Elektrische machines 1 Herhaling magnetisme-wisselstroom 1.1 Magnetisme 1.1.1 Veldlijnen Magnetische veld -> voorgesteld door een bundel veldlijnen welke een richting toegekend krijgen. Binnen magneet -> Zuid naar noord Buiten magneet -> Noord naar zuid 1.1.2 Veldsterkte Is de kracht die een magnetisch veld tot gevolg heeft op een magneetpool van 1Wb. Bij een elektromagneet wordt de veldsterkte H veroorzaakt door een stroom I. Stijgt de stroom -> veldsterkte neemt toe Eenheden: N/wb of A/m Men onderscheidt 3 situaties: 1. Rechte stroom voerende geleider 2. Cirkelvormige stroom voerende geleider 3. Spoel als stroom voerende geleider 1.1.3 Flux Soort magnetische stroom (eenheid: Wb (weber)) De flux die ontstaat ten gevolge van een magnetisch veldsterkte is afhankelijk van de materiaalsoort en de oppervlakte waarin de flux zich ontwikkeld. < 1: koper, hout, lood >1: staal Geeft aan in welke mate een materiaal de magnetische stroom gaat versterken of verzwakken. Elektrische machines 1 1.1.4 Inductie Staat voor de magnetische fluxdichtheid en is de flux uitgedrukt per eenheid van oppervlakte. Evenredig verband tussen veldsterkte en inductie, deze evenredigheid is slechts geldig zolang het materiaal geen magnetische verzadiging vertoont. Afhankelijk van de materiaalsoort waarin het magnetisch veld zich voordoet zal bij een bepaalde veldsterkte een zekere verzadiging optreden waardoor de toename in inductie niet meer evenredig gebeurt met de toename van de veldsterkte en dus van de elektrische stroom 1.1.5 Magnetische hysteresis Ten gevolge van het remanent magnetisme dat vooral de ferromagnetische materialen vertonen, ontstaan de hysteresislus Geïdealiseerde curve -> niet in werkelijkheid Dit fenomeen wordt meestal geïllustreerd door middel van een magnetisatiecurve, ook wel een hysteresis-lus genoemd. Deze curve toont de magnetisatie van het materiaal als functie van het aangelegde magnetische veld. Bij het vergroten van het aangelegde veld zal de magnetisatie van het materiaal toenemen, maar er zal een punt komen waarop verdere toename van het veld weinig verandering in de magnetisatie veroorzaakt. Dit wordt het verzadigingspunt genoemd. Wanneer het aangelegde veld vervolgens wordt verminderd, zal de magnetisatie niet onmiddellijk naar nul terugkeren, maar een resterende magnetisatie behouden. Dit wordt de remanente magnetisatie genoemd. Als het aangelegde veld nu in de tegenovergestelde richting wordt verhoogd, zal de magnetisatie eerst in de tegenovergestelde richting afnemen voordat deze weer verzadigt. De magnetisatie zal dan niet volledig naar nul terugkeren, maar een negatieve restmagnetisatie behouden. De breedte van de hysteresis-lus geeft de magnetische retentie van het materiaal aan, dat wil zeggen de neiging van het materiaal om zijn magnetisatie te behouden. Materialen met een brede hysteresis-lus, zoals ferromagnetische materialen, worden vaak gebruikt in toepassingen waarbij magnetische opslag of schakelingen nodig zijn, zoals in harde schijven of transformatoren. Elektrische machines 2 1.1.6 Magnetische weerstand – magnetomotorische kracht 1.1.7 Lorentzkracht Op een stroom voerende geleider, in een magnetisch veld wordt een kracht uitgeoefend. 1.1.8 De wet van Lenz Zelfinductie van een spoel. Een fluxvariatie doorheen een wikkeling doet een spanning ontstaan welke de fluxvariatie probeert tegen te werken. Elektrische machines 3 1.2 Wisselstroomgrootheden 1.2.1 Resistieve belasting 1.2.1.1 Impedantie 1.2.1.2 Stroom en spanning vectorieel 1.2.1.3 Stroom en spanning als tijdsfunctie 1.2.2 Zuiver inductieve belasting 1.2.2.1 Impedantie 1.2.2.2 Spanning en stroom vectorieel 1.2.2.3 Spanning en stroom als tijdsfunctie Elektrische machines 4 1.2.3 Zuiver capacitieve belasting 1.2.3.1 Impedantie 1.2.3.2 Spanning en stroom vectorieel 1.2.3.3 Spanning en stroom als tijdsfunctie 1.2.4 Vermogen Enkel het actief vermogen kan in een andere vorm van energie worden omgezet 1.2.5 Driefasige wisselstroomgrootheden Direct eenfasig net: 3 wisselspanningen met dezelfde grootte maar telkens 120° verschoven in de tijd. Elektrische machines 5 1.2.5.1 Sterschakeling Lijnspanning -> tussen 2 lijndraden Fasespanning -> tussen 1 lijndraad en nul geleider 1.2.5.2 Driehoekschakeling 1.2.5.3 Vermogen Elektrische machines 6 2 Transformatoren De transformator is een statisch elektromagnetisch toestel dat instaat voor de omzetting van elektrische energie bij U1, I1, f -> elektrische energie U2, I2, f. De werking is gebaseerd op het verschijnsel van wederzijdse inductie -> ontstaan van een EMK in een spoel t.g.v. stroomverandering in een andere spoel. 2.1 De ideale transformator 2.1.1 Kenmerken Geen koperverliezen: elektrische weerstand primaire en secundaire wikkeling worden verwaarloosd. Geen lekreactanties: geen lexflux, alle veldlijnen die worden opgewekt in de magnetische kern blijven volledig binnen het magnetisch materiaal Geen ijzerverliezen: geen rekening gehouden met hysteresis en wervelstroomverliezen. Magnetiseringsstroom: Iµ = 0, het magnetisch veld dat wordt opgewekt in de kern ondervindt geen magnetische weerstand (Rm = 0). t.g.v. de laatste twee is I0 = 0. 