Hoofdstuk 6 Investeringsprojecten Investeren Investeringsselectie is het analyseren en afwegen van investeringsalternatieven en het kiezen van de investeringen die worden uitgevoerd. Alles wat te maken heeft met het vastleggen van het vermogen valt onder investeringen, zoals gebouwen, liquide middelen. Soorten investeringen: Vervangingsinvesteringen, nieuwe machine kopen als een vervanging van een oude machine. Dus om de productiecapaciteit in stand te houden. Uitbreidingsinvesteringen, dient als kapitaalgoederenvoorraad om je saldo te vergroten, dus voor een hogere productie, omdat er meer vraag naar is. Twee soorten structuren binnen het investeren: Investeringsstructuur: Dit is de activa op de debetzijde van de balans. Onderscheid in vaste en vlottende activa wordt ook gemaakt. Financieringsstructuur: Dit is de passiva op de creditzijde van de balans. Onderscheid in eigen en vreemd vermogen wordt hier ook gemaakt. Investeringsproject/kasstromen Dit is het totaal van investeringen in vaste en vlottende activa dat nodig is om een investeringsbeslissing uit te voeren. Zo is het nutteloos om een bijvoorbeeld een machine (vaste activa) aan te schaffen zonder productiemiddelen (vlottende activa), dus is er een totaal van investeringen nodig bij de aanschaf van een activa. Een investeringsproject wordt gekenmerkt door de vrije kasstroom, dit is het vermogen dat een onderneming in kan zetten om een nieuwe investeringen te doen. Kasstroom (of cashflow) is het geld dat door een bedrijf stroomt, dus instroomt en uitstroomt. Uit de inkomsten en uitgaven komen er twee mogelijkheden uit: De positieve kasstroom is een kasstroom waarbij er meer geld binnenstroomt dan uitstroomt. De negatieve kasstroom is een kasstroom waarbij er meer geld uitstroomt dan binnenstroomt. Dit is erg riskant. Vrije kasstroom formule: Vrije kasstroom = Periodewinst na belasting + afschrijvingen – investeringen + Desinvesteringen Omzet – exploitatiekosten – afschrijvingen = nettowinst voor belasting Nettowinst voor belasting – belasting = nettowinst na belasting Nettowinst na belasting + afschrijvingen – investeringen + desinvesteringen = vrije kasstromen. Desinvesteringen is een bedrag dat men nog kan verdienen aan na het gebruik van een vaste activa. Verschil tussen kasstroom en winst wordt gevormd door de afschrijvingen op vaste activa. De afschrijvingen moeten na de periodewinst opgeteld worden voor de vrije kasstroom. Beoordeling van investeringsprojecten: Op basis van periodewinst: Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit (GBR); De verhouding tussen de gemiddelde jaarlijkse winst en het gemiddeld geïnvesteerd vermogen van een project. Formule: Gemiddelde jaarlijkse winst/Gemiddelde geïnvesteerde vermogen*100 Gemiddelde jaarlijkse winst = Totale winst/aantal jaren Gemiddelde geïnvesteerde vermogen = (investering + restwaarde) / 2 Op basis van cashflow: Terugverdienperiode, wanneer heb je een bepaalde investering terugverdient. Formule: Terugverdienperiode = -Investering + Kasstroom jaar 1 + kasstroom jaar 2 etc. totdat er een positief getal uit komt. Hoe langer de terugverdienperiode, hoe minder interessant de investering is. Op basis van Interne Rentabiliteit (=IR): Het verwachten rendement op een investering die bedrijven kunnen doen. Hier bereken je het gemiddelde jaarlijkse rendement van de investering. Formule Excel: =IR Op basis van Netto Contante Waarde (NCW): Hier gaat het om de som van alle toekomstige kasstromen. Er wordt dan naar het verschil gekeken tussen de contante waarde van de uitgaande stromen en ingaande stromen. Formule: -Investering + Kasstroom^1/Rentevoet^1 + Kasstroom^2/Rentevoet^2 + Kasstroom^3/Rentevoet^3 Rentevoet = Gemiddelde vermogenskostenvoet factor. Als de netto contante waarde positief is, kan het project uitgevoerd worden, omdat de rentabiliteit hoger ligt dan de gemiddelde vermogenskostenvoet. Excel =NHW(vermogenskostenvoetpercentage; selecteer vrije kasstromen(jaar1tot..) investeringsbedrag Interest: Enkelvoudige interest (rente), alleen rente betalen over de hoofdsom. Samengesteld interest: Rente over rente. Dus je betaalt rente over een bedrag waar je al rente over hebt betaald. Het bedrag na de rentes wordt de eindwaarde genoemd. Leasing: Voor de aanschaf van vaste activa is meestal een groot bedrag nodig. Zo’n groot bedrag is niet altijd beschikbaar bij een onderneming. In dat geval leasen zij dit activa, oftewel huren ze het. Bij het lease van een auto zijn er twee verschillende mogelijkheden: Financial leaseauto, U bent economisch eigenaar van de auto en de kosten en risico liggen bij u. Hierbij is een contract gekoppeld waarbij de huurder na het contract tegen een aanbetaling het geleasede object kan kopen. Operational leaseauto, de verhuurder is de economische eigenaar van de auto en draagt het ook de kosten en risico voor reparatie, onderhoud etc. Scenarioanalyse Dit is een manier waarbij er rekening wordt gehouden met de onzekerheden van de toekomstige bedragen. De vrije kasstromen zijn verwachte toekomstige bedragen daarom zijn er verschillende scenario’s die kunnen plaatsvinden: Pessimistisch: Dit is een scenario waarbij de verwachting slechter is dan de verwachte bedragen. Verwacht: Dit zijn de “gewone” verwachte bedragen. Optimistisch: Dit is een scenario waarbij de verwachting beter is dan de verwachte bedragen. Begrippenlijst: Vrije kasstromen = Het verschil in de