Uploaded by Stijn Dierick

Samenvatting hydraulica

advertisement
Hydraulica
1 Inleiding
1.1 Opsplitsing
1. Hydrostatica: Studie van het evenwicht van in rust zijnde vloeistoffen
2. Hydrodynamica: Studie van een vloeistof in beweging
In de meeste gevallen hydrostatica
1.2 Hydrodynamica
1.2.1 Hydraulische koppelomvormer
De hydraulische koppelomvormer bestaat uit 3 onderdelen:
1. Het pompwiel
2. De stator
3. Het turbinewiel
Bij een koppelomvormer wordt de kracht die door de motor uitgeoefend wordt, door middel
van een vloeistofstroom overgebracht naar de aangedreven wielen -> het pompwiel gaat
draaien. Door de centrifugale kracht wordt de vloeistof naar buiten geslingerd. De vloeistof
stroomt langs de gebogen schoepen van het turbinewiel. Het doel is dat wanneer de druk
hoger wordt (meer olie in schoepen van turbinewiel) -> De turbine mee gaat draaien.
Stator: zorgt ervoor dat de turbine krachtiger wordt
aangedreven (kan maar één kant opdraaien).
Vpomp ≈ Vturbine
Hydraulica
1
1.2.2 Wetten en begrippen








Hydraulische energie: W = p.V
Elektrisch vermogen: P = U.I
Mechanisch vermogen: P = M.ω
Hydraulisch vermogen: P = p.Q // P = p.Q/ŋ
Parallelschakelingen: Qtot = Q1+Q2+Q3…
Vermogen: p = ŋtot .p.Q = ŋ.C.ω
Koppel: C = p.SD
Druk: P = F/A
1.2.3 Drukverliezen
Vaak veroorzaakt door:





Lange leidingen
Scherpe bochten
Plotse doorsnedeveranderingen
Grote stromingssnelheid
Hoge viscositeit
1.2.4 Vermogen en rendement
1.2.4.1 Vermogen
Verrichte arbeid per tijdseenheid



P = W/t
Eenheid: watt
Oude eenheid: paardenkracht 1Pk = 736 W
1.2.4.2 Rendement
Rendement: Afgegeven, nuttig of effectief vermogen/ toegevoegd vermogen
Volumetrisch rendement pomp: Afgegeven, nuttig of effectief volume / Theoretisch volume
Rendement ≈ 70%
1.2.5 Cavitatie
Aangezogen debiet is kleiner dan het gevraagde aan perszijde -> ontstaan luchtledige ruimten
in de pomp -> vormen van oliedampen -> zodra deze worden samengeperst ->
drukschommelingen die zich manifesteren in een typisch lawaai en trillingen = cavitatie
Verkort de levensduur van de pomp
Cavitatie bestrijden:



Aanzuigleiding zo kort mogelijk
Diameter aanzuigleiding zo berekenen dat oliesnelheid 0,25-1 m/sec
Filters, bochten, vernauwingen vermijden
Hydraulica
2
1.2.6 Hydraulische kringloop
1.2.6.1









Opbouw hydraulische kringloop
Medium dat de druk overbrengt
Tank met toebehoren
Drukopwekker: motor, pomp (debiet en druk)
Drukbeveiligingselement
Smoorventiel: regelt olietoevoer naar verbruiker
Stuurelement of verdeler: geef vloeistof de gewenste bewegingsrichting
Verbruiker: hydraulische energie -> mechanische energie
Hydrocilinder: translatiebeweging
Motor: rotatiebeweging
1.2.6.2 Open kring
Alle olie die naar de hydraulische verbruiker wordt gestuurd wordt eerst terug naar de tank
afgevoerd vooraleer opnieuw te worden opgepompt door de hydropomp.
Voordeel -> olie kan via terugloopfilter worden gezuiverd
Nadeel -> Olietank vereist
1.2.6.3 Halfopen kring
Zoveel mogelijk olie wordt in de kringloop gehouden
Kenmerken:


