de enige opleiding in Nederland voor dierenartsen. Aan het woord Frans van Knapen, hoogleraar Levensmiddelenhygiëne en Veterinaire Volksgezondheid. Veterinaire Volksgezondheid (VPH) De discipline veterinaire volksgezondheid bevindt zich op het raakvlak tussen diergeneeskunde en humane geneeskunde en richt zich in het bijzonder op microbiële en niet-microbiële contaminanten (water, bodem, lucht) die een potentieel risico vormen voor de mens. De Divisie Veterinaire Volksgezondheid (VPH) vormt een onderdeel van het interfacultaire Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS) van de Universiteit Utrecht. Binnen de drie hoofdactiviteiten onderwijs, onderzoek en dienstverlening houdt de Divisie zich met name bezig met de bescherming van de mens waar die mogelijk in gevaar komt door contacten met dieren (zoönosen) of het nuttigen van voedingsmiddelen (vlees, vis, eieren, melk, kaas). Afb. 1: Prof. dr. Frans van Knapen. Zijn taak bij de faculteit zit er na bijna negentien jaar zowat op. Op 13 december 2013 was zijn afscheidssymposium. Dan heeft hij op het gebied van de veterinaire volksgezondheid een hoop bereikt. Eén van zijn belangrijkste verdiensten? “Dat er al weer zes dierenartsen in de krijgsmacht actief zijn. Niet op fulltime basis, maar wel als reservist. Daar ben ik echt apetrots op. Er zitten nu dierenartsen die het leuk vinden om met gezondheidsbescherming bezig te zijn. Er is weer goed toezicht. Overigens had ik dat nooit alleen voor elkaar kunnen krijgen. Vanuit Defensie heb ik veel hulp gehad van reserve kolonel-dierenarts Bas Steltenpool. En vóór mij is heel veel voorbereidend werk gedaan door prof. dr. David Mossel, emeritus hoogleraar Voedingsmiddelenmicrobiologie bij de Faculteit Diergeneeskunde. Hij was adviseur bij Defensie en na zijn overlijden, heb ik zijn taak overgenomen.” Gezondheidsbescherming Frans van Knapen is indertijd gevraagd voor de functie van hoogleraar Levensmiddelenhygiëne en Veterinaire Volksgezondheid. “Ik heb de functie aanvaard op één voorwaarde: dat het vak aangepast zou worden aan de moderne tijd en dat het niet meer over vleeskeuring zou gaan, maar over veterinaire volksgezondheid. Voor dierenartsen was volksgezondheid bijna hetzelfde als vleeskeuring. Maar vleeskeuring had helemaal geen effect meer, want sinds 1994 zitten er geen zieke dieren meer in de voedselketen.” Die aanpassing had alles te maken met waar hij vandaan kwam. Van Knapen had namelijk twintig jaar bij het RIVM gewerkt. Daar hield hij zich vooral bezig met zoönosen, infectieziekten die overgedragen kunnen worden van dier op mens. “En dan gaat het niet alleen over vlees, melk en eieren, maar ook over bodem, water en lucht. Infectieziekten verspreiden zich op heel veel manieren en een dierenarts weet als geen ander hoe hij met de risico’s om moet gaan. Zijn taak is gezondheidsbescherming, dat wil zeggen dieren, en daarmee ook mensen, gezond houden.” Exotische bacterie Is gezondheidsbescherming voor iedereen in ons land belangrijk, voor militairen is bescherming van de volksgezondheid zo mogelijk nog belangrijker. Van Knapen heeft er jaren energie in gestoken om Defensie daarvan te overtuigen. Waarom? De taken van de landmacht, luchtmacht, marine en marechaussee liggen tegenwoordig vooral buiten Nederland. Zo zijn er missies geweest in Afghanistan (Kunduz en Uruzgan), Congo, Irak, Bosnië, Libië, Soedan en Tsjaad. De antipiraterijmissie in Somalië loopt nog. Dit is stressvol werk, de militairen zitten er vaak met veel op een hoopje en hun leefomstandigheden zijn niet zoals ze die in Nederland gewend zijn. “Als je dan weet dat we in Nederland al aan de diarree kunnen gaan omdat we gewoon onze handen niet goed wassen, dan kun je je voorstellen hoe gemakkelijk daar iemand flink ziek kan worden van een exotische bacterie. Bijvoorbeeld van de geit van de lokale markt die zo grappig is als mascotte. Daarom is het heel handig als je mensen bij je hebt die je kunnen NMGT 67 - 1-44 12 JANUARI 2014 helpen met het zoeken van een plek waar je veilig je kamp op kunt zetten, die alles weten over veilig voedsel en veilig water, van welke beesten je af moet blijven, die alles weten over hygiëne en wat je moet doen als je met veel mensen langere tijd bij elkaar bent. Dat zijn de HPG’ers. Die zorgen ervoor dat de mensen gezond blijven.” HPG staat voor Hygiëne en Preventieve Gezondheidszorg en is onderdeel van de Militair Geneeskundige Dienst. Ogen en oren Waar zit dan de rol van de dierenarts? “Het is de dierenarts die de HPG’ers adviseert over hygiëne en besmettingsrisico’s. Dierenartsen gaan vooralsnog niet mee met de missie zelf, maar mogelijk wel met de verkenning. Ze weten dus waar het kampement komt en wat de leefomstandigheden zijn. Daar adviseren ze op. Tijdens de missie zijn de HPG’ers de ogen en oren van de dierenarts en als het nodig is, is er ook direct contact.” Zwerfhonden Wat de inzet van dierenartsen in het leger betreft, neemt Nederland een aparte positie in. “Wij hebben net als Canada binnen de NAVO geen dierenartsen fulltime in dienst bij de krijgsmacht. Terwijl het juist bij buitenlandse missies zo belangrijk is dat onze mensen goed beschermd worden tegen infectieziekten. Anders kunnen ze gewoon hun werk niet doen. Freelance tekstschrijver Asterisk* Tekst (www.asterisk-tekst.nl). Artikel ontvangen oktober 2013. Dierenartsen zijn gewend om in te schatten wat de gezondheidsrisico’s zijn van ongedierte, wateroverlast, de aanschaf van lokaal voedsel van dierlijke herkomst of contact met zwerfhonden en zwerfkatten. Veterinaire volksgezondheid is dus buitengewoon belangrijk.” Overigens adviseren dierenartsen ook over hygiëne bij de inzet van militairen dichter bij huis. Of wanneer militair materieel terugkomt na een buitenlandse missie. Uiteindelijk moeten die voertuigen op dezelfde manier worden ontsmet als de tractor van de Nederlandse boer bij een uitbraak van mond-en-klauwzeer. Allemaal de expertise van een dierenarts. Zingen Het werk van Frans van Knapen bij de Divisie Veterinaire Volksgezondheid van de Faculteit Diergeneeskunde zit erop. Zijn (voorlopige) opvolger is dr. Len Lipman met wie hij al jaren nauw heeft samengewerkt op het gebied van onderwijs en onderzoek binnen de Divisie. Maar weg is niet helemaal weg, want er zal geen student zijn die zich niet herinnert hoe hij heeft leren handen wassen terwijl hij ‘Lang zal ie leven’ zingt… SUMMARY IT ALL STARTS WITH HYGIENE Interview with Prof. Frans van Knapen The Royal Netherlands Army once again employs veterinarians. Not on a fulltime basis, but as reservists. In this interview, Prof. Van Knapen describes his vision on how the military veterinarian can contribute to the health of military personnel, often in close cooperation with the Force Health Protection specialists. Both during international missions and national operations. MEDEDELING Netherlands School of Public & Occupational Health Inlichtingen www.nspoh.nl, telefoon (020) 4097000, e-mail info@nspoh.nl Geneesmiddelen, rijvaardigheid en werk Leer hoe en welke geneesmiddelen het reactievermogen kunnen beïnvloeden. Welke inschatting van risico's kunt u maken ten aanzien van het werk, rijvaardigheid en diverse juridische aspecten? Welke interventiemogelijkheden heeft u? Doelgroep: bedrijfs- en verzekeringsartsen (geregistreerd en in opleiding), arboverpleegkundigen, huisartsen en medisch adviseurs Datum: dinsdag 11 februari 2014 Kosten: €495 Locatie: Utrecht Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=338 malariaprofylaxe. U krijgt praktische informatie over de organisatie van een reizigersspreekuur. LCR geaccrediteerd. Data: donderdag en vrijdag 13 en 14 maart 2014 Kosten: € 770 Locatie: Rotterdam Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=394 Clinic bewegingsapparaat Update uw praktijkkennis en oefen lichamelijk onderzoek van de arm, schouder, nek, rug, knie en enkel. Interventies conform de richtlijnen, diverse behandelvormen, prognoses en de relatie met arbeid staan centraal. Doelgroep: bedrijfs- en verzekeringsartsen, medisch adviseurs en medisch specialisten, bedrijfsverpleegkundigen en andere professionals die hiermee in hun werk te maken hebben. Data: maandag 17 en 24 maart 2014 Kosten: € 825 Locatie: Amsterdam Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=410 STIMEDIC Intensief Training, die voortbouwt op STIMEDIC Basis, waarin u uitgebreid oefent met communicatieve vaardigheden. De focus ligt hierbij vooral op communicatie volgens de "motiverende gespreksvoering". Doelgroep: praktijkondersteuners, verpleegkundigen, doktersassistenten, huisartsen, sociaal geneeskundigen en longartsen Datum: vrijdag 14 februari 2014 Kosten: €325 Locatie: Utrecht Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=683 Je werkdruk de baas! Druk, druk, druk? Blijf uw werkdruk de baas en houd plezier in uw werk. Met veel handige inzichten en tools. Doelgroep: professionals werkzaam in de public en occupational health Datum: dinsdag 18 maart 2014 Kosten: € 385 Locatie: Utrecht Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=483 Leer uzelf beter kennen via MBTI Wat voor karaktertype bent u volgens MBTI? Maak kennis met de persoonlijkheidstypologieën van Jung en verbeter de samenwerking en communicatie met uw cliënt of collega. Doelgroep: artsen, zowel uit de sector Public Health als Arbeid en Gezondheid, en arboprofessionals die zich als professional willen verdiepen in zichzelf of de ander (manager, partner, cliënt) voor beter contact. Data: dinsdag 4 en 11 maart 2014 Kosten: € 895 Locatie: Amersfoort Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=495 Bij- en nascholingscyclus voor de reizigersgeneeskundig arts en reizigersverpleegkundige Interactieve driedaagse bij- en nascholingscyclus over actuele en belangrijke thema's in de reizigersadvisering. U kunt elke dag apart volgen. LCR accreditatie wordt aangevraagd. Onderwerpen: Hoogteziekte, duiken en medische aspecten van het reizen per vliegtuig (nieuw).Gaat een reiziger vliegen, duiken of een berg beklimmen? Zorg dat uw advies op maat is voor het reizen onder deze bijzondere omstandigheden. Datum: donderdag 20 maart 2014 Kosten: € 385 per dag Locatie: Utrecht Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageID=33&welkelijst=clph&id=20 Spoedeisende hulp en AED in bedrijf Dé kans om weer echt te 'dokteren'! Kom in actie en leer volgens de nieuwste richtlijnen en protocollen systematisch en verantwoord eerste hulp verlenen, reanimeren en omgaan met de AED. Hoe houdt u het hoofd koel en toont u professionele meerwaarde bij een ongeval op het werk? Doelgroep: bedrijfsartsen, verzekeringsartsen, sociaal geneeskundigen, artsen M&G, arboverpleegkundigen en artsen uit het NSPOH keuzeonderwijs die in hun werk te maken kunnen krijgen met spoedeisende patiënten. Datum: woensdag 12 maart 2014 Kosten: € 450 Locatie: Utrecht Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=309 Straling en werk Met de kernramp in Japan in het geheugen, de opmars van de mobiele telefoons, tablets, detectiepoortjes, toegangspas- en streepjescodelezers, zendmasten, laser en UV, is dit hét moment om uw kennis over straling op te frissen. Doelgroep: bedrijfsartsen. Deze module is ook relevant voor artsen M&G, in het bijzonder de artsen Medische Milieukunde. Datum: dinsdag 25 maart 2104 Kosten: € 395 Locatie: Utrecht Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=670 Basismodule reizigersadvisering voor doktersassistenten en praktijkondersteuners Hoe organiseert u een reizigersspreekuur? Welke infectieziekten kunnen mensen op reis oplopen? Hoe worden de LCR protocollen gehanteerd? Na deze module weet u hoe u mensen betrouwbaar advies geeft. Doelgroep: doktersassistenten en praktijkondersteuners werkzaam in een huisartsenpraktijk met geen of weinig ervaring in de reizigersadvisering. Datum: donderdag 13 maart 2014 Locatie: Rotterdam Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=391 STIMEDIC Basis Stoppen met roken is de belangrijkste bijdrage die rokers aan hun gezondheid kunnen leveren. U speelt als professional een essentiële rol in het bespreekbaar maken van rookgedrag en het begeleiden bij stoppen. Hoe u dat doet, leert u in deze module. Doelgroep: praktijkondersteuners, verpleegkundigen, doktersassistenten, huisartsen, sociaal geneeskundigen en longartsen Datum: donderdag 27 maart 2014 Kosten: € 325 Locatie: Utrecht Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=709 Basismodule reizigersadvisering voor huisartsen Praktijkgerichte module waarin u inzicht krijgt in de achtergronden van de belangrijkste infectieziekten op reis. Er wordt ingegaan op immuniseren, adviseren en NMGT 67 - 1-44 13 JANUARI 2014 OORSPRONKELIJK ARTIKEL Assessment of the kitchen hygiene and food safety standards at Kamp Heumensoord Summary In Kamp Heumensoord, a temporary kitchen is operational to support around 6000 military personnel during the annual International Four Day Marches Nijmegen. As part of a veterinary Master’s degree education programme, this kitchen was audited and evaluated on maintaining the required hygiene and food safety standards applicable to military kitchen facilities. The audit included an assessment of these standards and a sample survey of the kitchen’s hygiene including a microbiological analysis of some of the food served during the Marches. Overall the required food safety standards were well maintained, especially in view of the temporary nature of the Kamp, the amount of food prepared in a short period of time and the challenging environmental conditions. However, some recommendations can be made to improve on hygiene and food quality. This article is based on the Master’s thesis completed by Aniek Lotterman in September 2013. The full thesis, including all references and annexes, is available on request. Introduction During the annual International Four Day Marches Nijmegen, the Royal Netherlands Army (RNLA) sets up Kamp Heumensoord to accommodate around 6000 participating military personnel with approximately 30 different nationalities. Kamp Heumensoord functions similar to a temporary base offering facilities such as housing, sanitation, food and medical care. Although it is a temporary base, the same food safety standards manual applies to this facility as any other (permanent) location in use by the Armed Forces, catering to military personnel. This manual describes a HACCP-based system, providing a detailed hazard identification, analysis and assessment resulting in a prerequisite programme, control measures and (critical) control points (CCP). Subsequent procedures are developed including work instructions and control / verification sheets, all dedicated to reduce the exposure of (military) personnel to food- or waterborne risks to an acceptable minimum. The main purpose of this study was three-fold: firstly to familiarise a veterinary student during the final stages of her Master’s degree with the practical (im)possibilities of organising and conducting a field audit; secondly, by doing such an audit to assess the HACCP system implemented at this temporary base and thirdly, by making a sample survey of the kitchen’s general hygiene including a microbiological analysis of one of the meals served during the event, a verification is done on how the required hygiene and food safety standards are maintained. Audit and sampling Having conducted an analysis of the documentation in place, the main control measures identified focussed on hygiene and temperature control. Maintaining adequate hygiene is a prerequisite for preparing foodstuffs under any condition. Temperature control will depend on the storage requirements of the product and preparation steps prior to consumption. A sampling plan was developed and executed to confirm an adequate hygiene status, using agar dip slides and swabs, covering randomly chosen surfaces in the food preparation area of the kitchen (including pans and ladles) and different buffets from where the food was distributed. At Kamp Heumensoord, apart from certain dietary exceptions (e.g. halal / gluten-free) all food served is pre-prepared (Culivers, Eindhoven), requiring only temperature regeneration prior to serving. All foodstuffs arrive during the night prior to the day of consumption and remain stored under controlled cooled conditions (CCP) until final preparation for consumption. The regeneration process is also temperature controlled, requiring a final temperature of 80 qC. This is another CCP and is confirmed using the temperature registration of the food regenerators. Subsequent samples for microbiological analysis were taken from the daily menu (beef soup, beef burger, potato croquettes, wok mix and salad) right before serving, including registration of the product’s core temperature at the serving buffets. NMGT 67 - 1-44 14 JANUARI 2014 by Aniek Lotterman DVMa, Warrant Officer Eric de Haanb and Major (R) Joris J. Wijnker DVM PhDc All samples taken were analysed at the laboratory of the Division Veterinary Public Health, Institute of Risk Assessment Sciences in Utrecht (VPH Laboratory) in accordance to approved in-house standard procedures, which are based on ISO Standards. Total aerobic counts and enterobacteriaceae where determined in the kitchen hygiene assessment and for the food samples, whereas the food samples were also tested on the presence / absence of Salmonella, Campylobacter, E. coli and Listeria monocytogenes. Results Kitchen hygiene assessment The hygiene assessment, using the total aerobic count as indicator, showed that halve of the sampled surfaces scored excellent or good and the other halve poor, unsatisfactory or bad (Table 1). All surfaces sampled were, with one exception, free from enterobacteriaceae. Microbiological risk assessment All food samples tested either negative on the microbiological criteria with the exception of the pre-packed salads, which had total aerobic counts in excess of maximum tolerable levels. The core temperature of some samples at the serving buffet were below the required temperature limit of 80 qC. Discussion and conclusions In order to determine the outcome of the audit, the following information should be considered together with the results of the sample survey: the review of the HACCP manual and related documentation at Kamp Heumensoord, a previous visit to Culivers assess the production of foodstuffs which are served from Kamp’s kitchen and available inspection reports from 2012 and 2011. a Veterinarian, Institute for Risk Assessment Sciences, Division Veterinary Public Health, University of Utrecht, The Netherlands. b Member of Staff NCO Preventive Medicine, Land Operation Support Command, Royal Netherlands Army. c Specialist RVAN Veterinary Public Health, Institute for Risk Assessment Sciences, Division Veterinary Public Health, University of Utrecht, The Netherlands, supervising lecturer of Ms Lotterman for her Master’s thesis. Brigade veterinarian, Land Operation Support Command, Royal Netherlands Army. Article received November 2013. The HACCP manual was complete and up-to-date, including all required checklists. To verify the implementation of the HACCP manual, samples for the kitchen’s hygiene assessment and food samples for microbiological analysis were taken. The hygiene assessment showed that, although adequate cleaning procedures are in place, the actual cleaning and subsequent checks do not meet the required standard. A recommendation for improving the execution of these procedures will be made. Temporary, civilian catering employees were recruited for this event. Some employees were seen to wear jewellery and others were apparently not sufficiently familiar with the correct food handling practices at the serving buffets. This could, at least potentially, pose a possible hygiene or food safety risk. A recommendation will be made to better instruct temporary employees and maintain a better supervision of required procedures. Furthermore, the garbage disposal was placed quite near to the kitchen and already on the second day of the Marches a bad stench arose from it. Although relocation was considered no better suitable alternative was available for the edition. A recommendation will be made to improve on the garbage disposal procedures. A comment can be made on the core temperature checks of the food at the serving buffets. Most of these temperature readings were below 80 qC. It should be noted that this requirement is applicable directly after the regeneration process is finished. There was no minimum temperature requirement applicable at the serving buffets. The lower temperatures could be explained by the fact that the Photo 1: Restaurant Kamp Heumensoord. Number of colonies Per slide* Per cm2** Class Score <3 <1 0 Excellent 3 till 9 1 till 2 1 Good 10 till 29 2 till 5 2 Poor 30 till 90 6 till 20 3 Unsatisfactory > 90 > 20 4 Bad * for the agar dip slides, ** for the swabs Table 1: Scoring categorization aerobic counts hygiene assessment. Kamp’s kitchen had only just opened for the evening meal and only a few people had been served at the time of sampling. It is very well possible that when more people come to eat and the turnover at the serving buffet is higher that the core temperatures will remain higher as more freshly regenerated food is served. However, a recommendation can be made, from a culinary, taste perspective to maintain adequate food temperatures at all times. Samples taken from the pre-packed salads had total aerobic counts that exceeded the upper limit (< 107 colony forming units per gram salad, as stated in the MoD requirements to suppliers) while enterobacterial counts remained below maximum tolerable levels. However, as all other microbiological parameters tested negative it is not clear which organism was responsible for this unwanted increase. A recommendation will be made to keep the salads under cooled conditions while in the serving buffet, to further reduce the risk of bacterial outgrowth. In conclusion: the outcome of the microbiological assessment of the foodstuffs served on the day of the audit indicated that the food production and regenerating process, involving both Culivers and the Kamp’s kitchen, is sufficiently robust and well organised to produce a wholesome meal for the participants of the Marches. Some minor discrepancies were found, but overall the applied procedures provided the required level of instruction and control, allowing the kitchen and the restaurant at Kamp Heumensoord to perform well with sufficient hygiene and acceptable low foodborne disease risk. A great performance especially considering the dry, warm and dusty NMGT 67 - 1-44 15 JANUARI 2014 environmental circumstances during the 2013 International Four Day Marches Nijmegen. Acknowledgments Words of appreciation are in order to the people that have helped make this Master’s thesis project possible. Firstly, the food quality and hygiene inspectors from the ministry of Defence, Aad Struijk and Philip de Rooij. Secondly, the laboratory staff at the Division Veterinary Public Health and in particular Ali Eggenkamp and Angèle Timan. Furthermore: captain Nico Bobeldijk and lieutenant colonel Jacques Wennekes MD, Hans Kool (Paresto), Joop van der Aa and Bianca Vis (Culivers), dr Len Lipman and Tineke Kramer from the IRAS Division Veterinary Public Health. Thank you for your help and support. S A M E N V AT T I N G BEOORDELING VAN DE KEUKENHYGIËNE EN VOEDSELVEILIGHEIDSSTANDAARDEN IN KAMP HEUMENSOORD Tijdens de jaarlijkse Vierdaagse van Nijmegen is er een tijdelijke keuken operationeel op Kamp Heumensoord voor ongeveer 6000 militairen. Als onderdeel van het veterinaire Master’s onderwijs is de keuken van het Kamp geaudit en geëvalueerd op het handhaven van de vereiste hygiëne en voedselveiligheidsstandaarden, welke van toepassing zijn op militaire keukens. Deze standaarden werden beoordeeld inclusief hygiënecontrole van de keuken en een microbiologische analyse van een steekproef van het voedsel wat tijdens de Vierdaagse wordt geserveerd. Algemeen kan worden gesteld dat aan de vereiste voedselveiligheidsstandaarden wordt voldaan, een knappe prestatie zeker gezien het tijdelijke karakter van het Kamp, de grote hoeveelheid voeding geserveerd in een korte tijd en de zware weersomstandigheden. Wel kunnen enkele aanbevelingen gemaakt worden om hygiëne en voedselkwaliteit te verbeteren. OORSPRONKELIJK ARTIKEL Assessing the waterborne risk of a norovirus infection for military personnel in the Netherlands by Major (R) Joris J. Wijnker DVM PhDa and Heleen de Man MScb Summary Norovirus (NoV) infection outbreaks are known to occur when people occupy limited space, often under poor hygienic conditions. These situations have been described for both civilians (e.g. cruise ships) or military personnel in operational situations. However, little is known regarding the NoV infection risk for military personnel during training, exercise or even recreational activities. This paper describes a quantitative analysis of the NoV infection risk potential, improving on the risk awareness of this disease under various conditions. Introduction Various reports and papers have been published over the years describing how deployed military personnel are at a particularly high risk of epidemic gastroenteritis. Especially crowded conditions that facilitate rapid personto-person transmission of viral pathogens and poor hygienic conditions can be identified as important risk factors1. Between 1992 and 1997, four gastroenteritis outbreaks on board US aircraft carriers (crews ranging between 4200 - 5600 head) involving norovirus (NoV) have been described by McCarthy et al.1 Up to 44% of the different crews had been affected, during outbreaks which have lasted between 13 days and 5 weeks, putting an enormous strain on day-to-day operations aboard these ships. During Operation Enduring Freedom and Operation Iraqi Freedom, predominantly land-based operations, various NoV outbreaks also occurred, especially during the major combat phase of the conflict when hygiene was poor and access to potable water limited (Table 1)2. Although the US Marine Corps in Iraq had only 30 registered cases of NoV outbreaks in 2003, a conservative estimate would be that thousands of cases of NoV illness occurred in the First Marine Expeditionary Force in April through May 2003, as case registration was sparse and contact between units limited2,3. In 2003, during the first month of the British invasion in Iraq, 1340 cases were registered, from which 73% required hospital admission. 