2.1.2 Werking van de onbelast ideale transformator Primaire wikkeling -> spanning U1 aangelegd. Ten gevolge van U1 ontstaat er een stroom I0 doorheen de spoel (I0 ijlt 90° na op U1). I0 = zeer klein, verwaarloosbaar bij een ideale transformator. Ten gevolge van I0 ontstaat er een flux (nullastflux, magnetiseringsflux) = Ф0 Door deze fluxvariatie wordt er een (tegen) EMK opgewekt in primaire en secundaire wikkeling. Uit afleiding van de formules blijkt dat de spanning E1 90 graden voor ijlt op de nullastflux en dus in fase is met U1. Aangezien de flux in de primaire en secundaire wikkeling dezelfde is kunnen we stellen dat Elektrische machines 7 Uit verdere afleiding van de formules kunnen we zien dat er een evenredig verband is tussen de spanning en flux. Uit deze uitdrukking kunnen we vaststellen dat de flux die stroomt doorheen de een gemagnetiseerde kern enkel afhankelijk is van de spanning, frequentie en het aantal windingen. Factoren constant -> flux constant. Vectordiagram: 2.1.3 Werking van de belast ideale transformator Ten gevolge van de belasting Z zal er een secundaire stroom I2 vloeien. De faseverschuiving tussen I2 en U2 wordt volledig bepaald door de aard van de belasting. Elektrische machines 8 Vectordiagrammen: 2.2 De werkelijke transformator 2.2.1.1 Koperverliezen Zowel primaire als secundaire wikkelingen hebben een ohmse weerstand. Gezien de wet van Pouillet bekomen we R1 en R2 voor de primaire en secundaire wikkeling. Wanneer er door deze weerstanden een stroom vloeit ontstaat er hierover een spanningsval en wordt er dus ook elektrische energie omgezet in warmte (joulle-effect: R1.I1² en R2.I2²). 2.2.1.2 De lekfluxen Ideale transformator -> alle veldlijnen doorheen magnetisch materiaal sluiten en dus ook door beide wikkelingen omvat zijn. In werkelijkheid zal echter een gedeelte van de flux zich doorheen de lucht sluiten. Primaire lekflux (in fase met I1): Gaat door primaire wikkeling maar sluit zich doorheen de lucht en vloeit dus niet doorheen de secundaire wikkeling. Secundaire lekflux (in fase met I2): Gaat door de secundaire wikkeling maar sluit zich doorheen de lucht en vloeit dus niet doorheen de primaire wikkeling. Elektrische machines 9 2.2.2 De magnetiseringsstroom 2.2.3 De ijzerverliezen Bestaan uit hysteresisverliezen en wervelstroomverliezen. Bij een constante spanning en frequentie, de flux en dus ook de inductie in het magnetisch materiaal constant blijft. Beide verliezen leiden tot warmteontwikkeling en kunnen dus als een zuiver actief vermogen worden beschouwd. Warmtedissipantie: Pfe = Rfe.I²fe -> ijzerverliezen worden voorgesteld door een fictieve weerstand Rfe welke doorlopen wordt door de stroom Ife. 2.2.4 De nullaststroom De som van de magnetiseringsstroom Iµ en de ijzerverliesstroom Ife wordt de nullaststroom genoemd. Ten gevolge van de ijzerverliezen zal de nullaststroom I0 niet in fase zijn met de nullastflux (Ф0). Dit faseverschil is ook te verklaren aan de hand van de magnetisatiekromme. Vectordiagram kunnen opstellen p22 Elektrische machines 10 2.3 Vermogen en rendement Actief vermogen: P = U.I.cos (fie) [W] Reactief vermogen: Q = U.I.sin (fie) [VAR] Schijnbaar vermogen: S = U.I [VA] Op de kentekenplaat van een transformator staat steeds het schijnbaar vermogen vermeld samen met de spanningen. Hieruit kan men onmiddellijk de maximale stroom I2 afleiden die door de secundaire wikkeling van deze transformator mag vloeien. I2 = S/U2 2.3.1 De ideale transformator 2.3.2 De werkelijke transformator De verliezen die optreden in een werkelijke transformator zorgen ervoor dat het rendement nooit 100% kan bereiken. P1 = P2 + PV (Pv = verliesvermogen) Volgende componenten nemen actief vermogen op: R1, R2, Rfe Volgende componenten nemen geen actief vermogen op: X1, X2, Xµ Actief vermogen verlies kan opgesplitst worden in 2 componenten 1. Koperverliezen (Pcu) 2. ijzerverliezen (Pfe) Pv = Pcu + Pfe Uit de jouleverliezen weten we dat: Pcu = R1.I1² + R2.I2² Ijzerverliezen -> te wijten aan hysteresis- en wervelstroomverliezen 2.3.3 Rendement Het rendement van een transformator is maximaal als de koperverliezen gelijk zijn aan de ijzerverliezen. Het punt waarbij beiden gelijk zijn aan elkaar is volledig afhankelijk van de belasting en dus van I2. Praktisch: rendement (kleine transfo’s) = 90% // grote = 95-98% Elektrische machines 11 2.4 Bepalen van de verliezen van de werkelijke transformator 2.4.1 Equivalente keten van de transformator Bij k = 1 is E1 = E2 en mag de verbinding gerealiseerd worden Bij k ≠1 moeten de waarden van R2 en X2 worden aangepast zodanig dat er op het vlak van vermogensverlies niks veranderd. Door de doorverbinding te maken veranderen spanningen en stromen in de secundaire keten. E2 -> E1 = k.E2 I2 -> I1’ = I2/k Bijgevolg R2 -> R’2 en X2 -> X’2 zodanig dat de verliezen in secundaire gelijk blijven. Elektrische machines 12 2.4.2 Nullastproef Men zal tijdens deze proef de transformator onbelast laten en hierbij vermogen, stroom en spanning meten. In de equivalente keten betekent dit dat er geen secundaire stroom zal vloeien en dat we dus X2 en R2 mogen weglaten. Aangezien I0 klein is en R1 en X1 ook klein zijn, kunnen we bij nullast de verliezen in R1 en X1 verwaarlozen terwijl Iµ en Ife even groot zijn bij nullast als bij vollast. Elektrische machines 13 2.4.3 Kortsluitproef Men gaat de secundaire klemmen van de transformator kortsluiten. Men gaat de aangelegde spanning verlagen om te grote stroom in de primaire en secundaire zijde uit te sluiten (verbranden van de wikkelingen). De spanning die wordt aangelegd aan de primaire wikkelingen wordt ingesteld tot de stroom in primaire en in de kortgesloten secundaire wikkeling gelijk is aan de nominale stroom. Uk = ± 5% Unom Uk << Unom zal de flux ook veel kleiner zijn dan de nominale spanning U1 I0 veel kleiner Iµ en Ife veel kleiner Xµ en Rfe kunnen bijgevolg weggelaten worden Elektrische machines 14 2.5 Karakteristieken van de belaste eenfasige transformator 2.5.1 U2 = f(I2) Lineaire daling zet zich door daar de spanningsval over R2 en X2 evenredig is met de stroom I2 2.5.2 I1 = f(I2) I1 = I0 + I1’ I0 is onafhankelijk van de belasting terwijl de stroom I1’ evenredig is met de stroom I2. 