Weinig toepassingen
Kleiner tankvolume: tank wordt gebruikt om olie op te vangen zodat de druk in het
systeem niet te hoog wordt. Bv: in- en uitgeschoven stand van een cilinder.
1.2.6.4 Gesloten kring
Een gesloten kring kan alleen gebruikt worden om een motor aan te drijven -> steeds
verbinding met kleine buffertank vereist -> lekken compenseren
Enkel toepasbaar als ingaande en uitgaande volumestroom identiek zijn.
Belangrijk bij dit soort kringlopen -> temperaturen niet te hoog aangezien olie heel weinig
terugkeert naar de tank.
Soms extra pomp in circuit -> moest er een ontstaan zijn van een te lage druk in de aanzuig
kan deze pomp olie toevoeren. Indien er geen olie nodig is -> rondpompen van olie doorheen
de filters.
Hydraulica
3
1.3 Hydrostatische aandrijving
Hoofdoel: bekomen van een continue regelbare snelheid en koppel op de uitgaande as, terwijl
aandrijvende motor op constant toerental mag blijven draaien.
1.3.1 Voordelen






Continue snelheids- en koppelregeling
Laag toerental, toch hoog nuttig koppel
Regelbaar van 0 -> max met 2 draaizinnen
Vlugge omkering
Constante snelheid bij variabele belasting
Remmen op motor
1.3.2 Mogelijkheden
1. Regelbare pomp en vaste motor: Cilinderinhoud motor = constant
2. Vaste pomp en regelbare motor: Constant vermogen / hyperbolisch verloop koppel /
totaal rendement neemt toe -> opgenomen vermogen daalt licht
3. Regelbare pomp en regelbare motor: beide karakteristieken samenvoegen
1.4 Hydraulische vloeistoffen
Doel: overdracht van energie / Samendrukbaarheid: 0,007% per bar
Eisen:



Hoog rendement
Doseer mogelijkheden
Onderhoudsvrij
Functies:




Smeren van bewegende onderdelen
Afdichten van bewegende delen
Afvoer van warmte
Beschermen tegen corrosie
Hydraulica
4
1.4.1 Meeting van de vervuilingsgraad
ISO 4406
Zie oefening
1.4.2
Viscositeitsindex
De mate waarin de viscositeit veranderd in functie van de temperatuur
VI = 100 . (L-µ/L-H)
Meeste vloeistoffen -> VI > 100
2 Hydraulische pompen
2.1 Principe



Alle pompen zijn steeds verdringerpompen.
Pomp levert debiet
Pomp levert druk indien er weerstand aan de pers
is
Verdringen: Vloeistof verplaatsen of gedwongen van positie te veranderen door toepassing
van kracht of druk. De vloeistof wordt verplaatst door een zuiger ,plunjer, membraam of rotor
op en neer of heen en weer te bewegen waardoor het verpompt wordt.
2.2 Indeling van pompen
2.2.1 Hydrodynamische -> centrifugaalpomp



Continue verplaatsen van de vloeistof
Geen pulsaties
Te lage druk voor hydraulische toepassingen
2.2.2 Hydrostatische of volumetrische



Geen verbinding tussen zuig en pers
Onregelmatig debiet
Pulsatiegraad
2.2.3 Onregelmatigheidsgraad
Pompconstructies -> produceren pulserend debiet -> als maatstaf: onregelmatigheidsgraad
Zie bewijs
Hydraulica
5
2.3 Soorten pompen







Zuigerpomp
Tandwielpomp
Schottenpomp
Wormpomp
Lobbenpomp
Sinuspomp
Vleugelradpomp
2.3.1 Handpompen
In praktijk handpompen -> bijna altijd plunjerpompen (gaat om hoge drukken).
Handkracht 250-300N -> hoge drukken soms 1200 bar -> opbrengst (Vs) laag
2.3.2 Tandwielpompen
Één van de tandwielen wordt door de as aangedreven en neemt het andere tandwiel mee. Aan
de zuigzijde wordt een hoeveelheid olie in de tandholten opgenomen en naar de perszijde
verplaatst daar wordt de olie door ingrijpen van de tanden uit de tandholten verdrongen naar
perszijde.
Veel gebruikte niet dure oplossingen
Werkzone: 50-70 bar
Debiet: weinig beperkingen
Voordelen:




Eenvoudig + stevig
Bedrijfszeker
Minder gevoelig voor cavitatie
Hoog rendement 96% -> zowel bij lage als bij hoge toerentallen -> vooral voordelig bij
een aandrijving met een verbrandingsmotor
Nadelen:





Werkdruk beperkt
Lawaai
Rendement daalt bij hoge druk
Meestal 1 draaizin
Vast debiet bij vast toerental
Soorten:




Inwendige vertanding
Tandringpomp
Tandwielpomp met tandkrans
en vulstuk
Uitwendige vertanding
Hydraulica
6
Door druk binnen de pomp -> axiale krachten welke de zijwand van het pomplichaam uit
elkaar tracht te drukken waardoor axiale speling vergroot -> om dit op te vangen wordt er
tussen de tandflanken en het pomplichaam brillen aangebracht
Persdruk via interne kanalen achter brillen gestuurd -> hydraulisch uitgebalanceerd
2.3.3 Schottenpomp (vleugelpomp)


Enkelwerkend schot: 1 draairichting / Min. 600 tr/min
Dubbel uitgevoerd schot: 2 draairichtingen
Voordelen:




Hoge debieten
Weinig pulserend
Minder lawaai
Hoge toerentallen
Nadelen:




Meestal 1 draaizin (2 draaizinnen mogelijk)
Beperkte werkdruk
Hoge inwendige verliezen
Viscositeit gevoelig
Soorten:
Schotten in de rotor



Enkelwerkende: vast debiet
Enkelwerkende: regelbaar debiet
Dubbelwerkende vast debiet
Schotten in de stator

Dubbelwerkende: vast debiet
Eigenschappen:


Enkelwerkende: niet hydraulisch uitgebalanceerd / regelbaar debiet
Dubbelwerkende: hydraulisch uitgebalanceerd / niet regelbaar debiet
Hydraulica
7
2.3.3.1 Schotten
Om de aandrukking van het schot tegen de statorring bij te sturen in functie van de persdruk
van de pomp wordt onderstaande uitvoering gebruikt.
Onder- en bovenaan schot -> dezelfde druk (aanwezig achter schot), deze
druk wordt via boringen E onder het schot A gebracht. In het schot is een
gleuf gemaakt waar een tweede schot net kan verschuiven -> tussen beide
schotten D wordt de persdruk van de pomp aangevoerd



Boring E: Zorgt voor uitbalancering
Gleuf C: Zorgt voor druk naar intraschot
Ruimte D: continue onder persdruk
2.3.3.2 Direct gestuurde schottenpomp
De rotor is nu concentrisch opgesteld t.o.v. het pomphuis. Door de druk die wordt opgebouwd
tussen de rotor en de statorring ondervindt de ring een kracht Fp die schuin omhoog
werkzaam is.
Kracht ontbinden -> horizontale kracht werkt tegen de kracht van de veer in -> hierdoor is het
mogelijk om de excentriciteit in de stator en dus ook het slagvolume van de pomp te wijzigen
Horizontale kracht van de statorring overwint veerkracht -> statorring verschuift naar rechts
-> slagvolume pomp verkleint -> debiet pomp verkleint bij eenzelfde toerental.
2.3.3.3
Voorgestuurde schottenpomp
2.3.3.4
Dubbelwerkende schottenpomp
Hydraulica
8
2.3.4 Wormpompen









2.3.4.1





2 of 3 wormen die in mekaar grijpen
Geluidsarm
Continue en pulsatievrije opbrengst
Meestal 1 draaizin wegens uitbalancering
Hoge kostprijs
Hoog volumetrisch rendement
Lange levensduur
Minder cavitatie gevoelig
Pulsatievrij debiet
Wormpompen met 2 wormen
Geen radiale uitbalancering
1 aangedreven rotor
1 meelopende rotor
Eventueel via tandwieloverbrenging -> geen wrijving
tussen de 2 wormen
Lagere drukken (10 bar)
2.3.4.2 Wormpompen met 3 wormen
 Hogere werkdrukken -> radiaal uitgebalanceerd
 3 wormen of rotors -> betere radiale uitbalancering
 Hogere drukken (210 bar)
2.3.5 Plunjerpompen