36% of these cases were hospital personnel and fresh local produce was identified as a likely source2, underlining the contagious character of NoV and risks of uncontrolled foodstuffs. NoV family, symptoms and infectivity In their review, Donaldson et al.4 describe how NoVs belong to the family of Caliciviridae and are small non-enveloped icosahedral viruses with a single-stranded RNA genome, making them more adaptable to specific circumstances than DNA viruses. The NoV genus contains more than 40 different strains, divided into five genogroups. Genogroup I (GI), GII and GIV are primarily human pathogens, whereas GIII and GV infect bovine and murine species respectively. The majority of outbreaks are linked to the GII.4 genocluster and a pandemic spread was first recognized in the mid-1990s. Different substrains have subsequently been confirmed in various countries and regions. Human immunity to NoV is limited by the fact that no long-term immunity occurs (re-infection after challenge with the same virus 27- 42 months later) and there is limited or no cross-strain immunity. In addition, humans are often exposed to other circulating NoV strains, making it very difficult to develop or implement specific preventive, immunological means. The clinical symptoms usually last for 12-72 hours, with an incubation period of 24-48 hours. Symptoms include vomiting (69%), diarrhea (66%), nausea (79%), fever (37%) and cramps (30%). Virus shedding can continue for up to 3-5 weeks after original infection3. It is clear that the debilitating effect of a NoV infection and the strong reduction of combat readiness can have serious consequences for operational capabilities. In addition, it places a great strain on logistical resources and troop morale1. NoV outbreaks have also been recorded in civilian settings, ranging from outbreaks on board cruise ships (e.g. Celebrity Cruise Lines in April-May 2013 / www.cdc.gov), after Hurricane Katrina5 in New Orleans or contaminated flood water affecting 77% of a tourist group of 64 people in Salzburg Germany, who were stranded in a flooded hotel. In addition, 6 out of 10 firemen who pumped water from the NMGT 67 - 1-44 16 JANUARI 2014 affected hotel fell ill to a NoV infection 6. Overall it is estimated that NoVs cause up to half of all global outbreaks of gastroenteritis, making this the most common cause of sporadic diarrhea in community settings7. Apart from tactical situations, it is quite obvious that military personnel can also be exposed to potentially contaminated water or poor hygienic conditions during training and relaxation, deployment for humanitarian aid or evacuating people from flooded areas. In all scenarios a reduction in operational capability due to illness is undesired and should be avoided. However, tactical situations as described for the US aircraft carriers or Iraqi conflict are likely to carry a higher priority to obtain the mission’s objective than to avoid a possible exposure to contaminated water. Nonetheless, improving risk awareness can always assist in preparing for a worst-case scenario, even when it is non-kinetic. NoV presence in the Netherlands In 2013 a quantitative risk assessment was published by de Man et al.8 on the infection risk from exposure to waterborne pathogens in urban floodwater in the Netherlands. A critical factor was whether the water originated from combined sewers, storm sewers or rainfall generated surface runoff. The concentration of NoV was found to be similar to concentrations found in floodwater in Jakarta by Phanuwan et al.9, ranging from 610-3300 pdu/ L (PCR detectable units) for NoV GI, to 530-40.000 pdu/ L for GII. a Specialist RVAN Veterinary Public Health, Institute for Risk Assessment Sciences, Division Veterinary Public Health, University of Utrecht, The Netherlands.Brigade veterinarian, Land Operation Support Command, Royal Netherlands Army. b PhD-student, Institute for Risk Assessment Sciences, Division Veterinary Public Health, University of Utrecht, The Netherlands. Article received October 2013. Table 1: Reported NoV outbreaks in military forces during Operation Enduring Freedom and Operation Iraqi Freedom2. In 2005 Lodder and De Roda Husman10 published a study on the presence of NoV in sewage and surface water in the Netherlands. Concentrations of NoV found ranged from 4900 pdu/L for river water samples to 8.5x105 pdu/L for sewage samples. Schets et al.11 reported in 2008 on the presence of waterborne pathogens in surface waters in Amsterdam. Samples taken from the IJmeer, Amstel, Herengracht and Prinsengracht contained amounts of NoV ranging between 103-104 pdu/L. A clear relation was found between increased NoV concentrations and high intensity rainfall, when dirt from the streets is washed into the canal, sewage systems overflow and discharged water from nearby polders containing runoff from agricultural land is transported into the canals. These studies clearly showed that even exposure to river and surface waters in the Netherlands during training or recreation is not without risk of a NoV infection, let alone when military personnel is deployed in flooded areas when river water and sewage can become mixed. Based on the above mentioned concentrations and given the fact that already 10 NoV PCR detectable units10 may lead to infection, a volume of 0.1 mL to 1.0 mL contaminated water is already sufficient to cause a disease outbreak4,8. NoV contaminated water ingestion Parallel to the actual virus concentrations, the importance of the amount of water ingested has become apparent. Studies done by Schijven and De Roda Husman in 200612 and Schets et al. in 201113 focused on quantifying these ingested amounts. They surveyed both occupational & sport divers, swimmers and surfers, taking into account, i.e. diving equipment used, marine or recreational water, age and time spent in water. Quantities varied between ~10 mL per dive for divers up towards 170 mL per day for surfers. Recently de Man et al.8 added to these parameters, by presenting data on water ingestion via hand-mouth exposure became Afb. 1 en 2: Voorbeelden van risico op besmetting door water. NMGT 67 - 1-44 17 JANUARI 2014 available, indicating a range between 0.02 mL (adults - hands wet when clearing floodwater) and 1.7 mL (children - swallowing droplets / mouthful). In addition, the actual mean infection risk after exposure was calculated by de Man et al8. These calculations took into account various other pathogens that are present in contaminated floodwater (e.g. Campylobacter jejuni and Giardia spp.). However, the contribution of NoV to the overall risk was relatively high (> 50%), allowing for a mean NoV infection risk based on the overall risk. The mean risk of infection when exposed to floodwater originating from combined sewers was 3.9%, storm sewers, 0.58% and from rainfall generated surface runoff 0.039%. Although these risk percentages seem relatively low, they are calculated using the average water volume ingested via hand-mouth exposure (0.02 mL). When a more plausible range of water volume ingestion is used (1-10 mL) as described when swallowing droplets or swimming / diving, the actual mean infection risks increase dramatically: ingestion of 1 mL water originating from combined sewer leads to a 100% infection risk; 1 mL water from storm sewers leads to a 29% infection risk; 1 mL water originating from rainfall runoff leads to a 2% infection risk. As NoV concentrations found by de Man et al.8 in water from storm sewers(~3300 pdu/L) are comparable to those found by Lodder and De Roda Husman10 for river water samples (~4900 pdu/L), an infection risk of approximately 20% (> 50% contribution of NoV to the overall infection risk, being 29%), or 1 every 5 persons, can be estimated. Potential NoV infection risk For calculation purposes, several assumptions had to be made, including the assumption that each host (person ingesting a sufficient quantity) would be equally susceptible to a waterborne infection8. Although the mean value used to define this parameter is based on various studies using test subjects, it does not account for the specific host factors linked to each individual, determining whether a person actually falls ill after infection. However, the survey done by Schijven and De Roda Husman12 differentiated between occupational and sport divers and listed specific health complaints (nausea, vomiting, diarrhea), which can be contributed to a gastroenteritis. Assuming the level of physical fitness of an occupational diver is comparable to that of the average military professional, 30 to 60% of the people interviewed reported one or more of these complaints during a one year period. In all, it becomes clear that there is a potential risk for a NoV infection when military personnel is training, exercising or operating in water, even in the Netherlands. Therefore, the information provided in this report can be used to create an improved risk awareness of uncontrolled water and select appropriate measures to reduce the impact of a potential NoV outbreak. Preferably, these measures should be taken into account in the planning stage of an operation or exercise in order to avoid an unforeseen reduction of operational capacity. Taking the different scenarios (tactical / aid / evac / training & recreation) under which military personnel can be deployed, the focus should lie on maintaining high hygiene standards, access to sufficient potable water and controlled food supplies, available medical treatment and quarantine capacity in case of an outbreak, (personal) equipment decontamination and having sufficient operational capacity in reserve to complete the mission if required. 3. 4. 5. 6. 7. S A M E N V AT T I N G RISICOBEOORDELING OP EEN DOOR WATER OVERGEBRACHTE NOROVIRUSBESMETTING VOOR MILITAIREN IN NEDERLAND Norovirus (NoV)-uitbraken zijn berucht wanneer er veel mensen op een klein oppervlak verkeren, vaak onder slechte hygiënische omstandigheden. Deze situaties zijn beschreven in zowel civiele omstandigheden (bijv. aan boord van cruiseschepen) alsook voor militairen tijdens operaties. Echter, er is weinig bekend over het mogelijke NoV-infectierisico voor militairen tijdens training, oefeningen of zelfs recreatie. Dit rapport beschrijft een kwantitatieve analyse van het NoV-uitbraakpotentieel en draagt daarmee bij aan het risicobesef van deze aandoening onder verschillende omstandigheden. 8. 9. 10. 11. 12. References: 1. 2. McCarthy M., Estes M.K., Hyams K.C.: Norwalklike virus infection in military forces: epidemic potential, sporadic disease, and the future direction of prevention and control efforts. The journal of infectious diseases 2000 (181) S387-391. Armed Forces Health Surveillance Centre: Historical perspective: Norovirus gastroenteritis 13. outbreaks in military forces. Medical Surveillance Monthly Report 2011 (18 / 11) 7-8. Thornton S.A., Sherman S.S., Farkas T., Zhong W., Torres P., Jiang X.: Gastroenteritis in US Marines during Operation Iraqi Freedom. Clinical Infectious Diseases 2005 (40) 519-525. Donaldson E.F., Lindesmith L.C., Lobue A.D., Baric R.S.: Norovirus pathogenesis: mechanisms of persistence and immune evasion in human populations. Immunological Reviews 2008 (225) 190-211. Morbidity and Mortality Weekly Report - CDC: Infectious disease and dermatologic conditions in evacuees and rescue workers after Hurricane Katrina 2005 (54 / 38) 961-964. Schmid D., Lederer I., Much P., Pichler A.M., Allerberger F.: Outbreak of Norovirus infection associated with contaminated flood water. Euro Surveillance 2005 (10 / 24) 2727. Rockx B., De Wit M., Vennema H., Vinjé J., De Bruin E., Van Duynhoven Y., Koopmans M.: Natural history of human Calicivirus infection: a prospective cohort study. Clinical Infectious Diseases 2002 (35) 246-253. De Man H., Van den Berg H.H.J.L., Leenen E.J.T.M., Schijven J.F., Schets F.M., Van der Vliet J.C., Van Knapen F., De Roda Husman A.M.: Quantitative assessment of infection risk from exposure to waterborne pathogens in urban floodwater. 2003. http://dx.doi.org/10.1016/j.watres. 2013.09.022 Phanuwan C., Takizawa S., Oguma K., Katayama H., Yunika A., Ohgaki S.: Monitoring of human enteric viruses and coliform bacteria in waters after urban flood in Jakarta, Indonesia. Water Sci. Technol. 2006 (54 / 3) 203-210. Lodder W.J., De Roda Husman A.M.: Presence of noroviruses and other enteric viruses in sewage and surface waters in The Netherlands. Appl. Environ. Microbiol. 2005 (71 / 3) 1453-1461. Schets F.M., Van Wijnen J.H., Schijven J.F., Schoon H., De Roda Husman A.M.: Monitoring of waterborne pathogens in surface waters in Amsterdam, the Netherlands, and the potential health risk associated with exposure to Cryptosporidium and Giardia in these waters. Appl. Environ. Microbiol. 2008 (74 / 7) 2069-2078. Schijven J., De Roda Husman A.M.: A survey of diving behavior and accidental water ingestion among Dutch occupational and sport divers to assess the risk of infection with waterborne pathogenic microorganisms. Environ. Health Perspect. 2006 (114 / 5) 712-717. Schets F.M., Schijven J.F., De Roda Husman A.M.: 2011. Exposure assessment for swimmers in bathing waters and swimming pools. Water Resarch 2011 (45 /7) 2392-2400. MEDEDELING 25 korte verhalen - 25 short stories Dr. L(eo) van Bergen heeft als medisch historicus, werkzaam bij het Koninklijk Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde (KITLV) te Leiden, vele publicaties en boeken op zijn naam staan over tussen oorlog en geneeskunde zoals: Zacht en Eervol - Lijden en sterven in een Grote Oorlog. Voor het Nederlands Militair Geneeskundig Tijdschrift (NMGT) heeft hij diverse artikelen geschreven en boekbesprekingen verzorgd. In de afgelopen jaren heeft dr. Van Bergen 25 korte fictieve, doch zeer realistische verhalen geschreven over de Eerste Wereldoorlog met als titel "Onder stervenden". De onderwerpen variëren van soldaat tot generaal, van brancardier tot chirurg, van een soldaat met shell shock tot een gezichtsmismaakte en van een kind van een soldaat tot zijn vader. Deze verhalen zullen bij voldoende voorinschrijvingen worden gepubliceerd in een tweetalige editie, Nederlands en Engels, geïllustreerd door de Amsterdamse kunstenaar Henk Fakkeldij. Het boek zal ongeveer twintig (€ 20,-) euro gaan kosten, exclusief de verzendkosten. Medical historian Dr L(eo) van Bergen, working at the Royal Netherlands Institute of South East Asian and Caribbean Studies, Leiden, has published many articles and books on war and medicine, such as: Before My Helpless Sight. Suffering, Dying and Military Medicine on the Western Front 1914-1918. He also has regularly published articles and reviews in the Netherlands Military Medical Review. In the last few years Van Bergen has written 25 short fictional, but very realistic stories on World War I, titled: ‘Among the Dying’. The themes vary from common soldier to general, from stretcher-bearer tot surgeon, from a shell-shocked soldier to a facially disfigured, from the child of a soldier to his father. In the case of a sufficient number of prescriptions, these stories will be published in a two-language edition (Dutch and English), illustrated by the Amsterdam artist Henk Fakkeldij. The costs will be around €20 (excl. postage costs). Those who are interested can contact Dr Van Bergen by e-mail: l.vanbergen@kpnmail.nl Geïnteresseerde lezers kunnen voor de voorinschrijving contact opnemen met dr. Van Bergen via zijn e-mailaccount: l.vanbergen@kpnmail.nl NMGT 67 - 1-44 18 JANUARI 2014 OORSPRONKELIJK ARTIKEL Militair gebruik van lastdieren door reserve kolonel-dierenarts B.A. Steltenpoola en De dierenarts als docent militair gebruik pakpaarden reserve majoor-dierenarts J. Kosterb Samenvatting De traditionele rol van de militaire veterinair is die van paardenarts. Momenteel wordt deze functie op bescheiden wijze nieuw leven ingeblazen bij de inzet van militaire lastdieren. Voor het Korps Mariniers is een cursus pakpaarden ontwikkeld die ook bruikbaar is voor andere eenheden. Ontwikkeling, doctrine en veterinaire inbreng worden kort beschreven. Inleiding De traditionele rol van de militaire dierenarts is die van geneesheer voor paarden en andere evenhoevigen, zoals ezels en muildieren. Elders in dit tijdschrift vindt u daar voorbeelden van. In Nederland is deze traditionele rol de laatste decennia beperkt gebleven tot het veterinair begeleiden van bereden ere-escortes tijdens bijvoorbeeld Prinsjesdag. Momenteel vindt op zeer bescheiden schaal een hernieuwde inzet plaats van paarden voor de krijgsmacht. Deze keer in de vorm van draagdier voor lichte infanterie-eenheden, special forces of voor bevoorrading. Bij een nadere beschouwing is dat niet zo vreemd als dat het op het eerste gezicht lijkt. In moeilijk begaanbaar terrein zoals jungle of in het hooggebergte blijken lastdieren als ezels en muildieren nog steeds hun nut te bewijzen. Zo hebben de Duitsers pakpaarden ingezet in Kosovo om afgelegen posten te bevoorraden (bijvoorbeeld tijdens perioden van mist of omdat ze te hoog lagen voor helikopters). Amerikaanse en Britse Special Forces hebben lastdieren gebruikt in onder andere Afghanistan en ook Nederlandse mariniers hebben daar incidenteel ezels gebruikt. Analyse van deze recente ervaringen bracht de commandant van het Opleidingscentrum Mariniers er toe om de Nederlandse militaire dierenartsen te verzoeken een cursus pakpaarden voor de mariniers op te zetten. Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL) is een syllabus geschreven voor de Nederlandse situatie. Duitse en Britse instructeurs hebben hun ervaringen overgebracht en in het voorjaar van 2013 kon de eerste pilot cursus al van start. Doel is om militairen op een verantwoorde manier te leren omgaan met paardachtigen, bij gebruik als lastdier. De cursus staat onder supervisie van een reservistdierenarts en een instructeur van de mariniers en duurt een week. In die week worden onder andere de volgende zaken behandeld: x De veilige omgang met het lastdier en hoe het lastdier te verzorgen, op stal en te velde; x Het op een veilige en verantwoorde manier geleiden van een lastdier over gebaande paden maar ook door het terrein. Dit wordt overdag en bij duisternis geoefend; x Het gebruik van een pakzadel en hoe een lastdier op de juiste manier beladen dient te worden; x Het plannen van een route voor een sectie lastdieren; x Eerstehulpverlening aan lastdieren. Doctrine Conceptueel is voortgeborduurd op wat de Britten doen. Het idee is om in het missiegebied dieren aan te kopen. Tijdens voorbereiding en verkenning van een missie zal men al rekening moeten houden met een mogelijke inzet van lastdieren, indien de logistiek of operationele commandant hier gebruik van wil/moet maken. Lokaal Werkwijze aangeschafte dieren zijn Na uitgebreide bestudering van geacclimatiseerd aan het terrein en voorschriften van het Amerikaanse, klimaat en hebben geen aanpassingsperiode nodig. Iets wat wel Britse, Duitse, Oostenrijkse en het geval zou zijn als men dieren vanuit Nederland in zou willen zetten. Ook heeft men in het laatste geval met im- en exporteisen te maken. Allemaal zaken die men, als er lokale dieren gebruikt worden, gemakkelijk kan vermijden. Daarnaast blijkt uit ervaringen in het verleden opgedaan dat inzet van dieren die niet aan het lokale rantsoen Afb. 1: Lastdier te velde bepakt met 81mm mortier. NMGT 67 - 1-44 19 JANUARI 2014 zijn gewend tot veterinaire problemen zoals koliek kunnen leiden. Veterinaire zaken Bij de aanschaf van lokale lastdieren zal een veterinair betrokken moeten worden. Deze kan de gezondheid van het dier beoordelen, de bruikbaarheid voor het doel vaststellen en een voorspelling maken over de duurzaamheid van de inzet. Bij de veterinaire keuring wordt onder andere naar de volgende zaken gekeken: x Aanwezigheid van zoönosen zoals malleus; x Leeftijd van de dieren; x Aanwezigheid van gebreken; x Voedingstoestand; x Algemene verzorging. Bij het keuren van de dieren moet uiteraard rekening worden gehouden met wat er lokaal gebruikelijk is. Het zou kunnen dat de dieren qua verzorgings- en voedingstoestand niet helemaal aan de Nederlandse standaard voldoen, maar dat hoeft niet meteen te betekenen dat deze dieren niet inzetbaar zijn. Uit Noorwegen en België is al belangstelling getoond voor de opzet en uitvoering van deze cursus. De militaire dierenarts draagt met deze cursus bij aan een extra operationele inzetmogelijkheid voor de commandant, beheert de noodzakelijke kennis en zorgt ervoor dat het op een verantwoorde, diervriendelijke manier gebeurt. SUMMARY MILITARY USE OF PACK ANIMALS The veterinary surgeon as pack animal instructor The traditional role of the military veterinarian is as an equine doctor. Currently this role is revived on a small scale for the use of military pack animals. For the Royal Marines a pack animal course has been developed that is also available for other units. Development, doctrine and veterinary contributions are described. a Stafofficier dierenarts Gezondheidszorg Commando Landstrijdkrachten. Brigade dierenarts 11 Luchtmobiele Brigade. Artikel ontvangen oktober 2013. b OORSPRONKELIJK ARTIKEL Military veterinary services Looking back, looking forward: from one Canadian’s perspective by Major Andrew G. Morrison BSc, MVB, MDS, CD Abstract Military veterinary services originated with human domestication of the horse. From these humble origins, there developed the modern military veterinary services that first emerged in the late eighteenth century, and reached their zenith during the First World War. Afterwards, and with the rise of the gasoline engine, the military veterinarian was no longer required for the care of the military horse. Consequently, since the second half of the twentieth century, military veterinarians look after much smaller numbers of service animals, but have also become active in international development work, food and water safety programmes, and preventive medicine. The Canadian Armed Forces (CAF) currently does not have a veterinary service, having disbanded its veterinary corps after the First World War. However, military veterinary services remain active in the majority of North Atlantic Treaty Organisation (NATO) countries (among others), and given their diverse range of skills, are still highly relevant in the modern world. Introduction Military veterinary services originated with human domestication of the horse, for military, agricultural and other uses. From these humble origins, modern military veterinary services first emerged in the late eighteenth century, and during the First World War reached their zenith (in terms of size, but not of sophistication; today’s military veterinary services are smaller, but as will be discussed in this paper, have a much broader range of duties). Afterwards, and with the rise of the gasoline engine, the military veterinarian was no longer required in any great number for the care of the few remaining military horses. Consequently, since the second half of the twentieth century, military veterinarians look after much smaller numbers of service animals, dogs in particular, but also have become active in international development work, food and water safety programmes, and preventive medicine. The Canadian Armed Forces (CAF) currently does not have a veterinary service, having disbanded its veterinary corps after the First World War. This article will show that military veterinary services are still highly relevant in the modern world, and that the return of the Royal Canadian Army Veterinary Corps (RCAVC) is supportable. transformed into a mythical character. The scholar Walter Hausmann suggests he was a tribal chief who invaded northern Greece on horseback around 1300 BCE. It is about this time that horses with riders appeared in Greek records. Chiron is thought to have taught healing of man and animals from a cave in the Pelethronic valley. In 1981 Hausmann, by tracing ancient texts and local folklore, wrote of his discovery of this cave7. The Greek mythological character of the centaur is a commonly-used symbol of veterinary medicine and is found on the hat badges of the Royal Army Veterinary Corps and the Royal Canadian Army Veterinary Corps, among others. The Ancient World and Middle Ages Historical sources point to a thriving awareness of veterinary issues over several