Basiswoordenlijst de 2000 meest gebruikte woorden (naar het Basiswoordenboek Nederlands van P. de Kleijn en E. Nieuwborg & www.dikverhaar.nl) A aan aanbieden aandacht aandeel (het) aandoen aangezien aankijken aankleden aankomen aankomst aankondigen aankondiging aanleg aanleiding aannemen aanpassen aansluiten aantal (het) aantrekken aanvaarden aanvragen aanwezig aanwijzen aanzien (het) aanzien aanzienlijk aard aardappel aarde aardig aarzelen absoluut achten achter achterblijven achtergrond achteruit actie activiteit adres (het) advies (het) af afdeling afhangen afhankelijk afkomen aflopen afnemen afpakken afscheid (het) afsluiten afspraak afstand afvegen afvragen afwachten afwezig agent akkoord (het) akkoord al al / alle aldoor aldus allebei alleen allemaal allerlei alles als alsjeblieft alsof alstublieft althans altijd alweer ambassade ambtenaar ander anderhalf anders anderzijds angst angstig antwoord (het) antwoorden apart appel apotheek april arbeid arbeider arm artikel (het) arts augustus auto avond B baan baard baas baby bad (het) bagage bakker bal band bang bank basis beantwoorden bed (het) bedanken bedenken bedienen bedoelen bedoeling bedrag (het) bedragen bedrijf (het) bedroefd beeld (het) been (het) beest (het) beetje (het) begin (het) beginnen begrijpelijk begrijpen begrip (het) behalve behandelen behandeling behoefte behoorlijk behouden beide bekend bekendmaken bekennen bekijken belachelijk belang (het) belangrijk belangstelling belasting beleefd beleid (het) beleven bellen beloven beneden benzine beoordelen bepaald bepalen beperken bereid bereiken berg bericht (het) beroep (het) beschermen beschikbaar bestaan (het) bestaan besteden bestellen bestuur (het) betalen betekenen betekenis beter betreffen betrekkelijk betrekken betrekking beurs beurt bevallen bevatten bevinden bevolking bewaren bewegen beweging beweren bewijzen bewoner bewust bezet bezig bezitten bezoek (het) bezoeken bezwaar (het) bidden bieden bier (het) bij bijdrage bijdragen bijvoorbeeld bijzonder binden binnen binnenkomen bioscoop bitter blad (het) blank blauw blij blijkbaar blijken blijven blik (de vs. het) blind bloed (het) bloem bloes blok (het) blouse bodem boek (het) bon boodschap boom boord boos boot bord (het) borst bos (de vs. het) boterham bouw bouwen boven bovendien brand branden breed breken brengen brief bril broek broer brommer brood (het) broodje (het) brug bruin buigen buik buiten buitengewoon buitenland (het) buitenlander buitenlands bureau (het) burgemeester bus buur buurt C cadeau (het) café (het) caravan cassette cd cent centiem centimeter centraal centrum (het) chauffeur chef chemisch christelijk christen cijfer (het) circa citroen club collega college (het) commissie computer congres (het) conclusie consequentie constateren contact (het) controleren crisis cultuur cursus D daad daar daarna daarom dadelijk dagelijks dak (het) dal (het) dalen dame dan dank dankbaar danken dankzij dansen dat datum (het) de december deel (het) deelnemen definitief degelijk degene / diegene deken delen democratie denken dergelijk detail (het) deze dezelfde / hetzelfde dicht dichtbij die dief diegene dienen dienst diep dier (het) dik dikwijls ding (het) dinsdag diploma (het) direct directeur disco discussie dit dochter doden doek (de vs. het) doel (het) doen dokter dom dominee donderdag donker dood door doorbrengen doordat doordringen doorgaan doorlopen doos dorp (het) dorst douche dʼr draad draaien dragen dreigen drijven dringen drinken dromen droog droom drug druk (de) druk drukken dubbel duidelijk dun duren durven dus duur (de) duur dwingen E echt echter economie economisch een één eenheid eenmaal eens eentje eenvoudig eenzaam eer eerder eerlijk eerst eeuw ei (het) eigen eigenaar eigenaardig eigenlijk eiland (het) eind (het) einde (het) eindelijk eindigen eis eisen elders elektrisch element (het) elk elkaar emmer en ene enerzijds enig enigszins enkel enorm enzovoorts er erg ergens erkennen ernstig eruitzien ervaren ervaring eten (het) eten even evenals evengoed evenmin eventjes eventueel examen (het) extra F fabriek factor februari familie feest (het) feit (het) feitelijk fel fiets figuur (de vs. het) fijn file film financieel flat flauw fles fluisteren foto fout (de) fout fraai friet fris frites fruit (het) functie functioneren G gaan gang garage gas (het) gast