Uploaded by Abdellah Laghmouch

Samenvatting bestuurskunde

advertisement
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
Samenvatting politicologie &
bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
1
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
1) Van bureaucratie over NPM naar NPG _______________________________________________ 4
1.1) Bureaucratie volgens Max Weber _______________________________________________ 4
1.1.1) Reminder: Macht en gezag volgens Max Weber ________________________________ 4
1.1.2) Kenmerken bureaucratie (legitiem gezag) _____________________________________ 4
1.1.2.1) Gevolgen kenmerken voor de ambtenaar __________________________________ 5
1.1.2.2) Drie R’s _____________________________________________________________ 5
1.1.3) Voor- en nadelen democratie _______________________________________________ 5
1.1.3.1) Voordelen ___________________________________________________________ 5
1.1.3.1.1) BBP-voordelen: Burger, Bestuur en Politicus ____________________________ 5
1.1.3.2) Nadelen ____________________________________________________________ 5
1.1.3.2.1) Kritiek op het bureaucratiemodel _____________________________________ 5
1.1.3.2.1.1) Bestuurssociologische kritiek: Le phenomène bureaucratique ___________ 5
1.1.3.2.1.2) Economische kritiek: nutsmaximalisatie ____________________________ 6
1.2) New Public Management (NPM) ________________________________________________ 6
1.2.1) Ontstaan NPM ___________________________________________________________ 6
1.2.1.1) Historische situering: verzorgingsstaat, oliecrisis 1970 ________________________ 6
1.2.1.1.1) Informatie-asymmetrie t.v.v. agent ___________________________________ 6
1.2.2) Kenmerken New Public Management (NPM) ___________________________________ 7
1.2.2.1) Drie E’s NPM ( drie R’s bureaucratie)____________________________________ 7
1.2.3) Variaties in NPM-hervormingen _____________________________________________ 7
1.2.3.1) NPM-landen doen het beter in meerderheidssysteem ________________________ 7
1.2.3.2) Centraal-EU-landen: Neo-Weberiaanse staat _______________________________ 8
1.2.4) Impact van het NPM ______________________________________________________ 8
1.2.5) Dysfuncties van het NPM __________________________________________________ 9
1.3) New Public Governance (NPG) __________________________________________________ 9
1.3.1) Achtergrond van NPG _____________________________________________________ 9
1.3.2) Kenmerken van het NPG __________________________________________________ 10
1.3.3) Geschiedenis rol van burger (herhaling) ______________________________________ 10
1.3.4) Evaluaties van het NPG ___________________________________________________ 10
1.4) Vergelijking tussen paradigmas ________________________________________________ 11
2) Burgers als participanten en cocreanten ____________________________________________ 12
2.1) Nieuwe vormen van participatie … _____________________________________________ 12
2.1.1) … vereisen minder engagement ____________________________________________ 12
2.1.2) … willen een concreet, lokaal probleem oplossen ______________________________ 12
2.1.3) … rekenen op snelle mobilisati _____________________________________________ 12
2.2) Participatieladder ___________________________________________________________ 12
2
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
2.2) Aggregatief: Referendum en volksraadpleging ____________________________________ 14
2.2.1) België en volksraadplegingen ______________________________________________ 14
2.2.2) Rode draden volksraadplegingen BE _________________________________________ 15
2.2.3) Bindende volksraadplegingen Kortrijk _______________________________________ 15
2.2.4) Preferendum ___________________________________________________________ 15
2.3) Deliberatief: burgerpanel _____________________________________________________ 15
2.3.1) Belgische pionier G1000 en haar navolgingen _________________________________ 16
2.3.2) Coproductie en autonome burgerinitiatieven _________________________________ 16
2.4) Beschouwingen over participatie_______________________________________________ 17
2.4.1) Zoektocht naar draagvlak _________________________________________________ 17
2.4.2) Participatieparadox: matheuseffect _________________________________________ 18
2.5) Vertrouwen _______________________________________________________________ 19
3
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
1) Van bureaucrat. over NPM naar NPG
*Basisparadigmas: bureaucratie --> New Public Management --> New Public Governance
(In feite zijn er 7 paradigma, maar de rest wordt gezien als een variant op de basis: Bureaucracy,
Professional Rule, New Public Management, Neo-Weberian State, Digital Era Governance, Public
Value Management, New Public Governance)
*Bureaucratie: Max Weber: meest rationeel model
*New Public Management: burger als klant (privaat model!)
