Uploaded by stijnpasstoors

Recht

advertisement
Hoofdstuk 1: Inleiding in het recht
1.1 kennismaking met het recht
Het recht regelt veel verhoudingen tussen de mensen onderling, en tussen de mensen en de
overheid. Bij onoverkomelijke problemen kunnen partijen naar de rechter stappen. Het niet-naleven
van rechtsregels stelt veelal sancties.
Ieder mens heeft belangen die hij probeert te realiseren. Daarbij komt he vaak in botsing met de
belangen van andere. Belangtegenstellingen vormen vaak de basis van al dan niet juridische
problemen.
Vb; Van het café, met geluidoverlast dat eindigt in geweld (voorbeeld, pg. 14).
Eigenrichting = in een geschil je gelijk halen door zelf geweld te gebruiken. Het ‘recht van de
(economisch) sterkste’ geld dan.
Als iedereen zelf zijn problemen met andere met geweld gaat oplossen, dan ontstaat er binnen de
korstte keren een complete chaos. In het voorbeeld van het café kan hij de volgende keer met een
mes of pistool aankomen om het op te lossen.
Dit is dan ook de reden dat in het algemeen eigenrichting niet geoorloofd is. In beginsel mag alleen
de overheid het recht met behulp van geweld handhaven. De overheid heeft het zogenoemde
monopolie op de rechtshandhaving met behulp van dwangmiddelen, zoals het opleggen van een
geldboete of gevangenisstraf.
Toch is het in het Nederlandse recht denkbaar dat een burger bij hoge uitzondering zijn probleem via
eigenrichting rechtens geoorloofd mag oplossen. Dat is het geval als de wet uitdrukkelijk in een
specifieke situatie de bevoegdheid tot eigenrichting aan de burger geeft (Artikel 5:44).
In Nederland zijn er lagere rechters en hogere rechters. Deze rechters hebben een eigen terrein
waarop zij rechtspreken. De rechters zijn lid van de zittende magistratuur: we spreken van een
zittende magistratuur, omdat de rechters (rechtelijke ambtenaren) in de rechtszaal blijven zitten als
zij aan het woord zijn.
Een juridisch probleem wordt eerst door een lagere rechter in een van de elf rechtbanken bekeken
en beoordeeld. De rechtbank is het eerste gerecht. De rechtbank kent meervoudige kamers met drie
rechtsprekende rechters, en enkelvoudige kamers met één rechtsprekende. Voorbeelden van
alleensprekende rechters zijn de kantonrechter en de politierechter.
Als een van de partijen het niet eens is met de uitspraak (dit noemen we een vonnis) van de rechter
in de rechtbank, kan hij de zaak aan een hogere rechter voorleggen; hij kan dan in hoger beroep
gaan bij een van de vier gerechtshoven. De rechters bij een gerechtshof (het hof) noemen we
raadsheren, ongeacht of deze rechter man of vrouw is. In de regel spreekt het gerechtshof recht in
een meervoudige kamer, dus door drie raadsheren. Alleen simpele zaken worden door één
raadsheer behandelt.
Als een van de partijen het niet eens is met de uitspraak van het gerechtshof (dit noemen we een
arrest), dan is het onder bepaalde voorwaarden mogelijk om het geschil voor te leggen aan het
hoogste rechtscollege in Nederland, de Hoge Raad; dit heet in cassatie gaan. Ook een rechter in de
Hoge Raad noemen we een raadsheer. De Hoge Raad spreekt recht met vijf raadsheren. In hoger
beroep gaan, is iets anders dan in cassatie gaan. Bij in cassatie gaan wordt er niet opnieuw gekeken
naar de zaak zelf (of er voldoende bewijs/feiten zijn gevonden, enz.), maar wordt er alleen gekeken
of de lagere rechters het recht juist hebben toegepast. Als de Hoge Raad oordeelt dat het recht niet
goed is toegepast, wordt de zaak weer doorverwezen naar een lagere rechter die opnieuw uitspraak
moet doen over de zaak.
Het recht stelt zich ten doel de samenleving rechtvaardig, vreedzaam en efficiënt te ordenen.
Daartoe stelt het recht veelal een sanctie op het niet-naleven van een rechtsregel. Een sanctie is een
middel om naleving van bijvoorbeeld een voorschrift af te dwingen, of is een straf voor een
overtreding.
Het college van burgermeesters en wethouders kan een last onder dwangsom opleggen. Dit wil
zeggen dat de overtreder voor bijvoorbeeld elke dag dat hij de overtreding niet ongedaan maakt,
een geldbedrag moet betalen. Als de aangesproken partij het niet eens is met deze sanctie kan hij
naar de rechter stappen.
Het is duidelijk dat als op een rechtsregel geen sanctie is gesteld, enkele burgers wellicht minder
enthousiast zijn om deze regels na te leven. Maar toch staat er niet altijd een sanctie op het nietnaleven van een rechtsregel (artikel 1:249).
1.2 Indeling van het objectieve recht
Het objectieve recht omvat de rechtsregels die door de overheid zijn vastgesteld of erkend met het
doel de samenleving te ordenen, en die gehandhaafd kunnen worden (alle rechtsregels die op dit
moment in Nederland gelden). Het objectieve recht wordt ook wel aangeduid met positief recht of
geldend recht. Als hulpmiddel om beter inzicht te krijgen in al deze regels zullen we een aantal
veelgebruikte indelingen van het objectieve recht globaal behandelen.
Privaatrecht – Publiek recht
Privaatrecht (of: burgerlijk recht) is het gedeelte van het objectieve recht dat zich bezighoudt met
de rechtsverhouding tussen personen onderling. Onder persoon moet niet alleen de natuurlijke
persoon (de mens) worden verstaan maar ook de rechtspersoon. Een rechtspersoon is een
organisatievorm die voor veel handelingen net als natuurlijke personen aan het rechtsverkeer mag
deelnemen. Een rechtspersoon kan bijvoorbeeld grondstoffen kopen en geld lenen. Voorbeelden
van rechtspersonen zijn de stichting, de vereniging, de naamloze vennootschap, enz.
Tegenover het privaatrecht staat het publiekrecht, dat betrekking heeft op de rechtsverhouding
tussen overheid en burgers. Het staats- en bestuursrecht, evenals het strafrecht en het recht van de
Europese Unie, maken deel uit van het publiekrecht.
-Bestuursrecht- De overheid heeft onder ander tot taak om wetten op diverse gebieden van het
bestuursrecht uit te voeren: denk maar eens aan milieu, bouwen, sociale verzekeringen en
belastingen. Bij de uitvoering van deze wetten nemen bestuursorganen, zoals het bestuur van een
gemeente (het college van burgemeesters en wethouders), provincie (het college van gedeputeerde
staten) en de rijksoverheid (minister) besluiten. Bij het nemen van deze besluiten moet bepaalde
regels in acht genomen worden. Wordt dit niet gedaan dan kan een belanghebbende een juridische
procedure aanspannen tegen dit orgaan.
-Strafrecht- Als een persoon verdacht wordt een strafbaar feit te hebben gepleegd, krijgt hij te
maken met het strafrecht. In het strafrecht is het een zaak tussen de verdachte en de samenleving.
Namens de samenleving treedt het Openbaar Ministerie op die vertegenwoordig wordt door een
officier van justitie.
Het belang van dit onderscheid is dat het privaatrecht de rechtsverhouding tussen burgers onderling
regelt, hier staat het individueel belang centraal staat. Het publiekrecht regelt de verhouding tussen
de overheid en de burgers, hier staat het algemene belang centraal. Ondanks dit duidelijke verschil is
het juridisch mogelijk dat de rechtsverhouding tussen overheid en burgers toch beheerst wordt door
het privaat recht.
Dit vindt plaats indien de overheid als rechtspersoon wordt gezien, dus net als een burger aan het
rechtsverkeer deelneemt. Als de staat bijvoorbeeld met een leveranciers een koopovereenkomst
sluit tot levering, dan neemt de staat op gelijke wijze als een burger aan het private rechtsverkeer
deel. Het publiekrecht is dus alleen van toepassing als de overheid een handeling uitoefent die
uitsluitend en alleen verricht kan worden door de overheid.
Materieel recht – formeel recht
Het materiële recht bevat regels die rechten verlenen en verplichtingen opleggen tussen burgers
onderling en tussen burgers en de overheid, maar ook tussen overheden onderling. Zo wordt een
koopovereenkomst tot levering van bijvoorbeeld fietsen beheerst door materiële recht.
Als er conflicten ontstaan, bijvoorbeeld als de verkoper weigert de verkochte zaken te leveren, dan
zal een beroep moeten worden gedaan op het formele recht (proces recht). Dit zijn regels die
aangeven hoe iemand zijn privaatrechtelijke rechten kan afdwingen tegenover anderen.
Het materiële recht bepaalt dus onder andere dat een schuldenaar die op welke wijze dan ook
tekortschiet in de nakoming van zijn juridische verplichting, in principe de daardoor ontstane schade
moet vergoeden. Zo’n bepaling van materieel recht heeft alleen zin als het formele recht bepaalt
hoe de koper aan die schadevergoeding komt. Het wetboek van Strafvordering (SV) geeft regels voor
de wijze waarop de regels van het materiële strafrecht gehandhaafd kunnen worden.
1.3 Wat wordt verstaan onder recht?
Het begrip recht heeft veel verschillende betekenissen. Als hulpmiddel om inzicht te krijgen in het
begrip recht behandelen we globaal een aantal belangrijke betekenissen van dit begrip. Eerst wordt
de betekenis van het woord ‘recht’ in de zin van objectief recht en subjectief recht, en vervolgens in
de betekenis van (semi)dwingend en aanvullend recht.
Objectief recht – subjectief recht
Het objectief recht bestaat uit een deel van geschreven en ongeschreven regels (normen): wat er
mag, wat er moet, wat er verboden is. Het woord ‘recht’ betrekt dus alle rechtsregels die in
Nederland op dit moment van toepassing zijn.
Het woord ‘recht’ wordt ook gebruikt in de betekenis van ‘het recht’ van de eigenaar of het recht op
een studiebeurs. In dit geval slaat de betekenis niet op het geheel maar op een bevoegdheid van een
persoon (subject) tegenover één of andere personen. Deze bevoegdheid wordt subjectief recht
genoemd.
*het objectieve recht verleent subjectieve rechten. Het is het subjectieve recht dat geen ander een
fiets tegen de wil van de eigenaar gebruikt, omdat het objectieve recht dit bepaalt.
In het Nederlandse recht komen subjectieve rechten toe aan personen. Deze personen, ook wel
rechtssubjecten genoemd, worden verdeelt in twee groepen: natuurlijke- en rechtspersonen.
Rechtssubjecten kunnen dus rechten uitoefen. Deze rechten betreffen meestal zaken; stoffelijke
voorwerpen die van menselijke beheersing vatbaar zijn; huizen, fietsen, boek, enz. (rechtsobjecten).
Dwingend recht – aanvullend recht
*Recht omvat geschreven en ongeschreven rechtsregels. Geschreven rechtsregels worden veelal
aangeduid met ‘wet’. Ongeschreven regels zijn rechtsregels die net zoals geschreven rechtsregels
rechtskracht hebben, maar deze regels zijn niet in de wet opgenomen. ‘Recht’ en ‘wet’ zijn dus geen
synoniemen van elkaar. Als iets in strijd is met een rechtsregel hoeft het dus niet in strijd te zijn met
de ‘wet’.
We vinden in de wet zowel regels van dwingend recht als regels van aanvullend recht. Het
onderscheid dwingend en aanvullend recht speelt met name een rol in het privaatrecht. Het
bestuursrecht kent ook regels van aanvullend en dwingend recht. Strafrecht kent alleen dwingend
recht. In een beperkt aantal bepalingen kent de wet Simi dwingend recht.
De wetgever legt de burgers soms voorschriften op waarvan ze niet mogen afwijken: regels van
dwingend recht. Dwingend recht dwingt onvoorwaardelijk, ook als de betrokken dit niet willen. Als
toch van een regel van dwingend recht wordt afgeweken, dan blijft dit zonder rechtsgevolg (vervalt
de overeenkomst). Dwingend recht is vaak te herkennen aan het woord nietig.
Naast regels van dwingend recht zijn er bijvoorbeeld in het Burgerlijk Wetboek ook heel veel regels
van aanvullend recht te vinden. De wetgever heeft die gemaakt voor het geval partijen niet zelf een
regeling treffen.
Naast de regels van dwingend en aanvullend recht kent de wet in een beperkt aantal bepalingen het
zogenoemde semidwingend recht. Daarin is het partijen toegestaan om van de wettelijke regel af te
wijken… binnen bepaalde, door de wet gestelde grenzen.
1.4 Rechtsbronnen
In een juridisch geschil zijn de geschreven normen veelal ‘slechts’ een handvat om de
oplossingsrichting aan te geven. Bij de vraag naar de rechtmatigheid is de wet dus een hulpmiddel.
Bij het beoordelen van wat in een concreet geval recht is, moeten ook andere bronnen van positief
recht geraadpleegd worden, te weten: gewoonterecht, jurisprudentie en verdragen.
Hoewel de wet ‘slechts’ een van de hulpmiddelen is bij het oplossen van een juridisch probleem, is
de wet ongetwijfeld de voornaamste rechtsbron. Het begrip wet kent twee betekenissen:
-Wet in formele zin- Onder een wet in formele zin verstaan we een gezamenlijk besluit van de
regering en de Staten-Generaal. Als in de benaming van een wet gesproken wordt van ‘wet’ of
‘wetboek’ weten we dat we te maken hebben met een wet in formele zin. Voorbeelden: de
Grondwet, het burgerlijk Wetboek, enz. De benaming ‘wet in formele zin’ zegt alleen maar iets over
de vraag wie de wet heeft vastgesteld, maar zegt niets over de inhoud van de wet.
Naast de wetgever in formele zin hebben ook andere overheidsorganen de bevoegdheid
rechtsregels vast te stellen bijvoorbeeld: De regering, Provinciale staten en de gemeenteraad.
-Wet in materiële zin- Een wet in materiele zin bevat algemene regels (normen) van een tot
regelgeving bevoegd overheidsorgaan, die de burgers binden. Een wet in materiele zin is algemene
verbindend. Dit wil zeggen dat de regels van toepassing zijn in een onbepaald aantal gevallen en
voor een onbepaald aantal personen. De werking van de materiele wet is dus niet vooraf beperkt tot
een bepaald persoon.
De meeste wetten in formele zin zijn overigens tevens wetten in materiële zin. Een enkele wet in
formele zin bevat geen algemene regels. Deze wetten in formele zin bevatten slechts een besluit
voor een concreet geval.
Er zijn dus drie typen wetten:
1. Wetten in formele zin die tevens wetten in materiële zin zijn. Voorbeeld: het Burgerlijk Wetboek,
dit is gemaakt door de wetgever in formele zin en geldt voor iedereen binnen Nederland.
2. Wetten in formele zin die niet tevens wetten in materiële zin zijn. Voorbeeld: de wet die voogdij
over de minderjarige Koning regelt, deze wet is gemaakt door de wetgever in formele zin, maar
bindt niet alle burgers.
3. Wetten in materiële zin die niet wetten in formele zin zijn. Voorbeeld: een provinciale vordering,
deze vordering is niet gemaakt door de wetgever in formele zin, maar is wel bindend voor alle
mensen binnen de provincie.
De volgorde van de hiervoor genoemde drie typen wetten is niet willekeurig; ze geeft een rangorde
aan. De wetten in materiele zin kunnen worden onderscheiden in regels van hogere en lagere orde.
Deze rangorde ziet er als volgt uit:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Grondwet
Wetten in formele zin (wetten gemaakt door de regering en Staten-Generaal gezamenlijk).
Algemene maatregelen van bestuur (een door de regering vastgestelde wet in materiële zin)
Ministeriële regelingen (door de Minister vastgesteld)
Provinciale verordeningen (door de provinciale staten vastgesteld)
Gemeentelijke verordeningen (door de gemeenteraad vastgesteld)
De rangorde houdt in dat als bijvoorbeeld een bepaling in een gemeentelijke verordening in strijd is
met het Burgerlijk Wetboek, op dat punt geldt de gemeentelijke verordening niet; de rechter zal in
zo’n geval het strijdige artikel in lagere regeling ‘onverbindend verklaren’, dus buiten beschouwing
laten.
Maar hoe zit het nu als bijvoorbeeld twee gemeentelijke verordeningen in de gemeente strijdig zijn?
Daarvoor geldt de regel dat van twee wetten van gelijke rang, de jongste regeling als hoger geldt.
-Gewoonterecht- als tweede rechtsbron is het gewoonterecht genoemd. Het gewoonterecht is
algemeen erkend als zelfstandige rechtsbron naast de wet. Onder gewoonte kan worden verstaan
een geregeld handelen in een zekere kring, bijvoorbeeld een bedrijfstak. Een gewoonte mag niet per
definitie als recht beschouwd worden. Naast het bewijs van de gewoonte is het nodig:
-
Dat die handelingen een gevolg zijn van de overtuiging dat iemand zo behoort te doen als hij
doet; alsmede
Dat afwijking van de gewoonte als onbehoorlijk wordt ervaren in de betrokken kring van
personen (bijvoorbeeld de markt, de veehandel).
Gewoonterecht is niet in elk rechtsgebied een rechtsbron. In het strafrecht kennen we het
gewoonterecht niet.
-Jurisprudentie- Rechterlijke uitspraken (jurisprudentie), vooral als zij afkomstig zijn van de hoogste
rechters, kunnen in de praktijk ook betekenis krijgen voor anderen procespartijen. Denk aan de
lagere rechters die zich bij hun uitspraak richten op de uitleg van wetten door de hoogste rechters.
Hierdoor krijgen de uitspraken van de hoogste rechters eenzelfde werking als algemene
rechtsregels. Als er sprake is van een vaste lijn in de uitspraken van de hoogste rechters wordt
gesproken van vaste jurisprudentie.
Hoofdstuk 2: privaatrecht
2.1. inleiding privaatrecht
-materieel en formeel privaatrechtHet materiële privaatrecht geeft aan welke rechten en plichten (rechts)personen onderling kunnen
hebben. Het geeft ook aan wat de gevolgen zijn indien iemand de rechten een ander schendt.
Wanneer zich een conflict voordoet, krijgt degene die meent dat zijn recht geschonden is, meestal
met allerlei tegenwerpingen van de andere partij te maken. Indien hij met die ander het conflict niet
in onderling overleg weet op te lossen, zal hij zijn gelijk via de rechter moeten zien te krijgen en daar
voor een procedure moeten starten.
Hoe dit moet, is geregeld in het formele privaatrecht, ook wel burgerlijk procesrecht genoemd. Het
formele privaatrecht geeft dus aan op welke wijze het materiële recht gehandhaafd kan worden.
