AT - Practice 2 – Camera (techniek) Inleiding Het filmen is gebaseerd op principes uit de fotografie. Een opname maken met een filmcamera is eigenlijk niets anders dan snel achter elkaar een heleboel foto’s nemen. Het vertonen van een film bestaat uit het achter elkaar tonen van die foto’s. Ook een televisiebeeld bestaat uit niets meer dan 25 stilstaande plaatjes per seconde. Veel aspecten van de fotografie komen we dan ook weer tegen bij het filmen. Het maakt nauwelijks uit of je met film, ouderwetse analoge video of moderne digitale HD/4k video werkt; op enkele details na is de basis van het filmen universeel. Belangrijk - Zorg dat je de inhoud van de lesbrief begrijpt, kent en kunt toepassen Zorg dat je genoeg oefent (buiten de lessen om) met de verschillende apparatuur Je werkt met erg kostbare en kwetsbare apparatuur, ga hier verstandig en volwassen mee om. Is iets onduidelijk, kapot of ‘vreemd’ aan de apparatuur; geef dit meteen door aan docent en de magazijn medewerkers Gedurende de lesbrief zijn links naar voorbeelden, tutorials, overige informatie te vinden. Deze zijn onderstreept en blauw gemarkeerd. Inhoud De camera Een camera is een oog-imiterend stuk complex techniek. En net zoals biologen en medici ogen ontleden om te leren hoe een mens kan zien, zo moet een filmmaker zijn oog (de camera) en al zijn eigenschappen leren kennen voordat hij goede films kan maken. De camera (zonder accessoires en lenzen) noem je de (camera) body. De Digitale sensor Waar de filmrol zat, zit nu de digitale sensor. Waar zit de sensor? Zie het symbool met een cirkel en een streepje op de camerabody. Op deze hoogte zit de sensor van de camera. Vanaf dat icoon meet je de afstand voor de scherpte. Klik hier voor meer informatie (video) over het gebruik van de Film Plane Indicator. Film Plane Indicator Resolutie Het beeld dat tijdens het filmen op de sensor valt, wordt omgezet in een digitaal beeld en dit is live te zien op de viewfinder (zoeker) of het uitklapscherm. (Ultra) High Definition (UHD) heeft een grotere resolutie als bijvoorbeeld SD (standard definition). Dit wil zeggen dat het aantal beeldpuntjes groter is. Een beeldpunt kan maar één kleur bevatten en al die gekleurde punten samen vormen je beeld. Een beeld dat uit 525x480 punten bestaat is van veel mindere kwaliteit dan een beeld dat uit 1920x1080 beeldpunten bestaat. Uiteraard heb je ook afspeelmogelijkheden nodig die de resolutie kunnen weergeven, denk aan projectoren en (televisie) schermen. Schematische weergave van verschillende resoluties; let op niet op ware grootte! Je kan op veel (professionele) camera’s het video en geluid signaal uit sturen naar bijvoorbeeld een externe monitor en externe audiomixer. Een digitaal frame bestaat uit heel veel beeldpunten (pixels). Hoe meer pixels (breedte x hoogte), hoe hoger de kwaliteit kan zijn. Het aantal pixels per beeld wordt de resolutie genoemd. PAL, NTSC, SECAM PAL, NTSC en SECAM hebben te maken met het signaal dat een televisie ontvangt en kan weergeven. In Nederland en de meeste Europese landen gebruiken we het PAL systeem (625 beeldlijnen, 25 beelden per seconden). In Amerika gebruiken ze NTSC (525 beeldlijnen, ongeveer 30 beelden per seconde). In Frankrijk gebruiken ze SECAM systeem, dit is een variatie op PAL. Zoeker / viewfinder / externe monitor In de zoeker of op het uitklapschermpje van je camera zie je, behalve het beeld, ook allerlei nuttige informatie; zoals of de opname gestart is ofniet, een teller, informatie over diafragma, scherpstelling etc. Wat er allemaal wel en niet