Aantekeningen Macro Economie Hoorcollege 1: Finale bestedingen: geen intermediate goods. Wat een bedrijf koopt om er iets van verder van te maken. Meer wat wij als consumenten allemaal kopen. Toegevoegde waarde: kilo aardappelen van 5 euro verkopen als friet voor 15 euro is 10 euro toegevoegde waarde. Linked in aanmaken! Verschillende meetmethoden BBP product, maar zelfde eindgetal. Als iets geconsumeerd wordt, is het ooit ergens geproduceerd. Wij produceren een toegevoegde waarde. Goederen en diensten zijn moeilijk op te tellen dus daarom wordt de economie in geld gemeten, maar de waarde van geld verandert! Vanwege inflatie. Geld geen goede maatstaf als de prijs van een product verandert. Daarom als we BBP meten, moeten we de prijsverschillen corrigeren. Aan de ene kant het real BBP, en aan de andere kant het nominale bbp. Logaritmische schaal! Want groei anders veel te groot en te explosief. Beroepsbevolking tussen 15 en 65. Je bent werkloos als je geen werk hebt maar dit wel wil. Dus mensen die wel kunnen maar geen zin hebben of niet meer zoekend zijn vallen hier niet onder. Emancipatie grote factor bij de participatiegraad. Grote toestroom vrouwen op arbeidsmarkt. Economen vinden het niet erg dat geld minder waard wordt, maar dat er onzekerheid ontstaat. Dit beïnvloedt koopgedrag. Bij hyperinflatie kan je niet nadenken over de toekomst, is geen soepele vorm van leven. Door inflatie kan je de reële lonen beïnvloeden. Je geeft 2% loonsverhoging, maar de inflatie is 3%. Dan ga je er op achteruit. Is daarom een soort smeermiddel voor bedrijven om verminderde productiviteit te straffen. Hogere olieprijs zorgt voor nieuwe plekken om aan te boren, anders niet rendabel. Als de prijs dan weer zakt door hogere beschikbaarheid worden deze weer gesloten. Monetair beleid ligt niet bij de politiek, maar bij de centrale banken. Hebben wij als burgers niks over te zeggen. Prijzen veranderen op de korte termijn niet zo snel. Duurt pas langer voor er een ontwikkeling is verwerkt in de prijzen. Technologische ontwikkeling Zuid Korea is een voorbeeld van de lange termijn. Kapitaalgoederen gebruik je om te produceren. Geld dat je niet gebruikt, gebruiken voor kapitaalgoederen. Het kopen van beleggingen zit niet in het GDP. Hoorcollege 2: Aanbod is wat een economie in staat is om te produceren. Op wereldschaal is de netto export altijd 0. Als 1 land een export overschot heeft, heeft een ander land natuurlijk een import overschot. = met drie streepjes betekent ‘ik definieer dit als dit. Multiplier altijd groter dan 1. Want je consumeert nooit alles of helemaal niks. 80% bijvoorbeeld. Dus je deelt door 0,x Doordat de een meer inkomen krijgt, krijgt bijvoorbeeld de supermarkt eigenaar die meer winst heeft, ook meer inkomen wat ook in de economie wordt gepompt. Economie is nooit in evenwicht. Altijd kleine schokjes. Maar in sommen en modellen wel. Prijzen niet relevant voor de korte termijn. Model is een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid Besteedbaar inkomen is disposable inkomen = Yd Economie is eigenlijk nooit in evenwicht, want gebeurt altijd weer iets G zijn echt bestedingen, geen salarissen overheidsfunctionarissen Hoorcollege 3: fiscaal beleid verschuift de IS curve, de goederenmarkt. Monetair beleid verschuift de LM curve, financiële markt. Vraag naar geld is reëel. Hoeveel porties friet kan ik ermee kopen? Fiscaal verkrappend: lagere bestedingen, hogere belastingen. Hogere belastingen > lagere inkomens, lagere consumptie: lager evenwicht. IS curve naar links. Daling overheidsuitgaven zou hetzelfde effect hebben. Wil niet altijd zeggen dat fiscaal beleid geen invloed heeft op monetaire markten. Maar kunnen wij modeleren met een verschuiving langs de lm curve. Deze curve blijft dus staan. Er is door de verschuiving van de IS curve een verschuiving langs de LM curve. Stukje fiscaal beleid nog een keer kijken. Waarom nieuwe evenwicht niet bij D? maar meer naar rechts. Daling rente zorgt voor subtiele compensatie door meer investeringen. Toename geldhoeveelheid op korte termijn zeer aantrekkelijk beleid. Verhoogt Y enorm. Maar lange en middellange termijn?? Met een crisis kan je de dalende output een