*New Public Governance: burger als partner
1.1) Bureaucratie volgens Max Weber
1.1.1) Reminder: Macht en gezag volgens Max Weber
*Macht: A heeft de mogelijkheid om B te verplichten tot iets te doen, zelfs als B dat niet zou willen
doen. A kan hierbij legitiem geweld inzetten (de staat heeft een monopolie op legitiem gew.)
 Gezag = macht die als legitiem ervaren wordt
--> 3 soorten gezag:
✓ Charismatisch gezag: ~ persoonlijkheid
✓ Traditioneel gezag
✓ Rationeel-legalistisch gezag
==> Bureaucratie = instrument voor uitoefenen rationeel-legaal gezag
1.1.2) Kenmerken bureaucratie (legitiem gezag)
✓ Hiërarchie en eenheid van leiding
 Top – down-hiërarchie = controle
 Bottom – up = beroepsmogelijkheid
✓ Specialisatie en vakbekwaamheid
 Ambtstaken: bevelsbevoegdheid +
sanctiemogelijkheid
✓ Uitgebreid systeem van regelgeving
 Ambtstaken uitgevoerd volgens vaste regels
✓ Schriftelijke procedures
 Bestuurshandelingen in schriftelijke akten
✓ Loyale en neutrale ambtenaren
 Vastbenoeming ambtenaren:
onafhankelijkheid garanderen
 Werkingsmiddelen eigendom organisatie,
NIET eigendom ambtenaar
✓ Een carrièresysteem
*Bureaucratie zien in historische context waarin Max Weber leefde: hij heeft de ontwikkeling van
moderne natiestaten zelf meegemaakt in zijn leven (1864-1920)
4
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
1.1.2.1) Gevolgen kenmerken voor de ambtenaar
✓ Vrij persoon: enkel gebonden aan ambtsregels tijdens werken
✓ Vaste hiërarchie: Loon afgebakend naar competenties en verantwoordelijkheid
✓ Enige hoofdberoep
✓ Sterke discipline en controle
1.1.2.2) Drie R’s
*Kenmerken van bureaucratie kan je ook samenvatten door de drie R’s:
✓ Rechtsgelijkheid ✓ Rechtszekerheid
✓ Rechtmatigheden
1.1.3) Voor- en nadelen democratie
1.1.3.1) Voordelen
✓ Nauwkeurigheid
✓ Betrouwbaarheid
✓ Snelheid
✓ Continuïteit
✓ Berekenbaarheid
✓ Universele toepasbaarheid
✓ Disciplinair
✓ Prestatiegericht
✓✓✓ Deskundigheid
 Ambtenaar = wieltje in grotere organisatie (overheidsadministratie)
1.1.3.1.1) BBP-voordelen: Burger, Bestuur en Politicus
*Voor- en nadelen kunnen we ook opdelen in burger, bestuur en politicus: BBP-voordelen.
B = burger = kan altijd rekenen op deskundige en onpartijdige ambtenarij
B = bestuur = hebben werkzekerheid en carrièreperspectief
P = politicus = kan zeker weten dat diens beleid betrouwbaar en correct wordt uitgevoerd
1.1.3.2) Nadelen
(X) Gebrek aan democratische controle
 Informatie-asymmetrie minister  ambtenaar: ambtenaar weet veel meer!
 Ambtsgeheim: bureaucratie neigt zich af te sluiten van inspectie
 Oplossing: politicus meer controle verrichten op diens administratie?