millennia. Where there were humans and horses, there were soldiers and cavalry, and there was some degree of medicine. Scholarly perspectives on the horse in warfare can be found in Jones1, Hildinger2, Christon3, McNeill4 and Griess5. The Greek philosopher, poet and warrior Xenophon wrote De Re Equestri (On Horsemanship) around 500 BCE8. Though it deals mostly with the care and employment in battle of the horse, the chapter that covers the medical assessment of the horse is not dissimilar to any prepurchase exam conducted by the modern veterinarian where the health and soundness of the animal are verified. The Indian Emperor Ashoka the Great of the Maurya Dynasty (269-232 BCE) noted in one of his edicts: [I] made provision for two types of medical treatment: medical treatment for humans and medical treatment for animals. Wherever medical herbs suitable for humans or animals are not available, I have had them imported and grown. Wherever medical roots or fruits are not available I have had them imported and grown. Along roads I have had wells dug and trees planted for the benefit of humans and animals9. References to healers of animals are found in some of the oldest texts in the West. Chiron (or Kheirôn) the centaur, a character from Greek mythology, is referred to by Homer in The Iliad6, and is believed by some to have been a real person, who over time was The use of cavalry by Hannibal, and by many other warring states, is wellknown and was often a key asset in many battles. The Battle of Cannae on the 2nd of August 216 BCE used cavalry as a significant part of the double envelopment of the Romans by NMGT 67 - 1-44 20 JANUARI 2014 Hannibal’s forces10. Given their importance in providing speed and manoeuvrability on the battlefield, military horses had great value and logically should have received whatever level of veterinary care was available. Archaeologists have discovered what appear to be veterinary artifacts from the ancient world, including: “the Vindolanda tablet (TV II, 320) which mentions the veterinarian Virilis and a forfex, and the Aix-en-Provence altar depicting a veterinarian at work.” A forfex is a Latin term for a pair of shears11. Additionally, the earliest written records of veterinary medicine can be found in the Egyptian Papyrus of Kahun (1900 BCE) and Vedic literature in ancient India 12. In addition to the Roman professional veterinarii depicted in ancient documents, a recent work by Latin scholar J.N. Adams provides one of the first studies of Latin veterinary language: Pelagonius and Latin Veterinary Terminology in the Roman Empire13. There is some suggestion that the veterinarii were classed as immunis and were not subject to regular duties (such as ditch digging and rampart patrol), likely recognition of the nature of their specialty and their value14. The veterinary knowledge of the Greeks and Romans was preserved and expanded on during the Middle Ages, both in the West and in the Arab world. The author is a Reserve Intelligence Officer of |the Canadian Army currently serving as the Officer Commanding of 5 Squadron, 36 Signal Regiment, 36 Canadian Brigade Group, 5 Canadian Division. He is also a civilian veterinarian engaged in mixed practice. This is a truncated version of the research paper presented in autumn 2013 for the degree of Master of Defence Studies from the Royal Military College of Canada (supervisor: Dr Cheryl DesRoches). Portions of this work were also developed from a previously-published article in the Canadian Military Journal (http://www.journal.forces.gc.ca/vol12/no2/28morrison-eng.asp). Article received October 2013. In Europe, the first attempts to organize and regulate the practice of treating animals tended to focus on horses because of their economic significance. The great Islamic libraries maintained knowledge of hippiatry (the medicine of horses, from the Greek hippo - horse) and Arab horse hospitals employed stablemen called baytars. These men were involved in both the training and the healing of the horses in their care15. Similar men were referred to in medieval England as “marshals” (as opposed to farriers, who were responsible only for shoeing horses); for example, Master Thomas de Bardeney was marshal to Queen Eleanor of Castile in the late 1200s16. Farriers combined their work in shoeing and generally caring for horses' hooves with “horse doctoring”. In 1356, the Lord Mayor of London, concerned at the poor standard of care given to horses in the city, requested that all farriers operating within a seven-mile radius of the City of London form a “fellowship” to regulate and improve their practices17. Between the late 1200s and the early 1700s medicine in general continued to advance in step or just a step behind human medicine, albeit slowly as compared with the tempo of today. The major advance into the modern period started in the mid-eighteenth century. The Modern Period (1700 - ) The modern period of veterinary medicine is inexorably linked with a shift in military needs that began in the eighteenth century. Though agriculture was the major use of animals, the investment in veterinary medicine was tied to the military need to care for the military horse. The origin of the modern veterinary profession is associated with the opening of the first modern veterinary school on 4 August 1761 at Lyons, France by Claude Bourgelat. The opening of L’École Royale Vétérinaire de Lyon was followed in 1766 by another in Alfort, a Paris suburb18. This formalising of the profession in Europe, and the great reliance of militaries of the time on horses and other beasts of burden, led to the creation of the military veterinary services as we think of them today. It should be noted that the above mentioned farriers were the progenitors of modern veterinarians. Though today they are associated with hoof trimming and shoeing of the horse, the farrier of half a millennium ago also would have been involved in practices of bloodletting, drenching (administering oral fluids and medications), etc. The other related profession noted is the saddler, thus covering two critical areas for a cavalry horse: contact with the ground and contact with the rider. In the previously-noted history of the Royal Army Veterinary Corps 1796-1919, the entire second chapter is devoted to the topic of the Army Farrier from 1600-1796. Beginning in the late eighteenth century Britain, like France, began to make great strides into the field of military veterinary services. In 1793, Edward Coleman became the sole professor of the London Veterinary College and two years later, he was charged with the creation of the Army Veterinary Service of Great Britain. During the following century, the Office of the Principal Veterinary Surgeon and a system of Regimental veterinary surgeons and farriers evolved into the Army Veterinary Department. The regimental veterinary surgeon was usually authorised by Army establishments, but locally sourced by the Commanding Officer of the Regiment. A Corps system of training standards, administration, promotion, continuing education, etc., was not necessarily a component of the Regimental system19. By the nineteenth century Britain developed specific Regulations for the Army Veterinary Department and by the early twentieth century this had gradually evolved into the Army Veterinary Corps (AVC). King George V conferred the much-coveted title of “Royal” upon the AVC in November 1918 as recognition of the service provided by the corps during the First World War. Since that time, Britain’s military veterinary corps has been known as the Royal Army Veterinary Corps (RAVC). Britain provided a model for the development of military veterinary services that shaped the development of veterinary service in its colonies and those of other imperial powers. Great Britain, as the mother country, ensured that the British model became the standard throughout its empire and given that horses were common to all colonial powers, military veterinarians were likely included. The lack of local veterinary colleges in the colonies meant that for some time there was a close relationship between Britain and local colonial military veterinary services, with the local services staffed by graduates of the British educational system. The United States Army Veterinary Service followed a similar pattern to that of Britain, with the army farrier first NMGT 67 - 1-44 21 JANUARI 2014 authorised in 1792; a subsequent regimental system of farriers, veterinary sergeants and veterinary surgeons was developed. During the mid-nineteenth century, the United States was gripped by its own Civil War, between the northern Union states and southern Confederate states. It has been suggested that the US Confederacy’s approach to their horses - which saw troopers supplying their own mounts rather than being government-supplied, and providing no regimental veterinary service - may have been a contributing factor that cost them the war. According to historian Walter Heiss: “Their efforts to salvage their cavalry needs however nobly pursued were too late to defer the inevitable.”20 However, the inclusion of a category titled “hire of veterinary surgeons”, which appeared in the Confederate Quartermaster’s Budget of January 1865, just three months before the Confederate surrender, shows that they had eventually recognized the need for veterinary services. By way of contrast, the Union forces clearly identified the importance of centralised management and veterinary services having both government-supplied mounts, and a regimental veterinary service21. Though military historians debate the various factors leading to the defeat of the Confederates, given that millions of horses and mules were used and died during the conflict (4.7 million available in the Union and 2.8 million available in the Confederacy), veterinary care would have been a significant factor. The financial and property rewards for a Confederate soldier may have led some to sacrifice their mount in battle, before it was lost to disease, since the Confederates did not compensate for losses due to illness. The Confederates suffered such loss of horse that if they removed the horse from ploughing the field and used it for military service, they could not produce sufficient forage to feed the military horse. With Union victory, the British model was proven effective and its use continued. On 3 June 1916, US congressional legislation authorised the creation of the US Veterinary Corps as a permanent part of the Medical Department of the Army22. Within the British Empire, Australia, New Zealand and India all saw their veterinary services develop based on the British pattern. Each of these three countries formed an initial Regimental system, manned by British graduates, followed by the opening of national veterinary schools and the creation of an Army Veterinary Corps. The Australian Army Veterinary Corps (AAVC) emerged from the Veterinary Department of the Commonwealth Military Forces in 1909, and served in both World Wars. By 1946, in spite of their success and with the triumph of the gasoline engine, the AAVC was effectively disbanded and officially disappeared on 27 February 194723. Currently, there are a few veterinarians serving with the Australian forces, though not in an organised corps. Army reservists who have a different Army career, but who are also civilian veterinarians, may be seconded to military veterinary duties24. Similarly, the New Zealand Army Veterinary Corps was established in 1907, and served in both World Wars before being disbanded in 194725,26. India’s Remount Veterinary Corps (RVC) has a history spanning over two centuries, having evolved from a Board formed in 1794 by the British for horse breeding. The RVC contributed to both World Wars as part of the British Empire, and since Indian independence continues to serve within India and abroad27. Given the establishment of military veterinary capabilities around the world, a version of the British pattern was replicated wherever any other imperial power (France, Russia, Spain, Portugal, the Netherlands) deployed its military power or advised on the development of a local military force. Of those powers, only the Dutch subsequently disbanded its Corps. However, within the last decade the Netherlands have re-established their military veterinary capability and it currently has seven army reserve veterinarians28. It is beyond the scope of this paper to detail the histories of every modern military veterinary service, but a good number of European-influenced, and in particular British-influenced, countries followed a pattern of a Regimental system becoming a Corps system during the First World War. In parallel, most militaries of the world, from the late eighteenth- to the mid-twentieth centuries, established a veterinary service of some calibre. Given language barriers as well as the limitations of digital collections suitable for automated translation, this paper cannot go into great detail on many of the histories of non-English language military veterinary services. However, searches do indicate that there is literature on the topic. It is possible to find documentation of services in the Imperial Japanese Army, the German Armies of both World Wars, the Soviet Army, etc29. Brief History of the Royal Canadian Army Veterinary Corps Beginning in the early twentieth century, Canada’s initial development of military veterinary services was predicated on the British model, but they gradually incorporated some unique features such as the veterinary services of the North West Mounted Police (the progenitor of the Royal Canadian Mounted Police or RCMP). Prior to 1910, veterinary support to the military forces in Canada was provided by a British regimental system. Veterinary practitioners from the Regiment’s home region would hold a commission and would leave practice for ten to fifteen days per year to train with and supervise the regiment’s horse. Only one or two regiments had permanent veterinary officers30. In 1910, there began a gradual move to replace the Regimental Veterinary Service with the Canadian Army Veterinary Service, which included the Canadian Permanent Army Veterinary Corps (CPAVC - the regulars or full-time) and the Canadian Army Veterinary Corps (CAVC - the reservists or part-time)31. By the start of the First World War, this reorganisation had not yet been completed, but sections from Winnipeg and Montréal were sufficiently developed to form the backbone of the Canadian expeditionary veterinary services, referred to as the Canadian Army Veterinary Corps (CAVC) - Canadian Expeditionary Force (CEF) (See Table 1 for CAVC - CEF organisation). In addition to the hospitals, veterinary support extended to the field forces, where 221 officers and sergeants cared for the 23,484 horses of the Canadian Expeditionary Forces, as well as other horses of the Imperial forces. Their role was not only to treat minor illnesses, but also to provide supervision and preventive measures to ensure the fitness of the fighting horse. More serious cases were transferred to the Veterinary Hospitals and replacements were provided through the Remount Units. Mobile veterinary sections provided additional services and a link to the Veterinary Hospitals35. During the initial move to England in October 1914, at the outbreak of war, the CAVC supervised the shipping of At this formative time in its history, the role of the military veterinary service as a whole was to reduce animal wastage. 7,636 horses in 14 ships, with the SS Montezuma carrying the largest number at 973. During the crossing, only 86 horses (about 1%) were lost32. In time, two Canadian veterinary hospitals were set up in Europe: No. 1 Canadian Veterinary Hospital in Le Havre, France, and No. 2 Canadian Veterinary Hospital in Shorncliffe, England. The latter eventually housed the Canadian Veterinary School and the Instructional School for Farriers. No. 1 Canadian Veterinary Hospital was one of 18 Imperial Veterinary Hospitals on the Lines of Communication and supported not just Canadian but all horse of the Imperial Army33. At its peak, No. 1 Canadian Veterinary Hospital had stabling for 1,364 horses, though at one point the number of horses under care exceeded 2,00034. CEF Army Veterinary Corps CAVC/CPAVC Source Served In “A” Canadian Mobile Veterinary Section No 1. Canadian Mobile Veterinary Section Recruited from No 2. Canadian Veterinary Hospital, Shorncliffe No. 10 Section CAVC (Winnipeg) Canadian Calvary Brigade (5th Division) 1st Canadian Division No 2. Canadian Mobile Veterinary Section Recruited from No 2. Canadian Veterinary Hospital, Shorncliffe 2nd Canadian Division No 3. Canadian Mobile Veterinary Section Montreal 3rd Canadian Division No 4. Canadian Mobile Veterinary Section No 5. Canadian Mobile Veterinary Section No 6. Canadian Mobile Veterinary Section Recruited from No 2. Canadian Veterinary Hospital, Shorncliffe 4th Canadian Division No 1. Canadian Veterinary Hospital Petawawa No. 3 Section CAVC (Montreal) Formed in England (Witley) but did not see service. Siberian Expeditionary Force Le Havre, France No 2. Canadian Veterinary Hospital Shorncliffe, England Canadian Corps Veterinary Evacuating Station Ecoivres, France Table 1: CAVC - CEF Organisation. Note that there were many reorganisations and renamings during the initial deployments so the sources of personnel are more complex than what is represented here. However, this was the final organisation for the CAVC - CEF36,37. NMGT 67 - 1-44 22 JANUARI 2014 During the entire First World War, the Canadian gross wastage rate (including animals evacuated to hospital, missing and dead) was 26%, where the dead wastage (those who died, were killed or destroyed) was 9.5%. During the war, the Corps returned 80% of injured horses back to the line, where they continued to move soldiers, ammunition, food, water, guns, etc. into combat38. In November 1919, the CPAVC received the “Royal” designation due to its excellent performance in the First World War, a title later extended to the CAVC in 193639. The interwar years brought about the mechanisation of the Canadian Army, as well as reorganisation and rationalisation. For studies that consider the impact of mechanization on the art of warfare see: Griess40, Parker41 and Preston42. For a consideration of the shift towards mechanization by the Canadian Military during the First World War see Chartrand43, who provides an in-depth analysis of the shift from horses to mechanization that included rolling artillery barrage, aircraft, tanks at Amiens and motorcycles. The result was a smaller RCAVC, whose role was accordingly diminished like that of other units. However, the twilight years of the Corps were characterised by a leadership (including that of the RCAVC itself) which did not foresee a role for the veterinary corps beyond the welfare of the military horse. As a result, on 1 November 1940 the RCAVC was disbanded by a recommendation of the Government of Canada’s Treasury Board, which was approved by the then-GovernorGeneral, the Earl of Athlone. The annual cost savings achieved was just $10,33444. Note that according to the Bank of Canada, this amount would equal $160,896.46 in 2013 Canadian dollars45. The demise of the Corps was lamented by contemporaries in editorials appearing in The Canadian Journal of Comparative Medicine and Veterinary Science46. In one such editorial, the decision-makers were characterised as suffering from “muddle-headedness”47. North West Mounted Police Veterinary Service Separate from the RCAVC, but in a para-military copy of the British military model, Canada had the North West Mounted Police (NWMP), the precursor to the RCMP. The NWMP employed John Luke Poett as their first veterinary surgeon, who was possibly the first qualified veterinarian in the Northwest48. Here too the British influence can be seen, as Poett was a graduate of the Class of 1860, Edinburgh Veterinary College (popularly known as the “Royal Dick”). After a brief engagement with the British Army and private practice in Ontario, he was appointed to the NWMP on 29 April 1874. As a mounted para-military organisation, officers of the NWMP travelled great distances, relying on Poett and subsequent veterinarians to care for the horses that were fundamental to the NWMP’s duties48. The horse is still an iconic image of the RCMP, as honoured in the Musical Ride49, as reflected in the red serge uniform with its riding boots and bloused trousers, and as found in the contemporary detail of marked RCMP vehicles. The First World War: the zenith of traditional military veterinary services At an international level, the First World War is symbolic of a golden age for the traditional military veterinarian, where all combatants had millions of horses, donkeys and oxen carrying men and materials to and from battle. Though there have been millennia of wars and conflicts using the horse, and a few centuries of modern military veterinarians tending to these animals, nothing compares to the First World War for a near-global use of both. As the number of service animals increased throughout the course of the war, so too did the overall number of military organisations responsible for their care. As the prime mover in the field, the healthy horse was keenly important, forming a vital link between the troops and the major shipping modes of the railway and the steamship. There were several military organisations involved in maintaining the horses, irrespective of the army employing them. Remount units were responsible for the procurement and training of horses and donkeys. Horses would have to be acquired to counter attrition, selected on the basis of their planned employment, tested for temperament, and trained for their task under battle conditions. It should be noted that the physical characteristics of horses vary with species. Warm bloods are lean and fast, suitable for cavalry work. Draft horses have the power to pull great weights such as artillery pieces and supply trains, but with less speed. Donkeys are tough, small and nimble, making them good pack animals for mountain and jungle operations. The UK War Office noted: “Over the course of the war, a total of NMGT 67 - 1-44 23 JANUARI 2014 468,323 horses were purchased in the United Kingdom, 428,608 horses and 275,097 mules in North America, 6,000 horses and 1,500 mules came from South America, and 3,700 mules from Spain and Portugal.”50 What makes these numbers incredible is that over 700,000 horses and donkeys would have been shipped across either the Atlantic or the Pacific Oceans after they were purchased. A standard ocean-going transport was capable of carrying 600-900 horses. To move these remounts would require about a thousand trans-oceanic shipments. On the other side of the fighting, remounts were difficult to purchase by the Central Powers given that they were geographically surrounded by their enemy, and it was only through capturing enemy territory that they could gain significant numbers of horses - a difficult task. Local horse production would have been severely diminished, given that a foal is carried for 11 months’ gestation and generally requires 2-3 years to mature. This meant a horse conceived in the spring before the outbreak of the First World War would only come into service in the spring of 1917 or 1918. Therefore the horses alive at the beginning of the conflict would not be a significant renewable resource given the numbers used. Nevertheless, in spite of such obstacles, reliance on horses during the war required an increase in military efforts to obtain remounts on all sides of the oceans. Once obtained, service animals required a substantial investment in subsistence and military personnel. Unit Quartermasters provided the food and water for all the animals used. This was a challenging task since horses consume a great quantity of forage (dried grasses) which can only be made in the summer, but must be provided year-round. This created a necessity for safe, dry and secure storage. Due to its dryness, the forage was vulnerable to fire, but if allowed to get wet, it became vulnerable to moulds and disintegration. British colonial records are replete with discussions concerning the need to procure forage for service animals in North America. In several correspondences from the Secretary of State, the problem of ensuring that forage was kept dry and free from mould was a predominant theme51. A working horse might consume a square bale of hay each day, supplemented with grain-based rations. Considering that British forces used about half a million horses on the Western Front at any one time (Canadians used about 23,500), the quartermaster would have to supply half a million bales of hay per day, or 15 million bales per month. Add to that a grain ration, and clean, safe water, and it was no easy feat to supply the service animals. Finally, the veterinary and farrier services were responsible for maintaining the health of the horses, ideally through preventative measures, but also through treating disease and injury as it occurred. Staying with the British example, the Army Veterinary Corps during the First World War included 1,668 officers, and 41,755 other ranks. These statistics appear to be only for the RAVC; however, the historical record often muddles