Begrippenlijst categorie rijbewijs Auto (B) Algemene Bepalingen Verkeer Als er over verkeer wordt gesproken, bedoelen we alle weggebruikers. Dus iedereen die gebruik maakt van de weg.De afmetingen die je moet weten van de motor Weggebruikers Iedereen die gebruik maakt van de weg noemen we ‘weggebruikers’, zoals: voetgangers, fietsers, bromfietsers, ruiters, bestuurders van een gehandicaptenvoertuig, van een motorvoertuig of een tram, maar ook geleiders van rij- of trekdieren of vee en bestuurders van bespannen of onbespannen wagens. Er zijn twee verschillende categorieën weggebruikers: voetgangers en bestuurders. Voetgangers Voetgangers zijn personen te voet. De regels voor voetgangers zijn ook van toepassing op: • Personen die te voet een motorfiets, brom-, snor- of gewone fiets aan de hand meevoeren. • Personen die zich voortbewegen door middel van voorwerpen zoals skeelers, een skateboard of een (kinder)step. • Personen die zich voortbewegen in een rolstoel, scootmobiel of ander gehandicaptenvoertuig als zij gebruik maken van het voetpad of trottoir, of oversteken van het ene trottoir naar het andere. Bestuurders Bestuurders zijn alle weggebruikers behalve voetgangers. Een bestuurder is iemand die een voertuig bestuurt, zoals een fiets, motorfiets, bromfiets, auto, tram, bespannen of onbespannen wagen. Maar ook een ruiter of geleider van rij- of trekdieren of vee is een bestuurder. Let op, iemand die zijn hond uitlaat valt hier niet onder, dat is gewoon een voetganger. Ook iemand die rijles geeft of een rijexamen afneemt, valt onder de categorie bestuurders. Ook als hij of zij niet achter het stuur zit. Gehandicaptenvoertuig Als bestuurders van gehandicaptenvoertuigen gebruik maken van het voetpad of trottoir, dan wel oversteken van het ene naar het andere voetpad of trottoir, vallen zij onder de categorie personen te voet, dus voetgangers. Voertuigen Fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, trams en wagens. Motorvoertuigen Om onder de motorvoertuigen te vallen, moet een voertuig gemotoriseerd zijn. Daarnaast mag deze niet langs rails worden voortbewogen. Ondanks dat bromfietsen wel gemotoriseerd zijn, vallen ze niet onder de motorvoertuigen. Dit geldt dus ook voor brommobielen, speed-pedelecs en snorfietsen. Fietsen met trapondersteuning en gehandicaptenvoertuigen vallen ook niet onder motorvoertuigen. Wagens Onder wagens vallen aanhangwagens, bespannen wagens (paard en wagen) en onbespannen wagens (handkar). Dit zijn allemaal voertuigen die niet zichzelf in beweging kunnen zetten, maar moeten worden geduwd of getrokken. Overige voertuigen Dit zijn alle voertuigen die niet onder de bovenstaande categorieën vallen. Dus fietsen, brom- en snorfietsen, gehandicaptenvoertuigen, trams, treinen en metro’s. Er zit een verschil tussen motorvoertuigen en motorrijtuigen. Onder de motorrijtuigen vallen álle motorvoertuigen en daarnaast ook de bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen. Fietsen met trapondersteuning en alle voertuigen die via een rails worden voortbewogen, zijn geen motorvoertuigen én geen motorrijtuigen. Aanhangwagen Een voertuig dat door een ander voertuig wordt voortbewogen of kennelijk bestemd is om zo te worden voortbewogen. Ook opleggers vallen hieronder. Ambulance Een motorvoertuig ingericht en bestemd voor ambulancevervoer. Het zijn voorrangsvoertuigen als zij gebruikmaken van optische en geluidssignalen, te weten een blauw zwaai- en knipperlicht en een tweetonige hoorn. Autobus Een motorvoertuig ingericht voor het vervoer van meer dan 8 personen, de bestuurder niet meegerekend. Bestuurders van een autobus hebben rijbewijs D nodig Snorfiets - Helm niet verplicht (behalve in de binnenstad van bepaalde steden) Mogen gebruik maken van het fietspad (behalve in de