(X) Vaste benoemingen
(+) Verzekert onafhankelijkheid ambtenaren: materiële zekerheid (pensioen) + werkzekerheid
(-) Hypothekeert promotiekansen van ambitieuze ambtenaren
1.1.3.2.1) Kritiek op het bureaucratiemodel
(X) [In praktijk] niet zo rationeel
(X) Spanning beheersing ambtenarij  deskundigheid
(X) Ritualisme en overmatig conformisme: verschuilen achter de regels
(X) (Natuurlijke) geslotenheid bureaucratie
 (opensysteemtheorie) bureaucratie = homogene omgeving (NIET complexe heterogene
omgeving)
 (contingentietheorie): efficiëntie organisatie hangt af van omgeving
1.1.3.2.1.1) Bestuurssociologische kritiek: Le phenomène bureaucratique
*Ondergeschikten willen méér vrijheid --> gaan kantjes ervanaf lopen --> leidt tot meer regels,
maakt bureaucratie nog onpersoonlijker <-- centralisering en formalisering
5
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
1.1.3.2.1.2) Economische kritiek: nutsmaximalisatie
*Niskanen (1974): Ambtenaren in een bureaucratie streven NIET naar een maximale dienstverlening
maar WEL naar een maximaal budget voor hun dienstverlening
 Biedt verklaring voor bureaucratische expansie: meer middelen = meer macht,
MAAR die middelen worden inefficiënt ingezet!
*Public-choicedenken bureaucratie naar analogie met vrije markt, echter is het prijsmechanisme hier
niet de basis maar wel het begrotingsmechanisme!
1.2) New Public Management (NPM)
1.2.1) Ontstaan NPM
*Thatcher (UK) en Raegan (US): “Government is not the solution, It’s the problem.”
1.2.1.1) Historische situering: verzorgingsstaat, oliecrisis 1970
Na WOII: Economische BOOM
=> Verzorgingsstaten westen worden uitgebouwd
--> Ziek? Arbeidsongeschiktheidsuitkering staat voor je klaar
--> Werkloos? Werkloosheidsuitkering staat voor je klaar
--> …
Oliecrisis in 1970: werkloosheid STEEG + vergrijzing STEEG
--> = sociale uitgaven stegen, terwijl sociale bijdrage-inkomsten daalden!
 Overheden gingen in deficits op hun begroting: Oplossing?
✓ Passieve welvaartsstaat --> Actieve welvaartsstaat (werk, werk,
werk!)
Overheid moet op dieet:
slanke overheid = efficiënte(re) overheid!
*Toepassing rational-choicetheorie (principal-agent; public choice): P = principal, A = agent
 Kiezer [P] --> [A] Parlement [P] --> [A] Regering [P] --> [A] Topambtenaar [P] --> [A] Uitvoerende
ambtenaar
 Bestudeert politicologie
 Bestudeert bestuurskunde
1.2.1.1.1) Informatie-asymmetrie t.v.v. agent
*In de rational-choicetheorie is er altijd informatie-asymmetrie ten voordele van de agent.
 Hierdoor gaat de principal, bijvoorbeeld de regering, maatregelen moeten nemen om een
agent te controleren.
*Rational-choicetheorie enkel goed voor 1-op-1-relaties, niet voor meerderen-op-1!
6
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
1.2.2) Kenmerken New Public Management (NPM)
*NPM steunt op verschillende pijlers:
✓ DESAGGREGATIE
--> Overheidsinstanties worden gedecentraliseerd
--> Topmanagers decentrale agentschappen krijgen méér autonomie/invloed:
moeten enkel hoofddoelen halen, opgesteld door de minister
✓ ECONOMISCHE INCENTIVIZATION: OUTPUT AND OUTCOMES
--> Opkomst van het prestatiemanagement a.d.h.v. kwantitatieve prestatie-indicatoren
--> Output and outcomes: resultaten belangrijker dan proces!
--> Zo zuinig als mogelijk omspringen met publieke goederen en -middelen
✓ COMPETITIE
--> Als overheidsinstanties met elkaar in competitie worden gesteld gaan ze efficiënter en
effectiever werken.
✓ KLANTGERICHTHEID: Burger = consument van publieke goederen
--> Kwaliteitsdenken (klantentevredenheidsenquêtes)
--> Managementstechnieken en introductie van marktmechanismen
✓ CONTRACTUALISME:
--> Steunt op contractualisme (in de kern) => voorziening van publieke goederen verloopt zoveel
mogelijk door middel van contracten.
 Denk maar aan een leefloon via een GPMI.
*NPM vindt ge terug in de copernicushervorming in 1999 (Guy Verhofstadt).