gat (het) gauw gebaar (het) gebeuren gebeurtenis gebied (het) geboren gebouw (het) gebrek (het) gebruik (het) gebruiken gedachte gedeelte (het) gedrag (het) geduld (het) gedurende geel geen geest geestelijk gegeven (het) geheel (het) geheim (het) gek (de) gek geld (het) gelden geleden gelegenheid geleidelijk gelijk (het) gelijk geloof (het) geloven geluid (het) geluk (het) gelukkig gemakkelijk gemeenschap gemeenschappelijk gemeente generatie genieten genoeg genoegen (het) geregeld gering gerust geschiedenis geschikt gesloten gesprek (het) gestalte getrouwd geur gevaar (het) gevaarlijk geval (het) geven gevoel (het) gevolg (het) geweld (het) geweldig gewoon gewoonlijk gewoonte gezag (het) gezellig gezelschap (het) gezicht (het) gezin (het) gezond gezondheid gisteravond gisteren gisterenavond glans glas (het) glijden glimlachen glimmen god goed (het) goed goedemiddag goedemorgen goedenacht goedenavond goedendag goedkeuren goedkoop goedvinden golf gooien gordijn (het) goud (het) graag gram (het) grap gras (het) gratis grens grijpen grijs groeien groen groente groenteman groep groet groeten grond groot gulden gunstig H haar (het) haar haast (de) haast haastig halen half hallo hand handel handelen handhaven hangen hard hart (het) hartelijk haven hebben heel heen heer heerlijk heersen heet heftig heilig hek (het) helder heleboel helemaal helft helpen hem hemel hen herfst herhalen herinneren herinnering herkennen herstellen het heten hetgeen hetzelfde heuvel hevig hier hij historisch hoe hoed hoek hoeveel hoeveelheid hoeven hoewel hond honger hoofd (het) hoofdzakelijk hoog hoogte hoop hopen horen horloge (het) hotel (het) houden houding hout (het) huidig huilen huis (het) huishouden (het) huiskamer hulp hun huren hut huur huwelijk (het) I ideaal (het) idee (het) ieder iedereen iemand iets ijs (het) ijzer (het) ik immers in inderdaad indertijd indien individueel indruk industrie industrieel ineens informatie ingaan ingang ingenieur ingewikkeld inhoud inhouden initiatief (het) inlichting inmiddels innemen instantie instappen instellen instelling instrument (het) interessant interesseren internationaal intussen invloed invoeren inzicht (het) inzien J ja jaar (het) jacht jammer januari jarig jas jasje (het) jawel je jeugd jij jong jongen jou journalist jouw juffrouw juist juli jullie juni jurk K kaart kaas kamer kabinet (het) kader (het) kamp (het) kans kant kantoor (het) kapitein kapot kapper karakter (het) kast kat katholiek keel keer kelder kennelijk kennen kennis kennismaken kerel keren kerk kermis Kerstmis keuken keus keuze kiezen kiezer kijken kilo (de) kilometer kind (het) kip kist klaar klagen klant klap klas klasse klein kleren kleur klimaat (het) klimmen klinken klok kloppen knap knie knoop koe koek koers koffer koffie koken komen koning koningin koninklijk kop kopen kort kosten (de) kosten kous kraan kracht krachtig krant krijgen kring kritiek kritisch kruipen kruispunt (het) kunnen kunst kunstenaar kus kussen (het) kust kwaad (het) kwaad kwalijk kwaliteit kwart (het) kwestie kwijt L laag laars laat lachen laken (het) lamp land (het) landbouw lang langs langzaam langzamerhand last laten lawaai (het) leeftijd leeg leer (de vs. het) leerling leger (het) leggen leiden leider leiding lekker lelijk lenen lente lepel leraar leren les letten letter leuk leven (het) leven leveren lezen lezer lichaam (het) licht (het) licht lid (het) lied (het) lief liefde liegen liever liggen lijden lijf (het) lijken lijn lijst limonade links lip liter logeren logisch loon (het) loop lopen lucht lucifer luid luiden luisteren lukken lunch M ma maal (de vs. het) maaltijd maandag maar maart maat maatregel maatschappelijk maatschappij machine macht machtig mager maken makkelijk mama mamma man manier mantel markt massa mat mate materiaal (het) me mede mededelen medicijn (het) mee meebrengen meedelen meedoen meegaan meemaken meenemen meer (het) meer meerderheid meest meestal meester meevallen mei meid meisje (het) mekaar melk men meneer menen mengen mening mens menselijk merken merkwaardig mes (het) met meteen meter methode mevrouw middag middel (het) middelbaar midden (het) midden mij mijn mijnheer milieu (het) militair (de) militair miljoen (het) min minder minister ministerie (het) minst misbruik (het) misdaad misschien missen misverstand (het) mʼn modern moe moed