binnenstad van bepaalde steden) Blauw kenteken Maximum snelheid 25 km/u Bromfiets - Helm verplicht ook voor kinderen jonger dan 8 jaar Mogen gebruik maken van de rijbaan Geel kenteken Maximum snelheid 45 km/u Brommobiel - Gordel verplicht Mag gebruik maken van de rijbaan Geel kenteken Maximum snelheid 45 km/u Speed Pedelec - Helm verplicht Mag geen gebruik maken van het fietspad Geel kenteken Maximum snelheid 45 km/u Ruiters en geleiders van rij- of trekdieren of vee Deze groep valt onder de bestuurders. Het maakt hierbij niet uit of het gaat om een persoon óp een rij- of trekdier, of ernaast. Als je rijdt op een paard ben je een bestuurder van een voertuig. Dit geldt voor alle rij- en trekdieren en vee. Omdat gewone huisdieren geen rij- of trekdieren of vee zijn, ben je gewoon een voetganger als je de hond uitlaat. Bestuurders van wagens Dit zijn bestuurders van bespannen of onbespannen wagens. Bespannen wagens zijn wagens met één of meerdere paarden ervoor. Beginnend bestuurder Na het krijgen van je eerste rijbewijs ben je als automobilist eerst 5 jaar beginnend bestuurder. Standaardglas Wordt gebruikt in de horeca voor het afmeten van standaard hoeveelheden drank met alcohol. Elk glas heeft op die manier evenveel pure alcohol. Eén standaardglas drank met alcohol wordt in je lichaam in 1 tot 1,5 uur afgebroken. Rijvaardigheid Het goed kunnen besturen van een auto. Kan minder worden door onkunde, of drugs en/of alcoholgebruik. Rijgeschiktheid Lichamelijk en geestelijk gezond genoeg zijn om een auto te besturen. Kan minder worden wanneer je tijdelijk of voor een lange tijd lichamelijk of geestelijk ziek bent. Motorrijtuig Kenteken Unieke cijfer/lettercombinatie die bij een auto hoort en waar deze aan te herkennen is. Gedrukt op de kentekenplaat. Alle gegevens staan in het kentekenregister opgeslagen. De eigenaar van de auto krijgt hiervan een bewijs, het kentekenbewijs (kentekencard). Meewerken verplicht Je bent verplicht om te luisteren naar een politieagent, of iemand met een soortgelijke functie. Ook moet je doen wat ze van je vragen. Bijvoorbeeld stoppen, je rijbewijs en kentekenbewijs (kentekencard) laten zien, of een blaastest doen. Plaats op de weg Iedereen wil graag zo veilig mogelijk aan het verkeer deelnemen. Daarom is er voor iedereen een plaats op de weg. Rijbaan Elk voor rijdende voertuigen bestemd weggedeelte met uitzondering van de fietspaden en fiets/bromfietspaden. Fietsstroken horen wel bij de rijbaan, de rijbaan is dus tussen trottoirs of bermen. Rij strook Door doorgetrokken of onderbroken strepen gemarkeerd gedeelte van de rijbaan. Deze moet wel zo breed zijn dat er een personenauto overheen kan rijden. Dit betekent dat een fietsstrook geen aparte rijstrook is. Weg Openbare weg waar verkeer overheen kan rijden of lopen. Hierbij horen ook bruggen en tunnels, paden en bermen Fietspad Pad voor fietsers en snorfietsers dat apart ligt van de rijbaan. Fietsstrook Speciale strook voor fietsers en snorfietsers, met een plaatje van een fiets erop. De fietsstrook hoort bij de rijbaan. Suggestie(fiets)strook Strook zonder plaatje van een fiets erop, mag door iedereen worden gebruikt. De suggestie(fiets)strook hoort bij de rijbaan. Kruispunt Hier kan en mag je links of rechts afslaan. Kruising Hier kan of mag je niet afslaan. Kan gelijkvloers maar ook ongelijkvloers zijn Voertuigkennis Permanente eisen Technische eisen voor je auto Een auto en alle onderdelen moeten altijd goed werken. Dit moet altijd in orde zijn: • uitlaat • snelheidsmeter (verlicht) • banden (minimaal 1,6 mm profiel) • remmen (ook handrem) • ruiten • spiegels (één binnen- en twee buitenspiegels) • ruitenwissers en ruitenwisservloeistof voorkant • stoelen en gordels • airbags (geen storing, mogen wel uit staan) Afmetingen Een