1.2.2.1) Drie E’s NPM ( drie R’s bureaucratie)
-
Drie E’s
Economy
Efficiency
Effectiveness
-
Drie R’s
Rechtsgelijkheid
Rechtszekerheid
Rechtmatigheid
1.2.3) Variaties in NPM-hervormingen
*NPM werd bij veel verschillende landen naar verschillende interpretaties uitgevoerd:
 Pollit en Bouckaert, 2004:
✓ MAINTAIN: huidige structuren verbeteren zonder fundamentele hervormingen
✓ MODERNIZE: financiën, personeelsbeleid …
 Hogere belang participatie burgers  interne managementhervormingen
✓ MARKETIZE: introductie competitie + marktmechanismen in de publieke sector
✓ MINIMIZE: overheid houdt zich enkel bezig met taken die private sector niet wil/kan
doen.
1.2.3.1) NPM-landen doen het beter in meerderheidssysteem
*NPM-landen: Verenigd Koninkrijk, Australië, Nieuw-Zeeland … --> waarom?
 ✓ Meerderheidssysteem
✓ Centralisatie van de macht
✓ Landen met Niet-Rechtsstaat-traditie: veranderingen makkelijker door te voeren!
7
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
1.2.3.2) Centraal-EU-landen: Neo-Weberiaanse staat
*Neo-Weberiaanse staat: Weberiaanse bureaucratie x burgerparticipatie, resultatenorganisatie
en professionalisme
 Continentaal-EU-landen, waaronder België, hechten groot belang aan overheid in samenleving.
 Apart paradigma?
1.2.4) Impact van het NPM
*NPM was moeilijk te evalueren omwille van verscheidene redenen:
✓ Hervormingen uiteenlopend in verschillende landen
✓ Doelstellingen niet altijd expliciet: moeilijk evalueren
of ze die hebben bereikt?
✓ Metingen VOOR en NA ontbreken (causaliteit?!)
✓ NPM niet enige variabele die voor verandering
kan zorgen: digitalisering? Socio-economisch? …
✓ Retoriek van hervormingen versus reële effecten op werkvloer
Retoriek wetensch.
evalueren via EU
COCOPS-project:
✓ Soms besparingen,
niet altijd (zo groot)
✓ Verbetering doorlooptijden,
=> soms verslechter.
 Niet altijd verbetering in outcomes
politiek
✓ Efficiëntiewinsten:
- inputbesparingen
--> over output
slechts 50%
verbetering
✓ Resultaten over eff.
blijven ondergerapporteerd
Desondanks de ambigue wetenschappelijke resultaten
van COCOPS-project had NPM retorisch zéér duidelijke
doelen:
- Besparingen
- Verbeterde processen + hogere efficiëntie
- Verhoogde capaciteit, flexibiliteit (denk maar aan
contractuele ambtenaren) en veerkracht van het
ambtenarenapparaat
*NPM-ondervraging onder +7000 EU-topambtenaren:
Prestatiemanagement
Klantgerichtheid
Downsizing
overheid
Bezuiniging
+
+
Beleids+
0
coördinatie
Gelijke
+
0
toegang
overheidsapp.
Kwaliteit
+
ambtenarij
Bezuiniging heeft een _______ effect op …?
Flexibele
contracten
overheid
+
+
Outsourcing /
privatisering
overheidstak.
+
+
Verzelfstandiging
overheidsapp.
0
0
+
0
0
+
0
0
8
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
1.2.5) Dysfuncties van het NPM
(X) Hogere belang van targets => perverse effecten
 Teveel focus op meetbare indicatoren
 Teveel focus intra-organisatorische doelen i.p.v. samenwerken
 aanmoediging bedrog/gaming indien ook belonen/straffen
(X) Verhoogde verzelfstandiging => minder democratische controle
 Topambtenaren (managers) moeten onvoldoende verantwoording afleggen  principe van ministriële verantwoordeli.
 Omgekeerde: AUDITEXPLOSIE: democratie wil zelfstandige
agentschappen teveel controleren.
(X) Verhoogde fragmentatie publieke sector <=> gecoördineerd en geïntegreerd beleid OMLAAG
(X) Transactiekosten contractualisme: tijd en energie gespendeerd.