moeder moeilijk moeilijkheid moeite moeten mogelijk mogelijkheid mogen moment (het) mond mooi moord morgen (de) morgen muur muziek N na naam naar naast nacht nadat nadeel (het) nadenken nader naderen nadruk najaar (het) name namelijk nat nationaal nationaliteit natuur natuurlijk nauw nauwelijks nee neer neerleggen neerzetten negatief nemen nergens net netjes neus niemand niet niets nietwaar nieuw nieuws (het) nieuwsgierig niks niveau (het) noch nodig noemen nog nogal nogmaals noodzakelijk nooit noorden (het) norm normaal nota nou november ʻns nu nummer (het) nuttig O ochtend oefenen of officieel officier ofschoon ogenblik (het) oktober om oma omdat omdraaien omgaan omgeving omhoog omkeren omlaag omstandigheid onafhankelijk onbekend ondanks onder onderhandelen onderhandeling onderneming onderscheiden onderwerp (het) onderwijs (het) onderwijzer onderzoek (het) onderzoeken oneven ongeluk (het) ongetwijfeld ongeveer onlangs onmiddellijk onmogelijk ons / onze ontbijt (het) ontbreken ontdekken onthouden ontmoeten ontstaan ontvangen ontwikkelen ontwikkeling ontzettend onze onzin oog (het) ooit ook oom oor (het) oordeel (het) oorlog oorspronkelijk oorzaak oosten (het) op opa opbellen opbouwen opbrengen opdracht opeens open openbaar opendoen openen opening operatie opeten opgaan opgeven ophalen opheffen ophouden opkijken opkomen opleiding opleveren oplopen oplossen oplossing opmerken opmerking opnemen opnieuw oppassen oprichten opschieten opstaan opstellen optillen optreden optreden (het) optrekken opvallen opvatting opzetten opzicht (het) opzoeken oranje orde organisatie organiseren orgel (het) oud ouder over overal overblijven overdag overeenkomst overgaan overheid overhemd (het) overigens overleg (het) overlijden oversteken overtuigen overwegen overwinning P pa paal paar (het) paar paard (het) paars pak (het) pakken paleis (het) papa papier (het) pappa pardon park (het) parkeren parlement (het) particulier partij pas (de) pas Pasen passen pastoor patiënt peinzen pen per perfect periode pers personeel (het) persoon persoonlijk persoonlijkheid pet piano pijn pijp Pinksteren plaat plaats plaatselijk plaatsen plaatsvinden plan (het) plank plant plat plegen plein (het) plezier (het) ploeg plotseling plus poging politie politiek (de) politiek pop positie positief post pot prachtig praktijk praktisch praten precies president prestatie prijs principe (het) prins prinses proberen probleem (het) procent (het) proces (het) product (het) productie proeven professor programma (het) protestants protesteren provincie publiceren publiek (het) punt (de vs. het) Q qua R ʻr raad raam (het) raar radio raken rand rapport (het) reactie reageren realiseren recht (het) recht rechter rechts reclame record (het) redden redelijk reden reeds regel regelen regeling regen regenen regering reiken reis reizen reiziger rekenen rekening relatie rennen reserveren rest restaurant (het) resultaat (het) retour (de vs. het) revolutie richten richting rij rijden rijk (het) rijk rijst ring rivier roepen rok roken rol roman rond rondom rood rook rot rug ruim ruimte rust rusten rustig ruzie S ʻs samen samenleving samenwerking schaal schaduw scheiden schelen schenken scheppen scherp scheuren schieten schijnen schilderen schip (het) schitterend schoen school schoon schoonmaken schot (het) schouder schreeuwen schrijven schrijver schrikken schudden schuiven schuld schuur seconde sedert seizoen (het) seksueel september serie sfeer sigaret signalement (het) sinds situatie sjaal sla slaan slaap slachtoffer (het) slag slagen slager slapen slecht slechts sleutel slim slopen slot (het) sluiten smakelijk smaken smal snappen snel snijden snoep sociaal sociologie sok soldaat somber sommige soms soort (het) sorry spanning speciaal spel (het) spelen speler spiegel spijten spoedig spoor (het) sport sprake spreken springen staan staat stad staking stal stand standpunt (het) stap stappen staren station (het) steeds steen steken stelen stellen stellig stem stemmen sterk sterven steun steunen stichting stijgen stijl stil stilte stoel stof (de vs. het) stok stoppen straat straf strak straks strand (het) streek streep streng streven strijd strijken stroom structuur student studeren studie stuk (het) stuk sturen subsidie succes (het) suiker supermarkt sympathie systeem (het) T ʻt taak taal tafel tak tamelijk