MODULETEKST REDDER versie 2016 Redding FUNCTIONEREN • REDDING • REANIMATIE • EHBO Inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Algemene inleiding en doel van de cursus 5 Hoofdstuk 2. Verdrinking in cijfers 9 Hoofdstuk 3. Preventie van verdrinking 17 Hoofdstuk 4. Nuttige achtergrondinformatie 25 Hoofdstuk 5. Verdrinking 31 Hoofdstuk 6. Onderkoeling (hypothermie) 57 Hoofdstuk 7. Redding 65 Hoofdstuk 8. Redding bij nek- en rugletsels 123 ,RRIGVWXN6HGGLQJHQLQVSHFLŚHNHVLWXDWLHV Hoofdstuk 10. Reddingsacties 153 Hoofdstuk 11. Tussenkomst van een redder 165 Studievragen Redding 167 &LEOLRJUDŚHHQYHUZLM]LQJHQ Bijlagen 173 Nota: Om de leesbaarheid te bevorderen wordt in de tekst de mannelijke persoonsvorm gebruikt. De tekst refereert echter naar personen van beide geslachten. 2 REDDING TER INFO De tekst in dit type kader is louter informatief en dient niet gekend te zijn voor het examen. 3 Hoofdstuk 1 - Algemene inleiding en doel van de cursus 4 HOOFDSTUK 1. 1.1. ALGEMENE INLEIDING EN DOEL VAN DE CURSUS REDDING Algemene inleiding De verdrinking (of submersio) is een vaak voorkomende doodsoorzaak. Zij behoort tot een van de drie hoofdoorzaken van accidentele dood. In België alleen telt men jaarlijks gemiddeld 200 verdrinkingsslachtoffers[*]. Die ongevallen vinden nogal verspreid over het land plaats en de slachtoffers worden meestal het eerst bijgestaan door leken of door redders, en in mindere mate door artsen. Bijgevolg wordt er vaak slechts een gering aantal niet-fatale verdrinkingsgevallen gevolgd in ziekenhuizen die voor uitgebreider onderzoek uitgerust zijn. Het is dan ook te begrijpen dat er hieromtrent maar weinig betrouwbare statistieken bestaan. Het probleem van de verdrinking is een complex geheel van opeenvolgende schadelijke processen in het menselijk lichaam, veroorzaakt door de aanwezigheid ervan in een vloeibaar milieu. Een duidelijk beeld geven van dit complex geheel is niet steeds evident. Deze cursus heeft tot doel dit beeld zoveel mogelijk transparant te maken zodat de redder op een doelmatige wijze kan optreden. In dit cursusdeel komt de redding aan bod. Je leert algemene reddingsvaardigheden beheersen die je zowel in het zwembad als in open water kan toepassen. De nodige aandacht wordt eveneens besteed aan de fysiologische processen die zich in het lichaam van een drenkeling afspelen. )QNHOHVSHFLřHNHVLWXDWLHVZDDUPHHMHDOVUHGGHUJHFRQIURQWHHUGNDQZRUGHQZRUGHQXLWJHGLHSW Reddingen aan en op zee komen niet aan bod. Daarvoor verwijzen we naar de opleiding “Redder aan zee”, die door het WOBRA (West-Vlaams opleidingsinstituut voor brandweer, redders en ambulanciers) wordt gegeven. Deze moduletekst maakt deel uit van het Brevet van Basisredder, Hoger Redder en Duiker-Redder van de Vlaamse Trainersschool (Sport Vlaanderen). [*] World Health Organisation, Global Report on Drowning. Preventing a leading killer, 2014, pp 1-59. 5 Hoofdstuk 1 - Algemene inleiding en doel van de cursus 1.2. Het doel van de cursus[*] Het doel van deze cursus is redders op te leiden tot personen die toezicht kunnen houden in zwemgelegenheden, preventief kunnen optreden en hierdoor ongevallen kunnen voorkomen, hulp en bijstand kunnen bieden aan personen in gevaar en volgens de veiligheidsvoorschriften en de urgentie- en prioriteitsvereisten kunnen handelen, om de veiligheid van de bezoekers in zwemgelegenheden te garanderen. De kennis van de redder kan uiteraard ook benut worden bij ongevallen buiten de zwemomgeving. Met redder wordt zowel de zwembadredder als de openwaterredder bedoeld. De redder moet de nodige fysieke, cognitieve en zintuigelijke vaardigheden (gezicht en gehoor) bezitten voor de uitoefening van het beroep. Hij/zij is tevens communicatief, alert en assertief. Met zwemgelegenheid wordt hier bedoeld: zowel zwem-, instructie- en recreatiebaden (al dan niet overdekt), als open zwemgelegenheden en waterrecreatie in meren, vijvers en dergelijke, beter gekend als open zwemgelegenheden en watersportzones. • • • De zwembadredder houdt toezicht in overdekte en niet overdekte circulatiebaden. De openwaterredder houdt toezicht in zwemgelegenheden en waterrecreatie in meren, vijvers en dergelijke. De Duiker-Redder houdt toezicht over beoefenaars van de duiksport in zwemgelegenheden en in clubverband. Hieronder worden de competenties van een redder, alsook het kennispakket en de vaardigheden weergegeven. 1.2.1. Competenties De uitgebreide lijst van taken en competenties van een redder, zijn kennis en zijn vaardigheden worden weergegeven in Bijlage 1. De competenties van een redder liggen op vier domeinen, namelijk de preventie, de interventie, de post-interventie en de bijkomende taken. 1.2.1.1. Preventie 1. Controleert de zwemgelegenheid en bijhorende ruimten en evalueert deze op risico’s. Controleert de administratieve en reglementaire conformiteit van openbare plaatsen (inrichtingen, veiligheidssystemen, enz.). 2. Bereidt veiligheidsmateriaal (reddings-, reanimatie-, EHBO-materiaal, enz.) en beschermingsmateriaal (handschoenen, brillen, maskers, enz.) voor en controleert de bruikbaarheid en staat ervan. 3. Houdt toezicht en werkt in teamverband. [*] &HURHSVNZDOLŚFDWLHGRVVLHU]ZHPEDGHQRSHQZDWHUUHGGHU 6 1.2.1.2. Interventie REDDING 1. Bepaalt acties voor hulp en bijstand aan personen bij lichte, niet levensbedreigende ongevallen. Helpt en staat slachtoffers van ongevallen bij (EHBO, evacuatie, enz.). 2. Bepaalt acties voor hulp en bijstand aan personen bij zware, levensbedreigende ongevallen in afwachting van de hulpdiensten. 3. Bepaalt acties voor hulp en bijstand aan personen bij rampen in afwachting van de hulpdiensten. 4. Informeert verantwoordelijken, gespecialiseerde hulpdiensten, orde-diensten, artsen, enz. over de interventies en de evolutie van de situatie. 1.2.1.3. 1. Post Interventie Informeert verantwoordelijken over de interventies. 1.2.1.4. Bijkomende taken 1. Oefent met collega’s interventie- en hulpverleningstechnieken. 2. Bereidt het zwem- en spelmateriaal (vlotters, drijfplanken, boeien, enz.) voor en controleert de bruikbaarheid en staat ervan. 3. Volgt de administratieve gegevens van de dienst op. 4. Controleert de water- en luchtkwaliteit. 5. Houdt de zwemgelegenheid rein. Sommige bijkomende taken worden niet opgelegd door de wetgeving maar kunnen door de zwembadverantwoordelijken worden opgelegd aan de redders, zoals taken 2, 3, 4 en 5. 7 Hoofdstuk 2 - Verdrinking in cijfers 8 HOOFDSTUK 2. VERDRINKING IN CIJFERS 2.1. REDDING (HŚQLWLHYDQYHUGULQNLQJ :HUGULQNHQ ZRUGW JHGHřQLHHUG DOV KHW SURFHV YDQ KHW HUYDUHQ YDQ DGHPKDOLQJVVWRRUQLVVHQ DOV gevolg van de onderdompeling in een vloeistof[*]. Voor slachtoffers die een verdrinking hebben overleefd, gebruikt men de term “niet-fatale verdrinking”. De term “bijna verdrinking” wordt dus niet meer gebruikt[**]. 2.2. Stille dood Mensen denken dat een drenkeling schreeuwt en plotselinge of hevige bewegingen maakt door te wuiven en/of met water te spatten. In werkelijkheid is een verdrinking meestal geluidloos. Terwijl de nood en de paniek soms op voorhand kan plaatsvinden, is de uiteindelijke verdrinking snel en vaak stil. Bij gebrek aan lucht, is een persoon die verdrinkt meestal niet in staat om te schreeuwen, om hulp te roepen of om aandacht te vragen, omdat de mond al onder water is en het slachtoffer niet genoeg lucht heeft. Na de periode van nood en paniek, komt de persoon progressief in een fase van verlaagd bewustzijn en zullen instinctieve acties, beheerd door het autonome zenuwstelsel, geactiveerd worden en het gedrag overnemen. Dit instinct vindt meestal plaats gedurende 20 tot 60 seconden voordat het slachtoffer naar de bodem zinkt[***]. Ter vergelijking: een persoon die nog steeds kan schreeuwen en de mond voortdurend boven kan houden, kan in nood zijn, maar is niet in onmiddellijk gevaar van verdrinking in vergelijking met een persoon die niet in staat is om dat te doen. :RRUHHQRQJHWUDLQGHZDDUQHPHUNDQHHQGUHQNHOLQJGLHWRWVHFRQGHQUHŚH[PDWLJHEHZHJLQJHQ maakt niet in nood zijn, het slachtoffer beweegt en lijkt op een veilige manier te zwemmen. Deze slachtoffers tonen over het algemeen geen zichtbare paniek in hun bewegingen, omdat ze niet roepen en geen ongewone gebaren uitvoeren. Ze kunnen niet stuwen met de voeten en kunnen niet zwemmen naar een hulpverlener. Deze handelingen kunnen worden begrepen als “het spelen in het water” door diegenen die de verdrinking niet kennen. Zwemmers in de onmiddellijke omgeving, realiseren zich vaak niet dat er zich een noodsituatie voordoet. Redders moeten worden geoefend om deze instinctieve handelingen te herkennen en correct te interpreteren. [*] )*YDQ&HHFN'1&UDQFKH(7]SLOPDQ.,1RGHOO ..01&LHUHQV %QHZGHŚQLWLRQRIGURZQLQJWRZDUGVGRFXPHQWDWLRQ DQGSUHYHQWLRQRIDJOREDOSXEOLFKHDOWKSUREOHP&XOOHWLQRIWKH;RUOG,HDOWK3UJDQLVDWLRQSSŁ [**] )*YDQ&HHFN'1&UDQFKH(7]SLOPDQ.,1RGHOO ..01&LHUHQV %QHZGHŚQLWLRQRIGURZQLQJWRZDUGVGRFXPHQWDWLRQ DQGSUHYHQWLRQRIDJOREDOSXEOLFKHDOWKSUREOHP&XOOHWLQRIWKH;RUOG,HDOWK3UJDQLVDWLRQSSŁ [***]:LWWRQH1DULR4LD*UDQFHVFR4K( *DOO ņ-WGRHVQńWORRNOLNHWKH\DUHGURZQLQJŇ,RZWRUHFRJQL]HWKHLQVWLQFWLYHGURZQLQJ UHVSRQVHŇ.RXUQDORI97'RDVWJXDUGVHDUFKDQGUHVFXHS 9 Hoofdstuk 2 - Verdrinking in cijfers In noodsituaties waarin geen redder of andere opgeleide personen aanwezig zijn, is het raadzaam te wachten tot het slachtoffer stopt met bewegen of aan het zinken is voordat de redder het slachtoffer vastgrijpt. Terwijl de instinctieve reactie tijdens een verdrinking plaatsvindt, zal een slachtoffer spontaan en fors voorwerpen en personen die als steun kunnen dienen grijpen in een poging om te ademen[*]. Dit kan leiden tot een verdrinking van zowel de hulpverlener als het slachtoffer. Het fenomeen is gekend als het AVIR Syndroom (Aquatic Victim Instead of Rescuer Syndrome) dat in de periode van 1992 tot 2010 al 103 redders in Australië en 86 in Nieuw Zeeland heeft gedood terwijl 75% van de slachtoffers overleefden[**]. 86 van de redders die verdronken probeerden kinderen te redden. Ze hebben gefaald omdat zij de elementaire veiligheidsregels hebben verwaarloosd of de juiste technieken niet hebben geleerd en toegepast om zich te wapenen tegen deze handelingen van de drenkelingen[***]. Brewster stelde vast dat wanneer een redder geconfronteerd werd met een slachtoffer, deze laatste een natuurlijk en oncontroleerbaar instinct heeft om alle houvast te grijpen in een poging het hoofd boven water te krijgen en te ademen. De redder kan ondergedompeld worden of gewurgd, waardoor ademen moeilijk of onmogelijk wordt. Slachtoffers die verdrinken, vertonen vaak buitengewone krachten en zelfs kinderen kunnen volwassenen, die hen te hulp komen, in moeilijkheden brengen. Dit kan resulteren in een verdrinking van zowel het slachtoffer als de altruïstische “redder”[****]. 2.3. :HUGULQNLQJLQGHZHUHOG Een niet fatale verdrinking is een zeer aangrijpend incident, zowel voor het slachtoffer, de redder als de onmiddellijke omgeving. De meeste verdrinkingen gebeuren op onbewaakte plaatsen, zoals in zee, meren, kanalen, rivieren en plaatsen waar zwemmen verboden is. De verdrinking is een ernstige en verwaarloosde bedreiging die, volgens de Wereld Gezondheids Organisatie (WHO) jaarlijks ongeveer 372.000 levens eist[*****]. Dit dodental is 75% dat van ondervoeding en ruim 50% van malaria. In tegenstelling tot ondervoeding en malaria, is er echter geen wereldwijde preventieprogramma dat zich richt op het voorkomen van de verdrinking. Daarom heeft de WHO de Internationale Reddings Federatie (ILS) de opdracht gegeven om hiervoor een verdrinkingspreventieplan op te stellen. [*] ;K\(R4HRSOH3IWHQ(URZQ8RJHWKHU#Ň0LYHVFLHQFHFRP [**] 7WXII1VWXIIFRQ] [***]KWWSMRXUQDOVKXPDQNLQHWLFVFRP%FX'XVWRP7LWHQDPH(RFXPHQWV(RFXPHQW-WHPSGI [****] &'KULV&UHZVWHU )G 3SHQZDWHU0LIHVDYLQJ8KH9QLWHG7WDWHV0LIHVDYLQJ%VVRFLDWLRQ1DQXDOSS [*****] ;RUOG,HDOWK3UJDQLVDWLRQ+OREDO6HSRUWRQ(URZQLQJ4UHYHQWLQJDOHDGLQJNLOOHUS 10 REDDING Het laatste uitgegeven rapport van de WHO dekt de verdrinkingscijfers in alle landen en over alle leeftijden maar geeft enkel statistieken in verband met overlijden. Voor landen waar geen statistieken bijgehouden worden, heeft de WHO de cijfers zo goed mogelijk geëxtrapoleerd. In deze landen, die vaak lagelonenlanden zijn, merken wij een bijzonder hoge incidentie van verdrinking, en dit vooral bij kinderen en jongeren. In vergelijking tot andere verwondingen, is het overleven vrijwel uitsluitend bepaald door de plaats waar het incident zich afspeelt en is ze afhankelijk van twee zeer variabele factoren: • De snelheid dat de persoon uit het water is gehaald. • De kwaliteit van de (eventuele) reanimatie. De verdrinking is de derde meest voorkomende oorzaak van overlijden door een ongeval in de wereld, goed voor 7% van alle schade gerelateerde sterfgevallen. Kinderen die jonger zijn dan vijf jaar vormen de grootste risicogroep. Mannen hebben twee keer zoveel kans om te verdrinken dan vrouwen. Meer dan de helft van de slachtoffers is jonger dan 18 jaar. Inkomensniveaus hebben ook een impact, immers, de overgrote meerderheid van verdrinkingen gebeuren in landen met een laag tot midden inkomen. Landen waar mensen dagelijks afhankelijk zijn van contact met water voor werk, vervoer en landbouw horen tot de grootste risicogroep[*]. De WHO vermeldt in haar rapport dat de cijfers die zij uitgeven de realiteit tekort aandoen. Het verzamelen van gegevens in landen die geen statistieken bijhouden is zeer moeilijk tot onmogelijk. Het belemmert eveneens de planning, uitvoering en monitoring van preventieve maatregelen. De WHO geeft toe dat er ook geen rekening werd gehouden met de ware situaties. Een verdrinkingsslachtoffer dat bijvoorbeeld sterft in een ambulance onderweg naar een ziekenhuis komt vaak niet terecht in de verdrinkings-statistieken. Ook zelfdoding in het water, ongevallen bij watertransport, ongevallen bij werken in en op het water, verdrinking als gevolg van overstromingen, personen die blijvende letsels oplopen na een verdrinking, enz. worden niet in de WHO statistieken opgenomen. De WHO weet zeer duidelijk dat het rapport de volle omvang van het verdrinkingsprobleem in de wereld niet dekt. Gegevens over niet-fatale verdrinkingen, die iets kunnen onthullen over de last van ernstige letsels en levenslange handicaps, worden ook niet routinematig verzameld en worden niet weergegeven in het rapport. [*] World Health Organisation, Global Report on Drowning. Preventing a leading killer, 2014, pp VIII. 11 Hoofdstuk 2 - Verdrinking in cijfers Gegevens uit landen met hoge inkomens suggereren dat de cijfers gehanteerd door de WHO minstens 50% lager zijn dan de werkelijkheid[*]. Zelfs gegevens van een aantal landen met laag- en midden inkomens contrasteren duidelijk met WHO schattingen. Sommige auteurs suggereren dat het echte verdrinkingsniveau vier tot vijf maal hoger is dan de cijfers gepubliceerd door de WHO[**]. Andere factoren die de volledige omvang van de wereldwijde verdrinking verduisteren zijn: • Een slecht systeem voor gegevensverzameling. • Het feit dat veel verdrinkingsslachtoffers nooit een medische instelling hebben bereikt waar hun overlijden werd geregistreerd. • De snelle begrafenis van verdrinkingsslachtoffers (om culturele redenen) die leidt tot sterfgevallen die niet werden aangegeven. • Het niet terugvinden van slachtoffers die zijn verdronken bij rampen. De slechte rapportering van verdrinkingsgegevens heeft ook bijgedragen tot een verwaarlozing van het onderzoek in verdrinkingspreventie. Hoewel er wereldwijd enig succes genoteerd werd op handelingen om verdrinking te voorkomen, zijn deze preventie-inspanningen vooral gericht op recreatieve instellingen in landen met hoge inkomens, niet op instellingen in landen met laag- en midden inkomens waar de overgrote meerderheid (91%) van de verdrinkingen optreedt en waar de preventie dringend nodig is[***]. WIST JE DAT ... Per minuut sterven er twee personen ten gevolge van verdrinking. Eén ervan is een kind of jongere van minder dan 18 jaar (ILS, 2014). [*] 0XQHWWD4HWDO9QLQWHQWLRQDOGURZQLQJLQ*LQODQGŁ%SRSXODWLRQEDVHGVWXG\-QWHUQDWLRQDO.RXUQDORI)SLGHPLRORJ\ Ł [**] 4HGHQ1HWDOHGV;RUOGUHSRUWRQFKLOGLQMXU\SUHYHQWLRQ+HQHYD;RUOG,HDOWK3UJDQLVDWLRQDQG92-')* [***] World Health Organisation, Global Report on Drowning. Preventing a leading killer, 2014, pp 1-59. 12 REDDING TER INFO (H;,3ZHHWGDWKXQFLMIHUYDQYHUGULQNLQJHQHHQGXLGHOLMNHRQGHUVFKDWWLQJLVHQHQNHO JHEDVHHUG LV RS YRRUOLJJHQGH VWHUIWHVWDWLVWLHNHQ FRGHV ; WRW ; ]LH KLHURQGHU :ROJHQV GHFLMIHUVJHKDQWHHUGGRRUGH-QWHUQDWLRQDOH6HGGLQJV*HGHUDWLH -07 GLHVWLO]ZLMJHQGZRUGHQ DDQJHQRPHQGRRUGH;,3OLJWKHWZHUNHOLMNFLMIHUYDQYHUGULQNLQJHQWRWGULHPDDOKRJHUQDPHOLMN URQG GH WRW PLOMRHQ SHU MDDU -07 KRXGW QLHW DOOHHQ UHNHQLQJ PHW GH VWDWLVWLHNHQ YDQ GH YHUGULQNLQJPDDURRNPHWYHUGULQNLQJDOVJHYROJYDQRYHUVWURPLQJHQWVXQDPLńVQDWXXUUDPSHQ modderstromen, zelfdoding, moord, verdrinking als gevolg van ongevallen met voertuigen in ZDWHUHQPHWYDDUWXLJHQ LQFOXVLHIGH]HPHWPLJUDQWHQHQYOXFKWHOLQJHQ DOVRRNPHWGHGRRG YDQ SHUVRQHQ WHQ JHYROJH YDQ VHFRQGDU\ GURZQLQJ HQ YDQ HUQVWLJH OHWVHOV RSJHORSHQ QD HHQ verdrinking, met de dood als gevolg. (RRGVRRU]DNHQ ZRUGHQ JHFRGHHUG YROJHQV HHQ LQWHUQDWLRQDDO DDQJHQRPHQ FRGHV\VWHHP JHQDDPG-'(FRGH -QWHUQDWLRQDO'ODVVLŚFDWLRQRI(LVHDVHV (HYHUGULQNLQJHQZRUGHQDOVYROJW JHFRGHHUG KWWSZZZ]RUJHQJH]RQGKHLGEH'LMIHUV7WHUIWHFLMIHUV7WDWLVWLHNYDQGHGRRGVRRU]DNHQ ; Verdrinking en onderdompeling in badkuip tijdens baden ; Verdrinking en onderdompeling na val in een badkuip ; Verdrinking en onderdompeling tijdens baden in zwembad ; Verdrinking en onderdompeling na val in een zwembad ; :HUGULQNLQJ HQ RQGHUGRPSHOLQJ WLMGHQV EDGHQ LQ EXLWHQZDWHU PHHU ]HH ULYLHU VWURRP ; Verdrinking en onderdompeling na val in buitenwater ; 3YHULJHJHVSHFLŚFHHUGHYHUGULQNLQJHQRQGHUGRPSHOLQJ ZDWHUUHVHUYRLUWDQNHQ] ; 2LHWJHVSHFLŚFHHUGHYHUGULQNLQJHQRQGHUGRPSHOLQJ ; Inhalatie van maaginhoud ; -QKDODWLHYDQYRHGVHOHQGUDQNOHLGHQGWRWREVWUXFWLHYDQOXFKWZHJHQ V90 3QJHYDOPHWYDDUWXLJOHLGHQGWRWYHUGULQNLQJHQRQGHUGRPSHOLQJ NDSVHL]HQ]LQNHQ EUDQGHQGVFKLSERRWRQJHYDO V92 Verdrinking of onderdompeling samenhangend met vervoer over water, zonder RQJHYDOPHWYDDUWXLJ RYHUERRUGYDOOHQRIJHVSRHOGZRUGHQ 8 %FFLGHQWHOHK\SRWKHUPLH < Intentionele zelfdoding door submersie X92 Doding door verdrinking < 7ODFKWRIIHUYDQ8VXQDPL < 7ODFKWRIIHUYDQJROYHQYHURRU]DDNWGRRUVWRUPHQWRUQDGRńVHQ] < 7ODFKWRIIHUYDQRYHUVWURPLQJHQ 13 Hoofdstuk 2 - Verdrinking in cijfers 2.4. Verdrinking in Europa In het meest recente jaar waarvoor gegevens beschikbaar zijn, namelijk 2010, bedroeg het aantal accidentele verdrinkingsdoden in de 28 landen van de huidige Europese Unie gemiddeld 1,4 per 100 duizend inwoners[*]. Voor mannen was dit 2,3 en voor vrouwen 0,6. De minste verdrinkingen komen voor in Engeland (0.4), België staat op de zevende plaats (0.7). De meeste verdrinkingen komen voor in Cyprus (4,1), Roemenië (4,8), Estland (6,8), Litouwen (10,4) en Letland (11,1). 2.5. Verdrinking in België en Vlaanderen Jaarlijks komen in België iets meer dan 200 mensen om het leven door verdrinking[**]. Vergeleken met 20 jaar geleden zien we een felle daling van ongeveer 30% van het aantal verdrinkingen. Gemiddeld verdrinken er een 120-tal personen per jaar in Vlaanderen. Dit is ongeveer één verdrinking om de drie dagen[***]. Verdrinkingen door bootongevallen zijn in deze cijfers niet inbegrepen[****]. Twee derde van het aantal verdrinkingen zijn niet-accidentele verdrinkingen (zelfmoord) terwijl 1/3e accidentele verdrinkingen zijn. Voor de helft van de slachtoffers is de plaats van verdrinking bekend: een tiental personen verdrinken in een zwembad, een 20-tal in een bad en 56 in open water. Verdrinkingen aan de kust zijn in bovenstaande cijfers niet inbegrepen. Tussen 1999 en 2004 verdronken acht personen aan de Belgische kust. Het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap registreerde 14 niet fatale verdrinkingen aan de kust in die periode. Van de acht verdrinkingen, gebeurden er slechts twee in de bewaakte zone. De rest gebeurde in de onbewaakte zones of buiten de diensturen. Bij de niet fatale verdrinkingen zien we dezelfde trend: zes ongevallen gebeurden in de bewaakte zone, acht in de onbewaakte. [*] 4HWHU/DPSHU *UDQVYDQ4RSSHOYHUGULQNLQJVULVLFRVWHUNDIJHQRPHQ(HPRVSS )XURVWDW [**] World Health Organisation, Global Report on Drowning. Preventing a leading killer, 2014, pp 1-59. [***]6HG*HG'XUVXV,RJHU6HGGHU:87Ł&ORVR [****] KWWSZZZ]RUJHQJH]RQGKHLGEH'LMIHUV7WHUIWHFLMIHUV7WDWLVWLHNYDQGHGRRGVRRU]DNHQ 14 REDDING Het grootste aantal verdrinkingsongevallen gebeurt in zoet water. De slachtoffers zijn vooral kinderen tussen de leeftijd van 0 en 5 jaar. Zowel jongens als meisjes. Dit is logisch, gezien kinderen op deze leeftijd nog niet kunnen zwemmen. De ouders zijn een belangrijke doelgroep naar preventie toe. Een tweede risicogroep zijn volwassenen. De activiteiten van deze doelgroep spelen meestal een rol in de verdrinking: ze beoefenen diverse watersporten (surfen, zeilen, duiken, enz.) die het risico op ongevallen vergroten. Ook het geslacht speelt een rol. Opmerkelijk is dat er meer accidentele verdrinkingen gebeuren bij jongens dan bij meisjes[*]. 2.6. Locaties met een hoog risico om te verdrinken Wanneer men op en rond het water is, moet men steeds oog hebben voor de risico’s die hieraan verbonden zijn. De belangrijkste risicofactoren van verdrinking zijn het ontbreken van schuttingen en barrières om blootstelling aan waterpartijen te voorkomen. Het ontbreken van adequaat toezicht van kinderen en jongeren is eveneens een risico. De geringe kennis van zwemvaardigheden en het verwaarlozen van gevaren van water zijn ook verhoogde risicofactoren. Bij jongvolwassenen is het overmatig gebruik van drugs en alcohol een risicoverhogende factor. Andere risicofactoren zijn het vervoer over water, gebrek aan veilige watervoorzieningen en overstromingen[**]. Redders moeten risico’s kunnen inschatten, maar ook risico’s kunnen evalueren. RISICO’S INSCHATTEN EN EVALUEREN )HQULVLFRZRUGWPHHVWDOLQJHVFKDWYROJHQVGHYROJHQGHWDEHO Kans op ongeval Ernst van de uitkomst Weinig schadelijk Schadelijk Hoogst onwaarschijnlijk Verwaarloosbaar risico Aanvaardbaar risico Onwaarschijnlijk Aanvaardbaar risico Matig risico Waarschijnlijk Matig risico Aanzienlijk risico Zeer schadelijk Matig risico Aanzienlijk risico O n a a n v a a rd b a a r risico %FWLHVGLHPRHWHQZRUGHQRQGHUQRPHQELMEHSDDOGHULVLFRńV Risiconiveau Actie en tijdschaal Verwaarloosbaar Geen actie vereist. Aanvaardbaar Geen extra controle is nodig. Oplossingen en/of verbeteringen kunnen overwogen worden als die geen extra kosten omvatten. Matig Matige inspanningen moeten worden ondernomen om de risico’s te verminderen. De kosten moeten zorgvuldig worden gemeten en beperkt. Risicobeperkende maatregelen moeten binnen een bepaalde tijdsperiode worden geïmplementeerd. Waar het matig risico wordt geassocieerd met extreem schadelijke gevolgen, is een verdere evaluatie nodig om nauwkeuriger de waarschijnlijkheid van de schade vast te leggen. Aanzienlijk De activiteit mag niet worden gestart totdat het risico is verminderd of weggewerkt. Onaanvaardbaar De activiteit mag niet worden gestart of voortgezet totdat het risico is verminderd of weggewerkt. Als het niet mogelijk om het risico te beperken, blijft de activiteit verboden. [*] 6HG*HG'XUVXV,RJHU6HGGHU:87Ł&ORVR [**] World Health Organisation, Global Report on Drowning. Preventing a leading killer, 2014, pp 1-59. 15 Hoofdstuk 3 - Preventie van verdrinking 16 HOOFDSTUK 3. PREVENTIE VAN VERDRINKING REDDING Preventie is van vitaal belang. Inderdaad, zodra iemand verdrinkt, is de uitkomst vaak fataal. De verdrinkingspreventie gaat steeds gepaard met twee essentiële elementen: • De opvoeding van de bevolking. • De wetgeving die dient gevolgd te worden. De preventie kan slaan op de volgende tien punten[*]: 3.1. :HUKLQGHURIFRQWUROHHUGHWRHJDQJWRWZDWHU In en rond het huis komen diverse waterzones voor die een gevaar kunnen betekenen, dit kan gaan van een meer, een fontein, een siervijver, een zwembad, waterreservoirs, waterputten, enz. tot zelfs schijnbaar onschuldige emmers of waskommen. In Bangladesh verdrinken 80% van de kinderen jonger dan vijf jaar in meren, grachten en waterreservoirs in en rond het huis[**]. Het plaatsen van hindernissen en barrières die de toegang tot het water verhinderen voor peuters, kleuters, kinderen, anders validen en personen die niet kunnen zwemmen, zal de verdrinking terugdringen. Daarom wordt aangeraden om: • huiszwembaden, vis- en tuinvijvers te omheinen en speciale deuren te benutten om de toegang voor kleine kinderen onmogelijk te maken; • watertanks, waterputten of watercontainers af te sluiten; • een peuter, kleuter of kind nooit alleen in een bad te laten of zelfs in een douche. Opvoeding • Breng kinderen van jongs af aan respect bij voor water, en gebruik zo nodig drijfmiddelen. • Leer bezoekers zich veilig te gedragen in de omgeving van water. • Houd actief toezicht op kinderen. De klemtoon ligt op het woord “actief” en veronderstelt waakzaamheid. Wetgeving Help met de uitvaardiging van wetgevingen in verband met de toegang van water. In Australië moeten bijvoorbeeld alle huiszwembaden een omheining hebben met een deur die automatisch dichtvalt en niet door een kind kan geopend worden. Studies hebben uitgewezen dat dit de verdrinkingen met 50% heeft doen dalen. In Vlaanderen kent men dergelijke wetgeving nog niet. [*] ;RUOG,HDOWK3UJDQLVDWLRQ+OREDO6HSRUWRQ(URZQLQJ4UHYHQWLQJDOHDGLQJNLOOHUSS [**] KWWSWDVFJFLSIRUJEDQJODGHVKKWPO 17 Hoofdstuk 3 - Preventie van verdrinking JONGE KINDEREN... Ook voor jonge kinderen uit de buurt is een zwembad, een visvijver, een tuinvijver, een meertje gevaarlijk. Het water is immers aantrekkelijk gelegen, vaak in een omgeving die tot spelen uitnodigt. De afsluitingen moeten voldoende hoog zijn en moeten het klimmen tegengaan. Het installeren YDQ HHQ DODUP GDW ZDDUVFKXZW DOV LHPDQG KHW ZDWHURSSHUYODN QDGHUW NDQ H[WUD QXWWLJ ]LMQ Reddingsmateriaal rond het water moet ook worden voorzien. Kinderen moeten bewust gemaakt worden van het gevaar en bijkomende veiligheidsmaatregelen moeten worden voorzien. Ouders en kinderen moeten de vijver goed kunnen zien. Overhangende oeverplanten, hoge waterplanten HQ]DNHQGLHKHWXLW]LFKWEHOHPPHUHQPRHWHQZHJJHKDDOGZRUGHQ(HZDWHUGLHSWHZRUGWEHVW YHUPLQGHUGPHW]DQGJULQGRIHHQURRVWHUGLHKHWJHZLFKWYDQKHWNLQGNDQGUDJHQ%OVHUHHQ duidelijke vlakke overgang tussen land en water is gemaakt, dan is de kans op uitglijden kleiner en hebben kinderen minder kans om plots in het water te vallen. De vijver moet voorzien worden van een overloop, om te voorkomen dat het waterpeil kan stijgen. Net als het zwembad is ook de YLMYHUDIJHVORWHQPHWHHQGHJHOLMNKHNGDWDOWLMGJHVORWHQLV7ODFKWRIIHUVYDQYHUGULQNLQJLQ WXLQ vijvers zijn meestal kleuters en kleine kinderen. 3.2. 0HHU]ZHPPHQ Het leren omgaan met het water door schoolgaande kinderen is belangrijk. Kinderen moeten niet alleen de gevaren van het water kennen, zij moeten ook het plezier ervan ervaren. Het is bewezen dat het aanleren van zwemvaardigheden de verdrinking terugdringt. Opvoeding Hiervoor is het best dat personen leren zwemmen, dat zij aspecten beheersen van de waterveiligheid, dat zij zelfreddingstechnieken kennen en dat zij reddingsvaardigheden beheersen. Zij doen dit best onder begeleiding van goede instructeurs. 18 REDDING TER INFO • • • • • • • • 0HHU NLQGHUHQ ]R YURHJ PRJHOLMN ]ZHPPHQ >ZHPPHQ LV DDQ WH UDGHQ YDQDI YLHU MDDU Watergewenning kan eventueel vanaf zes maanden starten. Watergewenning kan in een ]ZHPEDGPDDURRNJHZRRQWKXLVRQGHUGHGRXFKHRILQHHQEDGNXLS/XQQHQ]ZHPPHQ verkleint de kans op verdrinking. Als een kind kan zwemmen, wil dat nog niet zeggen dat het niet kan verdrinken. Uit de praktijk blijkt dat kinderen die per ongeluk in het water WHUHFKWNRPHQLQSDQLHNNXQQHQUDNHQHQSORWVJHHQ]ZHPEHZHJLQJHQPHHUNXQQHQXLWYRHUHQ )ULVQXHHQPDDOHHQJURRWYHUVFKLOWXVVHQGRHOEHZXVWJDDQ]ZHPPHQLQHHQ]ZHPEDGHQ SHURQJHOXNPHWNOHUHQDDQLQHHQNRXGPHHUWHUHFKWNRPHQ 0HHUNLQGHUHQPDDURRNMRQJHUHQHQYROZDVVHQHQRPQRRLWDOOHHQWH]ZHPPHQHQOHHU]HKHW YHUVFKLOWXVVHQGLHSHQRQGLHSZDWHUWHRQGHUVFKHLGHQ Gebruik bij kinderen die niet kunnen zwemmen veilige drijfmiddelen. Koop alleen veiligheidsmateriaal met een CE-markering dat voldoet aan de reglementering inzake SHUVRRQOLMNHEHVFKHUPLQJVPLGGHOHQ4DVRSPHWDWWULEXWHQGLHDOVVSHHOJRHGZRUGHQYHUNRFKW ]HELHGHQYDDNQLHWGHQRGLJHEHVFKHUPLQJ &UHQJNLQGHUHQYDQMRQJVDIDDQUHVSHFWELMYRRUZDWHUHQOHHUNLQGHUHQGHJHYDUHQYDQZDWHU regenputten, zwembaden, de zee, enz. kennen. 3RN JHRHIHQGH ]ZHPPHUV NXQQHQ YHUGULQNHQ 4DV RS PHW XLWVSUDNHQ WHJHQ KHW NLQG DOV ņ>RODQJMHQLHWNDQ]ZHPPHQPDJMHQLHWLQGH]HHŇHQņ.HNULMJWSDVHHQRSEODDVERRWDOV MH NDQ ]ZHPPHQŇ (H]H XLWVSUDNHQ ZHNNHQ ELM KHW NLQG GH LQGUXN GDW KHP QLHWV PHHU ]DO gebeuren als hij eenmaal kan zwemmen. 0HHUNLQGHUHQGHJHYDUHQYDQJROIVODJEDGHQVWURPLQJVEDGHQHQRSYDQJEDGHQ3SYDQJEDGHQ YDQJOLMEDQHQ]LMQPHHVWDORQJHYHHUDQGHUKDOYHPHWHUGLHS:RRUDONOHLQHNLQGHUHQODWHQ]LFK YHUUDVVHQ>HVFKXLYHQQLHWVYHUPRHGHQGGHJOLMEDDQDIHQNXQQHQGDQSORWVHOLQJQLHWPHHU staan in het water. Bovendien zijn de zones onder glijbanen en springplanken extra gevaarlijk om te botsen. Indien een zwemmer niet snel genoeg weg is, bestaat de kans dat een volgende er tegenaan botst. 0HHUNLQGHUHQGHJHYDUHQYDQYHUERUJHQKRHNMHV-QVRPPLJH]ZHPEDGHQ]LMQQLHWDOOHKRHNHQ HYHQGXLGHOLMN]LFKWEDDUYDQRSQSODDWV 0HHUNLQGHUHQGHJHYDUHQYDQZDWHUVSRUWHQHQOHHU]HRPVWHHGVHHQUHGGLQJVYHVWWHGUDJHQ Wetgeving Volgens de eindtermen van het onderwijs, opgelegd door de overheid, moet een kind op het einde van het lager onderwijs zich veilig in het water kunnen voelen en kunnen zwemmen. Naast de vaardigheid om te kunnen zwemmen staan ook vaardigheden centraal rond de veiligheid. 19 Hoofdstuk 3 - Preventie van verdrinking 3.3. Leer helpen/redden/reanimeren Sommige reddingspogingen eindigen met de hulpverlener die verdrinkt. Dit kan doordat hij niet goed kon zwemmen of omdat hij zich niet bewust was van eenvoudige, veilige reddingstechnieken. Er zijn sterke aanwijzingen dat de reanimatie, dat wil zeggen zowel hartmassage en mond-op-mond beademing, de enige manier is om de dood te voorkomen bij een slachtoffer die geen pols heeft en geen ademhaling. De overlevingskansen vergroten wanneer zo snel mogelijk gepaste reanimatie wordt uitgevoerd. Opvoeding Het aanleren van veilige reddingstechnieken en van basisreanimatievaardigheden behoort tot de preventie. Wetgeving Er is momenteel geen wettelijke verplichting om reddings- en reanimatietechnieken te beheersen. Dit wordt meestal gedaan op vrijwillige basis. 3.4. Pas de juiste technieken toe Een vereenvoudigde methode van reanimatie wordt gepromoot voor ongetrainde EHBO’ers die getuige zijn van een hartstilstand. Opvoeding Deze vereenvoudiging is ongeschikt voor drenkelingen. Het blijkt immers dat bij verdrinkingen er een zuurstofnood is die het hart doet stoppen en er dus snel en eerst moet beademd worden. Wetgeving Er is momenteel geen wetgeving, noch wetmatigheid opgelegd. 20 3.5. Informeer en signaliseer REDDING Zorgen voor een adequate informatie en signalisatie om de aandacht te vestigen op risico’s zoals golven, windsterkte, gevaren (haaien, kwallen, rotsen), stromingen, watervallen, kan de verdrinking terugdringen. Daarnaast kunnen reddingsboeien en reddingshulpmiddelen worden geplaatst aan risicovolle plaatsen. Deze hulpmiddelen dienen als een waarschuwing voor de eventuele bader en een hulpmiddel voor de eventuele redder. Opvoeding Instructies over hoe de reddingshulpmiddelen moeten benut worden, moeten duidelijk en eenvoudig zijn. Wetgeving In Vlaanderen zijn er wisselende wetgevingen in dit verband. Het opzetten van een uniform plan waar dezelfde borden, tekens en signalisaties benut worden is noodzakelijk. Hiervoor kan men zich baseren op internationale normen. 3.6. :RRU]LHUHGGLQJVGLHQVWHQLQRSHQEDUH]ZHPJHOHJHQKHGHQ Uitbaters van openbare zwemgelegenheden moeten alles in het werk stellen om de veiligheid van de bezoekers te garanderen. De laatste dertig jaar zijn de openbare zwemgelegenheden drastisch gewijzigd. Met de komst van glijbanen, stroom- en golfslagbaden, whirlpools, enz. kwam recreatie en ontspanning op de eerste plaats te staan. Dit vergt soms creativiteit van een redder bij een mogelijk ongeval. Opvoeding 0HHUPHQVHQGHDXWRPDWLVFKHUHŚH[GDW]LMVOHFKWVEDGHQHQ]ZHPPHQZDDUHHQUHGGLQJVGLHQVW voorzien is. Wetgeving In Vlaanderen zijn een aantal veiligheidsmaatregelen vastgelegd in de Vlarem wetgeving. Daarnaast zijn sommige zwembaden uitgerust met elektronische detectiesystemen die het mogelijk maken om niet-fatale verdrinkingen zo snel mogelijk op te merken. Dergelijke systemen zijn niet wettelijk verplicht. 21 Hoofdstuk 3 - Preventie van verdrinking 3.7. ;DNNHUGHSXEOLHNHEHZXVWZRUGLQJYDQGHYHUGULQNLQJDDQ Mensen onderschatten vaak het gevaar van water en het gevaar van verdrinking. Slechts als de ware cijfers worden gegeven zijn ze verwonderd. Als er zich een verdrinkingsongeval voordoet in hun nabije familie en/of vriendenkring, dan pas zien zij de ware toedracht hiervan in. Opvoeding Via de scholen en de media kunnen sensibiliseringscampagnes worden gelanceerd. Wetgeving Een wetgeving over hoe de informatieverstrekking en signalisatie moet gebeuren, is welkom. 3.8. :HUPLQGHUGHULVLFRńVYDQYHUGULQNLQJGRRUWUDQVSRUWRSZDWHU Verdrinken door activiteiten op en in het water komen te vaak voor, zoals: pleziervaart, visvangst, olieboorstations, beroepsvaart, overbevolking op boten met vluchtelingen of immigranten, overbevolking op overzetboten, onvoorzichtigheid op cruise-schepen, vliegtuigongevallen in moerassen, rivieren en in zee, enz. Miljoenen kleinschalige vissers varen dagelijks uit op soms erg schamele boten. Velen hiervan kunnen niet zwemmen en hebben geen zwemvest aan. Opvoeding Vele van de verdrinkingen kunnen hier vermeden worden. Via de scholen en de media kunnen sensibiliseringscampagnes worden gelanceerd. Wetgeving Het opstellen van wetgevingen voor veilig varen en voor een veilige scheepvaart. 22 3.9. Verminder de overstromingsrisico’s REDDING Overstromingen hebben in het verleden aan heel wat mensen in Vlaanderen het leven gekost. In de wereld zijn jaarlijks meer dan 90 miljoen mensen betrokken bij overstromingen. Opvoeding Het in kaart brengen van zones die kunnen overstromen en het aanleren van handelingen die men moet doen bij overstromingsrisico’s zal de bevolking parater en alerter maken voor dit probleem. Wetgeving Overstromingen waren de aanleiding dat de overheid maatregelen heeft genomen om ze te voorkomen, of te beperken. Zo werden dijken gebouwd of aangepast, overstromingsgebieden aangelegd en wetten uitgevaardigd dat men niet in overstromingsgebieden mag bouwen. 3.10. Coördineer de hulpverlening Vaak zijn er gebreken in de coördinatie van de hulpverlening. Tegenwoordig gaat de coördinatie van de hulpverlening over de grenzen heen. Toen Polen en Servië te kampen had met zeer ernstige overstromingen, waren bijvoorbeeld de reddingsdiensten van Duitsland, Oostenrijk, Hongarije, enz. ter plaatse om te helpen. 23 Hoofdstuk 4 - Nuttige achtergrondinformatie 24 HOOFDSTUK 4. NUTTIGE ACHTERGRONDINFORMATIE 4.1. 4.1.1. REDDING (HZHWJHYLQJURQGGHUHGGHU Van ARAB tot Vlarem VAN ARAB TOT VLAREM -QPHLZHUGYRRUKHWHHUVWHHQZHWYRRU]LHQGLHWRH]LFKWKLHOGRSŃJHYDDUOLMNHRQJH]RQGHHQ KLQGHUOLMNHLQULFKWLQJHQń-QZHUGYRRUKHWHHUVWHHQUXEULHNŃ]ZHPNRPPHQHQEDGLQULFKWLQJHQń DDQ GH]H OLMVW WRHJHYRHJG ,HW %6%& %OJHPHHQ 6HJOHPHQW YRRU %UEHLGVEHVFKHUPLQJ NRPW LQ WRWVWDQG6LFKWOLMQHQGLHEHWUHNNLQJKHEEHQRSGHYHLOLJKHLGLQ]ZHPJHOHJHQKHGHQZHUGHQ URQGRSJHOHJG8RHQEHVWRQGDOGHYHUSOLFKWLQJRPHHQUHGGHUWRH]LFKWWHODWHQKRXGHQ LQ]ZHPJHOHJHQKHGHQ-QZHUGHQ]ZHPLQULFKWLQJHQRSJHQRPHQLQKHW%6%&LQGHUXEULHN ņJHYDDUOLMNRQJH]RQGHRIKLQGHUOLMNHLQULFKWLQJHQŇ 2LHW DOOH QRUPHQ YDQ KHW %6%& ZDUHQ ELQGHQG (H SURYLQFLH NRQ QDPHOLMN HLJHQ XLWEDWLQJVYRRUZDDUGHQRSVWHOOHQGLHELMJHYROJYHUVFKLOGHQSHUSURYLQFLH-QZHUGGHJURQGZHW aangepast. Hierdoor kregen de gewesten een eigen regering en wetgevende bevoegdheid. De ZHWRSGHVWDDWVKHUYRUPLQJYDQJDIFRQFUHHWLQKRXGDDQGHRYHUGUDFKWYDQZHWJHYHQGH bevoegdheid, onder andere voor het milieu. De regelgeving inzake milieuvergunning werd door KHWPLOLHXGHFUHHWEHSDDOG8RFK]RXKHWQRJWRWQDGHGHUGHVWDDWVKHUYRUPLQJLQGXUHQ YRRUDOHHUHUVSUDNHZDVYDQHHQHFKWHPLOLHXUHJOHPHQWHULQJ2DGHIHGHUDOLVHULQJYDQ&HOJL ZHUG GH]HEHYRHJGKHLGRYHUJHGUDJHQDDQGH:ODDPVHRYHUKHLG(HULFKWOLMQHQGLHKLHUELMYDQWHO]LMQ ]LMQ YHUYDW LQ GH :ODUHP UHJOHPHQWHULQJ :ODDPV 6HJOHPHQW EHWUHIIHQGH GH 1LOLHXYHUJXQQLQJ GLH]LFKEDVHHUWRSGHVWUHQJVWHULFKWOLMQHQXLWGHYLMISURYLQFLHV3SIHEUXDULNHXUGHGH Vlaamse Regering het eerste uitvoeringsbesluit goed. 4.1.2. Vlarem VLAREM 1HW:ODUHP-NZDPHULQYRRUKHWHHUVWHHQHFKWHPLOLHXUHJOHPHQWHULQJYRRU]ZHPEDGHQ,HW trad in werking op 1 september 1991. 4.1.3. Vlarem II en Vlarem II -bis[*] VLAREM II EN VLAREM II-BIS ,HWWZHHGHXLWYRHULQJVEHVOXLW :ODUHP-- ZHUGLQJRHGJHNHXUGGRRUGH:ODDPVH6HJHULQJ PDDURPGDWGLHJHHQDGYLHVJHYUDDJGKDGDDQGH6DDGYDQ7WDWHWUDGKHWQLHWLQZHUNLQJ,HW ZHUG LQ QLHWLJ YHUNODDUG (H QLHXZH WHNVW YDQ :ODUHP -- ZDDUELM ZHO GH MXLVWH SURFHGXUH gevolgd werd, werd op 1 juni 1995 goedgekeurd. De laatste wijzigingen werden doorgevoerd in 1999. Vanaf dan wordt gesproken van Vlarem II-bis. Het is in voege sinds 1 mei 1999. [*] :ODUHP--&HVOXLWYDQGH:ODDPVH6HJHULQJYDQMXQLKRXGHQGHDOJHPHQHHQVHFWRUDOHEHSDOLQJHQLQ]DNHPLOLHXK\JL QH &HOJLVFK7WDDWVEODGMXOLŁ 25 Hoofdstuk 4 - Nuttige achtergrondinformatie 7LQGVMDQXDULGLHQHQDOOH]ZHPJHOHJHQKHGHQDDQKHWQLHXZHUHJOHPHQWWHYROGRHQ:HOH ]ZHPEDGFRPSOH[HQ PRHVWHQ GH QRGLJH VRPV ]HHU GXUH DDQSDVVLQJVZHUNHQ ODWHQ XLWYRHUHQ 7RPPLJH]ZHPEDGHQNRQGHQGHNRVWHQQLHWGUDJHQHQGLHQGHQ]HOIVWHVOXLWHQ (H:ODUHPUHJOHPHQWHULQJZHUGJHVWUXFWXUHHUGHQJHRUGHQGYROJHQVGRHOJURHS%OOHDUWLNHOVGLH EHWUHNNLQJKHEEHQRS]ZHPEDGHQ]LMQWHUXJWHYLQGHQLQKRRIGVWXNDIGHOLQJ>RZHORSHQOXFKW DOV RYHUGHNWH ]ZHPJHOHJHQKHGHQ ]ZHPEDGHQ ZKLUOSRROV GRPSHOEDGHQ WKHUDSLHEDGHQ SORQVEDGHQ ]LMQ RQGHUKHYLJ DDQ GH UHJOHPHQWHULQJ 3RN RSHQZDWHU]ZHPJHOHJHQKHGHQ HQ watersportzones in meren, vijvers en dergelijke vallen onder de Vlarem II-bis reglementering. -QKHW&HOJLVFK7WDDWVEODGYDQMDQXDULYHUVFKHHQKHW&HVOXLWYDQGH:ODDPVH6HJHULQJ YDQVHSWHPEHUPHWDDQSDVVLQJHQHQZLM]LJLQJHQYDQ:ODUHPGLHNUDFKWYDQZHWKHEEHQ YDQDIPDDUW • De gewijzigde Vlarem bevat een beperkt aantal wijzigingen van de indelingslijst. • (H VHFWRUDOH YRRUZDDUGHQ YRRU ]ZHPEDGHQ ZRUGW JHZLM]LJG LQ]DNH KHW WRH]LFKW LQ KHW DOJHPHHQHQWRH]LFKWELMGXLNDFWLYLWHLWHQLQKHWELM]RQGHU • Er zijn minder strenge regels voor het sanitair in open zwemgelegenheden waarin enkel duiksport wordt beoefend. 4.1.4. :ODUHP--ELVHQ]ZHPJHOHJHQKHGHQ In de Vlarem reglementering wordt o.a. het volgende vermeld in verband met de veiligheid van de zwembadbezoekers[*]: • De exploitant neemt de nodige maatregelen om de veiligheid van de bezoekers te verzekeren. • De baders staan onder rechtstreeks en constant toezicht van ten minste één redder, die zich uitsluitend aan deze activiteit wijdt en zich permanent in de buurt van de kaden bevindt. • De redders zijn in het bezit van het Hoger Reddersbrevet van Sport Vlaanderen of van een ander gelijkwaardig getuigschrift goedgekeurd door Sport Vlaanderen. Het afschrift van het brevet of getuigschrift ligt ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar op de plaats van de exploitatie. • De redders worden ten minste éénmaal per jaar geoefend in reddings- en reanimatietechnieken. • Het getuigschrift van de meest recente bijscholing ligt ter inzage van de toezichthoudende ambtenaar op de plaats van de exploitatie. Bedoelde bijscholing moet erkend zijn door Sport Vlaanderen. • De inrichting beschikt over een lokaal waar de eerste zorgen kunnen worden toegediend en dat uitsluitend uitgerust is met materiaal voor eerste hulp en reanimatie. Dit lokaal en materiaal is rechtstreeks en gemakkelijk toegankelijk voor de verantwoordelijken. De reanimatie-apparatuur bestaat ten minste uit een systeem voor zuurstoftoediening. Dit apparaat wordt wekelijks op zijn deugdelijkheid onderzocht. De redder is vertrouwd met het gebruik van het aanwezige materiaal. [*] :ODUHP -- WULV ZZZHPLVYLWREHQDYLJDWRU RD DIGHOLQJ ņ3YHUGHNWH FLUFXODWLHEDGHQ DIGHOLQJ ņ2LHW RYHUGHNWHFLUFXODWLHEDGHQŇHQDIGHOLQJņ3SHQ]ZHPJHOHJHQKHGHQŇ 26 • REDDING Een leerkracht, trainer, lesgever of begeleider van activiteiten in het zwembad, kan een lesgeefactiviteit combineren met de functie van toezichthoudende redder onder de volgende voorwaarden: о Hij/zij moet zich constant op de kade bevinden en alle baders die tot een groep behoren rechtstreeks kunnen gadeslaan. о Het aantal baders onder zijn/haar toezicht mag maximum 35 bedragen. о Hij/zij is in het bezit van het Hoger Reddersbrevet van Sport Vlaanderen of van een ander gelijkwaardig getuigschrift goedgekeurd door Sport Vlaanderen. 27 Hoofdstuk 4 - Nuttige achtergrondinformatie 4.2. Erkende diploma’s van redder in Vlaanderen DE ERKENDE DIPLOMA’S VAN REDDER IN VLAANDEREN ZIJN... 1. Het Hoger Reddersbrevet, afgeleverd vanaf het najaar 1988 door Sport Vlaanderen (LCK of VTS). 2. ,HW-QWHUQDWLRQDDO6HGGHUVEUHYHWDIJHOHYHUGGRRU*-7RI-07 -QWHUQDWLRQDO0LIHVDYHU'HUWLřFDWH 3. ,HW &ORVR RI 0'/JHWXLJVFKULIW YDQ 6HGGHU YDQ YRRU QDMDDU VSHFLřHN 0'/ bijscholingsgetuigschrift 1989 (betreffende reanimatie en zuurstoftoediening). 4. ,HWJHWXLJVFKULIWYDQ/&>6&6HGGHUVSHFLřHN0'/ELMVFKROLQJVJHWXLJVFKULIW EHWUHIIHQGH reanimatie en zuurstoftoediening). 5. Het “Gelijkwaardigheidsattest Hoger Redder Vlaamse Trainersschool” afgeleverd aan: о De houders van een Hoger Reddersdiploma van de Provinciale Commissie voor zwem- en UHGGLQJVEUHYHWWHQ YDQ ;HVW:ODDQGHUHQ GLH LQ RšFLHHO GLHQVWYHUEDQG ZHUN]DDP ZDUHQ vóór 1/8/95 en die in 1996 een speciale VTS-regularisatiecursus hebben gevolgd. о (H UHGGHUV GLH ]RQGHU YRRUJDDQGHOLMNH UHGGHUVRSOHLGLQJ LQ RšFLHHO GLHQVWYHUEDQG werkzaam waren vóór 1/8/95 en die in 1997 een speciale VTS-regularisatiecursus hebben gevolgd. о De leerkrachten L.O., ten laatste afgestudeerd in het schooljaar 1995-1996 én tewerkgesteld LQQYDQGHRšFL OHRQGHUZLMVQHWWHQGLHLQ YULMRQGHUZLMV RILQ VWHGHOLMN provinciaal- en gemeenschapsonderwijs) een speciale VTS-regularisatiecursus hebben gevolgd. 