2.5.3 P2 = f(I2) P2 = U2.I2.COS(fie2) Door de lichte daling van U2 bij stijgende I2 zal de karakteristiek van het vermogen iets lager liggen dan bij de veronderstelling. 2.5.4 P1 = f(I2) P1 = P2 + Pv Pv bestaat enerzijds uit de ijzerverliezen (Pfe = P0) welke onafhankelijk zijn van I2 en anderzijds uit de koperverliezen die evenredig zijn met I2. Elektrische machines 15 2.5.5 ŋ = f(I2) Rendement = max als ijzerverliezen even groot zijn als de koperverliezen. Is I2 = 0 is P2 = 0 2.5.6 Cos(fie1) = f(I2) Eenvoudig te voorspellen door het tekenen van 2 vectordiagramma’s, één bij een kleine I2 en één bij een grote I2 (bij een gelijke cos(fie2)). In de meeste gevallen blijkt hieruit dat de faseverschuiving tussen primaire spanning en stroom verkleint bij groter wordende stroom waardoor cos(fie1) vergroot tot een maximul van 1 en daarna eventueel kan dalen indien de stroom blijft stijgen. Dit fenomeen wordt sterk bepaald door de belasting Z en dus door Cos(fie2). Elektrische machines 16 2.6 Driefasige transformatoren Wanneer we drie transformatoren gelijk opbouwen en voorzien van eenzelfde belasting dan zullen de drie fluxen 120° ten opzicht van elkaar verschoven zijn. De benen die bij elkaar staan kunnen nu vervangen worden door 1 gemeenschappelijk been (zie bovenstaande schets) zonder dat hier magnetisch enige verandering optreedt. De totale flux is op ieder moment = 0 en heeft dus geen betekenis van bestaan en mag dus even goed weggelaten worden. Ф1 + Ф2 + Ф3 = 0 2.6.1 Schakelgroepen + vermogen en rendement Oef p40-41 Elektrische machines 17 2.7 Bijzondere transformatoren 2.7.1 De spaartransformator Deze bevat slechts 1 wikkeling waarvan een gedeelte gemeenschappelijk is aan de primaire en secundaire zijde. De transformatieverhouding van een spaartransformator kan echter ook kleiner zijn dan 1. Regelbare spaartransformator -> RHEOTOR 2.7.2 De lastransformator 2.7.2.1 Elektrisch booglassen Voldoende hoge startspanning nodig om een kortsluiting te bekomen (=boog). Eens de boog aanwezig is -> kleine spanning, constante stroom nodig om de boog in stand te houden. Door verandering booglengte -> spanningsval booglengte veranderd. Goede las kwaliteit? -> spanningsverandering niet gepaard met grote stroomverandering. 2.7.2.2 2.7.2.3 Karakteristiek A -> Geeft de spanning weer over de boog I.F.V. de lasstroom. (P1 = werkingspunt) B -> karakteristiek voor een kortere boog (P2) Belastingskarakteristiek De lichte daling is te wijten aan de verliezen verlies. : actief en inductief Sterk dalende karakteristiek bekomen -> verliezen laten toenemen j.X2.I2 laten toenemen aangezien R2.I2 laten toenemen zorgt voor toename actief vermogen verlies. Verliezen gerealiseerd door -> ФI2 te vergroten. Elektrische machines 18 2.7.2.4 Manieren om ФI2 te vergroten 2.7.2.4.1 Luchtspleet in de magnetische kern 2.7.2.4.2 Magnetische shunt Door de shuntkern verschuifbaar op te stellen is ФI2 regelbaar, waardoor ook de belastingkarakteristiek. 2.7.2.4.3 Lekreactantie Men plaats in serie een reactantie waarin een tegen EMK wordt opgewekt die groter wordt naarmate de lasstroom stijgt. 2.7.2.5 Regeling van de lasstroom Regeling van de nullastspanning Regeling van het inductief spanningsverlies (lekflux, lekreactantie) 2.7.2.6 Regeling van de nullastspanning Door verandering transformatieverhouding -> nullastspanning aanpasbaar Dit kan gerealiseerd worden door aftakkingen op de primaire of secundaire wikkelingen te voorzien. Verliezen in de 3 standen = dezelfde -> 3 evenwijdige grafieken Elektrische machines 19 2.7.2.7 Regeling van het inductief spanningsverlies Regeling luchtspleet verschuifbare kern Regeling verschuifbare shunt Voormagnetisatie van de bijkomende reactantie Door instelling voormagnetisatiestroom (gelijkstroom) -> magnetisch veld in bijkomende reactantie ingesteld op een zekere waarde. Door voormagnetisatie en het effect van verzadiging -> fluxvariantie minder groot -> tegen EMK kleiner -> lasstroom groter 3 De asynchrone motor 3.1 Opbouw en constructie 3.1.1 Stator De stator bestaat voornamelijk uit 2 delen: 1. De wikkelingen 2. Magnetiseerbaar materiaal -> opgebouwd uit een dynamoplaat om de hysteresis- en werverstroomverliezen tot een minimum te beperken. In het magnetiseerbaar materiaal -> gleuven waar de koperwikkelingen in zijn ondergebracht. Aan voor- en achterzijde van de stator worden de verschillende windingen van opeenvolgende spoelen met elkaar doorverbonden. De uitvoeringsvorm van deze wikkelingen bepaalt het aantal poolparen. 3.1.1.1 Kenplaat Nominaal vermogen Nominaal toerental Nominale spanningen Nominale stromen …. 3.1.2 Rotor Men onderscheidt twee types: 1. Kooirotor 2. Sleepringrotor 3.1.2.1 Kooirotor Cilindervormig gelammeleerde magnetiseerbare kern waarin koperen of aluminium geleiders zitten langsheen de buitenmantel. Deze geleiders zitten voor- en achteraan kortgesloten door twee ringen. Ook de uitgaande as bevindt zich hier. 3.1.2.2 Sleepringrotor Wikkelingen verwerkt in de rotorgleuven. Wegens draaiende beweging -> elektrische verbindingen van deze rotor via 3 sleepringen naar buiten worden gebracht. De andere zijde van de drie spoelen staan meestal in sterpunt met elkaar verbonden. De naar buiten gebracht contacten kan men aansluiten op een driefasige weerstand -> regelbare rotorweerstand Elektrische machines 20 3.2 Werking 3.2.1 Draaiveld Door aansluiting driefasige spanning aan driefasig statorspoelen -> ontstaan draaiveld L1 L2 L3 4 verschillende tijdstippen -> momentele waarde van de stroom. Er verschijnt een magnetisch veld dat constant is in grote maar steeds ronddraait. De verdraaiing van het veld tussen t1 en t4 bedraagt 180°. In bovenstaande grafiek -> tijdsverschil = halve periode = 3000 tr/min. De verdraaiing is telkens 60°. 