bruto-ontvangsten uit de verkoop van de producten en de uitgaven in verband met de aanschaffing van productiemiddelen. Contante waarde = Huidige waarde van in de toekomst vervallend kapitaal of kapitalen. Eindwaarde = De waarde van een kapitaal op een toekomstig tijdstip. Enkelvoudige interest = Enkelvoudig intrest die over een oorspronkelijk bedrag wordt betaald. Financial lease = Onopzegbaar huurcontract met een lange looptijd. Gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit = De verhouding tussen de gemiddelde jaarlijkse winst en het gemiddelde geïnvesteerde vermogen. Gevoeligheidsanalyse = Het onderzoeken van het effect van een verandering in de hoogte van een variabele op het resultaat. Interne rentabiliteit = De disconteringsvoet waarbij de contante waarde van de verwachte vrije kasstromen gelijk is aan het investeringsbedrag. Investeren = Het vastleggen van vermogen in activa. Investeringsproject = Het geheel van investeringen in bij elkaar behorende vaste en vlottende activa. Leasing = Het huren van duurzame productiemiddelen. Netto contante waarde = De contante waarde van alle vrije kasstromen (inclusief het investeringsbedrag). Operational lease = Huurcontract waarbij de verhuurder het onderhoud en dergelijke verzorgt. Samengestelde interest = Renteberekening waarbij er interest over interest wordt betaald over een oorspronkelijk bedrag. Terugverdienperiode = De tijd die nodig is voordat de oorspronkelijke investering is terugverdient uit de vrije kasstromen. Tijdvoorkeur = Het ontvangen van een bedrag wordt hoger gewaardeerd als die eerder plaatsvindt. Uitbreidingsinvesteringen = Investeringen die dienen om de productiecapaciteit te vergroten. (gemiddelde) vermogenskostenvoet = Gemiddelde kostenvoet waartegen een onderneming vermogen kan aantrekken. Vervangingsinvesteringen = Investeringen die dienen om de productiecapaciteit in stand te houden, als er een machine stuk gaat. Formules: Vrije kasstroom formule: Vrije kasstroom = Periodewinst na belasting + afschrijvingen – investeringen + Desinvesteringen Omzet – exploitatiekosten – afschrijvingen = nettowinst voor belasting Nettowinst voor belasting – belasting = nettowinst na belasting Nettowinst na belasting + afschrijvingen – investeringen + desinvesteringen = vrije kasstromen. Rentabiliteit formule: Rentabiliteit = Winst/gemiddeld geïnvesteerd vermogen GBR-formule (gemiddelde boekhoudkundige rentabiliteit): GBR = Gemiddelde jaarlijkse winst/Gemiddelde geïnvesteerde vermogen*100 Gemiddelde jaarlijkse winst = Totale winst/aantal jaren Gemiddelde geïnvesteerde vermogen = (investering + restwaarde) / 2 Beoordelingen investeringsproject: Terugverdienperiode: Terugverdienperiode = Investering/Jaarlijkse Cashflow Jaarlijkse cashflow = Alle kasstromen opgeteld/Aantal jaar investering Op basis van Interne Rentabiliteit (=IR): Het verwachten rendement op een investering die bedrijven kunnen doen. Hier bereken je het gemiddelde jaarlijkse rendement van de investering. =IR Op basis van Netto Contante Waarde (NCW): Netto contante waarde = -Investering + Kasstroom^1/Rentevoet^1 + Kasstroom^2/Rentevoet^2 + Kasstroom^3/Rentevoet^3 Hoofdstuk 7 Werkkapitaalbeheer Werkkapitaalbeheer bestaat uit, voorraadbeheer, debiteurenbeheer en liquiditeitenbeheer. Ook wel de vlottende activa genoemd. Cashflowcyclus Het proces dat samenhangt met de productie en verkoopcyclus. Dit vindt plaats vanaf de aankoop van grondstoffen tot en met het afleveren van een gereed product aan de klant. Voorraadbeheer Voorraadbeheer wordt gedaan met het doel om de opslagkosten en bestelkosten te minimaliseren. Hiervoor wordt de formule van camp gebruikt, hieruit komt een optimale ordergrootte waar de kosten het laagst zijn. Het aanleggen en aanhouden van voorraden brengt kosten met zich mee, oftewel voorraadkosten. Een onderneming koopt goederen in, slaat deze op en verkoopt ze vervolgens weer. Het plaatsen van de kooporders brengt bestelkosten met zich mee. Bestelkosten zijn meestal gelijk, ongeacht de grootte van de order, daarom is het goedkoper om zo min mogelijk orders te plaatsen. Maar hoe groot exact deze orders moeten zijn berekend men door middel van de formule van camp. Formule van camp: Q* = √(2*D*F/c) Q* = Optimale ordergrootte / seriegrootte D = Totale afzet per periode/vraag F = Bestelkosten per order c = Opslagkosten per stuk per periode Bezwaren tegen formule van Camp Het gebruik van de formule is slechts geldig bij een aantal gevallen, zo wordt er uitgegaan van een geleidelijke afname van de voorraad, vaste bestelkosten per order en dat de bestelde order in zijn geheel binnenkomt. Alhoewel het wel als een indicatie kan gebruikt worden is het niet exact. Bestelniveau Bestelniveau is het voorraadniveau waarbij een nieuwe order moet geplaatst worden. Formule bij bestelniveau met zekerheid: Afzet per dag * levertijd order Formule bij bestelniveau met onzekerheid: Maximale afzet per dag * maximale levertijd per order Veiligheidsvoorraad Dit is een voorraad die wordt aangehouden in verband met onzekerheid van afzet en levertijd. Formule veiligheidsvoorraad: Bestelniveau bij onzekerheid – bestelniveau bij zekerheid Opslagkosten Veiligheidsvoorraad: Veiligheidsvoorraad * Opslagkosten per stuk Omzetsnelheid voorraad De mate waarin een onderneming erin slaagt om een goed voorraadbeheer te voeren, wordt uitgedrukt in de volgende formule: Omzetsnelheid van de voorraad: Inkoopwaarde van de omzet / gemiddelde voorraad Debiteuren en leverancierskrediet Debiteuren is een persoon die jouw geld schuldig is, debiteuren ontstaan doordat er leverancierskrediet wordt verleend, dus er wordt iets geleverd wat later pas wordt betaald. Crediteuren is dat jij een schuld hebt. Gevolgen van het verlenen van leverancierskrediet: Extra vermogensbehoefte Extra kosten van administratie en incasso Risico van wanbetaling (er is kans dat de persoon jou niet terugbetaalt) Een onderneming die leverancierskrediet verleent, moet ook betalingsvoorwaarden vastleggen. Hieronder valt een krediettermijn, dit is de termijn waarbinnen een rekening betaald worden. De lengte van de krediettermijn bepaalt het gemiddelde debiteurensaldo. Formule gemiddeld debiteurensaldo: Gemiddeld debiteurensaldo = (krediettermijn in maanden/12)*verkopen op rekening. Omdat, het later ontvangen van betalingen ongunstig is voor een onderneming (te maken met de kostenvoet leverancier) wordt er korting verleent voor een snelle betaling binnen een kortingstermijn die wordt bepaald. Debiteurenbeheer Debiteurenbeheer zorgt ervoor dat de betalingen binnen de besproken periode wordt betaald en op tijd worden verstuurd. Dit begint al voordat er iets wordt verkocht en geleverd aan een afnemer, dit wordt gedaan door de kredietwaardigheidsbeoordeling. Elementen van debiteurenbeheer: Kredietwaarheidsbeoordeling: Hier wordt achterhaald of degene die het geld moet betalen het wel zich kan veroorloven. Dit wordt gedaan door: Persoonlijke bezoeken aan de afnemers. Jaarrekening van de afnemers te controleren. Informatiebureaus te controleren. Hierbij komt ook een factoring bij kijken, dit is een factormaatschappij die alle administratie en incasso over neemt. De debiteurenbewaking zal dan hierbij ingrijpen. Mocht er toch niet betaald worden binnen de krediettermijn, wordt er naar de afnemer gebeld en zullen er maatregelen worden gehouden. Deze maatregelen vallen onder de incassopolitiek. De incassopolitiek houdt zich bezig met wat er gedaan kan worden om vorderingen te versnellen. In het ergste geval over kunnen gaan naar een deurwaarder. Formule gemiddelde krediettermijn: Gemiddelde krediettermijn = Gemiddeld debiteurenbedrag / verkopen op rekening * 365 dagen Liquiditeitsbeheer Liquide middelen (kasgeld, banksaldo) worden aangehouden om betalingen te voldoen. Als een onderneming geen voldoende liquide middelen heeft kan het niet aan zijn betalingsverplichtingen voldoen. Echter heeft het ook nadelen: Het veroorzaakt een vermogensbehoefte die moet worden gefinancierd. De investering in liquide middelen levert geen of nauwelijks inkomsten op. Er zijn 3 motieven voor het aanhouden van liquide middelen: Transactiemotief. Hier worden liquide middelen aangehouden om het productieproces in gang te houden. Dus de liquide middelen worden gebruikt om lonen te betalen, grondstoffen te kopen etc. Voorzorgmotief. Aanhouden van een extra voorraad liquide middelen in verband met onzekerheid ten opzichte van de grootte ervan en het tijdstip van de uitgaven en ontvangsten. Speculatiemotief. Aanhouden van een extra voorraad liquide middelen om te kunnen profiteren van prijsveranderingen van productiemiddelen. Dit wordt gedaan als een product zal gaan stijgen in de prijs. Mocht een onderneming zeer snel aan liquide middelen moeten beschikken kan het nog vrij beschikken tot een krediet, de zogeheten rekening-courantkrediet (tot een bepaald plafond). Liquiditeitsbegroting Hierin staan de verwachte inkomsten en de verwachte uitgaven van een bepaalde periode. Voorbeelden van ontvangsten: Contant verkopen Debiteuren Lening Verkoop op vaste activa Voorbeeld van uitgaven: Aflossen lening Betaling salarissen Betaling bankkosten Betaling huurkosten, kan ook vooruitbetaalde huur zijn. Betaling onderhoudskosten Ontvangsten zijn pas ontvangsten als het de onderneming pas binnen is gekomen. Uitgaven zijn pas uitgaven als het echt uitgegeven is. Zie het als een portemonnee. Afschrijvingskosten komen nooit op liquiditeitsbegroting, omdat het geen uitgaven is. Exploitatiebegroting geeft het maandelijkse overzicht over de verwachte winstgevendheid van je bedrijf. Zoals verwachte omzet, verwachte inkoop en verwachte kosten van een komende periode. Begrippen hoofdstuk 7: Bestelkosten = De kosten die komen kijken bij het plaatsen van een order. Bestelniveau = Een voorraadniveau waarbij een nieuwe bestelling moet geplaatst worden. Cashflowcyclus = Het omzettingsproces dat samenhangt met de productie- en verkoopcyclus vanaf de aankoop van grondstoffen tot en met de aflevering van gereed product aan de klant. Factoring = De overname van de administratie en incasso van een onderneming door een factormaatschappij. Gemiddelde krediettermijn debiteuren = Termijn die debiteuren gemiddeld uitstaan voor betaling. Incassopolitiek = Het geheel van maatregelen dat dient om de inning van uitstaande vorderingen te bespoedigen of veilig te stellen. Krediettermijn = Termijn waarbinnen een beschikbaar gesteld krediet moet worden afgelost. Leverancierskrediet = Krediet dat door de leverancier aan de afnemer wordt verstrekt als op de levering van de goederen niet direct betaald wordt. Liquiditeitsbegroting = Overzicht van alle verwachte ontvangsten en uitgaven in de komende periode. Omzetsnelheid van de voorraad = Verhouding tussen de inkoopwaarde van de omzet en de gemiddelde hoogte van de