6. Het VTS-getuigschrift van “Duiker-redder”, enkel voor het begeleiden van duikactiviteiten in overdekte, niet-overdekte en open zwemgelegenheden. 7. (HKRXGHUVYDQGHRQGHUHQYHUPHOGHGLSORPDŃV]RQGHUVSHFLřHN0'/ELMVFKROLQJVJHWXLJVFKULIW 1989, vanaf het ogenblik dat zij minstens één door Sport Vlaanderen erkende Vlarem-II bijscholing in verband met reanimatie en zuurstoftoediening hebben gevolgd. 8. Het ‘Brevet (Supérieur) de Sauvetage Aquatique’ afgeleverd door ADEPS en/of de Ligue Francophone Belge de Sauvetage (LFBS). 9. Het diploma ‘Rettungsschwimmer’ van de Duitstalige Gemeenschap. 28 REDDING 29 Hoofdstuk 5 - Verdrinking 30 REDDING HOOFDSTUK 5. VERDRINKING In dit hoofdstuk worden de oorzaken van verdrinking toegelicht, alsook het verdrinkingsproces, de modaliteiten van verdrinking en de gevolgen van verdrinking. 5.1. 5.1.1. 3RU]DNHQYDQYHUGULQNLQJ Inleiding Naargelang de oorzaak wordt de verdrinking ingedeeld in twee soorten: 1. De “primaire” verdrinking, ook wel de actieve verdrinking genoemd. 2. De “secundaire” verdrinking, ook wel de passieve verdrinking genoemd. Bij de primaire verdrinking is het bewustzijnsverlies een rechtstreeks gevolg van de onderdompeling. Bij de secundaire verdrinking is de onderdompeling het gevolg van een eerder bewustzijnsverlies. Primaire verdrinking of actieve verdrinking Eerst onderdompeling Dan bewustzijnsverlies Dan verdrinken 75% Secundaire verdrinking of passieve verdrinking Eerst bewustzijnsverlies Dan onderdompeling Dan verdrinken 25% Het enige dat kan worden onthouden, is dat primaire verdrinkingen vermoedelijk meer voorkomen dan secundaire verdrinkingen. 5.1.2. Primaire verdrinking of actieve verdrinking PRIMAIRE VERDRINKING De onderdompeling komt eerst, nadien verliest men het bewustzijn. In de meeste verdrinkingsgevallen is er sprake van primaire verdrinking. De meeste verdrinkingsongevallen gebeuren: • in het huis: bijvoorbeeld in het bad, een waterkuip en zelfs een emmer, enz.; • rond het huis: bijvoorbeeld een waterput, een meertje, een visvijver, een zwembad, enz. Risicogroep van deze verdrinkingen zijn vaak kinderen beneden de vijf jaar die verdrinken bij gebrek aan toezicht. Ook bejaarden en gehandicapten behoren tot de risicogroep. Daarnaast zijn een deel van deze verdrinkingen te wijten aan onvoorzichtigheid van de slachtoffers door te zwemmen op plaatsen waar dat verboden is. Dit kan bijvoorbeeld in rivieren met stroming, in onbewaakte zwemzones waar een sterke stroming voor problemen kan zorgen of bij watersporters die veiligheidsvoorschriften negeren. 31 Hoofdstuk 5 - Verdrinking Ten slotte kan het gebeuren dat een slachtoffer gekneld zit onder water, ten gevolge van een ongeval. Dit kan bijvoorbeeld met een auto te water of een duiker die vastzit onder water. De primaire verdrinking komt meestal voor bij personen die niet of onvoldoende kunnen zwemmen. Bij goede zwemmers is het zeldzaam, behalve als zij zich overschatten en in moeilijkheden geraken, bijvoorbeeld door krampen. Bij de primaire verdrinking gaat het om een verstikking ten gevolge van inademing van water. Men spreekt hier van een “echte” of een “actieve” verdrinking. Het slachtoffer verdrinkt omdat het niet meer in staat is het hoofd boven het wateroppervlak te houden in zijn strijd tegen het water. 5.1.3. Secundaire verdrinking of passieve verdrinking SECUNDAIRE VERDRINKING De bewusteloosheid komt eerst, nadien komt de onderdompeling. Bij de secundaire verdrinking treedt er eerst een bewustzijnsverlies op, gevolgd door onderdompeling en eventuele verdrinking. Men spreekt hier van een “onechte” of een “passieve” verdrinking. Het kan evengoed voorkomen bij goede zwemmers en zelfs redders. Het bewustzijnsverlies kan erg snel optreden waardoor de persoon bijna onopgemerkt onder het wateroppervlak verdwijnt. (HRRU]DNHQYDQKHWEHZXVW]LMQVYHUOLHVRIZDWPHQŚDXZYDOOHQQRHPW RRNZHOV\QFRSH NXQQHQ ]HHUYHUVFKLOOHQG]LMQ-QGHUGDDGVRPPLJHPHQVHQYDOOHQŚDXZDOV]HHUJVFKULNNHQRIZDQQHHU ]H EORHG ]LHQ %QGHUHQ YDOOHQ ŚDXZ RPGDW ]H WH ODQJ QLHWV KHEEHQ JHJHWHQ RI YHUJHWHQ ]LMQ WH RQWELMWHQ3RNRSSODDWVHQZDDUKHWKHHOZDUPLVRIZDDUYHHOPHQVHQ]LMQYDOOHQPHQVHQŚDXZ;H NHQQHQDOOHPDDOGHEHHOGHQYDQŚDXZYDOOHQGHSHUVRQHQELMFRQFHUWHQ1DDUHU]LMQRRNPHGLVFKH RRU]DNHQYRRUŚDXZYDOOHQELMYRRUEHHOGGRRUUHŚH[HQGRRUVKRFNHQSLMQGRRUXLWSXWWLQJGRRUHHQ laag of een hoog bloedsuikerniveau, door allergieën, door het gebruik van medicijnen en/of door verstoringen in het hartritme en de hartwerking. SYNCOPE Syncope gaat bijna steeds om een verminderde zuurstoftoevoer naar de hersenen. ,HWEHZXVW]LMQVYHUOLHVOHLGWWRWKHWZHJYDOOHQYDQGHVSLHUWRQXVYDQGDDUGHWHUPŚDXZYDOOHQ De belangrijkste oorzaken van bewustzijnsverlies in het water zijn: 5.1.3.1. &HZXVW]LMQVYHUOLHVGRRUUHśH[HQ • [*] 32 &HZXVW]LMQVYHUOLHVGRRUGHYDVRYDJDOHUHŚH[HQ[*]. De tiende hersenzenuw, ook wel de nervus vagus genoemd, loopt ook naar de borst- en buikholte, waar hij zich in de ingewanden vertakt. De zenuw stuurt signalen in de richting van de verschillende organen van het lichaam, maar meer nog geeft hij informatie over de toestand van de organen naar het centrale zenuwstelsel. KWWSZZZPHGLFLQHQHWFRPIDLQWLQJSDJHKWPYDVRYDJDOBV\QFRSH REDDING -QGH]HVLWXDWLHLVGHEDODQVWXVVHQGHFKHPLVFKHDGUHQDOLQHHQDFHW\OFKROLQHYHUVWRRUG%GUHQDOLQH VWLPXOHHUWKHWOLFKDDPGRHWKHWKDUWVQHOOHUNORSSHQHQYHUQDXZWGHEORHGYDWHQZDDUGRRUGH EORHGGUXNVWLMJW%FHW\OFKROLQHGRHWKHWWHJHQRYHUJHVWHOGH%OVGHQHUYXVYDJXVZRUGWJHVWLPXOHHUG ZRUGWRYHUPDWLJDFHW\OFKROLQHORVJHODWHQGHKDUWVODJYHUWUDDJWHQGHEORHGYDWHQYHUZLMGHQHQGH bloeddruk daalt, waardoor er minder bloed naar de hersenen gaat. Deze tijdelijke afname van de EORHGWRHYRHUQDDUGHKHUVHQHQ]RUJWHUYRRUGDWGHSHUVRRQśDXZYDOW De syncope kan uitgelokt worden door allerlei redenen zoals emoties, angst, een soms geringe lichamelijke pijnprikkel (zoals door bloed-prikken of door een injectie), het zien van bloed, hevig hoesten of zelfs een eenvoudig contact met koud water. Deze syncope is verreweg de meest voorkomende maar ook de meest onschuldige vorm van syncope. Indien dit gebeurt op het droge, dan herstelt het bewustzijnsverlies spontaan op voorwaarde dat de luchtwegen vrij zijn. Maar in het water zal dit meestal leiden tot verdrinking. • &HZXVW]LMQVYHUOLHVGRRUUHŚH[HQYDQQHXVNHHOHQVWURWWHQKRRIG Door het plotse contact van het water met de luchtwegen kan de slijmhuid in neus, keelholte of OXFKWSLMSWDNNHQJH¤UULWHHUGZRUGHQPHWDOVPRJHOLMNHJHYROJHQKHWXLWORNNHQYDQKRHVWUHŚH[HQ Bij het hoesten kan er water ingeademd worden. Een ander gevolg is het veroorzaken van een strottenhoofdkramp, waardoor de luchtweg wordt afgesloten en de ademhaling onmogelijk wordt. 5.1.3.2. &HZXVW]LMQVYHUOLHVGRRUWHZHLQLJ]XXUVWRI 32) • Te weinig zuurstof door een opstopping van de luchtwegen. Een opstopping van de luchtwegen door bijvoorbeeld voedselbrokken leidt uiteindelijk tot een onvoldoende gasuitwisseling in de longen en een te laag zuurstofgehalte in het bloed. Er kan hierop een bewustzijns-verlies volgen. • Te weinig zuurstof door langdurig de adem in te houden na hyperventilatie – ondiep water black-out. De meeste zwemmers weten dat men de adem langer kan inhouden wanneer men enkele minuten diep in- en uitademt (extra ventileert) voordat men onder water zwemt. Hierdoor daalt de CO2hoeveelheid in het bloed. De primaire drang om te ademen (preciezer: om uit te ademen) wordt echter veroorzaakt door stijgende koolstofdioxide (CO2) niveaus in de bloedbaan. Het lichaam detecteert CO2-concentraties zeer nauwkeurig en vertrouwt op dit mechanisme om de ademhaling te controleren[*]. [*] 0LQGKROP40XQGJUHQ')ņ%OYHRODUJDVFRPSRVLWLRQEHIRUHDQGDIWHUPD[LPDOEUHDWKKROGVLQFRPSHWLWLYHGLYHUVŇ9QGHUVHD ,\SHUEDULF1HGLFLQH.RXUQDORIWKH9QGHUVHDDQG,\SHUEDULF1HGLFDO7RFLHW\-QF Ł 33 Hoofdstuk 5 - Verdrinking Tijdens de periode van adem inhouden daalt de hoeveelheid zuurstof in het lichaam terwijl de CO2-hoeveelheid niet genoeg stijgt om het ademhalingscentrum te stimuleren en de zwemmers te dwingen om boven water te komen om te ademen. Dit leidt tot een tekort aan zuurstof in de hersenen met plots bewustzijnsverlies zonder enige waarschuwing en dit vóórdat de zwemmer de noodzaak tot ademen voelt. Dit is ook gekend als “ondiep water black-out”. Men mag dus nooit overdrijven met de extra ventilatie en slechts enkele malen diep in- en uitademen. Verder mag men niet langer dan een minuut onder water blijven, mag men niet te dikwijls na elkaar duiken en blijft men best steeds in groep. • Te weinig zuurstof door langdurig de adem in te houden bij een diepe duik – diep water blackout. Wanneer men diep duikt, stijgt de partiële zuurstofdruk in het lichaam. Dit geeft de zwemmer die op de bodem zwemt voldoende zuurstof om bewust te blijven. Bij het opstijgen vanuit de diepte, zal de partiële zuurstofdruk dalen en het slachtoffer plots bewusteloos vallen. Dit komt meestal voor in de buurt van het oppervlak als de druk de normale atmosferische druk benadert. Dit is ook gekend als de “diep water black-out”. 5.1.3.3. &HZXVW]LMQVYHUOLHVGRRUWHYHHONRROVWRIGLR[LGH '32) • Te veel koolstofdioxide in het bloed. Als men bijvoorbeeld te oppervlakkig of te weinig ademt zal de CO2 in het bloed stijgen waardoor een overprikkeling van het ademhalingscentrum plaatsvindt. Dit heeft een snelle en oppervlakkige ademhaling tot gevolg. Angst, emotie en opwinding kunnen hieruit voortvloeien en ten slotte een bewustzijnsverlies. • Te veel koolstofdioxide in de ingeademde lucht. Als er te veel CO2 aanwezig is in de ingeademde lucht zal uiteraard het CO2-gehalte in het bloed stijgen en krijgt men dezelfde reactie als boven vermeld. Dit komt voor als de persoon zwemt met bijvoorbeeld een te lange snorkel of met een snorkel die met een masker verbonden is; hier zal dan steeds dezelfde lucht in- en uitgeademd worden (re-breathing). 5.1.3.4. &HZXVW]LMQVYHUOLHVGRRU]LHNWH 34 • Vallende ziekte (epilepsie). Epilepsie is een aandoening waarbij een stoornis van de prikkelgeleiding in de hersenen aanleiding kan geven tot lichte of soms zwaardere aanvallen. Epilepsie is in principe een tegenaanduiding om alleen of onbewaakt te zwemmen. Aanvallen, die gepaard gaan met bewusteloosheid, worden soms bespoedigd en verergerd door koude, veel lawaai of door fel licht, zoals bijvoorbeeld bij de weerkaatsing van zonnestralen op een wateroppervlak. • Suikerziekte (diabetes). Personen die lijden aan suikerziekte moeten voorzichtig zijn. Een tekort of een teveel aan suikers in het bloed kunnen immers leiden tot bewustzijnsverlies en verdrinking. Een tekort aan suikers komt ook voor bij personen die hevige inspanningen doen op een nuchtere maag, en dit vooral bij niet-getrainde personen. Een teveel aan suikers komt voor als personen te veel suikerhoudende producten eten voordat zij gaan zwemmen. 5.1.3.5. &HZXVW]LMQVYHUOLHVGRRUOHWVHOV REDDING Allerlei letsels kunnen de oorzaak zijn van bewustzijnsverlies dat optreedt als een gevolg van hevige pijn: • Door verwondingen. Het zich kwetsen aan een scherp voorwerp dat op de bodem ligt, kan een pijnschok veroorzaken en mogelijk bewustzijnsverlies. • Door breuken. Hieronder kunnen bijvoorbeeld halswervelbreuken worden gerangschikt die voorkomen bij duiken in ondiep water. • Door trommelvliesscheuren. De trommelvliezen scheiden het buitenoor van het middenoor. In normale omstandigheden is de druk in het buitenoor gelijk aan die in het middenoor. Onder water neemt de buitendruk echter toe door de toenemende hydrostatische druk (1 bar per 10 meter). Dit voelt de zwemmer reeds op twee à drie meter onder water. Door de toenemende druk worden de trommelvliezen naar binnen gedrukt, wat pijn veroorzaakt. Een trommelvlies kan leiden tot duizeligheid, desoriëntatie en zelfs bewustzijnsverlies. Preventief kan men de oren klaren door technieken te benutten die verder in deze cursus worden beschreven. • Door hevige slagen van buitenuit. Een te platte duik op het wateroppervlak kan verwondingen van de ingewanden veroorzaken, de pijnschok kan tot bewustzijnsverlies leiden. Ook een hevige val op of een stoot in bijvoorbeeld de geslachtsorganen kan dit veroorzaken. 5.1.3.6. &HZXVW]LMQVYHUOLHVGRRUDOOHUJLH Q WAT IS EEN ALLERGIE? )HQ DOOHUJLH LV HHQ RQWVWHNLQJVUHDFWLH RS HHQ OLFKDDPVYUHHPGH VWRI HHQ DOOHUJHHQ 1HHVWDO LV HHQDOOHUJHHQRS]LFKRQVFKDGHOLMN7RPPLJHSHUVRQHQ]LMQHFKWHURYHUJHYRHOLJYRRUEHSDDOGH DOOHUJHQHQHQUHDJHUHQKLHURSGRRUGHSURGXFWLHYDQKLVWDPLQH(LWJHHIWWHUKRRJWHYDQGHKXLG DDQOHLGLQJWRWLUULWDWLHMHXNHQURRGKHLG&LMKHYLJHDOOHUJLVFKHUHDFWLHVNXQQHQJURWHKRHYHHOKHGHQ KLVWDPLQHDDQOHLGLQJJHYHQWRWHHQEHOHPPHULQJYDQGHDGHPKDOLQJZDDUGRRUKHWOLFKDDPLQ zuurstofnood komt en er bewustzijnsverlies kan optreden. Bovendien zorgt histamine ook voor een verwijding van de bloedvaten waardoor de bloeddruk daalt en de zuurstofuitwisseling in de weefsels wordt gehinderd. Allerlei soorten allergische aandoeningen kunnen leiden tot bewustzijnsverlies: • Koude allergie (cryo-allergie). Het slachtoffer dat lang in koud water vertoeft krijgt jeuk, huiduitslag en roodheid. Verder kan ook hoofdpijn, zich onwel voelen en bewustzijnsverlies voorkomen. • Water allergie (hydro-allergie). Een bad, een douche, een gedeeltelijke onderdompeling van de ledematen of zelfs eenvoudig contact met het water is voldoende om zo een allergische reactie met huiduitslag en bewustzijnsverlies uit te lokken. 35 Hoofdstuk 5 - Verdrinking • Allergie voor bepaalde stoffen in het water. Plankton, algen, wieren, koralen, vissen, kwallen, enz. kunnen eveneens een overgevoeligheidsreactie veroorzaken met bewustzijnsverlies tot gevolg. • Andere allergieën. Ten slotte kunnen allerlei andere allergieën zoals astma, hooikoorts of allergieën voor voedsel, farmaceutische producten, licht, warmte en inspanning leiden tot stoornissen met bewustzijnsverlies tot gevolg. 5.1.3.7. &HZXVW]LMQVYHUOLHVGRRUHHQNRXGHVFKRNŁFROGVKRFN Door een plotse val of sprong in koud water, krijgt het lichaam problemen ter hoogte van[*]: • De ademhaling: een versnelde ademhaling (hyperventilatie) of het moeilijk onder bedwang houden van de ademhaling. De hyperventilatie, samen met het dalen van het CO2-niveau, leidt tot duizeligheid, oorsuizingen, krampen, en zelfs bewusteloosheid. • De bloedsomloop: koud water onderdompeling veroorzaakt een onmiddellijke en massale toename van de hartslag en de bloeddruk omdat alle bloedvaten in de huid vernauwen als reactie op de plotselinge afkoeling. Bij kwetsbare individuen verhoogt dit het risico op hartfalen en een beroerte. • Mentale verwarring: koude veroorzaakt een enorme vermindering van het vermogen om te denken en te functioneren. Problemen zijn: desoriëntatie, angst, paniek, hulpeloosheid, onvermogen om helder te denken en een plan van aanpak uit te voeren 5.1.3.8. &HZXVW]LMQVYHUOLHVGRRUVSLMVYHUWHULQJVSUREOHPHQ Zware inspanningen na de maaltijd kunnen aanleiding geven tot misselijkheid. De reden hiervoor is de herverdeling van het bloed die plaatsgrijpt in het lichaam. De bloedvoorziening ter hoogte van de spijsvertering wordt opgedreven. Dit gaat ten koste van de bloedtoevoer naar andere lichaamsweefsels (bv. de spieren). Wanneer tegelijkertijd een inspanning geleverd wordt, zou dit ten koste van de bloedtoevoer naar de hersenen kunnen gaan. Algemeen mag aangenomen worden dat je best niet zwemt vlak na een zware of vette maaltijd. Anderzijds dreigt bij zwemmen op nuchtere maag ook het gevaar voor hypoglycemie, een tekort aan bloedsuikers. [*] *+ROGHQ 18LSWRQ)VVHQWLDOVRI7HD7XUYLYDO,XPDQ/LQHWLFV 36 REDDING (HPHQLQJHQYDQYHUVFKHLGHQHDXWHXUVRYHUGH]HWKHRULH Q]LMQYHUVFKLOOHQG7RPPLJHDXWHXUV wijzen erop dat er bij het zwemmen meer mogelijkheid is voedsel op te rispen tijdens de YHUWHULQJ(RRUGHKRUL]RQWDOHOLJJLQJYDQKHWOLFKDDPHQGHRSZDDUWVHGUXNYDQKHWZDWHURS GHPDDJNDQHHQJHGHHOWHYDQGHPDDJLQKRXGLQGHPRQGWHUHFKWNRPHQ(H]HYRHGVHOUHVWHQ NXQQHQLQGHOXFKWSLMSWDNNHQNRPHQHQGRRUSULNNHOLQJYDQGHVOLMPYOLH]HQLQGHNHHOKROWHHHQ strottenhoofdkramp veroorzaken. Beide kunnen leiden tot verslikking en verstikking. Andere auteurs menen dat er een verhoogde werking van het hart en de bloedvaten is tijdens de VSLMVYHUWHULQJ (H]H IDFWRU PDDNW GDW ]ZHPPHUV PHW HHQ ]ZDNNH KDUW HQ EORHGYDWHQZHUNLQJ EORRWVWDDQDDQJURWHUHULVLFRńV1HQPRHWGHUROYDQGHVSLMVYHUWHULQJELMYHUGULQNLQJUHODWLYHUHQ ,HWVSLMVYHUWHULQJVSURFHVYHUORRSWELMHONH]ZHPPHUDQGHUVHQPHQNDQGXVRQPRJHOLMNYDVWH normen opstellen. Het is in ieder geval niet aangewezen om hevige inspanningen te doen op een QXFKWHUHPDDJHQHYHQPLQPHWHHQRYHUODGHQPDDJ:HUGHUPRHWLHGHUH]ZHPPHUYRRU]LFK]HOI bepalen wat hij aankan, naargelang zijn aard, aanpassingsmogelijkheden en geoefendheid. Hij PRHWLQLHGHUJHYDOYHUPLMGHQWH]ZHPPHQQDKHWGULQNHQYDQDOFRKROKRXGHQGHGUDQNHQHQGLW vooral bij warm weer. -07 LV YDQ RRUGHHO GDW HU JHHQ EHZLMV LV GDW HWHQ YRRU KHW ]ZHPPHQ KHW ULVLFR YHUKRRJW RS YHUGULQNLQJ8HUZLMO]ZHPPHQPHWHHQYROOHPDDJZHUGJHDVVRFLHHUGPHWPLVVHOLMNKHLGEUDNHQ HQEXLNSLMQ]LMQGHRRU]DNHOLMNHYHUEDQGHQWXVVHQGH]HYHUVFKLMQVHOHQHQKHWULVLFRRSYHUGULQNHQ niet bestudeerd of gerapporteerd. Daarom zijn aanbevelingen over hoeveelheden, timing van de PDDOWLMGHQKHWVRRUWYRHGVHOYRRUDIJDDQGDDQKHW]ZHPPHQRIDFWLYLWHLWHQRSKHWZDWHUQLHW JHEDVHHUGRSZHWHQVFKDSSHOLMNEHZLMV 5.1.3.9. &HZXVW]LMQVYHUOLHVGRRUZDUPWH • Zonnesteek Wanneer men te lang blootgesteld is aan de zon, kan de zonnehitte inwerken op de schedel, de hersenvliezen en de hersenen. Het risico is groter bij lange-afstandzwemmers en bij zwemmers zonder hoofdhaar of hoofddeksel. • Hitteslag Bij een te hoge inwendige temperatuur zal het lichaam overvloedig zweten. Hierdoor verliest het slachtoffer vocht. De verlaging in bloeddruk die hiermee gepaard gaat, resulteert in een perifere vasoconstrictie, om de bloeddruk voldoende hoog te houden. Deze vasoconstrictie zorgt ervoor dat het lichaam minder kan zweten en dus inwendig meer warmte opstapelt. Een hitteslag is mogelijk bij het baden in buitensporig heet water. 37 Hoofdstuk 5 - Verdrinking 5.2. Het verdrinkingsproces 5.2.1. Inleiding Diverse onderzoekers hebben uitgebreide studies verricht bij allerlei zoogdieren om een beter inzicht te krijgen in het verloop van de verdrinking. Bij deze onderzoeken werd vastgesteld dat het verdrinkingsproces bij diverse soorten dieren nagenoeg op dezelfde manier verloopt. Men heeft zelfs geconstateerd dat de tijdsduur van het ogenblik van de onderdompeling tot het moment van de dood tamelijk constant is en rond de vier minuten schommelt. Met de nodige voorzichtigheid durfde men veronderstellen dat de gegevens verkregen door dierexperimenten ook voor mensen zouden gelden. 5.2.2. Fasen van verdrinking Uitgaande van deze observaties en van analyse van verdrinkingsongevallen bij mensen worden er in het verdrinkingsproces vier fasen onderscheiden. De duur van elke fase is verschillend naargelang het slachtoffer en de omstandigheden waarin de verdrinking plaatsvindt. Onderstaande indeling is een zeer theoretische indeling aangezien het meestal gaat om een aaneenschakeling van verschijnselen. De overlevingskansen van het slachtoffer verkleinen naargelang het aantal fasen die doorlopen worden. 5.2.2.1. Eerste fase: onderdompelings- en verschrikkingsfase De eerste fase is vergelijkbaar met wat de meeste mensen zich bij een verdrinking inbeelden. Ze is gekenmerkt door een verzet tegen het water, in een poging om niet weg te zinken. Het slachtoffer dat nog bij bewustzijn is, geraakt in paniek, is in nood, tracht zich boven water te houden en kan nog actief hulp inroepen. Er is nog + + + geen inademing van vloeistof. Dit wordt meestal vermeden door te hoesten. Deze niet-fatale verdrinking komt zeer vaak voor. Slachtoffers die gered worden in deze fase noemt men “verschrikte slachtoffers”. Bijna iedere zwemmer zal wel ooit dergelijke fase meegemaakt hebben. Medische behandeling is in de meeste gevallen niet nodig. Bewust Adem Hart 5.2.2.2. 8ZHHGHIDVHDSQHDHQVOLNIDVH Bewust Adem Hart + + + Vanaf het moment dat het slachtoffer zichzelf niet meer boven water kan houden, spreekt men van de tweede fase en van de start van de echte verdrinking. Na de onderdompeling volgt eerst een periode van VSRQWDDQDGHPLQKRXGHQ DSQHD QDGLHQYDQVOLNUHŚH[HQ Bij gebrek aan lucht, kan een slachtoffer de vrijwillige inspanningen van roepen, het zwaaien of het zoeken van aandacht niet uitvoeren. Na de periode van nood en paniek, komt de persoon progressief in een fase van verlaagd bewustzijn (progressieve incapacitatie) en zullen instinctieve acties, beheerd door het autonome zenuwstelsel, aangewakkerd worden en het gedrag overnemen[*]. [*] 3ń'RQQHOO'ODLUHņ;KDWVWRSVSHRSOHVKRXWLQJDQGZDYLQJZKHQGURZQLQJ#Ň-ULVK8LPHV 38 REDDING Deze kunnen zijn: • Hoofd achterwaarts gekanteld houden met open mond op waterniveau. • Open ogen, met een glazige en lege blik. Duidelijke angst op het gezicht. • Hyperventilerend of happend naar lucht. • Proberen te zwemmen, maar geen vooruitgang boeken. • Proberen om op de rug te rollen om te drijven. • Oncontroleerbare bewegingen maken van armen en benen in een poging om de mond boven water te brengen. De armen en benen komen zelden uit het water. Deze instinctmatige bewegingen vinden meestal plaats gedurende 20-60 seconden voordat het slachtoffer naar de bodem wegzinkt[*]. Water dat toch in de mond komt, wordt door het slachtoffer ingeslikt, om te voorkomen dat het in de luchtwegen terecht komt. Water dat de luchtwegen toch bereikt, kan voor een verkramping van het strottenhoofd zorgen, wat de ademhaling belemmert. De strottenhoofdkramp kan blijven aanhouden. Het slachtoffer overlijdt dan door verstikking. Men noemt deze fase vaak de fase van ademinhouden. Het gebrek aan zuurstof in het lichaam geeft vaak een blauwe verkleuring op van de extremiteiten; koolstofdioxide (CO2) stapelt zich op in het bloed. Dit heeft een aantal gevolgen zoals een vertraging van het hartritme en een bloeddrukdaling. Deze fase duurt bij schatting maximum drie minuten (afhankelijk van slachtoffer tot slachtoffer). -QHHQNOHLQDDQWDOJHYDOOHQQDPHOLMNELMWRW YDQGHVODFKWRIIHUV]RXGHGRRGLQWUHGHQ JHGXUHQGHGH]HIDVHGRRU]XLYHUHYHUVWLNNLQJGXVQRJYRRUDOHHUHUZDWHULQGHORQJHQWHUHFKW LV JHNRPHQ ;DQQHHU KHW VODFKWRIIHU JHGXUHQGH GH]H IDVH HFKWHU JHUHG HQ JHUHDQLPHHUG NDQ worden, is de kans op overleven zeer groot. 5.2.2.3. Derde fase: inhalatiefase In de derde fase zal het verzet tegen de onderdompeling geleidelijk ophouden. De strottenhoofdkramp verdwijnt door de aanhoudende verstikking, de bewustzijnsdaling Bewust Adem Hart en de zuurstofnood. Door de stijging van de CO2-hoeveelheid in het bloed zal het ademhalingscentrum geprikkeld worden. Dit is goed ]LFKWEDDU DDQ GH UHŚH[PDWLJH VDPHQWUHNNLQJHQ YDQ KHW PLGGHQULI en leidt nadien tot een aantal diepe inadem bewegingen. Het + + inademen van vloeistoffen is onvermijdelijk en het water dringt de + longen binnen. Door de overstroming van de luchtwegen wordt de gasuitwisseling natuurlijk fel belemmerd, zodat het bewustzijn nog meer zal verminderen ten gevolge van zuurstoftekort. In tegenstelling tot de vorige fase treedt hier een versnelde hartslag op, alsook een hoge aderlijke en slagaderlijke bloeddruk. [*] :LWWRQH1DULR4LD*UDQFHVFR4K(ņń-W(RHVQńW0RRN0LNH8KH\ńUH(URZQLQJń,RZ8R6HFRJQLVHWKH-QVWLQFWLYH(URZQLQJ6HVSRQVHŇ 3Q7FHQH MRXUQDORI97'RDVWJXDUGVHDUFKDQGUHVFXH S 39 Hoofdstuk 5 - Verdrinking Iets meer dan de helft van de slachtoffers die gered werd in deze fase overleeft deze niet-fatale verdrinking, ook zonder reanimatie. Een gered slachtoffer zal tijdens de reanimatie vocht, vaak met bloed, ophoesten en heeft meestal last van pijn in de borststreek. Afhankelijk van het soort vloeistof waarin de verdrinking plaats heeft, spelen zich andere processen af in het lichaam. Dit heeft niet alleen gevolgen voor het soort schade, maar ook voor de snelheid waarmee weefselschade optreedt. 5.2.2.4. Vierde fase: beschadigingsfase In de vierde fase, die tevens de eindfase is, komen nog enkele krachtige en krampachtige inademingen voor alvorens een volledige ademstilstand optreedt. Men spreekt hier Bewust Adem Hart van terminale apnea. In deze eindfase vallen de belangrijkste vitale functies uit namelijk de ademhaling en hartslag. Het aanhoudend zuurstoftekort kan ook resulteren in een permanente beschadiging van de hersenen en van andere vitale organen. In deze vierde fase + kunnen drie stadia worden onderscheiden: - 40 • Staat van schijndood: blauwe kleur Het slachtoffer ademt niet meer en er treedt een zuurstofnood op in alle delen van het lichaam. Het hart blijft zwak slaan, maar de pols is moeilijk waarneembaar. Er is een vermindering van GH EORHGGUXN HHQ YHUPLQGHULQJ YDQ DOOH UHŚH[HQ HHQ YHUPLQGHULQJ YDQ GH VSLHUWRQXV ,HW slachtoffer is blauwachtig. Deze toestand is te verhelpen als er onmiddellijk met beademing wordt gestart. • Staat van klinische dood: bleke kleur De klinische dood treedt in op het ogenblik dat, eens de ademhaling is stilgevallen, er ook een stilstand optreedt van de bloedcirculatie. Het hart kan stilvallen met of zonder voorafgaandelijke YHQWULFXODLUH řEULOODWLH ,HW VODFKWRIIHU LV EOHHN (H VWDDW YDQ NOLQLVFKH GRRG WUHHGW PHHVWDO zes tot zeven minuten na de onderdompeling op. Enkel door beademing gecombineerd met hartmassage kan men nog overleven. • Staat van biologische dood De biologische dood treedt iets later in. De beschadiging van de hersencellen is onomkeerbaar. De meeste andere lichaamscellen blijven nog wat in leven; hun biologische ontaarding heeft dus enige tijd (ongeveer drie minuten) na de klinische dood plaats. Ook in deze staat heeft het slachtoffer geen ademhaling en geen hartslag; het lichaam (lijk) voelt koud aan en is bleek. Na enige tijd treden lijkvlekken op en nadien rotting. Het lichaam kan toegetakeld zijn door scheepsschroeven, vissen, enz. Soms is het lichaam opgeblazen. Tabel 1. Toestand Verschrikt Bewusteloos Schijndood Klinisch dood Biologisch dood Toestand van de drenkeling in de verschillende fasen. Bewustzijn Ademhaling Circulatie + + + + + + - REDDING BELANGRIJK! De boodschap is: blijf reanimeren tot de hulpdiensten ter plaatse zijn. Als redder kan je het onderscheid tussen deze fasen moeilijk maken. 5.3. Begrippen in verband met de modaliteiten van verdrinking Om de modaliteiten van verdrinking te begrijpen, is het nodig om twee basisbegrippen uit te leggen: osmose en surfactant. 5.3.1. Osmose Osmose is een natuurkundig proces waarbij een vloeistof waarin stoffen zijn opgelost stroomt door een zogenaamd halfdoorlatend membraan (een half-doorlaatbare), dat wel de vloeistof doorlaat maar niet de opgeloste stoffen. Bij osmose stroomt de vloeistof van de zijde waar de concentratie van opgeloste stoffen lager is naar de zijde waar deze hoger is. De longen, staan in contact met de bloedbaan via een half doorlaatbare wand. Als de longen overstromen met zoet water is de zout concentratie van de vloeistof in de longen lager dan die in de bloedbaan. Het gevolg is dat er water vanuit de longen naar de bloedbaan sijpelt. Als de longen overstromen met zout water is de concentratie van het zout in de longen hoger dan die in de bloedbaan. Het gevolg is dat er water vanuit de bloedbaan naar de longen sijpelt. 41 Hoofdstuk 5 - Verdrinking 5.3.2. Surfactant (H ORQJDOYHROHQ KHEEHQ HHQ VIHULVFKH ERO YRUP HQ GH OXFKWEORHGJUHQV LV EHGHNW PHW HHQ řMQH laag vloeistof, die de surfactant wordt genoemd. De surfactant dient om de longalveolen open te houden. Watermoleculen trekken elkaar aan om de oppervlakte zo klein mogelijk te maken en te houden. Dit gebeurt ook met de watermoleculen in de alveolen. Voor een longalveool betekent dit dat ze geneigd zal zijn om haar diameter te verminderen en dus kleiner te worden. Daardoor zou de lucht uit de kleinste alveolen gedreven worden, waardoor deze samenklappen en leeglopen in de grotere, die hierdoor abnormaal vergroten. Dit wordt vermeden door de surfactant. (HVXUIDFWDQWLVHHQEHVFKHUPHQGHODDJGLHEHVWDDWXLWOLSRSURWH¤QHQHHQPHQJHOLQJYDQYHWWHQHQ HLZLWWHQ(HNRSMHVYDQGHVXUIDFWDQW]LMQSRVLWLHIJHODGHQHQKHFKWHQ]LFKYDVWLQGHYORHLVWRIGHHOWMHV in de wand van de longblaasjes. De staartjes, die negatief geladen zijn, stoten elkaar af. Volgens GHZHWYDQ0DSODFH]RXGHGUXNLQGHVIHHURQWVWDDQGRRUGHRSSHUYODNWHVSDQQLQJLQGLHVIHHU omgekeerd evenredig zijn met de straal van die sfeer. ();)8:%20%40%') 4!8U 8RSSHUYODNWHVSDQQLQJ UVWUDDO 4GUXN 42 5.4. REDDING Modaliteiten van verdrinking Geen enkele verdrinking verloopt identiek. Soms wordt water ingeademd, soms niet. Afhankelijk van het milieu waarin de verdrinking plaatsvindt, spelen zich in het lichaam andere processen af. Men kan een onderscheid maken tussen twee modaliteiten van verdrinking: • De verdrinking zonder inademen van vloeistoffen Wanneer er geen of weinig water in de longen komt, spreken we van een ‘droge verdrinking’. Dit komt voor bij ongeveer 10% tot 20%[*] van de gevallen. • De verdrinking met inademen van vloeistoffen Wanneer er wel water in de longen komt, spreken we van een ‘natte verdrinking’. Dit komt voor bij ongeveer 80% tot 90% van de gevallen. Droog strottenhoofdspasme geen water in longen verstikking 10 à 20% 5.4.1. Nat water wordt ingeademd water in longen natte verdrinking 80 à 90% :HUGULQNLQJ]RQGHULQDGHPHQYDQYORHLVWRI Als het water in contact komt met het strottenhoofd kan, zoals hiervoor vermeld, een strottenhoofdspasme optreden. Dit kan volgehouden worden totdat het slachtoffer het bewustzijn verliest. Aangezien er geen vloeistof binnengedrongen is in de longen, zijn de overlevingskansen groot bij tijdige reanimatie. Het slachtoffer van deze ‘droge verdrinking’ kan men dan ook beschouwen als gevallen van gewone verstikking. Indien er geen onmiddellijke reanimatie volgt, sterft het slachtoffer door verstikking (asfyxie). 7RPPLJHDXWHXUVEHZHUHQGDWYHUGULQNLQJ]RQGHULQDGHPHQYDQYORHLVWRI]HHURQZDDUVFKLMQOLMN LV:ROJHQVKHQLVKHWRSWUHGHQYDQODU\Q[VSDVPHQRRLWEHZH]HQ>HOIVLQGLHQKHWRSWUHHGWLVKHW YROJHQVKHQRRNPRHLOLMNDDQWHQHPHQGDWGLWVSDVPHEOLMIWYRRUWGXUHQELMGHWRFKUHGHOLMNKRJH JUDDGYDQ]XXUVWRIQRRG K\SR[LH GLHDDQZH]LJLVDOYRUHQVPHQKHWEHZXVW]LMQYHUOLHVW %QGHUHDXWHXUVGDDUHQWHJHQ]LMQYDQPHQLQJGDWKHWODU\Q[VSDVPHZHOEHVWDDW>LMYHUZLM]HQGDQ YRRUQDPHOLMN QDDU VODFKWRIIHUV GLH WRHYDOOLJ YHUGURQNHQ LQ JRHG KHUNHQEDUH YORHLVWRIIHQ ]RDOV bijvoorbeeld in bier- of verfvaten. Bij hen kon gemakkelijk aangetoond worden dat de vloeistof QLHWYHUGHUGURQJGDQGHVWHPVSOHHW JORWWLV ]RGDW]XLYHUHDVI\[LHKHWHQLJHSUREOHHPZDV(H]H RQGHU]RHNHUV YLQGHQ ZHLQLJ YORHLVWRI WHUXJ LQ GH ORQJHQ YDQ GH RQGHU]RFKWH VODFKWRIIHUV HQ besluiten dat droge verdrinking wel voorkomt. Hierop reageren andere onderzoekers dat deze gevolgtrekkingen voorbarig zijn, vooral als het JDDWRPYHUGULQNLQJHQLQ]RHWZDWHU)HQJURRWJHGHHOWHYDQKHWJH¤QKDOHHUGH]RHWZDWHUZRUGW immers door het longweefsel geabsorbeerd en weggevoerd naar de bloedvaten, waardoor men bij post-mortem onderzoek de indruk heeft dat er geen water tot in de longen is doorgedrongen. [*] )HUVWH,XOSELM;DWHURQJHYDOOHQ,YDQGHU4ROV ,HW3UDQMH/UXLV -7&2 43 Hoofdstuk 5 - Verdrinking (LWYHUNODDUWRRNZDDURPGHORQJHQHHQŃGURRJńEHHOGNXQQHQJHYHQWHUZLMOGHJURWHUHOXFKWZHJHQ wel vloeistoffen bevatten; het water kan dus wel aanwezig zijn in de keelholte en in de grotere OXFKWSLMSWDNNHQZDDUGHDEVRUSWLHWUDDJYHUORRSWKHW]DOHQNHOGDDUELMHHQHYHQWXHHORQGHU]RHN WHUXJJHYRQGHQZRUGHQWHUZLMOGHGLHSHUJHOHJHQORQJDOYHROHQŃGURRJń]LMQ(HVQHOOHDEVRUSWLH YDQZDWHUGRRUGHORQJDOYHROHQLVPRJHOLMN]RODQJGHEORHGFLUFXODWLHDFWLHILVGXVLQSULQFLSHQRJ enige tijd nadat de ademhaling is stopgezet. )HQ DQGHUH IDFWRU GLH KHW SUREOHHP YDQ ZDWHUDVSLUDWLH LQ GH ORQJHQ FRPSOH[HU PDDNW LV GH RQPRJHOLMNKHLGRPQDWHJDDQRIKHWZDWHULQGHORQJHQYDQJH¤QKDOHHUGHYRFKWHQDINRPVWLJLV GDQZHOYDQXLWGHEORHGEDDQJHVLMSHOGYRFKW 5.4.2. Verdrinking met inademen van vloeistof (fase 3: inhalatiefase) In de meeste gevallen van de verdrinkingsongevallen komt het slachtoffer tot een ontspanning van het strottenhoofdspasme alvorens het bewustzijn te verliezen. Na een korte fase van ademinhouden doet het slachtoffer één of meerdere diepe inademingsbewegingen, zodat vaak grote hoeveelheden vloeistof in de longen binnendringen. Tegelijkertijd wordt ook water ingeslikt en met de maaginhoud vermengd; dit kan dan uitgebraakt en eveneens worden ingeademd. Het resultaat is, net zoals bij verdrinking zonder inademen van vloeistof, een stijgende zuurstofnood. (H]HZRUGWKLHUHFKWHUGRRUHHQDQGHUPHFKDQLVPHYHURRU]DDNW(RRUGHRYHUVWURPLQJYDQGH ORQJEODDVMHVPHWZDWHUNDQGH]XXUVWRIQLHWPHHULQGHEORHGEDDQJHUDNHQ>HOIVDOVHHQNOHLQ gedeelte van de alveolen met water gevuld is, wordt het aderlijke bloed niet meer van voldoende zuurstof voorzien. De zuurstofhoeveelheid zal verminderen en dit zal uiteindelijk leiden tot een DOJHPHHQWHNRUWDDQ]XXUVWRILQGHZHHIVHOV3RN]DOGHKRHYHHOKHLGNRROVWRIGLR[LGH '32 LQKHW EORHGVWLMJHQRPGDW]HQLHWPHHUGRRUGHORQJHQJH OLPLQHHUG]DONXQQHQZRUGHQ De verdere verwikkelingen zijn afhankelijk van de hoeveelheid en van de samenstelling van de ingeademde vloeistof. Vroeger werd er een onderscheid gemaakt tussen de behandelingen van het slachtoffer na zout- en zoetwaterverdrinking. Tegenwoordig is men van mening dat dit onderscheid niet belangrijk is. In elk geval is het zeker niet belangrijk voor het type van reanimatie dat moet worden gegeven. Alvorens dieper in te gaan op de gevolgen die de verdrinking met zich meebrengt, wordt een overzicht gegeven van de verschillen die bestaan bij verdrinking in zoet en zout water. 44 REDDING 5.4.2.1. :HUGULQNLQJLQ]RHWZDWHU Vloeistof verplaatst zich van de longen naar de bloedbaan. Zoet water bevat minder zouten dan het bloed. Wanneer zoet water in contact komt met de longblaasjes, wordt het vlug in de bloedvaten opgenomen door osmose. Dit veroorzaakt een bloedverdunning en een bloedvolumevermeerdering. Dit verschijnsel werd reeds in 1902 vermeld. 7ZDQQHQ7SDIIRUGGHGHQYHUGULQNLQJVSURHYHQELMKRQGHQHQVWHOGHQYDVWGDWQDGULHWRWYLHU PLQXWHQ KHW EORHG UHHGV YRRU WRW YHUGXQG ZDV (H ZDWHUKRHYHHOKHLG GLH LQ HQNHOH PLQXWHQLQGHEORHGVRPORRSNDQELQQHQGULQJHQYDULHHUGHYDQWRW YDQKHWRRUVSURQNHOLMN bloedvolume. Indien wij deze gegevens transponeren op mensen en er van uitgaan dat mensen gelijkaardig reageren dan honden, dan stellen wij vast dat bijvoorbeeld ongeveer vijf liter water kan opgenomen worden in de bloedbaan bij een volwassen persoon. Bij een verdrinking kan het bloed na drie tot YLHUPLQXWHQUHHGVYRRUWRW YHUGXQG]LMQ:DQGDDUGDWZDWHUXLWGULMYHQDOYRUHQVPHQHHQ reanimatie start, onbelangrijk is indien dit niet snel gebeurt. De bloedverdunning zorgt voor een daling van Natrium (Na), Chloor (Cl) en Calcium (Ca). De bloedcellen zullen eveneens water opnemen. Dit effect is niet zo sterk bij de witte bloedcellen aangezien deze een uitscheidingssysteem bezitten, en bij de bloedplaatjes aangezien deze minder in aantal voorkomen en veel kleiner zijn. De rode bloedcellen zullen daarentegen systematisch meer en meer water opnemen en een grotere ruimte innemen dan gewoonlijk. Uiteindelijk zullen zij barsten. Het barsten van rode bloedcellen heeft bloedarmoede tot gevolg. Daar de hemoglobine in de rode bloedcel zorgt voor het zuurstoftransport, zal er geen zuurstof meer vervoerd worden en ontstaat er een algehele zuurstofnood in de weefsels. Door het barsten van de rode bloedcellen verandert de bloedsamenstelling. De waarden van Natrium, Chloor en Calcium dalen nog verder. Kalium vormt hierop echter een uitzondering. Kalium komt veelvuldig vrij uit de gebarsten bloedcellen. Het tekort aan Natrium, ten gevolge van de bloedverdunning en het teveel aan Kalium, ten gevolge van het barsten van de rode bloedcellen brengen een verstoring teweeg in het evenwicht tussen beide elementen. De wanverhouding tussen Natrium en Kalium leidt uiteindelijk tot een verstoring van de geleidbaarheid van de hartspier, wat YDDNUHVXOWHHUWLQKDUWřEULOODWLH RQUHJHOPDWLJHZRUPDFKWLJHVDPHQWUHNNLQJYDQGHVSLHUYH]HOVYDQ het hart, in plaats van een gelijktijdige samentrekking van alle spiervezels). Naar de redding toe impliceert een zoetwaterverdrinking dat het long-oedeem zichzelf meestal RSORVW(HKDUWřEULOODWLH]RUJWYRRUHHQVQHOOHLQWUHGHYDQGHGRRG-QGLHQHHQGHřEULOODWLHWRHVWHO aanwezig is, moet dit zo snel mogelijk ingezet worden. 45 Hoofdstuk 5 - Verdrinking 2DDVWGH2DWULXP/DOLXPYHUKRXGLQJVFKLMQHQ]XXUVWRIWHNRUWEORHGYHUGXQQLQJEORHGYHU]XULQJ HQWHPSHUDWXXUGDOLQJHHQEHODQJULMNHUROWHVSHOHQELMHHQKDUWŚEULOODWLH8LMGHQVKHWRSWUHGHQ YDQGHKDUWŚEULOODWLHYDOWGHEORHGGUXNSORWVWHUXJWRWQXOHQLVHUJHHQFLUFXODWLHPHHU Het zoet water kan doorheen de wand naar de bloedbaan dringen, maar het plasma, de hemoglobine en de eiwitten kunnen ook uit het bloed naar de longalveolen sijpelen. De hemoglobine geeft aan GHORQJYORHLVWRIHHQUR]LJHNOHXU,HWVODFKWRIIHUGDWGH]HYORHLVWRIKRHVW]DOHHQUR]LJVFKXLP op de mond hebben. (HGRRUODDWEDDUKHLGYDQGHZDQGYDQGHDOYHROHQNDQDDQOHLGLQJJHYHQWRWYRFKWLQGHORQJHQ ORQJRHGHHP 0RQJRHGHHPWUHHGWHFKWHUPLQGHUIUHTXHQWRSELMYHUGULQNLQJLQ]RHWZDWHUGDQ ELMYHUGULQNLQJLQ]RXWZDWHU-QGLHQ]HWRFKRSWUHHGWJHEHXUWGLWSDVQDHHQ]HNHUHWLMG 5.4.2.2. :HUGULQNHQLQFKORRUZDWHU De verdrinking in chloorwater is volledig vergelijkbaar met deze in zoet water. Bij het verdrinken in chloorwater heeft men meestal een supplementaire vochtuitsijpeling en oedeemvorming ten gevolge van prikkeling van het longslijmvlies door de chloor. 5.4.2.3. :HUGULQNHQLQ]RXWZDWHU Vloeistof verplaatst zich van de bloedbaan naar de longen. Zeewater bevat meer zouten dan het bloed. Wanneer het zeewater de longalveolen bereikt, gebeurt er een transport van plasma naar de longalveolen. Er werd aangetoond dat na drie tot vier minuten 25 tot 35% van het bloedvolume naar de longen kan vervoerd worden. Het gevolg hiervan is plots longoedeem. Doordat het bloedplasma uit de bloedbaan sijpelt, verdikt het bloed dat nog in de bloedvaten achterblijft. Dit verminderde bloedvolume veroorzaakt uiteraard een bloeddrukdaling, een hartritmestijging en een verhoogd risico op shocktoestand. Bij zoutwaterverdrinking vindt men een geleidelijke afname van de hartpompactie door de bloedverdikking. Na vijf tot acht minuten zal het hart stoppen met slaan. 46 5.4.3. REDDING Samenvatting VERDRINKING Zonder inademen van water Met inademen van water (10-20%) (80-90%) geen water in de longen strottenhoofdkramp ‘droge’ verdrinking of m.a.w. verstikking water in de longen ‘natte’ verdrinking ZOET WATER ZOUT WATER *** *** Het probleem is eerder circulair dan pulmonair Het probleem is eerder pulmonair dan circulair *** *** water opgezogen in bloedbaan plasma en eiwitten worden opgezogen in de longen bloedvolumevermeerdering bloedvolumevermindering zwellen en barsten van rode bloedcellen verstoring van Na/K evenwicht bloedverdunning KDUWŚEULODWLH dood treedt sneller in bloedverdikking longoedeem dood treedt trager in 47 Hoofdstuk 5 - Verdrinking 5.5. 5.5.1. Gevolgen van verdrinking Inleiding Wanneer een drenkeling een verdrinkingsongeval overleeft, is hij nog niet meteen buiten levensgevaar. De toestand van het slachtoffer kan plots een dramatische wending nemen, doordat onder andere secundaire longtransformaties optreden of doordat er zich complicaties voordoen ter hoogte van de nieren, het zenuwstelsel of andere organen. Het zijn deze gevolgen die in dit deel belicht worden. 5.5.2. Gevolgen ter hoogte van het ademhalingsstelsel 5.5.2.1. Vertraagde verdrinking De “vertraagde” verdrinking kan optreden uren nadat een persoon een niet-fatale verdrinkingservaring heeft meegemaakt. De persoon kan de indruk geven om de niet-fatale verdrinking succesvol te hebben doorstaan, maar het ingeademde water in de longen kan de membranen die nodig zijn voor de uitwisseling van zuurstof en koolstofdioxide hebben beschadigd. De “vertraagde” verdrinking is vaak moeilijk te herkennen, aangezien het slachtoffer OK lijkt te zijn direct na een niet-fatale verdrinking. Het slachtoffer kan ademen maar heeft vaak een kleine hoeveelheid water in de longen en het lijkt alsof hij of zij met succes dit water heeft verdreven door te hoesten. Kleine delen van de longen kunnen immers nog water bevatten, waardoor de mogelijkheid om bloed van zuurstof te voorzien wordt verminderd. Het hart zal tijdens dit proces heel langzaam vertragen met kloppen, zodat het slachtoffer nog steeds in staat is om te praten en te lopen. De enige symptomen kunnen een plotselinge verandering in de persoonlijkheid zijn of het niveau van bewustzijn. Snelle hospitalisatie is de beste oplossing. 5.5.2.2. Verslikkingslongontsteking Een andere mogelijk gevaarlijke complicatie is de aspiratiepneumonie (longontsteking na verslikking)[*]. Het gaat hier om een bacteriële infectie die het slachtoffer heeft opgelopen nadat deze water in de longen heeft gekregen dat besmet was. In tegenstelling tot de verwachting is er nog geen duidelijk verband gevonden tussen het optreden van deze bacteriële longontsteking en de verontreinigingsgraad van het water. Ook vanuit een “schoon” zwembad kan men een aspiratiepneumonie oplopen. [*] 48 KWWSZZZHHUVWHKXOSZLNLQOZLNLLQGH[SKS:HUGULQNLQJ 5.5.2.3. 7HFRQGDU\GURZQLQJ REDDING De “secondary drowning” of het opnieuw “slechter worden” van een drenkeling die ogenschijnlijk succesvol gereanimeerd werd, is het gevolg van het inademen van water en van de scheikundige prikkeling ervan op de wand van de longalveolen. Deze secundaire verdrinkingsgevolgen mag men niet verwarren met de secundaire verdrinkingsoorzaken. De “secondary drowning” is in feite een vernieuwde aanwezigheid van vocht in de longen (longoedeem). De symptomen van de secundaire verdrinking kunnen zeer onverwacht en plots optreden. Het ogenblik is echter zeer wisselvallig. Het varieert van enkele minuten na het verdrinkingsongeval tot ongeveer vier dagen nadien en kan leiden tot de dood. Het is daarom steeds aan te raden de drenkeling minstens 24 tot 48 uur te hospitaliseren, zelfs al lijkt deze aanvankelijk in een goede gezondheid te verkeren. DE SYMPTOMEN VAN DE SECUNDAIRE VERDRINKING ZIJN... • • • • %WHOHFWDVHQDPHOLMNHHQJHKHHORIJHGHHOWHOLMNņSODWYDOOHQŇYDQGHORQJEODDVMHVDOVJHYROJYDQ GHDDQWDVWLQJYDQGHVXUIDFWDQW 0RQJRHGHHP YRFKWLQGHORQJHQ -QHHUVWHLQVWDQWLHRQWVWDDWORQJRHGHHPRSKHWPRPHQW GDWYORHLVWRILQJHDGHPGZRUGW&LM]RHWZDWHUYHUGULQNLQJ]DOGLWORQJRHGHHP]LFKVSRQWDDQ RSORVVHQ ;HHIVHOEHVFKDGLJLQJ WUHHGW ZHO RS HQ ]RUJW YRRU HHQ EHPRHLOLMNWH YHQWLODWLH WHU hoogte van de longen. Bij zoutwater zal het longoedeem nog versterkt worden en dus sneller optreden. 