auto mag samen met lading maximaal: • 12 meter lang (met een aanhangwagen 18 meter lang), • 2,55 meter breed en • 4 meter hoog zijn. Lampen Auto’s moeten voorzien zijn van: • dimlicht (2x) • groot licht (2x) • stadslicht (2x) • achterlicht (2x) • remlicht achter (3x) • achteruitrijlicht wit (1x) • mistlicht achter (1x) • richtingaanwijzers (rondom) • kentekenplaatverlichting achter • rode retroreflector achter (2x) Deze lampen moeten altijd goed werken. Een auto mag ook extra lampen hebben, zoals bochtverlichting, dagrijlichten, mistlicht aan de voorkant en parkeerlicht. Controlelampjes De volgende waarschuwingslampjes zijn verplicht: • groot licht (blauw) • mistlicht voor (groen) en achter (geel) • richtingaanwijzers (groen) en alarmverlichting (rood) Voertuigeisen Als je op de openbare weg gaat rijden met een voertuig ben je verantwoordelijk voor de technische staat en het juiste gebruik van dit voertuig. Het maakt niet uit of dit nu een motorvoertuig, bromfiets of fiets is. Het voertuig moet voldoen aan de permanente eisen (algemene technische eisen) en de gebruikseisen. Aansprakelijkheid Voor deze eisen ben je niet alleen als bestuurder verantwoordelijk. Ook de houder of eigenaar van het voertuig is hiervoor verantwoordelijk Algemene technische eisen Je mag niet rijden of laten rijden in een voertuig als dit voertuig: • niet deugdelijk (goed) van bouw of inrichting is; • niet goed genoeg onderhouden is; • zo gebouwd of ingericht is dat de bestuurder onvoldoende zicht naar voren of opzij heeft; • op een andere manier niet voldoet aan de gestelde voertuigeisen. Voor tweewielige en lichte driewielige motorfietsen geldt geen verplichte jaarlijkse keuring, zoals de APK bij de personenauto. Je bent zelf verantwoordelijk voor de staat van de motorfiets. Een jaarlijkse controlebeurt bij een goede motorzaak is daarom zeker aan te raden. De technische eisen komen in het algemeen op hetzelfde neer. Alle onderdelen moeten in een goede staat zijn, goed werken en goed vastzitten. Retroreflectoren Retroreflectoren weerkaatsen licht in dezelfde richting terug als waar het licht vandaan kwam. Ze maken zo het voertuig waar ze op aangebracht zij n zichtbaar. Meestal zijn ze rood, ambergeel of wit. Om te voorkomen dat er andere bestuurders tegenop rij den, is de aanwezigheid van een rode retroreflector aan de achterkant van het voertuig altijd verplicht. Zonder deze retroreflector mag je het voertuig nergens op de openbare weg (dus ook niet in de berm!) neerzetten. Kenteken Aan de kentekenplaat en het voertuigidentificatienummer (VIN) kan een voertuig herkend worden. Dit betekent dat: • het voertuig ook moet voldoen aan de gegevens die op de kentekencard en in het kentekenregister staan; • het voertuig voorzien moet zijn van een goed bevestigde en goed leesbare originele kentekenplaat met goedkeuringsmerk; • het VIN in het chassis of frame ingeslagen en goed leesbaar moet zijn. Als deze (deels) is weggehaald zou dit kunnen betekenen dat het voertuig ooit gestolen is. Afmetingen en massa’s Een personenauto mag maar een beperkte grootte en gewicht (massa) hebben. Deze maximale grootte en maximummassa zijn altijd inclusief eventuele lading. De maximale afmetingen van een personenauto zijn: • 12 meter lang • 2,55 meter breed • 4 meter hoog Een combinatie van een personenauto met een aanhangwagen mag maximaal 18 meter zijn. Lading en slepen van andere voertuigen • Lading op het dak mag niet meer uitsteken dan 20 cm aan beide zijkanten. • Bij het slepen van voertuigen mag de afstand tussen beide voertuigen niet meer dan 5m zijn. • De lading mag bij een personenauto niet meer uitsteken dan 1 m • Als de lading aan de achterzijde van een aanhangwagen meer dan 1 m uitsteekt is een markeringsbord verplicht. • Een aanhangwagen met