voorraden. Opslagkosten = Kosten van opslag, financiering en risico verbonden aan het aanhouden van voorraden. Optimale ordergrootte = De grootte van een bestelling waarbij de opslagkosten en bestelkosten het laagst zijn. Rekening-courantkrediet = Door een bank verstrekt krediet waarbij een onderneming tot een bepaald maximaal bedrag (kredietplafond) krediet mag opnemen. Veiligheidsvoorraad = Voorraad die wordt aangehouden in verband met onzekerheden betreft afzet en levertijd. Wanbetaling = Het niet, niet volledig of te laat betalen van vorderingen. Werkkapitaal = Vlottende activa. Formule hoofdstuk 7: Formule van camp: Q* = √(2*D*F/c) Q* = Optimale ordergrootte / seriegrootte D = Totale afzet per periode/vraag F = Bestelkosten per order c = Opslagkosten per stuk per periode Formule bij bestelniveau met zekerheid: Afzet per dag * levertijd order Formule bij bestelniveau met onzekerheid: Maximale afzet per dag * maximale levertijd per order Formule veiligheidsvoorraad: Bestelniveau bij onzekerheid – bestelniveau bij zekerheid Opslagkosten Veiligheidsvoorraad: Veiligheidsvoorraad * Opslagkosten per stuk Omzetsnelheid van de voorraad: Inkoopwaarde van de omzet / gemiddelde voorraad Formule gemiddeld debiteurensaldo: Gemiddeld debiteurensaldo = (krediettermijn in maanden/12)*verkopen op rekening. Formule gemiddelde krediettermijn: Gemiddelde krediettermijn = Gemiddeld debiteurenbedrag / verkopen op rekening * 365 dagen Hoofdstuk 8 Eigen vermogen Dit kan in goederen als geld, want eigen vermogen bestaan uit waardes en geldbedragen. Eigen vermogen bij eenmanszaak en Vof = Oorspronkelijke inbreng van de eigenaar + Eigen vermogen begin van het boekjaar + behaalde winst van de afgelopen periode -/- privéopnamen + privéstortingen Vof eigen vermogen = Al totaal gestort vermogen + winst – privéontrekkingen/opnamen 12000+7000+24000-3000 Eigen vermogen bij nv en bv = Aandelenkapitaal + reserves Aandelen Aandelen zijn deelnemingen in het eigen vermogen van een onderneming. Als een bedrijf succesvol is kan een aandeelhouder, dividend en koerswinst uitkeren. Ondernemingen geven aandelen uit om zo geld te trekken dat zij nodig hebben. Het totale bedrag waarover aandelen kunnen worden uitgegeven, noemen we de maatschappelijke kapitaal. Dit geeft aan hoe hoog het nominale bedrag van het geplaatste bedrag maximaal kan zijn. Soorten aandelen: Gewone aandelen: Een aandeel geeft je recht op een deel van de winst van een onderneming, als deze besluit zijn winst op te nemen. Preferente aandelen: Houders van preferente aandelen hebben bepaalde voorrechten, die gewone aandeelhouders niet hebben. Zoals zeggenschap in de onderneming of recht op uitkeringen. Prioriteitsaandelen: Als houder van deze aandelen kun je meebeslissen over de benoeming van bestuurders, commissarissen. De aandeelhouder hoeft hiervoor geen toestemming te vragen van de gewone aandeelhouders. Uitkeringspreferente aandelen: Deze aandelen geven voorrechten bij de winstuitkering. Geplaatste kapitaal ligt altijd lager dan de maatschappelijke kapitaal. Maatschappelijke kapitaal is 100% geplaatst. Dus geplaatst kapitaal ligt dan onder de 100%. Dividend Winstuitkering aan aandeelhouders wordt na afloop van het boekjaar op voorstel van de raad van bestuur vastgesteld door de aandeelhouders. De winstuitkering die aandeelhouders ontvangen, wordt dividend genoemd. Soorten dividend: Cashdividend, contant. Stockdividend, in aandelen. Tijdstippen van uitkering: Interimdividend, tussentijds uitkeren. Slotdividend, het dividend dat aan het einde nog moet worden uitgekeerd. Waarde van een aandelen Nominale waarde = Het bedrag dat een onderneming aan een aandeel oorspronkelijk heeft uitgegeven en op de balans wordt uitgegeven. Formule nominale waarde = Eigen vermogen / aantal aandelen van de onderneming. Beurswaarde = Marktwaarde op basis van vraag en aanbod, het punt waar deze twee kruisen. Intrinsieke waarde = Dit wordt berekend door het verschil tussen de bezittingen en de schulden (ookwel eigen vermogen) van een onderneming en dat de delen door de aantal geplaatste aandelen. Formule intrinsieke waarde = Eigen vermogen / geplaatste aandelen Rentabiliteitswaarde van een aandeel = Contante waarde van de toekomstige winsten. Verwachte jaarlijkse winst / marktrente (voorbeeld 0,06 = 6%) = Rentabiliteitswaarde onderneming. Formule = Rentabiliteitswaarde onderneming / aandelenkapitaal = rentabiliteitswaarde per aandeel Als de intrinsieke waarde hoger ligt dan de rentabiliteitswaarde, is dit slecht voor het bedrijf. Ligt de rentabiliteitswaarde hoger is dit goed voor het bedrijf. Reserves Soorten reserves: Open reserves: Agioreserves, dit kan afnemen, doordat een onderneming overgaat naar uitgifte van bonusaandelen. Dit zijn aandelen die gratis aan houders van aandelen worden uitgegeven, ten koste van de agioreserve, ookwel agiobonus genoemd. Winstreserve, winstinhouding (gedeelte van winst die in onderneming wordt gehouden) Herwaarderingsreserve, Waardestijging activa in de boekwaarde, echter mag deze waarde niet worden uitgekeerd. Stille/geheime reserves: Niet zichtbaar op balans, zoals er staat een gebouw is €1 miljoen, maar in werkelijkheid is het €1,1 miljoen. Grootte is onbekend, hierdoor kunnen ondernemingen mogelijke toekomstige verliezen (zonder naar buiten te brengen) wegpoetsen. Uitbreiden van eigen vermogen bij NV Agioreserves = Uitgifteprijs – nominale waarde van aandeel