forces from Great Britain itself and those joining from the colonies. In this case, it is likely the numbers are accurate since the corps history is distinct from the expeditionary force histories52. These numbers nevertheless comprised a very small percentage of the overall British Army (less colonial and other forces), roughly one half of one percent. However, it represents about one Corps member for every 28 horses and one veterinarian for every 1,000 horses. Not unlike the current concepts of medical care deployed in roles (or echelons), with increasingly more capable services as the patient moves from the battlefield, veterinary services were also organised into roles. NATO medical doctrine assigns roles to their medical facilities. Role one would be the medic in the field at unit level, role two a field hospital in theatre at formation level, role three a major surgical hospital at theatre level, and role four specialist hospitals outside of theatre53. The Canadian experience during the First World War provides a good understanding of how veterinary services were gradually organised into more articulated roles within military operations, and in particular as it functioned within the greater Imperial Army organisation. As discussed above, the responsibilities of the two Canadian veterinary hospitals set up in Europe included the treatment of minor illnesses, and the provision of supervision and preventive measures to ensure the fitness of the fighting horse. The execution of these responsibilities included daily rounds to ensure the horses were properly cared for by the troops to whom they were assigned. Though injury due to combat was the first thought of many, more mundane but equally serious problems with disease, nutrition and husbandry occupied much of the veterinarian’s time. Through the process of triage, the unit military veterinarian (role 1) could have more serious cases transferred to the mobile veterinary sections (role 2) and then on to the Veterinary Hospitals (role 3) by horse ambulance or other means - or if warranted, ensured the humane destruction of the horse beyond medical care. Replacements were provided through the previouslydescribed Remount Units. Mobile veterinary sections provided additional services and formed part of the link to the Veterinary Hospitals. Throughout the course of the war, each of the roles developed and expanded to provide specific services within the broader area of military veterinary services. The Canadian experience is representative of the development and expansion of new and more specialized roles in military veterinary services globally. All the forces that participated in the First World War could be expected to have had the same requirements to maintain their equine resources as Canada did, though each may have been organised somewhat differently. For all sides, the horse was a finite resource and critical to the war effort. Despite increasing mechanisation, cavalry charges were still common, artillery pieces were still towed by horses, and though trains carried major supplies forward, it still fell on the horse and donkey to move the supplies over the last hurdle. Many factors led to the defeat of the Central Powers; the great restrictions on acquiring remounts, continual loss of active duty horses, and reduced farmland for the production of forage were obstacles that not even the best veterinary service could overcome. Towards the end of the war, a shortage of horses would have hampered artillery movement and logistics and would have been a contributing factor to the defeat of the Central Powers. For the Allies, access to the remounts and farm land of North America, India and Oceania, and the good work of the Allied veterinary services to minimise wastage, gave the Allies a significant advantage. The technological advancements of the First World War, and specifically the gasoline engine replacing the horse as the prime mover, fuelled a post-war shift from service animals to mechanization, to the detriment of the field of military veterinary medicine. Mechanization meant the disbanding of veterinary corps, or retention in a NMGT 67 - 1-44 24 JANUARI 2014 scaled-down version to support military working animals, public health, military research and food security. The post-horse era of military veterinary service Globally speaking, since the end of the First World War, the work of the military veterinarian has transformed from traditional to more contemporary roles within the military - comparable to civilian veterinary roles. Military veterinarians no longer look after the health and welfare of the cavalry and artillery horse, nor the logistics donkey, to any great extent. So what is the military veterinarian doing in modern warfare? The US Army Field Manual 4-02.18, Veterinary Service Tactics, Techniques and Procedures (TTPs), specifies three broad functions for the military veterinarian: 1. food safety, food security, and quality assurance; 2. veterinary medical care; and 3. veterinary preventive medicine54. These three functions are also the core of civilian veterinary medicine everywhere. The Canadian Veterinary Medical Association echoes the US Army functions in its statement: “Veterinarians are educated to protect the health of both animals and humans. Not only do they address the health needs of a wide variety of animal species, they also play a critical role in environmental protection, food safety, animal welfare and public health.”55 The first function, that of food safety, food security, and quality assurance, does not have much of a public profile, but in fact food supplies are secured and monitored in large part by veterinarians (meat inspectors being the best-known example). Anyone with pets would be familiar with the second function, that of veterinary medical care. The third function, veterinary preventative medicine, prevents disease in animal populations (e.g. via vaccination, proper nutrition and effective breeding), but is also an important part of the human medical system that identifies and helps prevent transmission of zoonoses (diseases that pass from animals to humans)56. All of these veterinary functions also constitute a vital contribution to the “One Health” concept - an emerging field of study which connects veterinary, human and environmental health (see Figure 1) into a comprehensive, synergistic approach to planetary health. The One Health Initiative started in the United States when the American Veterinary Medical Figure 1: The One Health concept, illustrating the interconnections of animal, human and environmental health. Association approached the American Medical Association in an effort to encourage cooperation across multiple disciplines within the scientific community57. It has since garnered US and international support from the Centers for Disease Control, the European Union and the World Bank, among others. One Health promotes the tenet that the environmental, medical and veterinary health disciplines must be linked in order to provide a solid foundation for progress. It is: “a movement to forge co-equal, all-inclusive collaborations between physicians, veterinarians, and other scientific-health and environmentallyrelated disciplines.”58,59 Over millennia, the study of medical, veterinary and environmental health has diverged considerably. This initiative attempts to have them converge again for the benefit of all involved. Additionally for military planners, acceptance of the One Health concept, even at the scale of the individual soldier or small task force, allows for cross-training and reductions in troop deployments60. The United States Special Forces also has some aspects of One Health in their training. The medical courses listed in their Academic Handbook include many veterinary and environmental topics in addition to traditional medic training. The scope of the Civil Affairs Medical Sergeant Course is described as follows: Recognize the relevance of medical threats for field forces; environmental health programs; medical threat briefing prep and presentation; assess/conduct/advise HN in waterborne illness/disease identification, investigation and prevention; assess/conduct/ advise HN in water analysis, sampling, testing, purifying; assess/conduct/advise HN in foodborne illness/disease, identification, investigation and prevention; assess/conduct/advise HN in arthropod borne illness/disease identification, investigation, prevention and control; veterinary emergency and preventative care for large and domestic animals; simple farm systems (animal/crop), environmental factors impacting HN livestock/crops; and dental disease recognition and emergency treatment61. This senior-level medic incorporates within a single individual the elements of three disciplines: the medic, the veterinary technician and the environmental technician. By adopting a One Health approach, staffing is reduced from three soldiers to one, an important factor when considering small special forces teams. The modern military veterinarian can employ these three functions in support of three broad military roles: 1. support to conventionally-deployed forces; 2. support to civil authorities; and 3. support to foreign powers. The first role, of support to conventionallydeployed forces, can be executed by providing care to military working dogs and other military animals, support to the military medical system by providing veterinary medical intelligence on the zoonoses of a particular area of operations, and advising and supporting commanders on the safety of local food Photo 1: Military personnel from CFB Gagetown and a group of procurement. Training farmers and veterinarians escort dairy cows on a barge on the can be provided to flood-swollen St. John River near Burton, N.B. on Friday, May 2, soldiers on safe 2008. The river is at near record levels and several farm practices around communities are cut off with road closures. indigenous animals. Photo credit: The Canadian Press (Andrew Vaughan). NMGT 67 - 1-44 25 JANUARI 2014 This role is largely part of force medical care and force protection. The second role, of support to civil authorities, directly reinforces provincial and federal veterinarians during an emergency (which can be executed in conjunction with the first role, where the emergency is war, or separately, such as in response to natural disasters). This can be done by operating in regions and conditions where civilian veterinarians cannot, as well as advising commanders during domestic operations that involve livestock (such as rafting of cattle in the New Brunswick floods of May 2008 by CAF Engineers62 [see Photo 1], and assisting authorities during the 2001 outbreak of Foot and Mouth Disease in the United Kingdom). Though animal care and welfare may seem unnecessary to military planners, it must be acknowledged that the evacuation of civilians from an area of operations is more easily accomplished if provisions have been made for the care and transport of their animals (whether pets or livestock). For instance, it has been informally estimated that as a result of Hurricane Katrina in 2005, up to 50% of the human fatalities could be attributed to people refusing to evacuate without their pets, or returning to the disaster zone in an attempt to rescue their pets63. A Zogby International poll found that 61% of pet owners would refuse to evacuate their homes if they could not take their pets, implying that if emergency plans assure pets are not left behind, the pet owners are more easily managed. Given that about 56% of households in Canada contain at least one cat or dog, that there are an estimated 8.5 million cats and 6 million dogs in Canadian households64, and that many pets are considered part of the family (even to the point of being regarded as “furry kids”), the human emotions involved can be intense and therefore should be a factor in planning for domestic operations. The third role, of support to foreign powers (which can be executed in conjunction with the first role of war, or separately, such as in response to natural disasters), is perhaps the most relevant for Canada given that Canadian Forces are, and likely will continue to be, deployed to disaster zones (such as Haiti) or to developing, “failed/failing states” (such as Afghanistan, Congo, and Sudan). It is this work in international development that distinguishes military veterinarians from most of their civilian counterparts, Mil Vet Task Description Surge Augments existing veterinary capabilities during an emergency. Bridging Replaces a destroyed or ineffective capability until it can be reconstituted, or another agency can take over. Initiating Provides the first wave of veterinary care where none existed before. Requires planning of follow-on support by non-military agency (NGO/GO). Targeted Specific projects targeting a particular issue, e.g. once-off projects to vaccinate a population against a known disease. Training Provides specific knowledge and skills to local veterinary services and locals, which they will be able to sustain within their economic and technological base, e.g. basic husbandry techniques, disease prevention, breeding strategies. Security Operates in security situations where civilians cannot operate. CBRNE Assists with identification of biological agents, advises on animal quarantine requirements, identifies at risk and not at risk species, provides decontamination of herds and pets. Health care standards, vaccination and other health protection for deployments, medical care, selection of appropriate animal handlers. Service animals Research Support Food and Water Safety Emergency slaughter Laboratory, forensic, and other research support to military activities. Ensuring food animals are fit for human consumption and that animal pathogens are absent from food and water sources. Assisting with state-ordered emergency slaughter of herds as part of a foreign disease outbreak. Military Vets well suited given the firearms training provided by the military. Trains and coordinates the use of military personnel to support state-ordered slaughters. Table 2: Proposed classification of military veterinary tasks. with veterinary charities and certain academics being the notable exceptions. Canadian Army CounterInsurgency Operations recognise that the military may be the only element of power capable of working in such environments65. The root of much civil strife, though framed in ideological arguments, is generally linked to quality of life. Issues like lack of food, disease, and a poor economy are often the result of agricultural failure. By improving the state of livestock health through emergency, routine and preventative medicine, and by improving livestock hygiene, the modern military veterinarian can assist in improving food production and reducing animal and human disease, thereby establishing a base from which Photo 2: “The Force Reserve Battalion (FRB) of UNMIS acting as an ambassador of goodwill in the war-torn state has taken upon itself the task of helping the people of Sudan. A number of projects have been undertaken which have brought UNMIS closer to Sudanese hearts. Providing veterinary care is one such task being performed by the Battalion as the key CIMIC (Civil Military Cooperation) Project. FRB has a vet detachment comprising of one Doctor and two nursing assistants. The detachment is equipped with necessary equipment, vet medicines and vaccines.” excerpted from “Improved Veterinary Care: A Gift From UNMIS to Sudan”, Lt. Col. Vishal Nanda, Indian Army. Photo credit: Indian Army photographer. NMGT 67 - 1-44 26 JANUARI 2014 to improve the economy through increases in local market activity. When working with non-governmental organisations and government agencies such as Foreign Affairs, Trade and Development Canada (DFATD), separate areas of operations would usually be defined. International development aid agencies such EuropeAid or the development arm of DFATD would not normally contemplate directly-supported or joint projects with the military. Rather, the likely modus operandi would see the military on the ground first, providing veterinary services during the stabilization period. Later66, development aid programmes and local resources could replace and expand on the military veterinarians’ initial work. The military could provide reconnaissance data to development aid agencies and ensure a smooth handover. All three of these military roles can be supported by one or more types of military veterinary tasks, as outlined in Table 2. The Role of Modern Military Veterinarians for Canada’s Allies and Other Militaries The demand for military veterinary services continues amongst Canada’s allies and new capabilities within the profession are developing. Historically, as we have seen, the military veterinarian was closely tied to the horse, and in Canada, the move towards adopting the “Iron Horse” led in part to the disbandment of the RCAVC. This move was mirrored in Australia, New Zealand and other countries, as discussed above. However, many other militaries have active veterinary services today, both Regular and Reserve. Many militaries maintain veterinary capability wholly as a reserve capability, leveraging the skills, training, experience and continuing education of veterinarians in private practice. Currently, the most notable allied services include the United States Army Veterinary Corps67 and the Royal Army Veterinary Corps (UK)68. The 55th International Military Veterinary Medical Symposium held in 2009 in Marseilles, France saw the participation of military veterinarians from Austria, Croatia, Slovenia, Morocco, Denmark, the Netherlands, the United States, France, Italy, Germany, Poland, Belgium, Norway and Finland69. The 19th annual Asia-Pacific Military Medical Conference held in 2009 in Seoul, South Korea, had a total of 36 military veterinarians participating from Malaysia, Nepal, the Philippines, South Korea and the United States 70. Not only do these military veterinarians serve in their home countries, but they routinely deploy with their forces around the world. As examples of post-horse era deployments to different regions, the United States has deployed a veterinary service in many conflicts, including the Second World War, Vietnam71,72, and Iraq73. Additionally, the US74,75, German76, and British77 militaries have had veterinary services in Afghanistan, where both the US78 and the UK79 have had members of their veterinary services killed in action. Both International Security Assistance Force (ISAF) and NATO have used veterinary programmes in Afghanistan80,81. Civilian veterinary programmes have also started in some parts of Afghanistan82,83. The Indian Army has had veterinary detachments in the Sudan where they worked with Canadian Civil Military Cooperation (CIMIC) Officers (see Photo 2)84. Clearly, in all these cases, the modern military veterinarian has found varied and valuable work to undertake, as these armies and the conflicts they participate in do not rely on the horse. Indeed, the presence of military veterinarians in the majority of NATO countries as well as many other non-NATO countries indicates that the profession is still relevant. Table 3 demonstrates how veterinary services are incorporated in one of the main documents used by the United States Armed Forces in their operational planning process, the SN 4.3.3 Coordinate Health Services Notes: This task includes: medical, dental, veterinary, optical, and ancillary services. SN 6.6.4 Expand Health Service Support Description: To maintain and/or expand essential health services including: medical, dental, optometry, veterinary, ancillary services, and preventive medical support. M1: Of existing medical, dental, optometry, veterinary, and preventive medical support, sufficient to meet deployment/employment requirements of force. SN 8.1.5.1 Conduct Humanitarian and Civic Assistance (HCA) Notes: Humanitarian and Civic Assistance (HCA) is a specific and distinct program from Foreign Humanitarian Assistance. HCA generally includes activities such as medical, dental, and veterinary care M17: Of noncombatants using health support system, including veterinary support. SN 9.4.6 Coordinate Medical Response to Weapons of Mass Destruction (WMD) Events Description: Coordinate health service support (HSS) including, but not limited to first responders, forward resuscitative surgery, theater care, enroute care, preventive medicine, mental health, dental, and veterinary services. Notes: This task addresses coordinating domestic and foreign CM activities with NGOs, HN entities, and other government agencies and conducting public awareness campaigns and policies for use of the strategic national stockpile (SNS). This task also provides for integrating and coordinating national and DOD medical surveillance systems, assessing foreign medical capabilities to identify shortfalls, and ensuring that food and water supplies for DOD personnel are not contaminated. It includes coordinating medical and veterinary care resources and medical responder protection, performing mass mortuary activities, and incorporating national plans for DOD and civilian medical support of WMD incidents. This task involves identifying and assessing the capabilities of DOD military treatment facilities to support patient care and treatment for the WMD incident-affected population. ST 4.2.2 Coordinate Health Service Support (HSS) Description: Coordinate health service support (HSS) including, but not limited to first responders, forward resuscitative surgery, theater care, enroute care, preventive medicine, mental health, dental, and veterinary services, in preparing and sustaining theater forces. ST 4.2.2.3 Manage Medical, Dental and Veterinary Services and Laboratories and Supply Description: To ensure an effective and consistent program, in peacetime and war, of medical and dental services, across the area of responsibility, including the provision of laboratory support and medical supply. This task also covers responsibility for ensuring preventive medicine and veterinary services for all Services on a theater-wide basis. ST 8.2.4 Coordinate Humanitarian and Civic Assistance (HCA) Notes: … Assistance is limited to: 1) Medical, surgical, dental, and veterinary care provided in areas of a country that are rural or are underserved by medical, surgical, dental, and veterinary professionals, respectively, including education, training, and technical assistance related to the care provided. OP 4.4.3 Provide Health Services Notes: This task includes: medical, dental, veterinary, optical, and ancillary services. Table 3: Excerpts from the United States Universal Joint Task List (UJTL) that reference veterinary services. Refer to the complete document for full details85. NMGT 67 - 1-44 27 JANUARI 2014 Universal Joint Task List. By having its capability enshrined in such a fundamental document, the United States confirms the validity of the service within their scope of operations. From a Canadian perspective, there remains the question of whether the military veterinary service is valid within the Canadian scope of operations. The future relevance of military veterinary services Some of the Best Weapons for Counterinsurgents Do Not Shoot Counterinsurgents often achieve the most meaningful success in garnering public support and legitimacy for the HN government with activities that do not involve killing insurgents (though, again, killing clearly will often be necessary). Arguably, the decisive battle is for the people’s minds; hence synchronizing IO with efforts along the other LLOs is critical. Every action, including uses of force, must be “wrapped in a bodyguard of information.” While security is essential to setting the stage for overall progress, lasting victory comes from a vibrant economy, political participation, and restored hope. Particularly after security has been achieved, dollars and ballots will have more important effects than bombs and bullets. This is a time when “money is ammunition.” Depending on the state of the insurgency, therefore, Soldiers and Marines should prepare to execute many non-military missions to support COIN efforts. Everyone has a role in nation building, not just Department of State and civil affairs personnel. United States Army Field Manual: Counterinsurgency86 Development/Force Protection Perhaps the greatest value of military veterinarians is their second-order effect of force protection and economic stability, derived from the first-order effect of development work. Very basic veterinary projects such as parasite removal, vaccination, improved nutrition and better breeding can significantly improve animal production amongst a given local populace. With increased productivity comes more food, better human health, more economic activity, and ultimately a greater number of locals who experience higher levels of happiness, satisfaction, and perhaps even gratitude. Consider also that two of the United Nations’ Millennium Development Goals are directly related to agriculture: Eradicate extreme poverty and hunger and Ensure environmental sustainability. There is debate within the development community on whether these goals provide the right framework, but they have broad acceptance among many governmental organisations. Both