Marketingcommunicatie: samenvatting Deel 1: Segmentatie, Targeting en Positionering Segmenteren: taart opdelen= hoe kan je markt opdelen Kiezen voor een segment Positioneren: zich plaatsgeven tov concurrent Product bedenken, prijs op plakken (4 p’s) 1. Marktsegmentatie = het proces waarbij consumenten worden ingedeeld in duidelijk onderscheiden groepen met gelijkaardige behoeften, kenmerken of gedrag. Op 3 manieren kan er aan marktsegementatie gedaan worden 1.1 Geografische segmentatie Mensen opdelen op basis van woonplek de woonplaats van een klant kan invloed hebben op latere keuzes Bij Artevelde heeft vooral studenten van West/Oost- Vlaanderen Delhaize in steden: doelgroep is makkelijk bereikbaar via OV, éénpansgrechten aangezien ze alleen wonen 1.2 Demografische segmentatie Mensen opdelen volgens criteria die de bevolking beschrijven Leeftijd, geslacht, afkomst, sociale klasse, religie… o Sociale klasse: inkomen + beroep o Marketeers: hokjesdenkers; het is een oefening voor zichzelf; ze verbieden geen producten aan een bepaalde klasse maar weten waarop ze de aandacht moeten vestigen als je de sociale klasse definieert kan je onderzoek doen naar hun leeftijd, leesgedrag… en daarop communicatiekanalen afstemmen Bv. Ferrari: een lagere sociale klasse mag ze kopen maar er wordt daar geen geld in geïnvesteerd = denkoefening en geen uitsluitingsoefening Veelgebruikte begrippen binnen demografische segmentatie De termen "initiator/gatekeeper", "beïnvloeder", "beslisser", "koper" en "gebruiker" verwijzen naar verschillende rollen binnen een Decision Making Unit (DMU) die behoren tot demografische segmentatie. Deze rollen zijn belangrijk omdat ze elk een unieke invloed hebben op het besluitvormingsproces bij de aanschaf van een product of dienst. Hier is een uitleg van elke rol: Initiator/Gatekeeper: De initiator is degene die het initiële idee of de behoefte aan een product of dienst naar voren brengt. De gatekeeper is iemand die controle heeft over de toegang tot informatie en besluit of de informatie doorgegeven wordt aan andere leden van de DMU. Deze rollen zijn belangrijk omdat ze het startpunt vormen van het besluitvormingsproces en bepalen welke informatie wordt gedeeld. Beïnvloeder: Beïnvloeders zijn individuen of groepen die invloed kunnen uitoefenen op de besluitvorming, maar niet de uiteindelijke beslissing nemen. Ze kunnen hun mening, expertise of ervaring delen om anderen te beïnvloeden. Beïnvloeders kunnen bijvoorbeeld adviseurs, consultants, experts of collega's zijn. Ze zijn belangrijk omdat ze een impact kunnen hebben op de percepties en overwegingen van andere DMUleden. Beslisser: De beslisser is de persoon of de groep die uiteindelijk de beslissing neemt om een product of dienst aan te schaffen. Deze rol is cruciaal omdat de beslisser de uiteindelijke verantwoordelijkheid draagt voor de keuze en het budget. Koper: De koper is degene die daadwerkelijk het product of de dienst koopt. Dit kan dezelfde persoon zijn als de beslisser, maar in sommige gevallen kan de koper een andere persoon zijn, zoals een inkoper of een afdelingshoofd. De koper heeft een praktische rol bij het voltooien van de aankooptransactie. Gebruiker: De gebruiker is degene die daadwerkelijk het product of de dienst zal gebruiken nadat het is aangeschaft. Dit kunnen individuele medewerkers zijn of teams binnen de organisatie. De gebruiker heeft een belangrijke rol bij het evalueren van de functionaliteit en het succesvol gebruik van het product of de dienst. Door rekening te houden met deze verschillende rollen binnen de DMU, kunnen organisaties hun marketing- en verkoopinspanningen beter afstemmen op de behoeften, motivaties en invloeden van elk individu of groep. Het begrijpen van de dynamiek binnen de DMU helpt bij het ontwikkelen van effectieve communicatiestrategieën en het identificeren van de belangrijkste belanghebbenden die betrokken zijn bij het besluitvormingsproces. Bv. de jongste in het gezin wilt voetbalschoenen: zowel ouders als kinderen hebben inspraak= vormen een unit marketeers gaan meerdere mensen aanspreken als ze weten dat niet alleen gebruiker beslist wat er aangekocht wordt 1.3 psychografische segmentatie mensen opdelen op basis van ‘persoonlijkheid’ en ‘levensstijl’ - persoonlijkheid: introvert, extrovert… = kan niet veranderd worden - levensstijl: sportief,… = kan veranderd worden 2. Targeting 1. Markt reeds ingedeeld in segmenten 2. In deze stap vragen we ons af op welke segmenten we ons gaan richten 3. Targeten= segmenten uitkiezen voor ons product/dienst m.a.w onze doelgroep omschrijven Doelmarkt bepalen= een groep klanten met gelijke behoeften of eigenschappen waarop je je als bedrijf wil richten Vaak combinatie van enkele geografische, enkele demografische en enkele psychografische criteria Bv. voor een restaurant XYZ ‘Onze doelgroep bestaat uit mensen uit Gentse agglomeratie met een beperkt budget die denken aan hun gezondheid’ Rekening houden met: o Aantrekkelijkheid van segment: bv. segment groot genoeg? Segment bereikbaar? o Mate waarin segment past bij sterktes en cultuur van het bedrijf. 3 mogelijke strategieën om markt te benaderen (2.1,2.2,…): 2.1 Geconcentreerde marktbenadering Bv. Citröen die DS maakte voor dure wagens Één segment kiezen bv. alleen wielrenners Voordeel: lage investeringskosten, lage marketingkosten ( één soort fabriek nodig) Nadeel: kwetsbare positie (niet meer kopen, te hoge taksen) 2.2 Ongedifferentieerde marktbenadering Voor alle doelgroepen Alle segmenten met één marketingmixpropositie1 (P’s) Voordeel: lage investeringskosten en marketingkosten Nadeel: niemand voelt zich echt aangesproken; te algemeent product Er zijn vele soorten toiletpapier, van goedkoop tot duur , die in stand zijn gekomen door de concurrentie <-> vroeger: iedereen dezelfde toiletpapier 2.3 gedifferentieerde marktbenadering Twee of meer segmenten met een marketingmixpropositie per segment Voordeel: beter inspelen op specifieke behoeften/segment, meer omzetmogelijkheden Nadeel: hoge investeringskosten, hoge marketingkosten, complex Cola light: gepositioneerd naar vrouwen sierlijker geschreven Cola Zero: gepositioneerd naar mannen verpakking stoerder 1 Een marketingmixpropositie, ook wel bekend als een propositie of value proposition, verwijst naar het unieke voordeel of de waarde die een product, dienst of merk biedt aan de consumenten ten opzichte van de concurrentie. Het is een beknopte verklaring die de reden beschrijft waarom consumenten voor een bepaald product of merk moeten kiezen. 