Winstreserve = Winst van bedrijf die niet aan aandeelhouders uitgekeerd worden, maar in bedrijf blijft. Herwaarderingsreserve = Nadat een activa een nieuwe waarde krijgt na waardestijging. Aandelenemissie: Een bedrijf kiest ervoor om aandelen uit te geven. Manieren van plaatsten aandelen: Openbare plaatsing, Hier kan elke belegger zich kan inschrijven, als een aandeel op de beurs zijn genoteerd. Onderhandse plaatsing, Hier kunnen kleinere nv’s, door het plaatsten van aandelen toch eigen vermogen aantrekken. Bij de emissieprijs is het vraagstuk zeer gevoelig, bij een te hoge emissieprijs zijn er te weinig kopers, waardoor de emissie mislukt. Bij en te lage emissieprijs moeten er nieuwe aandelen worden geplaatst, waardoor de toekomstige winst per aandeel weer daalt. De emissieprijs moet onder de beurswaarde liggen, anders zullen kopers het aantrekkelijker vinden om de aandelen direct op de beurs te kopen ipv via een emissie. Bij een vrije emissie mag iedereen deelnemen, mocht er steeds meer deelnamen komen, zal dit ten kosten gaan van de al bestaande aandeelhouders. Omdat, het aandeel door steeds meer deelnamen steeds meer in waarde daalt. Claimemissie is de uitgifte van nieuwe aandelen of obligaties, waarbij bestaande aandeelhouders een voorkeursrecht hebben. Deze voorkeursrecht worden claims geworden. Hierdoor blijft het zeggenschap van de voorkeursrechten groter, doordat ze als eerst in de emissie kunnen stappen. Formule Waarde claim = (Beurswaarde na emissie – Emissieprijs) / Aantal benodigde claims Stap 1: Waarde totale aandelen / emissieprijs per aandeel Stap 2: Beurswaarde na emissie = Aantal benodigde claims * claimwaarde + emissieprijs Stap 3: Aantal benodigde = Geplaatste aandelenkapitaal / stap 1 Stap 4: (beurswaarde – emissieprijs) / (stap 2 (aantal claims)) Begrippen hoofdstuk 8: Aandelen = Een kapitaal van een onderneming die is onderverdeeld tussen aandeelhouders. Agio = Bedrag dat bij uitgifte van aandelen wordt betaald boven de nominale waarde van aandelen. Agioreserve = Reserve ontstaat door verlenen van agio. Bonusaandelen = Aandelen die gratis aan aandeelhouders worden verstrekt ten koste van reserves. Claim = Voorkeurrecht dat bij een aandelenemissie wordt verleend aan bestaand aandeelhouders om bij voorrang op de emissie in te schrijven. Dividend = Winstuitkering aandeelhouder als vergoeding voor beschikbaar stellen van vermogen. Dividendstabilisatie = Het streven van nv om elk jaar gelijkblijvend dividend per aandeel uit te keren. Eigen vermogen = Vermogen dat door de eigenaren van de onderneming beschikbaar is gesteld. Herkapitalisatie = Verandering van de samenstelling van het eigen vermogen van een nv waarbij het geplaatste aandelenkapitaal wordt vergroot ten koste van de reserves. Herwaarderingsreserve = Reserve die ontstaat bij waardestijging van activa. Intrinsieke waarde = Verschil tussen de bezittingen en de schulden van een onderneming. Nominale waarde = Het bedrag dat bij de uitgifte voor een aandeel moet worden betaald. Rentabiliteitswaarde = De contante waarde van de verwachte toekomstige winsten van een onderneming. Reserves = Het gedeelte van het eigen vermogen dat bij een nv/bv boven het geplaatste aandelenkapitaal aanwezig is. Stille of geheime reserves = Reserve waarvan de grootte niet bekend is, maar wel de aanwezigheid. Stockdividend = Dividenduitkering in de vorm van aandelen. Tantième = Winstuitkering aan directie of commissarissen. Venture capital = Het risicodragend vermogen dat door middel van onderhandse plaatsing worden verkregen. Voorkeursemissie = Aandelenemissie waarbij de bestaande aandeelhouders recht hebben op voorrang bij het inschrijven van de volgende emissie. Winstreserve = Reserve die ontstaat bij het de winstinhouding. Formules hoofdstuk 8: Eigen vermogen bij eenmanszaak en Vof = Oorspronkelijke inbreng van de eigenaar + Eigen vermogen begin van het boekjaar + behaalde winst van de afgelopen periode -/- privéopnamen + privéstortingen Eigen vermogen bij nv en bv = Aandelenkapitaal + reserves Formule nominale waarde = Eigen vermogen / aantal aandelen van de onderneming. Formule intrinsieke waarde = Eigen vermogen / geplaatste aandelen Formule = Rentabiliteitswaarde onderneming / aandelenkapitaal = rentabiliteitswaarde per aandeel Formule Waarde claim = (Beurswaarde na emissie – Emissieprijs) / Aantal benodigde claims Stap 1: Waarde totale aandelen / emissieprijs per aandeel Stap 2: Aantal benodigde = Geplaatste aandelenkapitaal / stap 1 Stap 3: (beurswaarde – emissieprijs) / (stap 2 (aantal claims)) Hoofdstuk 9 Vreemd vermogen De vergoeding van het beschikbaar stellen van vermogen = rentevergoeding. De hoogte van de rentevergoeding is afhankelijk van een aantal factoren, namelijk: De marktrente: Voor de bepaling wordt de markt onderverdeeld in: Geldmarkt: Korte rente en lagere rente Maatstaf geldmarkt: Eu-ribortarieven, dit zijn tarieven waartegen banken kortetermijnleningen verstrekken. Kapitaalmarkt: Rente met een looptijd van minimaal 2 jaar en een hogere rente. Maatstaf kapitaalmarkt: Staatleningen De looptijd van de schuld: Hoe langer de looptijd, hoe hoger de rente is. Het risico voor de geldgever: Risico op wanbetaling. Rangorde van de geldgever: 1. Preferente schuldeisers, deze schuldeisers moeten hun geld voor de gewone schuldeisers hun geld ontvangen in het geval van faillissement. 2. Daarna komen de gewone schuldeisers. 