of these goals must have a veterinary component if they are to be achieved87,88. Insurgents are not likely to provide a veterinary service to the community and local resources will either be non-existent, severely damaged or unable to operate in nonpermissive environments; therefore, in an insurgency, the military veterinarian provides an essential service that the locals are unlikely to jeopardise. This also has the potential to lead to better intelligence, fewer tier two fighters and a more stable community that sees value in the military presence. The insurgency then appears unable to look after the needs of the locals and loses legitimacy. At a more advanced level, veterinary involvement in Agra-Business Development Teams (ADTs) 89 can assist in stabilising and growing the agricultural economic base of society, aiding the supported community to increase its capacity to meet its most basic of physiological needs. Once the security situation has improved, in small part due to veterinary activities, the greater civilian veterinary resources of governmental and non-governmental organisations can continue to build upon the foundations established by military veterinarians. As a partner in global animal health and security, the military veterinarian also has a role to play in keeping foreign disease out of Canada. Work done overseas in identifying foreign disease, and in the implementation of appropriate decontamination or quarantine procedures, can assist the Canadian Food Inspection Agency (CFIA) in preventing foreign disease outbreaks in Canada that would jeopardise the food on which our health and economy depends. This becomes particularly relevant when soldiers return from theatre and contaminated uniforms, foodstuffs, illegal animal products, unofficial mascots, etc. can find their way back to Canada. If this can be prevented in theatre, then the CFIA has an easier job defending Canada from foreign animal disease. Domestic Operations The potential scope of Canadian military veterinarians in Domestic Operations is vast. The most likely scenario would involve aid to civil powers in response to a natural or man-made disaster. Every disaster will have an animal component, whether pets, livestock or wildlife. The military veterinarian would be a valued resource in these operations, providing liaison with other government departments on animal issues and providing service on the ground where civilian resources are unable to operate, or have been exhausted. The Canadian Veterinary Medical Association has recently established the Canadian Veterinary Reserve (CVR) as a civilian tool for emergencies90. Initially, the CVR was formed to give the Canadian Food Inspection Agency a surge capacity in the face of a foreign animal disease outbreak on Canadian soil. It has subsequently expanded to a point where it can provide individual and small veterinary team support both domestically and abroad. Currently this support is voluntary and provides only the services of veterinarians, without any equipment. A military veterinary capability could support and even serve as the vanguard for the CVR, due to its faster deployability and the greater acceptable risk assumed by military personnel. A military veterinary capability would also have its own equipment and could access greater resources through the military supply system. In the case of a Domestic Operation where the military is supporting an evacuation (e.g. floods), military veterinarians can be deployed into the evacuation area to care for and rescue pets and livestock prior to transfer to civilian authorities. Many animal rescue organisations now provide mobile shelters to assist with disasters, but their access to the disaster area may be restricted for security and mobility reasons. Anecdotally, it has been suggested that there have been instances in which civilian organisations attempting to rescue animals have been mistaken for looters91. The military veterinarian can serve as the bridge between these civilian organisations that provide the majority of care, and the secured area of operations. The animal rescue world is a highly complex environment incorporating legally mandated SPCAs and Humane Societies, charitable organisations, emergency measures organisations, well-meaning individuals, etc; military officers unfamiliar with this world would find it difficult to integrate effectively with these groups. A military veterinarian would be expected to have some mastery of the complexities NMGT 67 - 1-44 28 JANUARI 2014 surrounding animal issues, and the associated agencies including government departments, official and unofficial non-governmental organisations, and well-meaning but sometimes misguided individuals. The military veterinarian could play a valuable role as the Commander’s liaison with this dynamic and often emotional environment. Arctic Sovereignty Currently very few veterinarians work in remote parts of Canada, especially the North. Army veterinarians could use these regions for training exercises, achieving realistic training by running triage facilities and quick impact projects (i.e. vaccine clinics) while providing service to currently under-serviced communities. Adding veterinarians to Arctic sovereignty missions would add extra legitimacy to Canada’s presence and additional services to its citizens in the North. During a recent exercise, Op NUNALIVUT 10, CAF members worked with the Danish forces’ SIRIUS Dog Sledge team. The team was there to conduct a familiarization patrol around CFS Alert92. With a force of military veterinarians, the Canadian Forces might in future consider the use of service dog teams in the North, in conjunction with the Ski-doos and ATVs currently used by Rangers and other forces. Research Though this would admittedly be beyond the likely scope of the Canadian Forces, military veterinarians can serve as important partners in military research. Research into biological defence - a component of Chemical, Biological, RadiologicalNuclear, and Explosives (CBRNE) can be directly supported by military veterinarians, as many biological agents are of animal origin (i.e. anthrax)93. The US Navy Marine Mammal programme not only trains marine mammals for service, but conducts important research on their health as well as methods of protecting them from the effects of military equipment94. Service Animals Several federal government departments have active working dog programmes, including the RCMP Police Dog Service and the Customs and Border Services Agency, whose dogs detect narcotics, firearms, currency and agricultural products. The Canadian Forces also has working animals, including the Military Police Working Dog Trial95. In both Bosnia Photo 3: Cpl. Scott King, 27, of Lamaline, Nfld, from 1 Combat Engineer Regiment based in Edmonton, returns from grazing Hughes, a two-year-old donkey the soldiers purchased from their Afghan National Army counterparts, at a Canadian patrol base west of Kandahar city, Afghanistan, Tuesday, April 2, 2008. Hughes, the pint-sized Afghan donkey, clearly eases more than just the physical burden of being a Canadian soldier in Afghanistan. Photo credit: The Canadian Press/ James McCarten. and Afghanistan, pack mules and donkeys have been used by the CAF where access by vehicles was difficult (see Photo 3). Goats have been used by CIMIC teams in Afghanistan as reparation for damage and injury caused by CAF actions (see Photo 4). The CAF contracts with civilian companies to provide explosive ordinance detection dogs in Afghanistan96,97,98,99 and an incident with such a dog that resulted in a soldier being bitten led to a Safety Digest notice100. Special Forces In addition to the previously-described training that Special Forces medics can receive, US Army veterinarians have been assigned to Special Forces Groups to plan and run preventive medicine tasks, run veterinary civic action programmes (VetCAPs), assist in training SOF medics, provide technical advice to the Commander, support military working dogs (MWDs), assist in the purchase and care of pack animals where vehicles were not practical, and conduct neutering and rabies vaccination programmes around coalition bases to decrease the rabies risk to humans. The VetCAPs in particular can be quite varied. Examples include lectures to Afghan veterinarians on Highly Pathogenic Avian Influenza, training of Afghan laboratory workers on the Brucellosis test card provided by the US Department of Agriculture, and vaccination and deworming programmes. According to Col Robert Vogelsang: “Due to the sometimes remote locations in which SOF operates, the Photo 4: CIMIC Operator Capt Kent MacRae, a reservist with the PEIR, escorting a sheep to an Afghan family. The goat was used to make reparations for unintended Canadian Forces actions. Photo credit: Cpl Pop, Public Affairs. unit Veterinary Corps officer may be the only veterinarian in a particular area. As such, they will work with the local Host Nation public health personnel to improve local capabilities.”101 The Bottom Line To deny the intensity of human emotion where animals are concerned, because the object of the emotion is an animal rather than another person, is naïve and unrealistic. The reality is that the emotion still originates in the human; by managing the object, animal or otherwise, stress is relieved in the human and thus greater responsiveness to emergency management organisation instructions is achieved. Not having a plan to cope with the animals located in an area of operations can make it more difficult than necessary to assist the local populace. There are also situations in which only military or specially-trained veterinarians could operate, such as security and CBRNE environments. Decontamination of animals is likely to be necessary when civilians are being decontaminated. Veterinary expertise could be useful for the biological portion of CBRNE, given that many of the agents involved are of animal origin. In these operations, civilian veterinary involvement must of necessity be limited, especially in the initial phases of disaster operations and over the longer term in areas with security problems. A military veterinarian can be part of reconnaissance teams and the Canadian Forces’ Disaster Assistance Relief Team (DART), and can undertake regular rotations through theatres of operation. Some military responsibilities in these areas would include gaining support of the NMGT 67 - 1-44 29 JANUARI 2014 local population for the mission, mitigating some of the root economic causes of the conflict, and enhancing domestic services like water and food supplies. The military veterinarian provides a bridge until the security situation permits civilian veterinarians to resume or establish their practice. By working with the communities within an area of operations, providing basic training for local veterinarians and farmers, and facilitating the delivery of supplies like vaccinations and deworming products, the military veterinarian can start programmes aimed at the well-being of agricultural livestock that will increase the productivity of local herds and flocks. The improvement in overall conditions of the people and through them, the society itself, can assist the military commander in shortening the period between the commencement of military operations and the handover of a secure area of operations to civilian authorities. Many of the projects spearheaded by military veterinarians can be relatively inexpensive and short-term, but can also provide lasting benefits even after the operational forces depart. Handover to reputable NGOs or development aid agencies would allow for long-term sustainability. Conclusion To the typical layperson, the military veterinarian was primarily a horse doctor who had his heyday during the First World War. The reality is that the military veterinarian has been present for millennia, practicing state-of-the-art medicine, such as it was or is. Though in early times the role may have been combined with horse trainers, bloodletters and farriers, there was a recognised requirement for a specialist. That modern specialist now uses the latest medical knowledge, the most technologically-advanced equipment, and the benefit of the knowledge of his or her predecessors to investigate, diagnose and treat a very wide number of species (not limited to mammals), to prevent disease in humans as well as the rest of the animal kingdom, to maintain and protect food and water supplies, and to educate. In some cases, the role of military veterinarians is very general, going back to basics in a developing country. In others, it is working in a laboratory to provide information back to commanders and front line workers. They may be involved in policy development that is then executed by others. They may be teachers in classrooms, preparing the next generation. But in current world affairs and in conflict zones around the globe, military veterinarians still have a place. That place is not a large one; it is very much a niche occupation in the military. Despite the virtues extolled in this paper, the military veterinarian still serves but a small, supporting function. The centre of effort for the military is and always will be combat arms. It is that application of hard power, or the threat of it, that gives the military its role. However, every mission, no matter how hard, has elements of soft power. Often militaries are leveraged as international first responders due to their logistical and administrative capabilities, their training, their cohesiveness and their unlimited liability. It is within the sphere of soft power that the military veterinarian is most at home in the modern battlespace. Whether it is providing force protection through preventive medicine, medical care to the military animals that support the soldier, or food and water safety, the military veterinarian still directly supports the soldier. Add to that the ability to provide veterinary care in non-secure, non-permissive environments, and it is evident that the military veterinarian, with other specialists, is ideally placed to build or rebuild the agrarian economy, the preventive medicine infrastructure and policy, and the civilian veterinary capability of failed and failing states. These are among the foundations of stability, and the military veterinarian is one among many that can speed the return to a stable state, no longer requiring hard military power. Though many, even soldiers, would argue that a civilian contractor and agency can accomplish the same function, ask that same soldier to have to provide for the safety of that civilian in an area like Afghanistan and their tune is likely to change. Military veterinarians are indoctrinated into the ways and means of military life. They are trained and equipped to provide their own security and they are part of the team, playing by the same rules. This is perhaps the most valuable aspect; they can and will go where others cannot or will not. There may come a time when medicine has an easy treatment for every injury and disease, when food animals are replaced by factory-produced protein, where economies do not place their foundations on agriculture, where conflict is replaced by harmony. Until that time, the military veterinarian maintains a small but important role in military operations, including the CAF. This paper demonstrates that it is past time that the CAF formally reinstated military veterinary services. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. S A M E N V AT T I N G DE MILITAIR VETERINAIRE DIENST Verleden en toekomst: vanuit een Canadees perspectief Militair veterinaire diensten vinden hun oorsprong in de domesticatie van het paard voor, onder andere, militair gebruik. Vanuit dit bescheiden begin ontwikkelde zich de moderne militair veterinaire dienst zoals we die voor het eerst zien eind achttiende eeuw en die zijn hoogtepunt bereikt tijdens de Eerste Wereldoorlog. Daarna, met de opkomst van de verbrandingsmotor, was de militaire dierenarts niet langer nodig voor de veterinaire verzorging van paarden. Sinds de tweede helft van de twintigste eeuw is het aantal militaire dieren onder de hoede van dierenartsen in uniform, dan ook afgenomen. Daarentegen vervullen militaire veterinairen nu internationaal gezien meer taken aangaande voedsel- en waterveiligheid, ontwikkelingswerk en preventieve humane gezondheidszorg. Momenteel heeft de Canadese krijgsmacht geen veterinaire dienst meer, deze is opgeheven na de Eerste Wereldoorlog. Militair veterinaire diensten zijn actief in bijna alle NAVO-landen, als wel bij andere naties en gezien hun zeer brede expertise gebied, nog steeds bijzonder relevant in de huidige tijd. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. References: 1. 2. Jones A.: Ancient Warfare. In The Art of War in the Western World. New York: Oxford University Press, 1987. p. 1-45. Hildinger E.: Nomads. Horse and Bow. In Warriors of the Steppe: A Military History of Central Asia, 500 B.C. to 1700 A.D. Cambridge: Da Capo Press, 2001. NMGT 67 - 1-44 30 JANUARI 2014 28. Archer C.I., Ferris J.R., Herwig H.H., Travers T.H.E.: World History of Warfare. Lincoln: University of Nebraska Press, 2002. McNeill W.H.: The Pursuit of Power. Chicago: University of Chicago Press, 1982. Griess T.E., editor: The Dawn of Modern Warfare. New York: Avery Publishing Group inc. 1984. Homer: The Iliad, trans. Robert Fitzgerald. New York: Doubleday, 1989. p. 95. Hausmann W., Jöchle W.: The Discovery of Chiron’s Cave, a Prehistoric School of Medicine for Animals and Humans, Canadian Veterinary Journal 1988; 29: 857-860. XENOPHON [Internet] [Place unknown]: Shannon Leigh Stables [cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.shannonleighstables.com/ XENOPHON In the translation by Ven. S. Dhammika, editor, The Edicts of King Asoka (Kandy: xx, yyyy), p. x. nd Liddel Hart B.H.: Strategy. 2 Ed, New York: Meridian Printing, March 1991: 28-29. Heeren S.: New Views on the forfex of Virilis the veterinarian: shears, emasculator or twitch? Journal of Archaeology in the Low Countries [Internet] 2009 May [cited 2013 Oct 6]. Available from: http://dpc.uba.uva.nl/jalc/01/nr01/a05 Thrusfield M.: Veterinary Epidemiology. Wiley-Blackwell, 2007: 2. Adams J.N.: Pelagonius and Latin Veterinary Terminology in the Roman Empire, Leiden; New York; Koln: Brill 1995. (Studies in ancient medicine, vole 11) Scott S.P.: trans. Digesta of Justinian (Bk 50.6.7) to veterinaries being exempt more onerous employments. [Cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.constitution.org/sps/sps11.htm History of medieval Arab veterinary medicine. Available from: www.univet.hu/sc1/feltoltott/23_1318404132.pdf Clark J. ed.:The Medieval Horse and its nd Equipment: c. 1150-c. 1450. Rev. 2 edition. London: The Boydell Press, 2004. 14. Hunter P.: Veterinary Medicine: A Guide to Historical Sources. Ashgate Publishing, Ltd, 2004: 1. Railliet A.L.J., Moulé L.: Histoire de l'École d'Alfort, par MM. Paris: Asselin et Houzeau, 1908. French C.: A History of the Canadian Army Veterinary Corps in the Great World War 1914-1919. Guelph: Crest Books, 1999. 1. Heiss W.R.: Veterinary Service During the American Civil War: A Compilation. Baltimore: PublishAmerica, 2005. 63. Miller E.B.: United States Army, Medical Department. United States Army Veterinary Service in World War II. 1961; Washington: Office of the Surgeon General, Department of the Army, 1986 United States Army, Medical Department. United States Army Veterinary Service in World War II. Washington: Office of the Surgeon General, Department of the Army, 1986. Tyquin Michael: Forgotten Men: the Australian Army Veterinary Corps 1909-1946 (Newport, Australia: Big Sky Publishing, 2011), p. 355. “Vietnam veterinary adventure”, Australian Army, accessed October 14, 2013, http://www.army.gov.au/Our-work/News-andmedia/News-and-media-2012/News-and-mediaAugust-2012/Vietnam-veterinary-adventure Reakes C.J.: “Chap IX: New Zealand Veterinary Corps” in The War Effort of New Zealand (Auckland: Whitcombe and Tombs Limited, 1923), pp. 149-162, accessed October 14 2013, http://nzetc.victoria.ac.nz/tm/scholarly/tei-WH1Effo-t1-body-d9.html; Gilberd Jim G.: “NZ Veterinary Corps”. Boot and Saddle (1989), accessed October 14, 2013, http://riv.co.nz/rnza/hist/boot/bs17.htm For a history of the Indian Army Remount Veterinary Corps (RVC), see: “Official Website of Indian Army - Remount And Veterinary Corps”, accessed October 14, 2013 (http://indianarmy.nic.in/Site/FormTemplete/frm TempSimple.aspx?MnId=fes+8u1fKh491avlB/ Uylg==&ParentID=klFaNb6BboTm2l79syUowA ==&flag=wCvDBK9flg28LVKJMvPiRg). Steltenpool B.A.: Chief Army Veterinarian, The Netherlands, email message to author, August 4, 2013. 29. “List of Military Veterinary Services”. Accessed October 14, 2013. http://en.wikipedia.org/wiki/ List_of_Military_Veterinary_Services 30. French C.: A History of the Canadian Army Veterinary Corps in the Great World War 1914-1919. Guelph: Crest Books, 1999, p. 1. 31. Ibid., p. 2. 32. Ibid., p. 6. 33. Ibid., Chapters 5&6, passim. 34. Ibid., p. 34. 35. Ibid., p. 84. 36. Ibid., passim. 37. Library and Archives Canada. Guide to Sources Relating to Units of the Canadian Expeditionary Force: Canadian Army Veterinary Corps undated. pp. 2-17. [cited 2013 Oct 6]. Available from: www.collectionscanada.gc.ca/the-public/ 005-1142.29-e.html 38. French C.: A History of the Canadian Army Veterinary Corps in the Great World War 1914-1919. Guelph: Crest Books, 1999. p. 80. 39. Ibid., pp. 186 & 190. 40. Griess T.E. ed.: The West Point Military History Series, The Dawn of Modern Warfare. Jersey: Avery Publishing Group Inc.; 1984. 41. Parker G. ed.: Section Four, “The Age of Mechanized Warfare” in Cambridge Illustrated History Warfare. New York: Cambridge University Press, 1995. 216-340. 42. Preston R.A., Wise S.F.: Men in Arms: A History of Warfare and its interrelationships with Western Society. USA: Holt, Rinehart and Winston, 1979. 43. Chartrand R.: Canadian Military Heritage, Volume III. [cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.cmp-cpm.forces.gc.ca/dhh-dhp/his/ docs/CMH_vol3_e.pdf . 92 44. French C.: A History of the Canadian Army Veterinary Corps in the Great World War 1914-1919. Guelph: Crest Books, 1999, p. 199. 45. http://www.bankofcanada.ca/rates/related/ inflation-calculator/. 46. “Royal Canadian Army Veterinary Corps” in The Canadian Journal of Comparative Medicine and Veterinary Science, Vol. 5, No. 4 (1941), pp. 92-93. 47. “Canadian Army Veterinary Corps” in The Canadian Journal of Comparative Medicine and Veterinary Science, Vol. 7, No. 10 (1943), p. 290. 48. Loew F.M., Wood E.H.: Vet in the Saddle. John L. Poett: First Veterinary Surgeon of the North West Mounted Police. Saskatoon: Western Producer Prairie Books, 1978. 49. RCMP Musical Ride [Internet] [updated 2007 April 18; cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.rcmp-grc.gc.ca/mr-ce/index-eng.htm 50. War Office, The. Statistics of the Military Effort of the British Empire during the Great War, 1914-1920. London: HMSO, 1922. p 396. 51. Letter from Kingston, Upper Canada, th July 29 1815. Colonial Office, Original Correspondence, Secretary of State, Vol. 356, Mic Reel B-296, National Archives and Library of Canada. 52. Smith Frederick: A History of the Royal Army Veterinary Corps 1796-1919. London: Baillière, Tindall and Cox, 1983, p. 240. 53. NATO Logistics Handbook, Oct 2007, Chapter 16. 54. Headquarters, Department of the Army, FM 4-02.18 Veterinary Service - Tactics, Techniques and Procedures. Washington, DC, 2004. 1-1 and 1-2. 55. A Career in Veterinary Medicine [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.canadianveterinarians.net/ about-veterinary-medicine/career.aspx 56. Fogelman et al.: The Role of Veterinary Public Health and Preventive Medicine During Mobilization and Deployment: in Military Preventive Medicine: Mobilization and Deployment, Volume 1. Washington DC, TMM Publications, 2003. Chapter 30 passim. 57. American Veterinary Medical Association. One Health: A New Professional Imperative One Health Initiative Task Force : Final Report July 15, 2008 [cited 2013 Oct 6]. Available from: https://www.avma.org/KB/Resources/Reports/ Documents/onehealth_final.pdf 58. One Health Initiative will unite human and veterinary medicine. [cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.onehealthinitiative.com 59. One Health [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://en.wikipedia.org/wiki/One_Health 60. Burke R.: One Health and Force Health Protection During Foreign Humanitarian Assistance Operations: 2010 Pakistan Flood Relief. Army Medical Department Journal PB 8-13-1/2/3 (Jan-Mar 2013): 81-85. 61. U.S. Army John F. Kennedy Special Warfare Center and School, Academic Handbook 2012, p 50. 62. 140 cows rescued from flood. [Internet] [cited 2012 January 3]. Available from: http://www.cbc.ca/canada/new-brunswick/ story/2008/05/03/cow-rescue.html 63. Email from Dr Heather Case, American Veterinary Association, 4 May 2010. 64. Perrin T.: The Business of Urban Animals Survey: The Facts and Statistics on Companion Animals in Canada. The Canadian Veterinary Journal, Vol. 50, No. 1, pp. 48-52. 65. Canada, Department of National Defence, B-GL-323-004/FP-003 Counter-Insurgency Operations. Director of Army Doctrine, 2008-12-13. 513 para 2. 