-Vermogensrecht- zijn rechten die tot het vermogen van rechtssubjecten behoren, omdat zij een
bepaalde geldswaarde vertegenwoordigen. Het vermogensrecht kan worden verdeeld in:
Verbintenissenrecht: heeft vooral te maken met verbintenissen, dat wil zeggen: met
vermogensrechtelijke relaties tussen twee of meer (rechts)personen. Deze relaties verplichten de
één een bepaalde prestatie te verrichten waarop de ander recht heeft. Een verbintenis heeft dus
twee zijden.
In onze maatschappij zijn partijen in beginsel vrij te bepalen of en zo ja, met wie zij overeenkomsten
willen sluiten. Men noemt dit contractvrijheid. Het verbintenissenrecht bestaat bovendien
grotendeels uit aanvullend recht. Daardoor staat het partijen in de meeste gevallen vrij de
overeenkomst die inhoud te geven die zij zelf wenselijk achten.
Goederenrecht: heeft betrekking op goederen en met name op de relatie tussen (rechts)personen
en een goed. Hier staat dus niet de prestatie, maar het goed centraal. Zo regelt het goederenrecht
onder andere wie er rechten kunnen uitoefenen met betrekking tot een bepaald goed, welke
rechten dit kunnen zijn, welke mate van zeggenschap over heg deze rechten geven enz.
Het goederenrecht wordt, in tegenstelling tot het verbintenissenrecht, gekenmerkt door vrij veel
dwingend recht (partijen mogen daarvan niet bij overeenkomst afwijken).
De plaatsing van deze algemene bepalingen in boek 3 hangt samen met de gelaagde structuur die
het Burgerlijk Wetboek kenmerkt. Deze structuur houdt in dat algemene bepalingen, die in veel
situaties van toepassing kunnen zijn, vóór in het wetboek te vinden zijn en gevolgd worden door
bepalingen die zich, naarmate men verder in het wetboek komt, steeds meer op een bepaalde
situatie toespitsen.
-Gelaagde structuur- Deze structuur houdt in dat algemene bepalingen, die in veel situaties van
toepassing kunnen zijn, vóór in het wetboek te vinden zijn en gevolgd worden door bepalingen die
zich, naarmate men verder in het wetboek komt, steeds meer op een bepaalde situatie toespitsen.
-Schakelbepaling- het burgerlijk wetboek bevat bovendien schakelbepalingen. Dit zijn bepalingen
die bepaalde wetsartikelen van overeenkomstige toepassing verklaren op situaties waarvoor zij
anders niet zouden hebben gegolden. Dit betekent dat sommige wetsartikelen hierdoor een veel
groter toepassingsbereik kunnen krijgen.
PowerPoint week 1:
Rechtsbronnen zijn bronnen waaruit het geldend recht gekende kan worden. Het is de plek waarin
het recht plaats vind. De belangrijkste rechtsbronnen zijn:
-
Wet, gezaghebbend overheidsbesluit waarin iets wordt verboden, geboden of vastgesteld.
Jurisprudentie, gezaghebbende rechterlijke uitspraken.
Gewoonte, gebruikelijke handelingen die in betrokken kring worden geaccepteerd.
Verdragen, internationale overeenkomst tussen twee of meer staten.
Rechtspersonen is samenwerkings- of organisatievorm die door de wet eigen rechten en plichten.
Hierbij maken we onderscheidt tussen privaatrechtelijk (vereniging, stichting, NV, BV), gaat tussen
gelijke, en publiekrechtelijk (staat, provincie, gemeente, waterschap), tussen overheid en de mens.
H2.2 Rechtshandeling
-Begrip rechtshandeling- Aan de hand van het onderscheid tussen rechtsfeiten en andere feiten, en
tussen rechtshandelingen en feitelijke handelingen, wordt het begrip rechtshandeling besproken.
Rechtsfeiten: feiten die voor het recht van belang zijn. Aan dergelijke feiten verbindt het recht
rechtsgevolg (vb. vuil wegzetten, verbindt het recht dat eigendom verliest).
Andere feiten: Niet aan elk feit zijn rechtsgevolgen verbonden. Denk aan de afspraak om een
avondje te gaan stappen, of het fietsen naar school. Dit zijn feiten die voor het recht niet van belang
zijn omdat de rechtstoestand daardoor niet wordt gewijzigd. Deze feiten worden dus aangeduid als
andere feiten.
bloot rechtsfeit: er zijn enkele rechtsfeiten waarbij het rechtsgevolg intreedt zonder dat daarvoor
een menselijk handelen, van de betrokkene zelf, nodig is. Denk hierbij aan de geboorte van een kind,
meerderjarig worden en het overleiden.
-Rechtshandelingen en feitelijke handelingen- Soms is voor het intreden van het aan een rechtsfeit
verbonden rechtsgevolg een menselijk handelen nodig. In dat geval is het rechtsfeit hetzij als
rechtshandeling hetzij als feitelijke handeling te kwalificeren.
Wat is het verschil tussen een rechtshandeling en een feitelijke handeling? Van een rechtshandeling
is sprake wanneer de menselijke handeling is gericht op het intreden van dat rechtsgevolg (afsluiten
van huurovereenkomst, wonen moeten verlenen).
Treedt het rechtsgevolg in zonder dat de menselijke handeling gericht is geweest op het intreden
van dit rechtsgevolg, dan is er sprake van een feitelijke handeling (gevecht in de kroeg, zieken kosten
betalen).
Wettelijke regeling: Aangezien voor een rechtshandeling een op een rechtsgevolg gerichte wil
vereist, is er van een rechtshandeling alleen sprake wanneer de menselijke handeling is gericht op
het intreden van dat rechtsgevolg. Bovendien moet deze wil zich door een verklaring hebben
openbaard. Verklaringen kunnen in iedere vorm geschieden, dat kan zowel mondelings of schriftelijk
gebeuren, zelfs het knikken van het hoofd kan genoeg zijn.
-Eenzijdige en meerzijdige rechtshandelingEenzijdige rechtshandeling: Is de wilsverklaring van één persoon voldoende voor het ontstaan van
het rechtsgevolg, dan is er sprake van een eenzijdige rechtshandeling. In de meeste gevallen richt
een wilsverklaring zich tot een of meer bepaalde andere personen.
Vb: Een aanbod doen, een aanbod aanvaarden en een overeenkomst opzeggen
(huurovereenkomst).
Meerzijdige rechtshandeling: Zijn voor het ontstaan van een rechtsgevolg de wilsverklaringen van
twee of meer personen nodig, dan gaat het om een meerzijdige rechtshandeling. Deze is per
definitie tot een ander gericht.
Vb: Het sluiten van een overeenkomst (het overkopen van een boot)
Bekijk figuur 2.1 blz. 56 (schema van onderverdeling van feiten)
-Moment waarop de rechtshandeling werking heeft- Op welk moment heeft de rechtshandeling
werking? Betreft het een gerichte rechtshandeling, dan moet de rechtshandeling, om werking te
hebben, de andere persoon hebben bereikt. Wanneer het gaat om een schriftelijke wilsverklaring
doet de afzender er goed aan deze toe te zenden naar een adres waarvan hij op grond van verklaring
mag aannemen dat deze de geadresseerde daar ook zal bereiken. Er kan dan in beginsel van uit
worden gegaan dat de verklaring de geadresseerde heeft bereikt (ook als hij er niet is of door
iemand anders weggegooid is, risico van de ontvanger).
De wet gaat uit van een genuanceerde ontvangstheorie: een verklaring heeft ook werking in die
gevallen dat het niet of niet-tijdig bereiken voor risico van de ontvanger komt.
*De wilsverklaring gaat dus in werking waanneer het bericht bij de ontvanger aangekomen is.
-Ongeldigheid van rechtshandelingen- Indien iemand iets wil en hij deze wil openbaart door een
verklaring, levert dit nog niet altijd een rechtsgeldige wilsverklaring op. Aan een eenzijdige dan wel
meerzijdige rechtshandeling kunnen allerlei gebreken kleven. Deze gebreken kunnen zo ernstig zijn
dat de openbare orde slechts is gediend met volstrekte ongeldigheid van deze rechtshandeling.
Nietigheid: een nietige rechtshandeling is een rechtshandeling die niet geldig is en ook nooit geldig
is geweest. De rechtshandeling bestaat in dat geval niet. Het is dan ook niet nodig om op de
nietigheid beroep te doen.
Vernietigbaar: is sprake van vernietigbaarheid, dan mag degene die tot vernietiging bevoegd is,
beslissen of hij de rechtshandeling wil vernietigen of in stand wil laten. Van de bevoegdheid te
vernietigen zal dus alleen gebruik worden gemaakt wanneer dat in het belang is van degene die
moet worden beschermd. Een vernietigbare rechtshandeling is en blijft geldig zolang deze dus niet
vernietig wordt. Indien de rechtshandeling vernietig wordt, dan geschiedt dit et terugwerkende
kracht. Dit betekent dat de rechtshandeling na vernietiging geacht wordt van af het begin ongeldig
te zijn geweest.
Gevolgen van nietigheid en vernietigbaarheid met betrekken tot het verrichten van prestatie: Wie
een rechtshandeling verricht of een overeenkomst sluit waarvan later blijkt dat deze nietig is of die
naderhand wordt vernietigd, zal vaak al prestaties verricht hebben. Het verrichten van een dergelijke
prestatie wordt aangeduid met de term onverschuldigde betaling. Degene die onverschuldigd heeft
betaald, is gerechtigd het gepresteerde van de ontvanger terug te vorderen.
-Gronden voor ongeldigheid van rechtshandelingen- De wetgever heeft in diverse wetsbepalingen
aangegeven welke gronden leiden tot nietigheid dan wel tot vernietigbaarheid van
rechtshandelingen:
-
De wil stemt niet met de verklaring overeen: Wat is het gevolg indien iemand iets verklaart
wat hij niet wil, maar degene tot wie de verklaring is gericht dit niet beseft. Moet deze
laatste beschermd worden of juist degene die de verklaring heeft afgelegd? Deze
problematiek staat beter bekent als wilsvertrouwensleer.
Discrepantie wil en verklaring (wanneer komt een verklaring niet overeen met de wil): Als een
persoon zich vergist, zich verspreekt of zich verschrijft, wanneer er sprake is van een schets, of
wanneer hetgeen is verklaard fout wordt overgebracht door het communicatie middel. Dan is er
sprake van een discrepantie tussen wil en verklaring.
Wilsvertrouwenleer: De wetgever heeft primaire betekenis willen toekennen aan de wil van degene
die verklaart. Hij heeft daarop wel een correctie aangebracht voor die gevalle dat de wederpartij niet
wist en ook niet hoefde te weten dat wat de andere verklaarde, niet in overeenstemming was met
diens wil. Anders zou immers het handelsverkeer zeer belemmerd worden indien in alle gevallen
waarin de wil niet met de verklaring in overeenstemming is, nietig waren.
Nadeel: Soms rust er op degene tot wie de verklaring is gericht een onderzoeksplicht waaraan hij
moet hebben voldaan, wil er sprake zijn van gerechtvaardigd vertrouwen. Wanneer namelijk de
verklaring nadelig is voor degene die de verklaring heeft gedaan of dat het niet kan kloppen, zal van
de wederpartij mogen worden gevergd dat hij nagaat of hetgeen wordt verklaard, wel wordt gewild.
-
Geestelijke stoornis: Een andere reden die kan leiden tot een verklaring die niet in
overeenstemming is met de wil, is een tijdelijke of blijvende geestelijke stoornis. Hieronder
kunnen alle vormen van een geestesstoornis vallen, zoals zwakzinnigheid, het onder invloed
van drugs verkeren, dronkenschap, overspannenheid of hypnose.
Degene die zich hierop beroept, moet wel kunnen aan tonen dat zijn geestvermogens blijvend of
tijdelijk gestoord waren op het moment van zijn verklaring. Als dit is aan getoond wil dit niet meteen
zeggen dat de overeenkomst wordt vernietig. Een geestelijk gestoorde kan, ondanks zijn stoornis,
heel goed verklaringen afleggen die volkomen in overeenstemming zijn met wat hij wil. Hij zal dus
moeten aantonen dat:
1. De stoornis een redelijke waardering van de bij de handeling betrokken belangen
belette, of
2. De verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan
-
Handelingsbekwaamheid: Ieder natuurlijke persoon is bekwaam tot het verrichten van
rechtshandelingen, voor zover de wet niet anders bepaalt. De wet heeft anders bepaald
voor minderjarigen en voor meerderjarige die onder curatele gesteld zijn.
Minderjarigen: Niet iedere minderjarige zal in staat zijn om, wanneer hij rechtshandelingen verricht,
de consequenties daarvan volledig te overzien. De wetgever heeft daarom minderjarige tegen
zichzelf willen beschermen (zie PP week2).
Meerderjarigen: Iemand die geestelijk gestoord is kan een beroep doen op zijn geestelijke stoornis.
Hij loopt hiermee wel het gevaar dat hij niet in zijn bewijslast slaagt. Ook is het zo dat bij een
veelvuldige of vrijblijvende geestelijke stoornis dit artikel weinig bescherming is. Daarom heeft de
wet de ondercuratelestelling bescherming aangemaakt. Hierbij wordt wel vereist dat de
meerderjarige zijn belangen niet behoorlijk waarneemt, of zijn veiligheid of die van anderen in
gevaar brengt door zijn geestelijke of lichamelijke aandoening, of door zijn drank/drugs verslaving.
Met een ondercuratelestelling kan worden bereikt dat aan de meerderjarige zijn
handelingsbekwaamheid wordt ontnomen, waardoor rechtshandelingen die hij voor zichzelf
verricht, kunnen worden vernietigd. Gezien het ingrijpende karakter van een ondercuratelestelling
moet deze door de rechter worden uitgesproken. Deze benoemt teven een curator die als wettelijk
vertegenwoordiger de bevoegdheid heeft rechtshandelingen namens de persoon te verricht
-
Wilsgebreken (zie PP week 2):
-
Strijd met de wet, de goede zeden of de openbare orde: ook als een rechtshandeling in
strijd is met de wet, de goede zeden of de openbare orde kan dit leiden tot ongeldigheid van
de rechtshandeling.
De goede zeden en de openbare orde kunnen worden omschreven als normen van ongeschreven
recht die in Nederland gelden en als fundamenteel worden ervaren. Juist omdat zij ongeschreven
zijn, zijn dit open normen, die verandering kunnen ondergaan al naar gelang de opvattingen in onze
maatschappij. Niet alleen de inhoud, ook de strekking van een rechtshandeling kan met dergelijke
normen in strijd zijn. Het kan zijn dat de prestaties op zich wel geoorloofd zijn, maar wat partijen
daarmee beogen te bereiken niet.
-Overzicht van gronden die leiden tot nietigheid of vernietigbaarheidGrond
Geestelijke stoornis
Handelingsonbekwaamheid
Wilsgebreken
In strijd met de wet
Dwingende wetsbepaling
De wil stemt niet overeen met de verklaring
Strijd met de goede zeden of openbare orde
Gevolg
Vernietigbaarheid
Vernietigbaarheid
Vernietigbaarheid
Nietigheid
Nietigheid
Nietigheid
Nietigheid
PowerPoint week 2:
Bepaalde rechtshandelingen zijn:
Nietig -> van rechtswege ongeldig
Vernietigbaar -> Een partij is bevoegd de rechtshandeling ongeldig te verklaren (bv. Wettelijke
vertegenwoordigers die geen toestemming hebben gegeven aan minderjarig om op reis te gaan).
Op deze laatste opgenoemde regeling zijn twee uitzonderingen:
-
Als die wettelijke vertegenwoordigers toestemmingen hebben gegeven voor de
rechtshandeling is deze niet vernietigbaar.
En als dit een gebruikelijke rechtshandeling is, is deze rechtshandeling ook niet vernietigbaar
(minderjarige koopt een broodje in de supermarkt).
De wet bepaalt of een rechtshandeling nietig of vernietigbaar is. De vraag of deze rechtshandeling
gebruikelijk of ongebruikelijk is, zit af en toe in een grijs gebied en is soms moeilijk te bepalen.
Voorbeelden van nietige rechtshandelingen zijn:
-
Rechtshandeling in strijd met goede zeden of openbare orde (art. 3:40 lid 1 BW)
Dwingende wetsbepaling (art. 3:40 lid 2 BW)
Een rechtshandeling is vernietig baar als er sprak is van:
*Handelingsonbekwaamheid (Minderjarige & onder curatele gestelde)
*Geestelijke stoornis
*Wilsgebrek: De wil is op een gebrekkige wijze gevormd door een van buiten komende oorzaak.
Zonder deze van buiten komende oorzaak zou de persoon de rechtshandeling niet of niet op de
juiste wijze hebben verricht (onder normale omstandigheden).
-
Dwaling -> om voor deze voorwaarde in aanmerking te komen moet aan de volgende zes
voorwaardes voldaan worden:
1. Onjuiste voorstelling van zaken
2. Door causaal verband (niet of niet op dezelfde voorwaarden de overeenkomst zijn
aangegaan (als je de waarheid weet))
3. Dwalingsgrond (inlichting wederpartij, ongeoorloofd zwijgen of beide partijen hebben
gedwaald)
4. Kenbaarheid (beide partij moet dit duidelijk zijn dat overeenkomst nooit tot stand zal
zijn gekomen als beide partijen de waarheid kenden)
5. Geen toekomstige gebeurtenis
6. Niet voor rekening/risico van de dwaler (aard van de overeenkomst, verkeersopvatting
of overige omstandigheden)
Voorbeeld: stel je verkoopt een schilderij aan een vriend waarmee je overeenkomst sluit
voor 100 euro. Even later laat die vriend dat schilderij nakijken en komt hij erachter dat hij
10.000 euro waad is. Je wilt deze overeenkomst vernietigbaar maken, je doet beroep op
dwaling.
Er is hier spraken van een onjuiste voorstelling van zaken, omdat jij dacht dat het schilderij
100 euro waard was en hij eigenlijk 10.000 euro waard is. Ook is hier sprake van een causaal
verband, omdat je deze afspraak nooit gemaakt zal hebben, als je wist dat het schilderij een
waarde had van 10.000 waard was.
Is er hier spraken van een dwalingsgrond. In dit geval hebben beide partijen gedwaald, want
beide partijen wisten niet de echte waar van het schilderij. Ook is er hier sprake van
kenbaarheid, omdat de koper ook wel weet dat het schilderij nooit voor 100 euro verkocht
zou worden als de verkoper wist dat hij 10.000 waard is.
Ook is die geen toekomstige gebeurtenis. Het schilderij is op het moment van afgesproken
als 10.000 euro waard en niet in prijs gestegen tijdens het moment van afspraak. In dit geval
is er wel sprak van eigen risico, omdat we hier spreken van een verkoop. De verkoper had
zelf dus meer onderzoek moeten doen naar het schilderij. Hierdoor is er dus niet sprake van
dwaling omdat de zaak niet aan alle voorwaardes van deze regeling voldoet.