3.2.2 Motorwerking 3.2.2.1 Statorwikkeling U = cte f = cte E = 4,44.f.N. Фmax -> flux moet een constante waarde bedragen Magnetiseringsstgroom (Iµ) -> groter dan bij een transformator omwille van de luchtspleet. Het draaiveld dat ontstaat -> ns = 60.f/p Rechterhandregel: bepalen van de stroomzin van een opgewekte emk. E = -B.l.v Linkerhandregel: bepalen van de beweging van een stroom voerende geleider in een magnetisch veld. Fl = B.I.L 3.2.2.2 Rotor Erotor = 4,44.k.frotor // k = vorm- en wikkelfactor Het verschil in toerental draaiveld en toerental rotor = SLIP Absolute slip: s = ns – nr Relatieve slip: s = ns-nr/ns (.100%) De slip is ≠ 0, enkel als de rotor extern wordt aangedreven. De stator en rotor kunnen ook nooit op hetzelfde toerental draaien -> anders geen koppel Elektrische machines 21 3.2.3 Equivalente keten van de asynchrone motor 3.2.3.1 Equivalent schema bij een draaiende rotor Stator Rotor De weerstand R2.(1-s/s) is slipafhankelijk: 3.2.3.2 Bij s = 0 is deze waarde oneindig groot wat tot gevolg heeft dat de stroom I2 = 0 en er geen motor vermogen wordt geleverd Bij s = 1 is deze waarde gelijk aan 0 wat tot gevolg heeft dat de stroom zeer groot is maar er geen nuttig vermogen wordt geleverd. Vectordiagram + Cosinus(fie) - slip karakteristiek Cos (fie) = Peff/Pschijnbaar Stijgt I1’ -> dan wordt de vectorhoek kleiner -> arbeidsfactor in de primaire kring wordt beter. I1 = I0 + I1’ Slip 1 -> 0 = betere cos (fie) Elektrische machines 22 3.2.4 De koppel-slip karakteristiek De slip waarbij het maximaal koppel optreedt is afhankelijk van de waarde van R2. Passen we R2 aan dan kunnen we de slip waarbij het maximaal koppel optreedt ook wijzigen. Bijvoorbeeld: In deze grafiek, verhogen we R2 dan zal het kipkoppel zich verplaatsen naar links Afname van het koppel met toenemend slip: Naarmate het slippercentage toeneemt, neemt het koppel af. Dit komt doordat de relatieve snelheid tussen het magnetische veld van de stator en de rotor toeneemt 3.2.5 Motorkarakteristiek en belastingskarakteristiek Wanneer een motor gekoppeld wordt aan zijn mechanische belasting -> motor stelt zich in op bepaald toerental, dit toerental wordt bepaald door een koppel-snelheid karakteristiek van de belasting (snijpunt van beide karakteristieken). 3.3 Aanzetten van een asynchrone motor 3.3.1 Aanzetten op het net Motor rechtstreeks op nominale 3-fasige spanning aangesloten. De aanloopstroom 5 à 6 maal de nominale stroom van de motor. Voor grote motoren is deze manier niet toepasbaar. Voor- en nadelen Grote aanloopstroom Aanloopkoppel middelmatig tot sterk Eenvoudig, goedkoop Elektrische machines 23 3.3.2 SKA met aanloopweerstanden Sleepring kooianker motor -> voordeel: rotorwikkelingen via klemmen en sleepringen naar buiten worden gebracht zodat men een weerstand in serie met deze wikkelingen kan plaatsen. I2 daalt wanneer rotorweerstand R2 verhoogd -> statorstroom en lijnstroom naar de stator dalen ook. Voor- en nadelen Duurder methode Vermogen weerstanden nodig Optimaal koppel instelbaar Betere cos (fie) 3.3.3 Ster-driehoek aanloop Aanloopprincipe gebaseerd op een lagere spanning die wordt aangeboden aan de spoelen van de stator √3 lager dan de nominale spanning van de spoelen. 3.3.3.1 Driehoek De lijnstroom is √3 maal lager dan de fasestroom. We komen hierbij op: 3.3.3.2 Ster De fasespanning is √3 maal lager dan de lijnspanning. We komen hierbij op: Maken we nu de verhouding van Driehoek/ster dan krijgen we: Lijnstroom is 3 maal kleiner tijdens ster in vergelijking tot de lijnstroom bij driehoek Aanloopkoppel eveneens factor 3 kleiner = langere aanlooptijd Voor- en nadelen Lijnstroom 3 maal kleiner Aanloopkoppel 3 maal kleiner Goedkope oplossing Veel gebruikt Complexere schakeling Elektrische machines 24 3.3.4 Aanzetten met spaartransformator Gebaseerd op het aanlopen met een lage spanning -> bereikt door instellen van de spaartransfo. Voor- en nadelen Dure oplossing Uitvoerbaar in meerdere stappen 3.3.5 Aanzetten met weerstanden in de stator Motor wordt op een verlaagde spanning gestart. De motor wordt bij het aanzetten op het net geschakeld via drie weerstanden die in serie geschakeld zijn met de motorwikkelingen. Motor normale snelheid -> weerstanden kortgesloten -> motor volle voedingspanning Motorkoppel neemt sneller toe dan bij ster/driehoek -> motorkoppel evenredig met kwadraat motorstroom. Interessant bij toepassingen waar het belastings-koppel toeneemt met de snelheid (pompen, ventilatoren). Voor- en nadelen Weerstanden = jouleverlies Kleiner aanloopkoppel Extra kost weerstanden met groot vermogen 3.3.6 Aanzetten met Softstarter Schakeling wordt gerealiseerd door gebruik te maken van twee antiparallel geschakelde thyristoren in elke lijndraad -> wijzigen stuurhoek -> startspanning, startstroom en koppel zijn regelbaar (50 Hz) Voor- en nadelen Duurder Zeer gecontroleerde aanloop Goed rendement Elektrische machines 25 3.4 Snelheidsregeling van een asynchrone motor 3.4.1 Basisprincipe Uit de formules kunnen we dan afleiden dat volgende parameters kunnen worden aangepast om de rotorsnelheid te regelen: s : slipregeling p : wijzigen van het aantal poolparen f : frequentie regeling 3.4.2 Slipregeling Bij een KA-motor wordt de slip gewijzigd door het veranderen van de aangelegde spanning. Men kan aantonen dat het kipkoppel evenredig is met het kwadraat van de aangelegde spanning (zie formule Mk). De kipslip (slip waarbij koppel optreed) is onafhankelijk van deze spanning. 