=> €harde contracten
>>>
€zachte contracten
--> WANTROUWEN
--> VERTROUWEN
(X) Lagere werkzekerheid = lagere ethiek in openbare diensten = hogere instrumentele en
calculerende houding ambtenarij
--Twijfels/tegenstellingen politiek-administratief-systeem
 Meer macht politiek = administratie in uitvoerende rol geduwd: contractualism (make manag. m.)
 Minder macht politiek = gedecentraliseerde administratie: managerialism (let managers manage)
1.3) New Public Governance (NPG)
*Vanaf 2000
1.3.1) Achtergrond van NPG
[1] Joined-Up-government
 NPM zorgde voor fragmentatie, NPG zorgt voor coördinatie
[2] Wicked problems
 Armoede, klimaatverandering … vraagt opnieuw voor coördinatie
Onderliggende theorie =
netwerktheorie:
(1) Service delivery networks
=> bv.: ggz-hulpverlening
(2) Policy networks: beleid
 Organisaties in 1 netw.
met interdependentie
 autonomie OMLAAG
[3] Samenwerkingsverbanden + overheid in een horizontaal netwerk
 Burger, bedrijf, bestuur én middenveld moeten samenwerken!
[4] Herwaardering specificiteit van de publieke sector (NIET terugkeer bureaucratie puur!)
 3 E’s (economy, efficiency, effectiveness)
+ democratie, billijkheid, gelijke behandeling burgers, sociale rechtvaardigheid
--> professionele dienstverlening is hiervoor nodig: staat centraal!
[5] Digitalisering (in stroomversnelling door corona):
 Nieuwe vormen van dienstverlening + interbestuurlijke verhoudingen
 Opkomst interbestuurlijke databanken, denk aan Kruispuntbank voor Sociale Zekerheid: KSZ
9
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
1.3.2) Kenmerken van het NPG
*Governance staat centraal in het NPG: “[In] formele processen waarlangs publieke en private
actoren gezamenlijk doelstellingen formuleren en bereiken door collectieve actie.”
*5 parameters van het NPG-paradigma:
[1] Centralised control LAAG: er is centrale controle in een verticale lijnstructuur aanwezig.
 LAAG, waarom? Enkel als policy network faalt, dan zal de overheid optreden.
[2] Horizontale coördinatie HOOG: samenwerking + coördinatie in het netwerk zelf.
 HOOG, waarom? Bottom-upcoördinatie + interdependentie
 = Oplossing voor fragmentatie publieke sector + wicked problems
[3] Use of value articulation: bij besluitvorming aftoetsen met publieke waarden.
 GEMIDDELD, waarom? Het is moeilijk om in IEDEREENS belangen goed tegemoet te komen
bij gezamenlijke besluitvorming
[4] Use of incentives: positieve en negatieve stimuli
 GEMIDDELD, waarom? Niet nodig bij interdependentie en vertrouwen, soms echter wel om
samenwerking te bevorderen en freeridergedrag omlaag!
[5] Social involvement: inbreng MARKT, MIDDENVELD, OVERHEID en BURGERS
 HOOG: iedereen involvement voor een effectieve democratische outcome!
 COPRODUCTIE: burgers x overheid, COCREATIE: Privaat x
1.3.3) Geschiedenis rol van burger (herhaling)
*Weberiaanse bureaucratie: passief
*NMP: Consument van publieke goederen
*NPG: partner van de overheid
1.3.4) Evaluaties van het NPG
*NPG is relatief nieuw: meta-analyses zijn er nog niet.
(+) Méér hulpbronnen mobiliseren
(X) Samenwerking complex + risico op…
 Falen overeenkomst
 Te dure oplossing
 Freeridinggedrag bepaalde groepen
(X) Mattheuseffect/participatieparadox
 Steeds dezelfde burgers (WEIRD) bereiken!
(X) NIMBY (Not In My BackYard) of NIVEA (Niet In mijn
Voor- En Achtertuin)-effect!
 Mensen zien belang van project in (bv. daklozen
helpen), maar hebben het liever niet in de buurt
 Bijvoorbeeld: Ventilusproject Vlaamse overheid
(X) Democratische controle? + accountability?
 Transparantie? Wie ter verantwoording bij falen?
(X) Collaboratie competitieve ambtenaren + deliberatieve
democratie?
10
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
1.4) Vergelijking tussen paradigmas
Periode
Stroming
Organisatie
Burger?