-
Bedrog -> om voor deze voorwaarde in aanmerking tot komen moet aan de volgende drie
voorwaardes voldaan worden:
1. Opzet om de ander tot het verrichten bepaalde rechtshandeling te bewegen.
2. Door causaal verband (niet of niet op dezelfde voorwaarden de overeenkomst zijn
aangegaan)
3. Opzettelijke kunstgreep: onjuiste mededeling, verzwijgen van een feit of andere
kunstgreep.
* Dwaling lijkt heel erge op een ander wilsgebrek namelijk bedrog. Het grote verschil tussen de twee
is dat men spreekt van bedrog als hier sprake is van opzet. Bij dwaling is dit dus niet het geval. Vaak
is het moeilijk om aan te duiden of iets met opzet is verzwegen/gedaan, wordt er vaak bij de rechter
aanspraak gemaakt op zowel dwaling als bedrog.
-
Bedreiging -> Om voor deze voorwaarde in aanmerking te komen moet aan de volgende vijf
voorwaarden voldaan worden:
1. Ander bewegen tot rechtshandeling
2. Door onrechtmatige bedreiging
3. Gericht tot deze persoon of een derde (familie/vrienden)
4. Met enig nadeel in persoon of goed
5. Causaal verband tussen de bedreiging en de rechtshandeling
Ook in dit geval is het vaak moeilijk om aan te duiden of iemand bedreigt is als hiervoor geen bewijs
van bedreigen is. Vaak is wel te zien dat als er een nadeel is voor het persoon (iets hebben verkocht
voor een hele lage prijs van een waardevol goed), dat er wat mis is met de rechtshandeling.
-
Misbruik van omstandigheden -> Om voor deze voorwaarde in aanmerking te komen moet
aan de volgende drie voorwaarden voldaan worden:
1. Er moet sprake zijn van een bijzonder omstandigheid
2. Er moet sprake zijn van misbruik
3. En er moet sprake zijn van causaal verband tussen de bijzondere omstandigheden en de
rechtshandeling.
Voorbeeld: In de winter besluit je om te gaan schaatsen op een afgelegen gebied waar
weinig mensen voorbij komen. Je komt in een wak terecht en ligt onderkoeld op de kant. Er
komt een auto langs die je wilt meenemen voor 100 euro, terwijl je 10 minuten lopend
daarvandaan woont.
In deze situatie is er sprake van een bijzonder omstandigheid omdat je onderkoeld op de
kant ligt en eigenlijk geen andere keus hebt dan om mee te gaan. Ook is er sprak van
misbruik omdat hij gebruikt maakt van jouw fysieke status en het niet reëel is om hiervoor
100 te vragen voor een ritje van niet eens 5 minuten. Ook is hier sprake van causaal verband
omdat je deze afspraak nooit zal hebben gemaakt als je niet onderkoeld was.
*Als een van deze situaties zich voordoet dan is deze rechtshandeling niet geldig en is deze dus
vernietigbaar.
(Op Moodle wettenbundel training theorie doorlezen)
Oefenvragen: A,C,A,D.B,D,C,A,B,C,B,D,C
Oefenvragen: D,D,C,A,A,D,D,C,C,A,B
Kahoot quiz:
-
Etos neemt 5 nieuwe personeelsleden aan. Welk recht is op de arbeidsovereenkomst van
toepassing?
Materieel recht (nooit de wet omdat we hier spreken van welk recht).
De gemeente Alkmaar geeft een vergunning voor Slam FM. Welk recht is van toepassing?
Publiekrecht (voert een handeling uit die alleen de overheid kan uitvoeren)
-
Wat is een voorbeeld van een bloot rechtsfeit? Overlijden (je hebt er niks voor hoeven
doen)
Welke overeenkomst is niet vernietigbaar?
Overeenkomst met discrepantie tussen wil en verklaring
Wat is geen voorwaarde voor beroep op dwaling
Opzet (hoort bij bedrog en niet bij dwaling)
Wat is geen rechtsbron?
Gedrag
Waaraan herken je een dwingende wetsbepaling?
Aan het woord nietig.
In welk van de volgende gevallen is sprake van privaatrecht?
Gemeente Alkmaar bestelt 25 ipads voor het kantoor
Stef van 16 koopt nieuwe sneakers voor een bedrag van 70,-. Deze rechtshandeling is?
Niet vernietigbaar door de ouders omdat het een gebruikelijke aankoop is
Het wetboek van strafrecht is?
Een wet in materiële zin en een wet in formele zin
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------H2.3 Overeenkomsten
Eerder kwam al ter sprake dat iedere overeenkomst een meerzijdige rechtshandeling is, omdat voor
het ontstaan van rechtsgevolg de op elkaar sluitende wilsverklaringen van twee of meer personen
nodig zijn. Het aanbod is dan de wilsverklaring van de één (eenzijdig gerichte rechtshandeling) en de
aanvaarding is de wilsverklaring van de ander (eenzijdig gerichte rechtshandeling) die daarop
aansluit.
-Wijze waarop overeenkomst tot stand komt- Om na te kunnen gaan of er een rechtsgeldige
overeenkomst tot stand gekomen is, moet allereerst duidelijk zijn wanneer er sprake is van een
aanbod dan wel van een uitnodiging tot het doen van een aanbod, en wanneer van een aanvaarding.
Aanbod: het aanbod kan als eenzijdige wilsverklaring in iedere vorm geschieden, maar zal, om
werking te hebben, de ander bereikt moeten hebben. Het aanbod kan bijvoorbeeld bestaan uit
telefonisch aanbod, een offerte of een reclamefolder met voordeelaanbiedingen. Van een aanbod is
alleen dan sprake wanneer het ten minste de essentiële elementen (essentialia) van de
overeenkomst bevat.
De essentialia van bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst zijn de hoogte van het loon en de te
verrichten arbeid. Het vakantiegeld, het aantal vakantiedagen, het verrichten van overwerk
enzovoort maken uiteraard eveneens deel uit van de arbeidsovereenkomst, maar behoren niet tot
het wezen daarvan. Tot de essentialia van een huurovereenkomst behoren het verschaffen van
huurgenot van een bepaald object en de hoogte van de daarvoor verschuldigde huursom.
Uitnodiging tot het doen van aanbod: Ontbreekt een van de essentialia, dan is er géén aanbod
gedaan. Er is dus ook geen sprake van een eenzijdige rechtshandeling en toepasselijkheid. Wat dan
wel? Iemand heeft in feite slechts laten. blijken in onderhandeling te willen treden, dan wel een
ander uitgenodigd om een aanbod te doen. Men spreekt dan van een uitnodiging tot het doen van
een aanbod. In enkele gevallen is er sprak van een uitnodiging, hoewel alle essentiële elementen
aanwezig zijn, dit is het geval bij een personeelsadvertentie.
Aanvaarding: de aanvaarding is de wilsverklaring die een acceptatie van het aanbod behelst. Met de
aanvaarding komt de overeenkomst tot stand.
-Totstandkoming van een rechtsgeldige overeenkomst- Ook moet worden nagegaan of er door de
aanvaarding van het aanbod wel een rechtsgeldige overeenkomst tot stand gekomen is. Daarvoor is
nodig dat er geen gronden zijn die de overeenkomst ongeldig maken, dat de aanvaarding plaatsvindt
op een moment dat het aanbod nog van kracht is, waarbij van belang is dat herroeping van het
aanbod in sommige gevallen geen effect heeft, en dat de aanvaarding inhoudelijk met het aanbod
overeenstemt.
Geen ongeldigheidsgronden: een aanbod is een eenzijdig gerichte rechtshandeling. Omdat het
aanbod gericht is op het tot stand komen van de overeenkomst, bepaalt art. 6:218: een aanbod is
geldig, nietig of vernietigbaar overeenkomstig de regels die gelden voor meerzijdige
rechtshandelingen.
Voor de aanvaarding is een dergelijke bepaling niet nodig. Met de aanvaarding komt de
overeenkomst tot stand. Vanaf dat moment moet de geldigheid van de overeenkomst worden
beoordeeld aan de hand van de regels die gelden voor meerzijdige rechtshandelingen. De
aanvaarding van een nietig of vernietigd aanbod doet geen overeenkomst tot stand komen. Doet
een van de ongeldigheidsgronden zich voor bij de aanvaarding, dan zal dit leiden tot nietigheid of
vernietigbaarheid van de overeenkomst.
Aanvaarding op het moment dat het aanbod van kracht is: De aanvaarding van een aanbod moet
plaatsvinden op een tijdstip dat het aanbod (nog steeds) van kracht is. Een geldig aanbod kan zijn
kracht ook verliezen doordat het vervalt. Een aanbod kan vervallen door de volgende drie oorzaken:
1. Tijdsverloop: een aanbod vervalt door tijdsverloop:
a) indien het een mondeling aanbod betreft dat niet onmiddellijk is aanvaard.
b) indien het een schriftelijk aanbod betreft dat niet binnen een redelijk tijd is aanvaard.
c) indien in het aanbod een termijn voor aanvaarding is genoemd en niet binnen dit
termijn is aanvaard.
2. Verwerping: een aanbod vervalt doordat het wordt verworpen (art. 6:221 lid 2). Dit kan
bijvoorbeeld door niet geïnteresseerd te zijn in het aanbod of door te laten weten niet
minder/ meer te willen betalen.
3. Herroeping: een aanbod vervalt doordat het wordt herroepen. Hoofdregel is dat ieder
aanbod kan worden herroepen. Na herroeping bestaat het aanbod niet meer.
Herroeping aanbod is niet (meer) mogelijk: soms echter is herroeping niet mogelijk. Men spreekt in
dat geval van een onherroepelijk aanbod. Het kan ook zijn dat herroeping niet meer mogelijk is.
Deze twee situaties komen hierna aan de orde:
1. Herroeping is niet mogelijk:
a) Wanneer het aanbod een termijn stelt voor de aanvaarding (kan het aanbod niet terug
trekken tijdens dit termijn).
b) Wanner de onherroepelijkheid op andere wijze uit het aanbod volgt (aanbod van
schoenen, op vakantie).
c) Bij een optiebeding. Als een onherroepelijk aanbod geldt ook het optiebeding waarbij de
ene partij zich verbindt om, indien de wederpartij dit wenst, met deze een bepaalde
overeenkomst te sluiten (overlijden in bezit komen van de ander).
2. Herroeping is niet meer mogelijk:
a) Wanneer het aanbod al is aanvaard
b) Wanneer er een mededeling, die de aanvaarding bevat, is verzonden (brief is niet meer
terug te herroepen op het moment dat verzonden is).
*in één geval is herroeping ook na aanvaarding nog mogelijk, mits de herroeping onverwijld na de
aanvaarding geschiedt. Dit is het geval indien het aanbod de mededeling bevat dat het ‘vrijblijvend’
wordt gedaan. Dit wordt een vrijblijvend aanbod genoemd. In advertenties staat ook vaak dat er die
week een aanbieding is van een bepaald product, gevolgd door de tekst: ‘op is op’ of ‘zolang de
voorraad strekt’.
Aanvaarding stemt inhoudelijk met het aanbod overeen: voor de totstandkoming van een
rechtsgeldige overeenkomst is tevens vereist dat de aanvaarding inhoudelijk met het aanbod
overeenstemt. Indien aanbod en aanvaarding van elkaar afwijken, komt de overeenkomst in het
beginsel niet tot stand (boeken kopen voor een lager bedrag).
-Moment van totstandkoming van de overeenkomst- Naast de vraag of er een rechtsgeldige
overeenkomst tot stand gekomen is, is ook het tijdstip waarop dit gebeurd van belang (doorlezen).
-Overeenkomst: onderscheidingen- Een obligatoire overeenkomst is een meerzijdige
rechtshandeling, waarbij een of meer partijen jegens een of meer ander partijen een verbintenis
aangaan. Het rechtgevolg van een obligatoire overeenkomst is dus dat een of meer verbintenissen
ontstaan (ruil van spullen, 1 is verplicht om het goed aan de andere te ruilen, en andersom ook).
Uit een obligatoire overeenkomst kunnen één of meer verbintenissen voortvloeien. Rust slechts op
een van de partijen een verbintenis, dan spreekt men van een eenzijdige overeenkomst. Van
wederkerige overeenkomst is sprake indien elk van beide partijen een verbintenis op zich heeft
genomen ter verkrijging van een door de andere partij te verrichten daartegenover staande
prestatie.
Schenking bijvoorbeeld is een overeenkomst omdat de begiftigde het aanbod tot schenking wel
moet aanvaarden. De overeenkomst is eenzijdig, omdat alleen op de schenker een verbintenis rust,
te weten het ten koste van eigen vermogen verrijken van de andere partij.
De arbeidsovereenkomst daarentegen is een voorbeeld van een wederkerige overeenkomst. Hieruit
ontstaan twee verbintenissen: op de werknemer rust de verbintenis arbeid te verrichten, een
verplichting die hij op zich heeft genomen ter verkrijging van de daartegen overstaande prestatie
van de werkgever, het betalen van loon.
*De meeste overeenkomsten zijn wederkerig, zoals de ruil-, koop- en de huurovereenkomsten.
-Overeenkomst als bron van verbintenissen- De obligatoire overeenkomst is een bron waaruit
verbintenissen voortvloeien. Op het eerste gezicht lijkt dit moeilijk te rijmen met art. 6:1, dat bepaalt
dat verbintenissen slechts kunnen ontstaan ‘indien dit uit de wet voortvloeit’. Uit de parlementaire
geschiedenis blijkt echter dat hiermee niet wordt bedoeld dat een verbintenis rechtstreeks uit een
wetsartikel moet voortvloeien.
-Inhoud van de overeenkomst- Is vastgesteld dat er een (obligatoire) overeenkomst tot stand is
gekomen en dat deze geldig is, dan wordt het van belang na te gaan wat de inhoud daarvan is. Uit de
inhoud van de overeenkomst valt immers af te leiden welke verbintenis(sen) er op één of beide
partijen rust(en).
De inhoud van de overeenkomst wordt in de eerste plaats bepaald door hetgeen partijen hebben
afgesproken, maar kan door allerlei andere bronnen, zoals de wet en de redelijkheid en billijkheid,
worden aangevuld of beperkt. Hierna gaan we verder in op partijafspraken.
Partijafspraak: Het contractenrecht wordt, in tegenstelling tot het goederenrecht, gekenmerkt door
wetsbepalingen die overwegend het karakter hebben van aanvullend recht. Indien partijen dat
wensen, kunnen zij van deze wettelijke bepalingen afwijken door anders overeen te komen.
Bovendien is er sprake van een open stelsel, zodat partijen de contracten die inhoud mogen geven
die zij zelf willen. Uiteraard mag hetgeen is overeengekomen niet in strijd zijn met wettelijke
bepalingen van dwingend recht, de openbare orde en de goede zeden.
Het kan gebeuren dat er na het sluiten van de overeenkomst onenigheid ontstaat over de inhoud
daarvan. Met betrekking tot die inhoud kunnen zich problemen van verschillende aard voldoen:
a) Mondelinge overeenkomst: de overeenkomst is mondeling gesloten en partijen strijden over
de vraag wat er precies is afgesproken. Hier ontstaan grote bewijsproblemen, omdat
hetgeen is overeengekomen niet schriftelijk is vastgelegd. Het bewijs zal nu door getuigen
geleverd moeten worden. Heet is daarom verstandig deze schriftelijk vast te leggen.
b) Onduidelijke inhoud: Ook een schriftelijke vastlegging voorkomt niet alle problemen. Het
kan zijn dat de inhoud van het contract onduidelijk is omdat bepalingen slecht zijn
geformuleerd of omdat er woorden gebruikt zijn die niet weergeven wat partijen in feite
hebben bedoeld of die voor verschillende uitleg vatbaar zijn.
Wanneer partijen het hierover niet eens kunnen worden, moet de rechter in dergelijke
gevallen door uitleg de inhoud van de overeenkomst vaststellen. Daarbij kijkt de rechter niet
alleen naar de taalkundige betekenis van de gebruikte woorden, maar ook naar de betekenis
van het bewijs die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer aan elkaars
verklaringen en gedragingen toekennen.
Het kan ook gaan om een situatie waarbij sprake is van een misverstand. De hoge Raad heeft
in een dergelijke situatie overwogen dat het antwoord hierop in beginsel afhangt van wat
beide partijen over en weer hebben verklaard en van wat zij uit elkaars verklaringen en
gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden.
c) Leemte in de overeenkomst: Een overeenkomst vertoont een leemte indien partijen in het
intreden van een bepaalde situatie niet hebben voorzien en dit dus ongeregeld hebben
gelaten. Het kan ook zo zijn dat naderhand blijkt dat er ten aanzien van een onderdeel van
de overeenkomst geen wilsovereenstemming tussen partijen heeft bestaan. Of dit een
leemte oplevert, zal ook weer via uitleg door de rechter moeten worden beantwoord.
Aanvullende bronnen: de bronnen waarmee de rechter de inhoud van de overeenkomst kan
aanvullen wanneer deze regeling bevat, zijn:
a) Wet: Het zou ondoenlijk en ook overbodig zijn om in ieder contract uitputtend allerlei zaken
te regelen; de wet kent namelijk bepalingen van aanvullend recht die hierin al op veel
punten voorzien. Deze bepalingen vullen aan, daar waar partijen niet iets anders hebben
geregeld.
b) Gewoonte: Van een gewoonte is pas sprake wanneer er in bepaalde gevallen en gedurende
een langere tijd steeds weer op dezelfde wijze blijkt te worden gehandeld. Het kan hierbij
gaan om een gewoonte die algemeen is of plaatselijk, of slechts in een bepaald branche of
beroepsgroep bestaat.
c) Redelijkheid en billijkheid: De bij een overeenkomst betrokken partijen dienen zich jegens
elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen die de redelijkheid en billijkheid met zich
meebrengen. Bij de verstelling van wat redelijkheid en billijkheid eisen, moet rekening
worden gehouden met algemeen erkende rechtsbeginselen. Wat redelijk en billijk is, is dus
sterk afhankelijk van de omstandigheden van het concrete geval. Het is een open norm,
waaraan de rechter in het hem voorgelegde geval nadere inhoud al moeten geven.
Ook indien partijen hierover niets zijn overeengekomen, kunnen redelijkheid en billijkheid in
een bepaald geval met zich meebrengen dat zij zich van bepaalde gedragingen jegens elkaar
onthouden of dat zij juist verplicht zijn bepaalde handelingen te verrichten. Redelijkheid en
billijkheid hebben in zo’n geval een aanvullende werking.
*het is aan de rechter overgelaten te bepalen welke bron de voorkeur verdient; van een vaste
rangorde tussen de bronnen is geen sprake.
PowerPoint week 3:
Op het moment dat je zegt prijs nader overeen te komen ook dan heb je nog geen aanbod gedaan.