3. Achtergestelde schuldeisers, dit zijn de laatste schuldeisers die geld terugkrijgen bij faillissement. Het achtergesteld vreemd vermogen en eigen vermogen vormen samen het garantievermogen. In geval van faillissement dient dit vermogen als buffer gebruikt te worden voor het betalen van de schulden. Verhandelbaarheid van de schuld Of iemand de schuld over kan nemen van jou. Dit kan door bijvoorbeeld door de schuld als obligatie te verkopen. De houder van de obligatie is dan ook de schuld. Het risico bij verplichtingen wordt bepaald door het eigen vermogen in de onderneming en het risico bij schulden wordt berekend door de kredietwaardigheid. Deze rating wordt voortdurend gemeten bij bureaus. Hoe hoger de rating, hoe meer zekerheid er is dat de geldlener zijn verplichtingen kan nakomen. Voor kleine ondernemingen is dit niet vanzelf beschikbaar en moeten zij zelf naar informatiebureaus gaan voor deze kredietwaardigheid. Vreemd vermogen: Korte termijn: Leverancierskrediet: Een onderneming krijgt goederen zonder dat deze meteen te hoeven betalen. Afnemerskrediet: De betaling vindt plaats voordat de goederen zijn geleverd. (denk aan een pakketje online bestellen en het pakketje later ontvangen.) Near Banking: Een vorm van onderlinge kredietverlening (geld uitlenen) tussen bedrijven. Commercial paper: Kortlopende verhandelbare schuldbewijzen aan toonder, uitgegeven door bedrijven. Overlopende passiefposten: Balansposten die op korte termijn moeten worden betaald. Zoals salarissen en belastingen. Lange termijn: Banklening Obligatielening, vreemd vermogen. Medium term notes, verhandelbare schuldbewijzen aan toonders in grote coupures met een looptijd van 2 tot 5 jaar. Banklening Bij het aanvragen van een banklening beoordelen ze de kredietaanvraag op de volgende criteria: Kredietnemer; Er wordt gekeken naar eerder contacten tussen de bank en de kredietnemer. Marketingplan; bestaan uit de P’s Investeringsplan; Waarin er wordt in geïnvesteerd en hoe het wordt gefinancierd. Cijfermatige onderbouwing; op basis van de marketingplan en investeringsplan. Buffer in het bedrijf Onderhandse geldlening; als een geldgever en bedrijf direct met elkaar in contact zijn over de lening. Hypothecaire geldlening; hierbij heeft de geldgever het recht bij niet betalen van schuld, een goed te verkopen om te schuld te voldoen. Een geldlening die is onderverdeeld in afzonderlijke schuldbetekenissen noemen we obligaties. Obligatielening Gewone obligaties Hypothecaire obligaties, een lening waarbij een onderpand in de lening is die kan gebruikt worden als de lening niet meer terugbetaald kan worden. Dus wordt het onderpand verkocht als de lening niet meer terugbetaald kan worden en het onderpand moet worden verkocht. Achtergestelde obligaties, dit is een obligatie die (in geval van een faillissement) pas wordt terugbetaald nadat alle andere schuldeisers zijn terugbetaald. Converteerbare obligaties, als je een obligatie kan omzetten in aandelen. Zero bonds, dit is een obligatie waarbij gedurende de looptijd geen rente wordt uitgekeerd. Aan het eind van de looptijd wordt een aflossing bedrag betaald dat hoger is dan het emissiebedrag van de obligatie. Discount bonds, dit is een obligatielening met een lage couponrente. Waarbij aan het eind een hoger bedrag dan de uitgifteprijs wordt betaald. Converteerbare obligaties Omwisselbaar in aandelen. Tegen een vooraf vastgestelde prijs. In een vooraf bepaalde periode. Omwisselrecht (geen plicht!). Waarde van een converteerbare obligatie Nominale waarde, het bedrag waarvoor een obligatie oorspronkelijk wordt uitgegeven. Obligatie waarde, wat de obligatie op een bepaald moment waard is. Conversie waarde, wat is de obligatie waard in aandelen. Beurswaarde, marktwaarde op basis van vraag en aanbod. Formule conversiewaarde per obligatie: Conversiewaarde per obligatie = waarde per aandeel * beurswaarde aandeel Nominale waarde / conversieprijs = waarde per aandeel Berekening kostenvoet leverancierskrediet Stap 1 = Korting = factuurbedrag * factorpercentage korting Stap 2 = Gemiste korting als kosten leverancierskrediet in procenten = Korting / (factuurbedrag – korting) * 100 Stap 3 = Maximale tijd voor betaling factuurdatum – krediettermijn voor korting. Krediettermijn voor korting = Betaling binnen … dagen na factuurdatum – betaling binnen … dagen voor korting Stap 4 = Aantal dagen in jaar / stap 2 * stap 1 Voorbeeldberekening: Factuurbedrag: €243 Betalingsvoorwaarden: Betaling dient binnen 25 dagen na factuurdatum te worden voldaan. Men ontvangt 3% korting bij betaling binnen 4 dagen. Korting = 243 * 0,03 = €7,29 bij betaling binnen kortingstermijn Als er na de 4 dagen wordt betaald is de kans op korting gekeken. Dit wordt gezien als kosten van leverancierskrediet. 