7SDVPHQ NUDPSHQ YDQ GH OXFKWSLMSWDNNHQ (RRU LUULWDWLH ELM FRQWDFW PHW ZDWHU NDQ HHQ NUDPSYDQKHWVWURWWHQKRRIGRSWUHGHQGLHGHOXFKWZHJHQDIVOXLW 3QWVWHNLQJHQYDQGHORQJHQHQGHOXFKWSLMSWDNNHQ -QQRUPDOHRPVWDQGLJKHGHQLVGHORQJEHQHGHQGHNHHOKROWHVWHULHORIEHWHUELMQDVWHULHO%I HQWRHNRPHQEDFWHUL QXLWGHNHHOKROWHLQGHORQJHQWHUHFKWGRFKGLWJHEHXUWVSRUDGLVFK HQLQNOHLQHKRHYHHOKHGHQ(RRUGHQRUPDOHYHUGHGLJLQJVPHFKDQLVPHQYDQGHVOLMPHQLQGH OXFKWSLMSWDNNHQ ZRUGHQ GH EDFWHUL Q ZHHU VQHO YHUZLMGHUG &LM HHQ YHUPLQGHUGH ZHHUVWDQG YDQKHWVODFKWRIIHUHQELMHHQLQDGHPLQJYDQ YHUYXLOG ZDWHUHQHYHQWXHHODQGHUPDWHULDDO ]RDOVEUDDNVHO]DQGHQZLHUHQZDDUELM]HHUJURWHKRHYHHOKHGHQEDFWHUL QLQGHOXFKWZHJHQ WHUHFKWNRPHQ]DOKHWYHUGHGLJLQJVPHFKDQLVPHQLHWPHHURSJHZDVVHQ]LMQWHJHQGHEDFWHUL Q (HNDQVRSLQIHFWLHVLVELMYHUGULQNLQJGDQRRNWDPHOLMNJURRW,HWVODFKWRIIHU]DOPHHUKRHVWHQ HQGHVOLMPSURGXFWLH]DOYHUJURWHQ 8HQJHYROJHYDQORQJYHUDQGHULQJHQ]DOGHJDVXLWZLVVHOLQJWXVVHQGHDOYHRODLUHHQGHFDSLOODLUH membranen belemmerd worden. %OVJHYROJKLHUYDQNRPHQGHYROJHQGHV\PSWRPHQYRRU • ,\SR[LHWHZHLQLJ]XXUVWRILQGHZHHIVHOV • ,\SHUFDSQLHWHYHHONRROVWRIGLR[LGHLQGHZHHIVHOV • %FLGRVHYHU]XULQJYDQGHZHHIVHOV Een algemeen zuurstofgebrek is zowel bij zout- als bij zoetwaterverdrinking steeds het hoofdprobleem. De graad en de duur ervan zijn afhankelijk van de duur van de onderdompeling, van de hoeveelheid en de soort ingeademde vloeistof en van de voorafgaandelijke algemene WRHVWDQGYDQKHWVODFKWRIIHU 49 Hoofdstuk 5 - Verdrinking 5.5.3. +HYROJHQWHUKRRJWHYDQKHW]HQXZVWHOVHO De blijvende letsels van een zuurstofgebrek treffen vooral de hersenen, aangezien ze vermoedelijk niet langer dan drie minuten een ernstig zuurstoftekort kunnen overleven. De letsels zijn vooral gesitueerd in de grote hersenen. De lager gelegen centra die instaan voor de hart- en circulatieregeling en de centra die zorgen voor het vegetatieve leven zijn veel beter bestand tegen een zuurstoftekort. Ze kunnen gedurende 20 tot zelfs 30 minuten een zuurstofgebrek overleven. Een langdurige zuurstofnood van de grote hersenen kan resulteren in coma en het einde van de hersenwerking. De kans op herstel wordt dan zeer miniem en de dood zal intreden na enkele dagen, weken of maanden. In sommige gevallen zullen slachtoffers die een zuurstofnood hebben gekend aanvankelijk goed zijn, maar na enkele dagen niet meer reageren. Dit laat vermoeden dat de zenuwcellen al van in het begin onherroepelijk beschadigd waren, maar nog in staat waren verder te functioneren voor een beperkte tijd. (H ]XXUVWRIQRRG OHLGW PHHVWDO WRW YRFKWRSVWDSHOLQJ LQ GH KHUVHQHQ ZDW PHQ KHUVHQRHGHHP QRHPW ,HUVHQRHGHHP WUHHGW IUHTXHQW RS ]RZHO ELM ]RHW DOV ELM ]RXWZDWHUYHUGULQNLQJ HQ XLW ]LFK GRRU EHQHYHOLQJ DJLWDWLH HQ VRPV GRRU FRPD ,HW RQWVWDDQ HQ KHW RQWZLNNHOHQ YDQ hersenoedeem resulteert in een toename van de hersendruk boven de normale waarden zodat er HHQWRHVWDQGYDQRYHUGUXNRQWVWDDWLQGHKHUVHQSDQ%DQYDQNHOLMN]DOELMYROXPHWRHQDPHVOHFKWV HHQWUDJHGUXNWRHQDPHYDVWJHVWHOGZRUGHQ-QGHUGDDGGHKHUVHQHQEHVFKLNNHQRYHUHHQDDQWDO PHFKDQLVPHQGLHKHWWHYHHODDQYRFKWNXQQHQFRPSHQVHUHQ]RDOV • ,HWYHUSODDWVHQYDQYRFKWYDQGHKHUVHQKROWHQQDDUGHZHUYHONRORP • ,HWYHUKRRJGHRSVORUSHQYDQYRFKW • ,HWYHUPLQGHUHQYDQKHWYROXPHYDQKHWFHUHEUDDOYDDWEHG 1HW GH]H GULH PHFKDQLVPHQ WUDFKW KHW VODFKWRIIHU LQ HHUVWH LQVWDQWLH KHW EHJLQQHQGH UXLPWH LQQHPHQG SURFHV RS WH YDQJHQ )HQPDDO GH]H PHFKDQLVPHQ ņRSJHEUXLNWŇ YROJW HU HHQ VQHOOH GUXNVWLMJLQJLQGHKHUVHQKROWHPHWDQGHUHZRRUGHQHUWUHHGWLQWUDFUDQL OHK\SHUWHQVLHRS -', KHUVHQSDQRYHUGUXN (HRYHUGUXNLQGHKHUVHQHQEH¤QYORHGWGHGRRUEORHGLQJYDQGHKHUVHQHQ op een ongunstige wijze. Inderdaad, door deze overdruk worden de bloedvaten in de hersenpan GLFKWJHGUXNWPHWDOOHQDGHOLJHJHYROJHQ ,HUVHQRHGHHP NDQ RS YHUVFKLOOHQGH ZLM]HQ EHKDQGHOG ZRUGHQ (H NHX]H ]DO EHSDDOG ZRUGHQ GRRU GH HUQVW YDQ GH WRHVWDQG YDQ GH SDWL QW HQ GRRU HYHQWXHOH JHDVVRFLHHUGH UHVSLUDWRLUH FDUGLDOHRIUHQDOHDIZLMNLQJHQ;LMJDDQKLHUHFKWHUQLHWGLHSHURSLQDDQJH]LHQKHWHHQORXWHU PHGLVFKHKDQGHOLQJEHWUHIW (H EHZHULQJ GDW RYHUOHYHQ QD YHUGULQNLQJ JHHQ OHWVHOV QDODDW ZRUGW LQ YHUVFKLOOHQGH VWXGLHV ZHHUOHJG-QGHOLWHUDWXXUOHHVWPHQGDWWRW YDQGHVODFKWRIIHUVYDQYHUGULQNLQJZDDUELM FDUGLRSXOPRQDLUHUHVXVFLWDWLH '46 PHWVXFFHVWRHJHSDVWZHUGYHUGHUOHYHQPHWSHUPDQHQWH QHXURORJLVFKHGHIHFWHQ7ODFKWRIIHUVGLHODQJHUGDQ]HVPLQXWHQRQGHUJHGRPSHOGZDUHQKRXGHQ GDDU YDDN HHQ KHUVHQDDQGRHQLQJ DDQ RYHU (H RYHULJH YHUWRRQGHQ JHHQ DDQZLMVEDUH QHXURORJLVFKHSUREOHPHQ 50 REDDING Uit een onderzoek van Pearn bij personen die bewusteloos in het water werden aangetroffen en die PHWVXFFHVJHUHDQLPHHUGZHUGHQEOHHNGDWPHHUGDQ QRUPDDOIXQFWLRQHHUGHQ3RNNRQGHQ bij hen geen langdurige emotionele of persoonlijkheidsstoornissen waargenomen worden. Wij NXQQHQEHVOXLWHQGDWEHKDOYHGHYHUQLHWLJLQJYDQGHKHUVHQIXQFWLHVGLHGXVHHQYHJHWDWLHIOHYHQ WRWJHYROJKHHIWRRNYHUODPPLQJHQHQPHQWDOHUHWDUGDWLHNOLQLVFKHJHYROJHQYDQYHUGULQNLQJ]LMQ 3RNGHYLVXHOHSHUFHSWLHLVVRPVDDQJHWDVW(DDUHQERYHQNRPHQRRNVSUDDNPRHLOLMNKHGHQYRRU ,HWVODFKWRIIHUKHULQQHUW]LFKPHHVWDOQLHWVYDQGHUHGGLQJRIGHUHDQLPDWLHKRHZHOKHWRSGDW RJHQEOLNELMYRRUEHHOGZHODDQVSUHHNEDDUZDVRIRSHLJHQNUDFKWZDQGHOGH De overlevingskansen van de hersenen na een geslaagde reanimatie zijn afhankelijk van: • Het type water en de graad van vervuiling. • De hoeveelheid ingeademd water. • De watertemperatuur. • De lichaamstemperatuur. • De tijdsduur van de onderdompeling. • De voorafgaande gezondheidstoestand. • De leeftijd van het slachtoffer. DE PROGNOSE BIJ EEN NORMALE LICHAAMSTEMPERATUUR ROND 36°C (H WLMG WXVVHQ KHW VWLOYDOOHQ YDQ GH EORHGVRPORRS HQ GH EHVFKDGLJLQJ YDQ GH KHUVHQHQ GRRU zuurstofnood varieert van drie tot zes minuten. Na drie minuten, en zelfs indien hartmassage OHLGW WRW KHUVWHO YDQ GH KDUWIXQFWLH QHHPW PHQ DDQ GDW GH KRJHUH ]HQXZFHQWUD EHVFKDGLJG kunnen zijn. (H]XXUVWRIUHVHUYHVLQKHWEORHG]LMQ]HHUNOHLQ1HQQHHPWDDQGDWYLHUOLWHUEORHGRQJHYHHUPO O2 bevat. Aangezien er ongeveer 250 ml O2 verbruikt wordt per minuut, zullen de zuurstofreserves UHHGVXLWJHSXW]LMQQDGULHPLQXWHQ1HQNDQGXVVWHOOHQGDWELMQRUPDOHOLFKDDPVWHPSHUDWXXU een onderdompeling van zes tot negen minuten fataal is. Het duurt namelijk drie tot vijf minuten WRWKHWKDUWVWLOYDOWHQGULHWRWYLHUPLQXWHQWRWGHKHUVHQHQEHVFKDGLJGZRUGHQ 51 Hoofdstuk 5 - Verdrinking (H]HWLMGVJUHQVYHUVFKLOWQRFKWDQVYDQSHUVRRQWRWSHUVRRQHQQDDUJHODQJYDQGHRPVWDQGLJKHGHQ >RLVHHQRXGHUHSHUVRRQPHHUJHYRHOLJYRRUHHQWRHVWDQGYDQ]XXUVWRIQRRGGDQHHQMRQJHUH(DW KHUVHQVFKDGHUHHGVYURHJHUNDQRSWUHGHQLVWHZLMWHQDDQKHWIHLWGDWGH]XXUVWRIQRRGWRHVWDQG reeds begint te evolueren vanaf het begin van de onderdompeling, dus reeds bestaat vóór de DGHPKDOLQJVHQFLUFXODWLHVWLOVWDQG-QHONJHYDOYRUPHQGHDDQJHKDDOGH]HVWRWQHJHQPLQXWHQ de maximum toegestane tijdsgrens. DE PROGNOSE BIJ EEN LICHAAMSTEMPERATUUR BENEDEN 36°C -QQRUPDOHVLWXDWLHVRQWVWDDWGULHWRWYLHUPLQXWHQQDGHFLUFXODWLHVWLOVWDQGHHQRQKHUURHSHOLMNH EHVFKDGLJLQJ YDQ GH KHUVHQHQ (H]H JUHQV NDQ QDDU ERYHQ YHUVFKXLYHQ ELM RQGHUNRHOLQJ &LM NRRUWVOLJWGH]HJUHQVZDDUVFKLMQOLMN ODJHU(DWHHQDDQWDOGUHQNHOLQJHQQDHHQODQJHUGXUHQG YHUEOLMI RQGHU ZDWHU WRFK YROOHGLJ ]LMQ KHUVWHOG LV RQGHU PHHU WH GDQNHQ DDQ GH RSWUHGHQGH onderkoeling. Door afkoeling zijn de zuurstofbehoeften dermate gedaald dat deze personen aan een langdurige zuurstofnood kunnen weerstaan. Daarenboven zal de bloedvatvernauwing GLH RSWUHHGW LQ ]HHU NRXG ZDWHU GH KHUVHQZHUNLQJ YHUOHQJHQ HQ GH KDUWFLUFXODWLH YHUWUDJHQ De tijdsduur dat de hersenen zonder zuurstof kunnen overleven, zonder dat er irreversibele EHVFKDGLJLQJHQ RSWUHGHQ ZHUG UHHGV LQ GRRU %HSOL %)40- 6 4K\VLRSDWKRORJLH GHV )UWULQNXQJVXQIDOOV 7FKZHL]1HG;VFKU SS berekend en wordt nog steeds benut als standaard. • drie tot vier minuten bij een lichaamstemperatuur van 36°C. • acht tot tien minuten bij een lichaamstemperatuur van 30°C. • 20 minuten bij een lichaamstemperatuur van 20°C. ,RHHHUGHUGHRQGHUNRHOLQJKRHJXQVWLJHUGHYRRUXLW]LFKWHQ )UZHUGHQJHVODDJGHUHGGLQJHQEHVFKUHYHQZDDUELMHHQVODFKWRIIHUPLQVWHQVPLQXWHQLQHHQ auto onder de waterspiegel had verbleven. Ook overleefde een jongen een verblijf van ongeveer PLQXWHQ RQGHU HHQ LMVVFKRWV &HLGH SDWL QWHQ KDGGHQ ELM DDQNRPVW LQ KHW ]LHNHQKXLV HHQ OLFKDDPVWHPSHUDWXXUEHQHGHQm' 1RGHOOEHVFKUHHIRRNVXFFHVYROOHUHDQLPDWLHVYDQSHUVRQHQGLHHQPLQXWHQRQGHU ZDWHUJHZHHVWZDUHQ>HZDUHQDOOHQK\SRWKHUPLVFKPHWWHPSHUDWXUHQJDDQGHYDQWRWm' %OOHVODFKWRIIHUVYHUWRRQGHQHQLJHQHXURORJLVFKHOHWVHOVPDDUQDHQNHOHMDUHQNRQGHQ]HZHHU QRUPDDOIXQFWLRQHUHQ)HQOHVXLWGLWDOOHVLVGDWPHQDOWLMGPHWUHDQLPDWLHPRHWEHJLQQHQRRN DOOLMNWKHWVODFKWRIIHUYHUORUHQ Er dient opgemerkt te worden dat onderkoeling enkel een positieve invloed heeft op de hersenen; ]HNDQGDDUHQWHJHQHHQQDGHOLJHLQYORHGKHEEHQRSKHWKDUWDDQJH]LHQ]HGHNDQVRSKDUWřEULOODWLH bevordert. Ook kan onderdompeling in koud water soms leiden tot plotse dood, en dit meestal bij jonge individuen (dit heet hydrocutie in analogie met electrocutie). 52 REDDING Conclusie Slachtoffers die voorheen stierven van verdrinking zullen tegenwoordig dankzij uitgebreide cardiopulmonaire resuscitatietechnieken (CPR) overleven. Sommigen met overblijvende hersenaandoeningen ten gevolge van zuurstofgebrek en hersenoedeem. Het klinisch probleem ELM YHUGULQNLQJ LV GXV GRRU GH JHVRřVWLFHHUGH '46 HHQ QHXURORJLVFK SUREOHHP JHZRUGHQ *XOOHU voorspelde dit reeds in 1962. De hulpverleners zouden dus meer moeten denken in termen van cardio-pulmonaire-cerebrale resuscitatie (CPCR) dan in termen van CPR. %DQJH]LHQPLFURVFRSLVFKHKHUVHQVFKDGHUHHGVRSWUHHGWQDHHQ]XXUVWRIQRRGYDQGULHPLQXWHQ PDDU KHW KDUW SDV LUUHYHUVLEHOH VFKDGH RSORRSW QD PLQXWHQ ]XXUVWRIQRRG ZHUGHQ PHW GH KXLGLJHWHFKQLHNHQYDQ'46UHHGVYDDNKHUVHQEHVFKDGLJGHNLQGHUHQJHUHDQLPHHUG)UEHVWDDWGXV een periode waarin enkel het hart kan gered worden. Dat er minder kinderen dan volwassenen VWHUYHQLVZDDUVFKLMQOLMNKHWJHYROJYDQGHUHODWLHIXLWVWHNHQGHWRHVWDQGYDQKXQFDUGLRYDVFXODLU systeem. ,HWJURWHSUREOHHPYRRUHHQKXOSYHUOHQHULVZHWHQZLHKHUVHQEHVFKDGLJLQJHQ]DORYHUKRXGHQ YDQ HHQ '46 HQ ZLH QLHW 7RPPLJH SHUVRQHQ ZLOOHQ LPPHUV OLHYHU JHHQ UHDQLPDWLH DOV GH RYHUOHYLQJ JHSDDUG JDDW PHW HUQVWLJH QHXURORJLVFKH VFKDGH (H SURJQRVH LV JXQVWLJ ZDQQHHU de onderdompeling plaatsvond in zeer koud water, wanneer de duur van de onderdompeling minder dan zes minuten was, en wanneer er onmiddellijk ter plaatse degelijke eerste hulp werd verleend. In deze context is het gepast de DNR Code (Do Not Resuscitate) aan te halen. Dit is een wettelijke code die de wil van een persoon vastlegt om niet gereanimeerd te worden. De DNR code wordt besproken in het deel Reanimatie. 5.5.4. Gevolgen ter hoogte van het hart en de bloedsomloop Bij het inademen van vloeistoffen zullen er veranderingen ter hoogte van de bloedsomloop optreden: 5.5.4.1. ;LM]LJLQJHQLQGHEORHGVDPHQVWHOOLQJ Door het barsten van de rode bloedcellen, komt hemoglobine vrij in het bloed en daalt ook hier de transportcapaciteit van zuurstof. 5.5.4.2. ;LM]LJLQJHQLQKHWEORHGYROXPH Bij verdrinking zal vloeistof zich doorheen de longwand verplaatsen. Dit heeft belangrijke wijzigingen voor het bloedvolume tot gevolg: • Bloedverdunning bij zoetwaterverdrinking. • Bloedindikking bij zoutwaterverdrinking. 53 Hoofdstuk 5 - Verdrinking 5.5.4.3. Electrolytenveranderingen :HUVFKLOOHQGH RQGHU]RHNHUV ]LMQ KHW HU RYHU HHQV GDW HU ELM PHQVHQ JHHQ JURWH HOHFWURO\WHQYHUDQGHULQJHQRQWVWDDQ1HQVWHOWYDVWGDWQD]RHWZDWHUDVSLUDWLHGHEORHGHOHFWURO\WHQ PHHVWDOQRUPDDO]LMQ7ODFKWRIIHUVGLHYHUGURQNHQLQ]HHZDWHUNXQQHQZOOLFKWHYHUKRJLQJHQYDQ GHLRQHQFRQFHQWUDWLHVYHUWRQHQGRRUGDW]HH]RXWHQLQKHWEORHGGLIIXQGHUHQ,HWLVRQEHWZLVWEDDU GDWKHWKHUVWHOYDQKHWHOHNWURO\WLVFKHYHQZLFKWQRRG]DNHOLMNLVPDDUGLWJHEHXUWPHHVWDOYDQ]HOI ]RGDWHUQLHW]RYHHODDQGDFKWDDQPRHWZRUGHQJHVFKRQNHQ 5.5.4.4. Hemoglobineveranderingen ;LM ]DJHQ UHHGV GDW ELM ]RHWZDWHUYHUGULQNLQJ KHW ULVLFR RS KHW RSWUHGHQ YDQ KHPRO\VH groter was. In deze situatie zal de hemoglobine vrij voorkomen in het plasma en zal de ]XXVWRIGUDJHQGH HLJHQVFKDS YDQ KHW EORHG GDOHQ ,LHUGRRU WUHHGW ]XXUVWRIQRRG RS 8H JURWH KHPRJORELQHYHUDQGHULQJHQNXQQHQRRNOHLGHQWRWQLHULQVXşFL QWLH 5.5.4.5. Bloeddruk- en volumeverandering Men veronderstelt dat bij zoet water verdrinking het bloed verdunt en de bloeddruk stijgt. Deze YHUDQGHULQJHQ ]LMQ PLQGHU XLWJHVSURNHQ GDQ PHQ YURHJHU ZHO HHQV GDFKW ,HW YHUPRJHQ WRW DGDSWDWLHYDQZHJHKHWVODFKWRIIHULV]HHUJURRW]RGDWPHQQDHHQXXUYDDNWHUXJQRUPDOHZDDUGHQ DDQWUHIWYRRUDODOVGHKRHYHHOKHLGLQJHDGHPGYRFKWPLQGHULVGDQPOSHUNJOLFKDDPVJHZLFKW (LWZLO]HJJHQGDWZDQQHHUHHQSHUVRRQYDQNJQOLWHUZDWHU POSHUNJ LQDGHPWKHW OLFKDDPGLWRQHYHQZLFKWVQHONDQKHUVWHOOHQ 5.5.4.6. ,DUWŚEULOODWLH (H KRJHUH SXQWHQ WRQHQ DDQ GDW KHW OLFKDDP HHQ LQJHERXZGH YHUGHGLJLQJ KHHIW WHJHQ YHUDQGHULQJHQYDQEORHGGUXNYROXPHHQVDPHQVWHOOLQJ)HQSHUVRRQPRHWDOPHHUGDQPO NJ ZDWHU LQDGHPHQ RP KHW ULVLFR RS YHQWULFXODLUH ŚEULOODWLH VLJQLŚFDQW WH ]LHQ VWLMJHQ -QGLHQ YHHO]RHWZDWHULQJHDGHPGZRUGWNDQHUQLHWDOOHHQHHQYHQWULFXODLUHŚEULOODWLHRQWVWDDQPDDU RRNHHQLQVXşFL QWHKDUWZHUNLQJGRRURYHUEHODVWLQJYDQKHWUHFKWHUKDUWGHHOHQGRRUGHKRJH YHQHX]H HQ SXOPRQDLUH GUXN &LM ]RXWZDWHUYHUGULQNLQJ KHHIW PHQ QRFK WH YHHO NDOLXP LQ KHW EORHGQRFKHHQFLUFXODLUHRYHUEHODVWLQJ]RGDWYHQWULFXODLUHŚEULOODWLHHQKDUWGHFRPSHQVDWLHQLHW zullen optreden. 5.5.4.7. &ORHGJDVVHQHQ]XXUEDVHHYHQZLFKW &LM YDQGHYHUGULQNLQJVVODFKWRIIHUVWUHHGWHUHHQGDOLQJRSYDQGH]XXUWHJUDDG S, YDQKHW EORHG(HS,ńVVFKRPPHOHQWXVVHQHQ 54 5.5.5. Gevolgen ter hoogte van de nieren REDDING De gevolgen van verdrinking voor de nieren zijn meestal niet ernstig, maar eerder voorbijgaand en onbelangrijk. De lichamelijke verschijnselen van een patiënt met nierproblemen zijn hoofdzakelijk bleekheid, spierzwakte, hoofdpijn, misselijkheid, hoge bloeddruk, anemie en sufheid, die kan resulteren in coma. Deze complicaties komen echter zelden voor bij verdrinking. Bovendien is er na verdrinking meestal een spontaan herstel van de nierfunctie binnen de zeven tot tien dagen. 2DYHUGULQNLQJLQ]RHWZDWHUPRHWZRUGHQJHFRQWUROHHUGRIHUJHHQQLHULQVXš FL QWLHLVRQWVWDDQWHQ gevolge van hemolyse. Na verdrinking in zout water kunnen door de hypoxie en de lage bloeddruk nierdelen afsterven (nierinfarct). 55 Hoofdstuk 6 - Onderkoeling (hypothermie) 56 HOOFDSTUK 6. ONDERKOELING (HYPOTHERMIE) 6.1. REDDING Inleiding In de reddingsliteratuur alsook in meer wetenschappelijke werken wordt reeds lange tijd bijzondere aandacht besteed aan hypothermie als mogelijke verdrinkingsoorzaak. 6.2. 6.2.1. (HŚQLWLHV Normale en hoge temperaturen De lichaamstemperatuur varieert bij normale gezonde mensen tussen ongeveer 37,5 (soms hoger bij inspanning) en 35,5°C, of nog wel eens wat lager, vroeg in de morgen tijdens de slaap. 6.2.2. Koude Als een persoon wordt blootgesteld aan koude, of als de interne mechanismen de warmte die wordt verloren niet kan vervangen, dan daalt de kerntemperatuur van het lichaam. Als de temperatuur tussen 36,5 en 35°C ligt, dan spreekt men nog niet van hypothermie, maar van koude[*]. De symptomen van koude zijn: • Bibberen. • Blauw verkleuren van de lippen, de oorlellen, de nagels, de vingers, de tenen, de knieën, enz. • Verward worden. Deze eerste symptomen zijn een waarschuwing en verdwijnen als die persoon het koude water verlaat, een warme douche neemt, zich afdroogt en warme kledij aantrekt. 6.2.3. Onderkoeling Onderkoeling of hypothermie is een toestand waarbij de centrale lichaams-temperatuur (de hoogste temperatuur midden in de romp) van een persoon zover is gedaald dat de normale stofwisseling en lichaamsfuncties in gevaar komen. Dit komt voor als de lichaamstemperatuur beneden 35°C zakt. Om de onderkoeling beter te begrijpen moeten de termen inwendige temperatuur (of kerntemperatuur) en de uitwendige temperatuur (of huid-temperatuur) van een persoon gekend zijn. Wij verklaren eerst deze twee termen. [*] &URZQ(.&UXJJHU,&R\G.4DDO4ņ%FFLGHQWDOK\SRWKHUPLDŇ8KH2HZ)QJODQG.RXUQDORI1HGLFLQH Ł 57 Hoofdstuk 6 - Onderkoeling (hypothermie) 6.2.3.1. De huidtemperatuur Met de huidtemperatuur wordt de uitwendige temperatuur bedoeld, namelijk deze van de extremiteiten (armen en benen) en van de huid. De huidtemperatuur kan in tegenstelling tot de kerntemperatuur grotere schomme-lingen ondergaan. Ze kan in sommige gevallen 20°C lager zijn dan de kerntemperatuur. 6.2.3.2. De kerntemperatuur Met de kerntemperatuur wordt de inwendige temperatuur bedoeld, namelijk deze van de hersenen, de borst- en de buikholte. De kerntemperatuur kan geen grote variatie ondergaan zonder dat er dadelijk complexe processen optreden die de temperatuur trachten te regulariseren. Wanneer men spreekt over hypothermie, dan heeft dit steeds betrekking op de kerntemperatuur. 6.3. Soorten hypothermie Afhankelijk van de kerntemperatuur wordt de hypothermie ingedeeld in de volgende gradaties[*]: Gradaties Milde hypothermie Matige hypothermie Ernstige hypothermie Diepe hypothermie 6.3.1. Temperatuur 35-32°C 32-28°C 28-20°C < 20°C Symptomen Bewust en beven Mentaal verward en niet beven Bewusteloos en niet beven Geen vitale functies Milde hypothermie (35-32°C) Wanneer het lichaam zoveel warmte heeft verloren dat de kerntemperatuur daalt beneden 35°C, is er sprake van milde hypothermie. Symptomen zijn rillen, hoge bloeddruk, snelle hartslag, snelle ademhaling en vasoconstrictie. Dit zijn allemaal fysiologische reacties om de warmte te behouden[**]. Bijkomende symptomen zijn mentale verwarring, loomheid, verminderde gevoeligheid en verzwakt motorisch vermogen[***]. 6.3.2. Matige hypothermie (32-28°C) Lage lichaamstemperatuur leidt tot steeds meer rillen en verstoorde lichaamscoördinatie[****]. Bewegingen worden trager en moeizamer, vergezeld van milde verwarring, hoewel de persoon alert kan schijnen. De oppervlakkige bloedvaten contracteren verder en het lichaam richt haar resterende middelen op het behouden van warmte voor de vitale organen. Het slachtoffer wordt bleek. De lippen, oren, vingers en tenen worden blauwachtig. [*] &URZQ(.&UXJJHU,&R\G.4DDO4ņ%FFLGHQWDOK\SRWKHUPLDŇ8KH2HZ)QJODQG.RXUQDORI1HGLFLQH Ł [**] 1F'XOORXJK0%URUD7 ņ(LDJQRVLVDQGWUHDWPHQWRIK\SRWKHUPLDŇ%P*DP4K\VLFLDQ Ł [***]7WHUED.% ņ*LHOG1DQDJHPHQWRI%FFLGHQWDO,\SRWKHUPLDGXULQJ(LYLQJŇ972DYDO)[SHULPHQWDO(LYLQJ9QLW8HFKQLFDO Report. [****] 'KHXQJ771RQWLH(0;KLWH1(&HKP( ņ'KDQJHVLQPDQXDOGH[WHULW\IROORZLQJVKRUWWHUPKDQGDQGIRUHDUP LPPHUVLRQLQGHJUHHV'ZDWHUŇ%YLDW7SDFH)QYLURQ1HG Ł 58 6.3.3. Ernstige hypothermie (28-20°C) REDDING Naarmate de temperatuur verder daalt, beginnen fysiologische processen te wankelen en daalt de hartslag, de ademhaling en de bloeddruk. De verdere symptomen zijn moeilijkheden met spreken, traag denken en geheugen-verlies. Er is een onvermogen tot het gebruik van de ledematen. Cellulaire metabolische processen worden stilgelegd. De blootgestelde huid wordt blauw en gezwollen, de spiercoördinatie wordt zeer slecht, en het lopen bijna onmogelijk. De persoon vertoont een onsamenhangend en irrationeel gedrag. De hartslag en de ademhaling dalen aanzienlijk. De hartslag NDQHFKWHURRNRPVODDQWRWHHQYHQWULFXODLUHWDFK\FDUGLHRIDWULDOHřEULOODWLH&HODQJULMNHRUJDQHQ falen. 6.3.4. Diepe hypothermie (minder dan 20°C) ,HWOLMNWDOVRIGHSDWL QWQLHWPHHUDGHPWHQGHSXSLOUHŚH[EOLMIWDFKWHUZHJH(HKLHUPHHJHSDDUG gaande circulatiestoornissen (grote daling van het slagvolume, vertraging van het hartritme, RQYROOHGLJHYXOOLQJYDQGHYHQWULNHOVHQ]HOIVKDUWřEULOODWLH NXQQHQELMGH]HHQODJHUHWHPSHUDWXUHQ leiden tot de dood. 6.4. &HJULSSHQLQYHUEDQGPHWZDUPWHUHJHOLQJ De mens heeft een warmbloedig lichaam. De meeste lichaamswarmte wordt gegenereerd door verbrandingsprocessen in diepe organen zoals de lever, de hersenen en het hart en in de samentrekking van skeletspieren[*]. De warmteregeling is het vermogen om de lichaamstemperatuur binnen bepaalde grenzen te houden, zelfs wanneer de omgevingstemperatuur zeer verschillend is. Begrippen in verband met de warmteregeling, alsook de factoren die de temperatuur beïnvloeden, worden weergegeven in Bijlage 5. 6.5. Preventie van hypothermie Voorkomen is de eerste vorm van behandeling. In de eerste plaats behoort dit tot de taken van de begeleiders, maar ook de redder kan hiertoe bijdragen. Het is belangrijk dat de redder de symptomen van onderkoeling herkent. Afhankelijk van de temperatuur van de hal en van het water kan de redder een tijdslimiet in het baden meedelen (bv. kleine kinderen en baby’s blijven niet langer dan 30 minuten in het water of warmen zich tussendoor op onder een douche). Kleine kinderen merken zelf niet altijd of ze kou hebben, of schenken geen aandacht aan de symptomen. Begeleiders en redders moeten hen dus extra in de gaten houden. Een plots diepteverschil in een meer kan plaatselijk voor een koude watertemperatuur zorgen. Zwemmers, maar vooral ook watersporters (surfers, kajakkers, enz.), kunnen hierdoor verrast worden als ze geen beschermende kledij dragen. Wees alert in het water en let op tekens van hypothermie zoals: koud aanvoelen, rillen, beven, blauwachtig worden van lippen en extremiteiten, trage spraak en gestoorde motoriek van vingers en tenen. Kom tijdig uit het water en zorg voor een adequate opwarming. [*] +X\WRQ%' ,DOO.) 8H[WERRNRI1HGLFDO4K\VLRORJ\ WKHGLWLRQ 4KLODGHOSKLD)OVHYLHU7DXQGHUVS 59 Hoofdstuk 6 - Onderkoeling (hypothermie) 6.6. 6.6.1. De redding en behandeling van hypothermische drenkelingen De redding Wie een drenkeling moet redden uit ijskoud water moet er zich rekenschap van geven dat dezelfde fysische wetten ook op hem van toepassing zijn, namelijk dat ook hij onderhevig zal zijn aan het aspect koude. Een “droge” redding zal dus steeds de voorkeur krijgen op een redding waarbij de redder zelf in het water gaat. Wanneer men hulpmiddelen naar de drenkeling wil werpen, moet men er rekening mee houden dat het slachtoffer een beperkte motoriek heeft en een groot deel van zijn “krachten” heeft verloren en de reddingsmiddelen moeilijk kan grijpen of vasthouden. De drenkeling kan zich bijvoorbeeld nauwelijks optrekken aan een touw. Trek hem langzaam naar u toe en denk eraan dat hij zijn greep op het voorwerp steeds kan verliezen. Voorwerpen waarin de drenkeling een arm kan steken of waarop hij zichzelf gedeeltelijk kan recht duwen, zoals een reddingsboei en/of een plank, genieten de voorkeur. Een redder mag uitsluitend in het water gaan wanneer hij een reddingsvest of -gordel draagt, of een duidelijk hulpvlotmiddel ter beschikking heeft, of wanneer hij vasthangt aan een touw dat door een mederedder wordt vastgehouden. De redder moet erop voorbereid zijn dat zijn zwemkunde drastisch zal gereduceerd zijn door het koude water. 60 6.6.2. De behandeling REDDING De redder zorgt ervoor dat verdere afkoeling wordt voorkomen. • Breng het slachtoffer naar een warme omgeving, bv. onder een warme douche. • Verwijder, indien nodig, natte kledij, droog het slachtoffer en laat warme kledij aantrekken. • Licht verteerbare, lauwe drank kan helpen om het slachtoffer weer te verwarmen (interne opwarming). • Bedek het slachtoffer met een deken, liefst een isothermisch deken, of handdoek (lichaam, nek en hoofd). • Bij een onderkoeld slachtoffer leg je de zilverkleurige kant naar het slachtoffer toe (zilver weerkaatst). (Bij een slachtoffer met een zonne- of hitteslag leg je de goudkleurige kant naar het slachtoffer toe.) 6.6.2.1. 3SZDUPHQ De behandeling wordt aangepast aan de mate van onderkoeling. De behandeling start met een passieve externe opwarming, dan een actieve externe opwarming, dan een actieve kernopwarming. In ernstige gevallen moet men reanimeren terwijl men het slachtoffer uit de koude omgeving verwijdert. De persoon wordt voorzichtig verplaatst omdat agressieve verplaatsingen kunnen leiden tot een verhoogd risico van hartritmestoornissen. Passieve externe opwarming omvat het gebruik van het eigen vermogen van een persoon om zich op te warmen. De persoon doet droge en warme kleren aan en produceert warmte door te bewegen, liefst in een warme omgeving. Het wordt aanbevolen voor mensen met een milde onderkoeling. Actieve externe opwarming omvat het gebruik van externe warmtebronnen zoals een verwarmingsdeken[*]. Deze kunnen opwarmen door warme lucht (zoals bijvoorbeeld een “Bair Hugger”), door chemische reacties of door elektriciteit. Andere warmtebronnen kunnen eveneens benut worden. Deze werkwijzen worden aanbevolen voor matige hypothermie[**]. [*] &URZQ(.&UXJJHU,&R\G.4DDO4 2RY ņ%FFLGHQWDOK\SRWKHUPLDŇ8KH2HZ)QJODQG.RXUQDORI1HGLFLQH Ł [**] :DQGHQ ,RHN 80 1RUULVRQ 0. 7KXVWHU 1 (RQQLQR 1 7LQ] ) 0DYRQDV ). .HHMHHEKR\ *1 +DEULHOOL % ņ4DUW FDUGLDFDUUHVWLQVSHFLDOVLWXDWLRQV%PHULFDQ,HDUW%VVRFLDWLRQ+XLGHOLQHVIRU'DUGLRSXOPRQDU\6HVXVFLWDWLRQDQG)PHUJHQF\ 'DUGLRYDVFXODU'DUHŇ'LUFXODWLRQ 7XSSO 7Ł 61 Hoofdstuk 6 - Onderkoeling (hypothermie) %FWLHYH RSZDUPLQJ YDQ GH NHUQ RPYDW KHW JHEUXLN YDQ LQWUDYHQHX]H YHUZDUPGH YORHLVWRIIHQ LUULJDWLHYDQOLFKDDPVKROWHQPHWYHUZDUPGHYORHLVWRIIHQJHEUXLNYDQZDUPHEHYRFKWLJGHOXFKW GLH ZRUGW LQJHDGHPG RI JHEUXLN YDQ H[WUDFRUSRUDOH RSZDUPLQJ ELMYRRUEHHOG YLD HHQ KDUW ORQJPDFKLQH)[WUDFRUSRUDOHRSZDUPLQJLVGHVQHOVWHHQGRHOWUHIIHQGVWHPHWKRGH VXFFHV voor mensen met een ernstige hypothermie &URZQ (. &UXJJHU , &R\G . 4DDO 4 2RY ņ%FFLGHQWDO K\SRWKHUPLDŇ8KH2HZ)QJODQG.RXUQDORI1HGLFLQH Ł . 0DQJ]DPHYHUZDUPLQJRQGHUGHJHOLMNHFRQWUROHLVDDQWHUDGHQRPHHQņRSZDUPLQJVVKRFNŇWH vermijden /RQGUDWLHY8:1\KUH)77LPRQVHQ32\PDUN8&8YHLWD8 *HEUXDU\ ņ'DUGLRYDVFXODUHIIHFWVRIHSLQHSKULQH GXULQJUHZDUPLQJIURPK\SRWKHUPLDLQDQLQWDFWDQLPDOPRGHOŇ.%SSO4K\VLRO Ł )HQņRSZDUPLQJVVKRFNŇ NRPW YRRU DOV HHQ SDWL QW WH VQHO HQ RYHUDO ZRUGW YHUZDUPG ,HW NRXGH EORHG LQ GH KXLG GH DUPHQHQGHEHQHQ]DOKLHUGRRUSORWVHOLQJQDDUGHNHUQYDQKHWOLFKDDPYORHLHQHQLQSODDWVYDQ WHYHUKRJHQ]DOGHNHUQWHPSHUDWXXUGUDVWLVFKYHUODJHQPHWQHIDVWHJHYROJHQYRRUGHGUHQNHOLQJ De opwarming van drenkelingen met diepe hypothermie moet dus steeds zo veel mogelijk van ņELQQHQQDDUEXLWHQŇJHEHXUHQ %OJHPHHQ QHHPW PHQ DDQ GDW HHQ K\SRWKHUPLVFKH GUHQNHOLQJ PRHW ZRUGHQ RSJHZDUPG PHW EHKXOSYDQDOOHUOHLWHFKQLHNHQ (H]H WHFKQLHNHQ RPYDWWHQ KHW WRHGLHQHQ YDQ YHUZDUPGH EHYRFKWLJGH ]XXUVWRI KHW ODWHQ GRRUVWURPHQYDQKHWEXLNYRFKWPHWZDUPYRFKW SHULWRQHDOHGLDO\VH KHWRSHQVQLMGHQYDQGH WKRUD[HQKHWUHFKWVWUHHNVPDVVHUHQYDQKHWKDUWKHWRYHUJLHWHQYDQKHWKDUWPHWZDUPHYRFKWHQ HQRIKHWRSZDUPHQYDQKHWEORHGGRRUHHQEXLWHQKHWOLFKDDPDDQJHEUDFKWHE\SDVVGLHRYHU een verwarmingsapparaat loopt. Gradaties Milde (stadium 1) Matige (stadium 2) Ernstige (stadium 3) Diepe (stadium 4) Opwarmingstechniek Passieve opwarming Actieve externe opwarming Actieve interne opwarming 3PGHņDIWHUGURSŇWHYRRUNRPHQZRUGWDDQJHUDGHQKHWVODFKWRIIHUKRUL]RQWDDOWHKRXGHQ1HW ņDIWHUGURSŇZRUGWEHGRHOGGDWHHQK\SRWKHUPLVFKHSHUVRRQGLHRSJHZDUPGZRUGWHHQGDOLQJ van de temperatuur krijgt omdat het koude bloed van de ledematen het warmere bloed van de kern zal afkoelen. 6.6.2.2. Vloeistoffen toedienen Warm gezoete vloeistoffen kunnen worden gegeven op voorwaarde dat de persoon alert is en kan slikken. Alcohol en drank met veel cafeïne worden best vermeden. 62 6.6.2.3. De reanimatie REDDING Zodra een drenkeling op het droge is, moeten de basishandelingen gesteld worden om een GRHOWUHIIHQGHKDUWVODJHQHHQHš FL QWHDGHPKDOLQJWHYHUNULMJHQ De drenkelingen kunnen klinisch dood lijken omdat de hartslag en de ademhaling zeer moeilijk detecteerbaar zijn. Daarenboven voelen zij vaak zeer koud aan, zien zij er bleek of grijsachtig uit, HQ]LMQYHUVFKLOOHQGHUHŚH[HQUHHGVYHUGZHQHQ(HUHDQLPDWLHWHFKQLHNHQPRHWHQ]RVQHOPRJHOLMN worden toegepast. Het slachtoffer moet eveneens zo snel mogelijk naar een ziekenhuis worden gebracht. Tijdens de reanimatie en het transport moet worden vermeden dat de drenkeling nog verder afkoelt. 6.7. Slotbedenking Men stelt tegenwoordig als norm dat een slachtoffer dat “dood” lijkt na een langdurig verblijf in koud water, niet als echt dood kan worden beschouwd zolang zijn lichaamstemperatuur niet terug tot een normale waarde is gebracht. Pas dan kan men een nauwkeurige diagnose stellen. Dit stelt vele artsen voor het volgende probleem: • Is hypothermie de oorzaak van de hartstilstand, dan moet men het slachtoffer eerst opwarmen om na te gaan of het werkelijk overleden is. • Is de drenkeling normaal afgekoeld nadat zijn hart is gestopt met kloppen, dan zal het vermoedelijk weinig zin hebben het slachtoffer terug op te warmen. Wanneer er geen getuigen zijn bij een overleden hypothermische patiënt, zal het antwoord op deze vraag steeds moeilijk zijn: is de hartstilstand een gevolg van de hypothermie of is de hypothermie een gevolg van de hartstilstand? Voor de redder heeft het antwoord geen belang. 63 Hoofdstuk 7 - Redding 64 HOOFDSTUK 7. REDDING REDDING Dit deel omvat de aspecten van de redding, de omschrijving van de reddingsapparatuur die een redder kan benutten, de handsignalen, de zelfredding, de redding van derden vanop het droge en de zwemmende redding. 7.1. 7.1.1. Algemene aspecten van de redding Inleiding Een drenkeling redden door zelf in het water te gaan houdt steeds een risico in. Daarom moet men eerst de redding op het droge overwegen. Wanneer er geen hulp of reddingsmiddelen beschikbaar zijn, of wanneer de drenkeling buiten handbereik is of reeds onder het wateroppervlak verdwenen is, moet de redder zelf in het water gaan zonder zichzelf in gevaar te brengen. In dat geval moet hij proberen zoveel mogelijk vaste voet aan de grond te houden en de redding al wadend uit te voeren, liefst met hulpmiddelen. Pas als dit onmogelijk is of mislukt is, is de zwemmende redding de laatste toevlucht, liefst met een drijfmiddel bij de hand en in contact met de kant (bv. touw). Hierbij moet de redder het direct contact met de drenkeling zoveel mogelijk vermijden en deze liever om het even welk voorwerp - al was het maar een hemd - aanreiken om hem mee te trekken. Slechts als het niet anders kan, mag hij de drenkeling vastgrijpen om hem te redden. In dat geval benadert de redder de drenkeling steeds langs achter. 7.1.2. Het herkennen van een drenkeling Een verdrinkende persoon slaat gewoonlijk niet wild om zich heen zoals de meeste mensen verwachten. Als hij dat wel doet bevindt hij zich mogelijk nog in de “waterpaniekfase” net voor het echte verdrinken begint. Een verdrinking is bedrieglijk geruisloos en daarom veel gevaarlijker dan men denkt. Francesco Pia[*] erkent de volgende noodsituaties bij een bewuste persoon: • Noodfase. De zwemmer is in ernstige nood, maar kan de mond gedeeltelijk of volledig boven water houden. Hij kan om hulp roepen of zwaaien voor hulp. • De UHŚH[IDVH. De zwemmer kan de mond niet boven water houden. о Het slachtoffer is niet in staat om luidkeels om hulp te roepen. De mond is al onder water. о Het slachtoffer kan niet met zijn armen zwaaien omdat hij instinctief zijn armen zijlings houdt en het water omlaag duwt in een poging zijn mond boven het wateroppervlak te houden. о Het slachtoffer die even boven water komt vooraleer terug onder water te gaan heeft te weinig tijd om, in te ademen en om hulp te roepen. о )HQPDDOGHLQVWLQFWLHYHYHUGULQNLQJVUHDFWLHRSJDQJLVJHNRPHQYHUGZLMQWPHQGHřQLWLHI onder water tenzij iemand ingrijpt. [*] 4LD *UDQFHVFR *UDQN ņ8KH 6-( IDFWRU DV D FDXVH RI GURZQLQJŇ 6HWULHYHG 3FWREHU Ł SXEOLVKHG .XQH 4DUNV 6HFUHDWLRQ 65 Hoofdstuk 7 - Redding Er zijn tragische gevallen van ouders die hun kind recht voor hun ogen zagen verdrinken zonder te beseffen wat er gebeurde. Dit is te wijten aan wat men de ‘instinctieve verdrinkingsreactie’ noemt[*]. Zie hoger: tweede fase van verdrinking: apnea- en slikfase. TIP Kinderen maken meestal lawaai in het water. Controleer dus vooral de situatie wanneer het stil is. 7.1.3. Het lokaliseren van een drenkeling Bij het lokaliseren van een drenkeling kunnen verschillende factoren het zicht belemmeren: • Het water kan troebel zijn. • Het water kan bewegen waardoor het moeilijk is onder water te kijken, bijvoorbeeld bij stroming en golfslag in recreatiebaden. • De onderwaterverlichting of het tegenlicht van de zon kunnen het zicht belemmeren. • Er kunnen “dode hoeken” ontstaan op plaatsen waar waterplanten groeien of rotsen zijn, bij attracties, enz. Een redder zal zich steeds zo opstellen dat de invloed van deze hinderlijke factoren geminimaliseerd wordt. In open water is het moeilijk om een drenkeling te lokaliseren. Wanneer de drenkeling onder gaat, zal de redder het slachtoffer moeten lokaliseren aan de hand van: • de plaats waar de drenkeling het laatst opgemerkt is; • waterringen en waterbeweging; • luchtbellen die uit de kleding of uit de luchtwegen van het slachtoffer ontsnappen. Indien men een drenkeling heeft weten te lokaliseren, en als die ver van wal is, moet men door allerlei hulpmiddelen de plaats vastleggen, dit kan door: • RUL QWDWLHSXQWHQWHř[HUHQRSGHDFKWHUJURQGKRUL]RQ • rekening te houden met allerlei factoren zoals stromingen, en dus de drenkeling meer stroomafwaarts te zoeken. Een redder moet diverse manieren leren en gebruiken om wateroppervlaktes te screenen. Hij gebruikt bij het screenen van de zwemzone verschillende patronen. Zo kan hij de zwemzone verdelen in blokken van links naar rechts of van ver naar dichtbij. In het water gaan bij een redding, houdt steeds een risico in. Overweeg steeds eerst de redding van op de kant. [*] :LWWRQH 1DULR 4LD *UDQFHVFR 4K( *DOO ņŇ-W GRHVQńW ORRN OLNH WKH\ DUH GURZQLQJŇ ,RZ WR UHFRJQL]H WKH LQVWLQFWLYH GURZQLQJUHVSRQVHŇ.RXUQDORI97'RDVWJXDUGVHDUFKDQGUHVFXHS 66 7.1.4. ,HW]RHNHQYDQJH]RQNHQGUHQNHOLQJHQ REDDING De beschikbare zoekpatronen zijn de volgende: :LHUNDQWHRIURQGHVSLUDDOYRUPLJH]RHNDFWLH Dit zoekpatroon is vooral doeltreffend, wanneer de positie van de gezochte persoon bekend is binnen een klein zoekgebied. Het beginpunt van de zoekactie is altijd het referentiepunt. Als er op het referentiepunt een baken is geplaatst, verbonden met een touw, is de zoekactie betrouwbaarder. 4DUDOOHOOH]RHNDFWLH Om een gecoördineerd zoekpatroon met meerdere personen uit te voeren, zouden alle personen naast elkaar moeten zwemmen, eventueel aan een lijn die zij met één hand grijpen. 67 Hoofdstuk 7 - Redding 7.1.5. 7.1.5.1. Basisprincipes van een reddingsactie Inleiding Een goede redder is een persoon met praktische kennis over en inzicht in veiligheid in en op het water, zwemmen, overleven, reanimatie- en reddingstechnieken. Om dit complex gegeven te trainen zijn reddingssimulaties zeer aangewezen. Ze hebben als doel om situaties zo waarheidsgetrouw mogelijk voor te stellen en inzichten te verwerven in een echte redding. Een redder kan op die manier leren uit gemaakte fouten en zal mogelijke problemen in en rond het water beter inschatten, begrijpen en oplossen. 7.1.5.2. Basisprincipes Tijdens een redding moet de redder een aantal basisprincipes in acht nemen beter bekend als HIPAZ. HIPAZ Herkennen van het probleem Inschatten van de situatie Plan opmaken Actie (uitvoeren van het plan) Zorgen nadien ,HWKHUNHQQHQYDQKHWSUREOHHPHQKHWRYHUZHJHQYDQYHUVFKLOOHQGHIDFWRUHQ Snel opmerken en herkennen van een probleem zijn essentieel. Eens het probleem is opgemerkt, moet de redder erop kunnen reageren. De redder moet steeds bereid zijn om adequaat te reageren op onverwachte problemen. In iedere omstandigheid zal zijn persoonlijke veiligheid bovenaan staan. Een redder moet een probleem kunnen herkennen alsook de situatie en de risicograad snel kunnen beoordelen. De redder zal rekening houden met vele factoren zoals de kennis en de kunde van zijn collega’s, het aantal slachtoffers, de positie van de slachtoffers, de toestand van de slachtoffers, de beschikbare hulpmiddelen, de omstandigheden (troebel water, weersomstandigheden, wind, regen, enz.), enz. De redder moet bijna instinctief een actieplan opstellen en deze snel bespreken met een collega en het plan zo goed mogelijk uitvoeren. Het actieplan houdt de volgende elementen in: het zoeken van hulp, het organiseren van hulp, het informeren van een beschikbare helper, het verzamelen van passende hulpmiddelen of apparatuur, het uitvoeren van de redding als nodig. Het plan heeft als doel de controle te hebben en te behouden van de situatie en te streven om zo veel mogelijk levens te behouden. 68 De redder moet de diverse factoren overwegen zoals: • de aanwezigheid van andere redders of omstaanders; • het aantal slachtoffers (vraag info aan omstaanders); • de positie van de slachtoffers: о binnen bereik vanaf de kant (droge redding); о buiten bereik vanaf de kant; о de afstand vanaf de kant (gebruik van hulpmiddelen). • de toestand van de slachtoffers: о bewusteloos; о zwemkwaliteiten; о meewerkend. • beschikbare reddings- en hulpmiddelen en inzetbaarheid ervan. • de omstandigheden: о diepte van het water; о stromingen; о plaatsen waar men het water kan ingaan; о plaatsen waar men eruit kan komen. REDDING De situatie inschatten (HUHGGHUPRHWGHVLWXDWLHNXQQHQLQVFKDWWHQHQGHHš FL QWVWHUHGGLQJVPHWKRGHXLWNLH]HQ]RZHO voor hemzelf als voor de drenkeling. Voor deze inschatting dient de redder voldoende tijd te nemen omdat dit later een tijdswinst kan opleveren. Een actieplan opstellen Bij de redding moeten de juiste technieken gekozen worden om te water te gaan en een drenkeling te redden. Dit moet zowel voor de redders als de drenkeling op een veilige manier gebeuren. Het doel van het actieplan is zoveel mogelijk drenkelingen te redden. Tijdens een reddingsactie dienen verschillende prioriteiten te worden afgewogen. Bij een redding met meerdere drenkelingen moet men rekening houden met de situatie van elke drenkeling. Men kan drie groepen onderscheiden: 1. De eerste groep bestaat uit drenkelingen die zichzelf kunnen redden. Zij kunnen zichzelf in veiligheid brengen, eventueel met behulp van instructies. 2. De tweede groep bestaat uit drenkelingen die zich niet meer zelf kunnen redden, maar nog bij bewustzijn zijn (niet-zwemmers of gewonde zwemmers). Deze drenkelingen kan men redden door hulpmiddelen aan te bieden (werplijn, boei, drijfmiddel). 3. De derde groep zijn drenkelingen die bewusteloos zijn, geen ademhaling hebben, slachtoffers met mogelijke beschadigingen aan de ruggengraat, of slachtoffers die niet met hulpmiddelen kunnen worden gered. Als redder moet men bij een massa ongeval keuzes maken. Wie gaat men eerst helpen? In medisch opzicht hebben bewusteloze en niet ademende slachtoffers prioriteit, maar in een reddingsactie moeten ook andere prioriteiten worden overwogen. In de eerste plaats komt de eigen veiligheid. Wanneer een team zich bezig houdt met de derde groep, gaat men de andere groepen verwaarlozen. Hierdoor kan men soms meer levens verliezen dan men er redt. Een redder moet dus altijd verschillende keuzes overwegen. 69 Hoofdstuk 7 - Redding Het actieplan uitvoeren Na de opstelling van een actieplan, dient men onmiddellijk met de eigenlijke redding te starten. Toch moet men tijdens de redding van het actieplan kunnen afstappen bij wijzigende omstandigheden. Een groep redders moet op elkaar ingespeeld zijn. Hierdoor weet iedereen wat van hem wordt verwacht en kan men elkaar vertrouwen. Op die manier kan men tijd winnen en snel een actieplan aanpassen. Elk slachtoffer behandelt men op dezelfde manier. Het doel is om de overlevingskansen te verhogen. Men dient het slachtoffer te kalmeren. (HQD]RUJXLWYRHUHQ Met de nazorg bedoelen wij de reanimatie en eerste hulpverlening. Zie hiervoor de moduleteksten ‘Reanimatie’ en ‘EHBO’. 7.2. De herkenning van een redder Redders wereldwijd verzorgen reddingsdiensten in zwemgelegenheden gaande van zwembaden, meren, rivieren, zeeën, enz. Bij het verstrekken van deze veiligheidsdiensten, is het aangewezen dat zij snel kunnen herkend worden om advies te geven rond veiligheidsvragen en om op te treden bij ongevallen en noodsituaties. Een methode om ervoor te zorgen dat de redders zeer gemakkelijk herkenbaar zijn, is het dragen van eenzelfde gekleurde kledij die zorgt voor een uniforme en consistente uitstraling. De Internationale Reddings Federatie (ILS) heeft in haar regels[*] gesteld dat redders gekleed moeten gaan in rode en gele kleuren (namelijk rood: kleurencode pantone 186c en geel pantone 136-137). Het is bewezen dat deze kleuren zeer herkenbaar zijn. Deze kleurencombinatie is in vele landen synoniem geworden met de redder en de reddingsdiensten. Ook boten en wagens hebben deze kleuren. Idealiter is de kleding aan het bovenlichaam geel (polo, hemd, jas, enz.) en de kleding aan het onderlichaam rood (zwemkleding, shorts, broeken, enz.). Redders die moeten opereren in buitentemperaturen, weer en wind, hevige zonnestralen, enz. moeten hiervoor degelijk beschermd worden met kledij, hoeden, petten of caps in de vooropgestelde kleuren[**]. Ook worden bewaakte zones meer en meer aangegeven met rode en gele vlaggen. In die landen is de reddingsdienst verzekerd tussen de YODJJHQHQEHQXWWH]LMKHWPRWRŅVZLPEHWZHHQWKHŚDJVņ [*] -07 0LIHVDYLQJ4RVLWLRQ7WDWHPHQWŁ047Ł0LIHVDYHUDQG0LIHJXDUG9QLIRUPVwww.ilsf.org. [**] +XLGHOLQHVIRU7DIH6HFUHDWLRQDO;DWHU)QYLURQPHQWV:ROŁ'RDVWDODQGIUHVKZDWHUV;RUOG,HDOWK 3UJDQLVDWLRQ7HSWHPEHU+HQHYD 70 7.3. 7.3.1. REDDING Reddingsapparatuur Inleiding Men heeft steeds hulpmiddelen ontwikkeld die het de zwemmer mogelijk moesten maken te drijven. Zo gebruikte men vroeger opgeblazen koeienmagen en schapenvellen, aan elkaar gebonden rietstengels en zwemvesten uit boomkurk. Dankzij de technologische ontwikkeling zijn er tegenwoordig heel wat toestellen op de markt. Deze kunnen benut worden voor een zelfredding of gebruikt worden door een redder bij een redding van een slachtoffer. In dit hoofdstuk wordt de meest voorkomende apparatuur weergegeven. 