Dus als staat er in een advertentie prijs nader overeen te komen dan is dit geen aanbod. Sowieso is
er iets bijzonder aan advertenties, neem bijvoorbeeld een personeelsadvertentie die in de krant
staat. De gene die de krant kan niet zomaar deze advertenties accepteren. Er dient eerst nog een
overlegging plaats te vinden voordat er een overeenkomst kan plaats vinden. Er is dus hier geen
sprake van een aanbod.
Advertenties die gaan over het aanbieden van huizen, banen of advertenties op marktplaats worden
niet gezien als een aanbod, maar als een uitnodiging tot het doen van een aanbod. Ook al staat er
een prijs bij vermeld, wordt dit niet gezien als een aanbod (reclame advertenties vallen hier niet
onder). Als iemand reageert op jouw advertentie, pas dan vind er een aanbod plaats.
Wanneer heeft een rechtshandeling nauw werking? De rechtshandeling gaat in werking wanneer hij
de geadresseerde bereikt heeft. Het is niet van risico van de verstuurder dat de ontvanger het niet
leest. Dit is dus niet zijn verantwoordelijkheid. De overeenkomst komt tot stand als:
-
Er geen ongeldigheidsgrond is (dwaling, bedrog, handelingsonbekwaamheid)
Het aanbod van kracht is (niet ingetrokken)
Een aanbod kan vervallen onder andere door tijdsverloop:
Mondeling aanbod- als je een mondeling aanbod doet voor bijvoorbeeld een fiets moet hij meteen
worden geaccepteerd. Doet hij je dit niet dan vervalt het aanbod.
Schriftelijk aanbod- als je een schriftelijk aanbod doet moet je dit binnen redelijk termijn
accepteren. In de wet staat dit termijn niet beschreven. Het hangt namelijk af van welk goed je
aanbied. Stel je biedt een doos met aardbeien aan, moet die wel binnen 24 uur worden aanvaart
omdat ze anders niet meet goed zijn. Dit geldt niet voor bijvoorbeeld een scooter.
Termijn in aanbod- als je termijn aanbod doet dan staat de geldigheid van dit aanbod vermeld.
Bijvoorbeeld je kan een PlayStation 5 voor 400 euro halen tot en met 31 maart. Het is belangrijk om
te weten wanneer dit aanbod ingaat. Dit hangt af van wanneer hij dit aanbod heeft ontvangen.
Het aanbod kan ook vervallen als het wordt verworpen. Als jij aan iemand een fiets aanbied voor
500,- en hij antwoord hierop nee, dan heeft hij het aanbod verworpen en geldt hij niet meer. Het
aanbod kan ook worden herroepen, dan vervalt hij ook. Je kan niet een aanbod herroepen als:
-
Aanbod een termijn stelt = onherroepelijk aanbod
Aanbod als is aanvaard
Mededeling van aanvaarding is verzonden (als het aanbod al is verzonden)
Naast een onherroepelijk aanbod bestaat er ook een vrijblijvend aanbod. Op een vrijblijvend aanbod
kan je nog steeds terug komen ook na dat dit aanbod aanvaard is. Dit moet alleen wel meteen na de
aanvaarding gebeuren. Je herkent zo’n aanbod aan het woord vrijblijvend, of als er staat dat je hier
altijd op terug kan komen.
Bij een wederkerige overeenkomst hebben beide partijen een verantwoordelijkheid naar elkaar. Een
goed voorbeeld hiervan is een huurovereenkomst. De een is verantwoordelijk om onderdak te
verlenen, en de ander is verantwoordelijk om hiervoor te betalen (andere ruilovereenkomst,
koopovereenkomst, arbeidsovereenkomst).
De inhoud van de overeenkomst wordt bepaald door:
1.
2.
3.
4.
Wet (illegale wapens verkopen is niet toegestaan, daarom nietig)(aanvullend recht)
Partijafspraak (afspraken tussen beide partijen)
Gewoonte (wat is normaal in dit soort situaties)
Eisen van redelijkheid en billijkheid (aanvullende werking)
2.4 Nakoming, tekortkoming in de nakoming en de gevolgen daarvan
Het zal duidelijk zijn dat juist het niet of niet op behoorlijke wijze nakomen van de verbintenis in de
praktijk een grote rol speelt en leidt tot conflicten tussen partijen. Komen zij er in onderling overleg
niet uit, dan vormt dit voor de crediteur meestal aanleiding zich tot de rechter te wenden. Het is
daarom van belang te weten wanneer er sprake is van een tekortkoming in de nakoming en wat de
gevolgen zijn indien niet of niet op de juiste wijze is gepresteerd.
-Nakoming- De juridische uitdrukking voor het op de juiste wijze verrichten van een prestatie
waartoe de verbintenis verplicht, is het nakomen van de verbintenis. Het begrip betaling is ruimer
dan alleen het betalen van een geldsom, het staat voor het verrichten van iedere prestatie. Er
kunnen daarbij verschillende vragen rijzen: wanneer moet en wanneer kan er worden nagekomen,
maakt het nog uit door wie en aan wie er wordt nagekomen en wat is het gevolg indien op de juiste
wijze wordt nagekomen.
Wanneer moet/kan worden nagekomen?: Voor de vraag wanneer de debiteur moet nakomen, is
het van belang of partijen een tijdstip hebben afgesproken voor het verrichten van de prestatie.
Hebben zij een tijdstip afgesproken, dan gaat de wet uit van het vermoeden dat partijen daarmee
hebben bedoeld dat er vóór dit tijdstip geen nakoming kan worden gedaan (dus na/op dit tijdstip
moet er worden nagekomen).
Wanneer partijen voor het nakomen van de verbintenis geen tijdstip hebben afgesproken, kan de
verbintenis terstond worden nagekomen en kan de crediteur terstond nakoming vorderen. Terstond
betekent dat de schuldenaar zo veel mogelijk tijd gelaten moet worden als hij redelijkerwijs nodig
heeft om de prestatie te verrichten.
Degene die moet nakomen, is de debiteur. Kan ook een ander nakomen, met ander woorden mag hij
zich laten vervangen door een ander? Uiteraard zal die ander dan wel de bedoeling moeten hebben
voor de debiteur te betalen.
Aan wie moet/kan worden nagekomen: Betaling moet in beginsel plaatsvinden aan de crediteur,
met uitzondering van de twee volgende situaties:
-
De crediteur is handelingsonbekwaam. In dit geval moet worden betaald aan zijn wettelijk
vertegenwoordiger.
-
De crediteur is inningsonbevoegd, bijvoorbeeld omdat hij in staat van faillissement verkeert,
onder bewind is gesteld of de vordering door hem is verpand. In dat geval moet de betaling
plaatsvinden aan respectievelijk de curator, de bewindvoerder of de pandhouder.
Betaalt de debiteur ondanks aan een handelingsonbekwame of inningsonbevoegde crediteur, dan is
hij door deze betaling in beginsel niet van zijn verbintenis bevrijd. Diegene aan wie betaald had
moeten worden, kan van de debiteur vorderen dat hij nogmaals betaalt, maar dan aan hem.
Gevolgen van nakoming: Komt de debiteur de op hem rustende verbintenis op de juiste wijze na
door een prestatie te verrichten die hieraan beantwoordt, dan wordt de verbintenis voldaan en gaat
deze daardoor teniet.
-Tekortkoming in de nakoming- Wanneer een verbintenis door de debiteur niet dan wel niet op de
juiste wijze wordt nagekomen, is er sprake van een tekortkoming. De wet gebruikt ook wel de term
tekortschieten. Aangezien nakoming pas kan worden gevorderd nadat de verbintenis opeisbaar is
geworden, gelden er voor een tekortkoming de volgende vereisten:
-
De verbintenis is opeisbaar.
De prestatie blijft uit of geschiedt ondeugdelijk, doordat er sprake is van:
1. Niet-nakomen (iedere prestatie blijft uit)
2. Te laat nakomen
3. Gebrekkig nakomen (in het geleverde product zit bijvoorbeeld diepe kras)
4. Gedeeltelijk nakomen (bijvoorbeeld aan het geleverde zelfbouwpakket ontbreken nog
enige onderdelen).
-Toerekenbare tekortkoming in de nakoming- Is er een tekortkoming in de nakoming van een
verbintenis, dan rijst vervolgens de vraag of deze aan de debiteur kan worden toegerekend.
Wanneer de reden van het tekortkomen toegerekend kan worden aan degenen die had moeten
nakomen, spreekt de wetgever van het toerekenbaar tekortkomen in de nakoming van een
verbintenis.
Wanprestatie: Dit is zo’n mond vol dat hiervoor ook wel de term wanprestatie gebruikt wordt.
Degene die stelt dat er sprake is van wanprestatie, hoeft slechts te bewijzen dat er sprake is van een
tekortkoming. Deze tekortkoming is dan in het beginsel toerekenbaar.
Gevolgen van wanprestatie: In het geval van wanprestatie heeft de crediteur in beginsel de vrije
keus tussen verschillende mogelijkheden. Hij kan van de debiteur vorderen:
-
Nakoming (aanvullende schadevergoeding)
Vervangende schadevergoeding (aanvullende schadevergoeding)
Ontbinding (aanvullende schadevergoeding)
De crediteur kan slechts een van deze mogelijkheden kiezen; deze vorderingen kunnen niet worden
gecombineerd. Wel is het mogelijk elk van deze vorderingen te combineren met een vordering tot
aanvullende schadevergoeding.
-Niet-toerekenbare tekortkoming in de nakoming: overmacht- Wanneer de crediteur de debiteur
op grond van wanprestatie aansprakelijk stelt, omdat deze is tekortgeschoten in de nakoming van
zijn verbintenis, kan de debiteur zich hiertegen verweren met een beroep op overmacht. Dit
betekent dat de debiteur zal moeten bewijzen dat de tekortkoming in de nakoming van verbintenis
hem niet kan worden toegerekend.
Een beroep op overmacht door de debiteur kan alleen slagen wanneer de tekortkoming:
-
-
Niet te wijten aan schuld van de debiteur: schuld is aanwezig wanneer de debiteur de
tekortkoming had behoren te vermijden. Dit is niet alleen het geval wanneer de debiteur zelf
verwijtbaar heeft gehandeld, maar ook wanneer hij de verbintenis doet uitvoeren met
behulp van personen of zaken die daarvoor helemaal niet geschikt zijn. Als de schuld aan de
debiteur te wijken is dan zal het beroep tot overmacht niet slagen.
Niet voor zijn rekening (risico) komt: nadat vastgesteld is dat de tekortkoming niet aan de
schuld van de debiteur is te wijten, moet nog worden nagegaan of de tekortkoming voor zijn
rekening komt (risico) komt. Dit kan door de:
a) De wet: een schuldenaar die de verbintenis uitvoert door daarvoor een andere persoon
in te schakelen, kan zich hierachter niet verschuilen (Art. 6:76 BW). De debiteur die bij
de uitvoering van de verbintenis gebruikmaakt van een zaak die daartoe ongeschikt is, is
daarvoor aansprakelijk (Art. 6:77 BW).
b) Een rechtshandeling: op grond van de contractvrijheid staat het partijen in beginsel vrij
om een beroep op overmacht contractueel te beperken dan wel uit te breiden. Een
beperking vindt plaats indien wordt afgesproken dat bepaalde gebeurtenissen die
normaal gesproken overmacht opleveren, voor eigen risico zullen vallen (garantie).
Partijen kunnen het beroep op overmacht ook uitbreiden door in het contract op te
nemen dat voor bepaalde gebeurtenissen de aansprakelijkheid geheel of gedeeltelijk is
uitgesloten. Dergelijke bedingen worden exoneratieclausule genoemd.𝟏
c) De in het verkeer geldende opvatting: er zijn omstandigheden waarvan men vindt dat zij
voor rekening van de debiteur behoren te komen. Volgens deze in het verkeer geldende
opvattingen vallen hieronder omstandigheden die de debiteur ten tijde van het aangaan
van de verbintenis had kunnen voorzien, en omstandigheden die hem persoonlijk
betreffen, zoals financieel onvermogen, onbekwaamheid en onervarenheid.𝟐
Gevolgen van overmacht: wanneer er sprake is van overmacht kan de overmachtsituatie,
afhankelijk van de omstandigheden, van blijvende of tijdelijke aar zijn. Nakoming zal daardoor voor
de debiteur blijvend of tijdelijk onmogelijk zijn. Om de vraag te kunnen beantwoorden wanneer
nakoming blijvend onmogelijk is, moet men eerst nagaan of sprake is van een genus- dan wel van
speciesverbintenis.
Bij een genusverbintenis staan er voor de schuldenaar verschillende mogelijkheden open om zich
van zijn verbintenis te bevrijden. Een voorbeeld van een genusverbintenis is de levering van naar de
soort bepaalde zaken. Heeft de prestatie betrekking op het leveren van een dergelijke zaak, dan
maakt het geen veerschil of deze dan wel een andere zaak van dezelfde soort levert.
Bij een speciesverbintenis kan de schuldenaar zich slechts op één bepaalde wijze van zijn verbintenis
bevrijden. Het gaat hierbij doorgaans om een prestatie die betrekking heeft op een zekere en
bepaalde zaak die uniek is en die niet door andere soortgelijke zaken te vervangen is. Denk hierbij
bijvoorbeeld aan antieke voorwerpen.
Nakoming tijdelijk onmogelijk: soms zal nakoming tijdelijk niet mogelijk zijn. Denk aan een in de
fabriek uitgebroken werkstaking of een tijdelijk uitvoerverbod.
-Vorderen van nakoming- (zie PP week 4).𝟑
-Vereisten voor schadevergoeding- (zie PP week 4).𝟒
Verzuim: Nu duidelijk is in welke gevallen verzuim is vereis, rijst de vraag op welke wijze verzuim
intreedt. Er zijn twee manieren waarop een debiteur in verzuim raakt.
-
-
Verzuim door ingebrekestelling: een debiteur raakt pas in verzuim als hij in gebreke gesteld
te zijn, de hem daarbij gestelde redelijke termijn om alsnog na te komen heeft laten
verstrijken zonder hieraan gevolg te hebben gegeven. Een ingebrekestelling is een
schriftelijke aanmaning waarbij aan de debiteur een redelijke termijn voor de nakoming
wordt gesteld (Art. 6:82 lid 1 BW).
Verzuim van rechtswege: het verzuim treedt van rechtswege, zonder ingebrekestelling in:
A) Wanneer er voor de nakoming van de prestatie een termijn is gesteld. De debiteur raakt
dan door het enkele verstrijken van die termijn in verzuim, tenzij blijkt dat de termijn
een andere strekking heeft.
B) Wanneer de verbintenis tot het betalen van schadevergoeding voortvloeit uit
onrechtmatige daad of wanprestatie en déze verbintenis niet terstond wordt
nagekomen.
C) Wanneer de schuldeiser uit een tot hem gerichte mededeling van de schuldenaar moet
afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis tekortschieten.
PowerPoint week 4:
Wat nou als er iets misgaat nadat een overeenkomst tot stand is gekomen. Je hebt bijvoorbeeld iets
bestelt, maar niet geleverd of beschadigt tijdens de levering. Wanneer moet een verbintenis worden
nagekomen?
Wanneer er geen tijdstip is afgesproken, kan terstond op elk mogelijk moment geleverd worden.
Wel moet dit zo snel mogelijk gedaan worden (6:38 BW). Wanneer er wel een tijdstip is afgesproken,
kan op dat tijdstip nakoming worden gevorderd (6:39 BW).
Wie kan een verbintenis nakomen? Nakoming kan allereerst worden gedaan door de schuldenaar.
Ook kan een verbintenis nagekomen worden door een ander, die de bedoeling heeft voor de
schuldenaar te betalen, tenzij de inhoud of de strekking zich daar tegen verzet.
Vb: de exploitant van een winkel centrum wil voor de opening een artiest inhuren om het lint door
te knippen en een paar liedjes te zinnen. De artiest besluit om niet te komen en daarvoor zijn
manager te sturen. Dit kan natuurlijk niet.
Aan wie moet/ kan een verbintenis worden nagekomen? De nakoming kan worden nagekomen door
de schuldeiser, tenzij: de schuldeiser handelingsonbekwaam of de schuldeis inningsonbevoegd is (als
iemand bv failliet is gegaan).
*stel je betaalt wel aan deze twee groepen dan is dit jouw eigenschuld en moet je de schuld nog een
keer betalen aan de juiste persoon.
Voor sprake van een tekortkoming in nakoming van een verbintenis (wanprestatie genoemd) dient
het te voldoen aan de volgende eisen:
1. De verbintenis is opeisbaar (betekent dat als je een termijn hebt afgesproken dat deze al is
verstreken, en anders binnen een redelijk termijn).
2. Er sprake van een niet goede nakoming (niet nagekomen, niet tijdig nagekomen, niet
behoorlijke nagekomen (beschadigt), slechts gedeeltelijk nagekomen).
Toerekenbaar: voor rekening van schuldenaar = wanprestatie
Niet toerekenbaar: niet voor rekening van schuldenaar = overmacht
Bij een conflict tussen beide partijen zal de een dus spreken van een wanprestatie, en zal de ander
dit weerleggen door te spreken van een overmacht, omdat hij hier niks aan kan doen.
Om te bepalen of iets wel of niet toerekenbaar is moeten we kijken of er wel degelijk sprake is van
overmacht (6:75 BW). Als dit namelijk wel het geval is kan de ander een schuld opeisen. Of iets
toerekenbaar is hangt af van een aantal factoren:
1. De schuld is aan de schuldenaar te wijten
2. Volgens de wet voor risico van schuldenaar. Als iemand gebruik maakt van hulppersonen of
hulpzaken dan kan deze persoon volgens de wet geen beroep doen op overmacht.
Vb: Je koopt een bed bij BeterBed en die leveren dit vervolgens niet. Je doet beroep op
wanprestatie. BeterBed zegt dat zij hier niks aan kunnen doen omdat zij een leverancier hebben
ingehuurd om deze bestelling af te lever. Volgens de wet is BeterBed hiervoor aansprakelijk
omdat zij de verantwoordelijkheid dragen van hun leveranciers.
3. De overeenkomst: als er in de overeenkomst een garantie bepaling zit, beperk je
mogelijkheid tot overmacht. Je kan je overmacht ook uitbreiden door gebruik te maken van
een exoneratie.𝟏
VB: je levert aan een klant een product en garandeert hun dit je toestemming krijgt om dit
product te exporteren naar Colombia. Als nu blijkt dat dit niet kan, kan je dus geen beroep meer
doen op overmacht, omdat je belooft hebt dat dit mogelijk was.
VB: Als jij je jas ophangt bij een garderobe van een kroeg, dan staat er meestal een bordje
waarop aangegeven staat dat ze niet aansprakelijk zijn als deze wordt gestolen of beschadigt. Als
nu blijkt dat je jas aan het einde van de avond er niet meer hangt, dan is de kroeg hier niet
schuldig aan en kan het dus beroep doen op overmacht.