3.4.3 Wijziging van het aantal poolparen 3.4.3.1 Stator met gescheiden wikkelingen Nadeel -> slechts 1 statorwikkeling wordt gebruikt -> slechte benutting van het koper. Meestal in ster geschakeld 3.4.3.2 Stator met dahlanderwikkeling Iedere fasewikkeling bezit 2 spoelen die zodanig kunnen geschakeld worden dat het draaiveld p1 en p2 poolparen produceert. 3.4.4 Frequentie regeling Y-as : koppel / X-as: toerental Kippelkoppel blijft hetzelfde alleen het toerental wijzigt bij verschillende frequenties. Het koppel is onafhankelijk van de frequentie De spanning blijvend laten toenemen is geen optie, er is een bepaalde bovengrens en deze wordt bereikt bij een frequentie van 50 Hz. We zien in de grafiek dus dat bij een frequentie hoger dan 50Hz het koppel zal dalen, vanaf dan zal er gewerkt worden met een constant vermogen dat geleverd Elektrische machines wordt. 26 Wanneer we frequentie aanpassen -> spanning varieert lineair mee, in werkelijkheid is dit niet het geval dit dan voornamelijk bij zeer lage frequenties. Bij de lage frequenties zal dus een compensatie toegevoegd worden, men zal dus de spanning meer laten toenemen dan eigenlijk nodig is volgens het lineaire verband. Toegevoegd voor lage frequenties (lage snelheden) zodat we de ohmse weerstand in de wikkelingen niet meer kunnen verwaarlozen t.o.v. inductieve weerstand van de spoelen. De zelfinductie coëfficiënt zal kleiner worden t.o.v. van de ohmse weerstand. µ 3.4.4.1 Pulsbreedtemodulatie (PWM) Door de verandering van de pulspauze-verhouding van het stuursignaal wordt de gelijkspanning van de tussenkring omgevormd tot een wisselspanning met regelbare frequentie. Controle- en regeleenheid -> vergelijkt veranderlijke gelijkspanning met het ingevoerde inganssignaal en regelt de chopperfunctie. Microprocessor vergelijkt sinus signaal driehoekspanning. Wanneer de driehoekspanning lager is dan de sinus is de uitgang van de inverter aangestuurd -> omgekeerd geval uitgang inverter uitgeschakeld = PWM 3.4.5 Remmen van een asynchrone motor Generatorisch remmen Tegenstroom remmen Gelijkstroom remmen Mechanisch remmen Elektrische machines 27 4 Gelijkstroommotoren = een omvormer van elektrische energie (qua vorm gelijk aan de gelijkstroomdynamo) 4.1 Werkingsprincipe 4.1.1 Opbouw Een rotor met wikkelingen staat opgesteld in een magnetisch veld. Door de geleiders wordt een stroom gestuurd -> ontstaan lorentzkracht op de geleiders die door de opstelling van de rotor leidt tot een aandrijfmoment. Wanneer de rotor ronddraait in het magnetisch veld -> wikkelingen voorzien van een elektrische stroom in de juiste richting -> gerealiseerd door de borstels en commutator. Borstels: Stroom geleidende elementen Commutator: Cirkelvormige samenstelling van koperen lamellen -> staan in verbinding met verschillende spoelen van de rotor. Geleiders bovenaan en onderaan in het anker bevinden werken niet mee aan het koppel van de motor. 4.1.2 Draaizin In de schematische voorstelling vinden we de twee variabelen terug die zorgen voor het aandrijvend koppel van de motor. Keren we één van beiden om bijvoorbeeld If dan keert het aandrijfmoment van zin om en zal de motor in tegengestelde zin beginnen aanlopen. 4.1.3 Tegen EMK Rotor in stilstand en motor wordt ingeschakeld -> vergelijking: Ia = U/Ra Ankerweerstand zeer klein -> stroom loopt hoog op -> wordt beperkt door de voorschakelweerstand. -> vergelijking: Ia = U/(Ra + Rv) Zodra motor draait -> ankerdraden snijden de veldlijnen van het magnetisch veld -> EMK in het anker wordt opgewekt De zin van het EMK is tegengesteld aan de aangesloten bronspanning = TEGEN EMK Elektrische machines 28 4.1.4 Berekening van de aanzetweerstand Om de motor een voldoende groot aanzetkoppel te geven moet de stroom bij aanloop voor een beperkte duur groter zijn dan de nominale stroom. 4.1.5 Snelheidsregeling E = k.Ф.n <-> n = E/k.Ф Uit deze formule kunnen we dus elementen halen om de snelheid van de motor te regelen. Regelen van de voedingsspanning Regeling van de flux Regeling van Ra 4.1.6 Ankerreactie Wanneer de gelijkstroommotor belast draait, dan vloeit er een ankerstroom door de ankerwikkelingen -> door deze stroom -> rond ankerwikkelingen ontstaat een bijkomend magnetisch veld, welke invloed heeft op het magnetisch veld van de stator. Door dit bijkomend magnetisch veld zal het totaal magnetisch veld aan de uittrede van de poolschoenen verzwakken en aan de intrede versterken -> negatieve beïnvloeding, versterking aan de intrede wordt beperkt door verzadiging van het staal. Stellen we beide fluxen vectorieel samen kunnen we zien dat de neutrale lijn wordt verdraaid door de samenstelling van de hoofdflux en ankerflux. Ankerreactie leidt dus tot vermindering van het aandrijvend koppel. Voorkomen: Verschuiving van de borstels Plaatsen van compensatiewikkelingen Plaatsen van hulppolen Commutatie: omkeren van de stroom in een ankerspoel om ervoor te zorgen dat de motor blijft draaien dit proces wordt meestal gerealiseerd met behulp van een commutator en borstels. Elektrische machines 29 4.1.7 Karakteristieken van de seriemotor 4.1.7.1 De koppel-stroom-karakteristiek