7.3.2. %SSDUDWXXURPKHWJH]LFKWVYHOGWHYHUEHWHUHQ Een redder stelt zich zodanig op dat hij een goed overzicht over de zwemgelegenheid kan bewaren. Reddersstoel Een reddersstoel is een verhoogde stoel, waardoor de redder een goed overzicht heeft op het water. Aan de stoel hangt meestal een vlag, een reddingsboei, een rescue tube (reddingsgordel), ]ZHPYOLH]HQHHQUHGGLQJVVWRNRI]HOIVHHQGHřEULOODWRU-QRSHQOXFKWEDGHQKHHIWGHVWRHORRNHHQ afdak om de redder te beschermen tegen de zon. Een reddersstoel met wielen, die dus gemakkelijk te verplaatsen is, biedt aan de Belgische kust voordeel omdat de eb- en vloedlijn er ver uit elkaar liggen. Verhoogde uitkijkpost In de meeste zwemparken is een verhoogde uitkijkpost voorzien op kritieke plaatsen waarop de redder kan staan of zitten. Hierop heeft hij een groter overzicht van de baders en kan hij ook een grotere zone screenen. 71 Hoofdstuk 7 - Redding Verhoogd reddingsstation Aan zee of aan open binnenwater gebeurt het toezicht vaak vanuit een vaste en verhoogde uitkijkpost of -toren. In de uitkijkpost zijn meestal communicatiemiddelen, verrekijker, waarschuwingstoestellen, enz. aanwezig. Zo een post kan ook dienen als centrale commandopost voor een te coördineren actie. Spiegels Sommige baden zijn uitgerust met spiegels die het mogelijk maken verborgen hoeken te overzien. Brillen Brillen met speciale glazen helpen om de lichtweerkaatsing op het water te verminderen en laten beter toe onder water te kijken. 72 7.3.3. %SSDUDWXXURPWHZDDUVFKXZHQ REDDING Blaastoestellen De redder draagt steeds een toestel om de hals waarmee hij een zwemmer kan waarschuwen. In een ]ZHPEDGEHWUHIWGLWPHHVWDOHHQHHQYRXGLJŚXLWMH%DQGHNXVWUHLNWGLWQLHWYHUJHQRHJHQEODDVW men meestal op de waarschuwingshoorn. De keuze is afhankelijk van de gewenste toonhoogte, hoe verder het signaal moet reiken, hoe lager de toon. Microfoon en megafoon In een zwembad maken redders soms gebruik van microfoon en luidsprekers. In open water en aan zee worden megafoons gebruikt om zwemmers te waarschuwen. Geluidsinstallatie Zwemmers worden vaak verwittigd via een geluidsinstallatie van de zwemgelegenheid. Vlaggen Om te communiceren onder elkaar benutten redders soms ook vlaggen, die beter zichtbaar zijn vanop afstand. De vlagsignalen worden bij wijze van informatie weergegeven in Bijlage 6. 73 Hoofdstuk 7 - Redding Computerdetectiesysteem Via sensoren en camera’s die de beweging onder water waarnemen, wordt de redder snel verwittigd wanneer een persoon stil ligt op de bodem. Onderwatercamera’s screenen voortdurend de bodem van het zwembad. Op verschillende monitoren zijn de onderwaterbeelden zichtbaar. Wanneer een voorwerp langer dan 10 seconden stil ligt onder water, gaat het alarm af. De redder ziet op de monitor onmiddellijk waar hij moet ingrijpen. Dit ‘derde oog’ van de redder kan heel wat ongevallen voorkomen, maar kan de redder niet vervangen[*]. [*] 74 KWWSZZZSRVHLGRQIUIULQGH[KWPO 7.3.4. Reddingsapparatuur REDDING 7.3.4.1. Materiaal om aan te reiken De reddingsstok of de reddingsstang In bijna elk zwembad in Vlaanderen is een reddingsstok aanwezig. De lengte varieert van 2m tot 5m. De redder reikt de stok aan. Nadat het slachtoffer de stok vastgegrepen heeft, kan de redder het slachtoffer naar de kant trekken. Soms bevindt zich een gebogen draagvlak (of -schep) aan het uiteinde van de reddingsstok, waarmee de redder het slachtoffer kan ‘onderscheppen’. Een koord in GHYRUPYDQHHQOXVRIHHQPHWDOHQFLUNHOKHEEHQHONKXQVSHFLřHNHYRRUHQQDGHOHQ Ook een reddingsgordel kan als reiktoestel benut worden (zie hiervoor pagina 80). 7.3.4.2. 8RHVWHOOHQRPWHZHUSHQ Het einde van het touw moet steeds vastgehouden worden door de redder. De reddingsboei Een reddingsboei is één van de bekendste reddingsmaterialen. Langs kanalen, vijvers, sluizen, op boten, enz. zijn ze aanwezig. Omwille van het vlotvermogen was een reddingsboei vroeger uit hout vervaardigd. Tegenwoordig bestaat ze uit licht en duurzaam materiaal, dat tegen alle weersomstandigheden bestand is. Meestal is een reddingsboei rood of roodgeel gekleurd. Het touw, dat tot 40m lang kan zijn, zit vaak in een koker in het midden van de boei. Het is zodanig opgerold dat het snel ontrolt bij een reddingsactie. Een reddingsboei die op het slachtoffer geworpen wordt, kan het slachtoffer ernstig verwonden. Het vraagt training om gericht te kunnen gooien met een boei. 75 Hoofdstuk 7 - Redding De reddingsklos De klos is vergelijkbaar met een “jojo” die blijft drijven en bestaat uit twee ronde schijven die door een as met elkaar verbonden zijn. Tussen deze twee schijven is een touw opgerold. Het touw is voorzien van een lus die rond de pols van de redder wordt gewikkeld. De klos wordt over en voorbij het slachtoffer geworpen, zodat deze de drijvende klos of de koord kan grijpen en naar de walkant kan getrokken worden. Door zijn compacte vorm is het gemakkelijk om bij zich te dragen. Een reddingsklos komt in België minder voor dan in Nederland. De reddingsbal De reddingsbal is vooral bekend in Duitsland. Omwille van zijn bolvorm kan de reddingsbal veel verder worden geworpen dan de boei. Vandaar dat men in openluchtplassen en meren dergelijke reddingsmiddelen verkiest. De reddingsbal is een schuimrubberen bal, een basketbal of een gewone bal, ingepakt in een net en verbonden met een touw van ongeveer 30 tot 40m. De drenkeling kan de bal, het net of het touw vastgrijpen en zo naar de oever getrokken worden. ,HWUHGGLQJVWRXZRIUHGGLQJVOLMQ Ook zonder reddingsbal kan men van een touw gebruik maken. Men vormt enkele lussen tot een werpmassa. 76 REDDING (HUHGGLQJV]DN De reddingszak is een zak met een drijvende bodem. In de zak is een touw opgerold. Het touw, dat tot 30m lang kan zijn, ontrolt bij een worp. Dit hulpmiddel wordt vooral gebruikt bij kajakkers. 7.3.4.3. Hulpmiddelen die men aandoet De reddingsvest Met een reddingsvest wordt meestal een vest bedoeld waarmee een drenkeling zich drijvend kan houden gedurende lange tijd. De vlotkamers in een reddingsvest zijn groot, wat het zwemmen bemoeilijkt. Een reddingsvest wordt daarom niet gebruikt om een redding uit te voeren. Een redder kan hiermee bovendien moeilijk onder water zwemmen naar een ondergedompeld slachtoffer. 77 Hoofdstuk 7 - Redding (H]ZHPYHVW Met een zwemvest wordt meestal een dunnere vest bedoeld met kleinere vlotkamers, waarmee het drijfvermogen van de zwemmer aanzienlijk verbetert. Met een zwemvest kan men wel gemakkelijk ]ZHPPHQ RRN RQGHU ZDWHU 8HJHQZRRUGLJ EHVWDDQ HU RRN ]ZHP YHVWHQ PHW '32-patronen, waardoor het zwemvest wordt opgeblazen tot een reddingsvest. (HZHWVXLW Een wetsuit of surfpak is een pak dat zijn drager beschermt tegen onderkoeling. Wetsuits worden van neopreen gemaakt, ze zijn vooral populair bij sportduiken, zee- en wildwaterkajakken, windsurfen, kitesurfen en golfsurfen maar het wordt ook gebruikt bij triatlon en reddingscompetities. Als een wetsuit goed aansluit, komt er eerst een klein beetje water in, dat wordt dan door je lichaam opgewarmd. Helmen met radioverbinding Redders in Hawaï en Amerikaanse stranden die met een jet ski opereren in hoge golven, hebben een helm aan en hebben radioverbinding met het station aan wal. 78 REDDING >ZHPYOLH]HQ 1HW]ZHPYOLH]HQNDQHHQUHGGHU]LFKHš FL QWHUYHUSODDWVHQ(LWKXOSPLGGHONRPWYRRUDOYDQSDV bij reddingen in open water. Zwemvliezen helpen de redder om de afstand sneller te overbruggen met relatief minder inspanning. Eén van de nadelen van een redding met vinnen is mogelijk tijdverlies. De redder kan de vinnen immers pas in het water aantrekken. Het tijdsverlies door het aantrekken van de vinnen weegt niet op tegen het voordeel. Er bestaan ook korte vinnen, waarmee je kan lopen, zgn. loopvinnen. 7.3.4.4. ,XOSPLGGHOHQGLHGHUHGGHUYHUELQGHQPHWGHZDONDQW De reddingslijn Een reddingslijn bestaat uit een harnas dat de redder aantrekt en een lang touw dat opgerold is op een as. Eens de redder het slachtoffer heeft bereikt, kunnen zijn collega’s beide heel snel terug op het droge trekken. Bovendien is het een extra beveiliging voor de redder. Dergelijke reddingsapparatuur werd vroeger veel gebruikt bij reddingen in de branding met grote golven. Het is ook mogelijk om ze te gebruiken op plaatsen waar de redder verbonden moet blijven met de walkant, bijvoorbeeld bij een redding op ijs. Op zee kan de lijn verbonden zijn met een katrol aangebracht op een boot. Vooral in Duitsland wordt dit zo benut. Op het strand kan het terugtrekken ook gebeuren via een winch. De bediener hiervan moet omzichtig te werk gaan, en continu de redder in de gaten houden, zodat die niet onder water wordt getrokken. De waarde van dit toestel bij hevige zee werd aangetoond op 6 februari 1938 toen reuzengrote golven insloegen op het strand van het Australische stadje Bondi nabij Sydney en meer dan 500 personen in zee werden gesleurd. Ongeveer 300 personen werden uit hun benarde situatie gered door een team van redders dat snel meer dan twaalf van dergelijke apparaten had ingezet. Er overleden toch nog vijf personen op deze dag, die nu nog steeds “de tragische zondag” wordt genoemd. Momenteel wordt het toestel minder en minder benut. 79 Hoofdstuk 7 - Redding 7.3.4.5. Hulpmiddelen die men meeneemt tijdens de redding De Torpedo boei (Rescue can) Een torpedoboei (Rescue can) is een kleine langwerpige plastieken boei met twee handvaten waar de drenkeling zich aan kan vasthouden. Aan de boei zit een touw dat om de schouder van de redder zit. De boei is met een touw van twee tot drie meter verbonden met de redder. De redder kan het slachtoffer terugslepen, terwijl die zich aan de boei vasthoudt. Het nadeel van de torpedoboei is dat die niet meegeeft. De reddingsgordel De reddingsgordel is vergelijkbaar met een torpedo boei en bestaat uit een enkele schouderband, een touw van 2,5 tot 3 meter en een 1 meter lange en 15 cm brede en zachte drijfgordel. De reddingsgordel is een zeer veelzijdig reddingsmiddel. Daarom wordt het gepromoot door RedFed (en ILS) in alle zwemgelegenheden en in reddingscompetities. Het is ook uitermate geschikt in golfslagbaden. De redder doet de schouderband aan en zwemt naar het slachtoffer, terwijl de reddingsgordel achter hem voortgesleept wordt. Eens bij het slachtoffer, kan de redder: • bij een bewust slachtoffer de gordel aanreiken, zodat de drenkeling de gordel vastneemt en hierdoor beter drijft; • ELMHHQEHZXVWHORRVVODFKWRIIHUGHJRUGHOURQGGHERUVWř[HUHQ]RGDWGHJRUGHOHHQUHGGLQJVERHL wordt, of het slachtoffer met de rug op de gordel leggen. De gordel heeft een veelzijdig nut: • Het is licht en doeltreffend. • Het kan benut worden door de redder: bij alle mogelijke slachtoffers (klein, groot, dik en dun), voor droge en natte redding bij een bewuste en bewusteloze drenkeling. • Het kan aangereikt worden aan een drenkeling. • Het kan om de borst van een bewusteloze drenkeling geplaatst worden. • Met een gordel kan een redder zelfs enkele meters onder water gaan om een drenkeling op te halen. 80 7.3.4.6. ,XOSPLGGHOHQZDDUPHHPHQ]LFKVQHOOHUQDDUGHGUHQNHOLQJYHUSODDWVW REDDING De reddingsplank (Rescue board) Aan kusten, in binnenzeeën, bij stuwmeren en in stromen is een reddingsplank een zeer goed en snel hulpmiddel voor de redder. De reddingsplank bestaat uit een polyester omhulsel en is ongeveer 3-4 m lang en 55-65 cm breed. De plank weegt ongeveer 10 kg. De redder ligt meestal in voorlig op de plank en roeit met beide armen alternerend met lange slagen (zoals een crawlzwemmer). De beter geoefende redder knielt op de plank en kan hierdoor langere en krachtigere armslagen uitvoeren waardoor hij sneller gaat. Voor de positie op de plank wordt ook rekening gehouden met de wind, de stroming, enz. De Surf ski of reddingsski In Australië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en de Verenigde Staten vaart men ook op een reddingsski met behulp van peddels. Dit zijn in feite aangepaste rescue boards met een zitje voor de redder die peddels benut om snel bij het slachtoffer te zijn. Surf ski’s worden ook benut in reddingscompetities. 81 Hoofdstuk 7 - Redding De stand-up paddle board (SUP) In enkele landen waar het water niet te woelig is, wordt een stand-up paddle board benut. Het is eenvoudig om een slachtoffer op de brede plank te leggen. De Bodyboard In Japan, Zuid-Afrika, Australië en Nieuw Zeeland, maar ook in Frankrijk en op de Caraïben behoren “Bodyboards” en zwemvliezen tot de uitrusting van redders in open water en aan de kust. Een “Bodyboard” is een uitgeholde halve reddingsplank waarop de redder ligt en waarmee hij, met zwemvliezen, snel door de branding naar een drenkeling kan zwemmen. De drenkeling kan aan het “board” hangen of er zelfs op liggen. De roeiboot (Surf boat) Vroeger was dit het reddingsmiddel bij uitstek. Een roeiboot wordt tegenwoordig minder en minder ingezet bij een redding. Ze werd vervangen door de lichte, al dan niet opblaasbare motorboot die veiliger en sneller is. 82 REDDING De kano In een kano kan het slachtoffer niet gehesen worden. De drenkeling zal eventueel moeten vastgemaakt worden aan de kano en naar de oever gesleept worden. De kano is een bruikbaar maar niet ideaal hulpmiddel. De jetski De jetski wordt de laatste jaren vaak als reddingsboot gebruikt. Achter of naast de jetski hangt een board of reddingsplank waarop een slachtoffer kan liggen. De jetski is zeer eenvoudig te besturen en de redder kan ermee snel bij het slachtoffer geraken. Hij heeft geen schroef, zodat men zich hieraan niet kan kwetsen. De jetski is licht en kan gemakkelijk door twee redders naar het water gedragen worden. Aangezien hij een krachtige motor heeft, kan men met een jetski kajaks, surfboten en zelfs zeilboten naar de oever slepen. De motorboot Het gebruik van een motorboot is in vele omstandigheden aan te bevelen. De afstand tot de drenkeling kan er sneller mee worden overbrugd. De meest gebruikte motorboot in de branding is GH-6& -QŚDWDEOH6HVFXH&RDW GLHRRNGRRUGHUHGGHUVDDQ]HHZRUGHQEHQXW Bij een redding met een motorboot moet men ervoor zorgen dat de drenkeling zich niet aan de schroef kan verwonden. Reddingsboten hebben tegenwoordig schroefbeschermers. Indien er geen schroefbeschermers zijn, moet de motor in neutraal worden gezet wanneer men in de buurt van de drenkeling komt en deze moet aan de zijkant in de boot gehesen worden, terwijl een helper zorgt voor tegengewicht. 83 Hoofdstuk 7 - Redding Om op een veilige manier een redding uit te voeren, is een opleiding (Bootredder) en voldoende oefening en ervaring vereist. Alle vaartuigen (met uitzondering van kano’s, kajaks en dergelijke) die zich op zee en in de kusthavens bevinden, moeten het volgende aan boord hebben (KB 15.3.1966, art. 171): • Reddingsmiddelen: reddingsgordel of reddingsboei, noodsignalisatie (vuurpijlen). • Nautische instrumenten: kompas, navigatielichten, misthoorn en dieplood. • Een anker, een hamer, een bootshaak, een pomp of hoosvat, roeispanen, 20m touw, een elektrische lamp voor het seinen van lichtsignalen, blusapparaten voor motorjachten, een volledig stel zeilen voor zeilboten, de nodige documenten zoals een zeekaart, een getijdenboek, enz. • EHBO-materiaal (waterdicht verpakt). • Voor elk bemanningslid een zwemvest. 7.3.4.7. Hulpmiddelen bij ijsongevallen • • • 84 IJspieken zijn hulpmiddelen die ijswandelaars of schaatsers rond de nek kunnen dragen. Bij een val door het ijs kunnen ze gebruikt worden om zich in het ijs vast te pinnen en eruit te klauteren. Een wak- of bijtlijn is een lang touw met in het midden een lus die in de richting van de drenkeling kan bewogen worden. Het touw moet slijtvast zijn, zodat ze niet breekt wanneer over de scherpe kant van het ijs wordt geschoven. Een ijsladder wordt gebruikt om zich over het ijs naar de drenkeling te begeven. Door het grote oppervlak van de ladder vermindert de druk op het ijs en is er minder gevaar om door het ijs te zakken. 7.3.4.8. Overige reddingsmiddelen REDDING Om de redding van slachtoffers te bespoedigen, kunnen nog verschillende andere middelen worden ingezet; luchtmatrassen en vlotten zijn hiervan enkele voorbeelden. Ook in het zwembad bestaan veel alternatieven, zoals noodles, zwemplankjes, aqua boards, enz. Tegenwoordig is men ook drones aan het inzetten voor reddingen. De drone draagt dan bij voorbeeld een reddingsgordel of een AED-toestel. 7.4. Handsignalen Handsignalen werden ontwikkeld door reddersorganisaties om een effectieve communicatie tussen de redders te hebben waar andere communicatieapparatuur niet beschikbaar is. De handsignalen worden bij wijze van informatie weergegeven in Bijlage 7. 85 Hoofdstuk 7 - Redding 7.5. (H]HOIUHGGLQJ Met de zelfredding bedoelt men het zichzelf in moeilijke omstandigheden kunnen redden in het water, zonder de hulp van derden of in afwachting van hulp van derden. De zelfredding bestaat uit het toepassen van technieken waardoor de eigen overlevingskansen aanzienlijk vergroten. Het leren “overleven” is een onderdeel van het redden[*]. Het heeft tot doel geoefende zwemmers te vormen die meer kans hebben om te overleven in gevaarsituaties in en rond het water. Het primair doel blijft dus de strijd tegen de verdrinkingsdood want elke verdrinking is er één te veel. De zelfreddingstechnieken komen neer op een optimaal gebruik van bepaalde vaardigheden en technieken om zo goed mogelijk te drijven, terwijl men toch nog de lichaamswarmte maximaal behoudt. Zelfreddingstechnieken kunnen aangewend worden om reddingsaspecten te oefenen. De technieken worden beknopt weergegeven in Bijlage 11 en kunnen benut worden als tools. 7.6. 7.6.1. De redding van derden vanop het droge Inleiding Publieke zwembaden en open zwemgelegenheden zijn plaatsen waar men vrij kan zwemmen of baden onder voortdurende bewaking. Dit betekent dat de redder meestal een groot aantal zwemmers tegelijkertijd in het oog moet houden. Omdat hij niet alle zwemmers even aandachtig kan gadeslaan zal de redder een verantwoorde selectie moeten maken: • De niet-zwemmers: zij vormen geen groot gevaar aangezien ze steeds voorzichtig zijn en meestal in het ondiepe gedeelte blijven. • De ongeoefende zwemmers: ze hebben ooit enkele zwemlessen gevolgd en menen zelf redelijk te kunnen zwemmen. Zo willen zij bijvoorbeeld het zwembad of het meer overzwemmen. Deze groep is bijgevolg de gevaarlijkste en zal meer dan andere zwemmers de aandacht van de redder opeisen. • De geoefende zwemmers: zij stellen meestal geen problemen omdat ze zichzelf kunnen redden. • Oudere en mindervalide zwemmers: ook zij dienen meer aandacht te krijgen. • Zwemmers met een gekende of zichtbare aandoening (diabetes, epilepsie, hartpatiënten, enz.). [*] -070LIHVDYLQJ4RVLWLRQ7WDWHPHQW&DVLFDTXDWLFVXUYLYDO7NLOOwww.ilsf.org 86 7.6.2. De droge redding REDDING De droge redding zal in zwembaden het meest toegepast worden. De redder moet hierop voorbereid zijn en snel reddingsmateriaal kunnen inzetten. Hij moet dus: • Zorgen voor licht en goed hanteerbaar reddingsmateriaal en dit beschikbaar houden op de gevaarlijkste plaatsen. • Reddingsgordels en reddingsstokken bij het diepe gedeelte plaatsen. • Zorgen voor een telefoon binnen handbereik met duidelijk leesbare nummers van artsen, hospitaal en dergelijke; het telefoontoestel moet steeds beschikbaar zijn, ook ‘s avonds voor clubzwemmers. • Het huishoudelijk reglement van het zwembad bekend maken en er voor zorgen dat het nageleefd wordt. • Niet roekeloos laten duiken en de duikplank afsluiten wanneer er te veel volk is. • Zichzelf zodanig opstellen dat hij de volledige zwemgelegenheid of zone waarvoor hij verantwoordelijk is kan overzien. Om een beter overzicht te hebben van het wateroppervlak, vooral bij druk bezoek, is het soms nodig gebruik te maken van een reddersstoel of verhoogd reddingsstation. De redder moet vastberaden kunnen optreden maar steeds voor ogen houden dat hij een klantgericht imago moet behouden. Hij moet in de eerste plaats geoefend worden in het voorkomen van lichte en ernstige ongevallen en in het behandelen van slachtoffers. Hij moet vertrouwen uitstralen waardoor de bezoekers zich veilig voelen. Hij moet regelmatig reddingsimulaties uitvoeren met zijn collega´s om zich beter voor te bereiden op mogelijke ongevallen. 87 Hoofdstuk 7 - Redding 7.6.2.1. De drenkeling is dicht bij de kant, binnen handbereik Als men de drenkeling heeft gelokaliseerd, overweegt de redder eerst een redding vanop het droge. Hij stelt zijn eigen veiligheid steeds voorop. De redder gaat zelf niet te water. De voordelen van een droge redding zijn: • Het gevaar om zelf in de problemen te komen is kleiner. • De redder kan in een korte tijdspanne het slachtoffer bereiken. De nadelen van een droge redding zijn: • De redder moet de gebruikte werptechnieken goed beheersen. • Er is voldoende ruimte nodig (vooral bij werpen). • Het slachtoffer (dat misschien in paniek is), moet zelf beseffen dat hij het aangereikte materiaal moet vastgrijpen. • De drenkeling moet bij bewustzijn zijn. Om een drenkeling boven water te houden volstaat het soms om hem vast te grijpen vanop de kant. De plaats waar het slachtoffer wordt gegrepen heeft geen belang; dit kan bij de pols, de kleding, enzovoort. Een kind kan men alleen uit het water heffen, terwijl men bij volwassenen vaak de hulp van omstaanders moet inroepen. Er is steeds gevaar aanwezig om zelf in het water getrokken te worden. 7.6.2.2. De drenkeling is enkele meters van de kant, net buiten handbereik Wanneer de drenkeling zich niet binnen handbereik bevindt, kan de redder hem alle mogelijke KXOSPLGGHOHQ DDQUHLNHQ NOHGLQJVWXNNHQ VWRNNHQ GULMYHQGH YRRUZHUSHQ RI VSHFLřHN reddingsmateriaal. De redder trekt eveneens de aandacht van omstaanders die eventueel kunnen helpen of die materiaal kunnen aanbrengen. ,HWLVQRRG]DNHOLMNRPKHWZHUSUHGGLQJVPDWHULDDOWHř[HUHQELMYRRUEHHOGDDQGHUHGGHU 7.6.2.3. (HGUHQNHOLQJEHYLQGW]LFKYHUDI Ook in deze situatie moet er eerst (geïmproviseerd) materiaal naar de drenkeling geworpen worden. 3QGHUWXVVHQNDQGHUHGGHUVSHFLřHNPDWHULDDO]RHNHQ]RQGHUDOWHYHHOWLMGWHYHUOLH]HQ-QGLHQ hij het slachtoffer hiermee niet kan helpen, moet hij een wadende of een zwemmende redding overwegen. 88 7.7. (H]ZHPPHQGHUHGGLQJ REDDING Bij een zwemmende redding onderscheiden wij de volgende stappen: A. Het zich klaarmaken om een zwemmende redding uit te voeren. B. Het te water gaan. C. Het naderen van de drenkeling. D. Het grijpen van de drenkeling. E. Het zich bevrijden uit de greep van een drenkeling (eventueel). F. Het “ondersteunen” van een vermoeide drenkeling. G. Het vervoeren van een drenkeling in het water. H. Het uit het water halen van een drenkeling. I. Het transport van een drenkeling op het droge. 7.7.1. ,HW]LFKNODDUPDNHQRPHHQ]ZHPPHQGHUHGGLQJXLWWHYRHUHQ Zodra er beslist wordt een zwemmende redding uit te voeren, moet de redder: • Snel de situatie overzien en uitkijken naar mogelijke hulpmiddelen die hij kan meenemen tijdens de zwemmende redding. • De eigen veiligheid inschatten. • De zwaarste en meest hinderlijke kleding uitdoen, zoals jas, laarzen, enz. Het zich uitkleden zal afhangen van onder meer: о De te zwemmen afstand. о De toestand van de drenkeling. о De aanwezigheid van mogelijke helpers. о De temperatuur van het water. о De toestand van het water. о De zwemcapaciteit van de redder. о De aanwezigheid van hulpmiddelen. • De hulp van omstaanders inroepen voor de lokalisatie van de drenkeling, de eigenlijke redding of het bijhalen van andere hulpverleners. 7.7.2. 7.7.2.1. ,HWWHZDWHUJDDQ 3QGLHSZDWHU Meestal stapt men voorzichtig in het ondiepe water, maar bij gevaar kan men er ook inlopen. Verder kan men zich van de walkant in ondiep, onbekend en troebel water laten zakken. Ook bij duisternis en grote temperatuurschommelingen gaat men zeer voorzichtig te water. Als er een ladder voorhanden is, gebruikt men deze. Men duikt niet in onbekend/ondiep water. 7.7.2.2. (LHSZDWHU Behalve de voorzichtige technieken om te water te gaan, kan de redder tevens sprongtechnieken aanwenden: 89 Hoofdstuk 7 - Redding Met het hoofd eerst: de (start)duik Wanneer men zich in een zwembad bevindt, of op de kant van diep, bekend en/of helder water, kan men duiken om snel te water te gaan. Men moet in ieder geval een juiste schatting maken van de diepte en ervoor zorgen zo ver mogelijk te duiken, waardoor men minder diep duikt. Met de voeten eerst: springen Rechte sprong voorwaarts Deze sprong wordt gebruikt in bekend en voldoende diep water; vooral wanneer de persoon vanop grote hoogte moet springen. De zwemmer kijkt recht voor zich, zet een stap voorwaarts, sluit snel de benen en valt zo gestrekt mogelijk, met de armen 180° geheven of tegen de dijen. Eens in het water worden armen en benen gespreid om de sprong af te remmen. Een kind kan tijdens de sprong op de rug of de buik zitten. 90 REDDING Schaar- of reddersprong Deze sprong wordt gebruikt wanneer het verschil in hoogte tussen de kant en het water klein is. Bij deze techniek blijft men steeds met het hoofd boven water, zodat men een eventuele drenkeling niet uit het oog verliest. De zwemmer stoot met één voet af en strekt het andere been voorwaarts terwijl de armen zijvoorwaarts zijn gestrekt. De romp is naar voor geheld. Zodra de zwemmer in het water is, sluit hij krachtig de benen en duwt hij tegelijkertijd de armen neerwaarts, zodat het hoofd boven water blijft. Hurkval Deze sprong kan gebruikt worden wanneer het verschil in hoogte tussen de kant en het water groter is, vooral in troebel en/of onbekend water. De zwemmer stoot met beide voeten af en trekt de knieën nadien op in de vluchtfase. De armen zijn zij-voorwaarts gestrekt en de romp is naar voor geheld. De onderbenen (scheenbenen) komen eerst in het water. Om de diepgang te beperken, voeren de benen een krachtige schoolslagbeenbeweging uit terwijl de armen neerwaarts duwen, waardoor het hoofd boven water blijft. Wij herhalen dat een redder steeds voorzichtig en vooral veilig te water gaat. 91 Hoofdstuk 7 - Redding 7.7.3. Het naderen van de drenkeling Om het visueel contact met een nog aan de oppervlakte zijnde drenkeling niet te verliezen, wordt de redding meestal uitgevoerd met de ogen boven water. Als de drenkeling gezonken is, gebruikt de redder lokalisatielijnen om naar hem te zwemmen en gaat hij af op luchtbellen of waterbewegingen om de drenkeling te lokaliseren. Een redder die alleen is, kan zich vanuit zijn eigen positie een rechte denkbeeldige lijn voorstellen over de drenkeling naar een herkenningspunt op de andere oever. Bij een redding door twee personen wordt de plaats meestal bepaald aan de hand van twee kruisende lijnen. De redder zwemt over een denkbeeldige lijn tot de helper hem de exacte positie van de drenkeling aanwijst. Als men een in nood verkerende persoon nadert, die aan de oppervlakte is, is het aangewezen om die te kalmeren en toe te spreken dat hulp op komst is. 7.7.4. ,HWZDWHUWUDSSHQHQZULNNHQ 7.7.4.1. Watertrappen met de voeten Watertrappen is een essentiële vaardigheid in het reddend zwemmen. Het is onmisbaar bij elke handeling in het water waarbij de zwemactiviteit moet worden onderbroken, zoals bij het overschouwen van de toestand, het wachten op hulp, het helpen van een andere zwemmer, het uitdoen en opblazen van kleding. Door rustig water te trappen kan een redder in een noodsituatie het energiegebruik verminderen en de afkoeling afremmen. Meestal gebruikt men de schoolslagbeenbeweging die veel doeltreffender is dan de crawl-beenbeweging. Men kan simultaan (zoals bij schoolslag) of alternatief (zoals bij waterpolo) watertrappen. Het watertrappen kan ook ondersteund worden door een wrikkende beweging van de handen. 92 7.7.4.2. Wrikken met de handen REDDING Een goede zwemmer kan met een rustige wrikbeweging van de handen het hoofd boven water houden. Als hij dan de benen optrekt om de lieszone af te schermen kan hij het warmteverlies sterk beperken. Wanneer men de bovenarmen tegen de romp houdt en enkel met de onderarmen wrikt, beschermt men ook de okselzone. 7.7.5. ,HWRQGHUZDWHUJHUDNHQ Als de drenkeling gezonken is, zal de redder een oppervlakteduik moeten uitvoeren en onder water zwemmen. Veilig onder water geraken kan op twee manieren, namelijk met het hoofd eerst (eendenduik) of met de voeten eerst. 7.7.5.1. De oppervlakteduik met de voeten eerst De oppervlakteduik met de voeten eerst wordt uitgevoerd in onbekend, ondiep en/of troebel water. Het lichaam hangt verticaal in het water terwijl men rustig watertrapt en wrikt. Men drijft de armen beenbewegingen op tot men zo hoog mogelijk uit het water komt. De benen en voeten worden dan snel tegen elkaar gestrekt en de armen worden naast het lichaam tegen de dijen gedrukt. Dankzij de zwaartekracht zinkt de zwemmer in het water. Eens onder water kunnen de armen zij- opwaarts tot boven het hoofd worden geheven om dieper te zinken; de benen blijven steeds gestrekt. Onder water worden de benen geplooid en de armen voor- opwaarts gebracht zodat het lichaam kantelt en men kan beginnen zwemmen. 93 Hoofdstuk 7 - Redding 7.7.5.2. De oppervlakteduik met het hoofd eerst (eendenduik) De eendenduik wordt enkel uitgevoerd in bekend en voldoende diep water, dit ter bescherming van het hoofd. Vanuit een zwemmende beweging worden beide armen tegen de romp gebracht. De armen voeren dan een krachtige neerwaartse beweging uit en de kin wordt tegen de borst gedrukt. Tegelijkertijd ]RUJW HHQ OLFKWH GROřMQEHHQVODJ HUYRRU GDW KHW EHNNHQ XLW KHW ZDWHU NRPW HQ GH URPS NDQWHOW naar beneden. De benen worden nadien verticaal uit het water gestrekt en ten gevolge van de zwaartekracht zinkt de zwemmer, met het hoofd tussen de armen, naar de bodem. Hij kan verder naar de diepte zwemmen. 7.7.6. )[WUDYHQWLOHUHQHQGHRUHQNODUHQ Iedere zwemmer moet leren snel onder water te raken, al was het maar om iemand te redden of om gevaren te ontwijken zoals wrakstukken, brandende olie, enz. Welke techniek men ook gebruikt om onder water te raken, steeds is het aangewezen rekening te houden met twee handelingen die verbonden zijn aan het onder water zwemmen, namelijk de “extra-ventilatie” en het “klaren van de oren”. 7.7.6.1. )[WUDYHQWLODWLH Om langer onder water te kunnen blijven gebeurt het vaak dat een zwemmer een geringe tijd extra ventileert”, namelijk diep in- en (vooral) uitademt. Hierdoor ademt hij meer CO2 uit. Het zal dus langer duren vooraleer de CO2-prikkel hem zal aanzetten tot ademen. Men mag nooit overdrijven met het extra-ventileren. Personen die te lang extra-ventileren en die nadien te ver of te lang onder water willen zwemmen, zullen het bewustzijn verliezen vooraleer zij de noodzaak tot ademen hebben gevoeld. Er zal immers niet genoeg CO2 in het bloed aanwezig zijn om de zwemmer tot ademen te stimuleren, maar ook te weinig O2 zodat men bewusteloos valt. De gulden regel is: • Nooit langer dan dertig seconden extra-ventileren. • Nooit langer dan een minuut onder water zwemmen. • Enkel oefenen onder toezicht. 94 7.7.6.2. De oren klaren REDDING Bij het onder water zwemmen zal de hydrostatische druk toenemen, waardoor de lucht in de oorholten wordt samengeperst. Hierdoor stulpt het trommelvlies naar binnen, wat pijn in de oren veroorzaakt. Wanneer men dieper duikt zonder deze druk te compenseren, zal het trommelvlies scheuren. Dit gebeurt meestal bij een drukverschil van 400 tot 700 millibar, dus op een diepte van 4 tot 7 meter. De buis van Eustachius verbindt het middenoor met de mond- en keelholte. Een onderdruk in het middenoor zal niet automatisch gecompenseerd worden; er is immers een actieve kracht nodig om de ingang van de buis van Eustachius te openen. Als de buis open is, kan er lucht in het middenoor komen en wordt de druk gecompenseerd, waardoor het trommelvlies zijn normale houding aanneemt en de pijn verdwijnt. Men kan de oren “klaren” op verschillende manieren. • Door het “valsalva-maneuver” De redder sluit de mond en knijpt de neus met twee vingers dicht terwijl hij zacht tracht uit ademen door de neus, zonder dat er lucht ontsnapt door de neus of de mond. Hierdoor verhoogt de luchtdruk in de mond- en keelholte en wordt de lucht in het middenoor geperst. Indien men overdrijft met deze techniek kan men te veel lucht inblazen, het trommelvlies doen scheuren in de andere richting en letsels veroorzaken ter hoogte van het middenoor. • (RRUGHņYULMZLOOLJHWXEDRSHQLQJWHFKQLHNŇ De redder duwt de kin naar voor terwijl hij de spieren van het gehemelte, die zich ook rond de opening van de Buis van Eustachius bevinden, opspant. Deze beweging is te vergelijken met geeuwen en/of slikken. Nooit mag men duiken met oorstoppen, aangezien het dan onmogelijk wordt de drukken correct te compenseren en men trommelvliesletsels veroorzaakt. Omwille van de anatomische bouw van de Buis van Eustachius zullen er zich bij het opstijgen nauwelijks problemen voordoen; de lucht kan immers meestal eenvoudig naar de keelholte ontsnappen. 7.7.7. ,HWRQGHUZDWHU]ZHPPHQ Bij het onder water zwemmen is economisch bewegen veel belangrijker dan snelheid. Hierbij is de meest toegepaste zwemwijze een soort schoolslag, waarbij men met de armen ver doortrekt tot tegen de heupen (sleutelgatbeweging). Tijdens de hierop volgende beenslag worden de armen tegen het lichaam terug naar voor gebracht. Onder water zwemmen is hoofdzakelijk armenwerk. 95 Hoofdstuk 7 - Redding 7.7.8. Het grijpen van de drenkeling Steeds zal de redder het slachtoffer van achteren naderen en grijpen. Tijdens het naderen en grijpen, praat de redder zoveel mogelijk tegen een drenkeling, die boven water is, om aan te geven dat er hulp aanwezig is. 7.7.9. Het verhelpen van spierkramp Spierkrampen kunnen soms gedurende verschillende dagen pijn in de spier veroorzaken. Het is dan aangewezen de spier lichtjes te masseren met warmmakende zalven, terwijl relatieve rust nodig is (zie moduletekst ‘EHBO’). 96 7.7.10. ,HW]LFKEHYULMGHQXLWGHJUHHSYDQHHQGUHQNHOLQJ REDDING De redder moet zich steeds bewust zijn van het dreigend gevaar en mag zich in principe nooit laten grijpen. Toch moet hij rekening houden met een eventuele greep en de gepaste bevrijdingstechnieken kunnen uitvoeren. Daarom is het aangeraden dat de redder deze technieken oefent tot zij automatismen zijn. De redder moet er met andere woorden van uitgaan dat hij overal kan vastgegrepen worden en hij zou alle mogelijke bevrijdingstechnieken moeten beheersen. Het is echter onmogelijk om voor iedere greep een afweermethode aan te leren. Enkele standaardprincipes die bij iedere succesvolle bevrijdingstechniek gelden: • De redder moet een verrassingselement inbouwen. • De redder maakt steeds gebruik van gunstige hefbomen. • De redder laat deze hefbomen inwerken op zwakke en pijnlijke plaatsen. • De redder dient de drenkeling zo snel mogelijk op de rug te draaien. • De redder laat het slachtoffer nooit los. Zodra de redder voelt dat hij vastgegrepen wordt, moet hij de kin snel op de borst drukken. Zo voorkomt hij dat hij bij de keel gegrepen wordt en dat zijn luchtwegen afgesloten worden. Tijdens en na het uitvoeren van de bevrijdingsgreep, zorgt de redder er voor dat de drenkeling boven water blijft, dit om verder in paniek slaan te vermijden. Als een redder niet losgeraakt uit een greep, probeer zelf dieper onder water te gaan, veel kans dat het slachtoffer zijn handen zal verplaatsen, want hij wil boven blijven. 97 Hoofdstuk 7 - Redding 7.7.10.1. (HYRRUZDDUWVHEHYULMGLQJVJUHSHQ De enkele polsgreep (tegenovergestelde kant) De redder grijpt met zijn vrije hand de elleboog van de drenkeling en draait met één zwaai de drenkeling rond. (HHQNHOHSROVJUHHS ]HOIGHNDQW De redder grijpt met zijn vrije hand de pols van de drenkeling en maakt de pols vrij met een hefboombeweging, nadien doet hij zoals hierboven beschreven. De dubbele polsgreep De redder grijpt met één hand de tegenovergestelde pols van de drenkeling en bevrijdt zijn andere hand door een snelle rukbeweging in de richting van de duim van de drenkeling. De redder handelt nu verder zoals beschreven bij de enkele polsgreep. 98 REDDING (HJUHHSURQGGHKDOVPHWWZHHKDQGHQ (HUHGGHUř[HHUWRQGHUDDQPHWQKDQGHHQSROVYDQGHGUHQNHOLQJHQERYHQDDQPHWGHDQGHUH hand de andere pols (gekruist). Hij trekt de beide armen uit elkaar en draait de drenkeling op zijn rug. (HJUHHSURQGGHKDOVPHWWZHHKDQGHQ De redder plaatst de duimen boven op de hand en met de andere vingers grijpt hij de hand ter hoogte van de pink. Hij maakt een hefboom door de handen naar buiten te draaien. (HJUHHSURQGGHQHNPHWWZHHDUPHQ De redder draait het hoofd in de richting van mogelijke vrije ruimte, haalt diep adem en drukt de kin tegen zijn sleutelbeen. Hij grijpt met beide handen de armen van de drenkeling en laat zich plots en snel neerwaarts zakken, terwijl hij de armen van de drenkeling omhoog duwt. De bevrijde redder draait de drenkeling snel om tot deze met de rug naar hem toe ligt en komt boven water. 99 Hoofdstuk 7 - Redding De greep rond de romp en de nek De redder laat zich plots en snel naar beneden zakken aan de kant van de greep rond de nek en hij duwt daarbij met één hand (de hand aan de kant van de greep rond de nek) de arm van de drenkeling naar boven en met de tweede hand de arm van de drenkeling naar beneden. De bevrijde redder draait de drenkeling om tot deze met de rug naar hem toe ligt en komt boven water. De greep rond de romp onder de armen De redder neemt met beide handen het hoofd van de drenkeling vast: één hand op de kin, de andere op het achterhoofd. De redder draait het hoofd van de drenkeling volledig; hierdoor moet deze zijn greep lossen. De redder blijft echter verder draaien tot de drenkeling met zijn rug naar hem toe ligt. 100 REDDING De greep rond de romp over de armen, boven de ellebogen De redder draait het hoofd opzij, drukt de kin tegen het sleutelbeen, haalt diep adem en maakt zich smaller en heft zijn ellebogen krachtig zij-opwaarts terwijl hij zich plots laat zakken. Hij draait de drenkeling tot deze met de rugzijde naar hem is toegekeerd en komt boven water. De greep rond de romp over de armen, onder de ellebogen De redder heft snel zijn armen uit de greep (arm per arm). Zijn positie is nu identiek aan die bij de voorwaartse greep rond de romp onder de armen; hij handelt zoals boven is voorgeschreven. 101 Hoofdstuk 7 - Redding 7.7.10.2. (HDFKWHUZDDUWVHEHYULMGLQJVJUHSHQ Aangezien deze technieken nagenoeg identiek zijn aan de voorwaartse grepen, worden zij enkel řJXUDWLHIYRRUJHVWHOG De greep rond de nek met de handen De greep rond de nek met de armen 102 De greep rond de nek en de romp REDDING De greep rond de romp over de armen, boven de ellebogen De greep rond de romp over de armen, onder de ellebogen 103 Hoofdstuk 7 - Redding De greep rond de romp onder de armen De greep rond de benen 104 REDDING 7.7.10.3. Samenvatting voorwaartse grepen onder water zakken hoofd draaien achterwaartse grepen onder water zakken zwemmen hoofd draaien 105 Hoofdstuk 7 - Redding 7.7.11. Het ‘ondersteunen’ van een vermoeide drenkeling Het ondersteunen van een vermoeide drenkeling of een zwemmer die schrik heeft, is een veelgebruikte techniek. Het ondersteunen zal meestal gebeuren door een redder, vandaar dat vooral deze technieken hier worden behandeld. Het verschil met de vervoervormen (zie later) ligt in het feit dat de drenkeling hier bij bewustzijn is en actief meewerkt of kan meewerken. Hij steunt op de redder en zwemt vaak zelfs mee. Indien de drenkeling steun zoekt met één hand/arm, zal hij de andere arm en de benen kunnen gebruiken om mee te zwemmen. Indien hij steun zoekt met beide armen/handen, kan hij al dan niet met de benen meezwemmen. Bij de ondersteuntechnieken bestaan twee vormen. 7.7.11.1. De drenkeling ligt in voorlig De drenkeling kan zich vasthouden aan de schouders of het bekken van de redder. 7.7.11.2. De drenkeling ligt in ruglig De drenkeling kan ondersteund worden door twee of meerdere redders. 106 7.7.12. ,HWYHUYRHUHQYDQHHQGUHQNHOLQJLQKHWZDWHU REDDING Bij de zwemmende redding kunnen twee grote groepen vervoersgrepen worden onderscheiden: • Vervoersgrepen met gebruik van beide handen om de drenkeling te grijpen. Hierbij zal de redder vooral een schoolslagbeenactie uitvoeren (symmetrisch of alternatief). • Vervoersgrepen met gebruik van één hand om de drenkeling te grijpen. De redder past ofwel een schoolslagbeenactie toe ofwel een schaarbeenactie (op de zijde liggend), en vult aan met een stuwing van de vrije arm. De vervoersgrepen worden meestal genoemd naar het lichaamsdeel dat wordt vastgegrepen. Indien de redder van vervoersgreep moet veranderen, moet dit hand per hand gebeuren. Tijdens het wisselen van de grepen, houdt de redder dus permanent de drenkeling vast met minstens één hand. Er zijn veel verschillende vervoersgrepen. De keuze van de vervoersgreep is afhankelijk van: • De zwemvaardigheid van de redder: een zwakke zwemmer zal meestal enkelhandige technieken toepassen en complementaire stuwing halen uit de vrije arm. • De toestand van de drenkeling. De drenkeling kan bewusteloos zijn, kalm of agressief, gekleed of in zwempak, gewond of niet, een nek-of rugletsel hebben of niet. • De toestand van het water: bij turbulent water worden andere grepen toegepast dan bij vlak water, namelijk die waar men de drenkeling beter grijpt. • De vrije diepte: zeker in ondiep water dient de redder ervoor te zorgen zichzelf niet te bezeren door een techniek te gebruiken waar hij veel neerwaartse stuwing geeft met de benen. • De af te leggen afstand: indien er een lange afstand moet overbrugd worden, kiest de redder gemakkelijke grepen. In het kort: kies altijd de makkelijkste greep kiezen, namelijk de meest geschikte greep in de gegeven omstandigheden. 107 Hoofdstuk 7 - Redding 7.7.12.1. Dubbelhandige vervoersgrepen Hoofdgreep De hoofdgreep is de meest toegepaste greep. Deze wordt vooral gebruikt bij bewusteloze drenkelingen. Het hoofd wordt goed ondersteund. De redder kan een bewust slachtoffer toespreken en geruststellen tijdens het slepen. De vingers ondersteunen het kaakbeen. Let op: voorkom druk met de handen op de luchtwegen of halsslagaders. 