3. Positionering Positioneren = je merk bewust een plaats te geven in het hoofd van de afnemer, ten opzichte van de concurrerende merken. Doel: imago of identiteit proberen te creëren in de perceptie in hoofd van doelgroep Imago gebaseerd op “verdedigbaar” concurrentievoordeel o Verdedigbaar: niet makkelijk te kopiëren o Positionering kiezen voor liefst > 10 jaar Het duurt lang vooraleer een positionering doordringt bij mensen: langdurig en vaak herhalen om ze in het hoofd van mensen te krijgen rekening houden met: Associaties UPS/ ESP/ XSP 2 belangrijke zaken Welke associatie moet mijn merk oproepen? Waaraan moeten mensen denken o Associatie: spontane verbinding die mensen maken als ze merknaam horen Vind ik een associatie die mij differentieert van de concurrerende merken? Associatie volvo: veiligheid Redbull: Vleugels, energie, sport Colruyt: goedkoopst “laagste prijzen”: wordt gezet in baseline Ikea: zweeds kleuren Een baseline of pay-off is een krachtige zin die volgt op een merknaam of logo. Hij omschrijft de essentie van een merk en moet de deur openen naar klanten. Een goede baseline is immuun voor trends en moet jarenlang kunnen meegaan. De baseline heeft het meestal over de positionering van het merk! (een goede baseline geeft positionering juist weer) - Belang van associaties met landen Chocolade: België Uurwerken: Oostenrijk Wijn: Frankrijk kan invloed hebben op merkwaarde: “Made in China” vs “Made in Germany” “Das Auto”: Door land uit te spelen in baseline willen ze dat mensen volkswagen associëren met kwaliteit. 3.1 De drie ‘positioneringsdimensies’ Meeste merken kiezen één van deze drie dimensies: 1. USP: Unique Selling Proposition Typisch KENMERK van product: lekkerste, beste kwaliteit, gaat langste mee… 2. ESP: Emotional Selling proposition Welke EMOTIE brengt mijn product mee: geluk, seksuele aantrekkingskracht 3. XSP: Experience Selling proposition BELEVING: avontuur, plezier… 1. USP: Unique Selling proposition = functionele positionering = informationele positionering nadruk op één bepaald kenmerk van product: één onderscheidende eigenschap wordt benadrukt USP: eigenschap van een merk die zich onderscheidt van vergelijkbare, concurrerende merken USP: Dreft gaat langer mee 2. ESP: Emotional Selling Proposition = Transformationele positionering = expressieve positionering = emotionele prikkels die consument beïnvloeden in keuzeproces Gevoelens: makkelijker om zich iets te herinneren zuiver rationele, informatieve boodschap zal minder werken dan emotionele Gebaseerd op gevoel & sociale oriëntatie (status, erkenning) 1+2: Tweezijdige positionering (USP+ESP) = functionele en expressieve positionering ons merk lost probleem X op (USP), waardoor jij bent lifestyle Y te leven (ESP) zowel product als emotie Voorbeeld Red Bull: USP: energie. ESP: avontuur die je meemaakt als je energie hebt 3. XSP: Experience Selling Proposition = Focus op beleving, ervaring van klant Sinds Gen Z USP > ESP > XSP - Gen Z: snel afgeleid hou het kort en simpel zelf doen en ondervinden Gen A: internet en experience Experience/ ervaringsgerichte marketing : marketingtechniek die klant een product “te laten ervaren”, Doel: relatie met product/ dienst 3.2 De zeven ‘basisbenaderingen’ van positionering (andere manieren naast USP, ESP, XSP) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Positionionering met kenmerk/gevoel/beleving Positionering met prijs of kwaliteit Positionering met gebruik Positionering met productgebruiker Positionering met productsoort Positionering met concurrent Positionering met cultureel symbool 1. Positionering met een uniek kenmerk (USP) OF uniek gevoel (ESP) OF unieke beleving (XSP) ‘uniek’ is belangrijk voor USP, ESP, XSP: je kiest niet een gevoel of beleving waarmee een ander merk zich al positioneert of een ander merk gemakkelijk kan kopïeren 2. Positionering met prijs of kwaliteit Positionering op prijs: altijd LAGE PRIJS!! Colruyt <-> Audi, Mercedes, BMW: positionering met kwaliteit 3. Positionering met gebruik Royco: neem een ‘pauze’ (=gebruik), neem een ‘Royco’ =/= lekkerste soep (uniek kenmerk) Merci: kopen om iemand te bedanken 4. Positionering met productgebruiker ‘celebrity endorsement’ Iemand die je gekozen hebt voor segment, die de doelgroep aanspreekt en het ook volhoudt George Clooney: nespresso Selena Gomez: pantene 5. Positionering met productsoort Merk staat symbool voor hele productsoort: alsof er maar één echte auto is. (er is maar 1 auto en dat ben ik) Volkswagen: Das Auto 6. Positionering met concurrent Gebeurt weinig: meer advertenties dan LT positionering 7. Positionering met cultureel symbool Niet wanneer je een tekening gebruikt maar een symbool dat meteen herkent wordt en waarmee de link wordt gemaakt Leeuw frost flakes, michelin, WWF panda Oefening: geef aan tot welke basisbenadering de afbeeldingen horen KiKat: positionering met gebruik Duracell: cultureel symbool + kwaliteit (USP: Duracell gaat langer mee = kenmerk batterij) Coke: productgebruiker Nalu: gebruik Lacoste: Cultureel symbool Box.net: concurrentie 3.3 Hoe een positioneringsstrategie ontwikkelen (stappen) 1. Analyseren posities van de concurrenten 2. Eigen concurrentievoordeel bepalen: USP of ESP of XSP kiezen ( of andere van de 7 basisbenaderingen) 3. Marketingmix afstemmen op USP/ESP/XSP of andere basisbenadering 4. Evalueren en aanpassen waar nodig 5. Rekening houden met 5 positioneringsprincipes 1. Analyseren posities concurrenten Burger King, McDonalds, KFC… 2. Verdedigbaar concurrentievoordeel kiezen, dat je continu zal uitspelen Uniek Productenkenmerk? USP, ESP, XSP? USP: Dreft gaat langer mee, proximus beste dekking, telenet snelste 3. Afstemmen marketingmix op gekozen positionering Gekozen positionering= centrale beslissing waarmee je rekening houdt in alle volgende marketingbeslissingen: P,P,P,P (PRODUCT,PRICE,PLACE,PROMOTION) Als colruyt zich positioneert als ‘goedkoopste supermarkt’, wat is effect op product, prijs, plaats, promotie? lelijke supermarkt: klopt met positionering van ‘goedkoopste’ plaats: geen chique winkel promotie: basic reclame marketingmix