66. Personal communication Jean McCardle, Canadian International Development Agency, Feb 2010 67. US Army Veterinary Service. [Internet] [cited 2013 Oct 6]. Available from: http://veterinarycorps.amedd.army.mil/index.htm 68. Royal Army Veterinary Corps. [Internet] [cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.army.mod.uk/medical-services/ veterinary.aspx 69. Report of the 55th International Military Veterinary Symposium. [Internet] [cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.cimm-icmm.org/page/anglais/ rapportcongresvetoANG2009.php 70. Military veterinarians meet in South Korea, France. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: https://www.avma.org/News/JAVMANews/ Pages/090715o.aspx 71. United States Army, Medical Department. United States Army Veterinary Service in World War II. Edited by Lt Col Everett B Miller. 1961; Washington: Office of the Surgeon General, Department of the Army, 1986 72. Clark W.H.H.: The History of the United States Army Veterinary Corps in Vietnam 1962-1973 Roswell, GA: privately printed, 1991. 73. Brunell M.: A Veterinary Service Squad Deployment In Support of Operation Iraqi Freedom. Army Medical Department Journal PB 8-09-1/2/3 (Jan - Mar 2009): 21-24 74. Rodriguez P.: Veterinarian Ryan K. Miller Helps Heal Afghanistan. Veterinary Practice News, Vol 22, No 10, p 55 [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.veterinarypracticenews.com/ vet-industry-people/profiles-in-medicine/ healing-afghanistan.aspx 75. Army vets wage unconventional campaign abroad. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: https://www.avma.org/News/JAVMANews/ Pages/060615g.aspx 76. Marjan, The Lion of Kabul, Afghanistan Kabul Zoo Euthanized. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://animom.tripod.com/kabulzoo.html 77. EXCLUSIVE: A lasting legacy from the Herriot of Helmand [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://ukforcesafghanistan.wordpress.com/ page/234/?archives-list&archives-type=cats 78. U.S. Army veterinarian killed in action. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: https://www.avma.org/News/JAVMANews/ Pages/060715c.aspx 79. Army dog handler killed in Afghanistan named. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.telegraph.co.uk/news/worldnews/ asia/afghanistan/2461765/Army-dog-handlerkilled-in-Afghanistan-named.html 80. Afghan Veterinarian, Civil Affairs Team Help Ranchers. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.defenselink.mil/ news/newsarticle.aspx?id=49561 81. ISAF provides veterinary care to nomadic tribes. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.nato.int/isaf/docu/pressreleases/ 2008/10-october/pr081031-577.html NMGT 67 - 1-44 31 JANUARI 2014 82. Afghan veterinary association finds its way. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: https://www.avma.org/News/JAVMANews/ Pages/071115c.aspx 83. U.S. veterinarians help jump-start Afghan animal health clinic. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: https://www.avma.org/News/ JAVMANews/Pages/060315a.aspx 84. Personal email from Maj Alex Brennan, Canadian Army, 4 March 2009. 85. Joint Electronic Library, UJTL Tasks, Accessed October 30, 2013, http://www.dtic.mil/doctrine/ training/ujtl_tasks.htm 86. Headquarters, Department of the Army, FM 3-24 Counterinsurgency. Washington: December, 2006. p. 1-27. 87. United Nations Millennium Development Goals [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.un.org/millenniumgoals/ 88. Tamas A.: Warriors and Nation Builders, Development and the Military in Afghanistan. Kingston: Canadian Defence Academy Press, 2009. pp. 5-8 89. Center for Army Lessons Learned, “Agribusiness Development Teams in Afghanistan Tactics, Techniques, and Procedures” Handbook No 1010, Nov 2009. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://usacac.army.mil/cac2/call/ docs/10-10/10-10.pdf 90. Canadian Veterinary Medical Association and Canadian Food Inspection Agency Establishing Veterinary Reserve. [Internet][cited 2012 Jan 3]. Available from: http://www.canadianveterinarians.net/ Documents/Resources/Files/508_newsreleaseCVR_E.pdf 91. Personal communication from Dr. Ben Weinberger, a veterinarian who volunteered in New Orleans after Hurricane Katrina, March 2010. 92. Dog gone it! The Maple Leaf, 28 April 2010, Vol. 13, No. 14, p. 1. [Internet][cited 2012 Jan 3]. Available from: http://www.forces.gc.ca/site/ commun/ml-fe/vol_13/vol13_14/1314_full.pdf 93. Veterinarians needed to develop comprehensive animal protection, decontamination plans. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: https://www.avma.org/News/JAVMANews/ Pages/050701m.aspx 94. US Navy's Marine Mammal Program. [Internet][cited 2012 Jan 3]. Available from: http://www.spawar.navy.mil/sandiego/ technology/mammals/veterinary.html 95. Boot D.N.: Briefing note for CFD, Military Police Working Dog (MPWD) Trial, 17 Mar 2008. 96. Canadian military seeks more bomb-sniffing dogs for Afghan mission. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.capebretonpost.com/Living/World/ 2010-01-05/article-777188/Canadian-militaryseeks-more-bomb-sniffing-dogs-for-Afghanmission/1 97. Bomb-sniffing dogs a key part of Afghan military team. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.canada.com/story_print.html? id=2367240&sponsor 98. Canadian soldier hurt in bomb blast in Afghanistan. [Internet][cited 2013 Oct 6]. Available from: http://www.cbc.ca/world/story/ 2007/03/20/soldier-injured.html 99. Maguire K.J.: VCSi Statement of Capabilities and Experience (rev 1.6), Las Vegas: Vigilant Canine Services International, n.d. p. 13 100. K-9 Canines Aren't Pets. [Internet][cited 2010 Oct 16]. Available from: http://www.vcds-vcemd.forces.gc.ca/ dsafeg-dsg/pi/sd-dsg/1-07/article-11-eng.asp 101. Vogelsang R.: Special Operations Forces Veterinary Personnel. Army Medical Department Journal PB 8-07-7/8/9 (July - Sept 2007): 69-70. OORSPRONKELIJK ARTIKEL Voorkomen is beter dan genezen: praktische maatregelen voor de preventie van tekenencefalitis bij militairen en werkhonden door reserve majoor-dierenarts dr. Joris J. Wijnkera en dr. Len Lipmanb Samenvatting Zowel militairen als hun werkhonden lopen het risico geïnfecteerd te worden met tekenencefalitis in endemische gebieden. Voor werkhonden zijn verschillende praktische preventieve maatregelen beschikbaar om dit risico te verkleinen. Het verdient aanbeveling om tijdens de voorbereidingen van oefeningen en uitzendingen stil te staan bij de verschillende dierziekterisico’s die in het beoogde operatiegebied kunnen worden aangetroffen. Introductie Tijdens de voorbereidingen voor de oefening Peacock Reloaded (mei 2013, MTA Boletice, Tsjechië) is er uitgebreid stilgestaan bij de mogelijke bacteriële, virale en parasitaire ziekterisico’s die de beoogde oefenomgeving met zich mee zou kunnen brengen. Tekenencefalitis, ook bekend als Tick-borne encephalitis (TBE) of Früh Sommer Meningo Encefalitis (FSME), is hierbij als relevante ziekte besproken daar deze endemisch is voor de regio. Uit de opgenomen informatie komt naar voren dat de tekendichtheid in dit Tsjechische gebied 37.4 / 100m2 is, en dat 70% van de gevangen teken in het gebied besmet waren met TBE1. Gezien de aard van de geplande oefening, met veel militairen op de grond in een tekenrijk gebied, was er sprake van een verhoogd besmettingsrisico op TBE en zijn er verscheidene preventieve maatregelen genomen gericht op de deelnemende militairen. Echter, de mogelijkheid bestaat dat tijdens dergelijke grote oefeningen ook militaire werkhonden en/of lastdieren worden ingezet. In die gevallen dient ook al tijdens de voorbereiding rekening te worden gehouden met de mogelijke dierziekterisico’s in het oefengebied. Als praktisch voorbeeld wordt hieronder het TBE-risico voor honden besproken, welke ziekteverschijnselen kunnen optreden na infectie en welke preventieve maatregelen er genomen kunnen worden om het infectierisico zo beperkt mogelijk te houden. TBE ‘Tick-borne ecephalitis’ (TBE), wordt veroorzaakt door een flavivirus dat wordt overdragen via teken. Flavivirussen zijn bolvormige RNA-virussen. Het TBE-virustype dat voorkomt in endemische gebieden in Europa (zie tabel 1) is nagenoeg overal hetzelfde en wordt daarom het Europese of westelijke subtype (TBEV-Eu) genoemd. Het Europese subtype wordt met name overgedragen door de Ixodes ricinusteek, waarbij het oosterse subtype wordt overgedragen door I. persulcatus. Albanië Noorwegen Oekraïne Duitsland Oostenrijk Estland Polen Finland Rusland Frankrijk Servië Griekenland Slovenië Hongarije Slowakije Italië Tsjechië Kroatië Zweden Letland Zwitserland Tabel 1. Endemische TBE-gebieden in Europa2. Teken raken besmet als ze bloed zuigen bij viremische gastheren. Bij het bloedzuigen op een nieuwe gastheer kunnen zij het virus vervolgens overdragen op nog niet geïnfecteerde dieren of mensen. Mensen kunnen ook worden geïnfecteerd door het consumeren van rauwe, ongepasteuriseerde melk of kazen gemaakt van rauwe melk afkomstig van geïnfecteerde koeien, geiten of schapen. Verder zijn er incidentele TBE-gevallen beschreven na het slachten van vermoedelijk viremische geiten en via bloedtransfusies, via borstvoeding en door laboratoriumaccidenten2,3. Besmetting na een tekenbeet is veruit de belangrijkste transmissieroute. Na een beet van een geïnfecteerde teek vindt binnen enkele minuten virustransmissie plaats (via speeksel). Vroegtijdig verwijderen van de teek kan TBE dus niet voorkomen. Het virus kan worden overgebracht naar de mens of andere gastheren door larven, nimfen of volwassen teken. Specialist Veterinaire Volksgezondheid Koninklijke Nederlandse Maatschappij voor Diergeneeskunde (KNMvD), Institute for Risk Assessment Sciences (IRAS), Divisie Veterinaire Volksgezondheid, Universiteit Utrecht. Brigade-dierenarts Operationeel Ondersteuningscommando Land (OOCL). b Specialist Veterinaire Volksgezondheid KNMvD,, IRAS, Divisie Veterinaire Volksgezondheid, Universiteit Utrecht. Diplomate European College of Veterinary Public Health (ECVPH). Artikel ontvangen oktober 2013. Fig. 1. Distributiemap van de westerse en oosterse subtypes van het TBE-virus. Bron: Baxter AG Austria, March 2007, Project Number BS-VA-007 Monograph TBE. 32 Bosnië Denemarken Liechtenstein a NMGT 67 - 1-44 Litouwen JANUARI 2014 In Noord- en Midden-Europa begint de tekenactiviteit in maart/april, wanneer de grondtemperatuur stijgt naar 5-7 °C. Zo eindigt deze in oktober/november bij dalende temperaturen. In Centraal-Europa zijn er pieken in activiteit in mei/juni en in september/oktober. In Noord-Europa en in bergachtige gebieden valt de hoogste piek van de tekenactiviteit in de zomer. In de Mediterrane gebieden is deze piek tussen november en januari2, 3. Ziekteverschijnselen Bij de mens verloopt de ziekte in ongeveer 75% bifasisch, waarbij in de eerste, viremische fase met name koorts (99%), vermoeidheid/malaise (60%) en hoofdpijn/gegeneraliseerde pijn (50%) wordt geconstateerd. De gemiddelde duur van de eerste fase van de ziekte is 5 dagen (range: 2-10 dagen). Het symptoomvrije interval tussen de eerste en de tweede fase duurt 1-21 dagen (gemiddeld 7 dagen). In de tweede fase varieert het klinische spectrum van een milde meningitis tot een ernstige encefalitis, met of zonder myelitis. Een verband met de aanwezigheid van een postencefalitisch syndroom en het Europese subtype TBEV-Eu is inmiddels aangetoond. Verder zijn neurologische restverschijnselen geassocieerd met een verslechtering ? (rarely) transstadial transmission Ixodes ricinus Ixodes spp. transstadial transmission transstadial transmission: low importance Fig. 2: Overzicht van de transmissiecyclus van TBE–virus. Bron: Pfeffer and Dobler, 2011. van kwaliteit van leven en restverschijnselen die aanwezig zijn na één jaar, geven een slechte prognose 3. Op basis van een beperkt aantal beschikbare case reports bij de hond kan worden aangenomen dat een TBE-infectie op vergelijkbare wijze verloopt als bij de mens. Echter, in die gevallen waarbij een TBE-infectie ook is bevestigd door middel van (aanvullend) laboratoriumonderzoek, verliep de ziekte zeer ernstig met meestal een fatale 10. HET TEKENPROTOCOL afloop. - In gebieden waar teken voor kunnen komen (hoog gras e.d.) dient u Beschreven uzelf en uw buddy te controleren op teken (visueel; elke 8 uur) incubatieperiodes - Bij de controle speciaal aandacht voor vochtige plaatsen van het lichaam (oksels, liezen d.d.) varieerden van minder De teek dient z.s.m. te worden verwijderd. dan één week tot meer Zie voor details afbeelding op volgende bladzijde. - Voor het verwijderen gebruik maken van een tekentang of dan twee weken. Een tekenpincet (1,2). algemeen verschijnsel - Pak de teek beet zo dicht mogelijk bij de huid, LET OP teek NIET was het ontstaan van samenknijpen (3). - De teek met een continue wrikkende bebeging recht omhoog trekken koorts (tot wel 41.4 qC) (4). en duidelijke afwijkingen - Na het verwijderen beetplek desinfecteren. - Laat het verwijderen van een teek opnemen in uw medisch dossier. in gedrag: voedselweigering, toegenomen agressie, schrikreacties of apathie. Alle zieke honden vertoonden neurologische problemen via een vertraagde proprioceptie (voetstandcorrectiereflex bij dubbeltreden) en hyporeflexie in voor- en achterpoten. Aanvullend klinisch-neurlogisch onderzoek toonde onder andere aan (tetra-) parese, algemene ataxie, strabismus Fig. 3: Instructiekaart tekenprotocol 8-1 (1e druk). (vestibulair syndroom), NMGT 67 - 1-44 33 JANUARI 2014 gevoelloosheid aan de kop maar overgevoeligheid aan hals (riem/correctie!) en oogstand / ooglidafwijkingen. Typische afwijkingen bij klinische TBE-gevallen die gevonden kunnen worden bij aanvullend bloedonderzoek zijn een verhoogde telling van leukocyten en monocyten en toegenomen eiwitconcentraties in de liquor. Verdere bevestiging van een TBE-infectie kan door middel van beschikbare Polymerase Chain Reaction (PCR)-technieken4. Preventieve maatregelen Daar zowel militairen als werkhonden ingezet kunnen worden in gebieden endemisch voor TBE, en beiden geïnfecteerd kunnen raken zowel vanuit de omgeving als ook vanuit de hondengeleider-hond relatie (hond als vector van geïnfecteerde teek), dienen preventieve maatregelen ook voor beiden genomen te worden. Als uitgangspunt voor te nemen preventieve maatregelen bij zowel mens als hond kan de bestaande Instructiekaart (IK) 8-1 (1e druk) worden toegepast. Hierbij dient dan te worden opgemerkt dat honden preventief behandeld kunnen worden om tekenbeten te voorkomen met middelen geregistreerd op basis van permethrin, fipronil, methopreen, propoxur, flumethrine, pyriprole, bendiocarb en deltamethrin. Deze kunnen worden ingezet als poeder, shampoo, ‘spot-on’ of halsbanden2. In IK 8-1 is een specifiek tekenprotocol opgenomen dat ook bij een hond gevolgd kan worden: - Visuele controle van de huid (iedere 4 uur), van kop tot staart. Speciale aandacht aan huid onder halsband of borsttuig; - De teek dient z.s.m. verwijderd te worden. Werkwijze identiek als bij de mens; - Na het verwijderen de beetplek desinfecteren; - Registreer het verwijderen van de teek in het veterinair dossier van de hond (datum/tijdcode). Eventueel kan voor aanvullend onderzoek de teek na verwijdering worden opgestuurd naar het Centrum voor Teekgebonden Ziekten (Utrecht Centre for Tick-borne Diseases (UCTD), Departement Infectieziekten & Immunologie van de faculteit Diergeneeskunde in Utrecht, onder vermelding van de details omtrent waar/wanneer de teek is verwijderd. Indien wordt vermoed dat er een infectie met TBE in een hond is opgetreden, op basis van ontstane klinische symptomen, dient onmiddellijk contact gezocht te worden met de aan de eenheid verbonden (civiele) dierenarts. In een uitzend- of oefengebied kan ook contact worden opgenomen met de lokale dierenarts die tijdens de verkenning al is benaderd voor mogelijke inzet. Er is echter geen gerichte behandeling tegen TBE-infectie bij honden beschikbaar; enkel bestrijding van symptomen en het onderhouden van belangrijke lichaamsfuncties4. Als aanvullende preventieve maatregel kunnen militairen gevaccineerd worden tegen TBE. Een volledige serie vaccinaties bestaat uit drie doses waarna een beschermingsduur van drie jaar geldt. Na het verlopen van de beschermingsduur kan revaccinatie plaatsvinden door middel van één boosterinjectie5. Op dit moment zijn de in Europa beschikbare vaccins tegen TBE (Novartis en Baxter) nog niet geregistreerd voor gebruik in dieren. Eerdere resultaten toonden echter al wel aan dat deze vaccins in honden gebruikt zouden kunnen worden4. Conclusie Naast de militair loopt de werkhond ook een infectierisico wanneer deze wordt ingezet in gebieden endemisch voor TBE. Praktisch uitvoerbare preventieve maatregelen zijn vergelijkbaar tussen mens en dier met dat verschil dat de militaire werkhond in deze geen invulling kan geven in zijn rol als buddy van de hondengeleider. SUMMARY PREVENTION IS BETTER THAN A CURE: PRACTICAL CONTROL MEASURES TO PREVENT TICKBORNE ENCEPHALITIS IN MILITARY PERSONNEL AND WORKING DOGS Both military personnel and their working dogs run the risk of getting infected with tick-borne encephalitis in endemic regions. Different practical and preventive measures are available for working dogs to reduce this risk. It is recommended to assess the possible animal disease risks present in the foreseen theatre of operations during the planning phase of an exercise or mission. Referenties: 1. Koninklijke Landmacht, 43 Gemechaniseerde Brigade BHK Sectie GMED, FHP: Peacock Reloaded MTA Boletice (CZE) GMED Verkenningsverslag 2013 31-39. 2. Groenveld H., Jager J., Otte C., Gaastra W., Lipman L.: Wat de praktiserende dierenarts moet weten over ‘Tick borne Encephalitis’ Tijdschrift voor Diergeneeskunde 2010 (135 / 11) 458-459. 3. LCI/CIb/RIVM-richtlijn infectieziektebestrijding: Tekenencefalitis 2010. 4. Pfeffer M., Dobler G.: Tick-borne encephalitis virus in dogs - is this an issue? Parasites & Vectors 2011 (4) 59. 5. Koninklijke Landmacht, 43 Gemechaniseerde Brigade BHK Sectie GMED: Nota maatregelen FSME oefening Bohemian Peacock 26 nov 2012. MEDEDELING Netherlands School of Public & Occupational Health Inlichtingen www.nspoh.nl, telefoon (020) 4097000, e-mail info@nspoh.nl Doelgroep: professionals werkzaam op het gebied van arbeid en gezondheid, met veranderkunde vraagstukken. Dat zijn onder andere: bedrijfsartsen, arbeids- , HRM-, veiligheids-, arbeids- en organisatiedeskundigen, beleidsmedewerkers, arbeidshygiënisten, bedrijfsmaatschappelijk werkers, bedrijfsverpleegkundigen, bedrijfsfysiotherapeuten, bedrijfspsychologen en preventiemedewerkers. Data: vrijdag 4 en 11 april, 9, 16 en 23 mei, 6 juni 2014 Kosten: € 2750 Locatie: Utrecht Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=737 Soa: theorie en achtergronden voor doktersassistenten Vergroot uw kennis over soa en oefen vaardigheden in het gebruik van triagesystemen. Doelgroep: doktersassistenten werkzaam op een soa polikliniek van een GGD Data: vrijdag 28 maart en 4 april 2014 Kosten: € 625 Locatie: Utrecht Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=755 SOLK en somatoforme stoornissen; beoordelen en begeleiden Regelmatig wordt een gevoel van machteloosheid of ergernis beschreven bij confrontatie met mensen met SOLK (somatisch onverklaarde lichamelijke klachten). Is het mogelijk mensen met dergelijke problematiek actief, systematisch en proces- dan wel tijdscontingent te begeleiden? Ontwikkel praktische skills. Doelgroep: bedrijfs- en verzekeringsartsen (zowel geregistreerd als in opleiding). Ook voor andere arbo- of re-integratieprofessionals die direct contact hebben met cliënten met SOLK en die 'somatiseren' is deze module interessant. Datum: maandag 31 maart 2014 Kosten: € 425 Locatie: Utrecht Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=21 Verslaving en werk Leer meer over verslavingsproblematiek op de werkplek, juridische aspecten, preventie en uw rol als arts en professional, het implementeren van efficiënt en doeltreffend verslavingsbeleid en effectief begeleiden bij het stoppen met problematisch gebruik. Doelgroep: bedrijfs- en verzekeringsartsen (geregistreerd en in opleiding), A&O psychologen, A&O deskundigen, beleids- en preventiemedewerkers, P&O’ers en geneeskundig adviseurs Data: vrijdag 4 en 11 april 2014 Kosten: € 770 Locatie: Eindhoven Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=312 Opfrissen richtlijn psychische problemen Korte en deels filevrije module om uw kennis en vaardigheden van de NVAB-richtlijn psychische problemen te updaten. Doelgroep: verzekerings- en bedrijfsartsen Data: donderdag 3 en 24 april 2014 Kosten: € 525 Locatie: Utrecht Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=14 Motiverende gespreksvoering in de public health Interpersoonlijke gespreksvoering blijkt de sleutel tot succes als u mensen wilt stimuleren tot gezond gedrag. Oefen gesprekstechnieken om te komen tot een innerlijk verankerd besluit, dat stand houdt ondanks twijfel en teleurstelling. Doelgroep: preventiemedewerkers, artsen, patiëntenvoorlichters en andere professionals die zich bezighouden met het motiveren van de ander tot gezonder gedrag. Het kan hierbij gaan om gesprekken direct met een cliënt, maar ook om het trainen van intermediairen op dit onderdeel. Data: maandag 7 en 14 april 2014 Kosten: € 925 Locatie: Utrecht Link: http://www.nspoh.nl/page.ocl?pageid=32&id=363 Veranderkunde Adviseert u over het implementeren van een vernieuwing rondom arbeid & gezondheid? In deze module komen uw advies- en veranderkundige vaardigheden bij elkaar. U analyseert een eigen praktijkcase. Na afloop weet u hoe u een theoretisch onderbouwde keuze maakt voor een veranderkundige interventie. NMGT 67 - 1-44 34 JANUARI 2014 OORSPRONKELIJK ARTIKEL “Levende mascottes”; voors en tegens door reserve tweede luitenantEen nuancering dierenarts Bram van Schaik Samenvatting Een levende mascotte heeft vele voordelen; ze geven genegenheid, treden op als waakdier en kunnen functioneel zijn (bijv. kippen die schorpioenen oppikken in de compound). Conform CDS-aanwijzing A-477 is het verboden om een levende mascotte tijdens langdurige oefeningen en uitzendingen te hebben. Toch zijn er vaak mascottes. We kunnen vast blijven houden aan het feit dat het niet mag of we kunnen tips geven om de kans op het oplopen van een zoönose of verwondingen door deze mascottes zo klein mogelijk te maken. Daarvoor is veterinaire expertise onontbeerlijk. Daarom een pleidooi voor een “nee, tenzij”-beleid aangaande het hebben van mascottes; het mag niet, tenzij een aantal zaken aangaande de dieren en de militairen strak in acht wordt genomen. En dit vereist voor iedere langdurige oefening en uitzending een nieuwe inschatting, waardering en advisering van risico’s door de militaire dierenarts. De eindbeslissing ligt dan uiteindelijk bij de commandant. Inleiding Gedurende oefeningen en missies is het in beginsel niet toegestaan om levende have mee te voeren of lokaal in het kamp op te nemen. De hieraan ten grondslag liggende reden is dat dieren bepaalde pathogenen bij zich kunnen dragen die ziekten kunnen veroorzaken bij de mens. Daarnaast kunnen ze verwondingen veroorzaken door bijt- en krabincidenten met bijna altijd wondinfecties tot gevolg. Maar waarom worden we in het veld toch regelmatig met mascottes geconfronteerd en wat zijn de voor- en nadelen van een ”levende mascotte”? Behoefte aan contact Veelal zijn oefeningen kortstondig van duur, van maandag tot vrijdag, soms met een weekend aansluitend. Tijdens dat soort oefeningen is de behoefte aan sociale omgang snel gestild, mede door interactie met collegae en het vooruitzicht op het thuisfront aan het einde van de oefening. Gedurende langere oefeningen zoals twee maanden schiet- of bergtraining, drie maanden wintertraining bij het Korps Mariniers en bij uitzendingen van drie tot zes maanden, is de ervaring dat naar verloop van tijd een sterke behoefte aan sociale interactie ontstaat. Maar met wie of wat eigenlijk? Tegenwoordig zijn er vanzelfsprekend de “sociale” media, waardoor men goed met de buitenwereld kan communiceren. Dit lijkt echter eerder bij te dragen aan de individualisering van de gemeenschap. Dit is niet de warmte en genegenheid die bewust of onbewust wordt gezocht. Voornamelijk onbewust natuurlijk, want militairen zijn geen watjes, maar stoere kerels en vrouwen die niet snel blijkgeven af en toe te willen knuffelen. Een dier wordt als militaire mascotte geadopteerd door een militaire eenheid voor ceremoniële doeleinden of als embleem van een eenheid, zoals Kees de Bok van het Regiment Stoottroepen. Een dier dat wordt gehouden als mascotte is vaak niet opgeleid om te dienen in oorlogsgebieden of om als transportmiddel te worden ingezet, in tegenstelling tot een dier dat wordt gebruikt voor militaire doeleinden. Bovendien zijn de dieren vaak afkomstig uit het wild of uit een zwerfdierenpopulatie. De rol van huisdieren op het welzijn van de mens in het algemeen Dieren worden door 80% van de eigenaren in Nederland beschouwd als volwaardig lid van het gezin. Ze kunnen een belangrijke rol spelen bij de ontwikkeling van kinderen, het verminderen van ziekteverzuim en huisartsbezoek en de behandeling van gedragsproblemen. Gezelschapsdieren bevorderen de socialisatie, vormen een doel in het leven en reduceren stress. Het uitlaten van de hond heeft een positieve invloed op de gezondheid van hart- en bloedvaten door de beweging