108 REDDING Schoudergreep De schoudergreep is aangewezen bij kleine en lichte drenkelingen. De drenkeling ligt dicht op de redder. 109 Hoofdstuk 7 - Redding Okselgreep De okselgreep wordt vooral bij bewuste (het hoofd is niet ondersteund) en kalme drenkelingen toegepast. 110 REDDING Bovenarmgreep De bovenarmgreep wordt ook vooral bij bewuste (het hoofd is niet ondersteund) en kalme drenkelingen toegepast. 111 Hoofdstuk 7 - Redding Open dubbele polsgreep Bij een open dubbele polsgreep kan de redder een kalme of onrustige drenkeling vervoeren. 112 REDDING Gesloten dubbele polsgreep Bij de gesloten dubbele polsgreep kan de redder een onrustige drenkeling goed controleren. De handen kunnen gewisseld worden (de redder neemt de tegengestelde pols van de drenkeling vast). Kin-armgreep De kin-armgreep is vooral aangewezen bij onrustige drenkelingen en bij drenkelingen met zware benen. De redder kan met de hand aan de arm achter de rug, het bekken opwaarts duwen. Zo komt GHGUHQNHOLQJKRUL]RQWDOHUHQKHHIWGHUHGGHUPHHUSODDWVRPHHQHš FL QWHEHHQVODJXLWWHYRHUHQ Indien de drenkeling onrustig is, kan de redder de arm hoger brengen zodat hij rustiger wordt door de pijnprikkel. 113 Hoofdstuk 7 - Redding 7.7.12.2. Enkelhandige vervoersgrepen Bij de vervoersgrepen met één hand zwemt de redder op de zij of buik. De redder maakt gebruik van de vrije arm om nog meer stuwing te geven. Deze grepen zijn aanbevolen voor redders met een slechte beenslag! Kingreep Enkele polsgreep Bij de enkele polsgreep neemt de redder de pols van het slachtoffer ofwel aan dezelfde zijde, ofwel aan de tegenovergestelde zijde. Zeemansgreep 114 REDDING 7.7.12.3. Samenvatting Grepen Bewusteloos Bij welke drenkeling toepassen Bewust en kalm Bewust en onrustig Bewust en woest Twee handen Hoofdgreep Schoudergreep Okselgreep Bovenarmgreep Dubbele polsgreep: . open . gesloten Kin-armgreep Eén hand XX X X Kingreep Polsgreep Zeemansgreep X XX X X X X X X X X X XX XX X X X X X X XX: zeer aanbevolen techniek X: aanbevolgen techniek Tabel 2. Toepassing van vervoersgrepen naargelang het type drenkeling Houd het hoofd van het slachtoffer in de gaten. Bij een bewusteloos slachtoffer valt het hoofd zijwaarts en komen mond en neus in het water te liggen. Als een slachtoffer tijdens het vervoeren plots wild wordt, kan de redder overgaan tot een meer aangewezen greep. 115 Hoofdstuk 7 - Redding 7.7.13. ,HWXLWKHWZDWHUKDOHQYDQHHQGUHQNHOLQJ De manier waarop een drenkeling uit het water wordt gehaald is afhankelijk van: • De infrastructuur: hoge kant, trappen, overloop, enz. • De eigen lichaamsbouw. • De grootte en het gewicht van de drenkeling. • Het aantal redders of omstaanders die hulp kunnen bieden. • De hulpmiddelen die ter beschikking zijn. Een drenkeling uit het water halen gebeurt best zo snel mogelijk. De redder moet echter voorkomen dat bijkomend letsel veroorzaakt wordt. De redder dient rekening te houden met zijn eigen kunnen en aandacht te hebben voor een juiste tiltechniek. Wanneer een ‘drenkeling’ (zonder vermoeden van nek- en/ of rugletsel) niet in staat is om op eigen krachten of met ondersteuning van een redder of omstander het water te verlaten, zal de redder gebruik maken van volgende WHFKQLHNHQ(HUHGGHU]DOUHNHQLQJKRXGHQPHWGHVSHFLřHNH situatie. Steeds moet de redder, met de nodige aandacht voor het hoofd en de nek van de drenkeling, het slachtoffer neerleggen. 7.7.13.1. (HUHGGHULVDOOHHQHQGHGUHQNHOLQJLV]ZDDURSWLOOHQ De redder tilt de drenkeling (buik naar de zwembadkant) uit het water tot aan de heup en legt hem dan op de buikzijde op de kade. Het slachtoffer wordt verder op de kant getrokken. Eventueel kunnen eerst de benen zijwaarts op de kant worden gebracht. Mogelijk kan het uittrekken voorafgegaan worden door enkele “soppende” bewegingen. 116 7.7.13.2. De redder is alleen en de drenkeling is licht: optillen met armen gekruist REDDING De redder tilt het slachtoffer (buik naar de zwembadrand) uit het water met de armen gekruist. Op het moment dat de heupen boven de zwembadrand zijn, draait de redder het slachtoffer om en plaatst het op het zitvlak op de kant om het nadien neer te leggen op de rug. 117 Hoofdstuk 7 - Redding 7.7.13.3. 6HGGHUKHHIWKXOSHQGHGUHQNHOLQJLV]ZDDURSWLOOHQ Twee redders tillen de drenkeling (buik naar de zwembadkant) uit het water. Ze plaatsen één hand aan de pols en één hand ondersteunt ter hoogte van de oksel. Een derde redder kan van in het water het slachtoffer aan de heupen omhoog duwen. 7.7.13.4. De redder heeft hulp en het slachtoffer is licht: uitglijden Eén redder tilt de drenkeling (rug naar de zwembadkant) uit het water. Een tweede redder neemt plaats in het water onder de rug van de drenkeling. Deze redder dient als glijbaan. De rug van het slachtoffer wordt op deze manier beschermd voor de zwembadrand. Wanneer een redder een slachtoffer uit het water haalt, moet hij uiterst voorzichtig zijn voor de rug van het slachtoffer. Daarom geniet het uit het water halen met de buik naar de zwembadrand de voorkeur. Ook bij het neerleggen van het slachtoffer moet de redder extra aandacht schenken aan het goed begeleiden van de rug en het hoofd van het slachtoffer zodat het zachtjes op de grond terecht komt. 118 7.7.14. 7QHOXLWKHWZDWHUPHWGHUHGGLQJVJRUGHO REDDING De reddingsgordel kan benut worden om een drenkeling zonder vermoeden van nek- of rugletsel snel uit het water te halen en op het droge te brengen (met twee redders): • Een goede uitvoering waarborgt de veiligheid voor het slachtoffer en voor de redders zodat ze geen bijkomende kwetsuren of rugletsels oplopen. • De redder die de drenkeling gered heeft, plaatst de drenkeling met rug naar de zwembadkant. • Twee redders grijpen elk met een hand de gordel naast de clip vast. • De drenkeling in de gordel enkele malen op en neer veren en recht omhoog heffen. Hef vanuit de benen, niet met de rug. • Als bekken van het slachtoffer boven de zwembadrand is, het slachtoffer zacht neerzetten. • Indien het slachtoffer bewusteloos is, gordel losklippen. • Controle van het slachtoffer (bewustzijn, ademhaling, enz.) en eerste zorgen toedienen. 119 Hoofdstuk 7 - Redding 7.7.15. 7QHOXLWKHWZDWHUPHWDTXDERDUG Meer uitleg vind je terug op pagina 156. 120 7.7.16. ,HWWUDQVSRUWYDQHHQGUHQNHOLQJLQKHWRQGLHSZDWHURIRSKHWGURJH REDDING Nadat men het slachtoffer aan de kant heeft gekregen, zal men overgaan tot het transport van de drenkeling. Hieronder wordt een opsomming gegeven van de technieken die benut kunnen worden, alsook een afbeelding. De verdere uitleg van de transporttechnieken, zie moduletekst ‘EHBO’, Hoofdstuk 5. 1. De Rautec greep (alleen of per twee). 2. De pompiersgreep. 3. De draaggreep (bij kinderen). 4. De geïmproviseerde stoelgreep. 5. Het dragen van een slachtoffer met een stoel. 6. Het ondersteunen van een persoon die ondersteuning nodig heeft. 7. Het dragen van een slachtoffer op de rug. (H6DXWHFJUHHS (HSRPSLHUVJUHHS (HGUDDJJUHHS 121 Hoofdstuk 8 - Redding bij nek- en rugletsels 122 HOOFDSTUK 8. REDDING BIJ NEK- EN RUGLETSTELS 8.1. REDDING Inleiding De evolutie van ‘zwem’-baden naar ‘recreatie’-baden heeft ook een evolutie in de aard van kwetsuren met zich meegebracht. Met de toename van glijbanen en springplanken is de kans op nek- en rugletsels toegenomen. Verschillende recreatiebaden treden preventief op om nek- en rugletsels te voorkomen (verbod om van de kant in het water te duiken, het plaatsen van startlichtjes aan de glijbanen zodat de zwemmers voldoende afstand ten opzichte van elkaar bewaren, enz.). Controle hierop en het gepast optreden van de redders kan dus heel wat ongevallen voorkomen. 8.2. (HZHUYHONRORPRIUXJJHQJUDDW De wervelkolom van de mens, ook wel ruggengraat genoemd, bevindt zich aan de achterzijde van het lichaam. De belangrijkste taken van de wervelkolom zijn: het ondersteunen van het lichaam, het zorgen voor de nodige vering en de bescherming van het ruggenmerg. Van boven naar onderen heeft de wervelkolom: • Zeven halswervels (cervicale wervels) – meestal afgekort C1 tot C7. • Twaalf borstwervels (thoracale wervels) – meestal afgekort T1 tot T12. • Vijf lendenwervels (lumbale wervels) – meestal afgekort L1 tot L5. • Een heiligbeen, een vergroeiing van vijf heiligbeenwervels. • Een staartbeen, een vergroeiing van de staartwervels. 123 Hoofdstuk 8 - Redding bij nek- en rugletsels Door de vorm van de wervels en omdat ze boven elkaar zijn gepositioneerd, ontstaat er een hol kanaal dat door de wervelkolom loopt. Dit kanaal noemt men het wervelkanaal. Hierbinnen bevindt zich het ruggenmerg. Het ruggenmerg bestaat uit zenuwweefsel en verbindt de hersenen met de rest van het lichaam door middel van zenuwen. Het ruggenmerg heeft dus een belangrijke functie in het doorgeven van informatie. De wervels beschermen het ruggenmerg en dragen het gewicht. Omdat lagergelegen wervels meer gewicht te dragen hebben dan die in de nek, zijn ze ook groter en anders van vorm. Tussen de wervels zijn er tussenwervelschijven die hoofdzakelijk als schokdempers dienen en rond de wervels zijn er pezen die het geheel versterken en spieren die bewegingen mogelijk maken. De wervelkolom steunt op het bekken. 8.3. Letsels Letsels aan de ruggengraat kunnen leiden tot tijdelijke of permanente verlamming. Voorzichtige behandeling bij het heffen en verplaatsen van het slachtoffer is van essentieel belang bij een vermoeden van nek- of rugletsel. 8.3.1. Werveldislocaties Wanneer een ligament een wervel niet meer op zijn plaats kan houden omwille van een plotse slag of stoot, kunnen de wervels ten opzichte van elkaar verschuiven. Hierdoor kunnen het ruggenmerg en de zenuwbanen geraakt of gekneld worden. Mogelijk kan de wervel terug op zijn plaats springen of hij kan blokkeren in de foutieve positie. Het slachtoffer dient voorzichtig en in een neutrale positie (horizontaal) vervoerd te worden zodat er geen zenuwbanen gekneld worden. 8.3.2. Wervelbreuken Door een zware impact kan een wervel zelfs barsten of volledig breken (meestal ter hoogte van de uitsteeksels). De wervel kan na de breuk in zijn natuurlijke positie blijven staan of hij kan verschuiven waardoor er zenuwbanen kunnen geraakt worden. Letsels aan de nek- en ruggengraat geven de volgende symptomen: • Pijn in de nek of rug door de impact (slag of stoot). • Onmacht om een lidmaat te bewegen. • Geen gevoel of tintelingen in de ledematen. • Desoriëntatie en verwarring. 124 8.4. Redding REDDING Een probleem bij het behandelen van een nek- of rugletsel is dat men niet zeker weet waar het letsel is gelokaliseerd. Daarom moet steeds het hoofd én de rest van het lichaam geïmmobiliseerd en ondersteund worden. Tijdens de redding en het verwijderen uit het water, moet het slachtoffer steeds in een horizontale positie gehouden worden zodat de belasting van de ruggengraat minimaal is. De rug en de hals worden geïmmobiliseerd zodat de wervels niet ten opzichte van elkaar kunnen bewegen. Hoe hoger de locatie van het trauma, hoe groter de mogelijke verlammingsoppervlakte. Een ernstig nekletsel kan leiden tot een verlamming van armen en benen, terwijl een letsel ter hoogte van het bekken kan leiden tot een verlamming van de benen. Prioriteit is het redden van een leven, dus moet het slachtoffer dat met het gezicht in het water ligt, eerst omgedraaid worden nadat het in horizontale positie is gebracht door een helper. Wanneer het slachtoffer niet ademt moet er mond-op-mondbeademing toegepast worden. Te behandelen als een slachtoffer met nek-/rugletsel • Elk slachtoffer dat na een trauma één van volgende klachten vertoont: pijn in nek/rug, onmacht, gevoelloosheid of tintelingen in de ledematen, desoriëntatie en verwarring. • Elk bewusteloos slachtoffer van wie de voorgeschiedenis een kans op nek-/rugletsel doet vermoeden (bijvoorbeeld een duik in ondiep water, een botsing in een glijbaan of in een opvangbad) [*]. Een nek(- of rug)letsel is te verwachten bij een ongeval met letsel als het slachtoffer [**]: • Minstens 65 jaar is (of een kind van minstens 2 jaar), met Glasgow Coma Scale [***] van minder dan 14 of een Eye Opening score van 1. • Betrokken was in een verkeersongeval. • Viel van hoogte dat hoger is dan de lichaamslengte. • Tintelingen heeft in de handen en voeten (extremiteiten). • Klaagt van pijn of gevoeligheid in nek of rug. • Andere pijnlijke letsels heeft, in het bijzonder ter hoogte van het hoofd en de nek. • Gevoelsstoornissen of spierzwakte heeft. • Niet alert reageert. [*] 8KH6R\DO0LIH7DYLQJ7RFLHW\9/ [**] %PHULFDQ,HDUW%VVRFLDWLRQ [***](H+ODVJRZFRPDVFKDDOLVHHQVFKDDOZDDUPHHKHWEHZXVW]LMQYDQHHQSHUVRRQYDQYRONRPHQKHOGHUWRWGLHSEHZXVWHORRV NDQZRUGHQZHHUJHJHYHQLQHHQFLMIHU,HWVODFKWRIIHUNDQPD[LPDDOSXQWHQNULMJHQRSGHFRPDVFKDDOHQPLQLPDDO-HPDQG PHWSXQWHQKHHIWHHQQRUPDDOEHZXVW]LMQLHPDQGPHWHHQVFRUHYDQLVGLHSFRPDWHXV 125 Hoofdstuk 8 - Redding bij nek- en rugletsels De redding van een slachtoffer met nek- of rugletsel verloopt als volgt: • Maak de omgeving vrij van andere zwemmers. • Benader het slachtoffer voorzichtig, maar snel als het met het gezicht in het water ligt. • Immobiliseer steeds het hoofd samen met de rest van het lichaam. • Zorg dat het slachtoffer eerst horizontaal ligt. • Draai het slachtoffer met de correcte techniek. • Controleer zo snel mogelijk de ademhaling. • Ondersteun het hoofd en het lichaam. • Leg een stifneck aan. • Hou het slachtoffer horizontaal. • Vraag hulp van je collega en/of publiek. Info uit de literatuur • Bij slechts 50% van de slachtoffers is de schade aan de nek/ rug op het moment van het trauma volledig en onherstelbaar. Alle andere slachtoffers hebben gedeeltelijke schade en de kans om – in zeker mate – te herstellen. Dit herstelvermogen is rechtstreeks afhankelijk van de handelingen van de redders: vanaf het moment van het ongeval tot het moment waarop het slachtoffer gestabiliseerd is op het spineboard. • Wees dus bijzonder voorzichtig en neem geen enkel risico. 126 8.5. *L[DWLHJUHSHQ REDDING (Hř[DWLHJUHSHQZRUGHQJHEUXLNWRPKHWVODFKWRIIHUGDWRS]LMQEXLNOLJWRPWHGUDDLHQ+HEUXLN een reddingsgordel om het slachtoffer te laten drijven. De vice grip wordt eveneens gebruikt om te immobiliseren als het slachtoffer al op de rug ligt. Vice grip (bij voorkeur in diep en ondiep water) De redder plaatst zich naast het slachtoffer, dat op de buik ligt: • Plaats de dichtsbijzijnde arm van het slachtoffer tegen het lichaam. • Breng één hand onder het slachtoffer. • Fixeer hiermee de kin en plaats de onderarm op het borstbeen. • Plaats de andere onderarm op de rug van het slachtoffer in de lengte van de ruggengraat en ř[HHUKHWDFKWHUKRRIGPHWJHVSUHLGHYLQJHUV • Klem het bovenlichaam en hoofd in één geheel tussen de onderarmen en gespreide vingers als een bankschroef (vice grip). • Druk het slachtoffer volledig tegen je romp. • Zorg dat een tweede redder of helper de benen van het slachtoffer eerst horizontaal brengt. De redder draait vervolgens onder het slachtoffer door (rugwaarts), waardoor het slachtoffer met het gezicht boven water komt te liggen: • )HQ WZHHGH UHGGHU QHHPW KHW KRRIG RYHU ]RQGHU GLW WH EHZHJHQ HQ ř[HHUW KHW KRRIG PHW gespreide vingers op de oren en de vingers zijn naar de voeten gericht. • De eerste redder geeft vervolgens steun onder de romp en controleert de ademhaling. • Een derde en eventueel vierde redder, of omstander, ondersteunen het bekken en de benen. 127 Hoofdstuk 8 - Redding bij nek- en rugletsels Bear hug (bij voorkeur in ondiep water) Plaats je als redder achter het slachtoffer: • Breng beide armen onder de oksels van het slachtoffer. • Fixeer vervolgens het hoofd in het verlengde van de romp; hierbij worden de vingers gespreid op de oren gehouden. • Druk het slachtoffer volledig tegen je romp. • Zorg dat een tweede redder of helper de benen van het slachtoffer eerst horizontaal brengt. • Rol je om je eigen as waardoor het slachtoffer met het gezicht naar boven komt te liggen. Een GHUGHUHGGHUQHHPWGHř[DWLHYDQKHWKRRIGRYHUHQř[HHUWKHWKRRIGPHWJHVSUHLGHYLQJHUVRS de oren en de vingers zijn naar de voeten gericht. • Controleer de ademhaling. Canadese rol Deze techniek is handig als het slachtoffer in ondiep water ligt. Het is de enige techniek die kan gebruikt worden als de redder alleen is als hulpverlener. • Pak de bovenarmen net boven de ellebogen met de bovenarmen tegen de oren van het slachtoffer. • Klem het hoofd tussen de armen. • Breng het slachtoffer eerst zelf horizontaal door het voorwaarts te bewegen in het water. • Draai het slachtoffer langzaam terwijl je de armen tegen de oren drukt en controleer onmiddellijk de ademhaling. Deze techniek wordt minder toegepast. Het nadeel ervan is als een slachtoffer een wervelletsel heeft opgelopen, er bij het opwaarts heffen van de armen (elevatie) een reëel gevaar voor een bijkomend plexus brachialis-letsel (letsel van het vlechtwerk van de arm of de knoop van zenuwvezels die de arm bezenuwen). 128 8.6. 8.6.1. ,HWXLWKHWZDWHUKDOHQ REDDING Zonder spineboard Wanneer er geen spineboard in het zwembad aanwezig is, kan een slachtoffer met hulp van omstaanders uit het water gehaald worden. Het slachtoffer wordt eerst naar ondiep water gebracht. Eén van de redders neemt als coördinator de leiding over de redding en geeft ieder zijn taak. Het is deze persoon die zegt wie wat moet doen en wanneer er gelijktijdig een beweging moet uitgevoerd worden. • )QUHGGHUř[HHUWKHWKRRIG • De tweede redder ondersteunt de romp en coördineert de actie. • Twee omstaanders ondersteunen ter hoogte van het zitvlak en de onderbenen. • Neem de steunpunten zoveel mogelijk bij de rugholte, dit vergemakkelijkt het wegschuiven van de armen nadien. • -HPDQGQHHPWSODDWVRSGHNDQWHQQHHPWGDDUGHř[DWLHYDQKHWKRRIGRYHU • De personen die het slachtoffer ondersteunen, houden de handpalmen neerwaarts gericht. • De coördinator geeft een signaal waarop er gelijktijdig geheven wordt. • De handen worden één voor één onder het slachtoffer weggeschoven op aanwijzen van de coördinator. Bij het slachtoffer kan een nekkraag aangebracht worden. Deze kraag verzekert de immobilisatie van de nek en het hoofd. Dit kan reeds in het water. Deze vaardigheid wordt besproken in de module EHBO. 129 Hoofdstuk 8 - Redding bij nek- en rugletsels 8.6.2. Met spineboard Het gebruik van een spineboard is te vergelijken met dat van een schepbrancard. De plank wordt langs het slachtoffer onder water geduwd. Door het drijfvermogen van de plank zal het slachtoffer opgelicht worden en komt deze op de plank te liggen. Het materiaal waaruit de plank vervaardigd is, laat zelfs toe om röntgenfoto’s te nemen. 2DGHř[DWLHYDQKHWKRRIGZRUGHQGHEHYHVWLJLQJVJRUGHOVDDQJHVSDQQHQ HHUVWRQGHUGHDUPHQ dan ter hoogte van de romp zonder insluiting van de armen, vervolgens ter hoogte van het bekken en de benen) zodat het slachtoffer volledig geïmmobiliseerd is. Het slachtoffer kan zo vervoerd worden. De bovenste twee riemen kunnen ook gekruist vastgemaakt worden. Het is ook aangeraden om reddingen met nek- en rugletsel zonder riemen te oefenen in diep en ondiep water. Het slachtoffer wordt bij voorkeur horizontaal uit het water getild. 130 REDDING 131 ,RRIGVWXN6HGGLQJHQLQVSHFLřHNHVLWXDWLHV 132 HOOFDSTUK 9. REDDINGEN IN SPECIFIEKE SITUATIES 9.1. REDDING Inleiding Mogelijk kan een redder belast worden met de begeleiding van sportevenementen, bewaking van zwemgelegenheden aan campings, belast zijn met het bewaken van waterrecreanten in meren, vijvers, rivieren, stromen of kanalen. -QGLWKRRIGVWXNEHVSUHNHQZLMVSHFLřHNHPDDWUHJHOHQGLHGHUHGGHUPRHWWUHIIHQLQZHOEHSDDOGH situaties. Het spreekt vanzelf dat alle eerder besproken handelingen bij elke redding moeten XLWJHYRHUGZRUGHQ(HHLJHQOLMNHUHGGLQJLQVSHFLřHNHRPVWDQGLJKHGHQZRUGWEHVSURNHQLQIXQFWLH van de plaats waar het ongeval gebeurt. 9.2. 9.2.1. 3QJHYDOOHQLQELQQHQZDWHUHQ Moerassen Het gevaar van een moeras bestaat erin dat de drenkeling zal wegzinken in de drassige, modderige bodem. Het slachtoffer dat in een moeras is terechtgekomen, moet zo vlak mogelijk gaan liggen en hevige bewegingen vermijden. De redder moet zo snel mogelijk voorwerpen naar de drenkeling werpen om hem drijvend te houden en hem uit het moeras trekken. 9.2.2. Vijvers Vijvers zonder waterplanten Vijvers zijn gewoonlijk niet diep en hun bodem is dikwijls bedekt met een modderlaag. Bovendien vormen ze vaak vuilnisbelten met scherpe, gevaarlijke en verroeste voorwerpen. De redder kan verwondingen vermijden door het aanhouden van de schoenen. Vijvers met waterplanten Waterplanten hebben meestal lange, slingerachtige en dunne bladeren die bovendien scherp kunnen zijn. Zwemmers kunnen zich dus snijden of verstrengeld geraken wanneer zij erin terecht komen. De redder kan zich tegen snijwonden veroorzaakt door planten beschermen door gekleed te water te gaan. 133 ,RRIGVWXN6HGGLQJHQLQVSHFLřHNHVLWXDWLHV Natuurlijk watergedrag Bergrivier Kunstmatig watergedrag Beek ;DWHUYDO 7WXZPHHU 7WXZ 7WURRPYHUVQHOOLQJ &HUJPHHU Veenmoeras Brug 7WURRPYHUVQHOOLQJ ;DWHUPROHQ Kolken Aanslibbing Vijver Vijver met begroeiing Beek Waterpoel Meer Kanaal Dokken >ZHPEDG Drijfzand 7WURRP 7OXLV >HHNDQDDO (HOWDPRQGLQJ >HHKDYHQ 7WUDQG +ROIEUHNHU >DQGEDN 7WDNHWVHO Drassige oevers /OLIIHQ >HH3FHDDQ 134 9.2.3. Rivieren en stromen REDDING 9.2.3.1. Zonder draaikolken Rivieren en stromen hebben dikwijls een sterke stroming die op zichzelf zeer gevaarlijk is. Een bijkomend gevaar wordt gevormd door de vaak lage watertemperatuur en doordat de bodem bedekt kan zijn met scherpe keien en rotsen. Zwemmers vermijden best te baden in rivieren met rotsachtige bedding, stroomversnellingsmuren, watervallen en dergelijke. Bovendien zwemt men liefst niet tegen de stroming in, maar schuin naar de oever met de stroming mee. De redder moet, met een hulpmiddel: • Ter hoogte van de drenkeling te water gaan of iets stroomopwaarts. • Als de drenkeling aan de overkant is, een eind stroomopwaarts te water gaan om bij de drenkeling uit te komen. • Steeds naar die oever zwemmen waar de meeste hulp te verwachten is. • Gekleed te water gaan bij koud water. 9.2.3.2. Met draaikolken Draaikolken ontstaan bij sterk stromend water, vooral wanneer de stroming belemmerd wordt door een hindernis. Ook kan het zog van voorbijvarende schepen of de zuiging in sluizen draaikolken veroorzaken. Wie tijdig een draaikolk opmerkt, zwemt er snel van weg. Wordt men toch door de kolk aangetrokken, dan moet men trachten aan de zijkant erover te zwemmen. Een redder mag nooit in een draaikolk gaan, maar moet hulpmiddelen werpen naar de drenkeling en hem eruit trachten te trekken. 9.2.3.3. 1HWVWXZHQ Stuwen worden gebruikt om het water tegen te houden (en ook te regelen). Ze bestaan uit een muur (stuwdam), een poort of een tussenschot dat het water tegenhoudt. Het openen of ophalen van de stuw gebeurt om het gewenste waterpeil te bereiken. De wet verbiedt het zwemmen in de nabijheid van stuwen en sassen. De redder mag nooit in de buurt van een stuw te water gaan, maar dient alle beschikbare voorwerpen te gebruiken om naar de drenkeling te werpen of te reiken. 9.2.4. Kanalen 9.2.4.1. >RQGHUVOXL]HQ Kleine kanalen hebben in België meestal een diepgang van 2,5m. Grote kanalen zijn gemiddeld 4,5m diep. Kanaalwater is in ons land meestal ondoorzichtig en troebel. Daarenboven kunnen de oevers grillige vormen vertonen, en kunnen op de bodem voorwerpen liggen waaraan de zwemmer en de redder zich kunnen kwetsen. De redder moet daarom voorzichtig te water gaan en ook zorgvuldig de meest geschikte plaats zoeken om de drenkeling aan wal te brengen. 135 ,RRIGVWXN6HGGLQJHQLQVSHFLřHNHVLWXDWLHV 9.2.4.2. 1HWVOXL]HQ Sluizen (ook wel sassen genoemd) dienen om schepen van het ene naar het andere waterpeil over te brengen (“te versassen”). Ze worden gebruikt in rivieren en kanalen met een sterk verval. Een sluis of sas is dus een dok, afgesloten door meestal twee dubbele deuren (soms ook vier dubbele deuren). De deuren gaan steeds open aan de kant van het hoogste waterpeil. Om het waterpeil te regelen in sassen, laat men het stromen door openingen, de zogenaamde “verlaatopeningen”. De redding is verschillend naargelang de aanwezigheid van stroming: Als er geen stromingen zijn, dus wanneer de sasdeuren en de verlaat-openingen gesloten zijn, of wanneer de sasdeuren open zijn om een schip in het sas binnen te laten, zal dezelfde handelswijze als bij de redding in een kanaal dienen gevolgd te worden. De redder zal steeds hulpmiddelen zoals boeien, stokken, scheepshaken en eventueel roeiboten in de buurt van de sassen aantreffen. Vraag de verantwoordelijke de deuren en verlaten ongewijzigd te laten en de hulpdiensten te waarschuwen. Roep zo mogelijk de hulp in van schippers. Als de verlaatopeningen geopend worden, ontstaat een zeer sterke stroming. De drenkeling die zich in de buurt van deze openingen bevindt, wordt bijna zeker door de stroming aangezogen naar de openingen. Kan de drenkeling er niet doorheen dan blijft hij tegen de verlaten aangedrukt. De redder mag nooit zelf te water gaan wanneer de verlaten geopend zijn. Hij moet er zo snel mogelijk voor zorgen dat het mechanisme afgesloten wordt zodat de stroming verdwijnt. 9.3. Gecombineerde ongevallen Denk bij gecombineerde ongevallen steeds aan de prioriteitsregels bij reddingsacties. Het doel is steeds zoveel mogelijk slachtoffers te redden. Het Het beheer van een redding van meerdere slachtoffers heeft als gevolg dat de redder keuzes moet maken. Respecteer het principe dat van toepassing is in dergelijke gevallen[*]: “Mobilise, Stabilise and Recover”. • • • Mobiliseer al de personen die mobiel zijn: Geef het bevel aan iedereen om het water/zwembad op eigen kracht te verlaten. Indien nodig, geef extra instructies om hen hierbij te helpen. Stabiliseer al de personen die in gevaar zijn: Werp en geef hulpmiddelen aan slachtoffers die nog bij bewustzijn zijn, maar zichzelf niet boven water kunnen houden. Red en reanimeer slachtoffers die zorg nodig hebben. Focus op deze slachtoffers wanneer de overige slachtoffers in veiligheid zijn gebracht of de evacuatie ervan gestart is. Het gaat hier bij voorbeeld om een verdronken slachtoffer, een slachtoffer met een vermoeden van hartinfarct, een slachtoffer met een mogelijke beschadigingen aan de ruggengraat, enz. Merk het verschil op tussen medische prioriteit en de prioriteit bij reddingsacties. Deze zijn duidelijk verschillend. Uit medisch standpunt zou men eerst beginnen met de laatste groep. Bij een reddingsactie gebeurt het omgekeerde. Het spreekt voor zich dat, wanneer er meerdere redders aanwezig zijn, deze stappen deels gelijktijdig kunnen verlopen. Dit kan echter enkel en alleen goed verlopen bij een goede communicatie tussen de verschillende hulpverleners. Zorg dus altijd dat er een kort overleg plaatsvindt. Je wint hiermee zeer kostbare tijd. [*] -07'RPSHWLWLRQ1DQXDO7)6'SS 136 9.4. REDDING 3QJHYDOOHQDDQ]HH Dit komt aan bod in de cursus Redder aan Zee. 9.5. Duikongevallen (H VSHFLřFLWHLW YDQ GH]H RQJHYDOOHQ ORQJRYHUGUXN HQ GHFRPSUHVVLHRQJHYDO YHUHLVW HHQ DSDUWH behandeling van de slachtoffers. Voor een redder (niet-duiker) volstaat het te weten dat bij een decompressieongeval de drenkeling zo snel mogelijk naar een decompressiekamer moet worden gebracht terwijl zuurstof wordt toegediend; bij longoverdruk moet men het slachtoffer behandelen zoals drenkelingen die in shocktoestand verkeren. Bij duikongevallen zijn het de mededuikers of de veiligheid aan kant die de eerste hulp zullen toedienen. Iedere duiker kan in principe een duikongeval herkennen en er de juiste eerste hulp voor starten. Als duiker of eerstehulpverlener gaan we er van uit dat iemand een duikongeval heeft wanneer die persoon tijdens de voorgaande 48 uren onder water is geweest en er perslucht (of ander ademgas) heeft geademd. De Eenheid voor Hyperbare Geneeskunde van het Universitair >LHNHQKXLVWH%QWZHUSHQKHHIWHHQŚRZFKDUWRQWZLNNHOGYRRUGHEHKDQGHOLQJYDQGXLNRQJHYDOOHQ [*] . Eenheid voor Hyperbare Geneeskunde Het stellen van de juiste diagnose is enkel mogelijk door medisch personeel. Universitair Ziekenhuis Antwerpen - België DUIKONGEVALLEN BEHANDELING FLOWCHART Eenheid voor Hyperbare Geneeskunde Universitair Ziekenhuis Antwerpen Wilrijkstraat 10 - 2650 Edegem België E19 Antwerpen - Brussel Afrit 6A Helihaven 04°24’55” E - 51°09’15” N • Verzamel de duiker’s duikcomputer en/of logboek • Voer de behandeling uit zoals hieronder weergegeven • Hou de duiker warm en beschut tegen weersinvloeden • Bewaar het duikmateriaal - NIET DEMONTEREN Heeft de duiker onderwater perslucht (of nitrox of trimix) geademd gedurende de laatste 48 uur " JA GEEN DUIKONGEVAL NEEN Start CPR indien nodig Dien E.H.B.O. toe en start zuurstoftoediening Evacueer naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis DUIKONGEVAL Toedienen van 100% zuurstof zorgt voor een betere oxygenatie van de aangetaste weefsels en doet het volume van de stikstofbellen afnemen. Ernstige symptomen Abnormaal zwaktegevoel Pijn Tintelingen Duizeligheid Ernstige hoest Kortademigheid Gezichtsproblemen Evenwichtsstoornissen Verlammingen Bewustzijnsverlies ... Milde symptomen: Vermoeidheid, Huiduitslag, Jeuk of Decostops onderbroken en/of te snelle opstijging Geef 100% zuurstof Geef 1 liter water (gasvrij) te drinken Neem contact met: Eenheid voor Hyperbare Geneeskunde - UZA § + 32 3 821 30 55 of § + 32 3 828 15 15 Klachtenvrij na 30 minuten ? NEEN JA Blijf de duiker observeren Voer de instructies van het Hyperbaar Centrum uit. § Verwittig de hulpdiensten 112 Start CPR indien nodig Geef 100% zuurstof Geef 1 liter water (gasvrij) te drinken indien bij bewustzijn Neem contact met: Eenheid voor Hyperbare Geneeskunde - UZA § + 32 3 821 30 55 of § + 32 3 828 15 15 [*] ,\SHUEDUH)HQKHLGRIZZZK\SHUEDULFVEH 137 ,RRIGVWXN6HGGLQJHQLQVSHFLřHNHVLWXDWLHV 9.5.1. (XLNRQJHYDOOHQLQHHQ]ZHPEDG Hieronder lichten we het redden van duikers (in duikuitrusting) toe in woord en beeld. De redder kan al dan niet eveneens een duikuitrusting aan hebben (Duiker-Redder). Oefen deze technieken uiteraard ook in, liefst in reddersteam, in je eigen duikclub en zwembad. 9.5.1.1. Basisregels voor de redder • • • • • • Breng je eigen leven of dat van anderen nooit in gevaar. Blijf rustig in een noodsituatie. Stress is normaal in een noodsituatie, maar bedwing je emoties. Handel niet vooraleer je je kalmte hebt teruggevonden. Voer enkel taken uit die je aankan; laat meer ervaren duikers of omstaanders helpen. Verleen hulp en zorg voor het comfort van het slachtoffer VOLG SAFE! Stop en stabiliseer: denk na, communiceer en doe! Aanschouw omgeving Focus op hulpmiddelen: reddingsmateriaal, EHBO, O2-koffer, AED, enz. Eigen veiligheid 9.5.1.2. 6HGGLQJRQGHUZDWHUYDQHHQGXLNHUPHWGXLNXLWUXVWLQJ Ga na of het slachtoffer nog bij bewustzijn is en wat de mogelijke oorzaak is van het probleem. ,HWVODFKWRIIHULVELMEHZXVW]LMQ • Heeft het slachtoffer hulp nodig? • Stabiliseer het drijfvermogen. • Maak contact en kom gecontroleerd (op trimvest: jacket of wing) naar boven, al of niet met hulp. • Eenmaal boven: blaas jacket/wing voldoende op. • Gooi - indien nodig - overbodig gewicht af (bijvoorbeeld bij een duiker met loodgordel zonder trimvest). ,HWVODFKWRIIHULVEHZXVWHORRV • Breng de duiker naar de oppervlakte met de grootste voorzichtigheid. • Houd de stijgsnelheid onder controle, controleer dat de luchtweg van het slachtoffer open is. • Deze techniek vergt veel oefening en vaardigheid (opgelet voor longoverdruk!). 138 REDDING Stappenplan 1. Controleer of het slachtoffer bewusteloos is door het ‘OK?’-teken te tonen of je hand voor zijn ogen te bewegen en lichtjes met de schouders te schudden. Controleer of er nog luchtvoorraad LQ GH GXLNŚHV ]LW 'RQWUROHHU RI KHW VODFKWRIIHU ]LMQ DGHPDXWRPDDW QRJ LQ ]LMQ PRQG KHHIW Probeer desnoods deze ademautomaat terug in de mond te plaatsen of geef uw longhose ademautomaat aan het slachtoffer. Je weet immers niet zeker wat de oorzaak is van de bewusteloosheid. 2. Indien het slachtoffer met een droogpak duikt controleer of de ontluchtingsventielen van het droogpak volledig openstaan. 3. 3QWOXFKWXZHLJHQMDFNHWRIZLQJYROOHGLJ;HUNRPWHVWLMJHQXLWVOXLWHQGPHWGHLQŚDWRUYDQ de jacket/wing van het slachtoffer. 4. 4ODDWVMHDFKWHUERYHQKHWVODFKWRIIHUHQř[HHUGHRQWVSDQQHUYDQKHWVODFKWRIIHU8LMGHQVKHW stijgen moet het hoofd van het slachtoffer steeds lichtjes achterwaarts gekanteld zijn om de uitzettende lucht in de longen de kans te geven om naar buiten te komen. 5. Blaas de jacket/wing van de duiker op tot jullie langzaam beginnen te stijgen. Door het stijgen zet de lucht uit. Het slachtoffer duwt de redder zo mee naar boven. Stijg gecontroleerd door af en toe lucht uit de trimvest van het slachtoffer te laten. 6. Eens het slachtoffer boven is in rustig water: blaas de trimvest voldoende op, doe de ademautomaat uit, zet de bril af en maak het pak open aan de hals, zodat het slachtoffer vrij kan ademen. Controleer ademhaling. 1 3 4 5 1 4 5 5 139 ,RRIGVWXN6HGGLQJHQLQVSHFLřHNHVLWXDWLHV -QZDWHUEHDGHPLQJ De in water beademing is zeer moeilijk uit te voeren en vergt veel oefening. Het is aanbevolen dit toe te passen wanneer de kant of boot te veraf zijn. Verwijder hiervoor alle nauwsluitende kledij en materiaal of maak het los. Geef beademingen zodra het slachtoffer boven is. Wees echter alert voor mogelijke nekletsels. 9.5.1.3. Redding aan de oppervlakte Het slachtoffer uit het water halen is steeds prioritair! De meest succesvolle reddingen gebeuren op het land (een vaste ondergrond is vereist om BLS goed te kunnen uitvoeren). • Voer bij voorkeur een redding vanop de kant met hulpmiddelen (koord, boei, gordel, enz.) als het slachtoffer bij bewustzijn is. • Zorg voor bescherming van jezelf en gebruik hulpmiddelen als je te water moet gaan voor de redding: pak, vinnen, koord, gordel (drijfvermogen), enz. • Vraag hulp van omstaanders. • Hou rekening met de toestand van het slachtoffer: rationeel, passief, paniekerig of bewusteloos. • Laat ook het slachtoffer helpen indien mogelijk. • Treed consequent op, zo win je het vertrouwen van het slachtoffer. • Zorg voor drijfvermogen en gooi gewicht af. • Zorg voor het materiaal van het slachtoffer. • Breng het slachtoffer zo snel mogelijk naar de kant of boot. 140 9.5.1.4. Slepen van een duiker REDDING Er bestaan verschillende sleeptechnieken. Het is aangewezen de meest eenvoudige te gebruiken. Tijd is kritiek! Maximaliseer de snelheid van het slepen en indien nodig ontdoe van materiaal. Sleeptechnieken Slachtoffer duwen door tussen de benen en er bovenop te gaan liggen Voordelen: de redder ziet gelijktijdig het slachtoffer en naar waar hij zwemt. Hij kan voortdurend de WRHVWDQGYDQKHWVODFKWRIIHUHYDOXHUHQ,LMNDQHHQJRHGHHQHš FL QWHSDOPWHFKQLHNRQJHKLQGHUG toepassen. Hij kan het slachtoffer toespreken en indien nodig beademen met de ademautomaat. Slepen van het slachtoffer in hoofdgreep of door aan de kranen te trekken Nadelen: je ziet niet naar waar je zwemt. Je ziet ook het slachtoffer niet. Palmbeweging kan mogelijk gehinderd worden door slachtoffer met duikuitrusting. Redder ligt niet horizontaal in het water wat remming en tijdsverlies tot gevolg geeft. 141 ,RRIGVWXN6HGGLQJHQLQVSHFLřHNHVLWXDWLHV 9.5.1.5. :HUZLMGHUHQYDQKHWPDWHULDDO Dit is nodig als je het slachtoffer op de kant of boot moet krijgen. Zorg hierbij steeds voor ondersteuning van de nek van het slachtoffer en houd de luchtwegen open. De snelste oplossing bij een harnas uit één stuk is doorsnijden. Als er snelsluitingen aanwezig zijn, maak hiervan gebruik. 3PGHGXLNXLWUXVWLQJRSHHQHš FL QWHPDQLHUWHYHUZLMGHUHQYRHUMHGHYROJHQGHKDQGHOLQJHQXLW 1. Begin met het verwijderen van alle slangen (longhose, backup en droogpak slang indien aanwezig). 2. Open de buikriem, borstriem en verwijder de tussenbeenriem indien aanwezig. 3. Laat wat lucht weg uit de jacket/wing van het slachtoffer terwijl je steeds het hoofd blijft ondersteunen. 4. Verwijder de uitrusting door het harnas over de linkerschouder (en de dumpvalve van het droogpak) te schuiven. Schuif vervolgens de rechter schouderband van de harnas over de rechterschouder tot halfweg de arm. Herhaal deze bewegingen afwisselend tussen de linker en rechterarm. Indien er snelsluitingen aanwezig zijn, maak je deze los. 5. Eens de schouderbanden tot aan de voorarmen verschoven zijn of de snelsluitingen open zijn, gebruik dan één hand om de gehele uitrusting onder het slachtoffer door verder weg te duwen in de richting van de benen. Onderhoud je vaardigheden door te blijven oefenen! Train technieken en acties zo realistisch mogelijk. Breng jezelf en je eigen leven nooit in gevaar! 142 9.5.2. (XLNRQJHYDOOHQEXLWHQHHQ]ZHPEDG REDDING De organisatie van de eerste hulpverlening verschilt tussen België en Nederland. De situatie wordt ingewikkelder wanneer we ons op het water bevinden. 9.5.2.1. Situatie in België Bij een oproep naar het 112–hulpcentrum kan men reeds bij de eerste oproep melden dat het om een ernstig duikongeval gaat en kan men vragen om een Medische Urgentie Groep (MUG) ter plaatse te sturen. Ambulanciers en ambulanceverpleegkundigen mogen wel zuurstof geven, maar geen intraveneus vocht toedienen. De mensen van de MUG, waar steeds een arts bij is, mogen dit wel. Meestal zal men een slachtoffer afvoeren naar het dichtstbijzijnde traumacentrum om daar de patiënt eerst te stabiliseren alvorens te verwijzen naar een recompressiecentrum. Indien een duiker vermist is, zal de brandweer met een duikteam uitrukken, eventueel bijgestaan door (aanwezige) sportduikers. Bij een incident op de Noordzee zal de NH-90 reddingshelikopter (de vernieuwde Sea Kings) vanuit Koksijde worden gestuurd. Oproepen kan via de 112-centrales. Via de marifoon kan dit op het noodkanaal 16 en eens de heli binnen bereik is, kan de communicatie rechtstreeks met de bemanning gevoerd worden op kanaal 67. 9.5.2.2. Situatie in Nederland Het ziekenwagenpersoneel bestaat hier uit een ambulancier chauffeur en een verpleegkundige begeleider. Het Nederlandse ziekenwagenprotocol duikongeval omvat wel het intraveneus toedienen van vocht. Het personeel in Zeeland krijgt ook een extra opleiding over duikongevallen. Het is bijgevolg zeer nuttig om ook bij lichte symptomen de hulpdiensten in te schakelen. Daarnaast kan bij de melding of door het ziekenwagenpersoneel ook de hulp van het Medisch Mobiel Team (MMT, FKLUXUJ RI DQHVWKHVLVW SLORRW HQ WUDXPDYHUSOHHJ NXQGLJH QDYLJDWRU ZRUGHQ LQJHURHSHQ (H]H teams komen ter plaatse met een helikopter (Bolkow 105): de “Lifeline”. Ze zijn overdag airborne binnen de twee minuten en kunnen vliegen aan maximaal 240 km per uur. Nederland beschikt over vier van deze Lifeline trauma-heli’s: Amsterdam, Rotterdam, Nijmegen en Groningen. In Zeeland zullen we te maken krijgen met de Lifeline 2 vanuit Rotterdam, welke afhankelijk van de wind op zo’n 15 à 20 minuten de Oosterschelde kan bereiken. Deze heli’s beschikken niet over een winch (in tegenstelling tot de Belgische NH-90) en zullen in de eerste plaats een medisch team afzetten op de plaats van het ongeval om vandaar met de aanwezige ziekenwagen de slachtoffers te vervoeren naar een traumacentrum of recompressiecentrum. Enkel in uitzonderlijke gevallen zal een slachtoffer worden vervoerd met de heli, maar slechts dan, wanneer dit een duidelijke meerwaarde KHHIW ]RDOV JURWH DIVWDQG RI KHW NXQQHQ YHUPLMGHQ YDQ ODQJH řOHV :DQXLW >HHODQG YHUNLHVW PHQ bij duikongevallen bij voorkeur de afvoer naar de Eenheid voor Hyperbare Geneeskunde van het UZA te Antwerpen, gezien de grotere afstand naar het Duik Medisch Centrum in Den Helder. In Antwerpen beschikt men tevens over alle faciliteiten van een universitair ziekenhuis. 143 ,RRIGVWXN6HGGLQJHQLQVSHFLřHNHVLWXDWLHV Indien we ons nog op het water bevinden, kan indien nodig een reddingsboot van de Koninklijke Nederlandse Reddings Maatschappij[*] ingezet worden. Voor de Oosterschelde vertrekt deze vanop Neeltje Jans en kan op ongeveer 20 minuten Wemeldinge bereiken. Ook deze ploeg heeft een extra training op het gebied van duikongevallen gehad. De reddingsboot kan dan het slachtoffer ŅDŚHYHUHQņ DDQ GH GLHQVWHQ YDQ GH Lifeline-heli. Indien nodig kan ook beroep worden gedaan op de (Nederlandse) Koninklijke Marine, welke wel beschikt over heli’s met een winch. 