wordt afgestemd op positionering 4. Evalueren en aanpassen waar nodig 5. Rekening houden met deze 5 positioneringsprincipes 1. “leiders verdienen de voorkeur” Overtuigingen waarvan mensen denken dat ze waar zijn Beste wordt meestal geassocieerd met duurste Iphone, miele 2. “De uitdager kan winnen van de leider” Er kan sympathie opgebracht worden voor bedrijf dat zijn best doet en toegeven dat ze niet de beste zijn. N1 is Cola en N2 pepsi alhoewel pepsi lekkerder is als het blind gedronken wordt 3. “ Specialisten zijn beter dan generalisten” Brood bij bakker en vlees bij beenhouwer <-> supermarkt 4. “zonder offer geen positie” Als je niet opoffert dan krijg je nooit positie in hoofd van consumenten, het is niet slim om te zeggen dat alles goed is, durf één iets te kiezen en als mensen dit al onthouden mag je tevreden zijn Dreft gaat langer mee: zeggen niks over de chemicalië, of dat je er zachte handen van krijgt Volvo zegt alleen iets over de veiligheid KISS: keep it short & simple 5. “positionering moet de tijd doorslaan” Positionering van kwaliteit doorstaat stormen Als mensen geen beeld van je hebben ,ahv de manier waarop je je positioneert, en er gebeurt iets, dan ga je trager terug op dat niveau zitten Volkswagen roept 100 000 auto’s terug: na 2 j voelt VW zo’n tegenslag niet meer door hun gekozen positionering Herpositionering Zeer uitzonderlijk: goede positionering is goud en is resultaat van jarenlang consequent communiceren over USP… Wanneer wel: potentiële afnemers veranderen Uit positioneringsonderzoek blijkt: Overpositionering: mensen onthouden maar één iets en je mag je niet te veel afbakenen Onderpositionering (gevaarlijk): voordelen niet duidelijk genoeg, onvoldoende verschil met concurrentie, je zegt veel maar mensen weten weinig over je Deel 2: consumentengedrag Inleiding Consumentengedrag: psychologische principes bestuderen die aan grondslag liggen van keuzeproces wat drijft mensen om iets te kopen Hoe komt het dat consumenten met dezelfde gemeenschappelijke kenmerken (leeftijd, woonplaats…) toch voor verschillende producten gaan Definitie consumentengedrag Consumentengedrag is al het zichtbare en onzichtbare gedrag van individuen en groepen bij het zoeken, kopen, gebruiken, beoordelen en afdanken van producten en diensten Evoked set: lijst met mogelijke merken die je wilt kopen marketeers zoeken uit hoe ze in evoked set terechtkomen Belang van beoordeling voor marketeers: bepaalt of je merk opnieuw zal kopen bv. parfum Belang ‘gebruik’ voor marketeers: hoe meer het gebruikt wordt, hoe meer het gedeeld zal worden Kleine flesjes water uitgebracht, sportdop: meer water drinken + overal meebrengen consumentengedrag: gebruik stimuleren door nieuwere versies op de markt uit te brengen Proces bij de consument 4 fasen van consumentengedrag: Waarom is bestuderen van consumentengedrag belangrijk voor marketeer? Communicatiegedrag: Welke communicatiekanalen gebruikt mijn doelgroep? Koopgedrag: Welk gedrag op en rondom plaats van aankoop in de fysieke winkel of in webshop. o Koopgedrag beïnvloeden: display aantrekkelijker maken, prijspromotie, verkoper zetten van hun merk, shop in shop (inno) Gebruiksgedrag: Wat doet consument met aangeschafte product o Marketeer probeert gebruik te stimuleren door nieuwere versies Afdankgedrag: Wat doet consument met product nadat hij het heeft gebruikt? Weggooien, bewaren, verkopen, doorgeven? o We gooien dingen niet zo snel meer weg o Retailers weten dat we over 10 j minder kleren kopen en hoe ze dit kunnen beïnvloeden Beslissingsproces bij consument 1. Behoefteherkenning: o Kan uit probleem voortkomen of tekort, heb je deze behoefte dan heb ik dit product voor jou 2. Informatie zoeken: o 2 manieren: 1) ongoing search 2) externe bron o 1) ongoing search (intern): zich blijven informeren bv. gitaarspeler die ondanks het feit dat hij al een gitaar heeft toch blijft lezen over nieuwe gitaren. o 2) externe bron: Sociaal, Neutraal, Commerciëel Sociale externe bron: reviews, vrienden Neutrale externe bron: expert Commerciële externe bron: winkels zelf 3. Alternatieven afwegen: o Verzamelde informatie levert alternatieven (evoked set) die consument on overweging zal nemen; alternatieven overwegen ahv evoked set 4. Aankoopbeslissing: o Kan nog beïnvloed worden door marketingcommunicatie in winkel, fysieke shop of webshop Invloed mktc: verkoper kan je aanspreken, laptop met 50 eu korting zodat je oog er op valt, <-> routinematig koopgedrag: =/= makkelijk beïnvloedbaar door MKTC want geen bewuste keuze meer bekende merken blijven in evoked set bv. pot nutella kleinere merken: veel acties/ probeeraankopen bieden om kooproutine te doorbreken 5. Gebruik van de aankoop: o MKTC kan ook nadien gebruik beïnvloeden 6. Beoordeling van de aankoop: o Tevredenheid peilen Oefening: op welk moment in beslissingsproces van consument proberen de volgende MKTCuitingen het consumentengedrag te beïnvloeden? - Nivea: behoefteherkenning Gaviscon: behoefteherkenning Iphone: behoefteherkenning (waterdicht product) - Informatie opzoeken: ongoing search of commerciële externe bron - alternatieven afwegen - Aankoopbeslissing: display van coca cola - Beoordeling van de aankoop - Alternatieven afwegen - Gebruik product Consumentengedrag wordt bepaald door: 4 INTERNE (psychologische) factoren en 4 EXTERNE factoren 4 interne (= psychologische factoren) Motivatie – Persoonlijkheid & levensstijl – leren – attitude Motivatie – Wat motiveert iemand om bepaalde consumentengedrag te stellen Freud: Drift theorie Mens wordt gestuurd door driften en instincten. Mensen doen wat ze nu eenmaal doen. Seks gebruiken om product te verkopen Maslow: persoonlijkheidstheorie Piramide van behoeftes Onderaan: basisbehoeften als basisbehoeften niet voldaan zijn zullen andere behoeften hoger in piramide niet van pas komen Behoeften verschillen per persoon afhankelijk van waar hij staat in behoeftepiramide Hoe kan je verwachten dat dakloze respect heeft voor mensen als die nog geen eten heeft heeft de behoefte niet (hogerop in piramide) Cognitieve theorie Consument zal doelbewust en weloverwogen producten kiezen meest toepasselijke theorie: maslow = emotionele overtreft cognitieve maar wel cognitief aspect aanwezig, nl. we proberen emoties in te tomen en keuzes rationaliseren Persoonlijkheid & levensstijl