wordt aangegeven is per camera verschillend en kan ook vaak worden ingesteld. Belangrijk is dat er altijd binnen een safe area gewerkt wordt. Zorg er dus voor dat je belangrijke dingen niet te dicht aan de rand in beeld neemt. Wat je bij monitoren, viewfinders en zoekers nooit moet vergeten is deze van tevoren te testen en in te regelen. Als je zoeker of monitor een relatief licht beeld geeft, dan kan het zijn dat al je materiaal te donker wordt! Door van te voren normale, donkere en lichte opnames te maken, en die op een goed afgestelde monitor te bekijken, leer je de eigenschappen en de grenzen van je zoeker of monitor te kennen. Vaak kun je het contrast en helderheid instellen, doe dat dan voor je gaat opnemen! Daarbij is het ook belangrijk om in de gaten te houden in welke condities je beeld bekijkt. Buiten in de felle zon geeft een andere weergave op je afkijkmonitor dan in een donkere studio. Hiervoor kan je de kleurenbalk (een soort testbeeld) gebruiken. Licht Om te beginnen ontstaat een beeld doordat er licht door een lens op een film valt, of, in het geval van video, op een lichtgevoelige chip. De hoeveelheid licht die op de chip of film valt, is daarbij essentieel. Een camera kan, net als een mens, verblind worden door een teveel aan licht, of ‘geen hand voor ogen zien’ als het donker is. Bij te veel licht ontstaan er witte vlekken in het beeld met weinig of geen tekeningen. Het beeld is dan overbelicht. Als er juist te weinig licht is, is er sprake van onderbelichting. Ook dan verdwijnen nuances uit het beeld, maar dan in de donkere gedeeltes van het beeld, die volledig zwart worden. Men zegt dan ook wel dat ‘het zwart dichtloopt’. Als iets overbelicht of onderbelicht is verlies je details en nuances die er wellicht wel zijn, deze kan je daarna nooit meer tonen, want de beeldpunten (pixels) bevatten de informatie niet. Deze zijn simpelweg gewoon wit of zwart. Kleurtemperatuur Correctie door oog De kleur van het licht dat door een vel helderwit papier weerkaatst wordt, is in feite afhankelijk van het omgevingslicht. Bij verlichting door kunstlicht is de kleur anders dan bij verlichting door daglicht. Het oog corrigeert deze schijnkleur, doordat de betreffende kleurgevoelige cellen (de kegeltjes) na korte tijd sterker uitgeput raken en minder sterke signalen naar de hersenen leiden. Juiste filmkeuze Bij foto- en filmopnamen vindt deze aanpassing echter niet automatisch plaats. Bij toepassing van lichtgevoelige films (zoals bij analoge fotografie) wordt daarom een filmtype gekozen dat is afgestemd op de kleurtemperatuur van de lichtbron. Vooral bij omkeerfilm, waarbij achteraf geen correctie mogelijk is, is het van belang het juiste filmtype te kiezen. Witbalans Bij digitale opnamen moet de witbalans worden ingesteld. Moderne apparatuur kan dit ook automatisch, maar het is beter om een preset witbalans te gebruiken of een witbalans te maken. TL-lampen vragen om een handmatige witbalans, omdat elke TLlamp een andere kleurtemperatuur kan hebben. Dit is te zien aan de laatste twee cijfers op de lamp. Als bij het filmen of fotograferen de kleurgevoeligheid niet goed op de kleurtemperatuur van de lichtbron is afgestemd, zal dit tot onnatuurlijke kleuren leiden. Wanneer er sprake is van twee of meer lichtbronnen met een verschillende kleurtemperatuur, bijvoorbeeld bij standaard daglicht (5600K) en kunstlicht (3200K), zal men een keuze moeten maken voor een van de lichtbronnen. Dit noemen we kleurcontrast. Als we in een woonkamer zijn waar een persoon is uitgelicht met kunstlicht (3200K) en in de achtergrond is een raam waar daglicht (5600K) naar binnen valt dan is er sprake van kleurcontrast. We witten op kunstlicht en dan wordt het daglicht blauw (koel) van kleur. Witten we op het daglicht dan zal het kunstlicht oranje (warm) zijn van kleur. Het is mooi om kleurcontrast te hebben. Op deze manier kun je een extra gevoel meegeven aan het plaatje. Een compromis kan men ook sluiten door een kleurtemperatuur tussen beide te kiezen, bijvoorbeeld 4300 K. Voor de beste resultaten zal de kleurtemperatuur van kunstlichtbronnen door middel van correctiefilters op het daglicht (CTB) afgestemd moeten worden, of juist andersom het daglicht naar kunstlicht (CTO). Figuur 1 Voorbeelden 1200K 2000 - 3000K 2500 - 2900K 3000K 3200K 3400K 3500K 4000K 4200K – 4700K 5000K 5400K 5600K 6000K 6500K 7000K – 10.000K Kaarslicht Zonsopkomst en zonsondergang Gloeilamp 3000-kleur Tl-lamp kleur 80 Halogeenlamp Filmzon Een uur na zonsopkomst 4000-kleur - TL-buis kleur 80 Mengsel van kunst en daglicht Fotoflitser D50 Standaardwaarde voor televisie Standaard daglicht Middagzon Wit/neutraal/ Standaardwaarde voor monitor Zware bewolking of schaduw aan de noordzijde Zonder direct zonlicht We maken gebruik van vier soorten licht in de filmwereld: 1. kunstlicht / tungsten (3200K) 2. daglicht / day light HMI (5600K) 3. Bi-color / regelbaar van 3000K – 5600K 4. RGB-kleur/ instelbaar alle kleuren Bij de diverse licht bronnen kunnen deze vier vormen voorkomen. Diafragma / aperture / iris Om de hoeveelheid licht die binnenkomt te regelen, hebben de objectieven (lenzen) altijd een diafragma. Een diafragma is te vergelijken met de iris van het menselijk oog. Een iris wordt wijder als het donker is, en nauwer als er juist veel licht is. Zo wordt de hoeveelheid binnenvallend licht gereguleerd. Het diafragma van een lens, doet precies hetzelfde: door het te vergroten of te verkleinen kunnen we onder uiteenlopende lichtomstandigheden toch steeds een goed belicht beeld te krijgen. Een groot diafragmagetal (bijvoorbeeld f22) geeft een klein diafragma-opening. Een klein diafragma-getal (bijvoorbeeld f1.4) geeft een groot diafragma-opening. Zie de lesbrief Beeld Compositie B voor meer informatie! Scherptediepte ‘Het bereik waarbinnen alles scherp in beeld is’ Je kunt dit scherpte gebied dus zelf groter en kleiner maken. Als er veel scherp is in je frame spreken we van een grote scherptediepte of Depth Of Field (DoF). Is er maar weinig scherp dan noem je dat een kleine scherptediepte. Soms wil je dat alles van voor tot achter helemaal scherp is in je frame. De voorgrond wil je dan meestal net zo scherp hebben als de achtergrond (verder naar de horizon toe). Er zijn ook gevallen dat je liever minder scherptediepte hebt, de achtergrond kan dan bijvoorbeeld storend zijn. Ook kan het heel interessant zijn om juist een klein deel scherp te houden om daar de aandacht op te vestigen. Zie de lesbrief Beeld Compositie B voor meer belangrijke informatie! Sluitertijd/shutter speed Een andere manier om de hoeveelheid licht te bepalen, is door de sluitertijd (shutter speed) aan te passen. De sluitertijd is de tijd dat de sensor (of analoge film) belicht wordt, dus hoe lang er voor elk beeldje licht op de sensor/film valt. Hoe langer de tijd, hoe meer licht er binnenkomt. Tevens zorgt de sluitertijd/shutterspeed ook voor de manier waarop bewegingsonscherpte zichtbaar is. De sluitertijd/shutterspeed is bij video in verreweg de meeste gevallen constant. Zoals eerder gesteld vertonen Nederlandse televisies (volgens de PAL-standaard), 