Prokaryotes: minder complexe cellen zonder nucleus en andere cel structuren die door een membraam worden omgeven. Eurkaryotes zijn organismen opgemaakt uit meer ontwikkelde cellen met een door membraam omgeven celkern en andere membraam-omgeven organellen. Bacteriën zijn de kleinste levende organismen. De gene die ons lichaam binnendringen of koloniseren variëren van 0,1-10 µm Naast vorm kunnen bacteriën ook geordend worden op manier van clusteren. twee-cell arrangements worden gezien in Streptococcus pneumoniae en veroorzaakt longinfecties. Cocci kunnen ook ketens vormen, bijvoorbeeld in streptococcus pyogenes, en clusters zoals in staphylococcal aureus. Staining: naast ongelofelijk klein zijn microorganismen ook kleurloos onder een lichtmicroscoop. Door een stain (staining) te gebruiken kan je ze kleur geven. Microorganismen kunnen geordend worden door welke stains wel aan ze binden en welke niet. De meest gebruikte stains zijn positief geladen moleculen (cations) die zich binden aan de negatieve lading van bacteriën en zo de cel binnen dringen en ze van kleur voorzien. Deze basische dyes noemen we positive staining. Door een acidic dye te gebruiken (anion) die wordt afgestoten door de negatieve geladen bacterien kunnen we de achtergrond kleuren. Dit noemen we negative staining. We onderscheiden twee typen stains: - - Simple stains: deze bestaan uit 1 kleur. Deze stains worden gebruikt om vorm en multicell arrangement de identificeren. Meest gebruikte kleuren zijn methelene blue, carbolfuchsin safranin en crystal violet. Differential stains: gebruiken twee of meer kleuren om onderscheid te maken tussen 2 of meer organismen of tussen twee delen van hetzelfde organisme. De meest voorkomende differential stains zijn: Gram (cell wand) figure 4.7, Negative (capsule), Glagella, Ziehl-Neelsen scid-fast, en endospore stain De gram stain kan een bacteriën in 4 categorieën sorteren: Gram-positief, Gram-negatief, Gramvariable, en Gram-Nonreactive. De gramstain maakt gebruik van de celwand van bacteriën. meeste bacteriën zijn gram-positief of gram-negatief. Zie figure 4.7 voor de stappen van gram-staining. De roze kleur wordt toegevoegd aan gram-negatieve bacteriën omdat deze anders niet te zien zouden zijn. Gram-variabele bacteriën zijn oneven gestaind. Gram-nonreactive bacteria worden niet gestaind en kunnen door deze methode niet zichtbaar gemaakt worden. The Negative (capsule) Stain Endospore Stain: een endospore is een structuur die door bacterien gevormd worden. Ze zijn erg lastig te bestrijden want ze zijn ongevoelig voor antiseptics, disinfectants, radiation en antibiotica. Pathogenen zijn organismen die het menselijk lichaam kunnen infecteren en ziekte veroorzaken. Mutualistic: wij profiteren van de aanwezigheid van het organisme en vice versa. (sommige mutualistische organismen kunnen opportunistische infecties worden). opportunistische infecties: bij verzwakte gezondheid kunnen normaal onschadelijke organismen gebruik maken van de situatie en ziekte veroorzaken. Primary pathogens zijn pathogenen die ook in gezonde individuen ziekte veroorzaken. Virulentie is de mate van schadelijkheid van een pathogeen. Hoe virulent een pathogeen is wordt bepaald door virulentie factoren. Pathogenicity Islands zijn clusters van virulentiegenen op een specifiek stuk chromosoom waarvan alle genen invloed hebben op de pathogenicity. Qourum Sensing: het verschijnsel waarbij de cel door sensing proteins informatie binnen krijg over omgevingsfactoren. Dit environment-sensing mechanisme wordt gebruikt om bepaalde genen pas tot expressie te laten komen als een pathogeen in genoeg aantallen aanwezig is (een quorum). Het verdedigings mechanisme van de host heeft geen probleem met het verwijderen van een klein aantal bacteriën. Daarom heeft de bacterie een evolutionair overlevingssysteem waarbij ze pas toxinen produceren op het moment dat ze ook daadwerkelijk kans van slagen