Kern?
En-en verhaal
Bureaucratie
… - 1980
(neo) Weber
3 R’s:
- Rechtsgeleerdheid
- Rechtmatigheid
- Rechtszekerheid
Onderhorige
- Rule of law
- Procedures
- Dominant bestuur
- Specificiteit openb.
sector
NPM
1980 - 2000
Public choice
> Rational choice
>> Principal-agent
3 E’s:
- Economy
- Efficiency
- Effectiveness
Klant
- Response managem.
- Prestatiemanageme.
- Desaggregatie publ.
sector
- Competitie en markt
publieke sector
NPG
2000 - …
Netwerktheorie
> Policy networks
Samenwerking,
participatie,
vertrouwen en
coördinatie
Partner
- Governance
- Interorganisationele
en crossectorale
aanpak wicked probl.
- Coproductie (bedrijf)
en cocreatie (burger)
- Digitalisering
Kenmerken van alle drie de paradigmas blijven vandaag aanwezig! Wordt
neoWeber de toekomst???
11
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
2) Burgers als participanten en
cocreanten
2.1) Nieuwe vormen van participatie …
*Burgers zijn steeds vaker actief als zélf beleidsmakers
 Cocreatie en coproductie van publieke goederen in partnerschap met de overheid.
2.1.1) … vereisen minder engagement
Klassieke vormen van participatie = meer
geïnstutionaliseerde participatie bij de overheid / het
maatschappelijk middenveld.

Bij nieuwe vormen van participatie (onconventioneel) wordt
er meestal géén langetermijnengagement verwacht. Deze
participatievormen sluiten daarom ook wel béter aan bij de
noden van de moderne burger!
2.1.2) … willen een concreet, lokaal probleem oplossen
*Nieuwe participatievormen zijn meestal zeer lokale engagementen
(gemeente, buurt, wijk …)
 Verkeerssituatie aanpakken, herbestemming leegstaand
gebouw voor dak- en thuislozen, hulpbehoevende ouderen
ondersteunen, speelruimte voor kinderen …
2.1.3) … rekenen op snelle mobilisatie
*Dankzij de opkomst van sociale media kunnen nieuwe onconventionele participatie-instrumenten burgers die betrokken
willen zijn snel mobiliseren
 Oproep op Facebook kan zorgen voor een snel burgerengagement, maar tegelijkertijd snel vallen als de
organisatie erachter niet sterk genoeg blijft.
2.2) Participatieladder
*De originele participatieladder, ontwikkeld door Arnstein (1969), had 8 treden.
*Participatieladder nu: 5 treden (Pröpper en Steenbeek, 1998).
 Onderscheid tussen interactieve en niet-interactieve beleidsvoering!
12
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
*Wat zijn de voorwaarden om als interactieve beleidsvoering aanzien te worden?
 Openheid…
✓ Van inhoud: openstaan voor nieuwe ideeën, handelingen en plannen.
✓ Van ruimte: om af te wijken van de initiële opvattingen van initiatiefnemer
✓ Van het proces: afwikkeling beleidsfasen is niet vooraf en top-down vastgelegd
✓ Naar actoren: zoveel mogelijk mensen/stakeholders laten deelnemen aan beleidsarena
13
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
*Er is een level lager dan 1) informeren in de participatieladder, dat is 0) beleid maken en de mensen
er niet over informeren. Dit is ook niet-interactief.
2.2) Aggregatief: Referendum en
volksraadpleging
*In werkwijze zijn referenda en volksraadplegingen hetzelfde. Burgers mogen komen stemmen om
hun voorkeur (ja/neen) uit te spreken over een bepaalde beleidsmaatregel.
 Een referendum is bindend, een volksraadpleging is niet-bindend.
2.2.1) België en volksraadplegingen
*België heeft géén regelgeving over referenda, wel over volksraadplegingen:
 Niet mogelijk op federaal niveau, wel op gewestelijk (Vlinderakkoord 2011),
provinciaal en lokaal niveau.
 Sinds illegale referendum (volksraadpleging) over terugkeer
14
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
koning Leopold III (samenvallende breuklijn!) zijn overheden
terughoudend naar volksraadplegingen organiseren.