Persoonlijkheid: unieke samenstelling van psychologische kenmerken die bepaalt hoe consumenten op hun omgeving reageren = rigide Levensstijl: een samenhangend patroon van diverse activiteiten, interesses en opinies van consumenten = plastisch Leren- op welke manier dringt reclame binnen ons brein zodat het ook effect heeft Informatieverwerkingsproces van de consument Stimuli: prikkels = reclame Exposure: blootstelling, er is geen exposure als we reclame niet zien Bij effectieve exposure: reclame enkel terecht in sensorisch/ zintuiglijk geheugen voor een fractie van seconde Naast blootstelling ook aandacht voor reclame: actief gezien, niet enkel op netvlies= KTG voor 10-30 sec Om de reclame te onthouden dient er begrip de zijn voor booschap van reclame komt terecht in LTG (=doel) = door te begrijpoen wat merk voor ons kan doen In LTG: bedoeling dat we zonder prikkel te zien ook denken aan bv. cola te drinken wanneer je dorst hebt ipv pepsi , bv. vanish kopen omdat we weten dat ze vlekken weghalen zonder reclame te zien Reclame vanish Prikkel= tv Aandacht voor gehad Begrepen dat vanish vlekken wegkrijght In LTG: door herhaling (carglass liedje) Actief Leren en passief leren Actief leren: cognitief leren Passief leren = associatief leren= conditioneren o Klassieke conditionering: aangeleerd gedrag o Instrumentele conditionering: intrinsieke motivatie gewenst gedrag belonen Passief leren Klassieke conditionering Bedrijven: “als we iets samentonen gaan mensen dat daaraan associëren” (pavlov) Bv. Cola en gelukkige mensen associatie cola met geluk Instrumentele conditionering Leren door straf of beloning o Sampling: uitdelen proefverpakking, beloning is lekkere smaak, consument gaat nadien kopen omdat hij ‘geleerd’bheeft dat hij als beloning lekkere smaak krijgt. Als we cola drinken, weten we dat we iets lekkers krijgen Attitude= houding = “geneigdheid om consistent een bepaalde houding aan te nemen tov object” - Positieve attitude: betekent nog niet dat je gekocht hebt maar groot deel van pos. A zal kopen Neutrale attitude Negatieve attitude Ontstaan attude: - Direct: eigen ervaring (krachtig) - Indirect: info 4 externe factoren naast alle dingen die in ons hoofd afspelen zijn er ook factoren rondom ons Situationele factoren 3 situationele factoren die kunnen uitspelen: Productgebruik o gebruik van product bepaalt welk product je koopt 2 soorten water: dagdagelijks <-> bezoek Fles wijn op kot <-> fles wijn cadeau kerst Koopsituatie o Veel meer tijd om deftige wijn te kopen ahv online lijst ipv gehaast te zijn en snel iets te nemen Communicatiesituatie Sociaal psychologische factoren Shoppen met je vriendin kan impact hebben om aankoopproces marketeer kan dit beïnvloeden door girls shopavond te organiseren Sociologische factoren De sociale klasse en cultuur waartoe je behoort kan niet beïnvloedt worden door MKTC, er kan wel rekening mee gehouden worden aangezien deze factoren je budget zullen bepalen Macro-omgevingsfactoren Marketeer kan macro-omgevingsfactoren niet veranderen maar er wel op inspelen Goed weer beter verkoop bikini’s Pandemie: onesies meer in folder gezet Deel 3: De marketingmix: PRODUCT, PRIJS, PLAATS, PROMOTIE Product, prijs, plaats en promotie: 4 variabelen waarover marketeer coherente beslissingen neemt om een product of dienst in de markt te zetten. “coherent”: beslissingen die logisch, in overeenstemming zijn bv. gsm promoten op krant is niet coherent PRODUCTBELEID doel productiebeleid: “juiste producten creëren op basis van behoeften van een bepaalde markt” Starter: productielevenscyclus: PLC 1. Wat is een product? 2. soorten producten 2.1 Gebruik- vs verbruiksgoederen 2.2 Consumentenproduct vs industrieel goed 2.3 Indeling van consumentenproducten 3. Merkenbeleid 3.1 Brand Equity 3.2 Aspecten van een merk 3.3 Soorten merken 4. Verpakking 4.1 Technische functie 4.2 Marketingfuncties Productielevenscyclus: PLC (klasnotities) X-as: tijd (in Jaren, maanden naargelang product) , y-as: euro Zwarte lijn: omzet = al het geld dat binnenstroomt Grijze lijn: winstlijn PLC: curve die vertelt wanneer een product op de markt wordt uitgebracht en wanneer die uit de markt wordt gehaald Fase 1 Nul: Productontwikkelingsstadium/ fase Er is nog niks Lange pos voor vaccins, auto’s…. Korte pos voor bedrijven die elkaar nadoen Geen omzet in deze fase In POS zit de winst/verlieslijn onder nul: door onderzoekskosten, kosten machines, personeel, mensen opleiden, mktc kosten… Fase 2: Introductiefase Voor het eerst in de winkel, omzet begint stilaan Eerst verlies en dan stilaan winst: beginnend verlies door kleine aantallen die je maakt en dus minder stuks verkoopt, campagnes, teruggebrachte items Fase 3: Groeifase Pas in de groeifase gaat omzetlijn stijg omhoog Winst: de kosten zijn niet meer hoger dan de omzet maar winst =/= omzet door de grondstoffen en personeel te betalen… Fase 4: Volwassenheidsfase In midden van volwassenheidsfase bereikt product zijn top. Veel meer concurrentie in deze fase: in tweede helft van volwassenheidsfase gaat omzet stilaan naar beneden Daling in volwassenheidsfase vermijden: nieuwere varianten uitbrengen bv. suikervrij of meer reclame maken, andere verpakking aanbieden, een koek bij toevoegen (danone), korting winst daalt door de aangeboden kortingen zodat ze blijven verkopen Volwassenheidsfase kan lang duren: Coca cola probeert deze fase lang uit te rekken door nieuwere flessen, nieuwere varianten, nieuwere producten lanceren voor jongere generatie om zo opnieuw in POS te zitten Fase 5: eindfase Winst: geen productie en enkel overige producten worden verkocht (powerpoint). Productlevenscyclus: PLC Nul-fase: productontwikkelingsfase Product wordt bedacht, getest, geproduceerd, aangekondigd Nog niet te koop dus nul omzet: zwarte lijn onzichtbaar Veel kosten: Research Testing Productie Communicatie: o Om de distributanten (winkeliers) te gaan overtuigen (b- to-b) o Om aan te kondigen naar consumenten (b-to-c) bv. “vanaf volgende maand in de winkel” Geen omzet, wel kosten verlies: grijze lijn zit onder nul 1e fase: introductiefase Weinig concurrentie Weinig kopers “innovators” (= mensen die als eerste product kopen) Mogelijke prijsstrategie Afroomstrategie: weinig kopers – hoge prijzen bv. apple: beginnen met duurdere prijs en dan prijs verminderen Penetratiestrategie: breed publiek – lage verkoopprijs bv. 2 kopen 1 gratis: producten die je door het strot moet duwen en als je bent doorgedrongen kan je prijs doen stijgen tot normale prijs Omzet beperkt Kosten: zeer hoog, lage aantallen produceren dus kost per stuk is veel, fouten in productie, veel kosten om distributanten te overtuigen , lanceringscampagne in de media is duur Gevolg: nog meer verlies dan in nulfase: grijze lijn nog dieper onder de nul 2e fase: groeifase Omzet stijgt sneller Meer kopers: “Early adopters” = consumenten die snel nieuwe producten of technologieën omarmen Concurrentie neemt toe, door groeiende markt Distributie: meer handelaars geraken overtuigd Omzet: groeit fors want veel kopers Kosten: dalen door hoge productie-aantallen wordt het goedkoper per stuk. Geen fouten meer in productie Gevolg: voor het eerst meer winst grijze lijn komt boven nul 3e fase: Volwassenheidsfase Verkoopprijs/ stuk zakt door hevige concurrentie Omzet gaat naar top… en neemt terug af: Rijpheidsfase: kopers “ Early majority” Voor de top: grens van marktpotentieel wordt stilaan bereikt Toch groeien dopr gebruikers meer te laten afnemen Verzadigingsfase: kopers “Late majority” Na de top: vraag daalt, einde van 3e fase Innovatie is nodig om 3e fase langer te rekken: Nieuwe gebruiksmogelijkheden, nieuwe gebruikers, nieuwe producteigenschappen (= nieuwe verpakking, nieuwe smaken) e 4 fase: neergangsfase Omzet daalt sterk Behoeften van klant zijn veranderd Kopers zijn ‘laggards’: In termen van productadoptie zijn laggards de laatste groep consumenten die nieuwe producten of technologieën accepteren. Ze zijn zeer terughoudend en verzetten zich vaak tegen verandering. Marketingkosten minimaal 1. WAT IS EEN PRODUCT = alles wat het voor de afnemer doet Product = bundle of benefits o Functioneel: wat doet het product? o Belevenis: wat brengt het product teweeg? Bv. BMW wordt gekocht voor de belevenis, status en niet zozeer voor de basisfunctie van punt A naar B te gaan o Symbolisch: wat kan het voor de koper betekenen? 2. SOORTEN PRODUCTEN 2.1 Productindleing volgens levensduur Gebruiksgoederen= duurzame consumptiegoederen Wasmachine, auto, pc, kleren Verbruiksgoederen= Fast moving consumer goods = FMCG! Telkens opnieuw kopen: wasverzachter, eten FMCG: altijd beschikbaar in supermarkt 2.2 Productindeling volgens afnemer Afhankelijk van wie en waarvoor het wordt gebruikt Consumentenproduct (kan zowel gebruiks- als verbruiksgoed zijn) focus leerstof Industrieel goed (business products) Op welke manier worden nu consumentenproducten gekocht en hoe wordt erover gecommuniceerd? 2.3 Indeling van consumentenproducten volgens Copeland Convenience goods (=GEMAK) Boodschappen: nutella, zeep, papier… Intensieve distributie!: moet overal en dichtbij beschikbaar zijn, consument =/= bereid om zich te verplaatsen Veel “me-too”-products: veel merken hebben hazelnootchoco, geïnspireerd door Nutella MKTC? Vooral massacommunicatie/reclame + salespromoties Salespromotie: tijdelijke promotie van fabrikant zodat sales stijgen. Vooral bij FMCG waarom?: lage betrokkenheid en dus om klant een andere smaakje te laten proeven en uit hun routine te dwingen: 2+1 aanbieden Shopping goods Shoppen Grote betrokkenheid van consument: koopinspanning verplaatsen Selectieve distributie: minder verkooppunten nodig omdat we bereid zijn ons te verplaatsen Uitgebreider beslissingsproces: merken vergelijken MKTC? Massacommunicatie/reclame + gepersonaliseerde communicatie Gepersonaliseerde comm. Bij FMCG bestaat niet: geen persoonlijke mail van cola maar wel ` van winkels zelf Specialty goods Lage aankoopfrequentie bv. louis vuitton, rolex, porsche Unieke producteigenschappen – bereidheid tot grote koopinspanning hoge betrokkenheid Exclusieve distributie: bereidheid tot grotere verplaatsing Winkel heeft exclusiviteit voor zijn regio: alleenverkooprecht MKTC? Gepersonaliseerde en persoonlijke communicatie Obv database uitnodigen op evenement Unsought goods Motivatie om te kopen ontbreekt MKTC? Agressieve reclame + persoonlijke verkoop Face to Face: schenking, donatie 3. Merkenbeleid beslissingen over het merk zijn ook ‘product-beslissingen’ Functies merk: Herkenning fabrikant Productimago Herhalingsaankopen stimuleren (=merkentrouw) Makkelijker nieuwe producten lanceren 3.1 Brand equity = ‘merkwaarde’ Het positieve verschil dat het kennen van de merknaam heeft op de respons van de klant t.o.v. het product en de meerprijs die hij ervoor wil betalen m.a.w. Koopt de klant het product sneller doordat hij het merk kent? Hoge merkwaarde=concurrentievoordeel Meer merkentrouw Meer macht t.o.v. de handel bv. fnac kan zich niet permitteren om geen apple te verkopen, supermarkt en coca cola Coca-cola kost evenveel bij alle supermarkten: inkoopprijs is hoger bij A-merken supermarkten staan onder druk door brand equity Meer geloofwaardigheid Makkelijker nieuwe lanceringen Bescherming tegen prijsconcurrentie Coca cola kan zich permitteren om duurder te zijn door grote brand equity en trouwe klanten 3.2 Aspecten van een merk Merk registreren: benelux merkenbureau Goede merkennaam: origineel, past bij totale merkenbeleid, pos. Associaties oproepen, gemakkelijk uit te spreken/herkennen/onthouden, makkelijk liggen in andere talen, uitbreidbaar en registreerbaar zijn 3.3 Soorten merken Fabrikantenmerken (F-Merk) A-Merk Fanta Lays Nutella <-> B-Merk Gerolsteiner Chio Paprika Tineke Distributantenmerken (D-merk) Eigen Huismerk Merk Boni Albert heijn Piratescola chips Delhaize confituur EersteprijsMerk Albert heijn basic Everyday D-merk: ontstaan door kleine winstmarges supermarkten geen inkoopkosten en verdienen er meer aan dan A-merken B-merk: iets goedkoper dan A-merken door minder reclame, minder bekend regionaal A-merken maken zelf ook B-merken: ze maken er minder reclame voor en zo kunnen mensen met beperkter budget ze kopen Fabrikantenmerken (F-Merk) A-Merk B-Merk Fanta Lays Nutella - Intensieve distributie , vanaf 75% distributiespreiding - Grote merkbekendheid - Hoge prijs- & kwaliteitsniveau - Stralen kwaliteit, status en zekerheid uit - Hogere brand equity - Intensievere communicatie Distributantenmerken (D-merk) Eigen Merk Boni Pirates-chips Artikelen van distributeur onder fantasienaam bv. colruyt en boni Gerolsteiner Chio Paprika Tineke - Beperkte distributiespreiding, soms