beetje dempen door een mix van fiscaal en monetair beleid. Is niet opeens. In de loop van een jaar ongeveer. Wiskunde college 1: Minteken in IS, want grafisch daalt deze lijn. Rente is negatief verbonden. LM stijgend dus plusteken. Reëel geldniveau is delen door prijspeil. CB alleen verantwoordelijk voor de geldhoeveelheid in de economie. Er is 480 extra uitgegeven door de overheid, maar Y is met 680 toegenomen. Dit komt door vergrote consumpties en investeringen. Multiplier effect. Eerst de IS en LM relatie tegenover elkaar zetten. Dan i berekenen, dan Y. Daarna C en I. Wanneer de overheid meer uitgeeft treedt er een multiplier effect op. Werkgroep 1: In goederen en diensten markt vraag = aanbod oftewel z = y. Ongeacht of er inkomen is, begint de ZZ lijn altijd boven 0, want G en c0 zijn niet afhankelijk van inkomen. Als de 0,4Y naar 0,3Y gaat, kantelt de ZZ lijn en wordt deze minder steil. Het nieuwe snijpunt ligt lager op de inkomens as, want er is minder vraag, minder productie, minder inkomen. Multiplier handiger uitrekenen ipv delta Y/delta G. 1/1-0.8 Rente is prijs van geld. Daarom geldcurve dalend. Is de rente oftewel prijs hoog wil je er minder van. Rente lager, meer behoefte aan geld. Want er is een lage prijs. Inflatie ook grote reden. Lijn 8d verticaal, want wordt bepaald door de ECB. Hoorcollege 4: Consumptie en investeringen worden ook veranderd door beleid. Dus endogeen. Krapte op de arbeidsmarkt geeft jou de macht om een hoger loon te eisen. Pe is prijspeil expected. Z is werkloosheidspercentage. W is nominale loon in de economie. Hoorcollege 5: Gister WS relatie. Onrealistisch aan IS model, output is er gewoon. Er zijn productiefactoren voor nodig. Arbeid wordt wel meegenomen in AS/AD. Werkloosheid percentage etc is echt een snapshot. Voorraad grootheid. Geen stroom. Worden constant mensen werkloos, of krijgen weer een baan. Of mensen droppen uit de labourforce omdat ze geen zin meer hebben. Dynamiek en constant stromen. Definitie uit de labour force: ongeveer na 3 maanden geen zin hebben in werk. Of onder de 12 uur werk = werkloos. Dynamiek is lastig te onderscheiden. Knap je oude auto’s op als hobby? Wanneer wordt dit een bedrijf en wanneer kleine bijverdienste? Werkloosheidspercentage kan dalen als mensen uit de labourforce gaan. Lijkt positief dat de werkloosheid daalt, maar is eigenlijk niet zo. Ook mensen in gevangenis (VS) niet in de labour force. Z: hoe genereuzer de bijstand, voedselbank, voorzieningen etc, hoe minder aantrekkelijk om te werken. u zegt wat over onderhandelingsmacht. A= stand der technologie. Markup: prijs bovenop de kostprijs. Dus bijvoorbeeld: bedrijf verkoopt het goed voor 25% meer dan de kostprijs. Dus de prijs is 1+mu keer de kosten. Waarom is het verschil tussen Pe en P van invloed op werkloosheid? In de 2 scenario’s is er op korte termijn geen evenwicht op de arbeidsmarkt. Uiteindelijk komen we wel weer terecht in het middellange termijn evenwicht. Aanpassing in het verwachte prijspeil is de oorzaak? Mensen passen hun verwachtingen weer aan. Op basis van nieuwe informatie, komen er meer realistischere verwachtingen en komt de arbeidsmarkt weer in evenwicht. Hoger loon is niet perse erg. Bedrijven verhogen gewoon hun prijzen om de lonen te betalen. Hogere bereidheid tot consumeren, steilere helling bij ZZ. Vlakkere helling bij IS. Grotere multiplier dus veel grotere schok en daarmee meer mogelijkheden voor Y? Normaal lagere output: lagere rente en daarmee compensatie door hogere investeringen. Maar bij hogere rentegevoeligheid weinig daling in i dus daarmee geen compensatie van investeringen. AS relatie: P is een functie van Y. Lagere U, hogere Y, hogere P. Uiteindelijk wordt het verwachte prijspeil het daadwerkelijke prijspeil. Minuut 24:00. Verwachtingen worden werkelijkheid door de spiraal en werken door in het feitelijke model. Werknemers eigen hogere lonen, bedrijven geven deze want verhogen de kosten gewoon. Simpele werkelijkheid in het model. Middellange termijn evenwicht: er moet altijd een snijpunt ontstaan waar Y =un Nominale variabele heeft geen invloed op reëele variabelen. IS/LM basis van AS/AD. Toevoeging aan het is/lm model met p bij de ad curve. Middellange termijn wel opgebouwd uit meerdere korte termijnen, meerdere schokken. Middellange evenwicht is waar Yn door un. Wat er ook gebeurt, er moet een snijpunt tussen ad en as ontstaan waar de 2 gelijk zijn. Gaat altijd terug naar dat evenwicht. Gedeeld door P =reëel Alleen een verandering in z, of u kan uiteindelijk een hogere output zonder technologische vooruitgang genereren. Alle factoren die un kunnen beïnvloeden kunnen zorgen voor een hogere output. Opbrengst die overheid mist door fiscale verkrapping, wordt overgeheveld naar investeringen, door de lagere rente. 