M=f(Ia) Stijgende stroom -> koppel stijgt kwadratisch Stroom te groot -> verzadiging van de poolkernen Flux stijgt weinig of niet, M stijgt weinig (± lineair) Verzadiging -> door beperking materiaal 4.1.7.2 Snelheid-stroom karakteristiek Stijgende belasting -> ankerstroom stijgt -> toerental daalt De snelheid is dus sterk afhankelijk van de belasting. Gevaar: Bij nullast -> stroom Ia wordt klein -> toerental zeer groot -> seriemotor slaat op hol bij nullast 4.1.7.3 Koppel-snelheid-karakteristiek Kleine stroom -> hoog toerental -> klein moment Gemiddelde stroom -> kleiner toerental -> groter moment Grote stroom -> zeer klein toerental -> zeer groot moment Elektrische machines 30 4.2 De compoundmotor 4.2.1 Algemeenheden Voordeel -> constante rotatiefrequentie bij een veranderlijke belasting. Nadeel -> beperkt aanloopkoppel, belast aanlopen is geen optie De compound motor bezit dus een combinatie van serie- en shunt eigenschappen. 4.2.1.1 Draaizin Mogelijkheden tot omkeren van de draaizin: Ankerstroom Ia omkeren Verwisselen van A1-A2 Zin flux omkeren (D1-D2 en E1-E2) Elektrische machines 31 5 Gelijkspanningsgenerator of dynamo 5.1 Algemeenheden Dynamo -> het opwekken van een gelijkspanning t.g.v. een roterende krachtbron. Voor het bekomen van gelijkspanning is een dynamo niet noodzakelijk. Een wisselspanning kan met elektronische componenten omgezet worden in een gelijkspanning. 5.2 Principe De werking steunt op de Blv-regel: Wanneer een geleider een magnetisch veld snijdt, zal in deze geleider een EMK opgewerkt worden: E = B.L.v Bepaling van de zin van de opgewekte EMK d.m.v. de rechterhandregel Opwekking van wisselspanning in de geleider Vorm wordt bepaald door de vorm van de magneetpolen 5.3 Ankerreactie Wanneer een dynamo belast wordt -> stroom door geleiders -> zorgen voor bijkomend magnetisch veld -> flux stijging aan de uittredende polen en fluxdaling aan de intredende polen met een verschuiving van de neutrale lijn als gevolg. Ankerreactie lijdt tot spanningsvermindering -> middelen om dit te verminderen zijn dezelfde als bij gelijkstroommotoren. 5.4 Commutatie Idem als bij de gelijkstroommotor Elektrische machines 32 5.5 Bekrachtiging De bekrachtiging van de dynamo kan op verschillende manieren gebeuren: Permanente magneten Bekrachtiging vanuit een onafhankelijke stroombron Zelfbekrachtiging 5.5.1 Afzonderlijke bekrachtiging Bij kleine gelijkstroomgeneratoren en kleine motoren wordt het magnetisch veld opgewekt door krachtige permanente magneten. Afzonderlijke bekrachtiging kan gebeuren door gebruik te maken van een batterij, een generator of door een regelbare gelijkspanning Gelijkspanning geleverd door generator = zelfbekrachtiging Links zien we een veldketen en rechts de ankerketen. Als bekrachtigingsbron gebruikt men tegenwoordig meestal een gestuurde gelijkrichting op basis van een thyristorbrug. 5.5.2 Magnetisatiekromme W laten in bovenstaand schema de veldstroom (If) geleidelijk toenemen 0 -> 3A door de veldregelaar R te verminderen. Kleine veldstromen, van 0 -> 0,5A -> polen niet verzadigd zodat de flux lineair toeneemt met de veldstroom (gebied O-A) Bereiken we het knikgebied A-B -> toename van de flux zal veel kleiner worden. Vanaf 1-3A -> flux stijgt nauwelijks omwille van verzadiging van de polen. (B-C gebied) Verloop opgewekt EMK is identiek Elektrische machines 33 5.5.3 Nullastkarakteristiek De nullastkarakteristiek E = f(If) geeft het grafisch verband weer tussen de opgewekte emk E en de magneetstroom If bij een constant toerental en zonder belasting. E = k.Ф.n <-> n=cte -> E = k.Ф Daarom heeft de nullastkarakteristiek hetzelfde verloop als de magnetisatiekromme. 5.5.4 Aanpassen van de draaisnelheid Voor het aanpassen zijn 2 veelvoorkomende manieren: 1. Spanningsregeling: Een shuntdynamo kan worden geregeld door de veldspanning aan te passen. De veldwikkeling van de dynamo wordt parallel (shunt) geschakeld met het belastingscircuit. Door de veldspanning te verhogen of te verlagen, kun je de draaisnelheid van de dynamo wijzigen. 2. Mechanische regeling: Een andere manier om de draaisnelheid van een shuntdynamo aan te passen, is door de mechanische belasting op de as te veranderen. Dit kan worden gedaan door het toevoegen of verwijderen van belastingselementen, zoals riemen, katrollen of tandwielen. Door de belasting te vergroten, wordt meer mechanisch vermogen van de motor gevraagd, waardoor de draaisnelheid kan dalen. Elektrische machines 34 6 Kleine motoren 6.1 De eenfasige asynchrone motor Bestaat uit een stator met eenfasige of tweefasige wikkeling die twee of meerpolig kan worden uitgevoerd. Rotor = kooirotor -> geconstrueerd voor relatief kleine vermogens. 6.1.1 Opwekking van een draaiveld door een eenfasige spanning φ1 φ1 φ=0 φ=0 Besluit: er ontstaat geen draaiveld maar een wisselveld -> gevolg -> motor kan niet aanlopen Dit wisselveld kan echter ontbonden worden in twee gelijke, tegengesteld draaiende draaivelden. 6.1.2 De eenfasige motor met hulpwikkelingen Deze motor bezit 2 statorwikkelingen die ruimtelijk 90° van elkaar verschoven zijn t.o.v. elkaar. Beide wikkelingen worden doorlopen door stromen die 90 graden in fase verschoven zijn en even groot zijn. Waarom een hulpwikkeling? Dit is nodig om een roterend magnetisch veld te creëren dat op zijn beurt nodig is voor het starten en draaien van de motor. Enkelfasig kan enkel een oscillerend magnetisch veld produceren. Dit oscillerende veld is niet geschikt voor het opwekken van het benodigde koppel om de motor te laten draaien. Daarom wordt er een hulpwikkeling, ook wel een startwikkeling of hulpstartwikkeling genoemd, gebruikt in een éénfasige asynchrone motor. Elektrische machines 35 6.1.3 Aanzetmethoden Hoe zorgen we ervoor dat de twee stromen in fase verschoven zijn t.o.v. elkaar? Door een condensator in serie te schakelen met de hulpwikkelingen Door een spoel in serie te schakelen met de hulpwikkelingen Door een weerstand in serie met de hulpwikkelingen te schakelen Door een hulpwikkeling aan te brengen waarvan de zelfinductiecoëfficiënt sterk verschilt van deze van de hoofdwikkelingen. 