hebben. Welk gedeelte van virulentie factoren gecontroleerd worden door quorum sensing is afhankelijk van welke bacterie het is. 5-10% voor de opportunistische infectie Pseudomonas aeuginosa, voor Staphylococcus aureus wordt het gebruikt om alle virulentie factoren te controleren. Cytoplasma: ruimte in pro- en eurkaryotische cellen. Groter bij eurkaryoten vanwege het delen van de extranucleaire volume met organellen en structuren. Microfilaments: structuren opgemaakt uit actine, deze kleine filamenten geven het cytoplasme de gel-achtige consistentie. Proteasomes: organellen bestaande uit ringstructuren waardoor proteïnen gemarkeerd door ubiquitine worden geleidt en afgebroken. Chapter 7 Sommige bacteriën versterken hun celwand met M-Proteins. Deze verhogen virulentie door het pathogeen resistent te maken tegen hitte en zuren. Ook voorkomen ze phagocytosis. Exotoxins zijn toxines die specifiek van een bepaald pathogeen zijn en afgescheiden worden door dit pathogeen. Exotoxines zijn een van de meest dodelijke stoffen die er zijn. Er zijn verschillende soorten: - Cytotoxinen: doden cellen waar ze mee in contact komen. (anthrax, diphteria Neurotoxinen: interfereren met ons zenuwstelsel. (tetanus, botuline toxine Enterotoxinen: hebben een effect op de wanden van het maag en darm stelsel. (cholera, e. coli) Na inactivatie van antigenen door chemische behandeling noemen we deze inactieve stoffen die gebruikt worden voor onder andere het ontwikkelen van vaccins: Toxoiden Exotoxinen is een polypeptide en ze worden door voornamelijk gram-positieve bacteriën afgescheiden aan de omgeving. Endotoxinen is een lipepolysacharide complex en ze zijn onderdeel van de celwand van (bijna) alle gram-negatieve bacterien. Ze hebben geen specifieke functie en worden bij celdeling en celdood afgescheiden. Chapter 6 Er zijn drie mogelijke reservoirs waar pathogenen kunnen accumuleren, mensen, dieren, nietlevende reservoirs. Er zijn drie transmissieroutes die gebruikt worden bij de overdracht van infecties: Contact transmissie, vehicle transmissie en vector transmissie. Contact transmissie: hierbij wordt een gezond persoon direct blootgesteld aan een besmet voorwerp of persoon. Hierin onderscheiden we weer drie vormen, direct, indirect en druppeltjes (droplets). - - - Directe transmissie: onder directe transmissie verstand we bijvoorbeeld kussen, aanraken en seksuele interacties. Indirecte transmissie: bij indirecte transmissie wordt zit er een extra stap tussen de transmissie. Bijvoorbeeld een besmette zakdoek. De niet-levende voorwerpen die gebruikt worden bij de transmissie noemen we fomites. Druppeltjes: bij druppeltjes transmissie verstaan we bijvoorbeeld niesen, hoesten, lachen kleinere druppeltjes blijven langer in de lucht hangen en kunnen gevaarlijker zijn. Deze transmissie route wordt gebruikt door veel respiratoire ziekten. Vehicle transmissie: pathogenen die liften mee op componenten waarvan verondersteld was dat deze schoon waren. Voorbeeld is bijvoorbeeld voedsel wat een schadelijk pathogeen met zich mee draagt. Of bijvoorbeeld water, lucht, bloed, lichaamsvloeistoffen College diagnostiek: Belangrijke onderdelen diagnostische test zijn sensitiviteit en specificiteit: betrouwbaarheid van de test. Sensitiviteit is vals negatief. Specificiteit is vals positief. Gouden standaard benadert 100% sens en spec. Soms is het pathogeen met een microscoop zichtbaar. Anders is het mogelijk om pathogeenproducten aan te tonen, door bv DNA of RNA detectie. Ook een antigenen test of aanwezigheid van toxinen. Ten derde is het mogelijk om antilichamen te detecteren. Kleuring van pathogeen onder microscoop Van de malariaparasiet wordt een bloedmonster genomen waarbij een kleuring gemaakt wordt. Onder een microscoop kan je aan de morfologie zien welke de dodelijke vorm van malaria is. Bij de varkenslintworm kan je geen onderscheid maken tussen verschillende soorten. Specificiteit maakt dan