ook geografisch beperkt - Geringe bekendheid - Lagere prijs, lager gepercipeerd kwaliteitsniveau - Mist minstens één van de eigenschappen van de A-merken - Soms doel: beschermen tegen concurrent aan onderkant van de markt (huismerk) Huismerk Albert heijn cola Delhaize confituur Artikelen van distributeur onder de naam van de winkel Eersteprijs-Merk Albert heijn basic Everyday Artikelen van distributeur die goedkoper zijn dan de fabrikantenmerken, eigen merken, huismerken Productie in fabriek van Amerk: Leo-Olé D-merken beperkte communicatie (eigen winkelfolder) doel: concurreren met fabrikant fabrikantenmerk prijs distributantenmerk Distributeur huismerk eersteprijsmerk Eigen merk 4. Verpakking Beslissingen over verpakking ook ‘product-beslissingen’ Verpakking: ontwerp en productie van productomhulsel Vroeger: puur beschermen Nu: producten helpen verkopen, merkbekendheid opbouwen Functies verpakking: Technische functie Marketingfuncties 4.1 technische functie product in eenheden verdelen, beschermen tijdens opslag/ transport, bederf tegengaan, voorraadbeheer 4.2 Marketingfuncties Productinformatie: ingrediënten,… Symbolisch imago: vorm fles contrex= slankmakend effect Productdifferentiatie: herkenbare vorm coca cola-fles. Bv. douwe egberts Stimuleren van verbruik: fles van 2L Salespromotion: salespromo op drukken 25% korting , mosterd in smurfglas zodat je glas kan blijven gebruiken, verpakking 3+1 PRIJSBELEID 1. Prijs vanuit het standpunt van de producent 2. Prijs vanuit het standpunt van de consument 3. Prijsstrategieën 3.1 actieve of passieve prijszetting 3.2 welke introductieprijsstrategie? 3.3 Hoe reageren op prijs concurrenten? 1. Prijs vanuit het standpunt van de producent Welke prijs moet er gevraagd worden om winst te maken Welke prijs moet er gevraagd worden om zich te differentiëren 1) Prijs hoger zetten door beter te zijn 2) Differentiëren door laagste prijs Interne factoren: werknemers Externe factoren: doelgroep, concurrentie, hoeveel hebben mensen ervoor over, prijsperceptie van mensen (3,99) 2. Prijs vanuit het standpunt van de consument 3. Prijsstrategieën 3.1 actieve of passieve prijszetting actieve prijszetting: uitpakken met prijs (= PRICE COMPETITION) ALDI, LIDL, ZEEMAN, COLRUYT Passieve prijszetting: niet uitpakken met prijs aangezien hij hoog is kwaliteit, service 3.2 Prijsstrategie bij introductiefase AFROOMPRIJSSTRATEGIE o Exclusieve producten, wordt naar uitgekeken. Bv. iphone o Starten met hogere verkoopprijs, > weinig kopers o Markt laag per laag afromen: eerst winstmarge extra groot, daarna prijsdaling> meer en andere kopers PENETRATIEPRIJSSTRATEGIE o Massaproducten, vooral FMCG, w niet naar uitgekeken!! o Starten let extra lage verkoopprijs > veel kopers willen proberen o Doel: markt snel binnendringen ‘penetreren’ o Winstmarge klein, daarna vaak prijsstijging 3.3 Hoe reageer ik op de prijs van concurrenten? STAY-OUT PRICING o zo’n lage prijs hanteren dat potentiële concurrenten niet in staat zijn de markt te betreden PUT-OUT PRICING o Lage prijsstelling zodat concurrenten verplicht zijn de markt te verlaten of de lage prijs te volgen. Volhouden tot ze failliet gaan, winst niet in begin maar later GOING RATE PRICING/ ME-TOO PRICING o Prijs gebaseerd op gemiddelde marktprijs (=going rate), ahv wat concurrenten vragen DISTRIBUTIEBELEID 1. 2. 3. 3.1 3.2 3.3 4. 4.1 4.2 BELANG VAN DISTRIBUTIE DE DISTRIBUTIEMIX DISTRIBUTIEBELEID Keuze distributiekanaal Distributie-intensiteit Hoe verkoop stimuleren: PUSH vs PULL DETAILHANDEL Winkelverkoop vs niet-winkelverkoop Trends 1. BELANG DISTRIBUTIE Distributie is “het overbruggen van verschillen in hoeveelheid, tijd, plaats, kennis en assortiment voor een bepaald product tussen diverse marktpartijen. “ Distributiekanaal: de reeks bedrijven/ individuen die verplaatsing van product van de producent naar de eindconsument mogelijk maakt 2. DISTRIBUTIEMIX = omvat alle middelen die we kunnen inzetten om de afstand tussen verschillende marktpartijen te overbruggen Doel: beschikbaar stellen van producten in de gevraagde hoeveelheid op de meest geschikte plaats aan de doelgroep Waarom brengen fabrikanten hun producten zelf niet aan man: kunnen niet tot naar alle consumenten brengen 3. DISTRIBUTIEBELEID 3.1 Keuze distributiekanaal Directe distributie: nespresso winkel consument Indirecte distributie: tv (evt. hiervoor groothandelaar) krefel consument Torfs: detaillist/ retailer/ kleinhandelaar Meer dan 1 tussenpersoon: indirect lang kanaal Klein winkelier: kopen bij groothandelaar hybride marketingsystemen/ multichanneling 3.2 Distributie-intensiteit Intensieve distributie: bij convenience goods moet makkelijk verkrijgbaar zijn Selectieve distributie: bij shopping goods bv. Stofzuiger, zetel Exclusieve distributie: bij specialty goods bv. Porsche, rolex - 3.3 Hoe kan fabrikant de verkoop door handelaars stimuleren? Door Push-strategie Door Pull-strategie 1) Push-strategie: Product “door het verkoopkanaal duwen”: product proberen vooruitduwen Producent --------- > Handelaar --------- > consument B-to-B B-to-C Stap 1: “TRADE MARKETING” (B-to-B) = producent overtuigt de handelaar Business to business conversatie: verkoper wordt gestuurd naar inkoper van carrefour en probeert die te overtuigen om het product in zijn assortiment op te nemen of een goede plaats in de winkel te krijgen. Hoe? Push-strategie: gratis producten, display voor de winkel, logo supermarkt meenemen in reclame-uiting zowel A- als B-merken Gevolg is stap 2: “RETAILMARKETING” (B-to-C): Detaillist (retailer) zal zelf moeite doen om producten onder de aandacht van de consument te brengen handelaar spreekt consument aan ahv folder 2) Pull-strategie: Ervoor zorgen dat consumenten zelf product vragen: klanten aantrekken Producent maakt zelf reclame naar consument! Gevolg 1: consument vraagt product bij handelaar Gevolg 2: handelaar vraagt product bij producent Pull-strategie is duur, wegens prijs reclame: enkel A-merken 4. Detailhandel = alle activiteiten die zijn gemoeid met de verkoop van producent of diensten aan de eindconsument voor eigen, niet-zakelijk gebruik. 