7,29/(243-7,29)*100 = 3,09% = In procenten de kosten van leverancierskrediet. Bij betaling na 25 dagen is de krediettermijn: 25-4= 21 dagen De kosten van het leverancierskrediet op jaarbasis zijn dan: 365/21*3,09=53,7% Kosten van leverancierskrediet Bij betaling binnen 8 dagen= 1,5% korting Maximale dagen 45 dagen 360 dagen 360/(45-8)*1,5= 14,6% Voorzieningen Toekomstige verplichting. Samenhangend met bedrijfsuitoefening. Omvang en tijdstip onbekend. Reserve = Eigen vermogen, opvangen toekomstige verliezen. Voorziening = Vreemd vermogen, opvangen van toekomstige verplichtingen. Hoofdstuk 10 Beoordeling van de financiële structuur Door te kijken naar de gezondheidstoestand van een onderneming kan men kijken hoe gezond de onderneming is: Rentabiliteitskengetallen; Levert een bedrijf rendement op? (rendement) Solvabiliteitskengetallen; Is een bedrijf in staat om de langlopende schulden af te lossen? (schulden aflossen) Liquiditeitskengetallen; Is het bedrijf in staat om op korte termijn te voldoen aan de betalingsverplichtingen? (betalingsverplichtingen) Rentabiliteit: Verhouding tussen de winst en het vermogen dat dit inkomen heeft verdiend. Geeft aan hoeveel winst een bedrijf maakt per geïnvesteerde euro. Formules: Rentabiliteit totale vermogen = Winst voor aftrek van intrest en belasting / Gemiddeld totaal vermogen * 100 Rentabiliteit eigen vermogen = Winst na aftrek van interest en belasting / Gemiddeld eigen vermogen * 100 Rentabiliteit vreemd vermogen = Intrest / Vreemd vermogen * 100 Bij het berekenen van de rentabiliteit eigen vermogen voor belasting, dan haal je alleen de intrest van de winst af. Bij het berekenen van de rentabiliteit eigen vermogen na belasting, dan haal je de interest en belasting van de winst af. Financiële hefboomwerking Wanneer een bedrijf een businessplan heeft kan er vreemd vermogen aangetrokken worden. Dit vreemd vermogen kan dan weer in het bedrijf geïnvesteerd worden. Denk aan een lening. Er is sprake van een financiële hefboomwerking wanneer het inkomen van een bedrijf hoger liggen dan de kosten van de rente die over het vreemd vermogen moeten betaald worden. Formules Financiële hefboomwerking: (1 – f) * (RTV – RVV) * VV/EV f = belastingtarief, RTV = Rentabiliteit totale vermogen RVV = Rentabiliteit vreemd vermogen Dupont chart Omzet Omloopsnelheid totaal vermogen Vlottende activa / + Totaal vermogen Vaste activa Rentabiliteit totaal vermogen * Omzet Bedrijfsresultaat Bruto-winstmarge / Kosten Omzet Solvabiliteit Solvabiliteit is een formule waarmee je de financiële gezondheid van je onderneming meet. Het getal geeft aan of je op lange termijn aan je betalingsverplichtingen kunt voldoen. Een hoge solvabiliteit is gunstig voor je leveranciers en financiers. De solvabiliteit geeft de verhouding tussen uw eigen vermogen en het totaal vermogen van een bedrijf. Formule solvabiliteit: Eigen vermogen / Totaal vermogen Debt ratio is een andere manier om naar de solvabiliteit te kijken. Als de ratio daalt, verbeter de solvabiliteit. Omdat, je vreemd vermogen daalt dus je minder schulden hebt. Formule Debt ratio: Vreemd vermogen / Totaal vermogen Het weerstandsvermogen is een vermogen om eventuele toekomstige verliezen op te vangen en een faillissement te voorkomen. Rentedekkingsfactor Rentedekkingsfactor geeft aan in welke mate de onderneming in staat is uit het bedrijfsresultaat de interestlasten te voldoen. Formule rentedekkingsfactor: Winst voor aftrek van intrest en belasting (bedrijfsresultaat) / Intrestlasten vreemd vermogen Liquiditeit De liquiditeit geeft aan of een organisatie in staat is om op korte termijn aan haar betalingsverplichtingen te voldoen. Door Dynamisch te kijken wordt er gekeken naar een periode door middel van de liquiditeitsbegroting. Door Statisch te kijken wordt er gekeken naar een momentopname door gebruik te maken van de qurrent ratio, quick ratio en de netto-werkkapitaal. Statische liquiditeit Het netto werkkapitaal is het verschil tussen het vlottende activa en kortlopend vreemd vermogen. Hoofdstuk 11 Financiële markten Financiële markten Ontmoetingsplaats van vragers en aanbieders van vermogen. Vraag en aanbod. Aanbieders van vermogen: Banken Institutionele beleggers Particuliere beleggers Bedrijven Institutionele beleggers zijn financiële instellingen die grote vermogens beheren, zoals pensionfondsen. Particuliere beleggers kunnen beleggen verkiezen boven sparen als zij bereid zijn het extra risico te nemen. Beleggen heeft hogere rendement dan sparen, maar is wel riskanter. Effectenbeurs Dit is een georganiseerde markt waar wordt gehandeld in effecten. Verhandelde effecten: Aandelen Derivaten Opties Futures Turbo’s Derivaten: Het recht voor een koper om een bepaald product voor een bepaalde koers te kopen of te verkopen. Opties: Geeft het recht aan een koper, om een bepaald product te kopen tegen een vooraf afgesproken prijs in een bepaalde periode. Futures (plicht): Dit is een termijncontract waarbij de koper en verkoper vooraf een prijs en tijdstip hebben vastgesteld waartegen een onderliggend financieel product wordt geleverd. Turbo’s: Het kopen of verkopen van een onderliggende waarde, waarbij meestal het grootste gedeelte wordt gefinancierd door een bank. Optie Calloptie: Recht om een aandeel te kopen in een bepaalde periode tegen een vooraf afgesproken uitoefenprijs. Dit kan je doen als het aandeel nu duurder is geworden, maar je een lagere prijs eerder hebt afgesproken. Putoptie: Recht om een aandeel te verkopen in een bepaalde periode tegen een vooraf afgesproken uitoefenprijs. Dit kan je doen als het aandeel nu duurder is en later goedkoper wordt. En je het wilt verkoper voor de prijs van nu. Uitoefenprijs: Dit is de prijs waartegen de houder van een optie een aandeel kan kopen of verkopen. Waarde aandelenoptie Intrinsieke waarde: De waarde die van de optie bij het direct uitoefenen van een optie. Formule: Calloptie = n * (beurswaarde aandeel – uitoefenprijs) n = altijd 100 Putoptie = n * (uitoefenprijs – beurswaarde aandeel) n = altijd 100 Er kunnen ook meerdere n zijn dan doe je 