9.5.2.3. Search and Rescue (SAR) Een zoektocht naar een naald in … het water! Een leuke uitstap aan het water op een zomerse dag. Een duiker is zijn buddy kwijtgeraakt onder water en deze komt niet boven! Wat nu? Time is Life Je hebt twee gouden minuten voor een snelle zoekactie (quick search) uit te voeren. Als de drenkeling vier à zes minuten zonder zuurstof onder water is, zal de schade onherstelbaar worden. Indien er binnen de 60 minuten geen redding plaatsvindt, spreekt men enkel nog van recovery van het lichaam. Het punt waar de drenkeling het laatst werd waargenomen is levensbelangrijk. Het is noodzakelijk dit punt onmiddellijk te markeren met een boei. Denk eraan dat stroming en winden de drenkeling snel verplaatsen, ook onder water. Verwittig steeds de hulpdiensten (112) bij de start van de zoekactie. -QIRUPDWLHŁRUJDQLVDWLHŁEULHŚQJŁDFWLH Het is nodig om één verantwoordelijke op één centraal punt te hebben die de leiding neemt over de zoekactie uitgevoerd door meerdere gedisciplineerde uitvoerders. Weet echter dat de EHVWJHRUJDQLVHHUGH7%6JHHQJDUDQWLHELHGWRSHHQJRHGHDŚRRS(HQNHUDDQHHQRQGHUNRHOGH drenkeling is pas dood als hij warm is en dood. Het succes van de zoektocht zal afhankelijk zijn van de snelheid van de uitvoering, de diepte en de helderheid van het water. [*] /261www.knrm.nl 144 REDDING Zoekmethodes Zoeken in ondiep water Maak een ketting van mensen die wadend of zwemmend zoeken, gebruik makend van ogen, armen en benen. Schakel ook toeschouwers en baders in. Zoek volgens een vooraf afgesproken patroon. Maak indien mogelijk gebruik van duikbril, snorkel en vinnen. Indien het water dieper wordt, pas eendenduik- of duik met de voeten eerst toe zonder de ketting te verbreken. Zoeken aan de oppervlakte Vanaf de oever kan het wateroppervlak gescand worden. De redders verdelen over de beschikbare reddingsvaartuigen (boten, rescue boards, sit on top kano’s, enz.). Reddingsvaartuigen zijn van essentiëel belang! Zet ze altijd in indien ze aanwezig zijn. Je hebt zo een grotere actieradius en waarnemingsplatform. Het vervoer van de drenkeling kan hierdoor ook zeer snel gebeuren. De reanimatie kan reeds gestart worden in de boot. De aanwezigheid van zuurstof is bovendien een pluspunt. Via de inzet van een helikopter kan nog een extra dimensie worden toegevoegd. Zoeken onder water Indien de redders uitgerust zijn met perslucht kan men langer en dieper zoeken. Het is aangewezen dat in recreatieparken met open water activiteiten duikuitrustingen (en opgeleide) duikers aanwezig zijn. Zoekpatronen Door het volgen van een welbepaald zoekpatroon wordt een groot gebied onderverdeeld in zones. Deze zones worden onderverdeeld in afgebakende delen en er wordt gelijktijdig in drie dimensies gezocht. Zo is de kans dat er een stuk overgeslagen wordt klein. Cirkelvormig zoekpatroon Boven water Onder water 145 ,RRIGVWXN6HGGLQJHQLQVSHFLřHNHVLWXDWLHV Honingraat zoekpatroon Aan de oppervlakte met vaartuigen Onder water (helder-troebel) -Q]HWLQWHUYHQWLHGXLNHU EUDQGZHHU Vaak is het nodig om een interventieduiker van de brandweer in te zetten. Een interventieduiker gaat steeds alleen, maar steeds aangelijnd te water. Er is steeds een veiligheidsduiker stand-by om bij problemen te water te gaan en de interventieduiker te helpen. De duiker is uitgerust in droogpak en met een volgelaatsmasker ter bescherming tegen de koude en verontreinigingen. Een seinman op de kant geeft de opdrachten via de lijn. De seinen verlopen via radiocommunicatie (dit geeft voordelen) of seinlijn. Ieder lijnsignaal wordt vooraf gegaan door een aandachtsteken = één ruk, de duiker bevestigt met één ruk, daarna volgt het signaal. Signalen van de seinman naar de duiker: • Eén ruk: rechtdoor. • Twee rukken: 90° naar rechts. • Drie rukken: 180° draaien. • Vier rukken: 90° naar links. • Vijf rukken: lijn inzwemmen naar de oever. • Meer dan vijf rukken: noodsignaal, onmiddellijk boven komen. Signalen van de duiker naar de seinman: • Twee rukken zonder aandachtsignaal: duiker vraagt werkruimte, geef touw bij. • Meer dan vijf rukken: noodsignaal, veiligheidsduiker gaat te water. 146 REDDING • • • • • Voorkom dat je zelf slachtoffer wordt. Zorg dat je in een goede fysieke conditie bent. Zorg dat je de overlevingszwem- en reddingstechnieken goed beheerst, train je skills. Geef steeds volgende informatie: wat je waar, wanneer en met wie gaat doen. Geef nooit de moed op. Weet dat men je zoekt. 9.5.2.4. Gebruik nooit eigen vervoer Sommige duikers verkiezen om een gewonde duiker zelf te vervoeren naar een recompressiecentrum. Het is duidelijk dat men dan niet kan beschikken over een aantal voordelen van de professionele hulpverleners: • • • • De professionele training en dagdagelijkse ervaring van deze hulpverleners. Een grotere voorraad zuurstof. De beschikbaarheid van zeer snelle toediening van vocht via een intraveneuse weg. Het transport kan snel en onder gecontroleerde omstandigheden gebeuren in een ziekenwagen. Bovendien kan je, als buddy van de gewonde duiker, tijdens het rijden ook zélf symptomen ontwikkelen. Wie een gewonde duiker zelf vervoert, neemt een risico waarvan de tol hoog kan oplopen. Een snelle en professionele behandeling van een duikongeval minimaliseert de kans op restletsel. 9.5.2.5. De noodoproep (HJHZRQGHGXLNHULVDDQZDO • Bel 112. • Meld dat het gaat om een (vermoedelijk / ernstig) duikongeval, vermeld de juiste locatie (gemeente, straatnaam, duikplaatsnaam, enz.). • Vermeld het aantal gewonde duikers. (HJHZRQGHGXLNHULVDDQERRUG • Bel 112 of roep de hulpdiensten op kanaal 16 via de marifoon: о Noordzee: Radio Oostende op kanaal 16. о Zeeverkeerspost Ouddorp en Zeeland: Verkeerspost Wemeldinge op kanaal 68. о Vlaamse Maritime Rescue & Coordination Center” MRCC Oostende. • Maak zo exact mogelijk je positie bekend en je intenties of de mogelijkheid om eventueel de dichtstbijzijnde haven binnen te lopen. (HJHZRQGHLVYHUPLVW • Bel 112 of roep via marifoon. • Vermeld de plaats waar de duiker voor het laatst aan de oppervlakte is gezien of de plaats van te water gaan, zodat vanaf dat punt een zoekactie kan gestart worden. 147 ,RRIGVWXN6HGGLQJHQLQVSHFLřHNHVLWXDWLHV 7WDUW]RVQHOPRJHOLMNPHW • Reanimatie (indien nodig). • Toediening van 100% zuurstof. • Laten drinken van één liter water (indien goed bewust). • Tegelijk – ook bij milde symptomen – contact te zoeken met professionele hulpverleners. • Als men deze diensten niet kan bereiken, kan men rechtstreeks bellen naar de basis van Koksijde op het nummer +32 58 51 29 10. 148 REDDING 149 Hoofdstuk 10 - Reddingsacties 150 HOOFDSTUK 10. REDDINGSACTIES 10.1. REDDING Inleiding Via reddingssimulaties worden de reddingsvaardigheden van redders, of teams van redders, getest en hun kennis op proef gesteld. Net als bij echte reddingsacties moet de situatie voordien onbekend zijn en moet er voldoende variatie worden aangeboden. Tijdens simulaties moeten de reacties van de omstaanders en drenkelingen zo dicht mogelijk de realiteit benaderen. Een aantal factoren kunnen wijzigen en de reddingsactie bemoeilijken: • Plaats: meer, vijver, rivier, zwembad. • Aantal redders. • Aantal drenkelingen. • Aantal bruikbare omstaanders. • De bekendheid van de simulatie: de beste simulatie is deze waar de redder geen idee heeft van het tijdstip van het ongeval, het soort ongeval en het aantal slachtoffers. 10.2. Soorten simulaties 10.2.1. Enkelvoudige reddingssimulaties Enkelvoudige simulaties zijn simulaties waarbij de redder enkel met één drenkeling rekening moet houden. Voorbeelden: • De zwemmer is volledig uitgeput en begint te zinken. • De zwemmer heeft een kramp aan de kuit en heeft problemen om zich boven water te houden. • Iemand komt de redder vertellen dat zijn vriend bewusteloos in de wildwaterbaan ligt. 10.2.2. 'RPSOH[HUHGGLQJVVLPXODWLHV Complexe simulaties zijn simulaties met meer dan één slachtoffer en/of probleem. Voorbeelden: • Een zwemmer springt van de springplank en raakt het hoofd van een zwemmer die aan het zwemmen is. Beiden zijn bewusteloos. • Er komt een groep uitgelaten personen binnen in het zwembad die veel kabaal maken en lopen in het bad. Ze springen zowel in het kinderbad als het groot bad. In het diep gedeelte raken er oudere mensen in paniek. 151 Hoofdstuk 10 - Reddingsacties 10.3. Reddingsacties 10.3.1. 7FKLMQEDDUEHZXVWHORRV Een zwemmer drijft ontspannen op de rug (oren in het water), onbeweeglijk met de ogen dicht. Hij ULFKW]LFKRSDOVGHUHGGHURYHUWXLJHQG]LMQDDQGDFKWWUHNW OXLGURHSWRIŚXLW • (HUHGGHUFRQWUROHHUWKHWEHZXVW]LMQYDQGHYHUGDFKWH]ZHPPHU,LMURHSWOXLGRIŚXLWKDUG zodat hij de situatie en het eventueel gevaar ervan kan herkennen. • De zwemmer richt het hoofd op. De situatie is veilig. 10.3.2. Kuitkramp Een zwemmer grijpt plots naar zijn kuit en roept meermaals (in paniek) “Au, help”. Hij blijft met mond en oren boven water. • Communiceer met het slachtoffer om te weten wat het probleem is en stel het slachtoffer gerust. • Communiceer met je collega-redder wie wat doet. • De ene redder bekommert zich over de situatie van de zwemmer met kramp, de andere redder garandeert de veiligheid van de andere baders. • De redder kiest voor een droge redding door de zwemmer aan de kant te praten of een reddingshulpmiddel aan te reiken. • De redder stretcht de kuit eens het slachtoffer aan de kant is, om de kramp te laten verdwijnen. De zwemmer wordt rustig en de situatie is veilig. 152 10.3.3. Verslikking REDDING Een zwemmer in het diep gedeelte verslikt zich en hoest luid, meermaals en snel. Hij probeert zich boven te houden en is in paniek. Het hoesten trekt de aandacht van de redder. • Communiceer met het slachtoffer om te weten wat het probleem is en stel het slachtoffer gerust. • Communiceer met je collega-redder wie wat doet. • De ene redder bekommert zich over de situatie van de zwemmer die zich verslikt heeft, de andere redder garandeert de veiligheid van de andere baders. • De redder kiest voor een droge redding door de zwemmer aan de kant te praten of een reddingshulpmiddel aan te reiken. • De redder kalmeert het slachtoffer aan de kant, om de hoest en de paniek te laten verdwijnen. De zwemmer wordt rustig en de situatie is veilig. 10.3.4. 7ODJLQKHWJH]LFKW Twee crawlzwemmers raken elkaar bij het kruisen. Eén zwemmer slaat de andere zwemmer per ongeluk in het gezicht. De gekwetste zwemmer staat recht, houdt de handen voor het gezicht (mond vrij) en roept meermaals naar de hoofdredder “Au, mijn gezicht”. Dit is een situatie met dreigend gevaar, maar het is geen noodsituatie. • Communiceer met het slachtoffer om te weten wat het probleem is en stel het slachtoffer gerust. • Communiceer met je collega-redder: wie doet wat? De ene redder bekommert zich over de situatie, de andere redder garandeert de veiligheid van de andere baders. • De redder voert een droge redding door de zwemmer aan de kant te praten of een hulpmiddel aan te reiken. • De redder dient de eerste zorgen toe als het slachtoffer aan de kant is. De pijn vermindert als het slachtoffer op de kant is. De zwemmer wordt rustig en de situatie is veilig. 153 Hoofdstuk 10 - Reddingsacties 10.3.5. Chloorvergiftiging Enkele zwemmers (in het water) klagen bij de redder over geïrriteerde ogen, neus, keel en over pijn bij het ademen. Ze hoesten en zijn kortademig. • Communiceer met je collega-redder wie wat doet. • Redder 1 evacueert het zwembad vanop het droge. • Redder 2 roept externe hulp in. • Redder 1 en/of 2 zorgt voor verluchting. De redders passen EHBO toe en dienen zuurstof toe aan de meest ernstige slachtoffers. 10.3.6. *ODXZWH Een zwemmer zegt tegen de redder heel verstaanbaar: “Ik voel me niet goed.” of “Ik duizel.”. Dan YDOWGH]ZHPPHUŚDXZHQOLJWRQEHZHHJOLMNPHWKHWJH]LFKWJHULFKWQDDUGHERGHPLQKHWZDWHU • Communiceer snel met je collega-redder: wie doet wat? • Redder 1 voert een natte redding (met reddingsgordel) uit, draait het slachtoffer op de rug, controleert de ademhaling en vervoert het slachtoffer naar de kant al wadend of al zwemmend. • Redder 2 zal het zwembad evacueren. De veiligheid van de redder en van alle baders moet eerst gegarandeerd blijven. Redder 2 zal nadien externe hulp inroepen en de zuurstofkoffer en de AED halen. • De redder controleert het bewustzijn van het slachtoffer. Het slachtoffer ontwaakt (opent ogen, beweegt) aan de kant. • De redder spreekt het slachtoffer toe en dient de gepaste nazorg toe. 154 10.3.7. &HZXVWHORRV REDDING Een zwemmer zegt tegen de redder heel verstaanbaar: “Ik voel me niet goed.” of “Ik duizel.”. Dan YDOWGH]ZHPPHUŚDXZHQOLJWRQEHZHHJOLMNPHWKHWJH]LFKWJHULFKWQDDUGHERGHPLQKHWZDWHU (er ging geen trauma aan vooraf). • • • • Communiceer met je collega-redder: wie doet wat? Redder 1 voert een natte redding (met reddingsgordel) uit, draait het slachtoffer op de rug, controleert de ademhaling en vervoert het slachtoffer naar de kant al wadend of al zwemmend. De redder klemt de reddingsgordel tussen de eigen romp en de romp van het slachtoffer. Hij vervoert de drenkeling naar de kant, draait het slachoffer met de buik naar de kant en legt de handen op de kant. Redder 2 zal het zwembad evacueren. De veiligheid van de redder en van alle baders moet eerst gegarandeerd blijven. Redder 2 zal nadien externe hulp inroepen en de zuurstofkoffer en de AED halen. Redder 2 neemt de drenkeling gekruist vast aan de polsen (linkerhand redder aan linker pols drenkeling, rechterhand redder aan rechter pols drenkeling). Hij tilt het slachtoffer met het hoofd volledig uit het water [*]. [*] )HQNLQG HHQOLFKWVODFKWRIIHU WLOMHJHPDNNHOLMNHQYHLOLJ YRRUGHUHGGHUHQKHWVODFKWRIIHU XLWKHWZDWHU]RQGHUSODQN,HI KHWNLQGPHWJHNUXLVWHDUPHQDDQGHSROVHQKRRJRPKRRJ(UDDLKHWPHWGHUXJQDDUGHNDQWDOVKHWEHNNHQERYHQGHNDQWLV>HW KHWNLQGPHWKHW]LWYODNRSGHNDQWHQOHJKHWYHUYROJHQVYRRU]LFKWLJQHHURSGHUXJ ]LH&RHLQU 155 Hoofdstuk 10 - Reddingsacties • • • • • Redder 1 klimt uit het water en plaatst de plank naast de redder met drenkeling (aan de zijde van de redder zijn voorste arm) [*]. ,LM ř[HHUW GH SODQN YHUWLFDDO WHJHQ GH PXXU YODN QDDVW KHW VODFKWRIIHU HQ SODDWVW GH SODQN op de voetboord (indien aanwezig). Zonder voetboord duwt hij de plank in het water tot het hoofdgedeelte van de plank op gelijke hoogte komt met het hoofd van de drenkeling. Redder 2 draait het slachtoffer met de rug tegen de plank. Beide redders verplaatsen gelijktijdig één hand zodat ze elk met de ene hand de plank vasthouden en met de andere hand de pols van de drenkeling. Beide redders zorgen ervoor dat de drenkeling over de volledige lengte tegen de plank ligt. Ze trekken de plank en de drenkeling gelijktijdig omhoog tot het geheel voor de helft uit het water is. Vervolgens kantelen de redders de plank en schuiven ze de plank met de drenkeling volledig op de kant [**]. [*] )HQ EUHGH GULMISODQN YDQ RQJHYHHU P EUHHG NDQ HHQ VSLQHERDUG YHUYDQJHQ 4ODDWV GH SODQN PHW GH ODQJH ]LMGH RS KHW ZDWHUWHJHQGHPXXU7FKXLIKHWVODFKWRIIHURYHUGHSODQN(UDDLKHWVODFKWRIIHULQKHWPLGGHQYDQGHSODQNRSGHUXJHQZLVVHOGH KDQGJUHHS]RDOVHHUGHUEHVFKUHYHQ(XZGHGULMISODQNHHUVWLQKHWZDWHUWUHNYHUYROJHQVKHWVODFKWRIIHURPKRRJHQWUHNYHUYROJHQV GHSODQNPHWKHWVODFKWRIIHUXLWKHWZDWHU [**] (HJHVSHQEDQGHQKDNHQ PXVNHWRQ RSGHDFKWHU]LMGHYDQGHVSLQHERDUGNXQQHQKHWVFKXLYHQYDQGHSODQNRYHUGHNDQW EHPRHLOLMNHQ,HIGHSODQNGDDURPKRRJYHUWLFDDODOYRUHQVGH]HWHNDQWHOHQ&HYHVWLJGHKDNHQELMYRRUNHXUDDQGHYRRU]LMGHYDQ het spineboard. 156 10.3.8. Hartinfarct REDDING Een zwemmer staat stil in het ondiep water bij een trapje, grijpt naar de borst, klaagt van plotse intense pijn in de borst, de schouder en de arm, is kortademig, kijkt angstig. De klachten houden aan. • • • • • • Communiceer met je collega-redder wie wat doet. Redder 1 evacueert het zwembad vanop het droge. Redder 1 roept externe hulp in, haalt zuurstofkoffer en AED. Redder 2 voert een natte redding uit, stelt het slachtoffer gerust en ondersteunt het slachtoffer om via het trapje uit het water te gaan. Redder 2 zet het slachtoffer in halfzittende houding en blijft het slachtoffer gerust stellen. Redder 1 en 2 houden de situatie onder controle, dienen zuurstof toe tot de hulpdienst aangekomen is en het overneemt. 157 Hoofdstuk 10 - Reddingsacties 10.3.9. Drenkeling op de bodem Een zwembadbezoeker zegt aan de redder dat er iemand op de bodem ligt. • Communiceer met je collega-redder wie wat doet. • Redder 1 evacueert het zwembad en roept externe hulp in. Nadien helpt hij redder 2. • Redder 2 gaat te water (liefst met een reddingshulpmiddel). Hij brengt het slachtoffer dat op de bodem ligt met de oksel- of schoudergreep naar de oppervlakte en vervoert het slachtoffer naar de kant. 158 10.3.10. Drenkeling op de bodem en persoon in paniek REDDING Een zwembadbezoeker zegt aan de redder dat er iemand op de bodem ligt. • Communiceer met je collega wie wat doet. • Het reddingsplan is dat redder 1 een natte redding uitvoert naar het slachtoffer op de bodem, liefst met gebruik van een reddingshulpmiddel de dat de hulpredder het zwembad evacueert en de veiligheid van de andere baders garandeert en snel ter beschikking is om redder 1 te helpen. • Tijdens de communicatie raakt er een andere zwemmer in paniek in het diep deel op twee meter van de kant van het zwembad. Hij roept luid en meermaals: “Help, ik verdrink”. • Communiceer opnieuw met je collega wie wat doet en pas het reddingsplan aan, namelijk: • Redder 1 brengt eerst het slachtoffer in direct gevaar met een hulpmiddel aan de kant. Hij vraagt aan zijn collega om die te assisteren en het zwembad te doen verlaten en om externe hulp in te roepen. • Redder 1 gaat nadien te water en brengt het slachtoffer dat op de bodem ligt met de oksel- of schoudergreep naar de oppervlakte en vervoert het slachtoffer naar de kant. 159 Hoofdstuk 10 - Reddingsacties 10.3.11. Nek- of rugletsel na een sprong Een slachtoffer heeft een sprong gedaan in het ondiep deel en klaagt van pijn aan de nek. • Herken een nek- of rugletsel en raad het slachtoffer aan om niet te bewegen. Het slachtoffer blijft ter plaatse staan, houdt hoofd, armen, benen, enz. stil. • Communiceer met je collega-redder: wie doet wat? • Redder 1 evacueert het zwembad, belt 112, en haalt de plank (spineboard). • Redder 2 gaat met een nekkraag te water om het hoofd van het slachtoffer te stabiliseren. • Redder 2 legt een nekkraag aan. Hij laat het slachtoffer recht voor zich uit staren. Eventueel kan een omstaander het hoofd van het slachtoffer stil houden in deze positie. Redder 2 meet de nekmaat en stelt de nekkraag in (de redder plaatst zich links van het slachtoffer, de kant waar hij de nekkraag sluit). Leg géén nekkraag aan als het slachtoffer zijn hoofd niet in neutrale positie heeft (het slachtoffer mag zijn hoofd niet draaien) of klaagt van meer pijn bij het aanleggen van de nekkraag. De redder controleert de symmetrie na het aanbrengen van de nekkraag. Maak eventueel gebruik van speedblocks (zie ook 8.6.2.). • 6HGGHUř[HHUWKHWVSLQHERDUGWHJHQKHWUHFKWVWDDQGHVODFKWRIIHU(H]HUHGGHUGUXNWVWHYLJKHW (drijvende) spineboard vertikaal op de bodem, tegen de hielen van het slachtoffer (duwt met één voet het spineboard naar de grond). Redder 2 maakt de banden vast van boven naar onder (de band rond de borst niet hard aanspannen voor een comfortabele ademhaling, zorg dat de armen omsloten worden). • Beide redders brengen het slachtoffer met de plank horizontaal. Redder 1 stelt het slachtoffer gerust en geeft de nodige uitleg. Beide redders duwen het slachtoffer voorzichtig tegen het spineboard en kantelen het spineboard traag horizontaal. • Hef het slachtoffer uit het water. Beide redders verplaatsen het spineboard naar de kant en positioneren het spineboard loodrecht op de kant. Samen (eventueel met omstaanders als helpers) schouderen ze het spineboard bij een volwassen slachtoffer. Ze heffen gelijktijdig en horizontaal. Ze schuiven het spineboard over de kade (zonder eigen vingers te kwetsen). Een redder droogt het slachtoffer af en dekt het slachtoffer toe (met een isothermisch deken). 160 10.3.12. Nek- of rugletsel na een duik REDDING Een slachtoffer heeft een duik gedaan in te ondiep water en de redder heeft een vermoeden van nek- of rugletsel. Het slachtoffer ligt drijvend op de rug in het water met de oren onder water, het hoofd in het verlengde van de romp. Het slachtoffer klaagt van nek- en rugpijn, onmacht, gevoelloosheid, tintelingen en is verward. • Herken een nek- of rugletsel en raad het slachtoffer aan om niet te bewegen. Het slachtoffer blijft zo rustig mogelijk liggen (drijven). • Communiceer met je collega-redder wie wat doet. • 6HGGHUř[HHUWRSHHQYHLOLJHPDQLHU]RVQHOPRJHOLMNKHWKRRIGYDQKHWVODFKWRIIHU • Redder 2 evacueert het zwembad, belt 112, en haalt de nekkraag en de plank (spineboard). • Redder 2 legt een nekkraag aan. Hij laat het slachtoffer recht voor zich uit kijken. • Redder 2 meet de nekmaat en stelt de nekkraag in (de redder plaatst zich links van het slachtoffer, de kant waar hij de nekkraag sluit). • Leg géén nekkraag aan als het slachtoffer zijn hoofd niet in neutrale positie heeft (het slachtoffer mag zijn hoofd niet draaien) of klaagt van meer pijn bij het aanleggen van de nekkraag. De redder controleert de symmetrie na het aanbrengen van de nekkraag. • Redder 1 brengt het spineboard met schepbeweging onder het slachtoffer, terwijl redder 2 het KRRIGEOLMIWř[HUHQHQHHQRPVWDDQGHUKHWOLFKDDPKRUL]RQWDDOKHOSWWHKRXGHQ • Redder 1 maakt de banden vast van boven naar onder (de band rond de borst niet te hard aanspannen voor een comfortabele ademhaling, zorg dat de armen niet omsloten worden). • Redder 1 stelt het slachtoffer gerust en geeft de nodige uitleg. • Hef het slachtoffer uit het water. Beide redders verplaatsen het spineboard naar de kant en positioneren het spineboard voorzichtig op de kant. • Samen (eventueel met omstaanders als helpers) schouderen ze het spineboard bij een volwassen slachtoffer. Ze heffen gelijktijdig en horizontaal. • Ze leggen het spineboard op de kade (zonder eigen vingers te kwetsen). Een redder droogt het slachtoffer af en dekt het slachtoffer toe (met een isothermisch deken). • Deze oefening kan ook zonder riemen aan de spineboard. 161 Hoofdstuk 10 - Reddingsacties Opmerking bij simulaties 11 en 12 • Berg het spineboard steeds gebruiksklaar op: sluit de klikgespen (of knoop de banden aan elkaar met een slipsteek) op de achterkant van de plank. • Schenk aandacht aan onderhoud plank en riemen (en clips) en aan juiste keuze plank en riemen. • Deze werkwijze is ook aan te bevelen voor het stabiliseren van een rechtopstaand slachtoffer met nek- of rugletsel op de kant: eerst het slachtoffer vragen niet te bewegen, vervolgens een VWLIQHFNDDQOHJJHQHQKHWVSLQHERDUGř[HUHQSDVGDQKHWVODFKWRIIHUQHHUOHJJHQ 162 10.3.13. Simulaties met bevrijdingsgrepen REDDING Een schijnbaar bewusteloos slachtoffer drijft in het midden van het diep gedeelte van het zwembad met het gezicht onder water • De redder gaat met een reddersprong te water en nadert het slachtoffer langs voor. • De redder wordt langs voor gegrepen: о rond de nek met beide armen; о rond de nek en de romp (gekruist); о met de beide handen rond de nek en de redder wordt onder water geduwd. • De redder moet zich succesvol bevrijden (zie 7.7.10). • De redder moet het slachtoffer vervoeren naar de kant. • De redder moet het slachtoffer uit het water halen met of zonder spineboard. De redder zwemt in het midden van het diep deel van het zwembad langs een persoon, deze persoon neemt in paniek de redder vast langs achter о met de beide handen rond de nek; о met de beide armen rond de nek; о met de armen gekruist rond de nek en de rug. • De redder moet zich succesvol bevrijden (zie 7.7.10). • De redder moet het slachtoffer vervoeren naar de kant. • De redder moet het slachtoffer uit het water halen met of zonder hulpmiddelen. 163 Hoofdstuk 11 - Tussenkomst van een redder 164 HOOFDSTUK 11. TUSSENKOMST VAN EEN REDDER 11.1. REDDING Beschrijving van de tussenkomst van de redder In de beschrijving noteer je: • Naam, voornaam en contactgegevens van de betrokkenen (en begeleiding). • Datum en uur. • Plaats. • Wat er gebeurd is / vaststellingen van bepaalde feiten. • Ongeval. • Getuigen: naam en adres. • Technisch defect. • Overtreding van het inwendig reglement. • Gevolgen van de gebeurtenis. • Verrichtte handelingen: EHBO, enz. • Oproepen van de hulpdienst: dokter, brandweer, 112. • Inlichten van de directie. • Verklaringen van bepaalde personen en hun gegevens. • Objectieve informatie die men heeft ingewonnen aangaande een gebeurtenis die de directie kan aanbelangen. Doe dit zo snel mogelijk na de gebeurtenis. 11.2. Rapportering Bij een ernstig ongeval of overlijden is de zwembadverantwoordelijke wettelijk verplicht dit aan te geven aan de inspectie van Toezicht Volksgezondheid. Artikel 5.32.9.2.2. 3.12° “Elk overlijden of ernstig ongeval binnen het zwembadgebouw wordt binnen een termijn van 24 uur telefonisch of met telefax gemeld aan de gezondheidsinspecteur.” (Vlarem reglementering). 165 Studievragen Redding 166 REDDING Wat is verdrinken? Waarom is verdrinken een “stille dood”. Geef enkele preventieve acties waardoor de verdrinking kan teruggedrongen worden. Wat is het verschil tussen de primaire en de secundaire verdrinking. Geef enkele oorzaken waardoor een persoon in het water het bewustzijn kan verliezen of geef drie duidelijk verschillende oorzaken van secundaire verdrinking. 6. Bespreek de fasen van verdrinking. 7. Wat is schijndood, klinisch dood, biologisch dood? 8. Wat is osmose, wat is een surfactant? 9. Wat gebeurt er bij zoetwaterverdrinking? 10. Wat gebeurt er bij zoutwaterverdrinking? 11. Wat is een vertraagde verdrinking? 12. Wat is secondary drowning? 13. Welke soorten hypothermie ken je en wat doet een redder om hypothermie te voorkomen? 14. Geef enkele aandachtspunten bij de redding van een hypothermisch slachtoffer. 15. Geef drie bestaande hulpmiddelen (reddingsapparatuur) bij de redding. 16. Beschrijf de basisprincipes bij een reddingsactie. 17. ;DWLVKHWYHUVFKLOWXVVHQHHQVODFKWRIIHULQQRRGIDVHHQHHQVODFKWRIIHULQHHQUHŚH[IDVH# 18. Hoe lokaliseer je een drenkeling in een meer, in een rivier? 19. Welke zoekpatronen kan je benutten om een drenkeling te zoeken? 20. Wat zijn de basisprincipes van een redding? 21. Om welke redenen verkies je een ‘droge redding’ 22. Beschrijf in het kort een zwemmende redding. 23. Wat is “extra ventilatie” en wat doet dit met de CO2-huishouding? 24. Op welke manieren kan je de oren klaren? 25. Hoe verhelp je een (lichaamsdeel) kramp? 26. Geef twee bevrijdingsvormen voorwaarts, achterwaarts. 27. Geef de principes weer van bevrijdingsgrepen. 28. Hoe ondersteun je een vermoeide drenkeling? 29. Geef twee vervoersvormen in het water voor een bewusteloos slachtoffer / voor een bewust en kalm slachtoffer / voor een bewust en onrustig slachtoffer / voor een bewust en woest slachtoffer. 30. Hoe haal je een slachtoffer uit het water? 31. Wat is de vice grip / bear hug? 32. Hoe haal je een slachtoffer uit het water zonder spineboard / met spineboard? 33. Wat is een reddingsgordel? Hoe gebruik je het? Wanneer gebruik je het? 34. Leg de (meerdere) mogelijkheden uit van een reddingsgordel als hulpmiddel bij een redding 35. Wat doe je als redder als iemand anders: о in een rivier met sterke stroming terecht komt? о in een kanaal is terechtgekomen? 36. Welke zwemmers hebben de meeste aandacht nodig van een redder? 37. Wat doe je bij een redding in volgende situaties? о In het zwembad waar je werkt, merk je een persoon bewusteloos op in het opvangbad van de glijbaan о Duikongeval in een zwembad о Duikongeval in open water 1. 2. 3. 4. 5. 167 &LEOLRJUDřHHQYHUZLM]LQJHQ 168 BIBLIOGRAFIE REDDING De meeste teksten uit deze cursus werden gehaald uit: A. B. C. Harald Vervaecke, Reddings- en reanimatietechnieken bij verdrinking, 2002, Acco, Leuven. Vlaamse Reddingsfederatie vzw (RedFed), Kristel Crombez en Veerle Van Raemdonck (Eds), Module Redding 1, Publicatiefonds Bloso – VTS, 2012. Vlaamse Reddingsfederatie vzw (RedFed), Kristel Crombez, Steven Galicia, Dirk Maes en Veerle Van Raemdonck (Eds), Module Redding 2, Publicatiefonds Bloso – VTS, 2012. VERWIJZINGEN (1) (5) (6) (7) (8) (9) (10) (11) (12) (13) (14) (15) (16) (17) (18) (19) (20) (21) (22) (23) (24) (25) (26) (27) World Health Organisation, Global Report on Drowning. Preventing a leading killer, 2014, pp 1-59. &HURHSVNZDOLřFDWLHGRVVLHU]ZHPEDGHQRSHQZDWHUUHGGHU )* YDQ &HHFN '1 &UDQFKH ( 7]SLOPDQ ., 1RGHOO ..01 &LHUHQV % QHZ GHřQLWLRQ RI drowning: towards documentation and prevention of a global public health problem 83, Bulletin of the World Health Organisation, 2005, pp. 801–880. )* YDQ &HHFN '1 &UDQFKH ( 7]SLOPDQ ., 1RGHOO ..01 &LHUHQV % QHZ GHřQLWLRQ RI drowning: towards documentation and prevention of a global public health problem 83, Bulletin of the World Health Organisation, 2005, pp. 801–880. Vittone Mario; Pia Francesco PhD. (Fall 2006). “It doesn’t look like they are drowning”: How to recognize the instinctive drowning response”. Journal of US Coastguard search and rescue, 2006, p. 14. Why Do People Often Drown Together?”. Livescience.com. 2010. Stuff. M. stuff.co.nz http://journals.humankinetics.com/AcuCustom/Sitename/Documents/DocumentItem/17269.pdf B. Chris Brewster (Ed.), Open water Lifesaving: The United States Lifesaving Association Manual, 2003, pp. 416. World Health Organisation, Global Report on Drowning. Preventing a leading killer, 2014, p 3. World Health Organisation, Global Report on Drowning. Preventing a leading killer, 2014, pp VIII. Lunetta P et al., Unintentional drowning in Finland 1970–2000: A population based study. International Journal of Epidemiology. 2004, 33(5):1053–1063. Peden M et al. eds., World report on child injury prevention 2008. Geneva: World Health Organisation and UNICEF; 2008. http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Sterftecijfers/Statistiek-van-de-doodsoorzaken/ World Health Organisation, Global Report on Drowning. Preventing a leading killer, 2014, pp 1-59. Peter Kamper & Frans van Poppel, verdrinkingsrisico sterk afgenomen, Demos, 30, 2014, pp1-3 & Eurostat World Health Organisation, Global Report on Drowning. Preventing a leading killer, 2014, pp 1-59. RedFed, Cursus Hoger Redder, VTS – Bloso, 2012 http://www.zorg-en-gezondheid.be/Cijfers/Sterftecijfers/Statistiek-van-de-doodsoorzaken/ RedFed, Cursus Hoger Redder, VTS – Bloso, 2012. World Health Organisation, Global Report on Drowning. Preventing a leading killer, 2014, pp 1-59. World Health Organisation, Global Report on Drowning. Preventing a leading killer, 2014, pp 18-40. http://tasc-gcipf.org/bangladesh.html Vlarem II, Besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, Belgisch Staatsblad, 31 juli 1995 – 16/05/2014. VLAREM II (tris) (www.emis.vito.be/navigator): o.a. afdeling 5.32.9.2.2. “Overdekte circulatiebaden; afdeling 5.32.9.3.2. “Niet-overdekte circulatiebaden” en afdeling 5.32.9.8.5. “Open zwemgelegenheden”. Dit cijfer werd reeds gegeven door M. Tessier in 1970, Les causes des noyades. Médecine du Sport, 1970, 2, pp. 30-35. http://www.medicinenet.com/fainting/page4.htm#vasovagal_syncope 169 &LEOLRJUDřHHQYHUZLM]LQJHQ (28) Lindholm P, Lundgren CE. “Alveolar gas composition before and after maximal breath-holds in competitive divers”. Undersea & Hyperbaric Medicine: Journal of the Undersea and Hyperbaric Medical Society, 2006, Inc. 33 (6): 463–7. (29) F. Golden & M. Tipton, Essentials of Sea Survival, Human Kinetics, 2002. (30) Eating before swimming, Medical Position Statement – MPS 18, 2014. http://www.ilsf.org/about/ position-statements (31) O’Connell Claire. “What stops people shouting and waving when drowning?”. Irish Times. 2010. (32) Vittone Mario; Pia Francesco PhD. “’It Doesn’t Look Like They’re Drowning’: How To Recognise the Instinctive Drowning Response”. On Scene (journal of US Coastguard search and rescue). 2006. p. 14. (33) H. van der Pols, Eerste Hulp bij Waterongevallen, Het Oranje Kruis, 2007. (34) http://www.eerstehulpwiki.nl/wiki/index.php/Verdrinking (35) Aepli R., Physiopathologie des Ertrinkungsunfalls. Schweiz. Med. Wschr., 105 (1975), 6, pp.161-165. (36) Brown DJ; Brugger H; Boyd J; Paal P. “Accidental hypothermia.” The New England Journal of Medicine, 367 (20): 2012. pp. 1930–8. (37) Brown DJ; Brugger H; Boyd J; Paal P. “Accidental hypothermia.” The New England Journal of Medicine, 367 (20): 2012. pp. 1930–8. (38) McCullough L, Arora S, “Diagnosis and treatment of hypothermia”. Am Fam Physician 70, 2004, (12): pp. 2325–32. (39) Sterba, JA, “Field Management of Accidental Hypothermia during Diving”. US Naval Experimental Diving Unit, Technical Report, 1990. (40) Cheung SS, Montie DL, White MD, Behm D, “Changes in manual dexterity following short-term hand and forearm immersion in 10 degrees C water”. Aviat Space Environ Med, 2003, 74 (9), pp. 990–3. (41) Guyton, A.C., & Hall, J.E., Textbook of Medical Physiology (11th edition). Philadelphia: Elsevier Saunders. p. 890. (42) Brown DJ, Brugger H, Boyd J, Paal P (Nov 15, 2012). “Accidental hypothermia”. The New England Journal of Medicine, 2006, 367 (20): pp. 1930–8. (43) Vanden Hoek TL, Morrison LJ, Shuster M, Donnino M, Sinz E, Lavonas EJ, Jeejeebhoy FM, Gabrielli A, “Part 12: cardiac arrest in special situations: 2010 American Heart Association Guidelines for Cardiopulmonary Resuscitation and Emergency Cardiovascular Care”. Circulation, 2010, 122 (18 Suppl 3), pp. S829–61. (44) Brown DJ, Brugger H, Boyd J, Paal P, “Accidental hypothermia”. The New England Journal of Medicine, 2012, 367 (20), pp. 1930–8. (45) Kondratiev TV, Myhre ES, Simonsen O, Nymark TB, Tveita T, “Cardiovascular effects of epinephrine during rewarming from hypothermia in an intact animal model”. J. Appl. Physiol., 2006, 100 (2), pp. 457–64. (46) Brown DJ, Brugger H, Boyd J, Paal P (Nov 15, 2012). “Accidental hypothermia”. The New England Journal of Medicine 367 (20), 2012, pp. 1930–8. (47) ILS (2006), Lifesaving Position Statement – LPS 05 – Lifesaver and Lifeguard Uniforms. www.ilsf.org. (48) Guidelines for Safe Recreational Water Environments, Vol. 1. – Coastal and freshwaters, World Health Organisation, September 2003, Geneva (49) http://www.poseidon.fr/fr/index.html (2015) (50) Pia Francesco (Frank). “The RID factor as a cause of drowning”. Retrieved October 1, 2012. – published June 1984, Parks & Recreation (51) Vittone Mario; Pia Francesco PhD, “It doesn’t look like they are drowning”: How to recognize the instinctive drowning response”. Journal of US Coastguard search and rescue. 2006, p. 14. (52) ILS, Lifesaving Position Statement, Basic aquatic survival Skill, 2012, www.ilsf.org (53) ILS, Competition Manual, SERC, 2013, pp 149. (54) Hyperbare Eenheid +32 3 821 30 55 of www.hyperbarics.be. (55) KNRM: www.knrm.nl (56) The Royal Life Saving Society UK - 2009 (57) American Heart Association - 2011 170 REDDING (58) De Glasgow comaschaal is een schaal waarmee het bewustzijn van een persoon, van volkomen helder tot diep bewusteloos, kan worden weergegeven in een cijfer. Het slachtoffer kan maximaal 15 punten krijgen op de comaschaal en minimaal 3. Iemand met 15 punten heeft een normaal bewustzijn, iemand met een score van 3 is diep comateus. (59) Guyton, A.C., & Hall, J.E. (2006). Textbook of Medical Physiology (11th edition). Philadelphia: Elsevier Saunders. p. 890. (60) P. Suominena, C. Baillieb, R. Korpelaa, S. Rautanenc, S. Rantaa, K.T. Olkkolad, Impact of age, submersion time and water temperature on outcome in near-drowning, Resuscitation, 2002, 52-3, pp 247-254. (61) ILS, Lifesaving Position Statement – LPS 12, Hand signals for lifeguards, April 2012, www.ilsf.org (62) ILS, Lifesaving Position Statement, Basic aquatic survival Skill, 2012, www.ilsf.org (63) Dit hoofdstuk werd opgemaakt door Rik Voorhelst, expert auto te water. 2015. (64) Wessels en De Bruin – KNMI (Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut). 171 Bijlagen De bijlagen zijn louter informatief en niet te kennen voor het examen. 172 BIJLAGE 1 - COMPETENTIES, KENNIS EN VAARDIGHEDEN VAN EEN REDDER REDDING 1. Competenties De competenties van een redder liggen op vier domeinen, namelijk de preventie, de interventie, de postinterventie en de bijkomende taken. A. 1. Preventie Controleert de zwemgelegenheid en bijhorende ruimten en evalueert deze op risico’s. Controleert de administratieve en reglementaire conformiteit van openbare plaatsen (inrichtingen, veiligheidssystemen, enz.). о Leest en kent plannen. о Gaat de veiligheid van de zwemgelegenheid en gebouwen na. о Herkent gevaarlijke situaties die aanleiding kunnen geven tot ongevallen, stelt voorzieningen op en controleert deze voor ongevalspreventie, beveiliging en bescherming van zones (afbakening, signalisatie, enz.). о Gaat de aanwezigheid van nooduitgangen, interventiemiddelen en evacuatieplannen na. о Motiveert het naleven van de veiligheidsvoorschriften. о Stelt een rapport op van de bevindingen en meldt risico’s en gebreken aan de verantwoordelijke(n). 2. Bereidt veiligheidsmateriaal (reddings-, reanimatie-, EHBO-materiaal, enz.) en beschermingsmateriaal (handschoenen, brillen, maskers, enz.) voor en controleert de bruikbaarheid en staat ervan. о Voert een evaluatie uit van het materiaal. о Meldt het gemis van materiaal, alsook de gebreken en afwijkingen van het aanwezige materiaal aan de verantwoordelijke(n). о Adviseert bij de aanschaf van materiaal. о Maakt het materiaal en de uitrusting gebruiksklaar. о Plaatst het materiaal en uitrusting op de voorziene plaats. о Voert het basisonderhoud van het materiaal uit. о Ruimt het materiaal na gebruik op en meldt het materiaal dat benut werd tijdens een interventie en vervangen dient te worden. 3. Houdt toezicht en werkt in teamverband. о Observeert de gebruikers van de zwemgelegenheid vanaf verschillende posities. о Stelt zich op de hoogte van de risicovolle plaatsen (glijbaan, springplank, duiktoren, enz.) in de zwemgelegenheid. о Stelt zich op volgens de afspraken in het toezichtsplan. о Schat tijdig in welke bezoekers speciale aandacht moeten krijgen met het oog op risicovolle situaties (zwakke zwemmers, valpartijen, agressie, verdrinking, enz.). о Neemt tijdig maatregelen wanneer bezoekers zich niet aan de regels houden. о Zorgt ervoor dat - ook tijdens interventies - het toezicht bij de verschillende baden of zwemzones wordt gehandhaafd. о Anticipeert op risicosituaties, neemt preventieve maatregelen. о Is het aanspreekpunt voor de gebruikers in en rond de zwemgelegenheid. о Beantwoordt adequaat de vragen van bezoekers. о Reageert adequaat op klachten van de bezoekers en verwijst hen eventueel door naar de juiste persoon. о Treedt op een rustige, vriendelijke en kordate manier op bij agressief en storend gedrag, bij verbaal geweld en wanneer hij vaststelt dat bezoekers lastig worden gevallen. о Werkt in teamverband. о Grijpt in bij verkeerd werk of gedrag van medewerkers. 173 Bijlagen 174 B. 1. Interventie Bepaalt acties voor hulp en bijstand aan personen bij lichte, niet levensbedreigende ongevallen. Helpt en staat slachtoffers van ongevallen bij (EHBO, evacuatie, enz.). о Herkent het slachtoffer met een licht ongeval en roept indien nodig hulp in. о Handelt volgens het interventieplan. о Verleent eerste hulp bij ongevallen, zowel in het water als op het droge. о Herkent lichte ongevallen zoals snijwonden, brandwonden, botbreuken, enz. о Let bij wondverzorging op de hygiëne, voorkomt infecties. о Anticipeert op mogelijk besmettingsgevaar, houdt de veiligheid van zichzelf en anderen in de gaten. о Brengt slachtoffers in veiligheid. о Verleent bijstand en gebruikt daarbij de juiste technieken en het juiste verzorgingsmateriaal. о Geeft aanwijzingen en stelt omstaanders en het slachtoffer gerust. о Gebruikt beschermings- en veiligheidsuitrustingen. 2. Bepaalt acties voor hulp en bijstand aan personen bij zware, levensbedreigende ongevallen in afwachting van de hulpdiensten. о Herkent de ernst van het zware ongeval en roept hulp in. о Handelt volgens het interventieplan. о Spoort slachtoffers met zware ongevallen op. о Bakent de interventiezone af. о Evalueert een ongeval volgens een welbepaalde volgorde. о Brengt het slachtoffer in veiligheid. о Dient de gepaste zorgen toe aan het slachtoffer (beademen, hartmassage, zuurstof toedienen, GHřEULOOHUHQEORHGLQJHQVWHOSHQYHUEDQGHQDDQOHJJHQEUDQGZRQGHQEHKDQGHOHQVKRFNEHKDQGHOHQ botbreuken behandelen, gevolgen van vergiftiging bestrijden, enz.). о /LHVW GH MXLVWH WHFKQLHN HQ KHW MXLVWH PDWHULDDO YRRU GH RSGUDFKW YHU]RUJLQJV PDWHULDDO reanimatietoestel, enz.). о Geeft aanwijzingen en stelt omstaanders en het slachtoffer gerust. о Wisselt informatie uit met collega’s en verantwoordelijke(n). о Staat in voor de eigen veiligheid en de veiligheid van collega’s. о Delegeert werkzaamheden zodat panieksituaties worden voorkomen (omstaanders op afstand houden, handhaven van toezicht, enz.). о Voert opdrachten uit op bevel. о Gebruikt beschermings- en veiligheidsuitrustingen. 3. Bepaalt acties voor hulp en bijstand aan personen bij rampen in afwachting van de hulpdiensten. о Herkent de ernst van de ramp en roept hulp in. о Handelt volgens het interventieplan, de regels en de procedures van de betrokken actoren. о Spoort personen in nood op, brengt slachtoffers in veiligheid en signaleert aan de hulpdiensten de aanwezigheid van eventueel andere slachtoffers. о Evalueert de ramp volgens een welbepaalde volgorde. о Stelt de zone van de ramp en de gevraagde interventies vast. о Past de veiligheids-, beschermings- en risicopreventieregels toe. о Bakent de interventiezone af en maakt ze toegankelijk voor de hulpverlening. о Dient de gepaste zorgen toe aan de slachtoffers (beademen, hartmassage, zuurstof toedienen, GHřEULOOHUHQEORHGLQJHQVWHOSHQYHUEDQGHQDDQOHJJHQEUDQGZRQGHQEHKDQGHOHQVKRFNEHKDQGHOHQ botbreuken behandelen, gevolgen van vergiftiging bestrijden, enz.). о Kiest de juiste techniek en materiaal voor de opdracht (verzorgingsmateriaal, reanimatietoestel, enz.). о Geeft aanwijzingen en stelt omstaanders en slachtoffers gerust. о Wisselt informatie uit met collega’s en verantwoordelijke(n). REDDING о о о о Staat in voor de eigen veiligheid en de veiligheid van collega’s. Delegeert werkzaamheden zodat panieksituaties worden voorkomen (omstaanders op afstand houden, handhaven van toezicht, enz.). Voert opdrachten uit op bevel. Gebruikt beschermings- en veiligheidsuitrustingen. 4. Informeert verantwoordelijken, gespecialiseerde hulpdiensten, ordediensten, artsen, enz. over de interventies en de evolutie van de situatie. о Houdt contact met behulp van communicatiemiddelen. о Verzamelt inlichtingen over de interventie. о Meldt de stand van zaken en/of problemen aan de verantwoordelijke(n). о Geeft informatie over gewonden of slachtoffers. C. 1. Post Interventie Informeert verantwoordelijken over de interventies. о Houdt contact met behulp van communicatiemiddelen. о Verzamelt inlichtingen over de actie of interventie en stelt een ongevalsrapport op. о Neemt deel aan overleg bij de opstelling van rapporten. D. 1. Bijkomende taken Oefent met collega’s interventie- en hulpverleningstechnieken. о Oefent interventietechnieken met mede gespecialiseerde redders en actoren binnen de interventieketen en houdt de eigen fysieke conditie op peil. о Oefent hulpverleningstechnieken met mede gespecialiseerde redders. о Oefent het gebruik van communicatiemiddelen en –procedures in functie van het interventieplan. 