4. Verkeersopvattingen: Als er sprake is van brand of stormen is er sprake van overmacht.
Maar al gaat bijvoorbeeld het personeel staken, of wordt het personeel ziek is dit niet het
geval. Tenzij de prestatie zo persoons gebonden is dat de prestatie niet meer geleverd kan
worden.𝟐
VB: Je nodigt een artiest uit om op te komen treden voor een festival. Hij belt helaas af omdat hij
ziek is geworden en daarom niet instaat is om op te treden. In dit geval is er sprake van
overmacht omdat hij niet voor vervanging kan regelen, en niet in staat is om de prestatie te
leveren.
*Bij verkeersopvatting moet je eigenlijk bedenken of je iets anders had kunnen regelen om de
verbintenis na te komen. Is dit het geval dan is er geen sprake van overmacht, anders wel.
Als er sprake is van overmacht dan hoeft de schuldenaar geen schadevergoeding betalen, het enige
wat je dan kan doen is de verbintenis ontbinden.
Als er sprak is van wanprestatie dan kan je vragen om: nakoming (alsnog leveren van de prestatie),
vervangende schadevergoeding (geld terug vragen) en ontbinding (de verbintenis ongeldig maken, je
geld als het ware terug vragen). Als deze drie mogelijkheden kunnen gecombineerd worden met een
aanvullende schadevergoeding.𝟑
-
Nakoming + aanvullende schadevergoeding
Vervangende schadevergoeding + aanvullende schadevergoeding
Ontbinding + aanvullende schadevergoeding
De aanvullende schade vergoeding bestaat twee soorten schade vergoedingen:
1. Gevolgschade: Stel je koopt een boom voor in jouw oprijlaan. Deze boom is alleen ziek en
gaat binnen een paar dagen dood. Doordat die ziek was heeft hij de andere bomen ook ziek
gemaakt, die vervolgens ook dood gaan. Er is sprake van een wanprestatie omdat de
overeenkomst niet behoorlijk nagekomen is. Hierdoor kun je dus sprake doen op
vervangende schadevergoeding. Ook kan je in dit geval een aanvullende schadevergoeding
vragen voor de andere bomen die hierdoor dood zijn gegaan (gevolgschade).
2. Vertragingsschade: Stel je begint een kledingwinkel en je wilt deze open op 1 oktober. Om
de winkel te openen moet het pand eerst nog verbouwd worden. Hiervoor huur je een
bouwbedrijf in en maakt hiermee de afspraak om de verbouwing voor 1 oktober af te
hebben. Voor de opening maak je reclame en hang je folders op. Nu heeft de aannemer de
verbouwing niet op 1 oktober af maar op 15 oktober. Er is hier sprake van een wanprestatie
omdat de overeenkomst te laat is nagekomen. Je kan hiervoor een nakoming aan vragen.
Ook kan je sprake doen op een aanvullende schadevergoeding voor de kosten die je hebt
gemaakt doordat het bedrijf de verbouwing niet op tijd af had (vertragingsschade).
Tussen die twee aanvullende schadevergoeding kunnen een onderscheidt maken tussen vermogen
schade (6:96 BW) en ander nadeel (6:106 BW). Vermogen schade is die schade die makkelijk te
berekenen is. Hierbij kun je denken aan de kosten die je hebt gemaakt in het hiervoor genoemde
voorbeeld aan flyers (materiële schade). Ander nadeel is die schade die moeilijk te bereken is. Hierbij
kun je denken aan schade aan de naamsbekendheid van een bedrijf (immateriële schade).
Om die schadevergoeding te kunnen vragen moet er worden voldaan aan de volgende vier eisen:𝟒
1. Er moet sprake van een toerekenbare tekortkoming (wanprestatie)
2. Er moet ook schade zijn ontstaan
3. Ook moet er sprake zijn van een causaal verband (de schade moet veroorzaakt zijn door die
tekortkoming)
4. Tenslotte moet er sprake zijn van verzuim (bij de tegenpartij moet er duidelijk zijn dat hij
tekort is gekomen)
*Verzuim moet je altijd melden bij de tegenpartij. Hij moet zich ervan bewust zijn dat het tekort is
gekomen op de afspraak. Dit gebeurt via ingebrekestelling, dit houdt in dat het een schriftelijke
sommatie (dwingend verzoek) moet zijn waarin duidelijk staat vermeld wat hij fout heeft gedaan.
Soms is dit niet nodig, dit vind plaat wanneer de fatale termijn overschreden is of het bedrijf zelf al
een mededeling heeft gegeven of de levering. Het is dan niet nodig om de partij duidelijk te maken
wat hij fout heeft gedaan, omdat hij dit zelf al weet.
Als je een overeenkomst wil ontbinden dan zullen er aan de volgende eisen moeten voldaan, om
hier op sprake te hebben:
1. Er moet sprake zijn van een wederkerige overeenkomst (er moeten plichten zijn van beide
partijen).
2. Ook moet er zijn van een tekortkoming
3. Ook moet deze tekortkoming de ontbinding rechtvaardigen
Je hebt een bed gekocht en daarbij heb je ook een nieuw dekbed gekocht. Alle spullen zouden op 1
oktober geleverd worden. Nu komt op 1 oktober wel het bed aan maar niet het dekbed. Nu bel je de
winkel op omdat je de overeenkomst wil ontbinden. Nu is het dekbed een klein onderdeel van de
overeenkomst wat niet nagekomen is, hierdoor kan de ontbinding niet gerechtvaardigd worden.
*met de hoofdprestatie moet iets mis zijn om de overeenkomst te ontbinden
4. En ten slotte moet er ook verzuim zijn
Hoe kan je dan een overeenkomst ontbinden. Je kan de overeenkomst ontbinden door een
schriftelijk verklaring in te dienen of door de rechter er bij te betrekken als je het er niet uitkomt. De
gevolgen van het ontbinden van de overeenkomst is dat beide partijen verlost worden van de
verbintenis (6:271 BW). Ontbinding heeft geen terugwerkende kracht (6:269 BW).
2.5 Verbintenissen uit de wet
Behalve uit overeenkomsten kunnen verbintenissen ook direct uit de wet ontstaan. Zij worden
verbintenissen uit de wet genoemd. Voorbeelden van verbintenissen uit de wet zijn de
verbintenissen die voortvloeien uit 2.3 (onrechtmatige daad en de aansprakelijkheid voor personen
en zaken) en de verbintenissen die voortvloeien uit 2.4 (rechtmatige daden: zaakwaarneming,
onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking).
Het is de wet zelf die bepaalt dat er ten gevolge van zaakwaarneming en onverschuldigde betaling
verbintenissen ontstaan. Bij de onrechtmatige daad, ongerechtvaardigde verrijking en
schadevergoeding wegens de tekortkoming in de nakoming van een verbintenis gaat het eveneens
om rechtsfeiten waaraan de wet een verplichting tot schadevergoeding verbind.
2.6 Onrechtmatige daad
Voorbeelden van onrechtmatige daden staan dagelijks in de krant: man mishandeld bejaarde vrouw
bij bushalte, wanhopige vrouw eist straatverbod tegen ex-minnaar, jongen van 16 jaar rijdt auto van
onbekende in puin. Op de persoon die aansprakelijk is voor het plegen van een onrechtmatige daad
komt een wettelijke verplichting tot schade vergoeding te rusten. Daarnaast kan diezelfde daad ook
gevolgen hebben op strafrechtelijk gebied in de vorm van een geldboete of gevangenisstraf.
-Vereisten voor onrechtmatige daad- wie jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, kan
voor de daardoor ontstane schade door die ander aansprakelijk worden gesteld. Daarmee kom die
ander dus tot verbintenis van schadevergoeding. Wil de dader met succes op grond van
onrechtmatige daad aansprakelijk worden gesteld, dan zal aan de volgende eis moeten worden
voldaan:
Onrechtmatigheid: Het eerste te bespreken vereiste is onrechtmatigheid. Wil er sprake zij van
onrechtmatigheid, dan moet zijn voldaan aan ten minste een van de vormen van onrechtmatigheid.
A) Inbreuk op een recht: onder het begrip recht zijn begrepen de persoonlijkheidsrechten
(recht op leven, vrijheid, privacy, lichamelijke integriteit) en de absolute rechten (eigendom,
octrooi recht en het auteurs recht enz.)
B) Doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht: onder het doen in strijd met een
wettelijke plicht valt elk handelen dat in strijd is met hetgeen in een wet is bepaald.
C) Een doen of nalaten in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het
maatschappelijk verkeer betaamt: in onze maatschappij bestaan ook allerlei niet in de wet
neergelegde (ongeschreven) opvattingen over hetgeen wat wel niet behoort in de omgang
met anderen.
Het kan echter zijn dat de daad toch niet onrechtmatig is wanneer de dader een succesvol beroep
doet op de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond. Een rechtvaardigingsgrond ontneemt
namelijk aan de daad het onrechtmatige karakter. Enkele rechtvaardigingsgronden zijn:
1. Noodweer: op grond van noodweer is niet onrechtmatig een handeling ‘geboden door de
noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen
ogenblikkelijke , wederrechtelijke aanranding’.
2. Noodtoestand: bij noodtoestand is de handelwijze geboden in verband met de nakoming
van een verplichting van hogere orde. Die handelwijze wordt daardoor gerechtvaardigd.
3. Toestemming benadeelde: wie handelt met toestemming van de benadeelde, pleegt geen
onrechtmatige daad.
4. Bevoegd geven ambtelijk bevel: degene die handelt ter uitvoering van een ambtelijk bevel
handelt niet onrechtmatig.
5. Wettelijk voorschrift
Toerekenbaarheid: de onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, wanneer deze te
wijten is aan:
A) Schuld: er is sprake van schuld wanneer men aan de dader het verwijt kan maken dat hij de
daad heeft verrichten.
B) Oorzaak die krachtens de wet voor rekening van de dader komt: de wet kan expliciet
aangegeven dat iemand aansprakelijk is. Zo is een oorzaak die krachtens de wet voor
iemands rekening komt bijvoorbeeld gelegen in artikel 6:165 lid 1: als een doen te
beschouwen gedraging van iemand van 14 jaar of ouder die is verricht onder invloed van
een geestelijke of lichamelijke tekortkoming, wordt aan die persoon toegerekend. Hij zal dus
de schade moeten vergoeden ongeacht of de daad hem kan worden verweten.
Artikel 6:165 lid 1: ‘als te doen beschouwen gedraging’. Hieronder valt alles wat niet een
zuiver nalaten is. Indien iemand door een beroerte wordt getroffen, bewusteloos raakt of
een onwillekeurige reflexbeweging maakt en daardoor schade aan een ander toebrengt is
hiervoor aansprakelijk.
C) Oorzaak die krachtens verkeeropvattingen voor rekening van de dader komt: ervaring
verkrijgt men al doende. Men kan iemand er dan ook nauwelijks verwijt van maken dat hij
nog onervaren is. Indien echter door onervarenheid shade aan een ander wordt
toegebracht, komt deze onervarenheid wel, op grond van verkeeropvatting, voor zijn
rekening.
Schade: voorwaarde voor aansprakelijkheid is dat er schade gelden is. Of ook alle schade die is
geleden vergoed moet worden en of ook immateriële schade hieronder valt, zijn vragen die pas aan
de orde komen nadat de aansprakelijkheid is vastgesteld.
Causaal verband: om te beoordelen of er een causaal verband bestaat, moet men zich telkens
afvragen of de schade zou zijn uitgebleven indien de onrechtmatige gedraging niet had
plaatsgevonden.
Relativiteit: positief gezegd houdt het relativiteitvereiste dus in dat er alleen een
schadevergoedingsplicht bestaat als de geschonden norm strekt tot bescherming tegen de schade
zoals de benadeelde die heeft geleden. Dit houdt in dat aan de hand van doel en strekking van de
geschonden norm moet worden onderzocht tot welke personen, tot welke schade en welke wijzen
van ontstaan van schade de met die norm beoogde bescherming zich uitstrekt.
-Welke soort schade en hoeveel schade- aansprakelijkheid op grond van art. 6:162 brengt mee dat
de dader op grond van de wet verplicht is de schade te vergoeden. Op een dergelijke wettelijke
verplichten toto schadevergoeding is afdeling 6.1.10 van toepassing. Aan de hand van deze afdeling
kan worden nagegaan welke soort schade en hoeveel schade de dader moet vergoeden.
-Verhouding tot wanprestatie- bestaat er een contractuele relatie tussen twee of meer personen en
pleegt de debiteur wanprestatie, dan moet de crediteur hem aansprakelijk stellen. Slechts wanneer
de gedraging naast wanprestatie tevens een onrechtmatige daad oplevert, bestaat voor de crediteur
de mogelijkheid om te kiezen of hij zijn wederpartij zal aanspreken uit hoofde van wanprestatie dan
wel op grond van onrechtmatige daad.
-Rechtsvorderingen op grond van onrechtmatige daad- wanneer er een onrechtmatige daad is
gepleegd, kan de benadeelde schadevergoeding vorderen. Wanneer de benadeelde dat vordert, kan
de rechter ook schadevergoeding in een andere vorm dan betaling van een geldsom toekennen. In
andere situaties zal de benadeelde meer belang hebben bij een verbod om gedraging te verrichten
of een gebod of bevel om een bepaalde handeling juist wel te verrichten
2.7 Aansprakelijkheid voor personen en zaken
Sommige personen zijn aansprakelijk omdat zij een bepaalde hoedanigheid kwaliteit, bezitten. Zij
zijn bijvoorbeeld ouder van een kind, werkgever of bezitter van een dier. Men spreekt dan van
kwalitatieve aansprakelijkheid. Zij zijn, indien er schade wordt verricht aan derde door deze persoon,
aansprakelijk, ongeacht de vraag of hun enig verwijt treft. Dit wordt risicoaansprakelijkheid
genoemd.
-Aansprakelijkheid van ouders voor kinderen- bij de kwalitatieve aansprakelijkheid van ouders voor
kinderen speelt de leeftijd van de kinderen een rol. Er gelden verschillende regelingen al neer gelang
de leeftijdscategorie van het kind. Deze categorieën worden hier behandelt:
Kinderen onder de 14 jaar: zoals al bleek kunnen kinderen onder de 14 jaar niet aansprakelijk
gesteld worden. Dit betekent niet dat het slachtoffer met de schade blijft zitten. De wetgever heeft
namelijk de ouders(voogd) aansprakelijk gesteld. Hiervoor moet wel aan de volgende eis worden
voldaan:
-
Het moet gaan om een als een doen te beschouwen gedraging van het kind.
De gedraging zou het kind als onrechtmatige daad kunnen worden toegerekend als het kind
volwassen was geweest.
De ouders van het kind zijn niet aansprakelijk als een van de volgende situaties zich voordoet:
-
De gedraging van het kind bestaat uit een zuiver nalaten (schuur wordt ingeslagen door
bliksem, kind heeft niet gewaarschuwd maar is te jong om zuiver beschouwd te worden)
Het kind zou niet aansprakelijk zijn geweest, indien de gedraging door een volwassene was
verricht. Nagegaan moet worden of de gedraging een toerekenbare onrechtmatige daad zou
hebben indien deze niet door een kind was verricht,
Kinderen van 14 en 15 jaar: als een 14- of 15-jarig kind een onrechtmatige daad pleegt, kan het door
de benadeelde aansprakelijk worden gesteld. Kinderen van die leeftijd zullen, voor zover zij niet
verzekerd zijn, echter meestal nagenoeg geen vermogen bezitten. Dit beteken niet dat het kind
daarom hoeft te betalen; het blijven zijn leven lang aansprakelijk voor de ontstaande schade. De
benadeelde zal in dat geval moeten wachten totdat het kind in staat is de schade aan hem te
vergoeden.
Gelukkig biedt de wet de benadeelde de mogelijkheid om naast het kind tevens de ouders of voogd
aansprakelijk te stellen voor een fout van hun 14- of 15-jarig kind. Op de ouders rust dan echter niet
een risicoaansprakelijkheid, maar een schuldaansprakelijkheid en wel met een omgekeerde
bewijslast: de ouders zijn aansprakelijk tenzij zij bewijzen dat zij alles hebben gedaan wat in de
gegevens omstandigheden redelijkerwijs van hen kon worden gevergd. Kinderen op die leeftijd gaan
vaak zelfstandig weg naar allerlei plekken, toezicht houden op hun is daarom niet altijd mogelijk.
Omdat de ouders en het kind verplicht zijn tot het vergoeden van dezelfde schade zijn zij hoofdelijk
aansprakelijk. De benadeelde kan daarom kiezen of hij de ouders dan wel het kind zelf aansprakelijk
stelt.
Kinderen van 16 jaar en ouder: wanneer een kind van 16 jaar of ouder zelf aansprakelijk is, rust op
de ouders geen kwalitatieve aansprakelijkheid meer. Een ouder zal dan slechts aansprakelijk zijn als
hij zelf een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
-Aansprakelijkheid voor ondergeschikte- een andere kwalitatieve aansprakelijkheid is die van de
werkgever voor ondergeschikten. De werkgever heeft een risicoaansprakelijkheid voor de door zijn
ondergeschikte gepleegde onrechtmatige daad, mits is voldaan aan de volgende vereisten:
-
-
Het betreft een fout van een ondergeschikte, hetgeen betekent dat de ondergeschikte zelf
aansprakelijk moet zijn. Kan de werknemer zich bijvoorbeeld beroepen op een
rechtvaardigingsgrond, dan is ook de werkgever niet aansprakelijk.
De kans op de fout is door de opdracht tot het verrichten van deze taak vergroot.
De werkgever heeft zeggenschap over de gedragingen waarin de fout was gelegen.
De werknemer en de werkgever zijn dus beiden aansprakelijk (hoofdelijke aansprakelijkheid). De
benadeelde kan dan kiezen wie van hen hij aansprakelijk stelt.
Tijdens diensttijd kan de functionele samenhang ook ontbreken, waardoor de werkgever niet
aansprakelijk is. Denk bijvoorbeeld aan de ondergeschikte die tijdens werkuren een gewelddelict
pleegt (ober die gevecht aangaat met iemand in het restaurant, geen link met functie).
Hiervoor bleek al dat wanneer de benadeelde ervoor kiest de werkgever aan te spreken, de
werknemer niet meer aan de benadeelde hoeft te betalen. Dit zegt nog niets over wie uiteindelijk de
schade zal gaan dragen tussen de twee. In het beginsel de werkgever de schade uiteindelijk moet
dragen, tenzij de ondergeschikte de schade heeft veroorzaakt door opzettelijk of bewust roekeloos
te handelen. In dit laatste geval kan de werkgever regres nemen op de werknemer, dat wil zeggen
dat hij het door hem betaalde bedrag van de werknemer terug kan vorderen.
-Aansprakelijkheid voor opstallen- kwalitatieve aansprakelijkheid bestaat blijkens het opschrift van
afdeling voor zaken. Zo rust op de bezitter van een opstal een risicoaansprakelijkheid. Onder opstal
worden verstaan gebouwen en werken die duurzaam met de grond zijn verenigd, hetzij rechtstreeks,
hetzij door vereniging met andere gebouwen of werken. Bestanddelen van een gebouw of werk
vallen hier ook onder. De bezitter is degene die het goed voor zichzelf houdt, en is daardoor dus
aansprakelijk voor dit goed.