100 * aantal n. Verwachtingswaarde: Het verschil tussen beurswaarde en de intrinsieke waarde van de optie. (Beurswaarde – intrinsieke waarde optie) Calloptie: 100 * (37,38 – 36) = 138 Putoptie: 100 * (36 – 37,38) = nihil Als de uitoefenprijs lager is dan de beurswaarde spreken we van nihil (0 of negatief) Bij een oefenprijs nihil neem je 0 bij het berekenen van de putoptie. Beleggingskengetallen Een belegger kan gebruik maken van kengetallen om een keuze te maken in welk aandeel te investeren. Twee soorten: Dividendgerichte kengetallen (rendement en pay-outratio) Koersgerichte kengetallen (koers-winstverhouding, koers-cashflowverhouding, koersintrinsiekewaardehouding) Dividendgerichte kengetallen Formule Rendement: Uitgekeerd dividend / beurswaarde einde boekjaar * 100 Pay-out staat voor uitbetalen. Meestal wordt niet de volledige winst na belasting als dividend uitgekeerd. De Pay-out ratio is het deel van de winst na belasting dat in de vorm van dividend wordt uitgekeerd. Formule Pay-out ratio: Dividend per aandeel / winst per aandeel * 100 Koers/winstverhouding: Beurswaarde / winst per aandeel Koers/cashflowverhouding: Beurswaarde / cashflow per aandeel Koers-intrinsieke waarde: Beurswaarde / intrinsieke waarde per aandeel Formules hoofdstuk 6 t/m 11 Formule van camp: Q* = √(2*D*F/c) Q* = Optimale ordergrootte / seriegrootte D = Totale afzet per periode/vraag F = Bestelkosten per order c = Opslagkosten per stuk per periode Bestelniveau met zekerheid: Afzet per dag * levertijd order Bestelniveau met onzekerheid: Maximale afzet per dag * maximale levertijd per order Veiligheidsvoorraad: Bestelniveau bij onzekerheid – bestelniveau bij zekerheid Opslagkosten Veiligheidsvoorraad: Veiligheidsvoorraad * Opslagkosten per stuk Gemiddeld debiteurensaldo: Krediettermijn in maanden / 12 * verkopen op rekening Gemiddeld krediettermijn: Gemiddeld debiteurenbedrag / verkopen op rekening * 365 Eigen vermogen: Eigen vermogen begin van het boekjaar + behaalde winst van de afgelopen periode -/privéopnamen + privéstortingen Eigen vermogen bij eenmanszaak en Vof = Ingebracht vermogen Eigen vermogen bij nv en bv = Aandelenkapitaal + reserves Nominale waarde: Nominale waarde = Eigen vermogen / aantal aandelen van de onderneming. Intrinsieke waarde: Intrinsieke waarde = Eigen vermogen / geplaatste aandelen Claim waarde: (Beurswaarde na emissie – Emissieprijs) / Aantal benodigde claims Stap 1: Aantal geplaatste aandelen voor emissie – voorkeursemissie Stap 2: (verwachte beurskoers na emissieprijs) / Stap 1 Formule conversiewaarde per obligatie: Conversiewaarde per obligatie = waarde per aandeel * beurswaarde aandeel Nominale waarde / conversieprijs = waarde per aandeel Kostenvoet leverancierskrediet jaarbasis Gebruik van korting is = (100%-kortingspercentage) = factuurbedrag. Na kortingstermijn betalen = Dit betekent dat je de (100%-kortingspercentage) leent en niet 100% leent. Het kortingspercentage is geen onderdeel van de van de “geleende” bedrag, maar is de rente. Voorbeeld kostenvoet leverancierskrediet jaarbasis Bij betaling na de kortingstermijn wacht je met het betalen van (100%-kortingspercentage), hierover betaal je dan het kortingspercentage. Dus bij een kortingspercentage van 1,5%, betaal je 1,5%/(100%-1,5%)*100= 1,52284% rente. De 1,52284% is de rente voor het lenen van de 98,5% van het factuurbedrag voor het niet gebruik van maken van de kortingstermijn. Maximale dagen – kortingstermijn = extra tijd die men krijg voor het lenen van de 98,5% van het factuurbedrag. Kostenvoet afnemer die gebruikmaakt van leverancierskrediet op jaarbasis (aantal dagen in jaar / (maximale dagen – kortingstermijn))*(kortingspercentage/(100%kortingspercentage)*100= kostenvoet voor gebruik leverancierskrediet op jaarbasis. Rentabiliteit totale vermogen = Winst voor aftrek van intrest en belasting (bedrijfsresultaat) / Gemiddeld totaal geïnvesteerd vermogen * 100 Rentabiliteit eigen vermogen = Winst na aftrek van intrest en belasting / Gemiddeld geïnvesteerd eigen vermogen * 100 Rentabiliteit vreemd vermogen = Betaalde intrest / Gemiddelde geïnvesteerde vreemd vermogen * 100 Financiële hefboomwerking: REV: (1 – f) * RTV + (RTV – RVV) * VV/EV f = Belastingtarief, RTV = Rentabiliteit totale vermogen RVV = Rentabiliteit vreemd vermogen VV = Vreemd vermogen EV = Eigen vermogen REV vb: RTV + (RTV -RVV) + VV/EV Financieel risico: Financieel risico = Bedrijfsrisico * Hefboomfactor Netto werkkapitaal: Vlottende activa – kortlopend vreemd vermogen Eigen vermogen + langlopend vreemd vermogen – vaste activa Current ratio: Vlottende activa / kortlopend vreemd vermogen Quick ratio: (Vlottende activa – voorraden) / kortlopend vreemd vermogen (debiteuren + liquide middelen) / kortlopend vreemd vermogen Solvabiliteit: Eigen vermogen / Totaal vermogen Debt ratio: Vreemd vermogen / Totaal vermogen Rentedekkingsfactor: Winst voor aftrek van intrest en belasting (bedrijfsresultaat) / Intrestlasten vreemd vermogen Calloptie: n * (beurswaarde aandeel – uitoefenprijs) n = altijd 100 Putoptie: n * (uitoefenprijs – beurswaarde aandeel) n = altijd 100 Rendement: Uitgekeerd dividend / beurswaarde einde boekjaar * 100 Pay-out ratio: Dividend per aandeel / winst per aandeel * 100 Koers/winstverhouding: Beurswaarde / winst per aandeel Koers/cashflowverhouding: Beurswaarde / cashflow per aandeel Koers-intrinsieke waarde: Beurswaarde / intrinsieke waarde per aandeel