lading lichter dan 750 kg heeft een wit kentekenplaat met hetzelfde kentekennummer als de auto. • Een aanhangwagen met lading zwaarder dan 750 kg heeft een geel kentekenplaat met een ander kentekennummer dan de auto, én een eigen kentekenbewijs. • De maximale massa rijklaar gewicht van een personenauto is 3500 kg. Banden De banden moeten voldoen aan de volgende technische eisen: • Banden gevuld met stikstof (groen dopje) of lucht. • De banden mogen geen uitstulpingen vertonen. Ze mogen ook geen beschadigingen hebben waarbij het karkas zichtbaar is. • Minimale profieldiepte van 1,6 mm. • De banden moeten in de juiste draairichting zijn gemonteerd. De slijtage-indicatoren in de hoofdgroeven laten zien of de band is versleten. Een reservewiel kan een andere maat hebben dan een normaal wiel. Hiermee mag je alleen in nood rijden. Vervang het wiel zo snel mogelijk en rijd maximaal 80 km/u. 48 • De banden moeten de juiste bandenspanning hebben. Deze is te vinden in het instructieboekje of op een sticker in de deur. • De minimum profieldiepte van winterbanden is 4 mm. • Bij aquaplaning op de weg, gas loslaten. • Bij aquaplaning op de weg met vierwielaandrijving, snelheid verhogen. APK • Een dieselauto moet je voor het eerst na 3 jaar APK laten keuren. Daarna elk jaar. • Een benzineauto moet je voor het eerst na 4 jaar APK laten keuren, de keuring is daarna 2 keer na 2 jaar geldig. Daarna moet je de auto elk jaar laten keuren. Bijzondere wegen, weggedeelten, weggebruikers en verrichtingen Bijzondere wegen Tijdens het rijden op de openbare weg kom je verschillende wegen tegen. Sommige zijn breder en andere juist smaller. Daarnaast kan en mag je op de ene weg veel sneller rijden dan op de andere weg. Op een aantal wegen gelden aangepaste regels. De belangrijkste bijzondere wegen met aangepaste regels zijn: Autosnelweg en autoweg De maximaal toegestane snelheid op een autosnelweg is 130 km/u. Op een autoweg is dit 100 km/u. Deze snelheden gelden alleen als er geen andere snelheid is aangegeven. Op deze wegen is het gevaarlijk om veel langzamer te rijden dan het overige verkeer. Daarom mogen niet alle voertuigen op deze wegen rijden: • Alleen motorvoertuigen die minimaal 50 km/u kunnen en mogen rijden, mogen gebruik maken van de autoweg. • Alleen motorvoertuigen die minimaal 60 km/u kunnen en mogen rijden, mogen gebruik maken van de autosnelweg. Je mag dus niet met een bromfiets op de autoweg of autosnelweg rijden. Ook als een personenauto door technische problemen niet harder kan dan 40 km/u, mag deze de autoweg en autosnelweg niet op. Ook al mag de auto sneller dan 60 km/u rijden. Er zijn ook een aantal andere regels gemaakt om het veilig te houden op de autosnelweg en autoweg. Zo mag je niet: • keren • stilstaan • rijden of stilstaan op de vluchtstrook, een vluchthaven of berm, behalve in noodgevallen. Bij het verlaten van de autosnelweg geef je voor het verlaten op 300m je richting aan. 150 m voor het verlaten van de autoweg. • Om de 100 m vind je een hectometerpaal. Erf Binnen een erf gelden normale voorrangsregels. Vaak is een erf in combinatie met inuitritconstructies om de snelheid te vertragen en het zo veilerger te maken. Binnen een erf zijn er wel een paar regels: • Voetgangers mogen de weg over de hele breedte gebruiken. Zij hoeven dus niet aan de kant te lopen omdat er meestal ook geen trottoirs zijn. • De maximumsnelheid voor bestuurders is 15 km/u. • Bestuurders van een motorvoertuig mogen alleen parkeren op parkeerplaatsen die als parkeerplaats zijn aangegeven. Voorrang en voor laten gaan Begrippen Kruisende weg Weg die van links en/of van rechts komt. Dezelfde weg De weg waar jij op rijdt. Verkeer op dezelfde weg rijdt/loopt in dezelfde richting met jou mee of rijdt/loopt in tegengestelde richting. Voorrang