Aansprakelijkheid van bezitters: de bezitter van een opstal is aansprakelijk wanneer:
-
De opstal een gebrek vertoont, dat wil zeggen dat de opstal niet voldoet aan de eisen die
men daaraan in de gegeven omstandigheden mat stellen.
De opstal daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert
En dit gevaar zich verwezenlijkt
Aansprakelijkheid van bezitter, tenzij-regel: Kan de bezitter aan aansprakelijkheid ontkomen door
zich te beroepen op de tenzij-regel. Onafhankelijk van de vraag of de bezitter in werkelijkheid al dan
niet iets afwist van het gevaar, moet men uitgaan van een fictieve situatie, waarin hij wel van dit
gevaar afwist. Vervolgens moet we ons afvragen of de bezitter op dat moment nog tijd zou hebben
gehad om iets te doen aan het voorkomen van het intreden van schade.
Had de bezitter bijvoorbeeld nog tijd gehad om het gebrek te laten herstellen of om een bord te
plaatsen om anderen te waarschuwen, dan is hij aansprakelijk hiervoor. Zo niet, is hij voor deze
situatie niet aansprakelijk.
Aansprakelijkheid van degene die het bedrijf uitoefent: de aansprakelijkheid rust niet altijd op de
bezitter. Wordt namelijk de opstal gebruikt in de uitoefening van een bedrijf, dan rust de
aansprakelijkheid op degene die het bedrijf uitoefent, tenzij het ontstaan van de schade niet met de
uitoefening van het bedrijf ontstaat.
-Aansprakelijkheid voor dieren- onder de kwalitatieve aansprakelijkheid voor zaken valt ook de
risicoaansprakelijkheid voor dieren. Ook hier wordt nagegaan wanneer de bezitter van een dier
aansprakelijk is.
Aansprakelijkheid van bezitter: de bezitter van een dier is aansprakelijk voor de door het dier
aangerichte schade. Het moet gaan om een eigen gedraging (op hol slaan) van het dier, zonder dat
het dier handelt overeenkomstig een gegeven instructie.
Aansprakelijkheid van bezitter, tenzij-regel: de bezitter is aansprakelijk, tenzij hij kan bewijzen dat
aansprakelijkheid zou hebben ontbroken indien hij de gedraging van het dier waardoor de schade
werd toegebracht, in zijn macht had gehad. Dit betekent dat men zich moet afvragen of de bezitter
aansprakelijk zou zijn geweest indien hij de gedragingen van het dier geheel onder controle had
gehad.
Aansprakelijkheid van degene die het bedrijf uitoefent: de aansprakelijkheid rust niet altijd op de
bezitter. Wanneer het dier wordt gebruik in de uitoefening van een bedrijf, rust de aansprakelijkheid
op degene die het bedrijf uitoefent.
Valt een die aan omdat het is opgehitst, dan kan de benadeelde de bezitter van het dier
aansprakelijk stellen en degene die het dier heeft opgehitst. Wordt de bezitter aangesproken, dan
kan deze zich, na betaling aan het slachtoffer, verhalen op degene die het dier heeft opgehitst.
PP week 6:
-------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Les 1: Stel je hebt een scooter verkocht en die heb je vervolgens geleverd, maar die is door de
toegewezen persoon niet geleverd, ga je dan meteen iemands faillissement aanvragen.
Als iemand zijn deel van de afspraak niet na levert dan kan je die in gebreken stellen. Hiermee geef
je schriftelijk aan dit hij zijn deel niet is nagekomen. Doet de persoon hier vervolgens niks mee dan is
deze persoon in verzuim. Om hier vervolgens je gelijk/vergoeding te halen stap je naar de rechter.
*Politie schakel je in dit geval niet in, omdat er geen strafwerkelijke handelingen worden verricht. Er
is bijvoorbeeld spraak van fraude of de scooter is gestolen.
Als er meerdere personen zijn die waarvan je geld kan vorderen, dan kan je die apart voor de rechter
slepen of kan je die vorderingen bundelen en iemands faillissement aanvragen. Om dit te kunnen
moeten er minimaal twee personen betrokken zijn.
Het doorvoeren van iemands faillissement kan soms nadelig uitpakken het is daarom soms handiger
om dit alleen als dwangmiddel te gebruiken en niet door te voeren. Als je dit namelijk gaat doen dan
wordt er een curator aangesteld die gaat kijken naar de open staande schulden die iemand heeft.
Stel dat je als bedrijf krijgt nog 50.000 euro van een ander bedrijf krijgt maar dat het bedrijf ook nog
een schuld van 100.000 euro heeft bij een ander bedrijf, dan moet hij deze schuld eerst betalen. De
grootste schulden krijgen altijd voorrang. Ook kan er nog een rangorde binnen de schuldeiser van
deze 50.000 zijn, bv. tussen verschillend panden. Hierdoor wordt het heel lastig om nog aan jouw
geld te komen en is dit dus niet handig om te doen.
(H4) er zijn verschillende wetten die voor het begrip “onderneming“ verschillende betekenissen
bevatten:
-
Je hebt in Nederland medezeggenschap. Als je bij een onderneming hebt met een grote van
50 of meer medewerkers, dan ben je verplicht om een ondernemingsraad op te stellen. Deze
raad bestaat uit werknemers die mee beslissen in de onderneming. Niet alle ondernemingen
hebben werknemers in dienst en hierop slaat dit dus niet.
Kenmerken van een ondernemingsbegrip zijn:
-
Dat er sprake is van arbeid en kapitaal.
Deelname aan economisch verkeer (er moet sprake zijn van een organisatie, iets dat je
vaak/regelmatig doet en niet eenmalig).
Deskundigheid bij directie en personeel.
Streven naar winst
Lopen van financieel risico
Streven naar continuïteit.
Als je een onderneming start dan kan je kiezen tussen allemaal verschillende ondernemingsvormen:
Als je bijvoorbeeld besluit om kleding advies te geven en styling van mensen te doen, dan kan je
vandaag die onderneming gaan starten in de vorm van een eenmanszaak. Dit is een
ondernemingsvorm waarin één natuurlijk persoon een onderneming opricht, je bent als het ware
vervangbaar voor deze eenmanszaak (je bent de eenmanszaak). Het geld wat met deze
onderneming wordt verdient staat niet apart van jouw zaak of privé. Als eenmanszaak kan je wel
mensen in dienst nemen, deze kunnen alleen geen eigenaar zijn van het bedrijf. Voor het oprichten
van een eenmanszaak zijn geen oprichtingsvereisten verplicht wel is er een administratieplicht.
Als je niet iets alleen wil opstarten dan kan je een samenwerkingsverband aangaan
(Personenvennootschap). Hierin blijf je als natuurlijk persoon aansprakelijk maar doe je samen met
iemand. Net als bij de eenmanszaak zijn er geen oprichting vereisten. Dit kun je doen in de vorm:
-
-
Een Maatschap is een overeenkomst tot samenwerking van twee of meer
personen/rechtspersonen die gericht is op het behalen van vermogensrechtelijk voordeel .
Dit houdt zowel in van het maken van winst maar ook door bijvoorbeeld de kosten te
verdelen kan je een voordeel opdien. Dit voordeel is ten behoeve van alle vennoten en
doormiddel van inbreng van ieder van de vennoten (maten) sluit je een maatschap.
Bij een maatschap is iedereen bevoegd om handelingen te verrichten die behoren tot de
gewone gang van zaken (beheersdaden). Als bijvoorbeeld de wc rollen op zijn dan hoef je
hiervoor geen toestemming voor te vragen. Indien je iets koopt dat niet tot de normale gang van
zake (beschikkingsdaden) behoort moet je hiervoor wel toestemming vragen, als je die niet krijgt
moet je zelf hiervoor betalen.
Indient een maat onbevoegd handelt ten voordele van de maatschap, bijvoorbeeld omdat ze
hiermee snel winst kunnen maken en hiermee dus een voordeel wordt gemaakt, dan zijn alle maten
voor gelijke delen aansprakelijk.
Verdeling van het resultaat van de maatschap gaat volgens de maatschapsovereenkomst die in het
begin van de maatschap is gemaakt. Indien er geen afspraken over de winstverdeling zijn gemaakt
dan wordt het verdeelt naar rato van inbreng. Als ik 50.000 in breng en de ander 25.000 in brengt,
dan krijg ik twee keer zoveel geld van de winst dan de ander.
Een maatschap komt ten einde na verloop van tijd, teniet gaan goed, volbrengen van de gestelde
handeling, opzeggen door één van de vennoten, overlijden, curatele of faillissement. Als je met de
ander wel wilt doorgaan naar bijvoorbeeld het overlijden of opzeggen van een vennoot, dan kan je
hiervoor in het contract een eigen regeling voor opstellen.
*Veel vrije beroepen zullen vaak zich richten tot een maatschap (zij kunnen niet voor een
vennootschap onder firma kiezen). Dit zijn beroepen zoals architect, advocaat en artsen (hebben
unieke vaardigheden). Vaak zijn ervoor dit soort beroepen speciale wetten, die kunnen leiden tot
het ontnemen van het beroep (Bram Moskovische).
-
Vennootschap onder firma is een bijzonder vorm van een maatschap bij het uitoefening van
een bedrijf (maatschap is tot uitoefening van vrije beroepssfeer). Dit doe je onder
gemeenschappelijke naam met een afgescheiden eigen vermogen. Mensen uit je privé leven
(bijvoorbeeld je koopt een dure auto) kunnen niet aan jouw ondernemingsvermogen
(zakelijk vermogen) komen, andersom wel.
De vennoten bij de Vennootschap onder firma zijn allemaal hoofdelijk aansprakelijk. Dit houdt in dat
als er iets gekocht wordt en de facturen hiervan niet betaalt wordt kan de schuldeiser het hele
bedrag bij een vennoot vandaan halen. Dit geldt alleen als de vennoot bevoegd handelt of indien
een vennoot onbevoegd handelt ten voordele van de Vennootschap onder Firma. Indien hij
onbevoegd handelt, dus zonder toestemming of als daar afspraken over zijn gemaakt (niet hoger
dan een bedrag van 10.000), dan is hij alleen hoofdelijk aansprakelijk.
*Naar buiten toe zijn dus alle vennoten bevoegd, tenzij uitgesloten in contract inschrijving in
handelsregister van belang of beperking werking heeft bij onbevoegd handelen, volmacht vooraf of
bekrachtig achteraf zorgen voor bevoegd handelen. Bij een maatschap wordt er onderscheid
gemaakt tussen de aanschaffen van zaken.
Verdeling van het resultaat van de Vennootschap onder Firma gaat volgens de overeenkomst die in
het begin van de Firma is gemaakt. Indien er geen afspraken over de winstverdeling zijn gemaakt
dan wordt het verdeelt naar rato van inbreng.
-
Commanditaire vennootschap is een bijzondere vorm van een vennootschap. Het is een
overeenkomst tussen één of meer hoofdelijk aansprakelijke vennoten (=beherende
vennoten) en één of meer geldschieters vennoten (=commanditair vennoten).
Deze geldschieters worden ook wel stille vennoten genoemd en bemoeien zich zoals de naam zegt
niet met de normale gang van zaken. Deze vennoten zijn alleen aansprakelijk voor het bedrag dat zij
geïnvesteerd hebben in het bedrijf. Als hij zich wel met deze zaken gaat bemoeien
(rechtshandelingen verrichten namens de CV) dan wordt hij voor de hele organisatie aansprakelijk.
De beherende vennoten zijn hoofdelijk aansprakelijk en zijn vertegenwoordigingsbevoegd om
rechtshandelingen uit te voeren. Als er 1 beherende vennoot is dan spreken we van een
eenmanszaak, als 2 beherende vennoten zijn dan spreken we van een Vennootschap onder Firma.
*Belangrijk om te onthouden is dat zowel bij een eenmanszaak als bij de vormen van
personenvennootschap de ondernemingsvorm gekoppeld is aan de rechtspersoon. Deze personen
zijn dus met hun vermogen aansprakelijk. Stel dat je bijvoorbeeld getrouwd bent en dat je partner
een onderneming heeft die een schuld heeft, dan kunnen de schuldeiser beslag nemen op jouw huis
(indien die ook op de naam van jouw partner staat).
Schema eenmanszaak en persoon vennootschappen:
Schema Eenmans Persoons.pdf
Oefen vragen week 1:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
A) Besloten vennootschap en Naamloze Vennootschap bezitten rechtspersoonlijkheid.
B) In geen enkele wet
B) Mandy is met haar hele vermogen aansprakelijk voor de schulden van On(der)wijs Goed!
A) De eigenaar van een eenmanszaak is zowel met zijn privé-, als ondernemingsvermogen
aansprakelijk voor de rechtshandelingen welke hij in het kader van de eenmanszaak heeft
verricht, + D) Bij de verkoop van een eenmanszaak dienen de activa op volgens de
bepalingen van artikel 3:80 e.v. BW te worden overgedragen.
C) een Vennootschap onder Firma en een Commanditaire Vennootschap zijn associaties tot
uitoefening van een bedrijf.
D) Een Maatschap is een overeenkomst
C) De Vennootschap onder Firma en beide vennoten
A) Heeft kim recht op een winstdeling ter hoogte van 120.000,-, Ron en Edwin ieder recht op
60.000,A) De vennoten van de Vennootschap onder Firma zijn anders dan de maten van de
maatschap bevoegd de Vennootschap onder Firma te vertegenwoordigen, tenzij zij daarvan
zijn uitgesloten.
C) Karel, Vincent en Luc ieder voor 500,B) Diana en Annemarie en pa ieder voor 700.000,D) Het is niet geoorloofd te bedingen dat aan één maat of vennoot bij uitsluiting van
anderen de winst toekomt.
D) De Vennootschap onder firma zijn zowel in het Burgerlijk Wetboek, als in het Wetboek
van Koophandel te vinden.
Boek:
Verschillende begrippen:
-
Volgens het Handelsregisterbesluit 2008 is sprake van een onderneming indien een
voldoende zelfstandig optredende organisatorische eenheid van een of meer personen
bestaat waarin door voldoende inbreng van arbeid of middelen, ten behoeve van derden
diensten of goederen worden geleverd of werken tot stand worden gebracht met het
oogmerk daarmee materieel voordeel te behalen.
Wettelijke omschrijvingen zijn niet bedoeld om het begrip onderneming in al zijn volledigheid te
definiëren. Het opnemen van een definitie van het begrip onderneming in de verschillende wetten
dient geen ander doel dan het afbakenen van het toepassingsgebied.
Maatschap:
-
-
Openbare maatschap is een maatschap onder gemeenschappelijke naam (vb.
advocatenkantoor Jansen en Pieterse). Deze maatschap kan alleen voor een maatschap ter
uitoefening van een beroep zijn
Stille maatschap is een maatschap die niet onder een gemeenschappelijke naam valt. Deze
maatschap kan zowel ter uitoefening van een ‘beroep’ als ter uitoefening van een ‘bedrijf’
zijn.
Bij een maatschap geldt in het beginsel van de affectio societatis: samenwerking op basis van
gelijkwaardigheid. In een ‘gewone’ onderneming wordt ook samengewerkt, echter op basis van
hiërarchische, op de arbeidsovereenkomst gestoelde verhouding.
Poolovereenkomst: bij een poolovereenkomst spreken de contractpartijen af bepaalde inkomsten in
een pool te storten en deze onderling te verdelen.
De vereiste inbreng voor de maatschap kan bestaan uit geld, goederen en arbeid. Een vennoot kan
ook het genot van goederen die tot zijn vermogen behoren, inbrengen. De vennoot stelt dan de
goederen ter beschikking van de maatschap, maar blijft zelf rechthebbend zijn voor deze goederen.
-Besturen van de maatschap- om de doelstelling van de maatschap te verwezenlijken zullen de
vennoten concrete werkzaamheden/handelingen moeten verrichten. Deze handelingen worden
aangeduid als bestuurshandelingen. Deze handelingen kunnen worden onderscheiden in:
-
Beheersdaden: zijn handelingen die in het kader van de normale dagelijkse gang van zaken
van de maatschap worden verricht.
Beschikkingsdaden: zijn handeling die niet in het kader van de normale dagelijkse gang van
zaken van de maatschap worden verricht.
*Als bij het aangaan van de overeenkomst in het beheer de handeling is voorzien, dan is de
beheersbevoegdheid alleen herroepbaar door de overige maten als er sprake is van een ‘gewichtige
reden’(zie art. 7A;1673 lid 2 BW).
Les 2: Naast de eenmanszaak en de personenvennootschappen kan je ook kiezen voor een
rechtspersoon ondernemingsvorm. Dit zijn ondernemingsvormen waarbinnen de rechtspersoon
aansprakelijk is en niet de natuurlijk persoon aansprakelijk is. Andere belangrijke kenmerken van
deze ondernemingsvormen zijn dat ze hun eigen rechten en verplichtingen, hebben hun eigen
doelen die staan beschreven in de statuten en dat de organisatie vertegenwoordiging door natuurlijk
persoon. Onder deze rechtspersoon vallen de volgende vormen:
-
Vereniging is gericht op een bepaalt doel. Bij een vereniging kan je denken aan een voetbal
club (doel: sportactiviteiten organiseren) en een muziekschool (doel: muziek maken). De
oprichting van een vereniging is een meerzijdige rechtshandeling (door meerdere personen).
Een vereniging bestaat uit leden en binnen deze leden mag geen winst worden verdeelt. De
vereniging is opgericht vanuit een ideëel doel en het geld mag alleen daaraan besteed
worden.
Bij een vereniging maken we onderscheidt tussen de informele vereniging (met beperkte
rechtsbevoegdheid, mag sommige dingen niet) en formele vereniging (met volledige
rechtsbevoegdheid). De informele vereniging is vaak een wat kleinere vereniging (vb:
buurtbarbecue, aanschaffen van een paar extra spullen). Als deze vereniging niet staat ingeschreven
in het handelsregister dan is de oprichter/bestuurder hoofdelijk aansprakelijk naast de vereniging.
Als de vereniging wel ingeschreven staat in het handels register dan is de oprichter/bestuurder
hoofdelijk aansprakelijk na de vereniging.
Ook bij een formele vereniging kan je wel of niet ingeschreven staan bij het handelsregister. Als je
niet staat ingeschreven als vereniging dan is de bestuurder hoofdelijk aansprakelijk naast de
vereniging. Als de vereniging wel staat ingeschreven dan is in principe de bestuurder/oprichter niet
aansprakelijk, alleen de vereniging. Er is sprake van een formele vereniging als je iets opricht met
een notariële akte.