Drukken hoger dan 200 bar
Max werkdruk en rendement -> afhankelijk van de afdichtingsgraad
Wisselende draairichting -> zelfde stroomzin
Wisselende draairichting -> andere stroomzin
Zelfde draairichting -> ander stroomzin
Oneven aantal plunjers = beter <-> even = slechter volumetrisch rendement
2.3.5.1 Lineaire plunjer pomp
 Vol. Rendement -> 90-95%
 Totaal rendement -> sterk druk afhankelijk
 Draaizin links beide richtingen mogelijk
Hydraulica
9
2.3.5.2
Radiale plunjerpomp
2.3.6 Axiale plunjerpomp
2.3.7 Radiale plunjerpomp met stationair cilinderblok

Bij een wijzigende draaizin zal ook de stroomzin veranderen -> draaizin van de
plunjers heeft direct invloed op de beweging en verplaatsing van de vloeistof.
2.3.8 Soorten axiale plunjerpompen
2.3.8.1
Axiale plunjerpomp met stationair cilinderblok en aangedreven slagplaat
2.3.8.2
Axiale plunjerpomp met aangedreven cilinderblok en stationaire slagplaat
Hydraulica
10
2.3.8.3 Axiale plunjerpomp met roterende slagplaat en roterend cilinderblok (knietype)
 Hoekcontact lager -> opvangen van grote axiale krachten (tandem opstelling)
 Als draaizin omkeert -> pers en zuig draaien ook om
2.4 Pompsturingen en pompregelingen
Verschil?:


Pompsturingen: een pomp sturen of verstellen in functie van een signaal vreemd aan
de opbrengst van een pomp.
Pompregelingen: Verstelling van de pomp in functie van -> debiet, druk, vermogen
2.4.1 Pompsturing: drukverstelling




In bovenstaande figuur zal de pomp het slagvolume gaan regelen.
Via 1 regelbare drukingang sturen: X2 op vaste druk (bv: 50 bar) en dan op X1 van 0 > 100 bar laten variëren.
Aanpassen veerlengte: veervoorspanning past ook aan + kracht die nodig is om de veer
samen te drukken (veer verkorten = hogere druk)
Breken veer: verlies van druk
Hydraulica
11