2. Bereidt het zwem- en spelmateriaal (vlotters, drijfplanken, boeien, enz.) voor en controleert de bruikbaarheid en staat ervan. о Voert een evaluatie uit van het materiaal. о Meldt het gemis van materiaal, alsook de gebreken en afwijkingen van het aanwezige materiaal aan de verantwoordelijke(n). о Maakt het materiaal en de uitrusting gebruiksklaar. о Plaatst het materiaal en uitrusting op de voorziene plaats. о Voert het basisonderhoud van het materiaal uit. о Ziet erop toe dat gebruikers het materiaal opgeruimd en netjes achterlaten. о Adviseert bij de aanschaf van materiaal. 3. Volgt de administratieve gegevens van de dienst op. о Gebruikt kantoorsoftware. о Houdt gegevens bij over het verbruik van materiaal. о Houdt gegevens bij over het onderhoud van materiaal en meldt gebreken en tekorten aan de verantwoordelijke(n). о Werkt mee bij de samenstelling van het ongevalsrapport. 4. Controleert de water- en luchtkwaliteit. о Neemt, conform de vigerende wetgeving, monsters van het water in de verschillende zwembaden en zones en vult deze gegevens in op een daarvoor bestemde lijst. о Beoordeelt de kwaliteit van het water en de lucht, signaleert afwijkingen en geeft deze tijdig door aan de verantwoordelijke(n). 175 Bijlagen 5. Houdt de zwemgelegenheid rein. о о о о о Zorgt dat de zwemgelegenheid steeds rein is. Gebruikt de aangepaste kuismaterialen en producten. Houdt gegevens bij over het gebruik van kuismateriaal en producten. Meldt het gemis van kuismateriaal en –producten aan de verantwoordelijke(n). Slaat gevaarlijke materialen en producten volgens de voorschriften op in de daartoe voorziene ruimten. 2. Kennis Een persoon heeft de volgende kennis nodig om op te treden als redder. A. Grondige kennis Grondige kennis van ongevalspreventietechnieken, reddingstechnieken, EHBO reanimatietechnieken, observatietechnieken en risicoplaatsen, het gebruik verzorgingsmaterialen en –toestellen, zwemtechnieken en –stijlen. en van B. Kennis Kennis van het interventieplan, de hygiëne- en veiligheidsreglementeringen, het menselijk lichaam in functie van hulpverlening, de oorzaken en gevolgen van verdrinking, verdrinkingspatronen, communicatiesystemen en –technieken, gevaarlijke situaties en risico’s, interventiemiddelen, veiligheidsvoorschriften, mondeling en schriftelijk rapporteren, veiligheids- en beschermingsmaterialen, basisonderhoud van veiligheidsmaterialen, de typologie van de zwemgelegenheidbezoekers, regels voor zwemgelegenheidbezoekers, verkeerd gedrag/ werk van medewerkers, besmettingsgevaren, verzorgingsmateriaal en gebruik, lichte, niet levensbedreigende ongevallen, zware, levensbedreigende ongevallen, rampen, handelingen/acties ter voorkoming van panieksituaties, interpreteren en opvolgen van bevelen, een gezonde levensstijl/conditie, chloor-, zuurtegraadHQWHPSHUDWXXUVSHFLřFDWLHVLQ]ZHPJHOHJHQKHGHQJHEUXLNYDQNXLVPDWHULDOHQHQWRHJHODWHQNXLVSURGXFWHQ C. Basiskennis Basiskennis van de interferentie tussen elektriciteit en water, beschermings- en preventietechnieken bij vervuiling, lucht- en waterkwaliteit, de actuele Vlarem-wetgeving met betrekking tot het eigen takenpakket, veiligheid van gebouwen, toegangen en nooduitgangen, klachtenbehandeling in functie van de gebruikers van de zwemgelegenheid, materiaal (vlotters, drijfplanken, boeien, enz.), staalname in zwemgelegenheden. 176 3. Vaardigheden A. о о о о о о о о о о о о о о о о о о о о о о о о о о о REDDING Cognitieve vaardigheden Het kunnen lezen en toepassen van plannen. Het kunnen controleren van de veiligheid van de zwemgelegenheid en de bijhorende gebouwen. Het kunnen motiveren van derden tot naleven van veiligheidsvoorschriften. Het kunnen melden van risico’s en gebreken aan de verantwoordelijke(n). Het kunnen gebruiksklaar maken van veiligheidsmateriaal (redding-, reanimatie, EHBO-materiaal, enz.) en beschermingsmateriaal (handschoenen, brillen, maskers, enz.). Het kunnen adviseren bij de aankoop van materiaal. Het kunnen observeren van de zwembadgebruikers vanaf verschillende posities. Het kunnen detecteren van risicovolle plaatsen in de zwemgelegenheid (glijbaan, springplank, duiktoren, enz.). Het kunnen inschatten welke bezoekers speciale aandacht moeten krijgen met het oog op risicovolle situaties (zwakke zwemmers, valpartijen, agressie, verdrinking, enz.). Het adequaat kunnen beantwoorden van vragen van bezoekers. Het kunnen werken in teamverband. Het kunnen ingrijpen bij verkeerd werk of gedrag van medewerkers. Het kunnen bepalen van acties voor hulp en bijstand aan personen bij lichte en zware ongevallen en rampen. Het kunnen herkennen van het type ongeval en handelen volgens het interventieplan. Het kunnen toepassen van de juiste verzorgingstechnieken met het juiste materiaal tijdens de hulpverlening. Het kunnen geruststellen van omstaanders en geven van aanwijzingen. Het correct kunnen gebruiken van beschermings- en veiligheidsuitrustingen. Het kunnen afbakenen van de interventiezone en toegankelijk maken voor de hulpverlening. Het kunnen evalueren van het ongeval. Het kunnen uitwisselen van informatie met collega’s en verantwoordelijke(n) tijdens een interventie en melden van stand van zaken en problemen aan verantwoordelijke(n), gespecialiseerde hulpdiensten, ordediensten, artsen, enz. Het kunnen instaan voor de eigen veiligheid en deze van collega’s. Het kunnen opstellen van een ongevalsrapport. Het kunnen deelnemen aan overleg. Het kunnen evalueren van het materiaal en melden van gebreken en afwijkingen aan de verantwoordelijke(n). Het kunnen opvolgen van de administratieve gegevens van de dienst (verbruik materiaal, onderhoud, gebreken, rapporten, enz.) met behulp van kantoorsoftware en het melden van tekorten en/of gebreken en afwijkingen aan de verantwoordelijke(n). Het kunnen meten van het chloorgehalte, de zuurtegraad (pH), de temperatuur van het water, de temperatuur en vochtigheid van de lucht in de zwemgelegenheid en het beoordelen ervan. Het kunnen opslaan van gevaarlijke producten en materialen volgens de voorschriften. 177 Bijlagen B. о о о о о о о о о о о о о о C. о о о о о о о о о о о 178 Probleemoplossende vaardigheden Het kunnen herkennen van gevaarlijke situaties en tijdig en gepast reageren met preventieve maatregelen om ongevallen te voorkomen. Het kunnen handhaven van toezicht – ook tijdens interventies – om (verdere) ongevallen te voorkomen. Het kunnen adequaat reageren op klachten van bezoekers. Het kunnen kordaat optreden bij agressief en storend gedrag, verbaal geweld en bij het lastig vallen van bezoekers in en rond de zwemgelegenheid. Het kunnen herkennen van de aard van het probleem en het inschatten van de ernst van de situatie om de noodzakelijke acties te bepalen. Het in veiligheid kunnen brengen van de slachtoffers. Het kunnen verlenen van bijstand en het toepassen van de juiste technieken en het aangewezen verzorgingsmateriaal. Het kunnen bepalen van de gepaste zorgen bij zware ongevallen en rampen: beademen, hartmassage, ]XXUVWRIWRHGLHQHQGHřEULOOHUHQEORHGLQJHQVWHOSHQYHUEDQGHQDDQOHJJHQHQ] Het kunnen bepalen en afbakenen van de interventiezone en de veiligheid van slachtoffer(s), omstaanders en eigen veiligheid verzekeren. Het kunnen inroepen van de juiste hulpdiensten en de reddingsactie organiseren. Het kunnen herkennen van een probleem en het kunnen inschatten van de situatie en een haalbare reddingsactie kunnen plannen om zoveel mogelijk slachtoffers te redden. Het kunnen oog hebben voor de eigen veiligheid, de veiligheid van de omstaanders en de veiligheid van het slachtoffer. Het kunnen alarmeren van de juiste hulpdiensten en het kunnen organiseren van een reddingsactie. Het kunnen rekening houden met de beschikbare hulpmiddelen en de kennis en vaardigheden van collega zwembadredders, zichzelf en eventueel omstaanders. Motorische vaardigheden Het goed kunnen zwemmen: op de buik, op de rug, onder water, met een slachtoffer, enz. Het kunnen uitvoeren van levensreddende handelingen. Het veilig te water kunnen gaan. Het kunnen gebruiken van reddingsmiddelen bij een reddingsactie. Het kunnen bovenhalen van een drenkeling vanop de bodem, naar de kant te vervoeren en veilig op de kant te brengen. Het kunnen toedienen van eerste zorgen aan gewonde slachtoffers: beademen, hartmassage, zuurstof WRHGLHQHQGHřEULOOHUHQEORHGLQJHQVWHOSHQYHUEDQGHQDDQOHJJHQEUDQGZRQGHQEHKDQGHOHQVKRFN behandelen, botbreuken behandelen, enz. Het kunnen vervoeren van een slachtoffer op het droge. Het kunnen inoefenen van interventie- en hulpverleningstechnieken met collega’s en het kunnen gebruiken van communicatiemiddelen. Het kunnen opruimen van het materiaal na gebruik. Het kunnen uitvoeren van basisonderhoud aan zwembadmateriaal (vlotters, drijfplanken, boeien, enz.). Het kunnen gebruiken van aangepaste kuismaterialen en producten om de kaden en de zwembadomgeving rein te houden. REDDING BIJLAGE 2 - STRUCTUREN Structuur van de Vlaamse Trainersschool Stuurgroep LCK Landelijke Commissie voor Kadervorming °30 okt. 1981 VTS Vlaamse Trainersschool ° 1 jan. 1994 Denkcel Redden 2 afgevaardigden van Sport Vlaanderen 3 afgevaardigden van de universiteiten (KU Leuven, Vrije Universiteit Brussel, UGent) 1 afgevaardigde van het ISB 2 afgevaardigde van de hogescholen LO 2 afgevaardigden van RedFed + Directeur Sportkaderopleiding Redden en Zwembadcoördinator 179 Bijlagen SPORT VLAANDEREN EN DE VLAAMSE TRAINERSSCHOOL Sport Vlaanderen is de sportadministratie van de Vlaamse overheid. Eén van de opdrachten van Sport Vlaanderen is de promotie van de sport: zo veel mogelijk Vlamingen, en vooral de jeugd, sensibiliseren om aan sport te doen, bij voorkeur op regelmatige basis (= sporten in clubverband). Hiervoor doet Sport Vlaanderen een beroep op verschillende partners, zoals de Vlaamse sportfederaties en hun clubs, de provinciale en gemeentelijke sportdiensten, enz. 7SRUW:ODDQGHUHQKHHIWPHWGH:ODDPVH8UDLQHUVVFKRRO :87 HHQGHFUHWDDOHUNHQGRSOHLGLQJVRUJDDQ LQGHVSRUW(H:87OHLGWWUDLQHUVEHJHOHLGHUVFOXEEHVWXXUGHUVVSRUWIXQFWLRQDULVVHQUHGGHUVHQ] RS(H:87LVHHQVDPHQZHUNLQJVYHUEDQGWXVVHQ7SRUW:ODDQGHUHQGH:ODDPVH7SRUWIHGHUDWLHHQ GH:ODDPVHXQLYHUVLWHLWHQHQKRJHVFKROHQPHWHHQRSOHLGLQJ0LFKDPHOLMNH3SYRHGLQJ 03 (H:87KHHIWQDOJHPHHQRYHUNRHSHOHQGEHOHLGVRUJDDQ GHVWXXUJURHS HQKHHIWSHUVSRUWHHQ DGYLHVRUJDDQ GHGHQNFHO (HGHQNFHO6HGGHQEHVWDDWXLWDIJHYDDUGLJGHQYDQ7SRUW:ODDQGHUHQ HHQDIJHYDDUGLJGHYDQHONH:ODDPVHXQLYHUVLWHLWPHWHHQULFKWLQJ0LFKDPHOLMNH3SYRHGLQJWZHH DIJHYDDUGLJGHQYDQGHKRJHVFKROHQ03WZHHDIJHYDDUGLJGHQYDQGH:ODDPVH6HGGLQJVIHGHUDWLH 6HG*HG WZHHDIJHYDDUGLJGHQYDQKHW-QVWLWXXWYRRU7SRUWEHKHHUHQUHFUHDWLHEHOHLG -7& HQHHQ GLUHFWHXUVSRUWNDGHURSOHLGLQJ (7/3 (H:ODDPVH8UDLQHUVVFKRRORUJDQLVHHUWQDDVWGHVSRUWWHFKQLVFKHRSOHLGLQJHQ -QLWLDWRU-QVWUXFWHXU &8UDLQHU& 8UDLQHU% RRNGHEHURHSVJHULFKWHRSOHLGLQJHQŃ&DVLVUHGGHUńŃ,RJHU6HGGHUńŃ(XLNHU 6HGGHUń Ń>ZHPEDGFR«UGLQDWRUń HQ Ń7SRUWIXQFWLRQDULVń HQ HQNHOH DDQYXOOHQGH RSOHLGLQJHQ 1HHU info vind je terug op ZZZVSRUWYODDQGHUHQYWV. 180 Structuur van de Vlaamse Reddingsfederatie REDDING De Vlaamse Reddingsfederatie vzw (afgekort RedFed) werd opgericht op 9/11/1985 na een afsplitsing met de zwembond (KBZRB => KBZB). De actieterreinen van RedFed zijn: • promotie van de reddingssport voor jong en oud; • oprichting en ondersteuning van reddingsclubs; • organisatie van reddingscompetities; • aanzetten van jongeren tot sportparticipatie; • organiseren van promotiecampagnes; • aandacht voor kwaliteit in de sport door opleiding van lesgevers/trainers; • promotie van veilige watersportbeoefening; • opleidingen en bijscholingen redder en specialisaties. Meer info vind je terug op www.redfed.be. 181 Bijlagen Structuur van het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB) Zie www.isbvzw.be. 182 Structuur van de Belgische Reddingsfederatie binnen de Wereld Reddingsfederatie REDDING Meer info vind je terug op www.brf-fbs.org. 183 Bijlagen 7WUXFWXXUYDQGH-QWHUQDWLRQDOH6HGGLQJVIHGHUDWLHLQGHZHUHOGYDQGHVSRUW Meer info vind je terug op www.ilsf.org. 184 BIJLAGE 3 - GESCHIEDENIS VAN HET REDDEN REDDING Een beknopte beschrijving van de geschiedenis van het redden alsook van de Internationale Reddingsfederatie, de Belgische en de Vlaamse Reddingsfederatie worden hier ter informatie weergegeven. Inleiding Baden en zwemmen zijn altijd al belangrijke activiteiten geweest voor mensen en dieren. Dieren die zwemmen, doen dit meestal instinctmatig, terwijl de mens dit instinct heeft verloren. De mens moet terug van het begin af starten en dit loopt niet steeds van een leien dakje. Hiervan was men zich reeds bewust in de oudheid, en het redden is steeds beschouwd als een vaardigheid om zichzelf uit een noodsituatie te redden en zo mogelijk ook anderen. Het redden kan dan niet worden losgekoppeld van het zwemmen. Vandaar dat wij hieronder een bondig overzicht geven van de geschiedenis van het zwemmen, maar met bijzondere aandacht voor het redden. +HVFKLHGHQLVYDQKHW]ZHPPHQ Het zwemmen heeft een zeer oud verleden. Overal ter wereld werd het beoefend. In het Oude Egypte en Griekenland werden sporen en tekeningen hiervan gevonden. Gedurende de Middeleeuwen tot ongeveer de 18e eeuw beoefende men het zwemmen weinig. Rond de 19e eeuw doken het zwemmen en de zwembaden op in onze regionen. In Liverpool (Engeland) werd in 1843 het eerste overdekte zwembad gebouwd. In België was dit ruim 20 jaar later, namelijk in Verviers. Het eerste Vlaamse overdekte zwembad was het ‘Van Eyckbad’ in Gent dat geopend werd in 1886. Aanvankelijk bouwde men slechts weinig nieuwe zwembaden. Maar tussen 1965 en 1975 kwam er een grote toename, een echte ‘zwembadboom’. De zin en het nut die aan het baden en zwemmen werden toebedeeld verschillen van cultuur tot cultuur. Sommige volkeren vonden het baden en het zwemmen een middel om via een uiterlijke reinheid een innerlijke reinheid te verkrijgen. Slechts hij of zij die door het water alle uiterlijke onreinheden had weggespoeld, werd waardig bevonden om bijvoorbeeld een heilige plaats te betreden. Dit fenomeen zien wij nu nog steeds in sommige godsdiensten. Terwijl het baden meestal een religieuze plicht was, was het zwemmen eerder een nuttige vaardigheid. De mens moest soms noodgedwongen zwemmen om de natuur te trotseren. Toen al wist men dat het gebruik van dierenhuiden of van kruiken gevuld met lucht de “zwemkunst” vergemakkelijkte. Bij de Babyloniërs en later bij de Grieken bestond de godsdienstige overtuiging dat de geest van een gestorvene geen rust kende wanneer de persoon een verdrinkingsdood was gestorven. Dit zette hen aan om zo veel mogelijk mensen te leren zwemmen. Meer dan bij de Grieken stonden bij de Romeinen het baden en zwemmen hoog in aanzien. Behalve de talrijke thermae kenden de Romeinen zeer grote badplaatsen. Deze werden aanvankelijk enkel bezocht door de deftige en rijke burgers uit Rome. Later zag men zelfs een ware volkstoeloop naar deze badplaatsen, vergelijkbaar met de toeloop naar onze kuststeden. De Romeinen vonden dat het baden en vooral het zwemmen een grote medische betekenis had. Het was onder andere een goed middel om slapeloosheid te bestrijden. Ook in de Middeleeuwen was er sprake van badleven. De badhuizen werden echter beschouwd als poelen van zonde en verderf. Daarom vertoonden zich respecterende personen er zich niet. Het baden en zwemmen in rivieren en in zee was in sommige landen ten strengste verboden. Alle mogelijke positieve aspecten van het baden en het zwemmen, namelijk hygiënische, medische en religieuze aspecten, wogen in deze tijd absoluut niet op tegen het zedelijke taboe. Het is dan ook niet te verwonderen dat de antieke badcultuur tot een dieptepunt zonk. 185 Bijlagen Friedrich Ludwig Jahn (1778-1852) klaagde over het feit dat in verschillende Berlijnse scholen het zwemmen verboden was. Samen met hem hebben vele turnpedagogen het zwemmen weer gepropageerd. Johann GutsMuths (1759-1839) schrijft dat het zwemmen zeer nuttig is en dat het benut kan worden als reddingsmiddel bij watergevaar. Omdat mensen vanuit zichzelf op latere leeftijd niet zullen leren zwemmen vond hij dat zwemles een deel van de volksopvoeding moest worden. Door het zwemmen wordt het lichaam gereinigd en de spieren versterkt. Hij voegt dus aan het religieuze en medische aspect een praktisch en functioneel aspect toe aan de zwemkunst, namelijk zichzelf of een ander in geval van nood beschermen tegen de verdrinkingsdood. Ondanks de verplichte eindterm “kunnen zwemmen in het 6de leerjaar”, wordt er maar weinig rekening mee gehouden tijdens de deliberaties. +HVFKLHGHQLVYDQGH]HOIUHGGLQJ VXUYLYDOVZLPPLQJ De zelfredding wordt beschouwd als een onderdeel van het reddend zwemmen. De zelfredding behoort tot de preventieve handelingen van een verdrinkingsongeval. Hiermee wordt bedoeld: zichzelf in moeilijke omstandigheden kunnen redden in het water, zonder de hulp van derden, of in afwachting van hulp van derden. Overlevingszwemmen is eveneens zichzelf behelpen of trachten te redden wanneer men ongewild in het water terecht komt of in moeilijkheden geraakt bij het zwemmen. Dat een persoon zichzelf moet redden, kan dus een gevolg zijn van: • Onvoorzichtigheid (bijvoorbeeld te ver zwemmen en moeilijk terug kunnen, uit een boot vallen). • Onwetendheid (bijvoorbeeld meegesleept worden door een sterke stroming). • Onvoorziene omstandigheden (bijvoorbeeld krampen). Het overlevingszwemmen is niet nieuw. Reeds bij de oude volkeren vond men deze zwemvorm terug, en dit vooral in de vorm van militaire training. Zo ging men bij de Assyriërs, de oude Egyptenaren en andere Oosterse beschavingen na hoelang personen konden zwemmen met dierenhuiden die met lucht gevuld waren. ,HW RYHUOHYLQJV]ZHPPHQ KHHIW HHQ RSŚDNNHULQJ JHNHQG WLMGHQV GH 8ZHHGH ;HUHOGRRUORJ (H )QJHOVH HQ Amerikaanse marine was namelijk van mening dat ieder wie op zee oorlog voerde - hetzij op een schip, in een onderzeeër of in een vliegtuig - moest getraind worden om te kunnen overleven op zee. Hiertoe namen ze in hun opleidingsprogramma bepaalde basisbehendigheden op. Deze “basic skills of personal survival” waren onder andere: • Het te water gaan vanaf een bepaalde hoogte. • Het onderwaterzwemmen na een oppervlakteduik uitgevoerd te hebben. • Het aannemen van overlevingsvlotposities (al of niet gekleed). • Het watertrappen en wrikken ter plaatse (al of niet gekleed). • Het toepassen van overlevingszwemwijzen (al of niet gekleed). • Het zichzelf behelpen bij spierkrampen. De laatste decennia is er, vooral in de Verenigde Staten, Australië en Groot-Brittannië, ook buiten het leger, een grote interesse ontstaan voor het overlevingszwemmen. Ook in België wordt de nood aangevoeld om de technieken van het overlevingszwemmen grondig te beheersen. Immers heel wat mensen besteden hun vrije tijd nabij of op het water. 186 (HZHUHOGUHGGLQJVIHGHUDWLH REDDING Gedurende de 18e en 19e eeuw werden een aantal reddingsorganisaties opgericht om drenkelingen bij te staan en tot leven te wekken. De oudste organisatie is de Maatschappij tot het redden van Drenkelingen die in Amsterdam werd opgericht in 1767, gevolgd door de Royal National Lifeboat Institution (RNLI) opgericht in Engeland in 1824 en de Royal Life Saving Society (RLSS) die ook in Engeland werd opgericht in 1891. In diverse landen werden reddingsverenigingen opgericht en de interesse tot samenwerking was aanwezig; ze wilden van elkaar leren door diverse reddingstechnieken en ervaringen uit te wisselen. In 1878 werd, onder de leiding van de Franse Reddings Federatie een internationaal congres georganiseerd in Marseille. Dit congres kende een groot succes en was de start van een internationaal forum rond het redden. Van dit ogenblik af zijn de contacten tussen de verschillende reddingsorganisaties ontstaan en dit tot op heden. Diverse congressen en uitwisselingen vonden plaats, maar deze leidden niet noodzakelijk tot de oprichting van een Internationale Reddings Federatie. De dynamische Fransman Raymond Pitet gaf echter het idee niet op en organiseerde in 1900, tijdens de Wereldtentoonstelling in Parijs, een reddingscongres met als doel één wereldfederatie op te richten. Hij bereikte echter zijn doel niet. In 1910 had Parijs te kampen met zware overstromingen en de redders waren altijd paraat. Deze daden van menselijke solidariteit zetten Raymond Pitet weer aan om een nieuw congres te organiseren, en ditmaal in Saint-Ouen, een stadje nabij Parijs. Tijdens dit congres werd op 27 maart 1910 de “Fédération Internationale de Sauvetage (FIS)” eindelijk boven de doopvont gehouden. De FIS werd opgericht door de federaties uit België, Denemarken, Frankrijk, Groot-Brittannië, Luxemburg en Zwitserland. Spanje en Italië konden niet aanwezig zijn op de vergadering, maar onderschreven de stichtingsakte. De FIS vestigde haar zetel vanaf haar oprichting in de Rue Lacroix 28 te Parijs, in de woning van Raymond Pitet. Na de Tweede Wereldoorlog werd de FIS zeer actief en in de jaren 1945 tot 1955 stelde ze zelfs normen vast voor de hulpverlening aan drenkelingen. In de geschiedenis van de FIS moet er hulde gebracht worden aan een zeer groot man die geleefd heeft voor het reddend zwemmen, namelijk Raymond Pitet. Hij werd in Le Havre, een stad in Frankrijk, geboren in 1872. Op elfjarige leeftijd redt hij vier kinderen van de verdrinkingsdood, wat vermoedelijk de start is geweest van zijn immense toewijding voor het reddend zwemmen. In 1899 richt hij de Franse Reddings Federatie op en organiseert hij reeds kampioenschappen voor redders. In 1910 is hij de drijvende kracht achter de oprichting van de FIS en van diverse reddingsfederaties zoals van deze van Tunesië (1910) en Marokko (1913). Hij overlijdt in 1960 en zijn echtgenote neemt het roer over als secretaris van de FIS, tot zij op 5 januari 1983 overlijdt. Op 6 februari 1952 werd de FIS helemaal herboren onder de leiding van Pitet, de naam veranderde in “Fédération Internationale de Sauvetage et de Secourisme et de Sports Utilitaires”. Het sportieve aspect van de redding kwam dus ook aan bod. De landen die lid waren van de FIS waren meestal Europese en Noord-Afrikaanse landen en de organisatie was hoofdzakelijk gespecialiseerd in reddingen in zwembaden en in “stil en vlak water”. Het was dus enigszins te verwachten dat in de jaren zeventig de niet-Europese landen een organisatie zouden oprichten die zich vooral bezig zou houden met de redding aan zee en in de branding. Deze organisatie heette de “World Life Saving” (WLS) en de oprichtende landen waren: Australië, Groot-Brittannië, Nieuw-Zeeland, Zuid-Afrika en de Verenigde Staten. 187 Bijlagen Het heeft verschillende jaren onderhandelen gevergd om de leiders van FIS en WLS rond de tafel te krijgen en ze te overtuigen dat het beter en logischer zou zijn dat het reddend zwemmen in de wereld door één sterke organisatie werd behartigd. Op 24 februari 1993, tijdens de Algemene Vergadering van zowel FIS als WLS die georganiseerd werd door de Belgische Reddings Federatie, zijn te Leuven (België) de FIS en WLS versmolten tot de “International Life Saving Federation (ILS)”. Het secretariaat van ILS is sedertdien gevestigd op het Gemeenteplein 26 te 3010 Leuven, België. ILS is ondertussen uitgegroeid tot een vereniging die meer dan 33.000.000 individuele leden telt in meer dan 135 landen. ILS organiseert tweejaarlijks in de even jaren de wereldkampioenschappen in OLIHVDYLQJZDDUJHPLGGHOGDWOHWHQDDQGHHOQHPHQHQRš FLDOV-QGH oneven jaren organiseert ILS Europese kampioenschappen. ILS organiseert ook tweejaarlijks het wereldcongres van verdrinkingspreventie. De Internationale Reddings Federatie (ILS) is erkend door volgende internationale organen: • Het Internationaal Olympisch Comité (IOC). • De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO: World Health Organisation) van de Verenigde Naties. • De Algemene Vereniging van Internationale Sport Federaties (Sportaccord). • De Internationale Associatie van Wereld Spelen (IWGA: International World Games Association). • De Internationale Masters Games Associatie (IMGA: International Masters Games Association). • De Internationale Militaire Sportraad (CISM: Conseil International du Sport Militaire). • De Vereniging van Olympisch Erkende Sporten (ARISF: Association of IOC Recognised International Sport Federations). • Het Internationale Rode Kruis (IRC: International Red Cross). Eens dat je redder bent, kan je via de International Life Saving Federation (ILS) je diploma laten internationaliseren. Gegevens hiervoor kunnen gevonden worden op de website van ILS: www.ilsf.org. De Belgische en Vlaamse reddingsfederaties Vanaf de oprichting van de Koninklijke Belgische Zwem- en Reddingsbond in 1906, is het redden in België verweven met het zwemmen. Naarmate de activiteiten van het zwemmen stegen met de invoering van waterpolo, schoonspringen, het synchroon zwemmen, enz. schonk men in de KBZRB minder aandacht aan het redden. Hierin is verandering gekomen toen op 9 november 1985 de Vlaamse Reddings Centrale (VRC) werd opgericht en nadien de Belgische Reddings Federatie (BRF). De VRC werd in 1987 erkend door het Bloso en vanaf dat jaar ook gesubsidieerd. De BRF werd in 1990 volwaardig lid van het Belgisch Olympisch en Interfederaal 'RPLW &3-' ZDDUYDQ]LMRDřQDQFL OHVWHXQJHQLHWELMKHWXLW]HQGHQYDQDWOHWHQQDDUGH;HUHOGVSHOHQ De BRF is sinds 1986 lid van de Internationale Reddingsfederatie (de International Life Saving Federation – ILS). In 1990 werd de Ligue Francophone Belge de Sauvetage (LFBS) opgericht, de Waalse vleugel van de BRF. In 2011 werd een naamsverandering doorgevoerd. De VRC gaat voortaan als Vlaamse Reddingsfederatie (RedFed) door het leven. 188 &-.0%+)()6)((-2+774368Ł0-*)7%:-2+ REDDING Meer uitleg over de reddingssport, de proeven en hoe er aan deel te nemen, wordt hier weergegeven. Reddingssportproeven kunnen benut worden als oefeningstools. Ontstaan In zonnige en strandrijke landen, zoals bijvoorbeeld Australië, ontwikkelde zich op het einde van de 18de eeuw een sport die erg populair zou worden: de lifesaving sport. Verschillende clubs organiseerden wedstrijden tussen de leden van één club of tussen verschillende clubs uit dezelfde regio. De sport won aan populariteit, aanvankelijk in Australië, Nieuw Zeeland en Zuid-Afrika, maar is nu meer en meer populair in de hele wereld. In het begin van de 19de eeuw werden er al internationale wedstrijden gehouden. In België werden er reeds vanaf 1938 wedstrijden in het zwembad georganiseerd. De strand- en zeecompetities winnen sinds 2000 ook in België aan populariteit. In 2001 werd voor de eerste keer een strand- en zeekampioenschap ingericht. In 2002 werd dit met succes herhaald en volgde er een Belgisch kampioenschap. Sindsdien vinden deze jaarlijks plaats. Betekenis -QGHUHGGLQJVVSRUWNDQPHQQLHWRPGHERRGVFKDSKHHQZHHVřWRPHHQOHYHQWHUHGGHQ-QGH]HVSRUWWDN wordt dus niet alleen het competitieve element maar ook het praktisch nut beoogd. In landen waar het redden een onderdeel vormt van het algemeen veiligheidsonderricht, zijn reddingscompetities zeer in trek. Onder het motto “sportieve wedijver ten gunste van de medemens” voelen meer en meer jongeren zich aangetrokken tot deze competitievorm waarin men zich niet alleen moet meten in de zuivere snelheidsproeven, maar waarin het beheersen van sporttechnische vaardigheden in het water belangrijker zijn. De reddingssport omvat niet alleen diverse zwembadproeven, maar ook zee- en strandproeven. De link tussen het redden en de reddingssport is zeer nauw. De reddingssport baseert zich op het zo goed mogelijk beheersen van onderdelen van een reddingsactie. De competitie zorgt er voor dat de atleet zich optimaal traint om zo goed mogelijk te kunnen optreden tijdens een echte reddingsactie. De Vlaamse Reddingsfederatie (RedFed) wakkert de reddingssport in Vlaanderen aan, door in iedere provincie diverse reddingsclubs op te richten en de jeugd te sensibiliseren voor deze fascinerende sport. De inspanningen blijven niet zonder succes. Dankzij de puike resultaten op de Wereldspelen, de Wereld- en de Europese kampioenschappen komt de reddingssport meer en meer in de belangstelling. Het Agentschap voor de Bevordering van de Lichamelijke Ontwikkeling, de Sport en de Openluchtrecreatie, kortweg het Bloso genoemd, de Vlaamse Sport Federatie (VSF), het Belgisch Olympisch en Interfederaal Comité (BOIC) erkennen en ondersteunen de reddingssport. RedFed is als sportfederatie, maar ook als humanitaire federatie, erkend door sportinstanties in Vlaanderen, zoals het Rode Kruis Vlaanderen, de Vlaamse universiteiten, de professionele bachelor opleidingen of anders Hogescholen, de Bond voor Lichamelijke Opvoeding (BVLO), de Stichting Vlaamse Schoolsport, enz. De Vlaamse Reddingsfederatie is de draaischijf van de reddingsopleiding en reddingssport in Vlaanderen en zorgt voor een constante promotie voor de reddingsopleidingen en reddingssport. Verspreid over een 30-tal reddingsclubs telt RedFed momenteel meer dan 2.500 aangesloten leden in Vlaanderen. 189 Bijlagen Disciplines van de reddingssport De reddingssport omvat de volgende vijf disciplines: • Zwembaddisciplines – individueel en in teamverband. • Simulated Emergency Response Competition (SERC) discipline in teamverband. • Ocean/beach (oceaan/strand) discipline – individueel en in teamverband. • Surfboats discipline in teamverband. • -QŚDWDEOH6HVFXH&RDW -6& GLVFLSOLQHLQWHDPYHUEDQG Van elke discipline bestaat er een apart technisch reglement waarin de wedstrijden en de wedstrijdmodaliteiten uitgelegd worden. Soorten competities In Vlaanderen kent men de volgende competities: club, inter-club, provinciale, Vlaamse, nationale en internationale competities georganiseerd door RedFed in Vlaanderen. Wedstrijden en proeven A. Zwembad discipline De zwembad discipline kan georganiseerd worden in een 50m of een 25m zwembad, al dan niet overdekt. Deze discipline bestaat uit de volgende proeven: Individuele proeven (voor heren en dames) • 100 of 200m hinderniszwemmen (Obstacle Swim). • 50 of 100m popredden met vinnen (Manikin Carry with Fins). • 50 of 100m reddingscombiné (Rescue Medley). • 50m popredden (Manikin Carry). • 50 of 100m popslepen met een gordel en vinnen (Manikin Tow with Fins). • 100 of200m Super Lifesaver (Super Lifesaver). Team proeven (voor heren en dames) • 4x50m hinderniszwemmen (Obstacle Relay). • 4x25m popredden (Manikin Relay). • [PJRUGHODŚRVVLQJ 1HGOH\6HOD\ • Lijnwerpen (Line Throw). B. Ocean/beach discipline De ocean/beach discipline (soms ook openwaterdiscipline genoemd) kan georganiseerd worden in een zee, een meer of een plas. Deze discipline bestaat uit de volgende proeven: Individuele proeven (voor heren en dames) • Beach Flags. • Beach Sprint (70m of 90m). • Beach Run (1km of 2 km). • Surf Race. • Board Race. • Surf Ski Race. • Run-Swim-Run. • Oceanman/Oceanwoman. 190 Team proeven (voor heren en dames) • Beach Relay (4x90m). • Surf Relay. • Surf Teams Race. • Rescue Tube Rescue. • Board Rescue. • Board Relay. • Oceanman/Oceanwoman Relay. REDDING C. SERC discipline SERC staat voor Simulated Emergency Response Competition. Een team van vier personen komt het zwembad binnen en moet, binnen een tijd van twee minuten, levensreddende vaardigheden toepassen in verschillende gesimuleerde noodsituaties die tegelijkertijd optreden. Alle ongevallen zijn dezelfde voor alle teams. Per ongeval worden de teams beoordeeld door de zelfde jury. De SERC discipline kan georganiseerd worden in een zwembad (al dan niet overdekt), een meer of een plas. Deze discipline bestaat uit de volgende proef: Team proeven (voor heren en dames gemengd) • SERC. D. IRB discipline De IRB discipline kan georganiseerd worden in een zee, een meer of een plas. Deze discipline bestaat uit de volgende proeven: Team proeven (voor heren en dames) • Single Rescue (1D+1C+1P). • Mass Rescue (1D+1C+2P). • Team Rescue (2D+2C+2P). • Rescue Tube (1D+1C+1P). (D: driver – C: crew – P: patiënt) E. Surfboat discipline De Surfboat discipline kan georganiseerd worden in een zee, een meer of een plas. Deze discipline bestaat uit de volgende proeven: Team proeven • Surfboat Open (voor heren en dames). • Surfboat Reserve Grade (voor heren en dames gemengd). • Surfboat onder 19 jaar (voor heren en dames gemengd). 191 Bijlagen BIJLAGE 5 - ENKELE BEGRIPPEN IN VERBAND MET WARMTEREGELING Warmteregeling of thermoregulatie is het vermogen van een organisme om zijn lichaamstemperatuur binnen bepaalde grenzen te houden, zelfs wanneer de omgevingstemperatuur zeer verschillend is. De mens heeft een warmbloedig lichaam. De meeste lichaamswarmte wordt gegenereerd door verbrandingsprocessen in diepe organen zoals de lever, de hersenen en het hart en in de samentrekking van skeletspieren [*]. Er zijn vijf systemen van warmteverlies/winst: 1. Convectie. 2. Geleiding of conductie. 3. Straling of radiatie. 4. Verdamping of evaporatie door zweten. 5. En in mindere mate door respiratie, urinatie en defecatie. evaporatie Radiatie inwendige warmte conductie convectie warmteproductie warmteverlies Als de huidtemperatuur hoger is dan de omgevingstemperatuur, kan het lichaam warmte verliezen door straling en geleiding. Maar, als de omgevingstemperatuur hoger is dan die van de huid, bouwt het lichaam warmte op door straling en geleiding. In dergelijke omstandigheden is de enige manier waarop het lichaam zich kan ontdoen van warmte de verdamping. Dus, als de omgevingstemperatuur hoger is dan de huidtemperatuur, zal alles wat de verdamping voorkomt (zoals een warme vochtige omgeving) ervoor zorgen dat de kerntemperatuur stijgt. De hersenen creëren veel warmte door de talloze reacties die optreden. Zelfs het proces van denken doet warmte ontstaan. Het hoofd heeft een complex systeem van bloedvaten die de hersenen behoedt voor oververhitting doordat zij bloed naar de dunne huid van het hoofd jaagt, waardoor warmte verloren gaat. Het evenwicht tussen warmteproductie en -verlies bepaalt de lichaamstemperatuur. [*] +X\WRQ%' ,DOO.) 8H[WERRNRI1HGLFDO4K\VLRORJ\ WKHGLWLRQ 4KLODGHOSKLD)OVHYLHU7DXQGHUVS 192 REDDING % (HZDUPWHUHJHOLQJLQNRXGZDWHU Wanneer een lichaam ondergedompeld wordt in koud water, zorgen een aantal thermoregulatorische reacties voor een beperking van het warmteverlies enerzijds en voor een verhoging van de warmteproductie anderzijds. ,HWZDUPWHYHUOLHVEHSHUNHQ Om het warmteverlies te beperken, zullen de hersenen prikkels sturen met een perifere vasoconstrictie en ‘kippenvel’ tot gevolg. De vasoconstrictie De vasoconstrictie (dit is het vernauwen van de bloedvaten) zal een verandering in de warmteregulatie teweegbrengen; de isolatiecapaciteit van de huid zal hierdoor veranderen en de huid zal beter isoleren. De huid zelf neemt redelijk snel de temperatuur van de omgeving aan, terwijl de dieper gelegen delen warmer blijven. Aangezien er weinig isolerende vetlagen zijn op het schedeldak ondergaan de bloedvaten rond het hoofd in veel mindere mate een actieve vasoconstrictie, uiteraard om te verhinderen dat de hersenen al te vlug onderkoelen. De afkoeling van de hersenen moet immers worden beperkt, aangezien deze van zeer groot belang zijn voor het adequaat vervullen van de lichaamsfuncties. In de hoofdhuid zijn er weinig zenuwen die de vasoconstrictie veroorzaken van de bloedvaten rond de schedel. De zenuwen blijken ook traag te reageren op koude prikkels. Het hoofd voelt bovendien niet koud aan, in tegenstelling tot andere lichaamsdelen onder dezelfde voorwaarden. Het is immers zo dat er slechts weinig koude receptoren in de hoofdhuid aanwezig zijn; om die reden merkt een drenkeling niet zo snel dat het nodig is het hoofd extra te beschermen. Het hoofd kan dus beschouwd worden als een lichaamszone met een groot warmteverlies. Volgens sommige auteurs verliest een ondergedompelde drenkeling via het hoofd, de nek en de hals de helft van de door het lichaam geproduceerde warmte; de andere helft verliest hij langs de overige delen van zijn lichaam. Het is bijgevolg zeer belangrijk drijf- en zwemtechnieken te propageren die het hoofd, de hals en de nek tegen extreme afkoeling beschermen. Technieken die de onderdompeling van het hoofd impliceren zijn dus niet bruikbaar in koud water. Deze laatste technieken, waaronder de bekende ‘paddenstoel’YORWZLM]H HQ GH GURZQSURRřQJVWHFKQLHNHQ KHEEHQ hoofdzakelijk tot doel drenkelingen drijvend te houden, zonder belang te hechten aan het ‘boven water’ houden van het hoofd. Bij deze technieken moeten de drenkelingen eerst hun longen maximaal met lucht vullen en nadien zo veel mogelijk lichaamsdelen (en dus ook het gezicht) onderdompelen. Deze technieken zijn ontstaan in zwembaden waar het water warmer is en waar het probleem van de hypothermie zich niet stelt. (HłSDGGHQVWRHOŃYORWZLM]HHQGURZQSURRřQJVWHFKQLHNHQ]LMQGXVYHURXGHUG en mogen niet meer aangeleerd worden als goede overlevingstechnieken. 193 Bijlagen Onderdompeling van het gezicht na een diepe inspiratie leidt niet alleen tot een aanzienlijk warmteverlies, maar ook tot een verlaging van de hartslag (bradycardie), met soms hersenhypoxie (een tekort aan zuurstof in de hersenen) en vaak bewustzijnsverlies tot gevolg. Bovendien zal het vertoeven in koud water meestal hyperventilatie (overvloedig in- en uitademen) uitlokken, zodat het inhouden van de adem (en dus de WRHSDVVLQJYDQGHGURZQSURRřQJVWHFKQLHN RQPRJHOLMNZRUGW Bij onderdompeling in koud water is het voor de drenkeling van levensbelang een optimaal drijfvermogen te combineren met een maximaal warmtebehoud. Dit is niet mogelijk bij toepassing van vlottechnieken waarbij het hoofd ondergedompeld wordt, aangezien deze de kerntemperatuur snel doen dalen tot aan de grens van de hypothermie. Er treedt dan een gevoel van misselijkheid op, met hoofdpijn, spierkrampen en wat men in het Engels “spiritual failure” noemt. “Spiritual failure” duidt op het verlies van de wil om verder te leven (een vorm van apathie) en houdt vermoedelijk verband met een tekort aan suikers in het bloed (hypoglycemie) als gevolg van de overdreven en langdurige warmteproductie. “Spiritual failure” is ook een oorzaak van overlijden wanneer te veel warmte is verloren gegaan. Wij herhalen dus dat het bewaren van de lichaamswarmte prioritair moet zijn bij iedere overlevingstechniek. De vasoconstrictie is maximaal bij een watertemperatuur onder de 20°C. Wanneer de watertemperatuur minder dan 12°C bedraagt, schiet na verloop van tijd de vasoconstrictie vaak tekort. Deze verminderde vasoconstrictie wordt “koude vasodilatatie” of “hunting” genoemd, en wordt veroorzaakt door de verlamming van de bloedvaten door de koude. In feite is dit een geleidelijk in werking tredend verdedigingsmechanisme van het lichaam tegen het afsterven (necrose) van de weefsels die weinig bebloed werden. Er zijn nog geen middelen of methoden gevonden om de bloedvaten tegen deze “koude verlamming” te beschermen. Vaak voorkomende symptomen zijn rode huid met plekken en jeuk op de aangetaste zones. Kippenvel De hersenprikkels veroorzaken bovendien het zogenaamde “kippenvel”, het verschijnsel waarbij door samentrekking van de haarspieren de haren rechtop komen te staan. Algemeen wordt aangenomen dat deze ODDWVWHUHŚH[YDQZHLQLJEHODQJLVELMGHPHQV&LMYDFKWGLHUHQGDDUHQWHJHQKRXGHQGHYDFKWKDUHQRSGH]H ZLM]HZDUPHOXFKWYDVWHQLVGH]HUHŚH[GXVYDQJURWHEHWHNHQLVELMGHSURWHFWLHWHJHQNRXGH (HZDUPWHSURGXFWLHYHUKRJHQ De warmteproductie zal toenemen door zowel een verhoging van de activiteiten in de organen (verhoogd metabolisme), als door een tonusverhoging in de spieren. Dit laatste zal eerst leiden tot rillen, nadien tot beven en klappertanden. Deze reacties kunnen de warmteproductie verhogen. Door spierarbeid gaan de bloedvaten weer uitzetten, wat weer voor een snellere afkoeling kan zorgen. B. Factoren die de temperatuur beïnvloeden Wij bespreken hier een aantal factoren die de huid- en kerntemperatuur beïnvloeden; wij maken een onderscheid tussen “aan het individu gebonden factoren” en “ aan het milieu gebonden factoren”. Aan het individu gebonden factoren De hoeveelheid vetweefsel De onderhuidse vethoeveelheid is een belangrijke, zo niet de belangrijkste beschermende factor tegen een koude omgeving. Bij onderdompeling in koud water wordt immers de doorbloeding van de huid en de onderhuidse vetlaag snel bemoeilijkt door vasoconstrictie. Wanneer de onderhuidse vasoconstrictie sterk uitgesproken is, zal een grotere hoeveelheid onderhuids vet beter isoleren dan een kleine vethoeveelheid. Dikkere personen kunnen dus gemiddeld langer overleven in ijskoud water dan magere personen. Behalve isoleren zal het vet ook passief bijdragen tot een beter drijfvermogen: dikkere personen hebben een kleiner soortelijk gewicht en drijven dus beter. 194 REDDING De absolute lichaamsoppervlakte Grotere personen hebben een grotere absolute lichaamsoppervlakte, met andere woorden: er wordt een grotere contactlaag blootgesteld aan het koude water, met een groter warmteverlies tot gevolg. Men moet echter rekening houden met de relatieve lichaamsoppervlakte. De relatieve lichaamsoppervlakte Kleinere personen hebben een grotere relatieve lichaamsoppervlakte (dit is de absolute lichaamsoppervlakte gedeeld door de lichaamsmassa), waardoor ze relatief gezien sneller afkoelen. Vroeger ging men er van uit dat zij in koud water sneller afkoelden en hierdoor meer overlevingskansen hadden. Een studie [*] bij 61 personen heeft aangetoond dat kinderen geen beter resultaat hebben dan volwassenen. 61 slachtoffers (leeftijdscategorie: 0,5-60 jaar, gemiddelde 29 jaar) werden onderzocht waarvan 40 mannen en 26 kinderen (<16 jaar). De gemiddelde watertemperatuur was 17°C (bereik: 0-33°C). De gemiddelde onderdompeling voor de 43 overlevenden (70%) was 10 minuten (bereik: 1-38 min). 