-
-
Coöperatieve vereniging is een bijzondere vereniging die veel voorkomt in de agrarische
sector. Ze voorzien een stoffelijke behoefte van de leden en behartigen de zakelijke
belangen van de leden. Het is een vereniging die opgericht is via notariële akte.
Onderlinge waarborgmaatschappij is een bijzondere vereniging die zich bezig houdt met het
afsluiten van verzekeringsovereenkomst met aar leden. Het is een vereniging die opgericht is
via notariële akte.
*beide ondernemingsvormen zijn er niet op gericht om zo veel mogelijk winst te maken, maar om
een zo gunstig mogelijke risicospreiding te bewerkstelligen.
-
-
Besloten vennootschap is een organisatie die bestaat uit niet vrij overdraagbare aandelen.
Dit houdt in dat als je jouw aandeel wilt verkopen, dat je dit eerst moet doen aan de andere
aandeelhouders. Deze aandelen staan op naam en kunnen geen stem- en winst recht
bevatten. Om een Besloten vennootschap heb je geen minimaal kapitaal nodig.
Naamloze vennootschap is een organisatie die bestaat uit vrij overdraagbare aandelen. Deze
aandelen zijn aan toonder en meestal niet op naam en bevatten zowel een stem- en winst
recht. Om een Naamloze vennootschap heb je minimaal een kapitaal van 45.000,- hebben.
Aandeel = deel van het maatschappelijk kapitaal
van de vennootschap. Een aandeel geeft je recht
om de aandeelhoudersvergadering te bezoeken en
kan je dus stem- en dividend recht geven.
Waarom stel je een NV of BV op, wat zijn de
voordelen? Bij een NV en BV heb je beperkte
aansprakelijkheid (alleen voor jouw deel). De
aandelen van het bedrijf zijn verhandelbaar
waardoor de organisatie continuïteit heeft, omdat
de organisatie nog steeds blijft bestaan als iemand
er mee wil stoppen (hij kan zijn aandeel dan verkopen). Een NV en BV hebben ook een eigen
organisatie, het bestuur hoeft niet altijd uit aandeelhouders te bestaan met een eigen zakelijk
vermogen.
Een aandeelhoudersvergadering heeft bevoegdheden die niet aan het bestuur of anderen
toekomen. In deze vergadering gaan alle aandeelhouders stemmen welke kant de organisatie op
moet gaan. De gene met de meeste aandelen heeft het meeste stem recht, en deze vergadering
wordt minimaal 1 keer per jaar gehouden. De kernbevoegheden van de algemene
aandeelhoudersvergadering zijn: benoemen en ontslaan bestuurders en commissarissen,
statutenwijziging, vaststellen van jaarrekening en besluiten nemen over de ontbinding van de
vennootschap. Besluitvorming over deze zaken gebeurt doormiddel van een meerderheid, tenzij
afwijkende statutaire bepaling.
*Bij een NV en BV blijft de organisatie nog steeds bestaan indien de oprichter er mee stopt
(continuïteit). Dit is bij een eenmanszaak en personenvennootschap anders. Bij een NV en BV komen
en gaan er aandeelhouders. Hierom is het belangrijk en ook verplicht om een notariële akte op te
stellen, die is getekend door de oprichters en de aandeelhouders, waarin de statuten (regels
waardoor de BV/NV wordt bestuurd: naam, zetel, doel, kapitaal, enz.) vermeldt staan.
Als een BV in i.o. (in oprichting) is dan is dit nog geen rechtspersoon. Je kunt wel rechtshandeling
verrichten maar hiervoor ben je voor de bekrachtiging hoofdelijk aansprakelijk.
-
Stichting is een verenging die opgericht is om geld op te halen voor bijvoorbeeld kanker
onderzoek. De oprichting van zo’n stichting is een rechtshandeling en moet altijd via een
notariële akte zijn opgericht. Een stichting heeft geen leden maar heeft een beoogt doel te
verwezenlijken die beschreven staat in de statuten die opgenomen zijn in de notariële akte.
Zolang geen inschrijving in handelsregister, is de bestuurder/oprichter hoofdelijk
aansprakelijk.
De hierboven aangeduide rechtspersonen hebben organen. Bij een vereniging is er altijd sprake van
1. een bestuur, 2. algemene leden vergadering en 3. eventueel een Raad van commissarissen/Raad
van toezicht. Bij een stichting is er sprake van 1. een bestuur en 2. eventueel Raad van
commissarissen/ Raad van toezicht. En bij een BV of NV is er sprake van 1. een bestuur, 2. algemene
aandeelhouders vergadering en 3. eventueel een Raad van commissarissen
Rechtssubjecten zijn onder te verdelen in twee groepen: natuurlijke personen en rechtspersonen.
Deze laatste groep valt verder te verdelen in drie andere groep namelijk; publiekrechtelijk (staat,
provincie, gemeente en waterschap), privaatrechtelijk (vereniging, coöperatie, OWN, stichting, BV
en NV) en kerkgenootschappen.
Schema rechtspersonen:
Schema rechtspersonen.pdf
Als je een onderneming gaat starten dan moet je handelsnaam aanmaken. Een handelsnaam is dus
de naam waaronder de onderneming wordt gedreven. Door deze handelsnaam te drijven erken je
de onderneming en ben je dus zonder overige handelingen te verrichten een eenmanszaak. Bij het
kiezen van een handelsnaam moet men Art. 5 Handelsnaamwet aanhouden. Hierin staat dat in
verband met verwarring bij publiek verboden handelsnaam te voeren die:
-
Reeds door ander gevoerd wordt.
In geringe mate van ander afwijkt.
Ook mag je de naam niet vernoemen naar bekende artiesten of personen.
Om een onderneming te starten moet je jezelf verplicht inschrijven bij de Kamer van Koophandel. De
Kamer van Koophandel houdt een handelsregister aan waarin zij informatie verzamelen over de
ondernemingen en rechtspersonen, zodat zij deze informatie kunnen verstrekken wanneer dit moet.
De inschrijving bij de kamer is geen bestaansvereiste voor de onderneming, maar als je dit niet doet
dan stelt de wet een sancties voor het niet inschrijven.
*Als je bedrijf dus niet ingeschreven staat bij de Kamer van Koophandel dan ben je nog steeds wel
een onderneming, maar zal je hiervoor een geldboete moeten betalen.
Oefenvragen week 2:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12.
13.
14.
15.
D)
A)
C)
A)
D)
C)
A)
A)
A)
C)
D)
B)
A)
D)
B)
Boek 2:
Statuten: De statuten zijn de bepalingen die specifiek gelden voor de desbetreffende individuele
rechtspersoon. De statuten kunnen worden gezien als het interne recht van de rechtspersoon.
Les 3: In januari is er een nieuwe wet doorgevoerd die bepaalt heeft dat ook bij een Naamloze
Vennootschap de aandelen op naam horen te staan. Dit betekent dat er geen aandelen meer aan
toonder in de omloop zijn (*voor tentamen niet belangrijk).
Het handels register is bedoelt om rechtszekerheid te geven (duidelijkheid) over de bedrijven in
Nederland, de ondernemingsvormen van deze bedrijven, over de bevoegdheden en hoe deze
bedrijven worden bestuurt. Als er sprake is statuten zijn dienen deze ook te worden ingeschreven in
het handelsregister omdat mensen van buiten de organisaties de interne regels kunnen zien.
*Het is niet zo zeer een verplichting voor de oprichting, maar meer voor de aansprakelijkheid en
duidelijkheid na de oprichting aan te geven.
Een notariële akte stel je op door naar de notaris te gaan. Hiervoor betaal je een heleboel geldt.
Hierdoor stellen informele vereniging vaak geen notariële akte op maar alleen statuten.
Als je een huis koopt dan doe je dit doormiddelen van een koopcontract. Dit contract dient verplicht
opgenomen te worden in de notariële akte, die vervolgens opgenomen wordt in een openbaar
register. Hierdoor kunnen mensen die hierbij baat hebben, zien wie een bepaalt huis bezit.
Vb: in Amsterdam geldt de regel dat je geen huurhuis en woonhuis mag bezitten. Als de verhuurder
het huurhuis wil uitkopen van iemand die zowel een huurhuis als woonhuis bezit, dan hoeft hij deze
persoon geen vertrekpremie te betalen. Achter deze informatie kan hij alleen door in het openbare
register te kijken.
Bestuur NV, BV: Het bestuur geeft leiding aan de vennootschap. Hiervoor moeten ze redening en
verantwoording afleggen bij de algemene leden vergadering. In het beginsel zijn de natuurlijke
personen in het beginsel aansprakelijk voor alle gemaakte schulden. Dit vindt plaats wanneer de nv
of bv in oprichting is (notariële akte nog niet goedgekeurd of niet ingeschreven in handelsregister).
Alle bestuurders samen zijn gerechtig om de nv of bv te vertegenwoordiger, dit houdt in dat ze
bevoegd zijn om rechtshandelingen te verrichten. Ook is iedere bestuurder zelfstandig bevoegd. Het
kan zijn dat er wettelijke verplichtingen zijn opgesteld bij de oprichting. Hierbij kun je bijvoorbeeld
denken dat er minimaal 3 handtekeningen van andere bestuurders nodig zijn om te kunnen
handelen. De statuten geven als het waren de grenzen van de bestuursbevoegdheden aan.
Deze verplichtingen moet je dan wel vastleggen in de statuten en deze vervolgens inschrijven in het
handelsregister. Omdat deze regelingen niet vast staan aangegeven in de wet, is het dus belangrijk
om dit vast te leggen in de statuten om dit aan derde duidelijk te maken.
Voor derde zijn alleen de wettelijke beperkingen van belang, dit zijn de beperkingen van dat er een
iemand bevoegds of het meer handtekeningenstelsel. Deze moeten uiteraard wel opgenomen
worden in het handels register. Alle andere regels zijn niet voor derde van belang. Onderling kan je
wel die gene aansprakelijk maken bij overtredingen van dit soort regels.
Als een derde bewust is dat hij met iemand een afspraak maakt die hier niet voor bevoegd is, dan
kan hij deze vernietigbaar maken.
Vb: Er zijn drie bestuurders bij een bouwbedrijf, een bestuurder besluit om een vakantiehuis in
Frankrijk te kopen onder naam van het bedrijf. De verkoper van dit huis heeft de statuten in handen
van dit bedrijf en kan hierin zien dat het bedrijf handelt in bouwspullen. De statuten (het doel van de
organisatie) komt dus niet overeen met deze koop. Hierdoor kan de bv of nv na de koop de
rechtshandeling vernietigbaar maken.
*In tegenstelling tot NV en BV, heb je bij een Vennootschap onder Firma veel meer contract vrijheid.
Hierbij kun je veel meer regels opstellen over de aansprakelijkheid van een vennoot. Bij een NV
en/of BV kan dit niet om dat dit soort ondernemingsvormen (rechtspersonen) gekenmerkt worden
door veel dwingend recht.
-----------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Vraag 1: Stijn Verhaar en Thomas Spierings vormen samen het bestuur van Athene BV. in de
statuten is bepaald dat Thomas de BV slechts tot een bedrag van 15.000,- mag vertegenwoordigen.
Op een dag krijgt Thomas een wel hele mooi deal voorgeschoteld: een zo goed als nieuwe Mercedes
Sprinter bestelwagen die perfect is voor hun bedrijf voor een bedrag van 25.000,-. Thomas besluit
deze deal niet te laten lopen en koopt de bestelwagen op naam en voor rekening van de BV. Is de BV
nu gebonden aan deze overeenkomst?
Antwoord: A) Ja, de BV is gebonden aan deze overeenkomst. Dit is een overeenkomst die intern is
afgesproken en niet wettelijk verbonden (is niet mogelijk hier een wettelijke bepaling van te maken).
Daarom gelden deze regels voor derde niet. Onderling kan uiteindelijk wel worden afgesproken dat
Thomas uiteindelijk de schade voor eigen rekening moet nemen.
Vraag 2: Jolanda en Dirk richten samen een besloten vennootschap op en zullen samen ook het
bestuur van de BV vormen. Ze spreken af dat voor alle rechtshandelingen die ze voor de BV zullen
verrichten, geldt dat ze altijd samen zullen handelen. Deze afspraak wordt vastgelegd in de statuten.
Dirk koopt in zijn eentje tijdens een beurs op naam en voor rekening van de BV een machine voor de
zaak. Is de BV gebonden aan die overeenkomst?
Antwoord: C) Nee, de afspraak dat ze altijd samen zullen handelen geldt (wet: het meer
Handtekeningenstelsel) ook voor externe partijen als de bv zich daarop beroept en dus ook voor de
overeenkomst die Dirk gesloten heeft.
Vraag 3: Wie mogen er volgens de wet rechtsgeldig een overeenkomsten sluiten namens een BV als
er in de staten niets over is opgenomen?
Antwoord: A) Iedere bestuurder is zelfstandig bevoegd om rechtsgeldig overeenkomsten te sluiten
namens de BV.
------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------Bestuurders zijn hoofdelijk aansprakelijk wanneer:
1. Rechtshandelingen namens de NV/BV i.o.
Je kan als bestuurder nog steeds persoonlijk aansprakelijk zijn indien je handelingen verricht voor
een BV in oprichting. Ook na dat de BV volledig is opgericht kan je nog steeds aansprakelijk zijn voor
de handelingen die tijdens de oprichting hebt verricht. Na de oprichting moet je deze handelingen
namelijk nog bekrachtigen.
2.
3.
4.
5.
6.
Onbehoorlijke bestuur/taakvervulling
Premie- en belastingschulden (als je niks van je laat horen)
Onrechtmatige daad
Tekorten ontstaan door winstuitkeringen
Voor inschrijven in het handelsregister.
In een gewone BV/NV is een Raad van Commissarissen geen verplicht orgaan, alleen bij structuur
BV/NV. Dit zijn hele grote en NV/BV de een heel groot geplaats kapitaal hebben. De raad van
commissarissen houdt toezicht en geeft advies aan het bestuur. Verder kan dit orgaan ook nog
bestuursleden schorsen.
Bij het verkopen van aandelen bij een BV geldt de blokkeringsregeling. Dit houdt in dat als je jouw
aandeel wil verkopen, dat je dit eerst moet doen aan de medeaandeelhouders. Deze regel hoeft niet
altijd te gelden, indien dit uitgesloten is in de statuten
4.
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
B
C
A
C
A
B
A
B
Onbehoorlijk bestuur (boek)
Les 4: Stel je vindt iet uit dat nog nooit eerder gezien is, dan kan je hierop een patent/octrooi voor
aan vragen. Dit houdt in dat je het alleen recht hebt om dit product op de markt te brengen voor een
bepaalde periode. Belangrijk hiervoor is, is dat je geen informatie hierover deelt. Je mag namelijk
alleen een patent/octrooi aanvragen wanneer iets helemaal nieuw is. Zodra je hierover informatie
aan andere geeft is het niet helemaal nieuw omdat meerdere mensen hier dan vanaf weten.
Voor het aanvragen van een octrooi hoef je zelf het product niet te produceren. Je kan ook voor het
idee zelf een octrooi aan te vragen. Dit idee is natuurlijk geen goed, maar hiervoor kan je veel geld
ontvangen. Het idee heeft dus een geldwaarde. Dit noemen we ook wel een vermogensrecht. Een
vermogensrecht is een op geld waardeerbaar belang.
Stel je leent van iemand 500,- om een cadeau te kopen voor kerst. Je hebt dan een vordering van
500,- op deze persoon. Die persoon heeft als het ware een vorderingsrecht. Dit recht valt ook onder
het vermogensrecht omdat je een geld waardeerbaar belang hebt.
Het goederenrecht gaat over alle rechten die gelden over de goederen die je levert bij bijvoorbeeld
een overeenkomst. Stel je koopt een laptop bij iemand, maar die laptop blijkt niet van haar te zijn
maar van haar werk. Ze heeft dan geen eigendom over de laptop en is dus maar een houder van het
goed. Zij mag dan niet het goed verkopen, want daar heeft zij geen recht voor. Dit soort zaken
komen voor bij het goederenrecht.
Bij het goederenrecht kijken eerst naar het vermogen. Onder het begrip vermogen verstaat men het
geheel van de op geld waardeerbare rechten en verplichtingen die aan een rechtssubject toekomen.
 deze op geld waardeerbare rechten worden volgens de wet aangeduid in goederen en schulden.
De goederen die tot je vermogen behoren bestaan uit vermogensrechten en zaken. Onder zaken
verstaan wij voor menen vatbaar stoffelijke objecten. Vermogensrechten zijn zoals hierboven al
genoemd staat, op geld waardeerbare belangen. Hiertoe behoren dus te vorderen geld bedragen en
idee in de vorm van octrooien. Het vermogensrecht is net zoals zaken overdraagbaar dat hij
overdraagbaar is.
*Je kan ook je zus, moeder of vader de schuld laten betalen.
Stel jij hebt een bedrijf waarvoor je een nieuwe machine wilt aanschaffen die 100.000,- kost.
Momenteel heb je geen geld in de kast, maar krijg jij nog 80.000,- van een ander bedrijf. Als je naar
de bank gaat om een lening aan te vragen dan kan je hiervoor in plaats van roerend goed (een stuk
grond of gebouw) als onderpand een onroerend goed geven, in dit geval van 80.000,- .
Roerend vs. Onroerend: onder onroerende zaken vallen de grond die je bezit, met grond verenigde
beplatingen, nog niet gewonnen delfstoffen en gebouwen en werken welke duurzaam met de grond
zijn verenigd. Onder roerende zaken vallen alle zaken die niet onroerend zijn.
Stel je koopt een kerstboom om binnen in het huis te zetten tijdens kerst, dan is dit een roerend
goed. Nu vindt je de boom zo mooi dat je hem in de tuin wil planten. Als je dit doet dan behoort dit
tot de grond van het huis en daarom wordt de kerstboom nu een onroerend goed (dit wordt ook wel
natrekking genoemd).
Registergoed vs. Niet registergoed: een registergoed zijn goederen en/of zaken waarbij voor
overdraging van deze goederen, inschrijving in het openbare register is verplicht. Openbare registers
zijn handelsregisters voor zaken. In deze registers kan je bijvoorbeeld kijken welke huizen door wie
worden bezit. Deze goederen zijn altijd onroerende goederen en kunnen alleen overgedragen
worden door op naam te zetten. Dit gebeurt door een Notaris.
Als je een huis koopt van 500.000,- dan kun je dit niet zomaar in een keer contant betalen. Je moet
dus een hypotheek hiervoor aanschaffen. Een hypotheek is een beperkt recht op een registergoed.
Een hypotheek behoort ook tot registergoed, omdat je hierdoor je bezit mee beperkt (bank krijgt
een soort van stuk van je huis).
Onder registergoederen vallen zowel hypotheken als onroerende zaken. Ook vallen hieronder
bepaalde schepen en luchtvaartuigen. Hoewel dit roerende zaken zijn, heeft de wet verplicht om bij
een overdracht dit in het register te zetten. Hieronder gelden wel alleen grote schepen zoals
container schepen en grote vliegtuigen zoals een Bowing 747.