25 beelden per seconde (fame rate) en daarom is de sluitertijd van de video normaal één vijftigste (shutterspeed: 1/50) seconden. De algemene regel is: Bij een framerate van 25 FPS (25 frames per seconde) wordt gewerkt met een sluitertijd van 1/50e. Eén frame wordt dus voor de helft van de tijd belicht en zorgt voor een dubbeling in aantal. Dit is een ‘ongeschreven’ regel want dit zorgt voor een natuurlijke bewegingsonscherpte. In de VS wordt veelal gewerkt met 30FPS en daarom is de sluitertijd 1/60 e (shutterspeed: 60) seconden. Een kortere sluitertijd vermindert de bewegingsonscherpte, er wordt dus ‘meer’ scherp weergegeven in de beweging. Dat is bij video en film van belang als je het materiaal sterk vertraagd wilt afspelen. Bij normaal afspelen maakt het bewegingen wat schokkerig en wordt als zeer onnatuurlijk ervaren. Een langere sluitertijd verhoogt de bewegingsonscherpte en geeft zo ‘stroperige’ beelden. Je krijgt zo het ‘dronken’ effect. Je kunt dan ook minder beeldjes per seconden opnemen. Bij normaal afspelen maakt het bewegingen zeer onscherp. ND-filters (Neutral Density filters) De meeste (semi) professionele camera’s hebben ND-filters ingebouwd, maar je kunt ze ook ‘gewoon’ voor een lamp zetten (natuurlijk niet de ingebouwde filters in camera). ND-filters lijken op gewone kleurfilters maar dan met de kleur bruin, zwart of grijs. Soms worden ze dan ook zwart-of grijsfilters genoemd. Een ND-filter is een soort zonnebril voor je lamp of camera, bedoeld om de lichtintensiteit te verminderen. Deze wordt vaak gebruikt om het diafragma te kunnen vergroten om de scherptediepte te verkleinen. Je hebt bijvoorbeeld ook ND- filters die voor of op je lens gemonteerd kunnen worden, bijvoorbeeld in een matte box. Ze zijn er in veel verschillende soorten en maten. Lens of objectief Het objectief is het lenzenstelsel vóór op de camera. In het objectief zitten niet alleen de lenzen, maar ook het diafragma en de scherpstel- en zoommogelijkheden. Een objectief is dus veel meer dan alleen een lens. In de praktijk wordt het objectief echter vaak de lens genoemd. Normaallens: Een normaallens is een lens die geen vertekeningen van het beeld oplevert. Hij registreert de zaken bijna zoals mensen ze zien. Het is daarmee de meest neutrale lens die er bestaat, een soort standaardlens. Dat is meestal de 50mm lens (afhankelijk van type camera). Groothoeklens: Een wijde lens of groothoeklens wordt gebruikt om vanuit dezelfde camerapositie meer in beeld te krijgen. Bijvoorbeeld als je een totaalshot moet maken in een kleine ruimte. Het is daarmee een soort verkleinglas. Als je objecten dicht bij de camera in beeld hebt, zie je vertekeningen. Hoe wijder de lens, hoe groter de vertekeningen. Objecten op de voorgrond lijken relatief groot en die in de achtergrond klein. Hierdoor lijken afstanden veel groter dan ze werkelijk zijn. Telelens: De lange lens of telelens is het omgekeerde van een groothoeklens. Je haalt dingen die ver weg zijn dichtbij. Ook dit heeft een vertekening tot gevolg. Een verkleining van de dieptewerking. Alles wordt even groot. Daardoor lijkt de afstand tussen objecten in beeld veel kleiner dan ze werkelijk zijn. Scherptediepte bij verschillende lenzen: Naast de vertekening is er nog een belangrijk onderscheid tussen de verschillende lenzen: de werking met betrekking tot de scherptediepte. De scherptediepte is bij een groothoeklens veel groter en bij telelenzen veel kleiner. Denk maar eens aan een GoPro camera (inclusief de lens); deze heeft een extreme groothoek (fish eye), waarvan