geven Zorgen dat andere bestuurders door kunnen rijden. Inrit- of uitritconstructie Een weg die je over de stoep heen in- of uitrijdt. Belangrijkste regel voorrang (kruisende bestuurders) Bestuurders geven voorrang aan bestuurders van rechts (dus niet aan voetgangers) Uitzonderingen: • Bestuurders geven voorrang aan bestuurders van een tram. • Bestuurders op een onverharde weg geven voorrang aan bestuurders op een verharde weg. Voorrang door borden en/of tekens • Rijd jij op een voorrangsweg dan moet jij voorrang krijgen van bestuurders op de kruisende weg. • Rijd jij op een voorrangskruispunt dan moet jij voorrang krijgen van bestuurders op de kruisende weg. • Bij bord B-6 en/of haaientanden moet jij voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. • Bij bord B-7 en een stopstreep moet jij altijd stoppen en voorrang verlenen aan bestuurders op de kruisende weg. Al deze borden gelden óók voor bestuurders van trams en een militaire colonne of uitvaartstoet! Voor laten gaan bij afslaan • Rechtdoorgaand verkeer op dezelfde weg gaat voor afslaand. Kijk je de voetganger in zijn nek of bek, blijf op je plek. Kijk je hem in het oor, rij dan maar door. • Bij tegemoetkomende bestuurders gaan rechts afslaande bestuurders voor links afslaande bestuurders (korte bocht gaat voor lange bocht). • Een bestuurder van een afslaande tram gaat voor op verkeer dat hem tegemoet komt en verkeer dat naast of achter hem rijdt. Stilstaan en parkeren Stilstaan en parkeren Gebruikmaken van de openbare weg betekent niet alleen dat je erop mag rijden, maar ook dat je erop mag parkeren of stilstaan. Er kunnen veel redenen zijn om te stoppen. Hierin wordt onderscheid gemaakt tussen: • Het stoppen uit verkeersnoodzaak (gedwongen stoppen) • Het stilstaan uit vrije wil (vrijwillig stilstaan) Stoppen uit verkeersnoodzaak Het komt vaak voor dat een bestuurder verplicht moet stoppen, zoals bij een geopende brug, voor een voetgangersoversteekplaats, voor een spoorwegovergang of in verband met andere verkeerstechnische redenen. Als je gedwongen moet stoppen, moet je je aan bepaalde regels houden. Je mag namelijk niet stoppen op: • Het weggedeelte bestemd voor het verkeer uit tegengestelde richting. • Voetgangersoversteekplaatsen. • Oversteekplaatsen voor fietsers. • Een kruispunt (bestuurders mogen een kruispunt niet blokkeren). • Een overweg (het railverkeer mag niet geblokkeerd worden). Vrijwillig stilstaan Het vrijwillig tot stilstand brengen van je motorfiets, dus niet om verkeerstechnische redenen, kan onderverdeeld worden in stilstaan en parkeren. Alle redenen om vrijwillig stil te staan, vallen onder parkeren. Dus ook het vragen van de weg, even telefoneren, of het posten van een brief. Het verschil hiertussen is belangrijk omdat de regels voor parkeren uitgebreider zijn dan de regels voor stilstaan. Het is verboden vrijwillig stil te staan: • Aan die zijde van de rijbaan waar het bord E-2 is geplaatst (verbod om stil te staan). Met uitzondering van de daarvoor bestemde plekken zoals parkeerplaatsen en parkeerhavens. • Op een kruispunt of overweg. • Op een fietsstrook of op de rijbaan langs de fietsstrook. • Op een oversteekplaats of binnen een afstand van 5 meter daarvan. • In een tunnel. • Langs een gele doorgetrokken kantstreep. • Op de rijbaan langs een busstrook. • Bij een bord bushalte ter hoogte van de geblokte markering of, als de markering ontbreekt, op een afstand van minder dan 12 meter van het bord. Let op, hierop is één uitzondering: het stilstaan om direct passagiers te laten op- of afstappen mag bij een bushalte wel. • Op alle plaatsen waar je met je voertuig niet mag komen, zoals doelgroepstroken, verdrijvingsvlakken, puntstukken en trottoirs. • Op de rijbaan van autowegen en autosnelwegen en naastgelegen