4.1 Winkelverkoop vs…niet-winkelverkoop Teleshop, zalando 4.2 Trends Mondiale uitbreidin: primark Brancheverbaging: vroeger kon je enkel hesp kopen bij slager, vroeger was tankstation enkel om te tanken Nieuwe vormen + kleinere detailhandelcycli Retailtechnologie: ipad bestellen mc donalds, beacons E-commerce: online bestellen Volgend hoofdstuk: promotiebeleid = marketingcommunicatiebeleid 4e p: promotie= marketingcommunicatie Voor product: ‘marketingcommunicatiemix’ maken: bestaande marketingcommunicatiemiddelen combineren Tool 1: reclame Tool 2: Public Relations Tool 3: Sales promotions Tool 4: Direct Marketing Tool 5: Winkelcommunicatie Tool 6: evenementen Tool 7: contentmarketing Tool 8: sociale media 1. Wat is Reclame/advertising? = marketingcommunicatiemiddel dat gebruikmaakt van een medium, waarvoor betaald wordt - - We spreken alleen van reclame: Boodschap wordt naar buiten gebracht via een medium, éénzelfde uiting bereikt , groot aantal mensen bv. tv-spot, radiospot, magazine-advertentie, websiteadvertentie Onpersoonlijk (massa)medium wordt betaald 2. Wat is een medium? Afzender ----- > medium ----- > ontvanger Medium is een drager die een boodschap doorgeeft van een afzender naar een ontvanger. Afzender ----- > massamedium (MSM) ----- > ontvanger Sociaal medium (SM) Massamedium MSM: medium dat platform met content maakt voor ruim publiek bv. krant, radiostation, televisiestation Sociaal medium SM: medium dat alleen een platform maakt, waarop publiek zelf content maakt voor een selectief publiek Bv. instagram, Facebook, Google, Twitter 3. Waarvoor budget voorzien? 3 soorten kosten voor reclamecampagne: Advertentiecreatie (bedenken) bv. 15% Advertentieproductie bv. 20% Mediaruimte bv. 65% voldoende mediabuget voorzien: belang van herhaling in de media 4. Wanneer ‘reclame’ kiezen als tool? - Wilt groot bereik Aan lage kost per contact Snelle toename merkbekendheid (K), creatie positieve houding t.o.v. ons merk (H) of het aanzetten tot actie, dus gedrag (G) Wie maakt vooral gebruik van reclame? Merken met brede doelgroep: FMCG, supermarkten, banken, auto’s 5. Welk effect verwachten we van onze reclame? 3 doelstellingen: Kennis: reclamedoelstelling kan gericht zijn op overbrengen van kennis o Klant krijgt informatie over bedrijf, product, merk: hoe heet het, <at is het, wat zit er in Op eind 2023 moet onze merkbekendheid met 5% stijgen Houding/attitude: reclamedoelstelling gericht op veranderen van houding tov merk o Potentiële klant moet bepaalde voorkeur voor merk krijgen: hij moet pos. Staan tov merk, zelfs nog voor hij het gekocht heeft. Op eind 2023 moet 40% van doelgroep pos. Staan tov ons merk, nu is dat maar 31% Gedrag o Consument kent product: check o Consument staan pos tov het product: check o Nu is doel: klanten overhalen om iets te doen (= gedrag stellen): eerste stap zetten naar kopen, meteenkopen, herhaalaankoop doen Bv. folder aanvragen, naar opendeurdag komen, … =actie Op eind 2023 moeten 9000 mensen op onze website geklikt hebben reclamebooschap meestal 1 van deze doelen, marketeer moet eerst nadenken over wat hij wil bereiken, dan pas reclame laten creëren Volgorde: K>H>G Doelstelling moet altijd SMART-test doorstaan - Specifiek - Meerbaar: technieken om merkbekendheid bij mensen te meten - Acceptabel: aanvaardbaar voor personen die doelstelling moet behalen - Reaslistisch: is een stijging van 5% realistisch - Tijdsgebonden: weten wanneer doelstelling behaald moet worden 6. Wat vertellen in een reclamebooschap =/= informatie overload: wat maakt echt verschil met concurrentie KIES EEN USP, ESP, XSP Baseline van merk bevat meestal USP,ESP,XSP 7. Hoe wordt een reclameboodschap opgebouwd? AIDA-MODEL Iets vangt je aandacht: billboard, dubbele pagina krant, reclamespot laten beginnen met een vraag Van alle mensen die het zouden kopen: klein deel onderneemt actie Nooit beginnen met ‘loop snel naar de winkel’= einde AIDAS, S: satisfaction reclame pas effectief bij herhaalaankoop 8. Welke soort boodschap & Tone of Voice Informatieve boodschap: rationeel merk, bedrijf, eigenschappen, voordelen van een product Doel: kennis Emotionele/expressieve booschap: expressief (pos. Emoties) trendy, dynamisch, liefde Doel: houding Morele boodschap: goed & slecht beter milieu, tegen drugsgebruik, vn non-profit Doel: gedrag Oefening welke soort boodschap? informatief Expressief Morele booschap Expressief 9. Welke vormen van reclame zijn er ? 1. Actiereclame 2. Themareclame 3. Collectieve reclame 4. Selectieve reclame 5. Coöperatieve reclame 6. Institutionele reclame 7. Ideële reclame 8. Vergelijkende reclame 9. Inhakende reclame/ top topical 10. Fabrikantenreclame 11. Distributantenreclame 12. B-to-C reclame 13. B-to-B reclame 14. Advertorial Actiereclame - Themareclame Collectieve reclame - Selectieve reclame - Coöperatieve reclame - Kortetermijngericht: tijdelijke korting, promotionele acties Doel: consument nu actie laten ondernemen Imago bedrijf beïnvloeden Langetermijngerichte advertenties Diverse fabrikanten werken samen om vraag naar productsoort te stimuleren bv. melk, brood… Vraag naar één bepaald merk verhogen Bv. campina Samenwerking tussen twee of meer bedrijven Bv. fabrikant en detailhandelaar om samen mensen naar winkel te krijgen Institutionele reclame - Ideële reclame - Doel reclame: bevestigen, veranderen imago bedrijf Goodwill kweken tov bedrijf =/= over product maar over bedrijf achter product Maatschappelijke verantwoordelijkheid bedrijf Gedrag en houding van mensen veranderen tov bepaalde maatschappelijke onderwerpen Bv. voorlichtingscampagnes Vergelijkende reclame - Bedrijf zet zijn product af tegen dat van concurrent =/= expliciet benoemen, wel vergelijken ahv objectieve data Inhakende reclame/ Top Topical - Reclame sluit aan bij (on)voorziene gebeurtenis Fabrikantenreclame - Afzender reclameboodschap, is degene die product op markt brengt Distributantenreclame - Afzender reclameboodschap: distributant/retailer = retailreclame Business-to-consumer reclame - Push-methode bij distributie - Reclame maar ziet eruit als artikel Advertising+editorial=advertorial Native advertising: advertentie die geboren lijkt in medium zelf , blend meer met alle artikels en wordt daarom beter geabsoorbeerd want persoon koopt krant om te lezen Bv. advertentie in google zoekresultaten met zelfde lettertype ipv apart blokje met andere kleuren Meer nieuwswaarde dan gewone advertentie Geloofwaardigheid: objevtieve schrijfstijl Redactionele opmaak Business-to-business reclame Advertorial - 10. Wat zijn de mediatypes en hun kenmerken? 