Niet-registergoederen zijn goederen die niet bij overdragen in het openbare register hoeven
vastgesteld. Hieronder vallen de roerende zaken, zoals auto’s, scooters enz.
Het eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. De eigenaar
heeft revindicatierecht, recht om goed van ee
n ander die het goed zonder recht op te eisen.
Een beperkt recht op een registergoed is zelf ook een registergoed, omdat ze op dezelfde manier
worden door gegeven aan de volgende bezitter.
Natrekking: voor zover de wet niet anders bepaalt, id de eigenaar van een zaak eigenaar van al haar
bestanddelen. 1. Is de hoofdzaak onroerend dan wordt bestanddeel ook onroerend. 2. De eigenaar
van een hoofdzaak wordt tevens eigenaar van het bestanddeel.
VB 1: als iemand jouw bagagedrager van jouw fiets haalt en die vervolgens op zijn eigen fiets zet.
Dan kan de eigenaar van de fiets niet alleen natrekking doen op de bagagedrager, maar op de gehele
fiets van zijn of haar dief.
VB 2: Als je voor jouw bood een motor huurt die vervolgens defect blijkt te zijn en ontploft, dan ben
je voor de schade die deze motor verricht aansprakelijk voor derden. Hoewel de motor niet van jouw
is, wordt het als een bestanddeel van de hoofdzaak gezien.
2.9. Inleiding goederenrecht
Het vermogensrecht kan worden verdeeld in het verbintenissenrecht en het goederenrecht. Om te
kunnen begrijpen om wat voor soort rechten het in het goederenrecht gaat, welke plaats zij daarbij
in het vermogensrecht innemen en wel ke kenmerken daaraan zijn verbonden, is het noodzakelijk
eerst enkele voor het vermogensrecht zeer belangrijke goederenrechtelijke begrippen te
behandelen, vervolgens worden de kenmerken van de absolute goederenrechtelijke rechten
behandeld. Daarna komen aan de orde de verschillende manieren waarop goederen kunnen worden
verkregen.
Relatieve rechten: behoren tot het verbintenissenrecht dat dat wordt gekenmerkt door een open
stelsel en veel aanvullend recht. Zij ontstaan onder andere uit verbintenis scheppende
overeenkomsten en geven recht op een bepaalde prestatie van een schuldenaar. Relatieve rechten
werken relatief, dat wil zeggen: slechts tegen één of meer bepaalde personen, aangezien zij
betrekking hebben op de rechtsverhouding tussen schuldeiser en een schuldenaar.
Absolute rechten: maken deel uit van het goederenrecht. Zij doen een relatie ontstaan tussen een
(rechts)persoon en een goed. Het goederenrecht wordt gekenmerkt door een gesloten stelsel,
waardoor het partijen niet vrij staat andere dan de in de wet genoemde soorten absolute rechten in
het leven te roepen. Het bevat vrij veel dwingend recht. Zij hebben een absolute werking, dit wil
zeggen dat zij werking hebben jegens eenieder. Absolute rechten verschaffen aan de gerechtigde
een exclusief recht op een goed.
Kenmerken Droit de suite (zaaksgevolg): een geoderenrechtelijk recht volgt het goed, dat wil
zeggen: het blijft rusten op het goed, in wiens handen het goed zich ook bevindt.
Prioriteit: indien op hetzelfde goed twee of meer goederenrechtelijke rechten gevestigd zijn, gaat
het oudere goederenrechtelijke recht vóór het jongere. Anders gezegd: het oudere
goederenrechtelijke recht heeft prioriteit.
Geen nadeel van later faillissement: wanneer absoluut gerechtigden hun rechten willen uitoefenen
jegens iemand die in staat van faillissement wordt verklaard, ondervinden zij geen nadeel van het
faillissement. Zij kunnen immers hun recht uitoefenen tegen over eenieder en dus ook tegenover de
faillissementscurator.
Absolute rechten vs. Relatieve rechten:
Absolute rechten
Rechten op zaken en vermogensrechten
Goederenrecht
Werken tegenover iedereen (absoluut)
Droit de suit (zaaksgevolg = recht volgt de zaak
naar een andere eigenaar)
Limitatief in de wet opgesomd
Prioriteit (oudste recht gaat voor, 1st komt
eerst die maalt)
Geen nadeel bij faillissement
Vb: eigendomsrecht op fiets
Relatieve rechten
Recht tussen twee (recht)personen
Verbintenissenrecht
Werken t.o.v. 1 of meer bepaalde personen
(relatief)
Geen droit de suite
Niet limitatief
In beginsel gelijke rang
Bij faillissement vordering indienen
Vb: a verkoopt pc aan persoon B. er ontstaan
twee relatieve rechten: recht op levering en
recht op betaling.
Goederenrechtelijke rechten vs. Zakelijke rechten
Goederenrechtelijke rechten, die behoren tot de absolute rechten, zijn limitatief (uitputtend) in de
wet genoemd. Dit zijn rechten die rusten op goederen, namelijk;


Rechten die alleen op zaken kunnen rusten, de zogenoemde zakelijke rechten. Hieronder
vallen de volgende wetten: eigendomsrecht, erfpachtrecht, opstalrecht, erfdienstbaarheid
en appartementsrecht.
Rechten die op alle goederen kunnen rusten (op zaken en op vermogensrechten). Hieronder
vallen de volgende wetten: pandrecht, hypotheekrecht en recht van vruchtgebruik.
Recht van vruchtgebruik: je geeft jouw en stukje van jouw eigendom. Als bijvoorbeeld jouw
buurman de grasmaaier wilt lenen dan geef je hem recht van vruchtgebruik. Je geeft hem het recht
om de grasmaaier te lenen en te gebruiken.
Opstalrecht: is een recht dat je vestigt, stel je hebt een huurhuis en daarbij bouw je een boomhuis.
Zodra je verhuist wordt de gene die het huis koopt eigenaar van dit boomhuis. Als je dit wilt
voorkomen kan je een opstalrecht op stellen.
Erfdienstbaarheid: komt veel voor in de agrarische sector. Stel je voor dat er twee buren zijn
waarvan hun tuinen grenzen aan een groot stuk land. Een van de buren heeft een beheert een
grootstuk achter de tuin van de ander. Nu kan hij alleen daar komen door de weg te gebruiken van
de andere buurman. Hij kan met zijn buurman dan een erfdienstbaarheid opstellen, waarin hij de
weg mag gebruiken tegenover een andere prestatie. Dit moet je wel doen door een notariële akte
op te stellen in het openbare register.
Naast het onderscheid in goederenrechtelijke rechten die alleen op zaken kunnen rusten dan wel op
zaken en vermogensrechten, kunnen ze ook onderscheiden in:
Moederrechten: is een recht waaruit een beperkt recht wordt afgeleid en dat zelf met een beperkt
recht wordt bezwaard. Als moederrecht fungeert meestal het eigendomsrecht. Een eigenaar heeft
namelijk het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben.
Beperkt recht: is een recht dat is afgeleid uit een moederrecht. Beperkte rechten zijn: het recht van
erfpacht, het opstalrecht, erfdienstbaarheid, appartementsrecht, vruchtgebruik, pan en hypotheek.
Genotsrecht en zekerheidsrecht: (zie lesbrief 1)
2.9.4 Verkrijging van goederen
Er zijn verschillende manieren waarop goederen verkregen kunnen worden. Deze verkrijging kan
plaatsvinden onder algemene of onder bijzondere titel:
Lesbrief 1: beperkte rechten zijn rechten die zijn afgeleid uit een meeromvattend recht. Dat
meeromvattende recht is met het beperkte recht bezwaard. Meeromvattende recht is bijvoorbeeld
een vermogensrecht, een ander beperkt recht, of het eigendomsrecht.
Beperkte rechten kunnen worden verdeeld in genotsrechten (ook wel gebruiksrechten) en
zekerheidsrechten. Onder de genotsrechten vallen de volgende rechten:





Het recht van vruchtgebruik
Erfdienstbaarheidrecht
Erfpachtrecht
Het recht van opstal
Het appartementsrecht
Beperkte zekerheidsrechten geven de gerechtigde meer zekerheid bij verhaal van een vordering. De
wet kent twee beperkte zekerheidsrechten. Dit zijn : Het pandrecht en het Hypotheekrecht (kunnen
op zowel zaak, als op een recht worden gevestigd).
Beperkte zekerheidsrechten vervullen zowel in het bedrijfsleven, als in de particuliere sector een
belangrijke functie. Als iemand geld uitleent, dan heeft de uitlener geen absolute zekerheid dat het
geleende geld al dan niet volledig wordt terugbetaald. Daarom bedingen veel schuldeisers tot
zekerheid tot terugbetaling een beperkte zekerheidsrecht.
VB: Mandy wil een huis kopen voor 300.000,- in de Frisolaan. Om deze koop te financieren leent ze
bij de bank 280.00,-. Tot zekerheid tot terugbetaling van deze leenschuld bedingt de bank op dit huis
een hypotheekrecht. Mandy wordt door de eigendomsoverdracht van het huis de eigenaar, maar
haar eigendom wordt echter beperkt door het hypotheekrecht.
VB: Wouter wil een wereldreis maken. Om dit te kunnen financieren heeft hij nog 10.000,- nodig. Dit
leent hij bij zijn oom Bram. Tot zekerheid tot terugbetaling van de leenschuld beding zijn oom een
pandrecht op de auto van Wouter. Wouter blijft als pandgever de eigenaar van deze auto, maar zijn
eigendom wordt echter beperkt door het pandrecht.
Mochten Mandy en Wouter niet op tijd de schuldeiser betalen, dan mogen zij zonder tussenkomst
van de rechter de goederen in het openbaar verkopen. Dit noemt men het recht van parate
executie.
Een pandhouder en een hypotheekhouder blijven buiten een eventueel faillissement van de
schuldenaar. Zij worden separatist genoemd. Door de verkoop van het goed waar het
zekerheidsrecht op rust, kunnen zij hun schuld verhalen.  brengt het goed minder op dan de
schuld waart is, dan dienen zij voor het restant een vordering bij de schuldenaar te dienen.
Pandrecht en hypotheekrecht zijn ook afhankelijke rechten. Dit betekent dat ze zo verbonden zijn
aan een andere recht, dat ze niet zonder dit recht kunnen bestaan. Dit andere recht wordt ook wel
aangeduid als het “hoofdrecht”.
De vraag welk zekerheidsrecht op een goed kan worden gevestigd is afhankelijk van de aar van het
goed. Wanneer een zekerheidsrecht op een registergoed wordt gevestigd, kan dit alleen een
hypotheekrecht zijn.
Wanneer men een zekerheidsrecht op een niet registergoed wil vestigen, dienen partijen voor een
pandrecht te kiezen.
Les 5: Als we het hebben bij goederenrecht over overdracht, dan moet je denken aan leveren. Zo
kun je bijvoorbeeld een huis overdragen via een notariële akte, en/of goederen overdragen door
deze goederen te leveren.
Ja kan ook een vordering op naam over dragen. Stel je bent langs de tandarts gegaan voor een
behandeling en jij hebt nog niet betaald, de tandarts heeft dan een vordering op jouw. Als jij niet
betaald voor deze behandeling, dan kan de tandarts naar een incasso bureau gaan. Zij kopen dan
deze vordering van jouw over voor een lagere prijs en hopen dan dat ze bij jouw het bedrag van de
gehele vordering kunnen gaan halen.
Bij goederenrecht gaat het altijd over rechtsverhoudingen tussen de goederen en de personen. Er
zijn daarom verschillende termen die hiervoor gebruikt worden:
Rechthebbende = persoon tot wiens vermogen het goed behoort (eigenaar, crediteur, beperkt
gerechtigde)
Houder = persoon heeft niet meer dan de feitelijke macht over een zaak: ‘Degene die een goed
houdt voor een ander’ (vb: computer inholland, je leent principe van inholland)
Bezitter = persoon heeft de feitelijke macht, maar wil ook de zaak voor zich zelf als rechthebbende
hebben: ‘degene die een goed houdt voor zichzelf’
Om iets te kunnen overdragen moet er voldaan worden aan de vereisten die genoemd staan in
arti.3:84 BW:
1. Als eerst moet er een geldige afspraak zijn wil iemand eigenaar worden van een goed. Een
geldige titel is hierin de rechtsgrond (koopovereenkomst).
2. Ten tweed moet de gene die het goed levert beschikkingsbevoegd zijn over dit goed.
Niemand kan meer rechten overdragen dan hij zelf heeft. (bij zaken: de eigenaar, bij
vorderingsrechten: de crediteur, bij beperkte rechten: de beperkt gerechtigde)
3. Als laatste moet er natuurlijk een levering plaatsvinden. Een levering is een rechtshandeling
die een eigendomsoverdracht tot gevolg heeft. Kan op verschillende manieren gebeuren
(roerende vs. Onroerend).
Stel ik huur een dag jouw scooter en vindt hem zo goed dat ik hem wil overkopen, dan zegt de wet
de wet dat er voldaan moet worden aan de hiervoor genoemde eisen. Nu heb jij de scooter al in
bezit, maar de wet zegt dat hij aan jouw moet geleverd worden om de overdracht te kunnen doen.
Dit is natuurlijk een hoop onnodige werk en daarom zijn hiervoor oplossingen bedacht.
Levering = de rechtshandeling waardoor het eigendomsrecht op de nieuwe rechthebbende overgaat
 goederenrechtelijke overeenkomst + leveringshandeling (verschilt per goed)
Registergoederen: gaat via notariële akte en inschrijving openbare register
Roerende zaken: worden geleverd door bezitsverschaffing. Dit kan gebeuren door een feitelijke
overhandiging of een tweezijdige verklaring (in het geval van de gehuurde scooter)  dit kan op drie
verschillende manieren gebeuren: Levering constitutum possessorium, traditio brevi manu en
traditio long manu (zie ……………..).
Levering van beperkte rechten: De overdracht van een beperkt recht op een goed geschiedt met
overeenkomstige toepassing van de voor overdracht van het goed zelf geldende vereisten.
Oefen vragen week:
1.
2.
3.
4.
C
A
D
D
*Onderhandse akte is een akte die je zelf kan opstellen. Hiervoor hoef je dus niet langs de notaris
gaan. Deze akte kan je vervolgens ook registreren.
5. C
*Een nadeel hiervan is dat als een bedrijf failliet gaat en de bedrijven die de goederen hebben
geleverd nog niet zijn betaalt, dan behoren deze goederen nog steeds tot het bedrijf. De vordering
van deze goederen moeten dan aan de curator worden gesteld. De belanghebbende met absoluut
recht komen eerst aan de beurt.
 Er is een manier om dit te voorkomen, dit kun je doen door af te spreken dat de gene past
eigenaar wordt als het goed betaald is. (eigendomsvoorbehoud)
6.
7.
8.
9.
D
C
X
B
Les 6: Stel je gaat naar een tweedhandswinkel om een laptop te kopen, maar deze laptop blijkt
gestolen te zijn. Moet je deze laptop dan teruggeven aan deze persoon. Als je iets in een winkel
koopt dan mag jij er vanuit gaan dat het goed niet gestolen is. Hierbij is wel van belang dat deze niet
voor een te lage prijs wordt aangeboden. Je moet dus tegoedentrouw zijn; dit ben je niet als je iets
koopt als je weet dat het niet van hem is of dus iets koop voor een veel te lage prijs (je weet het niet,
of je kan het niet weten).
Derde bescherming gaat over derden die goederen ontvangen van iemand die niet hier toe het recht
heeft om deze goederen te verkopen. In het voorbeeld hierboven kan dus iemand, ondanks de
onbevoegdheid van vervreemder, toch eigenaar worden van dit goed. Dit kan alleen als het onder
bepaalde voorwaardes geldt (derdenbescherming).
-
Art. 3:86 lid 1+3 BW: ondanks de onbevoegdheid van de vervreemder is de overdracht van
de roerende zaak geldig indien de overdracht anders dan on niet hebben verkregen en de
ontvanger goedertrouw is.
 Als iets on niet is verkregen dan houdt dat in dat je dit gratis hebt ontvangen, iemand
heeft dit aan jouw geschonken. Hiervoor ben je dan niet beschermt.
Als jij iets hebt overgedragen gekregen dan wordt hierin onderscheidt gemaakt tussen vrijwillige
bezitsverlies (bijv. goed uitgeleend of verhuurd) en onvrijwillige bezitsverlies (diefstal).
Vrijwillige bezitsverlies (lid 1):
C is in deze situatie beschermd als voldaan wordt aan de volgende eisen:
- Overdracht roerende zaak
- Bezitsverschaffing
- Beschikkingsonbevoegde vervreemder
- Verkrijger te goeder trouw
- Verkrijging anders dan voor niets
*Als niet aan de bovenstaande eisen wordt voldaan dan kan persoon A tot 20 jaar terugvorderen
Onvrijwillige bezitsverlies (lid 1+3):
C is in deze situatie beschermd als voldaan wordt aan de volgende eisen
-
Overdracht roerende zaak
Bezitsverschaffing
Beschikkingsonbevoegde vervreemder
Verkrijger te goeder trouw
Verkrijging anders dan voor niets
+
C is natuurlijk persoon en gekocht in een winkel
Zaak bestaat uit geld dan wel toonderpapier
*Als niet aan de bovenstaande eisen wordt voldaan of het goed niet in een winkel is gekocht, dan
kan persoon A tot 3 jaar terugvorderen.
*Als je een hypotheek op je huis hebt dan mag je jouw huis niet zomaar verhuren zonder
instemming van de bank. Dit komt doordat als je jouw huis verhuurt maar je kan niet aan de
afspraken van de aflossing van hypotheek kan voldoen, dan kan de bank jouw huis niet zomaar
verkopen. Huurders hebben namelijk een bepaalt recht waardoor zij niet zomaar uit het huis kunnen
gezet worden.
Oefen vragen week 6:
1. (B) Jan wordt als consument tegen terugvordering beschermd en is eigenaar van het
horloge.
*De politie is er in dit geval achter gekomen dat jij diefstal hebt gepleegd, hiervoor krijg je van de
rechter een taakstraf en boete (geld gaat naar de staat). Daarnaast moet je het geldbedrag van het
gestolen goed betalen aan de gene waarvan je hebt gestolen.
2. (B) Niet met succes van de heer Pietersen terugeisen
*Als je iets terug wil eisen in dit geval noem je dit ook wel revendicatie of revindiceren.
3.
4.
5.
6.
7.
(C) Nee, want Antoin is eigenaar geworden door o.g.v. art. 3:86 BW
(D) Beschikkingsbevoegdheid
(C) Wel van Julia terugvorderen, omdat Julia niet wordt beschermd door art. 3:86 BW
(B) Ja, want Victor was beschikkingsbevoegd
(A) Een dief die een fiets steelt en doorverkoopt is beschikkingsbevoegd
Download