en levert meer sociale interacties op met andere mensen. Het huisdier vormt namelijk een goede aanleiding om een gesprek aan te knopen. Een andere aangetoonde positieve invloed betreft een bloeddruk- en hartslagverlagend effect dat optreedt bij het aaien van een vriendelijk uitziende hond. Honden- en kattenbezitters blijken bij een hartaanval een significant grotere overlevingskans te hebben dan mensen zonder huisdier. Dieren worden ook bij verschillende therapieën gebruikt. Ze spelen onder andere een belangrijke rol in NMGT 67 - 1-44 35 JANUARI 2014 ‘Warrior in transition programs’, die zijn opgezet om het posttraumatisch stresssyndroom (PTSS) bij militairen en ex-militairen te verminderen. Hierover zullen wij op een later moment nog een artikel schrijven. De band tussen mens en dier kan zelfs zo sterk zijn dat er militaire ‘noncombattant’-evacuaties zijn stil gelegd tot de dieren mee konden komen. Huisdieren tijdens uitzendingen Steven Baan, kapitein der mariniers vertelt: “Een (zwerf)hond die komt aanlopen bij de compound, wordt al snel aangehaald en gevoerd. Het dier krijgt vaak snel een ludieke naam, gebaseerd op het uiterlijk en karaktertrekjes en een hondenhok is al snel een feit. In Cambodja waren er in 1992 bijvoorbeeld honden met namen als “Relus” (naar Relus ter Beek, de minister van Defensie destijds), “Ien” (naar Ien Dales, destijds minister van Binnenlandse zaken) en “Tinus” (die per ongeluk werd overreden door een rupsvoertuig en kwispelend verder liep…). Dergelijke honden liepen (als enigen) vrij de compound in en uit en blaften vrolijk als een eenheid terugkwam van patrouille en gromden en blaften naar vreemden en andere levende wezens. Er werd niet blind op vertrouwd, maar ze gaven wel een gevoel van een beetje extra veiligheid. De honden gingen zelfs vaak mee op patrouille. Ze waren van niemand, maar iedereen diende er wel vanaf te blijven; kwam je aan de hond, dan kwam je aan iedere betrokken soldaat! Ook uit het voormalig Nederlands-Indië zijn gevallen bekend waarbij lokale honden gebruikt werden om een compound te beveiligen. De honden sliepen ergens buiten, nooit binnen. De medics keken geregeld of er eventuele ziekten aanwezig waren. De dieren werden naar behoefte gevoerd waardoor ze niet dik werden. Soms worden er andere dieren gehouden. Voorbeelden zijn een python, een wurgslang (gifslangen werden natuurlijk niet gehouden) genaamd “Jake the Snake” en een varaan. Er werd streng op gelet dat er op correcte wijze werd omgegaan met de beesten. De auteur is Functioneel Specialist - Dierenarts 1 Civiel en Militair Interactiecommando (1 CMI Co), Operationeel Ondersteuningscommando Land. Voor vragen: e-mail bramschaik@hotmail.com Kapitein Baan is trainingsofficier Mobility van het Mariniers Training Commando (MTC). Artikel ontvangen oktober 2013. Ondanks dat veelal wordt gedacht dat militairen in den vreemde “verwilderen”, is er juist een enorme sociale controle op normen en waarden. De “mascottes” blijken daarbij een essentiële rol te vervullen. Amerikaanse collega’s voeren een Engelse Bulldog als mascotte (“Chesty XIV”). Deze hond heeft, buiten zijn eigen registratienummer op zijn dogtag, ook zijn eigen verzorgers en uniform.” Baan gaat verder: “Op Aruba liepen op een bepaald moment veel zwerfhonden op het kamp. Dat was onwenselijk omdat ze een agressieve roedel vormden tegen de militairen. Die honden zijn toen opgehaald, maar een drietal jonge honden uit een nest kwamen weer terug. Toen ook die verwijderd zouden worden, bleken ze ineens een halsband te hebben als teken dat ze toch echt van iemand moesten zijn. Daarop prijkten de namen “Rataplan”, “Ratjetoe” en “Ratatouille”. Uiteindelijk werd er geld ingezameld om ze te laten steriliseren. Ze werden centraal gevoerd, sliepen bij de botenloods en hielden andere honden uit het kamp.” Tegenwoordig worden honden ook weer gebruikt bij tactische operaties als waakhond of speurhond. Het Korps Mariniers heeft weer lastdieren geïntroduceerd. Niet alleen het werken met de lastdieren, maar vooral de verzorging krijgt uitgebreide aandacht, waarbij het opvalt dat de grote stoere verzorgers al snel iets langer borstelen en vaker een extra appeltje of wortel schijnen te eten. Risico’s van huisdieren tijdens uitzendingen Zoals hiervoor vermeld, wordt het aantrekken en houden van onbekende huisdieren en andere dieren ontraden vanwege de mogelijke aanwezigheid Afb. 1 en 2: Rabiës ‘awareness’ campagne; een bewustwordingscampagne van US Army over de risico’s van hondsdolheid. Bron: USAPHC. van infecties die een risico kunnen vormen voor de mens. Het gaat dus om risico’s bij directe contacten met de dieren. Veruit de belangrijkste daarvan is hondsdolheid (rabiës) bij hond en kat. Vooral in de verschillende uitzendingsgebieden komt deze virusaandoening nog regelmatig voor, ook bij andere diersoorten. Dieren die het rabiësvirus bij zich dragen, kunnen dat op mensen overbrengen door bijten, krabben, maar ook door bijvoorbeeld het likken van een hand waar een wondje op zit. Het virus zit in het speeksel van besmette dieren. Als mensen besmet worden met hondsdolheid en niet op tijd met medicijnen behandeld, dan komen ze vrijwel zeker te overlijden ten gevolge van de ziekte. Bij dieren kan rabiës herkend worden aan agressie of plotseling veranderend gedrag, maar ook dieren die zich (nog) niet vreemd gedragen, kunnen echter al langere tijd met het virus besmet zijn. De beste Afb. 3: Levenscyclus Echinococcus granulosus. Bron: The Lancet Infectious Diseases 2007; 7: 385-94. NMGT 67 - 1-44 36 JANUARI 2014 manier om te voorkomen dat men besmet raakt is om geen loslopende dieren aan te halen en mee te nemen naar het kamp, aangezien die altijd plotseling kunnen krabben of bijten. Bijtwonden zijn de meest voorkomende ongelukken met (onbekende) honden en katten. Gezien de aanwezige bacteriën in de bek van deze dieren en de aard van de verwondingen zijn wondinfecties in bijna alle gevallen het gevolg, soms met dodelijke afloop. Bij de hond komt in grote gebieden van de (derde) wereld een voor het dier onschuldige lintworm voor, de Echinococcus granulosus. Dit is een broertje van de in Nederland bekende vossenlintworm. De eitjes van deze wormen worden via de ontlasting uitgescheiden en kunnen op de vacht van de hond terecht komen. Ze zijn direct besmettelijk voor tussengastheren, zoals schapen, geiten en de mens. Bij het aaien van de dieren worden deze eitjes via de handen overgebracht naar de mond. In het lichaam van de mens vormt zich een langzaam groeiende blaasworm in de lever. In sommige gevallen kan deze ook in andere organen, zoals longen of hersenen, worden gevonden. Honden en katten kunnen ook vlooien, luizen en teken bij zich dragen die als vector diverse infecties kunnen overbrengen op de mens. Hoewel deze parasieten ook buiten het kamp opgelopen kunnen worden, is het ongewenst ze via huisdieren binnen een compound te brengen omdat daar door de lossere kledingstijl een groter risico bestaat om belaagd en gebeten te worden. Tenslotte kunnen honden en katten huidschimmel- of schurftinfecties hebben die bij de dieren niet altijd tot (gele slijmvliezen) hebben, niet braken, geen diarree, geen koorts (> 39 °C). Dit zijn slechts algemene tips. Afb. 4: (Zichtbare) schimmelinfecties bij kat, hond en paard. Bron: http://www.medicinenet.com/ en www.bokt.nl Afb. 5: Ringworm (Tinea corporis) bij de mens. Bron: www.huidziekten.nl/ klinische klachten leiden (zogenaamde dragers). Dit geldt ook voor paarden die als lastdieren gebruikt worden. Persoonlijke hygiëne na contact met dergelijke dieren en hun huisvesting is noodzakelijk om infecties te voorkomen. Ook bij andere diersoorten, in met name derdewereldlanden, kunnen infecties aanwezig zijn die een risico vormen voor de mens. Het is van essentieel belang dat deze risico’s in de voorbereiding op een uitzending of langdurige oefening door militaire dierenartsen in kaart gebracht worden en op waarde geschat. Op deze manier kan er gericht advies gegeven worden om de kans op het oplopen van een zoönose tot een minimum te beperken. Aanbevelingen In een militair kampement mogen bij voorkeur geen lokale (zwerf)dieren binnenkomen conform CDS-aanwijzing A-477. Mocht de commandant van de eenheid, bijvoorbeeld om operationele redenen, anders besluiten, dan kan dat te allen tijde. Momenteel wordt er gewerkt aan een standaardprotocol waarin de Als reptielen als mascotte worden voorbereidingsactiviteiten worden gehouden, dan moet er rekening mee opgenomen voor militaire honden die worden gehouden dat deze meegaan op uitzending. Dit kan salmonellabacteriën uitscheiden die in aangepast worden indien zich een sommige gevallen ook bij de mens situatie voordoet van operationele aard infecties kunnen veroorzaken. In het zoals hiervoor bedoeld. Op het algemeen zijn personen met moment dat dit protocol gereed is, zal verminderde weerstand hier extra dit in een artikel met de lezers worden gevoelig voor. Dat kunnen ook gedeeld. Als men een plaatselijk dier militairen zijn als die onder extreme wil opnemen, dan is het dringende omstandigheden leven en werken. advies om goed op de gezondheidsstatus van het dier te letten. De dierenarts is hiervoor in eerste instantie de meest aangewezen persoon. Met een scherp klinisch oog kan de kans op ellende verminderd worden; zo mag het niet te mager zijn, geen huidlaesies hebben, geen ectoparasieten bevatten, geen bloedarmoede (te bleke Afb. 6: Wees scherp tijdens de selectie van levende mascottes op slijmvliezen) of icterus verschillende gezondheidsaspecten. Bij huidcontacten met de dieren, bijvoorbeeld aaien en knuffelen, kan een infectie gemakkelijk worden overgedragen en bij de mens huidinfecties (zoals ringworm) veroorzaken. Deze zijn ongevaarlijk, maar kunnen langdurig ernstige jeukklachten veroorzaken. NMGT 67 - 1-44 37 JANUARI 2014 Vervolgens dient men er zeker van te zijn dat dit dier niet besmet is met rabiës; dit kan vastgesteld worden met behulp van bloedonderzoek. Verder gelden ook voor deze dieren de genoemde eisen m.b.t. vaccineren en ontwormen. Idealiter zou er rekening gehouden moeten worden met een quarantaineperiode totdat de vaccinaties daadwerkelijk bescherming bieden (3-4 weken). Dit alles onder supervisie van een dierenarts. Naast de verzorging van het dier is een goede persoonlijke hygiëne (handen wassen na contact met dieren en het niet laten likken van het gezicht of verwonde handen) essentieel om een aantal zoönosen te kunnen voorkomen. Wees voorzichtig in de omgang met (onbekende) dieren. Voorkom altijd dat deze kunnen bijten, krabben of likken en wees bedacht op plotseling agressief gedrag. Het verdient aanbeveling om in de voorbereiding op een langdurige oefening of uitzending een militaire dierenarts de lokale veterinaire situatie in kaart te laten brengen, risico’s te laten benoemen, deze op waarde te schatten en concrete adviezen te laten geven voor dieren met het oog op de (militaire) (volks)gezondheid. SUMMARY LIVE MASCOTS; PROS AND CONS There are many advantages to keep live mascots in the compound; they provide comfort and affection, they can be held as guard dogs. Besides those facts, some mascots have some practical advantages, such as eating scorpions in the compound. According to CDS A-477 it is forbidden to keep live mascots in the compound during exercises and operations. But we know that mascots are kept quite often. We could stick to the fact that it is forbidden to keep them or we could give some leeway accompanied by advice to reduce the risk of getting wounded or infected by those animals. Therefore veterinary expertise is essential. The author pleads for a “No, unless” principle; it is not permitted, unless some strict rules are taken into account about both the animals and the military personnel. This principle requires a new consideration, evaluation and advice by a military veterinarian for each major exercise and mission abroad. The final decision is always up to the Commander. OORSPRONKELIJK ARTIKEL War Horse door ir. John C. Carp Een persoonlijke geschiedenis Samenvatting 2012 was een jaar waarin binnen het Verenigd Koninkrijk veel belangstelling was voor de rol van het paard tijdens de Eerste Wereldoorlog. De film War Horse, van Steven Spielberg, het gelijknamige theaterstuk en een grote tentoonstelling in Londen; “War Horse: Fact & Fiction” , trokken veel aandacht. De werkelijkheid voor de paarden tijdens de oorlog was een grimmige. Niemand kon dat beter weten dan Major-General-Veterinarian John Moore, Director van de Britse (Imperial) Veterinary Services aan het Westfront. Zijn kleinzoon heeft na ontdekking van de dagboeken van zijn grootvader er dit artikel over geschreven. De rol van het militaire paard, de belangrijke bijdrage van deze aan de eindoverwinning, de militaire dierenarts en de veterinaire verzorging komen allemaal ter sprake. Voorwoord In 2014 is het 100 jaar geleden dat de Eerste Wereldoorlog begon. Tijdens het Operational Seminar van het Commando Landstrijdkrachten is hier al aandacht aan besteed. De Eerste Wereldoorlog was een tijdperk waarin de dierenarts zijn traditionele rol als paardenarts vervulde. Toch vonden er ook veel innovaties plaats. Zo leerde de militaire veterinair dat hij, net als nu, vooral preventief op moest treden. Met aandacht voor hygiëne, logistiek en echelonnering van patiëntenafvoer. Het artikel is eerder verschenen in "Chiron Calling", het bulletin van de Royal Army Veterinary Corps. Maar er is een bijzondere link met Nederland en daarom wilden we u dit artikel niet Afb. 1: John Moore. onthouden. De Nederlandse auteur is namelijk de kleinzoon van MajorGeneral John Moore, die als Britse paardenarts een zeer belangrijke rol vervulde aan het Westfront. Kolonel-dierenarts (R) B.A. Steltenpool Introductie Begin 2012 draaide onder grote belangstelling “War Horse”, de laatste film van regisseur Steven Spielberg, in de Nederlandse bioscopen. Gelijktijdig en tot augustus 2012, was in het National Army Museum (NAM) te London, de tentoonstelling “War Horse, Fact & Fiction” te bezichtigen en was eveneens in Londen de veelbesproken theaterproductie “War Horse” te zien met fantastische levensgrote paardenmarionetten. Voor al die activiteiten vormde het gelijknamige boek van Michael Morpurgo, dat ook in het Nederlands is vertaald, de grote inspiratiebron1. In het kinderboek “War Horse” is een paard de hoofdpersoon in een fictieve geschiedenis uit de Eerste Wereldoorlog. Het boek, de film en de theaterproductie concentreren zich op de lotgevallen van één paard, Joey, waarvan de levensloop wordt gevolgd tegen de achtergrond van de dramatische - en geromantiseerde oorlogshandelingen. In de tentoonstelling van het NAM wordt de rol van paarden in oorlogstijd veel NMGT 67 - 1-44 38 JANUARI 2014 uitgebreider belicht, maar op een manier die voor het algemene museumpubliek, waaronder veel kinderen, toegankelijk is. Vooral in de film wordt de grimmige werkelijkheid zichtbaar, maar in feite was die werkelijkheid nog veel navranter: Het ging om miljoenen paarden die vaak onder afschuwelijke omstandigheden moesten werken. Het is daarom nodig dat naast de “fiction” ook de “facts” aandacht krijgen, zoals door de “Director Veterinary Services, British Expeditionary Force, France” in het voorwoord van zijn essay uit 1934, “Our Servant the Horse”2: “Indeed, it may truthfully be claimed that the ultimate defeat of the Central Powers, Germany and Austria, was in a large measure due to their inability to obtain horses for remounting their Armies.” De vijand was eerder door zijn paarden heen, en had mede hierdoor diens nederlaag tot gevolg. Het toeval wil, dat deze woorden werden geschreven door Major-General Sir John Moore, de Engelse grootvader van de auteur3. Boerenafkomst John Robert Moore, 1864-1940, geboren in het boerendorpje Longhirst in Northumberland, was de vierde zoon in een groot gezin met twee welvarende boerenbedrijven. De oudere broers kwamen als eersten in aanmerking om de boerderijen voort te zetten en John moest iets anders verzinnen. Hij werd toegelaten tot de faculteit diergeneeskunde van het New College, Edinburgh University, waaraan hij al in 1885 afstudeerde. Hij kon zijn studie voor een deel zelf bekostigen met het prijzengeld, dat verbonden was aan goede studieresultaten. Hiervan getuigen een aantal penningen met opschriften als “To John Moore for Horse Pathology, New Veterinary College Edinb. 1885”. Na zijn afstuderen was hij 4,5 jaar werkzaam bij een diergeneeskundepraktijk in Manchester, gespecialiseerd in paarden. Bouwkundig ingenieur/architect. De auteur had een Engelse grootvader die dierenarts was en een hoge positie bekleedde in het Britse leger tijdens de Eerste Wereldoorlog. Artikel ontvangen oktober 2013. Afb. 2: Condities aan het front. In 1889 trad hij als dierenarts in dienst van het Britse leger, bij het Army Veterinary Corps, waar hij een bliksemcarrière maakte, en in 1918 werd beloond met een hoge functie in de rang van Major-General, vooral vanwege zijn grote verdiensten tijdens de Great War, de periode van “War Horse”. Militaire campagnes Voor de oorlog participeerde hij in belangrijke militaire campagnes van de “British Empire”, bijvoorbeeld in de Slag bij Dongola in1896 en Omdurman in1898 in Sudan, onder aanvoering van de bekende generaal Kitchener. De bekendste veldtocht waaraan hij deelnam was de “Relief of the Seige of Mafeking” in Zuid-Afrika, die in 1900 het keerpunt vormde van de Tweede Boerenoorlog, Hij diende ook in Brits-Indië, waar hij betrokken was bij campagnes in Waziristan in het grensgebied met Afghanistan. John Moore’s “Military Record” vermeldt dat hij het Hindustani meester was en hij zal zich zeker hebben ingespannen voor de opleiding van de lokale veeartsenijkundige kaders. Veterinaire activiteiten Het Army Veterinary Corps (AVC) als zelfstandig legeronderdeel, bestond toen nog niet. De Veterinary Officers waren toegevoegd aan de regimenten en zij droegen dan ook de uniformen van hun onderdeel. Het Corps zou pas na de Boerenoorlogen zelfstandig worden. De verliezen waren toen enorm. Van de 669.275 paarden en muildieren die hebben deelgenomen aan deze oorlogen stierven er 400.575, waarbij moet worden aangetekend dat het merendeel als gevolg van ziekte stierf. In 1903 kreeg de omvorming haar beslag. Men mag aannemen dat John Moore aan deze omvorming heeft meegewerkt. John Moore’s voornaamste werk was de zorg voor paarden in het algemeen en voor de grote stoet trainers, verzorgers en veterinair personeel. Hier toonde hij zijn wetenschappelijke en organisatorische talenten, ondermeer door te zorgen voor nieuw bloed in de Britse paardenstand. Hij kocht paarden in de USA, Canada, Mexico en Argentinië - en vanuit Brits-Indië, in Australië. Met zijn grote praktische en wetenschappelijke kennis had hij een goed oog voor welke eigenschappen van belang waren voor de verschillende categorieën paarden in het Britse leger. The Great War De belangrijkste periode van zijn leven was ongetwijfeld de Great War4; hij behoorde in 1914 tot de eerste groep militairen die overstak naar Frankrijk. Gedurende de gehele oorlog was hij “Director of Veterinary Services”. Volgens zijn necrologie, na zijn overlijden in 1940 opgenomen in The Veterinary Journal5, is het feit dat hij nooit werd teruggeroepen of vervangen, een bewijs van zijn goede functioneren. Hij zag zijn verantwoordelijkheid groeien voor uiteindelijk 767 veterinaire officieren en 16.400 manschappen. De door hem gestichte paardenhospitalen vingen gemiddeld 35.000 zieke en gewonde dieren op per jaar. De necrologie vermeldt dat hij ieder van zijn officieren en zelfs vele manschappen persoonlijk kende. Hij had een zeer goede relatie met zijn superieuren en collegae van andere legeronderdelen en ook met die van de geallieerden. Zijn goede beheersing van het Frans, zoals NMGT 67 - 1-44 39 JANUARI 2014 vermeld in zijn Military Record, zal hieraan zeker hebben bijgedragen. Volgens de necrologie was de Army Veterinary Service één van de weinige onderdelen van de militaire machinerie, die haar reputatie en discipline ongeschonden tot het eind van de oorlog wist te bewaren. Veterinaire basisdepots namen de paardenpatiënten over van de vooruitgeschoven depots aan het front. Al snel bleek de behoefte aan chemisch en bacteriologisch onderzoek, mede voor het vervaardigen van vaccinatiemateriaal. Vergiftiging kwam veel voor door het drinken van besmet open water. Het bacteriologisch basislaboratorium in Rouen was uitgerust met de modernste apparatuur, geschonken door de RSPCA, de “Royal Society for the Prevention of Cruelty to Animals”. Deze organisatie zorgde ook voor de uitrusting van kleine laboratoria verbonden aan de vijf veldhospitalen voor dieren. Enorme aantallen Tussen augustus 1914 en midden 1918 werden nog eens ruwweg 450.000 dieren in het Verenigd Koninkrijk bijgekocht. Op een gegeven moment had de Expeditionary Force in Frankrijk 475.000 dieren onder haar hoede, waarvan 89.000 muildieren. Het totale verlies aan dieren tot december 1919, als gevolg van sneuvelen, sterfte en vermissing was echter gigantisch en bedroeg ongeveer 250.000. Nog afgezien van slachtoffers van oorlogsgeweld, stierven paarden - en mensen - ook door de ontberingen van de winterse kou en barre omstandigheden. Voorafgaand aan de demobilisatie in 1918 waren in Frankrijk reeds 25.000 dieren verkocht om de agrarische sector aldaar op de been te houden, maar later zou dit nog een hogere vlucht nemen. Ook het Franse leger werd door het Britse leger van dieren voorzien, mede om het enorme verlies te compenseren. Tegen november 1917 waren 1.188.539 paarden gekocht in de VS en Spanje om alle verliezen van de geallieerde legers goed te maken. Het ging hierbij vooral om trekpaarden. In zijn boek “Army Veterinary Services in War”6 waaraan deze gegevens zijn ontleend, schrijft John Moore dat we het zwakke gestel van het paard ten opzichte van dat van de mens in gedachten moeten nemen, om ons erover te verwonderen dat de uitval van paarden niet nog veel groter is geweest. Een apart chapiter vormt de problematiek van het adequaat voederen en te drinken geven van de paarden. Veel prachtige trekpaarden legden het loodje door uitputting en ondervoeding, vanwege de problemen om het voer op tijd bij de linies te krijgen. Bij de opsomming van alle oorzaken voor uitval krijgen de besmettelijke ziekten, zoals stomatitis (qua symptomen gelijkend op mond-en-klauwzeer) en schurft, speciale aandacht. Deze noopte de Veterinary Service tot grote oplettendheid, doortastendheid en inzet van specifieke kennis: “It is par excellance the Veterinary Officer’s war”, zo schrijft hij. De Veterinaire Hospitalen en Herstellingsoorden De Veterinaire Hospitalen en Herstellingsoorden vormden de kern van de veterinaire dienst. De chirurgische ervaring opgedaan in deze voorzieningen heeft naar zijn mening de veeartsenij van het Verenigd Koninkrijk in zijn algemeenheid op een hoger plan gebracht. Van augustus 1914 tot januari 1919 werden 725.216 paarden opgenomen, 529.064 werden genezen, 18.975 stierven, 127.741 moesten worden afgemaakt, 29.524 verkocht aan agrariërs en 19.912 moesten nog revalideren. De gedetailleerdheid van de getallen is een indicatie van de administratieve kwaliteiten van John Moore, zonder welke het leiden van deze gigantische operatie niet mogelijk zou zijn geweest7. Bij het begin van de oorlog in 1914 had de Expeditionary Force 6 paardenhospitalen, ieder goed voor 250 paarden en verder 11 mobiele units en 2 basis veterinaire opslagcentra, bemand door 122 officieren en 797 manschappen. Dit ten behoeve van de 53.000 paarden van de oorspronkelijke Expeditionary Force. Na ruim 3 jaar was de voorziening gegroeid tot: 18 hospitalen en 4 herstellingsoorden, tezamen voor 39.800 zieke dieren; 17 evacuatiestations; 66 mobiele units; 5 depots voor veterinaire opslag; 1 bacteriologisch laboratorium en 7 (economische gerichte) kadaververwerkingsunits. De overzeese Britse gebiedsdelen droegen daaraan nog 2 hospitalen bij, ieder voor 1250 paarden, 2 evacuatiestations en 11 mobiele units. De personeelssterkte van de Britse Veterinary Service was gegroeid tot 765 officieren en 16.446 manschappen8. De Canadese, Australische en Nieuw-Zeelandse veterinaire diensten waren volledig Afb. 3: Paardenhospitaal De Demobilisatie. georganiseerd volgens het Britse model, zelfs wat betreft communicatie en procedures. John Moore noteerde dit als een aandachtpunt voor de toekomst wanneer de veterinaire dienst van Brits-Indië zou worden opgezet. Daarmee zou hij later worden belast. Ten slotte mag de demobilisatie van het enorme aantal paarden niet onvermeld blijven. Hierover geeft de essay “Our Servant The Horse” informatie, waarbij ook de economische kant aandacht krijgt: Verkocht aan boeren en fokkers 112.132, opbrengst £ 3.778.907 Verkocht aan Parijse paardenslagers 8.664, opbrengst £ 160.474 Verkocht aan lokale paardenslagers 20.679, opbrengst £ 414.919 Afgenomen t.b.v. krijgsgevangenen 3.903, opbrengst £ 76.665 Afgenomen t.b.v. bijproducten 6.699, opbrengst £ 26.796 Totaal van de hand gedaan 152.077, opbrengst £ 4.457.761 Alles in de ponden van toen9. Het verhaal gaat, dat hij na de oorlog in de adelstand is verheven, niet alleen voor zijn verdiensten tijdens de oorlog, maar ook voor de goede en lucratieve manier waarop de overtollige paarden hun nieuwe c.q. eindbestemming kregen. Zijn onderscheidingen waren de KCMG - Knight Commander of St. Michael and St. George, de CB - Gold Commander of