bermen, vluchtstroken en vluchthavens. Vluchtstroken, vluchthavens en bermen mogen wel gebruikt worden in noodgevallen. • Op plaatsen waar dit gevaar of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken. • Je mag 5 m vóór en 5 m ná een zebrapad (voetganger oversteekplaats) niet stilstaan of parkeren. • Je mag 5 m vóór en 5 m ná een bocht niet stilstaan of parkeren. • Je mag 5 m vóór en 5 m ná een kruispunt niet stilstaan of parkeren. Veiligheid en gebruik van lichten Communicatie Handgebaren • Alleen nette handgebaren mogen. Toeter (claxon) • Mag alleen om gevaar te voorkomen. Alarmverlichting • Mag alleen om gevaar te voorkomen. Flitsen met groot licht (seinen) • Mag alleen om gevaar te voorkomen. Richtingaanwijzers • In veel gevallen verplicht of verstandig. • Verboden als het verwarring geeft. Remlichten • Als (voor)waarschuwing voor het remmen. • Zo weinig mogelijk gebruiken, anderen kunnen zich hieraan ergeren (fel licht). Gevarendriehoek • Niet verplicht bij je te hebben. • Wel verplicht te gebruiken bij pech als: ‒ alarmverlichting niet werkt; ‒ als zelfs met alarmverlichting de auto niet goed gezien kan worden. • Plaatsen op 30 meter afstand in de richting van het verkeer waarvoor je een gevaar vormt. Verlichting voeren Het is verplicht om ‘s nachts dimlicht te voeren. Daarnaast is dit ook verplicht op het moment dat overdag het zicht slecht is. Dit slechte zicht kan komen door neerslag of mist, maar bijvoorbeeld ook door de laagstaande zon. Ook als je onder bomen door rijdt, kan je zicht belemmerd worden door de schittering die de zon tussen de bladeren door geeft. Ook in tunnels moet je dimlicht voeren. Het voeren van verlichting is niet alleen belangrijk om zelf goed te kunnen zien, maar ook vooral om goed gezien te worden. Dimlicht Dimlicht is de normale witte of gele koplamp(en Deze verlichting is overdag bij slecht zicht en ‘s nachts verplicht. Stadslicht Stadslicht zit vaak in de koplamp en is een zwak licht. Tijdens het rijden heeft stadslicht weinig nut omdat het hiervoor te weinig licht geeft. Dagrijverlichting Gaat aan als alle andere verlichting uit is. Mag niet worden gebruikt als andere verlichting verplicht is. Groot licht Groot licht mag alleen gevoerd worden bij nacht. Groot licht mag niet gevoerd worden bij het tegenkomen van andere weggebruikers (dus ook voetgangers) en bij het op korte afstand volgen van andere voertuigen. Mistlicht vóór Mistlicht vóór mag alleen gevoerd worden bij mist, sneeuwval of regen, dat het zicht ernstig belemmert. Bij het voeren van mistlicht vóór mag eveneens stadslicht of dimlicht worden gevoerd. Mistachterlicht Mistachterlicht wordt gevoerd als mist of sneeuwval het zicht beperkt tot een afstand van minder dan 50 meter. Aan het voeren van het mistachterlicht zijn ook nadelen verbonden, omdat de lichtbron sterk verblindend kan werken. Daarom mag het mistachterlicht nooit gevoerd worden bij hevige regenval, in verband met de weerkaatsing van het licht. Achterlicht en kentekenplaatverlichting Het achterlicht en de achter ken teken plaat verlichting, moeten steeds gelijktijdig met groot licht, dimlicht, stadslicht of mistlicht branden. Onjuiste verlichting en verkeerd gebruik Andere verlichting dan de toegestane verlichting is verboden. Zitplaatsen en gordels • Onder 1,35 m < verplicht kinderzitje. • Boven 1,35 m > verplichte autogordel. Verkeersgedrag en verkeersveiligheid Verkeersinzicht en rijgedrag • Asociaal/agressief rijgedrag Jezelf belangrijker vinden dan anderen, in gevaar brengen van verkeersveiligheid. • Sociaal rijgedrag Rekening houden met anderen. • Anticiperen Rekening houden met het gedrag en de fouten van anderen. • Defensief rijden Zo rijden dat je gevaren voorkomt. • Besluitvaardig gedrag Op tijd de goede beslissingen nemen en