26 personen (43%) overleefden de situatie met milde neurologische invaliditeit en hadden een gemiddelde onderdompeling ondergaan van 5 minuten (bereik: 1-21 min). Bij de personen die de onderdompeling niet overleefden was de gemiddelde onderdompelingstijd 16 min (bereik: 2-75 min). De leeftijd van de patiënt, de ZDWHUWHPSHUDWXXUHQUHFWDOHWHPSHUDWXXUZDUHQJHHQVLJQLřFDQWHYRRUVSHOOHUVYDQRYHUOHYHQ Het geslacht Aangezien vrouwen meestal meer onderhuids vet hebben dan mannen, zullen zij minder gemakkelijk afkoelen. Vrouwen hebben echter meestal ook een grotere relatieve lichaamsoppervlakte, zodat ze sneller afkoelen. De leeftijd Oudere personen hebben meestal meer vet dan kinderen. Kinderen hebben daarenboven een grotere relatieve lichaamsoppervlakte waardoor ze sneller afkoelen dan oudere personen. De adaptatie Diverse auteurs beweren dat een mens een zekere graad van koude gewenning kan ontwikkelen wanneer hij regelmatig in koude temperaturen vertoeft. Zo werd vastgesteld dat kanaalzwemmers tot 20 uur konden zwemmen in water van 15°C, een temperatuur waarbij schipbreukelingen slechts 4 tot 6 uren konden overleven. Het adaptatieproces wordt gekenmerkt door een verhoging van het metabolisme (de energieproductie), waardoor het warmteverlies wordt gecompenseerd. De lichaamszones Men heeft vastgesteld dat de afkoeling van sommige lichaamsdelen groter is dan van andere. Wij zagen reeds dat het hoofd, de nek en de hals dergelijke zones waren. Dit geldt ook voor de oksels, de schouders (voor en achter) en de lieszone. Met dit gegeven zou men moeten rekening houden bij het ontwerpen van bijvoorbeeld zwem-, surf- en de reddingsvesten. [*] 4 7XRPLQHQD ' &DLOOLHE 6 /RUSHODD 7 6DXWDQHQF 7 6DQWDD /8 3ONNRODG -PSDFW RI DJH VXEPHUVLRQ WLPH DQG ZDWHU WHPSHUDWXUHRQRXWFRPHLQQHDUGURZQLQJ6HVXVFLWDWLRQSS 195 Bijlagen Aan het milieu gebonden factoren De watertemperatuur Algemeen kan men stellen dat een persoon die zwemt in water met een temperatuur van 28 tot 35°C meer warmte produceert dan verliest. In water van 24 tot 28°C zal hij zich meestal ‘comfortabel’ voelen. Bij een watertemperatuur van 21 tot 24°C kan hij zijn lichaamstemperatuur soms nog op peil houden of zelfs verhogen. In water met een lagere temperatuur dan 21°C zal de warmteproductie de afgaven gewoonlijk niet compenseren en zal de zwemmer afkoelen. Men beschouwt een watertemperatuur van 35 tot 36.5°C als een thermisch neutrale temperatuur. Hierin kan iedere drenkeling zeer lang overleven. Spijtig genoeg is er op onze aardbol slechts weinig water met een dergelijke hoge temperatuur. Wanneer de watertemperatuur minder dan 30°C bedraagt, zullen de meeste drijvende drenkelingen, en vooral de magere personen, na een tijd hypothermisch worden. Bij een watertemperatuur van 24°C zal wie drijft in badpak met ondergedompeld hoofd snel afkoelen; na 15 tot 20 minuten zal hij reeds beven en na 40 tot 60 minuten zal hij daarenboven spierkrampen vertonen. Als door lichte (wrik)bewegingen het hoofd boven water wordt gehouden, kan hij in water van 24°C een tiental uren vertoeven voordat dezelfde symptomen optreden. Dit werd reeds in 1964 vastgesteld. De viscositeit (vloeibaarheidsgraad van het water) Naarmate het water kouder wordt, wordt de vloeibaarheidsgraad ervan kleiner (het water wordt ‘minder vloeibaar’). Wanneer een inspanning geleverd moet worden in koud water, ondervindt de zwemmer een grotere weerstand van het water zelf. De golving en de stroming Naarmate er meer golving en stroming in het water zijn, zal een drijvende drenkeling sneller afkoelen, aangezien het water naast het lichaam stroomt en de warmte wegneemt. Ook een zwemmende drenkeling zal hierdoor worden gehinderd, doordat hij steeds over de golven heen moet zwemmen en de stroming hem van zijn koers zal doen afwijken. Beschermende kleding en/of wetsuits Kleding speelt een belangrijke rol in de bescherming van het lichaam tegen afkoeling, vooral wanneer de drenkeling ter plaatse blijft drijven. Het al dan niet aanhouden van kleding is afhankelijk van twee factoren, namelijk de isolerende eigenschap van het kledingstuk enerzijds en het gewicht ervan anderzijds. Goed isolerende kleding voldoet aan twee vereisten: ze moet goed rond het lichaam aansluiten, zonder evenwel de bewegingsvrijheid al te sterk te belemmeren en ze moet dicht ‘geweven’ zijn. Onder deze voorwaarden kan kleding de isolatiecapaciteit aanzienlijk verhogen. In ieder geval zal bij passieve onderdompeling de afkoeling dankzij de kleding een tijd worden uitgesteld, maar de hypothermie zal niet totaal voorkomen worden. Te zware kleding (bv. een jas of laarzen) gebruikt men beter als drijfmiddel dan als isolatiemiddel. Jas of laarzen kunnen immers door een eenvoudige techniek omgevormd worden tot uitstekende drijfmiddelen (hierop komen wij later terug). 196 REDDING In een noodsituatie is het aan te raden zo veel mogelijk kledingstukken aan te houden en zo weinig mogelijk te bewegen. Verder beschikt men best over een vlotmiddel waaraan men zich vastklampt en zorgt men ervoor dat hoofd (en liefst ook de schouders) boven water blijft. Wanneer men daarenboven nog de armen tegen de borst kan drukken om de okselzone te beschermen en de knieën kan optrekken om de liesstreek te EHVFKHUPHQGDQ]DOPHQKHWZDUPWH YHUOLHVWRWHHQPLQLPXPEHSHUNHQHQGHRYHUOHYLQJVWLMGDDQ]LHQOLMN verlengen. Ten slotte kan de ingehouden urine in de urineblaas als een bijkomende warmtebron fungeren. Het aanhouden van hinderlijke kleding tijdens het zwemmen wordt meestal afgeraden. Er werd in dit verband vastgesteld dat een geklede drenkeling 35% méér afkoelt tijdens het zwemmen dan tijdens het ter plaatse drijven. Hoe sneller een drenkeling zwemt, des te sneller zal het opgewarmde water uit de kleding wegvloeien en de drenkeling afkoelen. We mogen dus besluiten dat zwemmen in koud water, ook wanneer men gekleed is, het warmteverlies drastisch zal versnellen: enerzijds door de stroming van het water langsheen het lichaam, anderzijds door de opening van de huidbloedvaten (vasodilatatie) die gepaard gaat met de spierwerking. Kleding zal ook bij het zwemmen de bewegingen beperken en de zwemmer vermoeien. De meesten zijn bovendien niet gewend aan gekleed zwemmen; men zou dit moeten aanleren in de zwembaden. In ieder geval mag men een vlotmiddel, zoals bijvoorbeeld een reddingsboei of -gordel, nooit uitdoen om sneller te kunnen zwemmen. Een drenkeling moet er zich rekenschap van geven dat de keuze tussen ter plaatse drijven en hulp afwachten enerzijds en naar de kust zwemmen anderzijds afhankelijk is van diverse factoren zoals: • De watertemperatuur. • De af te leggen afstand en dus ook de eigen zwemcapaciteit. • Het al dan niet beschikken over vlotmiddelen. Een belangrijke stelregel: laat nooit uw vlotmiddel in de steek, neem het desnoods mee. • Het al dan niet gekleed zijn. Vanzelfsprekend is het een drenkeling niet aangeraden naar de oever te zwemmen wanneer hij zich in water bevindt met een temperatuur lager dan 21°C, isolerende kleding draagt, een vlotmiddel heeft, het hoofd uit het water kan houden en weet dat de af te leggen afstand voor hem te groot is. Mocht hij toch trachten te zwemmen, dan moet hij er zich rekenschap van geven dat hierdoor het warmteverlies groter zal zijn dan de warmteproductie en dat hij spoedig in een hypothermische toestand zal geraken. Insmeren met vet verhoogt de isolatiecapaciteit van de huid Kanaalzwemmers wrijven zich voorafgaandelijk in met vet. Omdat deze isolatieverhogende factor niet van toepassing is bij de gewone drenkeling, gaan wij er niet dieper op in. (H ZDWHUWHPSHUDWXXU LQ KHW ]ZHPEDG LV DOWLMG ODJHU GDQ GH OLFKDDPVWHPSHUDWXXU (LW UHVXOWHHUW LQ ZDUPWHYHUOLHV 8LMGHQV KHW ]ZHPPHQ ZRUGW ZDUPWH JHSURGXFHHUG GRRU VSLHUDUEHLG >RODQJ GH JHSURGXFHHUGHZDUPWHGHDIJHVWDQHZDUPWHFRPSHQVHHUW]XOOHQHU]LFKTXDOLFKDDPVWHPSHUDWXXUJHHQ problemen voordoen. 197 Bijlagen Temperatuur Symptomen 36,0°C Koudegewaarwording • vasoconstrictie van de huid • toename zuurstofopname • kippenvel 35,0°C Milde hypothermie • rillen • zwakke hartslag • mentale verwarring • loomheid en desoriëntatie • verzwakt motorisch vermogen 34,0°C Maximaal rillen • verminderde gevoeligheid apathie • zuurstofopname neemt af misselijkheid 33,0°C Hart aritmie • vertraagde hartslag • rillen kan ophouden en plaatsmaken voor spierstijfheid 32,0°C Matige hypothermie • verminderde reactie op koudeprikkels • verminderde ademhaling • motorisch gedrag is zeer inadequaat • drenkeling heeft grijze en bleke kleur 30,0°C Bewusteloosheid en coma 6HŚH[HQKRXGHQRS • KXLGUHŚH[HQ SLMQUHŚH[ • SXSLOUHŚH[ 29,0°C Circulatiestoornissen • SHHVUHŚH[ 28,5°C 28,0°C Ernstige hypothermie • KDUWřEULOODWLH 26,0°C 24,0°C 198 22,0°C Diepe hypothermie 20,0°C Dood BIJLAGE 6 - VLAGSIGNALEN REDDING 199 Bijlagen BIJLAGE 7 - HANDSIGNALEN Handsignalen werden ontwikkeld door reddersorganisaties om een effectieve communicatie tussen de redders te hebben waar andere communicatieapparatuur niet beschikbaar is. Het vermogen om te communiceren, vooral in een levensbedreigende situatie wordt beschouwd als een belangrijke vaardigheid [*]. Deze signalen zit ook in de basisopleiding van verschillende watersporten, zoals surfen, zeilen, enz. Reddingssignalen Signaal Actie Met een arm boven het hoofd wuiven. Betekenis Ik heb hulp nodig, stuur bijkomende redders. Beide armen gekruist boven het hoofd. Ernstige noodkreet. Een zwemmer is vermist en onder water. Raak het voorhoofd met de vingers. Geen bijkomende hulp nodig. Een arm die boven het hoofd draait terwijl de andere arm horizontaal wordt gehouden. Zoek daar het slachtoffer. [*] -070LIHVDYLQJ4RVLWLRQ7WDWHPHQWŁ047,DQGVLJQDOVIRUOLIHJXDUGV%SULOwww.ilsf.org 200 REDDING Signalen om van richting te veranderen Signaal Actie Twee handen boven het hoofd. Betekenis Zwem verder van de oever. Een hand boven het hoofd. Zwem naar de oever. Een hand gericht naar links. Ga naar links. Een hand gericht naar rechts. Ga naar rechts. 201 Bijlagen BIJLAGE 8 - DE ZELFREDDING Met de zelfredding bedoelt men het zichzelf in moeilijke omstandigheden kunnen redden in het water, zonder de hulp van derden of in afwachting van hulp van derden. De zelfredding bestaat uit het toepassen van technieken waardoor de eigen overlevingskansen aanzienlijk vergroten. Het leren “overleven” is een onderdeel van het redden [*]. Het heeft tot doel geoefende zwemmers te vormen die meer kans hebben om te overleven in gevaarsituaties in en rond het water. Het primair doel blijft dus de strijd tegen de verdrinkingsdood want elke verdrinking is er één te veel. De zelfreddingstechnieken komen neer op een optimaal gebruik van bepaalde vaardigheden en technieken om zo goed mogelijk te drijven, terwijl men toch nog de lichaamswarmte maximaal behoudt. De term “survival swimming” geeft een verkeerd beeld van de optimale overlevingstechniek. Men zou beter spreken over “overleven in water”. Het is niet zozeer het zwemmen, maar eerder het economisch vlotten, waarbij rekening wordt gehouden met afkoeling en uitputting, dat belangrijk is. Afhankelijk van de duur van een verblijf in water met een bepaalde temperatuur zal de lichaamstemperatuur sterk dalen en dit kan dodelijk zijn. Wanneer men in het water raakt, moet men de nuttige kleding aanhouden (betere isolatie) en zo snel mogelijk proberen uit het water te komen. Wanneer dit niet mogelijk is, treft men, in afwachting van hulp, ter plaatse maatregelen ter voorkoming van warmte- en energieverlies, die de kans op overleven vergroten. Het is de bedoeling om in dit deel levensechte technieken voor te stellen om het overleven in water te EHKHHUVHQ&LMGHEHVFKULMYLQJYDQGHYHUVFKLOOHQGHWHFKQLHNHQZLOOHQZLMRQVQLHWEHSHUNHQWRWQVSHFLřHNH situatie. De verschillende vaardigheden dienen immers in verschillende noodsituaties aangewend te worden. Belangrijk is dat men leert kiezen uit diverse methodes. Initiatief nemen en benutten van beschikbaar materiaal zijn erg belangrijk. Een juiste kijk op de situatie is noodzakelijk om de beste oplossing te vinden. Uiteindelijk zijn er bij overleven in het water slechts twee mogelijkheden: succes of mislukking. ;DWHUWUDSSHQHQZULNNHQ Watertrappen met de voeten Watertrappen is een essentiële vaardigheid, zowel in het overlevingszwemmen als in het reddend zwemmen. Het is onmisbaar bij elke handeling in het water waarbij de zwemactiviteit moet worden onderbroken, zoals bij het overschouwen van de toestand, het wachten op hulp, het helpen van een andere zwemmer, het uitdoen en opblazen van kleding. Door rustig water te trappen kunnen we in een noodsituatie het energiegebruik verminderen en de afkoeling afremmen. Meestal gebruikt men de schoolslag-beenbeweging die veel doeltreffender is dan de crawl-beenbeweging. Men kan simultaan (zoals bij schoolslag) of alternatief (zoals bij waterpolo) watertrappen. Het watertrappen kan ook ondersteund worden door een wrikkende beweging van de handen. Wrikken met de handen Een goede zwemmer kan met een rustige wrikbeweging van de handen het hoofd boven water houden. Als hij dan de benen optrekt om de lieszone af te schermen kan hij het warmteverlies sterk beperken. Wanneer men de bovenarmen tegen de romp houdt en enkel met de onderarmen wrikt, beschermt men ook de okselzone. [*] -070LIHVDYLQJ4RVLWLRQ7WDWHPHQW&DVLFDTXDWLFVXUYLYDO7NLOOwww.ilsf.org. 202 3YHUOHYLQJVYORWSRVLWLHV]RQGHUKXOSPLGGHOHQ REDDING De overlevingsvlotpositie (overlevingstechniek zonder voorwaartse verplaatsing) behoort tot één van de onontbeerlijke technieken van de overleving in het water. Het beheersen ervan geeft de drenkeling de kans krachten te sparen, bewegingen tot een minimum te herleiden en zo zijn energie te gebruiken om lichaamsafkoeling tegen te gaan. Belangrijk hierbij is overbodige bewegingen te vermijden, rustig en ontspannen te ademen en het lichaam zo veel mogelijk ondergedompeld te houden (drijfvermogen stijgt). Het drijfvermogen, dat afhankelijk is van de gestalte, de lichaamscompositie en de vetmassa, is individueel erg verschillend. Iedereen moet dus voor zichzelf uitmaken hoe hij maximaal gebruik kan maken van de draagkracht van het water en van eventuele hulpmiddelen, zonder daarbij veel energie te verliezen. Het drijven is een essentiële vaardigheid om te kunnen overleven in het water. Normaal gezien drijven de meeste personen met volle longen. Het gebruik van het drijfvermogen van vooral de longen moet op voorhand goed ingeoefend worden. Iemand die verticaal in het water hangt, kan door een correcte wisselwerking van in- en uitademing uren drijven zonder één vinger te bewegen. Het drijven kan gebeuren op verschillende manieren: Bewegingsloos vlotten op de rug De zwemmer ligt in ruglig, met de armen zij-opwaarts gespreid en gestrekt en de benen zijwaarts gespreid. Hierdoor komt het zwaartepunt onder het perspunt te liggen zodat de zwemmer in evenwicht ligt. Deze techniek is toepasbaar door personen met een goed vlotvermogen. De ademhaling kan op een ontspannen manier gebeuren. De verticale drijfhouding met gezicht uit het water De zwemmer ligt gestrekt in het water. Het hoofd wordt achterover gestrekt zodat mond en neus boven water komen. Om het maximale drijfvermogen in deze houding te bewaren, moet men snel in- en uitademen terwijl het gezicht even buiten water is. Ruggelings vlotten met lichte wrikbewegingen De zwemmer ligt op zijn rug met de armen naast het lichaam. Met beide handen voert hij een wrikbeweging uit ter hoogte van de dijen; met beide benen doet hij een lichte crawlbeweging. Deze houding garandeert een goed evenwicht, en is zelfs vol te houden door zwemmers met een gering vlotvermogen. De ademhaling kan ook hier op een ontspannen manier gebeuren. 203 Bijlagen Kwaldrijven Kwaldrijven is een voorlingse vlotpositie, waarbij het gezicht en het hoofd bijna constant ondergedompeld zijn. De zwemmer ligt voorlings in het water, de benen opgetrokken onder het lichaam en de armen rond de knieën geslagen. Het hoofd hangt neerwaarts en bevindt zich onder het wateroppervlak. Om te ademen worden de armen neerwaarts geduwd en wordt het hoofd omhoog gebracht, zodanig dat mond en neus net boven het wateroppervlak komen. Deze manier van vlotten is zeer economisch omdat het lichaam zich grotendeels onder het wateroppervlak bevindt, wat het drijfvermogen bevordert. Deze techniek is echter afgeraden om lange tijd te overleven aangezien het hoofd voortdurend is ondergedompeld en er hierdoor veel warmte verloren gaat. (URZQSURRřQJVWHFKQLHN (HŅGURZQSURRřQJVWHFKQLHNņLVLQIHLWHHHQYDULDQWHRSKHWNZDOGULMYHQ(HSHUVRRQOLJWYRRURYHUJHERJHQLQ het water met het hoofd onder water, de armen zij-opwaarts gestrekt en de benen naar beneden hangend. De kruin van het hoofd en de schouders zijn zichtbaar aan de oppervlakte. Om te ademen volstaat het om het hoofd te heffen terwijl de armen neerwaarts worden gedrukt. Het gezicht komt hierdoor uit het water zodat men kan inademen. Nadien wordt de ontspannen drijfhouding terug aangenomen. Om dezelfde redenen als hierboven beschreven is ook deze techniek als overlevingstechniek eigenlijk ongeschikt. Overlevingsvlotposities met hulpmiddelen Kleding als hulpmiddel Kleding kan omgevormd worden tot een luchtzak en als zodanig een hulpmiddel zijn bij het drijven. Het al dan niet aanhouden en dus gebruiken van kleding zal afhangen van de watertemperatuur, de af te leggen DIVWDQG GH JHRHIHQGKHLG YDQ GH ]ZHPPHU GH VSHFLřFLWHLW YDQ GH NOHGLQJ HQ] (H ]ZHPPHU PRHW HHQ onderscheid kunnen maken tussen nuttige en gevaarlijke kledingstukken. Zware of wijdmazige kleding, zoals een jas, een wollen trui of laarzen zullen veel water opslorpen, de bewegingen van de zwemmer beperken en deze nog meer vermoeien. Als men niet over een vlotmiddel beschikt en men zwemmend moet overleven, trekt men dergelijke kleding best zo snel mogelijk uit. Als er wel vlotmiddelen beschikbaar zijn, kunnen deze kleren nuttig zijn om de temperatuur van de drenkeling op peil te houden. 204 REDDING 0LFKWHRIřMQPD]LJHNOHGLQJVWXNNHQEOLMYHQRRNZDQQHHU]HQDW]LMQHHQWLMGMHRQGRRUODDWEDDU]HKRXGHQ zodoende een luchtlaag tegen het lichaam (isolatie) en kunnen ook aangewend worden als luchtzak. Vooraleer de zwemmer zich begint te ontkleden, moet hij rustig overdenken welke kleding hij zal uittrekken en welke hij zal aanhouden. Bij het uittrekken van kleding uit katoen of nylon moet hij oppassen, want deze stoffen kleven tegen het gezicht. In geval van nood kan men van kleding luchtzakken maken, die als goede vlotters dienst doen. Het feit dat verscheidene soorten natte kleren lucht kunnen bevatten en vasthouden, heeft in het verleden reeds onschatbare diensten bewezen bij ongevallen in het water. Lucht kan geruime tijd in de kleding worden vastgehouden op voorwaarde dat men de kleren niet te diep onder water trekt of er de lucht niet uit duwt door erop te gaan liggen. Linnen, katoenen en de meeste synthetische kleding is erg geschikt als drijfmateriaal. Dit wil niet zeggen dat andere kledingstukken automatisch moeten weggeworpen worden, integendeel: een zware laars kan een uitstekend vlotmiddel zijn waarmee men uren kan drijven. Uitdoen van kleding Kleding in het water uitdoen is moeilijk en moet regelmatig geoefend worden. a) Uitdoen van T-shirt, polo, hemd of jas Kleding met sluiting vooraan wordt zoals een jas uitgedaan, namelijk in ruglig of al watertrappend: alle knopen of de ritssluiting losmaken, het hemd van de schouders laten afglijden en van de armen laten zakken. Men kan ook het hemd oprollen tot onder de schouders, het achteraan vastnemen, zich onder water laten zakken en het hemd over het hoofd trekken. Kleding die vooraan (half) gesloten is, wordt over het hoofd uitgetrokken. Ook hier kan men het kledingstuk oprollen tot onder de schouders, het achteraan vastnemen, zich onder water laten zakken en het hemd over het hoofd trekken. Of men kan de armen kruisen, het hemd onderaan vastnemen, het over het hoofd trekken en vervolgens de armen uit de mouwen trekken. Ten slotte kunnen kledingstukken ook van het lichaam afgerukt worden. In dat geval zullen ze niet meer als ‘vlotters’ kunnen worden gebruikt. b) Uitdoen van een broek 1e manier: ruglig, losknopen van de broek, ritssluiting openen, crawl-beenslag uitvoeren en de broek naar beneden afschuiven over de enkels. 2e manier: losknopen, onder water gaan en de broek met de handen afduwen tot over de enkels. c) Uitdoen van een jurk 1e manier: watertrappen en de jurk optrekken tot aan de heupen, de armen kruisen en de jurk gekruist onderaan vastnemen en over het hoofd trekken. 2e manier: ritssluiting openen, de armen uit de jurk halen, de jurk naar beneden duwen met de handen. d) Uitdoen van een rok 1e manier: ruglig, losknopen, ritssluiting openen, benen crawl, handen wrikken, onder water gaan en de rok afduwen. 2e manier: watertrappen, losknopen, ritssluiting openen, onder water gaan en de rok met de handen afduwen tot over de enkels. e) Uitdoen van schoenen Schoenen worden één voor één uitgedaan. Dit kan door ze met de andere voet uit te duwen of de voeten op te trekken en de schoenen met de handen uit te trekken. Plastiek bottines zijn wanneer je ze omdraait een ideaal drijfmiddel. 205 Bijlagen Opblazen van kleding in het water De kleren worden over het algemeen het best gevuld door gebruik te maken van de volgende vier technieken: • Het kledingstuk door de lucht zwaaien. • Lucht in de opening kloppen. • Lucht in de opening blazen. • Lucht doorheen de stofwand blazen. a) Een broek vullen met lucht Eerst de broek uitdoen en de pijpen zo laag mogelijk tegen de enkels toeknopen, alsook de ritssluiting en de heupband sluiten. Nadien kan men: • De broek door de lucht zwaaien: de broek vastnemen met beide handen en deze achter het hoofd brengen. Met een krachtige beweging de broek door de lucht zwaaien. Deze zwaaibeweging eindigt met de onderdompeling van de broeksband vlak voor het lichaam. • Lucht in de broekopening kloppen: de opening (heupband) met de ene hand onder het water houden. Met de andere hand lucht en water in de opening slaan. Als er voldoende lucht is in de broek de opening met de handen sluiten. • Lucht in de opening blazen: de heupband met de beide handen vastnemen en onder water houden. Zich laten zakken en uitademen in de opening, zodat de longinhoud in de broek geblazen wordt. Dit verschillende malen herhalen tot de broek goed vol is. • Lucht doorheen de stofwand blazen: nadat de broek op een van de drie eerder beschreven manieren is opgeblazen, kan ze bijgevuld worden door lucht doorheen de stofwand te blazen. b) Een hemd vullen met lucht • Het hemd door de lucht zwaaien: het hemd uitdoen, een knoop leggen in de mouwen, het hemd over de schouder leggen en vastknopen aan de boord. Het hemd omdraaien zodat het als een slabbetje vóór het lichaam hangt. Op de rug gaan liggen, de onderzijde vastnemen en deze door de lucht zwaaien. • Lucht in het hemd kloppen: het hemd onderaan vasthouden en met de andere hand lucht en water onder het hemd kloppen. • Lucht in het hemd blazen: als de kraagband los is, kan men deze over de kin trekken en lucht in het hemd blazen. • Lucht doorheen de stofwand blazen. c) Een jas vullen met lucht • De jas door de lucht zwaaien: de armen in de mouwen houden en de jas van achteren over de rug en het hoofd trekken. Nadien de jas onderaan vastnemen en lucht vangen zoals bij een hemd. De uiteinden onder water houden om de lucht te vangen. 206 REDDING d) Een rok vullen met lucht • De rok door de lucht zwaaien: de rok gewoon aanhouden, op de rug liggen en de rok vastgrijpen aan de onderkant, de rok door de lucht zwaaien. • Lucht in de rokopening kloppen: de rok gewoon aanhouden en onderaan vasthouden. Met de andere hand lucht en water onder de rok kloppen. e) Schoenen en laarzen vullen met lucht • De schoenen en/of laarzen worden gewoonweg omgekeerd op het water gelegd. Drijven met kleding a) Drijven met een broek De opgezwollen broek (echte luchtworsten) biedt zeer vele mogelijkheden tot drijven. Men kan de heupband gewoon vasthouden en ruggelings drijven. De heupband kan tussen de enkels of de knieën geklemd worden, terwijl de zwemmer op zijn rug blijft drijven. De broek kan ook gebruikt worden om de romp te ondersteunen. Men kan verticaal drijven en de broek vóór zich vasthouden of zelfs één arm tussen de opgeblazen broekspijpen leggen en de heupband dichtsnoeren met de hand. Ook kan men voorlangs op de broek liggen door onder elke arm een pijp te leggen. Men kan ook de pijpen aan elkaar binden, het hoofd er doorheen steken en de heupband dichthouden met één hand: een echte reddingsboei. b) Drijven met andere kledingstukken Met overige kledingstukken, zoals een hemd of een rok gebruikt men steeds dezelfde drijfmanier. Deze kledingstukken zijn aan de romp bevestigd en de bevestiging bepaalt de drijftechniek. c) Drijven met schoenen en/of laarzen Men ligt meestal op de rug met de schoenen/laarzen vóór de romp. Ook kan men laarzen onder de oksels houden. 207 Bijlagen Andere drijvende voorwerpen als hulpmiddel Alles wat drijft en wat men kan vastnemen, is bruikbaar; niet enkel gespecialiseerd reddingsmateriaal ]RDOV]ZHPYHVWHQUHGGLQJVERHLHQYORWWHQHQ])HQRPJHNHHUGHHPPHUKRXWHQSODQNHQOHJHŚHVVHQOHJH spuitbussen, autobanden, dozen, kussenslopen, stukken kurk, plastieken vuilniszakken, ballen, ballons, enz. zijn allen uitstekende drijvende voorwerpen. Een eenvoudig laken dat met lucht wordt gevuld, kan gedurende uren een uitstekend vlotmiddel zijn voor meer dan tien personen. Een noodle is zeker een even effectief drijfmiddel als een reddingsgordel. 3YHUOHYLQJV]ZHPZLM]HQ Overlevingszwemwijzen zijn technieken waarbij de zwemmer zich verplaatst in het water, op een voor hem zo comfortabel mogelijke manier. Een goede zwemstijl is een hoofdvereiste om de veiligheid in het water te optimaliseren; het aanleren van de juiste zwemtechnieken is dus noodzakelijk. Bij het overlevingszwemmen ligt het accent vooral op het economisch bewegen, zonder daarbij te vergeten dat snelheid op bepaalde ogenblikken van groot belang kan zijn. Het trainen van uithouding en snelheid is onontbeerlijk om in elke situatie fysiek paraat te zijn. Uithoudingszwemmen Uithoudingszwemmen of zo economisch mogelijk zwemmen wordt toegepast bij het zwemmen over lange afstanden, tegen de stroom in of in alle andere situaties waar het slachtoffer een lange tijd ter plaatse moet zwemmen. Normaal gezien is de schoolslag de meest gebruikte slag, maar andere zwemslagen zoals de zijslag of de rugslag kunnen ook. Verschillende combinaties van arm- en beenbewegingen kunnen afgewisseld worden om meer spiergroepen aan te spreken en aldus kramp en vermoeidheid tegen te gaan. Het aanleren van ‘gehandicapte zwemstijlen’, waarbij bepaalde ledematen niet gebruikt worden, is van belang om in geval van verwondingen de gekwetste ledematen te kunnen sparen. Het is ook belangrijk dat men regelmatig het zwemmen met kleding oefent, eerst met één, nadien met twee of meer kledingstukken. Het zwemmen met laarzen en een dikke winterjas is ook een nuttige ervaring. Schoolslag is in feite (na vlinderslag) de minst economische zwemslag, het is de enige zwemstijl waar armen en benen onder water tegen de zwemrichting in worden verplaatst. Het is ook niet voor niets de minst snelle slag. De enige reden waarom schoolslag beschouwt wordt als de beste slag om te overleven is omdat het nog steeds de meest aangeleerde en dus gekende zwemslag is. Mocht men crawl als eerste zwemslag aanleren (op een correcte wijze) dan was deze discussie al lang van de baan. Wie technisch goed zwemt, beperkt de weerstand en maximaliseert de stuwing. Op die manier bespaar je energie en verhoog je de overlevingskansen. Dankzij een zeer goed watergevoel zal een drenkeling die technisch goed heeft leren ]ZHPPHQRRNLQPRHLOLMNHRPVWDQGLJKHGHQDXWRPDWLVFKGHPHHVWHš FL QWH]ZHPEHZHJLQJHQXLWYRHUHQ 208 BIJLAGE 9 - BIJZONDERE ONGEVALLEN REDDING A. Nachtelijke ongevallen Er gebeuren zelden verdrinkingen tijdens de nacht. Bij nachtongevallen moeten redder en omstaanders alles doen om het wateroppervlak te verlichten. Dit kan door: • Zaklampen te gebruiken. • Met autolampen het water te beschijnen. • Vensters en deuren van naburige huizen te openen. • Straatverlichting en alle mogelijke andere lichtbronnen gebruiken. Als de drenkeling gezonken is, moet men hem zoeken in de onmiddellijke nabijheid van het ongeval of van de plaats waar hij het laatst werd opgemerkt. Lokaliseer het slachtoffer aan de hand van lawaai, waterringen of luchtbellen. De redder die te water gaat, moet dubbel voorzichtig en aandachtig zijn. Alle richtlijnen beschreven bij de redding overdag gelden ook voor een nachtelijke redding. & 3QJHYDOPHWHHQDXWRWHZDWHU [*] Tal van factoren spelen een rol in een auto-te-water-ongeval. Een voertuig dat onder normale omstandigheden in het water rijdt, zal meestal onmiddellijk na de duik terug naar de oppervlakte stijgen en gedurende een korte tijd horizontaal blijven drijven. De drijftijd is afhankelijk van: • De soort wagen (open of gesloten, groot of klein, bus, camionette, enz.). • De wijze van te water geraken (op de vier wielen, op het dak, op de kant). • De aard van de beschadigingen (deuken, gebroken ruiten, toestand van het koetswerk). • De aard en de plaats van de lading. • De plaats van de motor. Na de drijfperiode helt de wagen naar voor of naar achter naargelang de locatie van de motor. In die positie zinkt het naar de bodem. De meeste auto’s hebben hun motor voorin. De aanwezige lucht ontsnapt vooraan of achteraan, afhankelijk van de wijze waarop de wagen zinkt. De basisrichtlijn is: de auto zo snel mogelijk verlaten. Niet wachten tot het volgelopen is. De overlevingskansen verminderen hoe dieper het voertuig zinkt. [*] Dit hoofdstuk werd opgemaakt door Rik Voorhelst, expert auto te water. 2015. 209 Bijlagen Na de duik in het water: • Veiligheidsgordels losmaken of doorsnijden (weg van de persoon). Eventuele kinderen naar voor halen. • Voorste zijramen openen en zo snel mogelijk ontsnappen. Het verlaten van het voertuig gebeurt steeds rugwaarts, met de beide handen de dakrand vastgrijpen, hoofd eerst met het gezicht naar boven de wagen verlaten. • Indien de ramen niet kunnen geopend worden, deze breken met een reddinghamertje of een zwaar puntig voorwerp. Ogen hierbij beschermen. Resterend glas verwijderen met de elleboog beschermd door kledij of dergelijk en dan de wagen verlaten zoals hierboven beschreven. • • • • • • • 210 Indien de ramen niet kunnen geopend of gebroken worden, de voorste zijdeuren openen. Het lichaam wordt een kwart naar binnen gedraaid, de voeten zoeken een stevige steun. Het slot wordt ontgrendeld en door een krachtig druk met de schouders wordt de deur open geduwd. Zwakke personen of kinderen zullen dat niet kunnen door de tegendruk van het water. Let wel op dat met open deuren het voertuig meestal in minder dan 15 sec. volloopt. Wanneer de ontsnapping langs deuren en vensters niet mogelijk is, moet gewacht worden tot de wagen volgelopen is, daarbij ademend in de kleiner wordende luchtbel. De deuren kunnen dan gemakkelijker geopend worden omdat de druk binnen en buiten gelijk is. ;DQQHHUHUPHHUGHUHLQ]LWWHQGHQ]LMQJDDWGHEHVWH]ZHPPHURIPHHVWřWWHSHUVRRQDOVHHUVWHQDDU buiten door raam of deur. Eens buiten kan hij met één hand als steun op het koetswerk, met de andere hand, anderen naar buiten trekken. Niet zwemmers, hulpbehoevenden of kleine kinderen kunnen tijdelijk op het dak gezet worden, die nadien één per één in veiligheid worden gebracht. Als getuige van een ongeval met een auto te water moet gespecialiseerde hulp ingeroepen worden, maar die zal dikwijls te laat aankomen. Daadwerkelijke hulp kan dan alleen geboden worden door zelf te water te gaan in functie van de moed en de fysische en technische kwaliteiten van de hulpverlener. Bovengenoemde richtlijnen kunnen hierbij ook behulpzaam zijn. Een drijvend voertuig kan eventueel naar de oever getrokken of geduwd worden. Het elektrisch systeem is tegenwoordig zo goed geïsoleerd dat het in de meeste gevallen blijft functioneren, zelfs als de wagen een tijdje onder water is. Daardoor kunnen ramen elektrisch geopend worden. C. IJsongevallen Lichtzinnigheid en overmoed zijn meestal de oorzaken van ijsongevallen. Al te vaak willen personen een net toegevroren waterplas testen op zijn draagvermogen, maar vallen ze er doorheen. Het is dus noodzakelijk dat iedereen en vooral kinderen, duidelijk gemaakt wordt waarmee men rekening moet houden alvorens zich op het ijs te wagen. Het is bovendien nuttig te weten dat niet alle ijs hetzelfde is. De ijsvorming hangt immers nauw samen met de aard en de diepte van het water, de bodem en de waterweerstand. REDDING De ijsvorming De dikte van het ijs is een belangrijke factor voor de veiligheid van de schaatser. De dikte is niet altijd afhankelijk van de vorstperiode. Dit is wel het geval bij stilstaand water, waarin de ijsvorming op een andere manier gebeurt dan in stromend water. Bij stilstaand water (of weinig stromend water) vindt de ijsvorming aan de oppervlakte plaats. De bovenste waterlaag komt in contact met de koude luchttemperatuur en koelt af, zodat de dichtheid en het gewicht van de waterdeeltjes vergroten. Bij een temperatuur van + 4°C heeft het water zijn grootste dichtheid en gewicht. Als de bovenste waterlagen nog verder afkoelen, vindt er ijsvorming plaats. Bij stromend water worden de waterdeeltjes voortdurend gemengd ten gevolge van stroming en turbulenties, zodat het water in zijn geheel afkoelt. Eerst worden ijsnaaldjes gevormd, die geleidelijk vergroten tot ijskristallen, ijsstukken en ijsbrokken en die ten slotte een ijsveld vormen dat de stroom doet dichtvriezen. Dit alles gebeurt over een bepaalde afstand en duurt een aantal dagen. Bij stromend water slijt het ijs onderaan af en dit vooral in het midden, waar de stroming het sterkst is. Bij stilstaand water zal de bodemwarmte het ijs aan de oever verzwakken. Bij een modderige en met planten begroeide bodem zullen zowel de ijsvorming als de ijssterkte minder uitgesproken zijn. Omwille van de moerasgassen en luchtbellen is het ijs poreus; het zal bovendien minder aaneensluiten ten gevolge van de waterplanten die er doorheen steken. Ook dient rekening gehouden te worden met een wisselende waterstand. Als het waterpeil stijgt, zal het ijsdek opbollen terwijl bij zakkend water het ijs zal doorbuigen. In beide gevallen zal het ijs verzwakt zijn en kan het bij geringe druk breken. Op plaatsen waar warm of verontreinigd water geloosd wordt, of waar watervogels leven, is het ijs dun en verzwakt, dus onbetrouwbaar. Ook ijs dat zich onder een sneeuwlaag bevindt, is gevaarlijk omdat de zwakke plekken niet gezien worden; bovendien remt sneeuw de ijsvorming door het ijs van de koude luchttemperatuur af te schermen. Of ijs veilig is om op te wandelen of te schaatsen is niet alleen afhankelijk van de dikte, maar ook van de sterkte. Bij een hevige vorst verloopt het vriesproces sneller en is ijs doorgaans minder sterk, door aanwezige luchtbellen. Bij een trager proces bevat ijs minder luchtbellen en is het sterker. De sterkte van het ijs is dus niet alleen afhankelijk van de dikte, maar ook van de structuur. De kleur van het ijs vertelt je meer over de structuur. Hoe meer opgeloste stoffen in het ijs, hoe witter de kleur. Dit is ten nadele van de stevigheid van het ijs. 211 Bijlagen )HQZDNHQHHQELMW Men maakt een onderscheid tussen een wak en een bijt. Een wak is een natuurlijke opening in het ijs en heeft zwakke randen (wak = zwak). De open plek kan ontstaan door wind, stroming, afvalwater of opengehouden worden door vogels. Een bijt is een kunstmatige opening met sterke randen. Meestal door mensen gehakt ten behoeve van watervogels of visvangst. Preventie De preventie bestaat erin het ijs pas te betreden als het dik genoeg is. Het ijs dient 10cm dik te zijn om meerdere personen te kunnen dragen. Het is dus noodzakelijk de dikte te kennen. Tip [*]: Om zelf een schatting te maken van de ijsdikte pas je de volgende regel toe. Elke nacht dat het vijf graden vriest, zorgt voor ongeveer 1 cm ijsdikte. Bijvoorbeeld: het vriest vijf dagen: -2, -4, -5, -3, -3. De ijsdikte is -17/5 = 3,4 cm. Algemeen mag je stellen dat het buitenijs veilig is vanaf 8–10 cm dikte. (H]HOIUHGGLQJ Wie door het ijs zakt, moet vermijden dat hij onder het ijs verdwijnt. Bevindt men zich in een wak, dan kan men het dunne ijs in de richting van de oever stukslaan (met de vuist of de elleboog). Dikwijls heeft men nog steun op de bodem. Mocht men in een bijt zijn gevallen, dan moet men steunen op de harde randen om zich uit het water te hijsen. De redding van derden De redder die een zichtbare drenkeling te hulp komt, zorgt er eerst en vooral voor dat derden die zich nog op het ijs bevinden, van het ijs afgaan. De redder moet hulpmiddelen inzetten met een zo groot mogelijk draagvlak. Gewoonlijk zijn deze niet direct beschikbaar. Daarom kan de redder: • De eigen kleren aan elkaar vastknopen (bv. sjaal, das, broeksriem en dergelijke) en naar de drenkeling reiken. • Een ketting van mensen vormen tot bij het slachtoffer (plat op de buik, de voeten van de voorganger vastgrijpen). Al liggend wordt het lichaamsgewicht over een groter oppervlak verdeeld en bestaat er minder kans dat het ijs verder barst. • Indien hij alleen is en slechts beschikt over een touw, kan hij het touw aan de wal vastbinden en zich in buiklig naar de drenkeling schuiven (benen en armen zoveel mogelijk gespreid). Zodra hij bij het gat komt, moet hij zich op de rug draaien met de benen naar de drenkeling toe, de voeten onder de oksels van het slachtoffer steken en zich aan het touw naar de oever trekken. [*] ;HVVHOVHQ(H&UXLQŁ/21- /RQLQNOLMN2HGHUODQGV1HWHRURORJLVFK-QVWLWXXW 212 REDDING Soms moet een drenkeling onder het ijs worden gezocht. Tot een bepaalde lichaamstemperatuur zal de koude (hypothermie) meestal de overlevingskansen van het slachtoffer doen stijgen. Door de aanwezige lucht in de longen en de opwaartse druk van het water wordt het slachtoffer soms tegen het ijs geduwd en vormt het vanaf de oppervlakte gezien een vlek. De redder kan: • Liggend op de buik (bij voorkeur op een ladder en de benen vastgehouden door een helper) een arm onder het ijs steken. • Als de drenkeling zich wat verder van de ijsopening bevindt, zo mogelijk het gat vergroten door het ijs stuk te slaan (bv. met een steen). D. Bootongevallen Bootongevallen kunnen zeer divers zijn, afhankelijk van onder meer het boottype, van de plaats waar men vaart of van de weersomstandigheden. Wie met een boot wil varen, moet vooral aandacht hebben voor de veiligheid: de boot nooit overladen, voldoende reddingsmateriaal meenemen en ervoor zorgen dat iedereen een goede en stabiele plaats in de boot heeft. Men trekt steeds een reddingsvest aan. Op zee vaart men best loodrecht op de golven in. Bij een ongeval met een boot, blijft men bij het vaartuig; men mag zeker nooit wegzwemmen van een drijvende boot als de walkant ver is: • Een drijvende boot is steeds beter zichtbaar dan een drenkeling. • Vaak wordt de afstand naar de oever onderschat. • Tevens biedt een drijvende boot een bijkomend vlotmiddel. Tijdens de reddingsoperatie moet de redder steeds de drijvende boot in het oog houden om er eventueel drenkelingen naartoe te brengen, die zich dan aan de boot kunnen vastklampen en zich zodoende boven water kunnen houden. E. Ongevallen met meerdere slachtoffers Massa-ongevallen kunnen tal van oorzaken hebben, zoals het instorten van bruggen of steigers, het kapseizen en zinken van schepen of het te water raken van een autobus. Wij kunnen onmogelijk al deze situaties beschrijven en beperken ons tot het gemeenschappelijk aspect: meerdere personen die tegelijkertijd in verdrinkingsgevaar komen. De uitgebroken paniek en het wanhopig gedrag, waarbij de slachtoffers alles en iedereen trachten vast te grijpen, zullen een groot gevaar betekenen voor de zwemmers onder hen en voor de redders. Voor wie in een massa-ongeval betrokken raakt, is het belangrijk kalm te blijven en zich niet te laten meeslepen door de paniekerige stemming van de massa. Men verlaat zo snel mogelijk de groep, eventueel door middel van een eendenduik of onder water zwemmend. Ook de redder zal uiterst voorzichtig moeten te werk gaan. Hij mag nooit zwemmen in de groep drenkelingen, maar moet steeds de dichtstbijzijnde proberen te redden. Een boot zal zeker van pas komen, maar deze mag niet overladen worden. De redder mag zich niet in het water begeven als het niet noodzakelijk is, maar hij werpt vlottende voorwerpen naar de slachtoffers, zodat ze zich drijvende kunnen houden tot het ogenblik van evacuatie. De redder moet steeds voor ogen houden dat het beter is één drenkeling te redden dan te trachten alle slachtoffers te helpen en zelf te verdrinken. 213 Bijlagen F. Zelfdoding Uit nationale statistieken blijkt dat zelfdoding aan ongeveer de helft van het totaal aantal verdrinkingen ten grondslag ligt. Het redden van iemand die door verdrinking zelfdoding wil plegen, komt eerder zelden voor omdat pogingen meestal plaatsvinden op afgelegen plaatsen. Wanneer de redder uitzonderlijk toch iemand die zelfdoding wil plegen uit het water moet halen, dan moet hij goed voor ogen houden dat dit een erg moeilijke en gevaarlijke redding is. Het slachtoffer bevindt zich in een bijzondere gemoedsgesteldheid en zal vaak hevig reageren. Wanneer de drenkeling gebruik heeft gemaakt van zware voorwerpen om sneller te zinken (bv. gewichten in de zakken of een touw met een zware steen), dan kan de redder eerst proberen hem daarvan te ontdoen (bv. door middel van een mes). 214 REDDING 215 Colofon 216 Titel Redding Versie 2016 Uitgever Sport Vlaanderen - Vlaamse Trainersschool Auteur Vlaamse Reddingsfederatie vzw (RedFed) Met medewerking van docenten (Hoger en Duiker-) Redder en leden van de denkcel Redden Samenstelling Harald Vervaecke Met input van: Ruben Behaeghel, Flor Bosmans, Willem De Craene, Bart Dejonghe, Gino Denert, Pascal Lievens, Karel Logghe, Alain Melis, Wim Nuyens, Ivo Roelandt, Annemie Snoeck, Machteld Van De Woestyne, Luc Van den Broeck. Danny Vanparys, Juan Verbruggen en Rik Voorhelst ISBN 9789072833297 D/2016/0436/004