the Bath en de FRCVS - eigenlijk geen onderscheiding maar een zelden toegekend eerbetoon nl. Fellow of the Royal College of Veterinary Surgeons. Verder ontving hij de British War Medal 1914-1918 en de Victory Medal. Wel heel bijzonder is de zeer eervolle Franse onderscheiding de Legion d’Honneur, de ster met de vijf gevorkte stralen. NMGT 67 - 1-44 40 JANUARI 2014 De Army Veterinary Service als opleidingsinstituut De plotselinge grote behoefte aan veterinair personeel en de rekrutering van militairen met totaal geen achtergrond in het onderhouden, managen, laat staan genezen van paarden, stelde het AVC voor een groot probleem. Basiskennis van de fysiologie, anatomie en gedrag van het paard was nodig en kennis ter voorkoming van ziekten. Dit dwong tot het formaliseren van de instructies over de zorg en management van paarden. Die werden georganiseerd in tiendaagse cursussen in klaslokalen bij de belangrijkste hospitalen, waar alle nodige voorbeelden direct voorhanden waren. Op deze wijze werden, tot mei 1918, 850 jonge veterinaire officieren en 4500 man overig personeel opgeleid. De studenten vroegen al snel om uitbreiding van de cursus, omdat deze als te oppervlakkig werd ervaren voor het vergaren van de benodigde kennis. Dit leidde tot een voorstel bij de legerleiding voor een cursus van drie weken aan een “School of Animal Management”, geleid door voltijds aangestelde docenten. Helaas stond de druk van de omstandigheden niet toe dat dit voorstel werd gehonoreerd, maar na de oorlog constateerde John Moore toch met voldoening dat dit idee alsnog werd opgepakt en tot onderdeel werd gemaakt van “Classes of Agriculture and Animal Husbandery”, bestemd voor gedemobiliseerde militairen die kozen voor een burgerbestaan in de landbouw. In zijn boek besteedt hij aandacht aan deze onderwerpen in hoofdstukken over: - Instruction during Peace; - Instruction during War en - Instruction in view of men taking their discharge from the army10. ezels, pony’s, ossen, yaks, kamelen en olifanten11. Uit de vier laatste categorieën blijkt dat hij hierbij ook zijn ervaringen in Sudan en Brits-Indië heeft betrokken. Afb. 4: Gedenkstenen. De verdiensten en beperkingen van de verschillende soorten dieren in oorlogstijd Het verlies aan dieren in oorlogstijd deed bij hem vanzelf de vraag rijzen over de intrinsieke waarde van de verschillende soorten en rassen voor de functies die zij te vervullen hebben. De militaire efficiency was gediend met onderzoek, rapportage, fokprogramma’s en aankoopbeleid van de meest geschikte soorten en bloedlijnen voor de gewenste functies. Na de oorlog verzocht de Generale Staf om een rapport van de “British Expeditionary Force, France” over deze materie. Dit rapport zou ook aandacht moeten schenken aan de dieren die in Brits Indië in de strijd in de grensgebieden opereerden. Het onderzoek zou moeten leiden tot aanbevelingen over de inzet van dieren met eigenschappen die beantwoordden aan de omstandigheden waarin zij zouden verkeren. Dit zou moeten omvatten: Kennis over het management van dieren in het bijzonder wat betreft voedsel en voeding, water en drinkgedrag en lichamelijke hygiëne. Vermogen tot acclimatiseren. Aard van de te verrichten werkzaamheden en geschiktheid daarvoor. Besmettelijke en soortspecifieke ziekten. John Moore concludeert dat misschien wel de belangrijkste factor de begeleidende mens is, immers de verdiensten en beperkingen van het dier hangen nauw samen met wat zijn meester verwacht op grond van diens bekwaamheid en inzicht. Vervolgens bespreekt hij de verschillende categorieën dieren en hun bijbehorende rassen: Zware trekpaarden, lichte trekpaarden, rijtuigpaarden, rijpaarden, muildieren, Naschrift Dit artikel is vooral gebaseerd op het boek waaruit hierboven zoveel mogelijk informatie is samengevat. Dit boek is op internet slechts te vinden bij twee Amerikaanse universiteitsbibliotheken, waarbij bij één, t.w. de Cornell University Library, ook als e-book. Zelfs het NAM, het National Army Museum, is niet in het bezit van dit boek12. John Moore heeft zich na zijn actieve dienst voor het inmiddels Royal AVC (RAVC) gestort in een veelheid aan bestuurlijke activiteiten op het gebied van diergeneeskunde en paardensport. Maar hij bleef zich ook inzetten voor het dagelijkse lot van het paard en diens verzorger. In 1932 werd mede op zijn initiatief de “War Animals Dispensary” geopend te Kilburn13, waarbij hij als voormalig directeur van de Veterinary Services een veel bewonderde rede heeft gehouden. De inhoud hiervan komt overeen met het essay “Our Servant The Horse”14, waarvan in dit artikel eveneens veel gebruik is gemaakt. Tegen de gevel van het gebouw van de “War Animals Dispensary” zijn twee gedenkstenen geplaatst, ter nagedachtenis aan de vele dieren die in de Great War het leven lieten: niet alleen paarden, muilezels, kamelen en ossen maar ook honderden honden en postduiven. Op de site van de huidige RAVC staat een foto van een soldaat met een hond, behorende tot één van de vijf Military Working Dog Squadrons. Zoals het de ossen, yaks, kamelen en olifanten is vergaan, zo verging het tenslotte ook de paarden: ook die zijn uit het leger verdwenen, behalve dan enkele voor ceremoniële doeleinden. Daardoor richt de RAVC zich nu op speuracties met honden naar vermiste en gesneuvelde personen, in oorlogs-, aardbevings- en andere rampgebieden. Paarden maken geen deel meer uit van de actieve krijgsdienst15. Bij John Moore’s dood in 1940 was de voornamelijk gemechaniseerde Tweede Wereldoorlog begonnen. De romantiek van War Horse was NMGT 67 - 1-44 41 JANUARI 2014 verleden tijd, maar gelukkig ook het lijden en verscheiden van zo vele dieren, zoals zo welsprekend wordt verwoord op de gedenkstenen van de War Animals Dispensary. SUMMARY WAR HORSE A personal history 2012 was a year in which the role of the military horse during the Great War draw a lot of attention. The movie War Horse from Steven Spielberg, the theatre production War Horse and the major exhibition War Horse in the National Army Museum (UK) all attracted much public interest. The reality for the military horse during the Great War was a grim one. Nobody was better informed then Major-General John Moore, Director Veterinary Services of the British Expeditionary Force in France. After discovery of his diaries, his grandson, a Dutch national, wrote this article. The role of the military horse, it’s major contribution to the victory, the military veterinarian and the military veterinary services are all described. Noten: 1. Morpurgo Michael: Engelse schrijver van romans, poëzie, toneelstukken en libretto’s Vooral bekend door zijn kinderboeken en historische romans. “War Horse”, 1982, recente uitgave 2006, Egmont UK Ltd. ISBN978 1 4052 2666 0. 2. Moore John: “Our Servant The Horse, An Appreciation of the part played by animals during the War 1914-1918,”, 1934, H. & W. Brown, London, 31p. 3. John Robert Moore, 1864-1940, gehuwd met Adelaide Murphy, dochters Joy, Marjorie en Patricia; Marjorie, 1907-1998, in 1938 gehuwd met de Nederlander Jacob Arnoud Carp, 1907-1992, zonen John, Arnoud en Robert; John Christiaan, 1939, bouwkundig ingenieur, schrijver dezes. 4. Moore John: , “Army Veterinary Service in War”, 1921, H. & W. Brown, London, 191 p. 5. The Veterinary Journal, vol. 96 No. 3, March 1940, Obituaries: Major-General Sir John Moore , K.C.M.G., C.B., F.R.C.V.S., Bailière, Tindall & Cox, London; p126-129 6. Ibidem nr. 4, Deel 1, hoofdstuk VI, Veterinary Hospitals, Convalescet Horse Depots, p. 22. 7. Ibidem nr. 4, Deel 1, hoofdstuk1, General, p.7. 8. Ibidem nr. 2, hoofdstuk Economy Effected, Tabel B, p. 27. 9. Ibidem nr. 4, Deel III, hoofdstuk 1 General, p. 90. en volgende hoofdstukken. 10. Ibidem nr. 4, Deel IV, hoofdstuk 1 General, p. 98. en volgende hoofdstukken. 11. Ibidem nr. 4, Deel IV, hoofdstuk XI, Camels, p.152. 12. “War Horse Fact & Fiction, a tale of true friendship/ Stories from history” http://www.nam.ac.uk/microsites/war-horse/ 13. The Animal World, December 1932, Opening of the War Animals Dispensary, p.178 e.v. 14. Ibidem nr. 2. 15. http://ravc-association.org/ MEDEDELINGEN VAN DE COMMANDANT DEFENSIE GEZONDHEIDSZORG ORGANISATIE Nieuwsbrief Defensie Gezondheidszorg Nummer 11, november 2013 Landenadvies t.b.v. Mali (Noord en Centraal) Omdat Nederland op korte termijn, in het kader van de missie Multidimensional Integrated Stabilisation Mission in Mali (MINUSMA), militairen zal inzetten in Mali, is voor dit gebied een nieuw missiespecifiek landenadvies opgesteld. Dit advies beschrijft de preventieve maatregelen die genomen moeten worden ter voorbereiding op deze uitzending. Daar waar voor individuele uitzendingen maatwerk benodigd is, dient de Verantwoordelijk Militair Arts contact op te nemen met de in het advies genoemde contactpersonen van de afdeling Force Health Protection van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid of te overleggen met kapitein ter zee-arts Stijnis, tropenspecialist van het Academisch Medisch Centrum. Het landenadvies is via bijgevoegde link te openen: http://intranet.mindef.nl/cdc/images/Mali%20%5BNoord%20en%20 Centraal%5D%20getekende%20versie_tcm4-1082110.pdf Sanofi Pasteur MSD heeft onlangs aangekondigd dat er een tijdelijke uitvoorraad situatie is ontstaan van het in Nederland geregistreerde gelekoortsvaccin Stamaril® (in mono-dosis verpakking). Er is (inter)nationaal op dit moment geen alternatief voor Stamaril® beschikbaar. Dit heeft tot gevolg dat er een mogelijk tekort aan vaccins tegen gele koorts ontstaat. De batches Stamaril® die al op de markt zijn gebracht kunnen overigens gewoon worden gebruikt. Sanofi heeft daarom van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) toestemming gekregen om Stamaril® in een multi-doses verpakking (10 doses per verpakking) voor de Nederlandse markt beschikbaar te stellen via de groothandel Europort Pharmaceuticals. Het niet-geregistreerde Stamaril® in multi-doses flacons mag enkel met een artsenverklaring worden geleverd. De multidoses vaccins zijn inmiddels ook beschikbaar (in verpakkingen van 10x10 doses) bij Europort Pharmaceuticals, waar ze direct dienen te worden besteld. De Operationele Commando's zijn inmiddels geïnformeerd over de te volgen procedure voor het bestellen van de vaccins. Facturering loopt wel via de reguliere farmaceutische groothandel Alliance Healthcare. Aangezien een verpakking van 10 doses slechts 6 uur na openen gebruikt mag worden, is het wel belangrijk te vaccineren militairen zoveel als mogelijk, te clusteren, teneinde verspilling van het kostbare multidoses vaccin te voorkomen. Het is nog niet duidelijk wanneer de reguliere, in Nederland geregistreerde, mono-dosis vaccins weer beschikbaar komen voor de Nederlandse markt. AMV draagspeld Om onderscheid te kunnen weergeven tussen de civiele en militaire verpleegkundigen is door het Instituut Defensie Geneeskundige Opleidingen (IDGO) een embleem voor Algemeen Militair Verpleegkundigen ontwikkeld. Dit heeft erin geresulteerd dat het Kleding en Persoonlijke Uitrusting (KPU) bedrijf sinds kort de beschikking heeft over de draagspeld Algemeen Militair Verpleegkundige (AMV) (NSN 17-121-9114). Deze draagspeld wordt op het moment van diplomering bij het IDGO verstrekt aan de verpleegkundige die de volledige ‘Aanvullende Deelkwalificaties (ADK’s)’ met succes heeft gevolgd. Op 19 november vindt de ceremoniële uitreiking van de eerste exemplaren van de draagspeld plaats bij het IDGO. Na deze datum kunnen diegenen die alle ADK’s al gevolgd hadden en in het bezit zijn van het AMV-diploma de draagspeld alsnog verkrijgen en via de webwinkel van het KPU-bedrijf bestellen. Randvoorwaarde hierbij is wel dat hiervoor de competentiecode - zoals gebruikt bij het embleem vaardigheid AMV 17-121-8855 - in Peoplesoft aan de betreffende persoon is toegekend. Voor zover dat nog niet is gebeurd zullen de tenuevoorschriften per krijgsmachtdeel aangepast moeten worden om daarin het draagrecht en de draagwijze vast te leggen. De krijgsmachtdelen zijn door de Commandant Defensie Gezondheidszorg Organisatie (C-DGO) geadviseerd het draagrecht van de civiele verpleegkundige speld (niveau 4 of 5) te laten vervallen. Vooronderzoek vervanging Geneeskundig Informatiesysteem DefenSie (GIDS) Het Geneeskundig Informatiesysteem DefenSie (beter bekend als GIDS) is het huidige elektronische patiëntendossier. GIDS is een complex systeem vanwege de diverse functionaliteiten die zijn ingebouwd: zoals ondersteuning van de geïntegreerde zorg, bedrijfsgeneeskundige zorg voor burgers, apotheek- en voorraadmodule, ondersteuning voor keuringen en vaccinaties e.d. Een systeem dat niet ‘kant-en-klaar’ van de markt aangekocht kan worden. Daarnaast moet het systeem overal ter wereld en altijd beschikbaar zijn. Eind oktober is het vooronderzoek gestart voor de vervanging van GIDS. In dit vooronderzoek zullen de wensen en eisen in kaart gebracht worden, zal worden onderzocht of binnen de NATO een systeem beschikbaar is dat aan de eisen voldoet en zal worden bezien wat de mogelijkheden op de civiele markt zijn gebruik makend van de nieuwe technieken om verschillende civiele systemen te integreren. Volgens planning zal dit vooronderzoek in april 2014 worden afgerond met een advies over een implementeerbare oplossing en een business case voor de daadwerkelijke vervanging van GIDS. In 2017 moet GIDS uit gefaseerd zijn. Eigen bijdrage MGGZ over 2012 voor militairen niet terecht Door een interne fout bij Univé tijdens de verwerking van de declaraties Militaire Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ) over 2012, heeft een aantal militairen ten onrechte een brief ontvangen waarin wordt vermeld dat ze een eigen bijdrage van € 100,00 of € 200,00 moeten betalen. De Stichting Ziektekostenverzekering Krijgsmacht gaat alle militairen die een dergelijke brief hebben ontvangen, een nieuwe brief sturen en gaat de fout corrigeren. Magazine n.a.v. Symposium Gezondheidsraad ‘Grenzen aan gezondheid’ Op 1 november 2013 vond, ter ere van het 111-jarig bestaan van de Gezondheidsraad het symposium ‘Grenzen aan gezondheid’ plaats. De drie thema’s van deze dag waren: ‘Leefstijl’, ‘Gezondheid in mondiaal perspectief’ en ‘Gezond of wel zijn?’ Naar aanleiding van dit symposium is een magazine samengesteld waarin een en ander is na te lezen. Het magazine is via internet te downloaden: http://www.gr111.nl/ Gewijzigde beschikbaarheid tuberculine PPD In eerdere berichtgeving en vervolgens in de beleidsnota DGO (http://intranet.mindef.nl/cdc/images/2013078312%20Nota%20TB%20 Screening_tcm4-1065926.PDF) zijn medewerkers reeds geïnformeerd over de werkwijze van de gewijzigde afhandeling van de tuberculose screening, als gevolg van een tekort aan tuberculine Purified Protein Derivative (PPD). Inmiddels is er een wijziging in beschikbaarheid van tuberculine PPD. Ondanks dat de voorraad nog niet volledig is genormaliseerd, is afgelopen dinsdag bekend geworden dat de eerste deellevering van het product inmiddels bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) is binnen gekomen. Het gaat om flacons van 1.5 ml (tuberculine PPD RT23 SSI injectievloeistof 20 TE/ml flacon; ALH-nummer 2936836; ZI-nummer 15916820). Het RIVM heeft met de eerste deellevering alle backorders kunnen uitleveren en daarnaast is nog een beperkte voorraad overgebleven. De voorraad zal was pas volledig zijn genormaliseerd als de tweede deellevering (naar verwachting in week 52) weer beschikbaar zal komen. Gezondheidscentra kunnen daarom de tuberculine PPD weer bestellen bij de groothandel Alliance Healthcare (cave reeds bestaande backorders c.q. naleveringen), zodat de screening weer kan worden aangevangen. De tijdelijke DGO uitvoeringsrichtlijn in de link is daarom tot nader order opgeschort. Indien de voorraden weer op peil zijn zal de uitvoeringsrichtlijn ook formeel per nota door CDC/DGO worden ingetrokken. Grootschalige oefening Calamiteitenhospitaal afgebroken vanwege een ongeluk Op 2 november vond in het Calamiteitenhospitaal een oefening plaats in de grootschalige opvang van gewonden. De oefening kreeg kort voor het einde een andere wending, toen op de A1 bij Muiden, een groot ongeval met een aantal touringcars plaatsvond. In korte tijd werd het Calamiteitenhospitaal vanuit de oefenmodus paraat gesteld voor de opvang van meerdere slachtoffers. Uiteindelijk heeft het Calamiteitenhospitaal 33 slachtoffers van het ongeluk opgevangen. Veelgestelde vragen EGB De lijst van veel gestelde vragen over het Eerstelijns Gezondheidszorg Bedrijf (EGB) is uitgebreid. U vindt de vragen en antwoorden via bijgevoegde link terug: http://intranet.mindef.nl/cdc/divisie_defensie_gezondheidszorg_ organisatie/staf_dgo_home/Herinrichting/faq/EGB/EGB.aspx ICMM-conferentie St. Petersburg De door de International Committee of Military Medicine conference (ICMM) georganiseerde conferentie voor militaire gezondheidszorg werd van 28 t/m 30 oktober in St. Petersburg gehouden. Er waren deelnemers uit diverse landen aanwezig. Door dr. Geuze van de MGGZ werd een presentatie gegeven over ‘Neurobiological and psychological Tijdelijk leveringsprobleem gelekoortsvaccin (mono-dosis) Stamaril® Gelekoortsvaccinatie maakt onderdeel uit van het aanvullende vaccinatiepakket voor militairen. De farmaceutische producent NMGT 67 - 1-44 42 JANUARI 2014 determinants of adverse mental health following military deployment’. Dit onderwerp mocht rekenen op de warme belangstelling van de aanwezige conferentiegangers. De nieuwsbrief (e-bulletin) van en voor de militaire gezondheidszorg is een maandelijkse uitgave van de Staf Defensie Gezondheidszorg Organisatie (DGO). Reacties of onderwerpen kunt u mailen naar p.burema@mindef.nl Deze nieuwsbrief en meer informatie over (militaire) gezondheidszorg is te vinden op het intranet: http://intranet.mindef.nl/portaal/pp/mgz/index.aspx en op de startpagina Gezondheidszorg Defensie: http://intranet.mindef.nl/portaal/pp/gezondheidszorg_defensie/index.aspx Aan- of afmelden voor de nieuwsbrief kan via Paulien Burema, tel: 030-218 4247 of per e-mail: p.burema@mindef.nl Nieuwsbrief Defensie Gezondheidszorg Nummer 12, december 2013 Levering beeldschermbril hervat In de oktobereditie van dit E-bulletin werd gemeld dat de beeldschermbril tijdelijk niet aangevraagd en niet geleverd kon worden, omdat het contract met de leverancier in oktober afliep. Inmiddels is er een nieuw contract afgesloten en kunt u weer een aanvraag indienen. Onder het kopje ‘bestelinformatie’ (http://cdcdirect.mindef.nl/gz/product_dienst/catalogus/gz/ceag/ Beeldschermbrillen/Beeldschermbrillen.aspx) in CDC Direct, is na te lezen aan welke voorwaarden voldaan moet worden om voor een beeldschermbril in aanmerking te komen en is het juiste aanvraagformulier (http://cdcdirect.mindef.nl/images/magema%20 beeldschermbril_tcm7-597441.docx) te downloaden. Om stagnatie of fouten bij aanvragen, leveringen en betalingen te voorkomen, dient u de nieuwe formulieren zoals deze bij CDC Direct zijn gepubliceerd, te gebruiken. Militaire Bloedbank opnieuw ISO-gecertificeerd Dinsdag 3 december vond bij de Militaire Bloedbank (MBB) een hercertificatie audit plaats. De audit richtte zich op het verwerven, bewerken, vrijgeven, opslaan en uitgeven van bloedproducten. Daarnaast kwam de borging van risico’s tijdens transport van bloedproducten aan bod. Als laatste werd de bewerking van bloedproducten en de toepassing in het missiegebied onderzocht. De complicatieregistratie bij transfusies maakt daar deel van uit. De MBB heeft de processen goed ingeregeld. Deze zijn voorzien van meerdere kwaliteitscontroles. Het management- en kwaliteitssysteem wordt adequaat onderhouden. Daarom is de ISO 9000:2008 hercertificatie toegekend tot 2016. Toch is er ruimte voor verbetering. De MBB dient structureler interne audits uit te voeren. Dit punt krijgt de aandacht tijdens volgende audits. De MBB verzorgt ook trainingen aan de eindgebruikers van bloedproducten (artsen, apothekers en verpleegkundigen). Zij worden in de operationele setting van de veldhospitalen opgeleid in het transfusiegereed maken van bloedproducten. De training is tijdens deze audit nog buiten beschouwing gelaten. De ambitie is om deze activiteit op te gaan nemen bij de vervolgaudits. Landenadvies Somalië (Mogadishu) In januari zal een aantal Nederlandse militairen als trainer worden ingezet in Somalië (Mogadishu). De preventieve adviezen en benodigde vaccinaties kunt u in het landenadvies Somalië (Mogadishu) (http://intranet.mindef.nl/cdc/images/20131202%20 Landenadvies%20Somalie_Mogadishu%20tbv%20EUTMSOM_ tcm4-1096100.PDF) nalezen. 13-15 oktober 2014 ‘State-of-the-art in Research of Medical Countermeasures Against Biological Agents’ Het NATO-panel STO/HFM-239 organiseert van 13-15 oktober 2014 in Vilnus (Lithuania) het symposium ‘State-of-the-art in Research of Medical Countermeasures Against Biological Agents’ (http://intranet.mindef.nl/cdc/divisie_defensie_gezondheidszorg_ organisatie/Startpagina_Gezondheidszorg/kalender/2014/oktober_ 2014/13-10_symposium_medical_countermeasures.aspx). Dit symposium is bestemd voor iedereen die geïnteresseerd is in de laatste ontwikkelingen op het gebied van diagnostiek, vaccins en therapeutic tegen biologische wapenagentia. Het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) nodigt defensiemedewerkers uit een presentatie tijdens dit symposium te verzorgen (mondeling of via een poster). De termijn voor de zgn. ‘Call for Papers’ sluit 15 maart 2014. Het definitieve programma van het symposium zal in april via de internetsite: http://www.cso.nato.int bekend gesteld worden. Voor meer informatie over o.a. aanmelding en locatie kunt u ook op deze internetsite terecht. Landenadvies Caribisch gebied Militairen die op de Caribische eilanden gestationeerd worden kunnen tijdens deze plaatsing voor de Quick Reaction Force (QRF) in dit gebied ingezet worden. Het is van belang dat deze militairen voorafgaand aan deze stationering conform het landenadvies Caribisch gebied gevaccineerd worden. Het advies is via intranet (http://intranet.mindef.nl/cdc/images/Landenadvies%20Caribische %20regio_tcm4-1090943.PDF) terug te vinden. SAP-gebruik MGLC Woensdag 20 november jl. vond de Resultaat-6 vergadering voor het SPEER-migratieproject Militair Geneeskundig Logistiek Centrum (MGLC) plaats. In deze vergadering hebben de projectleider, C-MGLC en vertegenwoordigers van CDC, HDFC, JIVC en de Transitie Management Organisatie (HDBV) verklaard dat de nazorg van het project met succes is afgerond. Dit betekent dat de lijnorganisatie van de DGO en in het bijzonder het MGLC in staat is - zonder hulp - het SAP-gebruik bij de ondersteuning van de bedrijfsvoering aan te wenden. Met het overdragen van het project in de lijnorganisatie zijn nog niet meteen alle bestaande bedrijfsvoeringproblemen opgelost. Het MGLC zal zich tot het eind van dit jaar richten op het verder wegwerken van de achterstanden in combinatie met de uitvoering van een gelijktijdige voorraadinventarisatie. Hiermee wordt de basis gestabiliseerd en kan er sneller en adequater op de klantvraag ingespeeld worden. Daarnaast zal de data van alle artikelen die in SAP zijn ingevoerd planmatig worden geschoond in de loop van 2014. Marieke Langemeijer (MGGZ) wint prijs voor ‘Beste Praktijkopleider’ Op 21 november kreeg Marieke Langemeijer, werkzaam bij het Kenniscentrum van de MGGZ, de prijs voor Beste Praktijkopleider 2013. Ze viel op bij de jury van het Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven ECABO doordat ze zich zo in haar stagiaires verdiept en hun komst bij haar collega’s vooraf aankondigt. Daarnaast plaatst ze vacatures op ‘stagemarkt.nl’ welke zijn afgestemd op de belevingswereld van jonge mensen en gebruikt ze haar kennis over het brein van jongeren om haar manier van begeleiden vorm te geven, bijvoorbeeld als het gaat om leren organiseren en structureren. Het aan de prijs verbonden geldbedrag is bestemd voor een maatschappelijk relevant onderwijsproject. Samen met de winnaars van 16 andere kenniscentra gaat Marieke Langemeijer nog de strijd aan om de titel ‘Beste Leerbedrijf en Praktijkopleider van Nederland’. De MGGZ is opgenomen in het register van ECABO als erkend leerbedrijf. Geldigheidsduur DMG/010 ‘Richtlijn RF-straling Defensie’ verlengd tot 1 november 2014 De ARBO-catalogus Kunstmatige Optische Straling (KOS) en de ARBOcatalogus Elektromagnetische (EM) velden vervangen op termijn de richtlijn RF-straling Defensie. Ter overbrugging naar de verschijning van deze catalogi is de geldigheidstermijn van de huidige aanwijzing verlengd tot 1 november 2014. De aanwijzing is via bijgevoegde link op intranet te vinden: http://intranet.mindef.nl/cdc/images/DMG%20010%20Richtlijn%20 RF%20straling%20Defensie_tcm4-963102.pdf De nieuwsbrief (e-bulletin) van en voor de militaire gezondheidszorg is een maandelijkse uitgave van de Staf Defensie Gezondheidszorg Organisatie (DGO). Reacties of onderwerpen kunt u mailen naar p.burema@mindef.nl Deze nieuwsbrief en meer informatie over (militaire) gezondheidszorg is te vinden op het intranet: http://intranet.mindef.nl/portaal/pp/mgz/index.aspx en op de startpagina Gezondheidszorg Defensie: http://intranet.mindef.nl/portaal/pp/gezondheidszorg_defensie/index.aspx Aan- of afmelden voor de nieuwsbrief kan via Paulien Burema, tel: 030-218 4247 of per e-mail: p.burema@mindef.nl NMGT 67 - 1-44 43 JANUARI 2014 1('(5/$1'60,/,7$,5*(1((6.81',*7,-'6&+5,)7 0,1,67(5,(9$1'()(16,('()(16,(*(=21'+(,'6=25*25*$1,6$7,( (PDLOQPJW#PLQGHIQO