190 euro prijsplafond wakkert juist inflatie aan, en gaat ten koste van investeringen van bedrijven. G is immers groter. Hoorcollege 6: Stijging gasprijzen kan je vangen met mu. Productie is overal duurder. Alpha is gewoon een random getal. Onbekende parameter. Higher economic activity puts pressure on prices. Onwaarschijnlijk dat mensen verwachten dat mensen hun hele leven of een kortere periode 0% inflatie verwachten. Maar kans is groot dat ze dezelfde inflatie verwachten als het jaar ervoor. Ze kijken naar het verleden. Aangepaste curve: verband inflatie verandering. In krappe arbeidsmarkt, vooral hoge inflatie toename, grote werkloosheid vooral afnames. Mensen hebben verwachtingen, deels gebaseerd op het verleden. Stabiele inflatie zorgt voor zekerheid. Hoe goed zijn wij in het toevoegen van waarde met de gegeven productiemiddelen. Heeft te maken met economische groei. Hoe lager je begint met BBP, hoe sneller je anderen kan inhalen. Je kan kennis afkijken van de koplopers. BBP harder gegroeid dan het aantal bewoners. Duitse economie 9 keer zo goed geworden in het creëren van waarde. Wereldbank heeft enorm veel data. Bbp meet toegevoegde waarde, maar theoretisch meet het geen welvaart. Maar correleert wel veel met levensstandaard en welvaart per capita. Wiskundecollege 2: Eerst IS en Lm relatie opstellen. Dan I naar rechts halen en I uitdrukken in y en getal. Dmv i= zoveel y en zoveel x. Prijs staat altijd op verticale as, maar moet juist de onafhankelijke variabele. AS-AD model: p op de ene as, output op de horizontale as. As/ad model is invers met wp model. Gaat de een omhoog, daalt de ander. Hogere markup, ps relatie omlaag. Bedrijven hebben meer macht, werknemers krijgen een lager loon en daardoor zijn mensen minder snel bereid te gaan werken. Alleen p op de as, omhoog als de prijs stijgt. Staat deze in de nummer, gaat de grafiek naar beneden. As en ws zijn invers aan elkaar, stijgt de een, daalt de ander. Hoorcollege 7: Groei en innovatie: lange termijn. Kapitaal en arbeid hebben los afnemende meer opbrengsten. Innovatie kan de curve omhoog duwen. Maakt ons veel productiever bij elke gegeven hoeveelheid kapitaal per arbeider. Op gegeven moment is de K/N zo hoog, dat je wordt teruggedrongen door de veel te hoge depreciatie. Niet meer bij te benen met de spaarquote, terug naar de steady state. R&D voor bedrijven aantrekkelijk vanwege patent. Levert monopolypositie op. Veel geld. Hoorcollege 8: Hypotheekrente aftrek dus ook al kan je de hypotheek aflossen, is het aftrekken tot op zeker niveau aantrekkelijk. 1/n = maal n-1 Hoorcollege 9: Schuld delen door y, want gaat om heel bbp. Grote economie kan beter aflossen. In een boom kan je makkelijk geld terugbetalen, hogere inkomsten op economische activiteit en lagere ww uitkeringen. Meevallers worden niet extra uitgegeven. Kiezers kunnen hier op rekenen en daar kunnen ze beleidsmakers op afrekenen. Verwachtingen. Wiskundecollege 3: In de steady state kunnen we nog steeds doorgroeien, ook al blijft die op dezelfde plek. Werkgroep 5: Constant returns to scale: a+b = 1 Decreasing a+b = <1 Increasing a+b>1 Tip tentamen: eerst de 7 grafiekjes tekenen die in het blok voorkomen. Dan pas vragen maken. Als de investeringen (spaarquote) groter zijn dan de depreciatie, groeit de kapitaalvoorraad. En vice versa. Zijn de investeringen gelijk met de depreciatie blijft de kapitaalvoorraad gelijk. Paper schrijven dmv artificial inteligence. Output kan stijgen, maar als de technologie harder stijgt, daalt de output per effective worker. Want de A staat in de noemer. 1/n is hetzelfde als 1x n^-1p