tand tanken tante tas taxi te technisch teen tegelijk tegen tegenover tegenstander tegenstelling tegenvallen tegenwoordig teken (het) tekenen tekst telefoneren telefoon teleurstelling televisie telkens tellen ten ten minste ten slotte tentoonstelling ter terecht term terrein (het) terug terugkeren terugkomen terwijl test tevens tevoren tevreden thans thee theorie thuis thuiskomen tientje (het) tijd tijdens titel toch tocht toe toegeven toekomst toelaten toen toepassen toepassing toerist toestand toestemming toevallig toevoegen tolk ton toneel (het) tonen toon top toren tot totaal (het) totaal touw (het) traan trachten traditioneel tram trap treden treffen trekken troep trots trouw trouwen trouwens trui tussen twijfel type (het) typisch U u uit uitbreiden uitdelen uitdoen uitdrukken uitdrukking uiteindelijk uiteraard uiterst uitgaan uitgang uitgeven uitkijken uitkleden uitkomen uitleggen uitmaken uitnodigen uitoefenen uitsluitend uitspraak uitspreken uitstappen uitsteken uitstekend uittrekken uitvoeren uitvoerig uitvoering uitzending uitzendkracht uitzien uitzoeken universiteit uur (het) uw V vaag vaak vaas vader vak (het) vakantie vallen van vanaf vanavond vandaag vandaan vandaar vangen vanmiddag vanmorgen vannacht vanwege vanzelf vanzelfsprekend varen vast vaststellen vechten veel veilig veld (het) vent ver veranderen verandering verband (het) verbazen verbergen verbieden verbinden verblijf (het) verboden verdelen verder verdienen verdienste verdriet (het) verdwijnen verenigen vereniging vergadering vergelijken vergelijking vergeten vergissen verhaal (het) verheugen verhogen verhouding verhuizen verhuren verkeer (het) verkeerd verkeren verkiezing verklaren verklaring verkopen verkouden verkrijgen verlangen (het) verlangen verlaten verleden (het) verlenen verlies (het) verliezen vermelden vermoedelijk vermoeden (het) vermoeden vernemen verontschuldiging veroorzaken verplegen verplichten verrassing verrichten vers verscheiden verschijnen verschijnsel (het) verschil (het) verschillen verschillend verschrikkelijk verstaan verstand (het) verstandig versterken vertalen verte vertegenwoordiger vertellen vertonen vertrek (het) vertrekken vertrouwen vertrouwen (het) vervangen vervelen vervelend vervoer (het) vervolgen vervullen verwachten verwachting verwarming verwijderen verwonderen verzamelen verzekeren verzet (het) verzetten verzoek (het) verzorgen vestigen via vieren vierkant (het) vierkant vies vijand vinden vinger vis vlak (het) vlak vlees (het) vliegen vliegtuig (het) vloer vluchten vlug voelen voeren voet voetballen vogel vol voldoen voldoende volgen volgend volgens volk (het) volkomen volledig voor vooral voorbeeld (het) voorbereiden voorbij voordat voordeel (het) voorgrond voorheen voorjaar (het) voorkomen voorlopig voornaam (de) voornaam voorstander voorstel (het) voorstellen voorstelling voortdurend voortzetten vooruit voorwaarde voorwerp (het) voorzichtig voorzien voorzitter voren vorig vork vorm vormen vraag vrachtwagen vragen vrede vreemd vrees vreselijk vreugde vrezen vriend vriendelijk vriendin vrij vrijdag vrijheid vrijwel vroeg vroeger vrolijk vrouw vrucht vuil vullen vuur (het) W waaien waar waard waarde waardering waarheid waarom waarschijnlijk waarschuwen wachten wagen (de) wagen wakker wand wandelen wanneer want wapen (het) warm wassen wat water (het) wc we wedstrijd week wees weer (het) weer weg (de) weg wegens weggaan weigeren weinig wekken wel weliswaar welk wellicht welterusten wennen wens wensen wereld werk (het) werkelijk werkelijkheid werken werkgever werking werknemer werkzaamheden werpen westen (het) wet weten wetenschap wetenschappelijk wettelijk wezen (het) wie wij wijd wijn wijs wijze wijzen wil wild willen wind winkel winnen winst winter wit woensdag wonder (het) wonderlijk wonen woning woord (het) worden Z zaak zaal zacht zak zakken zand (het) zaterdag ze zee zeep zeer zeggen zeker zekerheid zelden zelf zelfs zelfstandig zenden zenuwachtig zetten zich zichtbaar ziek ziekenhuis (het) ziekte ziel zien zij zijde zijn zilver (het) zin zingen zitten zʼn zo zoals zodanig zodat zodoende zodra zoeken zoet zogenaamd zolang zomer zon zoʼn zondag zonder zoon zorg zorgen zorgvuldig zout (het) zout zoveel zover / zoverre zowel zuchten zuiden (het) zuiver zulk zullen zus zuster zuur zwaar zwak zwart zwembad zwemmen zwijgen