het scherptegebied ook erg groot is; er is dus veel scherp in de diepte. Zie de lesbrief Beeld Compositie B voor meer informatie over de scherptediepte werking! Container Het woord zegt het eigenlijk zelf al: een container is verpakkingsmateriaal waarin de verschillende gebruikte audio en video codecs voorkomen (wat die zijn verklaren we straks). Naast de gebruikte audio en video codec bevat het ook de informatie van de verschillende hoofdstukken van de film, de ondertiteling en de verschillende beschikbare talen. Populaire containers: MP4 is het aangeraden formaat wanneer je bestanden op internet plaatst via Vimeo of Youtube. De MP4 container gebruikt MPEG-4 of H.264 encodering naast AAC of AC3 voor audio. MP4 wordt op de meeste apparaten ondersteund. Het is ook de meest gebruikte container voor onlinevideo. MKV is aan een stevige opmars bezig. De container ondersteunt bijna alle audio- en videoformaten, waardoor het als één van de beste gezien wordt. Op oudere apparaten doet deze echter wat vreemd, waarbij vooral audio het laat afweten en slechts happerend afgespeeld kan worden. Codec Een Codec is een samentrekking van coder/decoder. Het is een applicatie die video bewaart in een reeks van bytes. Ze gebruiken bepaalde algoritmes (rekenmethode) om de grootte van zowel de video als het geluid te verkleinen om het weer uit te pakken wanneer het afgespeeld moet worden. Tegenwoordig bestaan er talloze codecs, formaten om audio en video in op te slaan. Het comprimeren kan op twee manieren gebeuren: lossy of lossless. Lossless compressie: Je kunt lossless compressie het best vergelijken met het zippen van een bestand. Je maakt het bestand kleiner en wanneer je het weer uitpakt, heb je eigenlijk opnieuw het originele bestand. Bij het weinig ‘inpakken en uitpakken’ van het bestand is het verlies van bestanden (bytes) bijna nihil en dus te verwaarlozen. Handig voor kleinere videoprojecten, maar niet werkbaar voor grote projecten. Lossy compressie: Dit is de meest voorkomende methode. Met deze methode verlies je kwaliteit bij video en/of audio. Het belangrijkste is dat je een evenwicht vindt tussen verlies aan kwaliteit en de grootte van de bestanden. Zelfs met onze breedbandverbindingen ga je namelijk niet snel 40 gigabyte aan data downloaden (Blu-ray kwaliteit). Welke gebruiken? H.264 wordt het vaakst gebruikt voor HD-materiaal. Je kunt de H.264 codec het best zien als het Zwitserse zakmes onder de codecs, omdat hij zowel van lossy als lossless compressie gebruikt. Alles hangt af van de instellingen die jij gebruikt bij het coderen, zoals de frame rate, bitrate, kwaliteit en de grootte van het uiteindelijke bestand. H.264 zou 1,5 tot 2 keer zo efficiënt zijn als MPEG-4 compressie waardoor je deze codec op meer toestellen kunt gebruiken en kleinere bestanden aflevert voor dezelfde kwaliteit. Voor het geluid wordt vaak MP3 of een vergelijkbare compressiemethode gebruikt. Ook komt het voor dat het AC3-formaat, het standaard geluidsformaat van video dvd, wordt gebruikt. Doordat de audio in dat geval niet omgezet wordt treedt er geen kwaliteitsverlies op, wel is de audio in AC3-formaat groter dan wanneer MP3 of een vergelijkbare compressiemethode gebruikt wordt. Belangrijk dat je moet weten is dat een codec niet enkel gebruikt wordt om een video en geluid te comprimeren. Je hebt ook diezelfde codec nodig om diezelfde video af te kunnen spelen. Dat verklaart bijvoorbeeld al die problemen die je soms hebt bij het afspelen van video’s waarbij de codec niet meteen het formaat herkent dat jij gebruikt.