deze snel en gemakkelijk uitvoeren. Omstandigheden die de rijvaardigheid veranderen (verslechteren) • emotie (positief en negatief) • vermoeidheid • gebruik drugs/alcohol/medicatie • afleiding • lichamelijke problemen Oorzaken ongevallen Jaarlijks overlijden meer dan 600 personen aan de gevolgen van een verkeersongeval. Bijna driekwart van de slachtoffers is een man en een kwart is jonger dan 29 jaar. Niet alleen gebruik van alcohol, slaap- en kalmeringsmiddelen en drugs spelen een belangrijke rol bij het ontstaan van verkeersongevallen, maar ook emoties, afleiding en groepsdruk spelen een grote rol. Een veel kleinere rol spelen de omgevingsfactoren en het voertuig zelf. Belangrijkste oorzaken van verkeersongevallen in percentages 1. De mens (ca. 92%) rijden met een te hoge snelheid, alcohol- of drugsgebruik, vermoeidheid, niet gebruiken van de helm, veiligheidsgordels of beschermende kleding, te weinig rusttijd. 2. Het voertuig (ca. 5%) rijden in een voertuig met onvoldoende bescherming, slecht onderhoud van het voertuig, zoals banden, technisch mankement aan de remmen, verlichting en spiegels. 3. De omgeving (ca. 3%) slechte zichtbaarheid, onvoldoende zicht naar voren, achter en opzij, overstekend wild, weg- en weersomstandigheden. Alcohol en rijvaardigheid Het gebruik van alcohol en verkeer gaan niet samen. Een verstandige bestuurder drinkt nooit alcohol voordat hij gaat rijden. Wanneer iemand met een alcoholpromillage van meer dan 0,5 (220 µg/l) wordt staande gehouden, is dat voor de wet een misdrijf. Voor beginnende bestuurders is deze grens 0,2 promille (88 µg/l). Alcoholhoudende dranken worden meestal gedronken uit standaard glazen. Deze zijn afgestemd op het soort alcohol dat eruit gedronken wordt. Zo wordt bier met een alcoholpercentage van 5% gedronken uit een bierglas, maar jenever met een alcoholpercentage van 40% uit een klein glaasje. Zo beschikt ieder glas over dezelfde hoeveelheid pure alcohol. Het woord “promille” is vooral bekend. Dit is de hoeveelheid alcohol in het bloed. Tegenwoordig wordt echter µg/l (of microgram per liter) als maatstaf gebruikt. Dit is de hoeveelheid alcohol per liter uitgeademde lucht. Grens beginnend bestuurder 0,2 promille = 88 µg/l Grens ervaren bestuurder 0,5 promille = 220 µg • Een Licht Educatieve Maatregel Alcohol en verkeer (LEMA) krijg je bij een alcoholpromillage tussen de 0,5 - 0,8 promille. • Een alcoholslot kun je opgelegd krijgen vanaf 1 promille. • Je kunt een rijverbod van maximaal 24 uur krijgen voor rijden met te veel alcohol op. • 1 standaardglas alcoholhoudende drank blijft 1,5 uur in het lichaam Vermoeidheid Vermoeidheid heeft een negatieve invloed op de rijprestatie. Zorg ervoor dat je altijd in goede, warme en beschermende kleding op je motorfiets zit. Neem af en toe een pauze, gebruik hierbij als richtlijn: na een rit van ca. 2 uur, een pauze van 15 minuten. Volgafstand en reactietijd • De volgafstand bij normale weersomstandigheden is 2 seconden. • De volgafstand in meters is de snelheid delen door twee plus 10 %. Bijv: de volgafstand bij een snelheid van 100 km p/u = 100 : 2 = 50 + 10% = 55 m afstand bewaren. • De reactietijd is gemiddeld 1 seconde. Veilig. Vriendelijk. Verantwoordelijk. www.theorietoppers.nl Autosnelweg max. 100 km p/u tussen 06:00 en 19:00 uur max. 130 km p/u tussen 19:00 en 06:00 uur Slechtere wegomstandigheden Altijd snelheid en volgafstand hierop aanpassen. Let op: • soort wegdek (bijvoorbeeld grind) • slecht wegdek (gaten of scheuren) • wegverkanting in bocht afwezig of negatief (sneller slippen bij hoge snelheid) • nieuw of gerepareerd wegdek (extra glad) • spoorvorming (aquaplaning) Rijbewijs (B) Alle bestuurders van een kentekenplichtig motorrijtuig, dus ook van een bromfiets, moeten in het bezit zijn van een geldig