*Decreet (komt uit Vlaanderen) Lokaal Bestuur:
persoonlijke en budgettaire zaken zijn uit
referenda uitgesloten
2.2.2) Rode draden volksraadplegingen BE
*Twintigtal volksraadplegingen sinds mogelijkheid (1995) georganiseerd.
*Rode draden:
(1) Gaat vaak over tastbare fysieke onderwerpen die
invloed hebben op dagelijkse leven burger
(2) Actiegroepen zijn vaak initiatiefnemers van volksraadplegingen (afgedwongen door % handtekening)
(3) Neen-kamp wint haast altijd omdat ja-kamp zich
vaak onthoudt van de stemming in de hoop dat het
quorum (minimum % opkomst) niet wordt behaald
en de stemming dus ongeldig is.
*Beleidsmakers houden soms weinig rekening met uitslag volksraadpleging
2.2.3) Bindende volksraadplegingen Kortrijk
*Kortrijk heeft voor zichzelf aangenomen dat zij de uitslag van een volksraadpleging wél bindend zien
voor het bestuur (en dus in de praktijk een referendum is). Ze maken hiervoor hun eigen regels die
afwijken van het Decreet Lokaal Bestuur.
 Digitaal stemmen mogelijk, minstens 2000 inwoners moeten stemmen (quorum) en verschil
tussen ja-kamp en nee-kamp moet minstens 2,5% zijn.
*Maandelijkse autoloze zondag afgewezen in Kortrijk, referendum over kunstwerken flop
 Kader 6: referendum kostte Kortrijk 10 000 euro maar te weinig stemmen (1 600). Oppositie
kritiek dat 10 000 euro geïnvesteerd kon worden om iets met beide kunstwerken te
kunnen doen.  Kunst = ver-van-mijn-bed-show, weinig interesse Kortrijkzanen!
2.2.4) Preferendum
*Onder burgers wordt voor het preferendum gepleit:
 referendum/volksraadpleging met méér opties dan
alleen ja/nee maar een keuze tussen meerdere
beleidsalternatieven die door een burgerpanel
(liefst) voorbereid is geweest.
2.3) Deliberatief: burgerpanel
*Aggregatieve participatie: hierboven; opeenstapeling stemmen leidt
tot beleid
*Deliberatief: burgers gaan ook daadwerkelijk discussiëren en vergaderen over beleid – dit vereist
een groot engagement van burger zelf (informeren, andere meningen aanhoren …)
15
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
2.3.1) Belgische pionier G1000 en haar navolgingen
*België kwam op grootschalige niveau met haar G1000, waarin uiteindelijk (2011) 704 Brusselse
burgers in vergaderden.
 G1000 was kritiek op versleten huidige representatieve democratie. Als onze representatieve
democratie nu niet goed werkt, moeten we maar onze eigen representatie opstellen.
--> G1000 was compensatie voor het steeds minder goed functionerende representatieve
democratie.
 Inhoudelijk bereikte de G1000 niet zoveel, behalve
agendavorming discussie over de toekomst van onze
huidige democratie.
*Navolgingen die G1000 kreeg:
 Nederland: G1000 = merknaam voor deliberatieve
burgerpanel
 Frankrijk: Concept gebruiken rond klimaatproblemen
 BE:
 Duitstalige Gemeenschap + Brussel: uitgelote
burgers zelf laten meevergaderen in commissie.
 Gent: nieuw circulatieplan evalueren en verdeling
middelen wijkbudget
 Provincie Antwerpen: 10% burgerbudgetten verdelen
2.3.2) Coproductie en autonome burgerinitiatieven
*Coproductie: initiatief van de overheid – burgers gaan zelf een deel van overheidstaken over
nadenken én overnemen/samenwerken
 Politie (overheid) x BIN (buurtinformatienetwerk, coproductie burgers) staan
samen garant voor de veiligheid van een wijk.
 Dus: zelf ontwikkelen én uitvoeren van publieke goederen in samenwerking met
de overheid als professional. Kwaliteit én kwantiteit worden gegarandeerd
omdat (in tegenstelling tot klassiek vrijwilligerswerk) burgers OOK gebruik
maken van publieke goederen die zij helpen genereren!