6.2 De spleetpoolmotor 6.2.1 Opbouw De rotor Stator met 1 statorwikkeling In de statorpolen zijn gleuven voorzien, in de gleuven is een hulpwikkeling of een kortsluitring voorzien. Toerentalrichting ligt vast Kan zelfstandig aanlopen Door de wisselstroom in de eenfasige statorwikkeling wordt een sinusoïdale flux opgewekt. Deze wisselflux zorgt voor een tegen EMK in de kortsluitwikkeling -> doordat deze wikkeling is kortgesloten vloeit er een stroom Ik t.g.v. deze stroom flux Фk opgewekt. Ф en Фk in fase verschoven en Ф en Фk verschillend van grootte = elliptisch draaiveld -> motor loopt vanzelf aan. 6.2.2 Steinmetz-schakeling op 1 fasige spanning C Geen draaiveld maar wisselveld -> wisselveld = twee tegengesteld draaiende draaivelden. De motor kan niet aanlopen zolang hij geen aanzetbeweging meekrijgt Deze schakeling wordt gebruikt om een driefasige AS-motor aan te sluiten op een 1 fasig net. Elektrische machines 36 In bovenstaand schema wordt er dus een condensator tussen de vrije klem en 1 netgeleider aangesloten. Door de faseverschuiving van de bijkomende stroom ten gevolge van de condensator ontstaat opnieuw een elliptisch draaiveld zodat de motor kan aanlopen. -> gevolg: Reductie van het motorkoppel t.o.v. de normale werking Aanzetkoppel -> tot 30% gereduceerd van het originele aanzetkoppel, het vermogen die de motor kan lever is dus beperkt tot 70% van het nominaal vermogen. Vuist regel voor het bepalen van bedrijfscondensator: 70µF per KW nominaal vermogen Deze manier kan ook gebruikt worden op een driehoekschakeling van de spoelen van de motor. Draairichting motor -> bepaald door stand condensator 7 De stappenmotor 7.1 Alegemeen 7.1.1 Wat is een stappenmotor Een digitaal werkende motor -> de as kan enkel discrete posities aannemen en niet om het even in welke positie gepositioneerd worden. De motor wordt dus vooral gebruikt voor positioneringen. Aangestuurd d.m.v. elektrische pulsen i.p.v. een continu aangelegde spanning/stroom. 7.1.2 Principiële werking Werking wordt uitgelegd a.d.h.v. een motor met een tweepolig permanente magneet op de rotor en een stator met twee loodrecht op elkaar staande wikkelingen Wikkelingen tussen klemmen A1-A2 en B1-B2 -> ieder eigen magnetisch circuit. Elektrische machines 37 Elke circuit bestaat uit 2 lichamelijke polen en twee wikkelingen = fazen Circuit A: polen 1 en 3 met de fasen L1 en L3 Circuit B: polen 2 en 4 met de fasen L2 en L4 Geen fasen bekrachtigd? -> rotor neemt voorkeurstand in, waarbij de magnetische reluctantie voor de veldlijnen van de permanente magneet minimaal is. Rotor komt tussen de polen 1 en 3 of 2 en 4 te staan -> 4 voorkeurstanden De motor heeft dus 4 stappen per omwenteling Bekrachtigen we 1 fase dan is pool 1 een noordpool en pool 3 een zuidpool. Bekrachtigen we de wikkeling L2 op dezelfde wijze -> rotor hoekverdraaiing van 90 graden Door afwisselend L1,L2,L3,L4 te bekrachtigen zal de motor een stappende beweging rechtsom uitvoeren -> schakel frequentie opvoeren -> van stappen overgaan in draaien. Draaizin omkeren? -> bekrachtiging veranderen Verkleining van de staphoek wordt gerealiseerd door meer fasen op de stator of rotor aan te brengen. Verdere verfijning = ministapbedrijf -> 2 spoelen bekrachtigd -> stroom door spoelen wordt geregeld in functie van de gewenste hoekverdraaiing . Elektrische machines 38 7.2 Uitvoeringsvormen 3 types: 1. De permanente magneet stappenmotor (PM) 2. De variabele reluctantie stappenmotoren (VR) 3. De hybride stappenmotoren (H) 7.2.1 De permanent magneet stappenmotor Rotor bestaat uit een permanent magnetisch materiaal. 4 fasen nodig voor dubbele draairichtingen te realiseren. -> Met 2 wikkelingen is dit ook realiseerbaar door de stroom doorheen de respectievelijke wikkelingen in tegengestelde richting te laten vloeien = semivierfasig-systeem. Grootte staphoek -> afhankelijk aantal poolparen op de rotor en fasen op de stator Eventueel van tanden voorzien -> per statorpool krijgen we dan een groter koppel door een grotere fluxverandering per stap. 7.2.2 De variabele reluctantie stappenmotor De rotor bestaat uit vertand zacht staal. De tanden zijn vergelijkbaar met de polen van de magneetrotor. Tandsteek van de rotorpool dient overeen te komen met de tandsteek van de statorpool. Koppelontwikkeling -> gebaseerd op het reluctantie principe -> tand rotor richt zich naar een tand van de bekrachtigde statorpool. Door vertanding van de rotor -> kan men een groot aantal stappen per omwenteling realiseren. Minimaal 3 fasen nodig om in 2 richtingen te kunnen draaien. Draairichting wordt bepaald door volgorde waarin de bekrachtiging van de fasen plaatsvindt en niet door de polariteit van de bekrachtiging. 