Nederlands rijbewijs. Rijbewijs B (ook voor 2toDrive) geeft de bevoegdheid om een personenauto tot een toegestane maximummassa van 3500 kg te besturen en daarin maximaal 8 personen te vervoeren exclusief jezelf. Je mag met rijbewijs B een auto met aanhangwagen besturen, als de toegestane maximummassa van de aanhangwagen niet meer bedraagt dan 750 kg. Is de toegestane maximummassa meer dan 750 kg, dan mag dat indien de toegestane maximummassa van de auto én de aanhangwagen (de combinatie) niet meer is dan 3500 kg. • Vanaf 16,5 jaar mag je rijles nemen. (2toDrive) • Vanaf 17 jaar mag je begeleid rijden met iemand naast je die langer dan 5 jaar zijn rijbewijs heeft én ouder is dan 27 jaar. Geldigheidsduur De geldigheidsduur van een rijbewijs A, B of AM is 10 jaar en kan daarna telkens met 10 jaar worden verlengd, tot de aanvrager de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Vanaf 65 jaar is de verlenging afhankelijk van de leeftijd, te weten: • Leeftijd tussen 65 en 75 jaar: maximale verlenging met 10 jaar of tot je 75e jaar. • Leeftijd tussen 70 en 75 jaar: verlenging met maximaal 5 jaar. • Leeftijd vanaf 75 jaar: verlenging met 5 jaar en er moet een medische keuring worden overlegd (voor bromfietsrijbewijs AM is geen medische keuring verplicht). Belangrijke punten snelheid en Milieu - Autosnelweg max. 100 km p/u tussen 06:00 en 19:00 uur max. 130 km p/u tussen 19:00 en 06:00 uur min. 60 km p/u Autoweg max. 100 km p/u min. 50 km p/u Aanhangwagen max. 90 km p/u Aanhangwagen max. 90 km p/u Binnen de bebouwde kom max. 50 km p/u Buiten de bebouwde kom max. 80 km p/u Groene streep op de weg max. 100 km p/u 2 strepen op het midden van de weg max. 80 km p/u Geen strepen op de weg max. 80 km p/u (tenzij anders aangegeven) Gevaarherkenning Een los onderdeel van het theorie-examen is de gevaarherkenning. Voor een veilige en verantwoorde verkeersdeelname is het op tijd herkennen van gevaar erg belangrijk. Belangrijke onderdelen Bij het goed beantwoorden van vragen over de gevaarherkenning moet je jezelf een paar vragen stellen: • Is er een direct gevaar? Kijk hierbij ook naar de snelheid, de richtingaanwijzers en de binnenspiegel. • Hoe groot is dit gevaar? • Hoe reageer ik hier het beste op? Keuzemogelijkheden Je hebt bij de vragen over de gevaarherkenning altijd drie keuzemogelijkheden: • Remmen Dit is flink snelheid verminderen of zelfs helemaal stoppen. • Gas loslaten Dit is snelheid verminderen zonder te remmen. Je bereidt je voor op wat kan komen. • Niets Door blijven rijden met dezelfde snelheid. Remmen Je kiest voor remmen als er direct gevaar is. Pas de geldende verkeersregels toe. Let op verkeerstekens, markeringen, obstakels, onoverzichtelijke situaties, smalle wegen en tegenliggers, spelende kinderen of fietsers op de rijbaan. Houdt ook rekening met de weersomstandigheden. Remmen kan ook nodig zijn om een veilige volgafstand aan te houden tot je voorganger. Let ook op het verkeersbeeld achter de auto. Gebruik de binnenspiegel om te beoordelen of er zich een gevaarlijke situatie kan voordoen. Zoals een onverwachte inhaalmanoeuvre van achteropkomend verkeer. Gas loslaten Je kiest voor gas loslaten als er nog geen direct gevaar is, maar wel gevaar zou kunnen ontstaan als je niets doet. Als je een verkeerssituatie niet vertrouwt, zonder dat er direct gevaar (te zien) is, moet je het gas loslaten. Je vermindert dan geleidelijk je snelheid en kunt daardoor sneller reageren als er toch gevaar ontstaat. Niets Je kiest voor niets doen als er helemaal geen gevaar is en dit ook niet te verwachten is. Als de situatie goed te overzien is, je hebt voldoende ruimte rondom het voertuig en er zijn geen (zwakkere) verkeersdeelnemers of weersomstandigheden waar je rekening mee hoeft te houden, kun je doorrijden