*Autonome burgerinitiatief: initiatief van de burger zelf – overheid kan aanwezig zijn als regelgever,
facilitator (beperkte financiële steun) of regulator.
 Burgers zijn deskundiger en assertiever geworden.
 Onvrede met bepaald overheidsbeleid: overheid te intern verdeeld over probleem bv.
 Voorbeeld: luchtkwaliteit, energie, verkeersveiligheid, voedselproductie, daklozenopvang …
==> Specifiek voorbeeld: vzw Homie van Musti Önlen om dak- en thuislozen op te vangen in
Hasselt
Vzw Homie en andere zorgburgerinitiatieven stellen
ideologische vragen: zal deze
vorm van microsolidariteit de
macrosolidariteit (via sociale
zekerheid) in het gedrang
brengen? Zal de overheid haar
sociale zekerheid afbouwen en
zullen burgers elkaar dan meer
moeten opvangen?
16
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
 Die vragen stellen we ons niet bij fysieke burgerinitiatieven (bv. betere mobiliteit, landbouw
…) daar gaat het gewoon om het zoeken naar nieuwe verhoudingen met de overheid – via
coproductie, maar dan op initiatief vanuit de overheid.
o Omgekeerde participatie: niet burger --> bestuur, maar bestuur --> burger.
*The right to challenge:
 Het gaat bij the right to challenge vaak om zeer lokale projecten: onderhoud speeltuin door
buurtbewoners. Soms ook grotere projecten: leegstaand schoolgebouw --> sociaal huisvesting.
2.4) Beschouwingen over participatie
*Participatieve/deliberatieve democratie wint aan aandacht omdat de representatieve democratie
haar legitimiteit verliest
 Evenwicht vinden tussen deliberatieve democratie en representatieve democratie.
2.4.1) Zoektocht naar draagvlak
*Participatie: zoektocht naar draagvlak bij burgers voor bepaalde overheidsbeslissingen.
 Draagvlak nooit spontaan vanwege véél tegenstrijdige belangen: assertievere en beter
geïnformeerde burgers!
 Consensusdemocratie: belangrijk – actieve burgers kunnen zich snel mobiliseren tegen overheid
*Participatie kan verruiming besluitvorming betekenen: inzichten en kennis die niet of niet exclusief
bij de overheid aanwezig waren worden meegenomen uit besluitvorming.
*Participatie: verruiming relaties tussen burgers onderling – debat tussen burgers, burgers aan het
nadenken zetten over hun posities en belangens, respect krijgen voor andermans
opinies en hun eigen opinie (lichtjes) bijsturen.
17
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
2.4.2) Participatieparadox: matheuseffect
*Participatieparadox: hoe meer vormen van participatie, hoe meer steeds dezelfde groepen burgers
de kansen krijgen om beleid te beïnvloeden.
 Voorbeeld van matheuseffect: zij die al toegang hebben tot participatie, gaan méér toegang
krijgen: wit, autochtoon, hoogopgeleid, man middelbare leeftijd
OF mensen die al gevestigd zijn in belangengroepen.
==> Matheuseffect gaat ook op voor politieke partijen: daarom twijfel legitieme
representatieve democr.?
==> Gaat ook op voor burger als klant: andere groepen minder klachten
==> Gaat ook op voor opzetten coproductie-initiatieven.
 Echter: tegenwoordig en nieuwere vormen van participatie meer
jongeren, vrouwenn, allochtonen, gepensioneerden … aanwezig!
 Zonder sociaal-demografische representativiteit FYSIEK kunnen de
opinies van minderheidsgroepen aan bod komen. Fysieke aanwezigheid
is gewenst maar mentaal kunnen we het ook verwoorden.
*Permanente aandacht sociale selectie organiseren participatie is noodzaak! Representatie
18
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
2.5) Vertrouwen
*Participatie steunt op vertrouwen burgers onderling en burgers-overheid. Indien dat vertrouwen er
niet is vanwege sociale uitsluiting (armoede), te grote ongelijkheid of discriminatie, dan zullen
burgers hun vertrouwen in de mogelijke kracht van participatie verliezen.
EINDE SAMENVATTING BESTUURSKUNDE I
19
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
20
Samenvatting politicologie & bestuurskunde 1 – deel 2: bestuurskunde
21
Download