1. 2. 3. 4. 5. 6. Televisie Radio Printmedia Out-of-home-media Bioscoop Online 1. Televisie Breed bereik, grotere merkbekendheid Voordeel: in korte tijd veel mensen bereiken en KHG doelstellingen bereiken Nadeel tv-reclame: groot budget, niet haalbaar voor kleinere bedrijven Alternatief: branded content: product placement Diversificatie vtm: bepaalde kanalen voor doelgroepen + adverteren voor alle soort kijkers 2. Radio - Goedkoop voor adverteerders/ gratis voor gebruikers - Draagbaarheid: thuis, radio, auto… - Catchy! Door mindere aandacht - Meerdere keren adverteren! Podcast advertising: - Loyaal en aandachtige luisteraars - Doelgroep: 18-34 jaar oud 3. Printmedia - 3 soorten: dagbladen, weekbladen, maandbladen - Soms Niche Media gericht op één onderwerp, specifieke doelgroep (the wedding) - 360° aanpak community opbouwen - Adverteren kost veel: veel lezers - Daling offline lezers, stijging online lezers *folder is voorbeeld van ‘owned media’ en geen ‘paid media’ - printmedia: waar content in zit met bepaalde publiek waardoor bedrijf wil adverteren 4. Out-of-home media - Statisch: permanente plaaats in straat bv. billboard - Dynamisch: advertentie auto, taxi, tram - Makkelijk inkomsten steden - Geografische segmentatie mogelijk voor adverteerder - KISS: korte confrontatie - Schade, vandalisme 5. Bioscoop - Bereik: 16-34 - Ervaring: combinatie van kleur, beweging, muziek en taal 3D 4D - Geen afleiding - Betrokkenheid met ads 6. Online - Op website van ander bedrijf *op eigen website =/= reclame = owned media *journalist die zelf iets wil zeggen over hoe goed je doet = earned media bv. plopsa abuse 4 types online reclame: 1) Search engine advertising= SEA Tegen betaling, advertenties plaatsen boven en naast natuurlijke zoekresultaten Advertentie gekoppeld aand woord/woordgroep Tool: Google Adwords Pay for click: als er niemand op klikt, niet betalen 2) Display advertising Beeld advertentie op sociaal medium 3) Klassieke social media advertising (posts) Sociaal medium betalen ‘sponsored’: facebook betalen Als adverteerder kan je segmenteren: zeggen aan sm welk type mensen je wilt bereiken 4) Video advertising Betalende advertentie in vorm van filmpje op website, Facebook (sm) Native video advertising: geen irritatie 11. Tot welke mediagroepen behoren de mediamerken? Elke mediagroep bv. DPG, heeft meerdere mediatypes bv. DPG heeft tv, radio, magazines, kranten. Met als mediamerken VTM, Joe, Q Music, Het Laatste Nieuws 12. Wie zijn de spelers in het proces? 13. Hoe wordt een mediaplanning gemaakt? Inhoud van het mediaplan: 1. Markt Beschrijving markt waarin adverteerder zit, heeft invloed op mediakeuze en budget Beschrijving concurrenten: budget en mediakeuze Beschrijving soort product: heeft invloed Bij minder betrokkenheid van consument met product> meer adverteren 2. Doelstellingen Kwantitatieve doelstelling SMART formuleren “met onze tv-campagne in 2023 willen we 5 keer 80% van onze doelgroep bereiken” 3. Doelgroep Zie segmentering: doelgroep 4. Mediastrategie Strategische vragen rond media die je in deze fase wil beantwoorden: Welke mediatypes passen bij mijn doelgroep? Passen bij mijn productuitstraling? Zijn in staat het effect dat ik zoek te bereiken? (K,H,G) Zijn goed combineerbaar? Bought/owned/earned Passen binnen mijn budget? Timing? Hoe lang moet mijn reclame zichtbaar zijn 5. Uitvoeringsschema Schematisch overzicht dat exact zegt wat wanneer precies (dagen, uren, plaatsen..) en waar (gekozen mediatypes en mediamerken) geplaatst wordt, met prijzen erbij + optelsom Wordt samengesteld door mediacentrale + goedkeuring door adverteerder Vervolgens: mediacentrale doet definitieve boekingen bij betrokken regies voor alle gekozen mediamerken en zorgt voor 1 factuur naar opdrachtgever 6. Campagnemeting 1. 1. Bereikonderzoek 2. Effectonderzoek 2. Voor campagne 3. Na campagne Voor mediakeuzes, raadplegen we:CIM. Na campagne kan researchbureau Onafh. Vzw, onderzoek gebruik Belg. Media onderzoeken of kennis/houding/ - Hoeveel mensen surfen/beluisteren gedrag (KHG) gewijzigd zijn, volgens Medium A,B,C de doelstelling van adverteerder - En welk type (geografisch/demografisch/ zie eerder, punt 5: Welk Psychografisch) mensen zijn dat? Effect verwachten we van onze - Media bepalen hun tarief obv deze reclame? Resultaten - Adverteerders maken keuzes obv deze Resultaten: Welke media worden door mijn Doelgroep gebruikt? 14. Door wie wordt de consument beschermd - 3 partijen: 1) Overheid: via mediawetgeving + wet op handelspraktijken 2) Consumentenorganisatie: Via belangenverdediging Test-aankoop 3) Reclamesector: via zelfregulering JEP: jury voor eerlijke praktijken inzake reclame Marketingcommunicatietool 2: interactiemarketing Synoniem: direct marketing Overzicht marketingcommunicatiemiddelen: (10) - Reclame - Sales promotions - Sponsoring - Public relations - Direct marketing= interactiemarketing - Winkelcommunicatie - Evenementen - Persoonlijke verkoop - E- communicatie - Creatieve marketing Sta je dicht bij klant bij interactiecommunicatie? Nee Interactiemarketing = vorm van marketingcommunicatie waarbij interactie tussen bedrijf en klant leidt tot creëren en ondehrouden van directe en duurzame relatie Wat is belangrijk tussen bedrijf en klant? Wisselwerking, ook mogelijk als je klant kent ( database nodig) Kenmerken interactiemarketing Vergelijking reclame vs interactiemarketing Doel Doelgroep Vorm Dankzij Meetbaarheid Kost/contact Responskans reclame Kennis en houding Segmenten/ groep van mensen Massacommunicatie Massamedia Op groepsniveau Laag Laag Interactiemarketing Gedrag + relatie Individuele mensen Directe communicatie Database Op individueel niveau Hoog hoog Belang van relaties creëren en onderhouden - Schema: Klant heeft gekocht? Gegevens over klant in database Aangepaste aanbieding, aangepast moment, aangepast kanaal We worden relevanter voor klant Hogere klanttevredenheid Toenemende ‘klantwaarde’ voor ons Klant blijft trouw Sommige klanten bevelen ons aan: ‘ambassador’ Belang van data Wat heb je nodig om te gaan diagoleren? kennis van de ander is nodig Wat is nodig voor kennis? gegevensbank, database is nodig! Doelgroep zit niet in database Wat betekent CRM communication relationship management Welke data verzamelen? (7) basisgegevens