7.2.3 De hybride stappenmotor Combinatie PM en VR stappenmotor -> gunstige eigenschappen verenigd Minder neiging tot slingeren Minder resorantieverschijnselen Groot aantal stappen mogelijk = nauwkeuriger Vergelijking tussen de PM en VR stappenmotor Elektrische machines 39 8 Synchrone machines 8.1 Principe De gemagnetiseerde rotor draait met dezelfde snelheid als het draaiveld. Is er een positieverschil tussen het draaiveld en de stand van de rotor, dan wordt er energie omgezet. De synchrone machine wordt dus in hoofdzaak gebruikt als opwekker van elektriciteit, dus als generator. Voordeel: zowel een inductief als capacitief karakter afhankelijk van de vraag inductief of capacitief kan de generator blindvermogen leveren, hierdoor kan er een gunstige cos φ worden geleverd. Geen slip -> hoog rendement haalbaar + nauwkeurige snelheidscontrole mogelijk Toepassingen: waar een hoog vermogen wordt verlangd. 8.2 Werking De stator wekt een draaiveld op, met dit draaiveld beweegt een gemagnetiseerde rotor mee. De magnetisatie van de rotor kan gebeuren door middel van een spoel die via sleepringen met een gelijkstroom bekrachtigd wordt. Andere mogelijkheid -> rotor met permanente magneten voorzien. Rotor uitvoeringen: We kunnen het ogenblikkelijk veld van de stator voorstellen als: a: staat voor de hoekverschuiving in de stator δlast : Staat voor het achterlijnen van de rotor t.o.v. het draaiveld ten gevolge van het lastkoppel. Ogenblikkelijk veld rotor: Elektrische machines 40 In onderstaande figuur statorveld en rotorveld getekend. Splitsen van deze velden is fysisch niet aan de orde -> er kan maar 1 magnetisch veld aanwezig zijn in de luchtspleet (samenstelling: rotormagneetveld + statormagneetveld). Omzetting van elektrische naar mechanische energie -> 2.π.fnet = ωrotor Deze voorwaarde ligt aan de basis van het synchroon lopen (zelfde hoeksnelheid) van het draaiveld en de rotor met een onderlinge hoekverdraaiing δlast De velden hebben onderling een hoekverschil van δlast. Deze hoek δlast (koppelhoek, lasthoek) bepaalt welk koppel er door de machine geleverd wordt. Is de koppelhoek = 0 dan zijn statorveld en rotorveld in fase (theoretisch gezien nooit) Generatorwerking -> motorveld loopt voor op het statorveld Motorwerking -> draaiveld ijlt voor op rotorveld De grootte van het koppel is evenredig met de sinus van de koppelhoek en afhankelijk van de grootte van stator- en rotorveld. De koppelhoek: bij synchrone machines verwijst naar de hoek tussen de rotorexcitatie (het magnetische veld van de rotor) en de statorstroom (het magnetische veld van de stator). Deze hoek beïnvloedt het koppel dat wordt geproduceerd door de synchrone machine. Stabiele werking -> Geleverd koppel moet steeds kleiner zijn dan Tmax -> zo niet; raakt de machine uit de pas. Men zal dus altijd een veiligheidsmarge moeten inbouwen om niet te dicht bij de Tmax te komen Elektrische machines 41 8.2.1 Stationaire koppeltoeren karakteristiek van een synchrone machine Rechte lijn door de synchrone hoeksnelheid. Zowel aan motor- als aan generatorzijde wordt de rechte begrensd door het maximale koppel. 8.2.2 V-kromme Bij een synchrone machine wordt de V-kromme gebruikt om de relatie tussen de veldstroom en de uitgangsspanning te beschrijven. De V-kromme is een grafiek die de reactie van de machine op veranderingen in de veldstroom weergeeft. In een synchrone machine wordt de uitgangsspanning bepaald door zowel de statorwikkeling als de veldwikkeling. De veldwikkeling wekt een magnetisch veld op dat draait met een bepaalde snelheid, terwijl de armatuurwikkeling de stroom levert aan het externe circuit. Wanneer de veldstroom wordt gevarieerd, heeft dit invloed op het magnetisch veld in de machine. Hierdoor verandert de uitgangsspanning. De V-kromme laat zien hoe de uitgangsspanning reageert op verschillende veldstroomwaarden. Typisch gezien heeft de V-kromme een karakteristieke vorm met twee punten van belang: het bocht- of kniepunt en het verzadigingspunt. Het bochtpunt of kniepunt: Bij lage veldstroomwaarden neemt de uitgangsspanning lineair toe met de veldstroom. Dit wordt weergegeven door een rechte lijn op de V-kromme. Op een bepaald punt begint de curve echter af te vlakken en buigt deze af. Dit punt staat bekend als het bocht- of kniepunt. Hier begint de synchrone machine tekenen van verzadiging te vertonen. Het verzadigingspunt: Na het bochtpunt blijft de uitgangsspanning relatief constant, zelfs als de veldstroom verder wordt verhoogd. Dit komt doordat de machine verzadigd raakt, wat betekent dat een verdere toename van de veldstroom geen significante verandering in de uitgangsspanning veroorzaakt. Het bochtpunt en het verzadigingspunt op de V-kromme zijn belangrijke parameters voor het ontwerpen en bedienen van synchrone machines. Ze bepalen het werkingsbereik van de machine Elektrische machines 42 8.3 Gebruik en constructie generatoren 1. Elektrisch bekrachtigde generator: 2. Klauwpoolgenerator 3. Synchrone machine 8.3.1 Gebruik en constructie: elektrisch bekrachtigde generator 2 klassen: 1. Alternatoren met gladde of cilindrische rotor -> hoge snelheden (1500/3000 tr/min) 2. alternatoren met uitspringende polen -> lage snelheden 8.3.1.1 Gladde rotor of turbo generator 2 polig uitgevoerd Lange rotor Hoge draaisnelheid (3000 tr/min bij 50 Hz) Bekrachtigingsstroom wordt toegevoerd via sleepringen Stoomturbine 8.3.1.2 Generator met uitspringende polen of vliegwielrotor Grote diameters Korte rotor Lage draaisnelheden (max 1500 tr/min) Zware rotor die dienst doet als vliegwiel Bekrachtigingsstroom wordt toegevoerd via sleepringen 8.4 Gebruik en constructie: synchrone machine 8.4.1 Elektrisch bekrachtigde generator Zelfde principes als generator Regeling arbeidsfactor mogelijk -> synchrone compensator Snelheidsregeling via frequentieregelaar Elektrische machines 43