dus wel een verschil. Voordelen microscopie: het is snel. Je hoeft niet te kweken en je kan wellicht andere pathogenen detecteren. Nadelen: je hebt een getraind oog nodig. Mocht microscopie geen optie is kan je opzoek gaan naar pathogeen producten. Bv PCR. Er wordt in eerste instantie een stuk DNA of RNA afgenomen. Dit wordt gemultipliceerd. Vervolgens maar je de temperatuur zo hoog dat de dubbele streng enkele streng wordt. Bij een lage temperatuur voeg je een primer toe die precies het stukje DNA vermenigvuldigd wat je wil zien. Die cyclus herhaalt zich. Uiteindelijk zie je alleen of iemand wel of niet geïnfecteerd is. Je hebt ook RT-PCR. Dit gebruik je bij RNA virussen. RNA wordt omgezet naar DNA. Volgende stappen zijn hetzelfde als PCR Ook heb je real-time PCR (niet hetzelfde als reverse-transcriptase). Hierbij kan je zien hoeveel cycli er nodig zijn om boven de achtergrond waarde te komen. Zo zie je hoe erg iemand geïnfecteerd is. ELISA (enzyme linked immuno sorbent assay). Hier kan je met behulp van zelf gemaakte detectie antilichamen specifiek laten binden aan bepaalde oppervlakte eiwitten van een pathogeen. Je hecht je antilichamen aan putjes op een plaat. Je neemt het serum van de patiënt. Als je de ELISA techniek gebruikt voor detectie van antilichamen dan doe je het antigeen in het putje en voeg je het serum van de patient (met hopelijk antilichamen). Nadeel hiervan is dat als de infectie weg is, er nog wel antilichamen aanwezig zijn. In het begin heb je vooral IgM, later IgG Klinische monsters: Bloed -> bloedbaan infecties, antilichaamdetectie Urine -> urineweginfecties Feces -> buikklachten Uitstrijkjes -> soa, baarmoeder, wang etc Sputum -> infecties luchtwegen Pus -> ontstekingen Biopt -> stukjes weefsel, aanwezigheid pathogeen Liquor -> infecties in het CZS Blaasvocht -> HSV, VZV Bacteriologie Waar moet je binnen de bacteriologie rekening mee houden als je een sample neemt. Dat je van een normale flore een sample neemt. Er kan contaminatie zijn van de normale flora. Bij je sample keuze moet je rekeing houden met waar het vandaag komt. Steriele plekken zijn bijvoorbeeld: bloed, CSV blaas. Directe waarneming kan alleen van steriel samples. Bij een niet steriele plek doe je een kweek. Test duurt hierdoor automatisch langer. Je kweekt bij een niet steriele sample, en bij een te lage concentratie voor directe waarneming. Bij een steriel sample kan je een gramkleuring doen. Gram negatief wordt rood, gram positief wordt paars. Gram negatief is inherent al meer resistent tegen antibiotica. E coli en salmonella zijn qua kleur en vorm gelijk. Dan kan je geen onderscheid maken en moet je kweken op verschillende bodems. Dan kijken we op kolonie niveau en die waarneming doe je met blote oog. De voedingsbodems zijn gericht op de biochemische eigenschappen van verschillende bacteriën. Met een bloedagar kun je onderscheid maken tussen long- en keelinfectie. Longinfectie breekt bloed niet helemaal af. Daarom is het een ronde kolonie. Bij pinpoint kolonies zijn ze wel in staat rode bloed cellen af te breken. Differentieel is op basis van biochemische eigenschappen. Selectief is specifiek op een doelwit MacConkey agar is differentieel als selectief. Galzouten remmen groei gram+ bacterien. Gram- groeit goed. Mannitol salt agar. Is ook beide. Gram+ groeit goed. Mannitol zit in de voedingsbodem. Dit kleurt geel als dit gefermenteerd kan worden. Virologie Directe waarneming is alleen mogelijk met een elektronen microscoop. Moeilijk te bedienen. Virussen zijn lastig te kweken. Indirecte waarneming. Effecten op gastheercellen, indien virus te kweken is. Anders pcr Bij rotavirus doen we een RT-PCR Parasitologie Microscopie is vaak mogelijk. Bv door eieren/cyste te ontdekken in feces. PCR is ook mogelijk voor parasieten. Ze hebben een realtime-pcr techniek ontwikkeld waarbij ze meerdere parasieten in een sample kunnen ontdekken. Hoofdstuk 7: principles of disease