Veer: regelen van druk
Veer in cilinder: regelen van het oliedebiet
Smoring: zorgt voor drukopbouw -> zonder deze smoring zal er niks gebeuren
Ventiel wordt verduwt met de smoring -> ontstaan Δp, deze zal groter zijn dan de
pompdruk, zo kunnen we uitduwen
2.4.2 Vermogensregeling
Wordt gebruikt voor het aandrijfvermogen van een pomp constant te houden, onafhankelijk
van druk- en debietvarianties.
p.Q = cte <-> hyperbool
Aan het 2/3 ventiel regelen we de vermogenscurve (hoof of laag vermogen).
De pomp geeft maximaal debiet -> cilinder staat tegen de aanslag voor maximaal debiet. In het
begin zal de pomp zoveel mogelijk debiet sturen -> nog geen druk in het systeem
De druk loopt op (p.Q) -> te groot -> schakelen
Druk x hefboomsarm bepaalt wanneer het 2/3 ventiel moet doorgeven
De hefboomsarm staat in functie van de cilinder -> curve beïnvloedbaar
Gevaar: snelle overbelasting motor, men regelt zowel druk als debiet tegelijkertijd -> daarom
altijd controle van het elektrisch vermogen.
Hydraulica
12
2.4.2.1
vermogensregeling met drukbegrenzing en drukloze opstart
Ventiel werkdruk zorgt voor maximale drukinstelling. Wanneer de druk van de pomp deze
instelling overschrijdt, zal de cilinder uitschuiven -> pomp wordt naar lager debiet geregeld
Ventiel links (elektrisch) wordt ingeschakeld als de motor opgestart is -> druk loos aanlopen
Zolang geen druk op X -> geen druk op rechterzijde van het bovenste proportioneel ventiel
waardoor bij lage druk het proportioneel ventiel naar rechts wordt geschakeld en de
verstelplunjer de pomp bij lage druk of naar een lager debiet of nul debiet brengt
Inschakelen elektrisch ventiel -> druk pomp aangevoerd naar stuuringang X -> ontstaan
drukevenwicht op de twee stuuringangen van het bovenste proportioneel ventiel.
Proportioneel ventiel schakelt dan naar links -> verstelcilinder stuurt pomp naar een maximaal
debiet. Dit ventiel kan pas terugschakelen wanneer het overdrukventiel naast de
verstelcilinder wordt geopend dit enkel wanneer de druk langs X voldoende groot is.
Er stroomt een debiet doorheen de smoring onder X waardoor de druk op de rechterzijde van
het bovenste proportioneel ventiel wegvalt -> ventiel schakelt om -> verstelcilinder schakelt
de pomp naar een kleiner debiet
Hoe kleiner het ingesteld debiet van de pomp -> hoe hoger de drukinstelling van het
overdrukventiel = vermogensregeling
Hydraulica
13
2.4.3 Load sensing
Een techniek die wordt gebruikt om debiet en druk van hydraulische systemen aan te passen
op basis van belastings-eisen
Er wordt iets meer hydraulisch vermogen geleverd dan gevraagd.
Bij een gesloten stand hoeveel druk? -> We hebben een 7 bar veer, de druk zal dus 7 bar groter
zijn dan er in het begin gevraagd wordt vooraleer deze doorgeeft.
Wanneer een belasting wordt toegevoegd aan het load sensing-systeem, zal de druk in het
systeem stijgen naar een niveau dat overeenkomt met de belastingsvereisten. De load-sensing
regelklep past de doorlaatbaarheid aan om deze druk te handhaven, waarbij de benodigde
hoeveelheid vloeistof wordt geleverd om aan de belastingseisen te voldoen.
Hydraulica
14
3 Aandrijfelementen
3.1 Hydraulische motoren
3.1.1 Algemeenheden






Hydropompen <-> hydromotoren
Hydraulische energie -> mechanische energie
Afremmen -> pompwerking
Iedere pomp = motor (uitgezonderd die met kleppen)
Meestal 2 draairichtingen
Toerental is evenredig met het debiet
Qt = Vs.n/ŋvol




Qt = toegevoerd debiet in l/min
Vs = Slagvolume in l/omw (0,5 L = 500 CC)
n = aantal omwentelingen per minuut
ŋ = volumetrisch rendement (bv: 50%)
ŋt = ŋvol . ŋmech
W = F.r (=draaimoment)
M = Qs.Δp.ŋt
SD = M/ Δp
500 CC aan 50% = 250 CC = 4 toeren
3.1.2 Tandwielmotor met uitwendige vertanding



3.1.2.1



Uitwendige lekleiding is vereist
Indien 2 draairichtingen -> aanpassen brillen
Laag aanloopkoppel
Gerotor-motor (orbit motor)
Lage toerentallen (50-600 tr/min) door kantelbeweging
Meedraaiende tandkrans -> gerotortype
Stilstaande tandkrans -> orbit-motor
Hydraulica
15
3.1.3 Schottenmotor



3.1.3.1
Mechanische verliezen zijn kleiner bij aanlopen -> aanloopmoment groter dan bij
tandwielmotor
Lage toerentallen en druk -> extra aandrukken vereist d.m.v. veren
Uitgebalanceerde uitvoering -> niet regelbaar
Eenvoudige schottenmotor: 3 excentrieken
3.1.4 Plunjermotoren
Evenals bij plunjerpompen worden de motoren onderverdeeld in axiale en radiale
opstellingen
Kenmerken:





Hoog bedrijfskoppel
Groot aanloopkoppel
Hoog rendement
Hoge bedrijfsdruk
Grote toerentalvariatie ( 2 à 1500 tr/min)
Radiale motoren -> traaglopers
Axiale motoren -> snellopers
Geen sprake van lineaire motoren -> = pomp met kleppen en kan dus niet worden gebruikt.
Hydraulica
16
3.1.4.1 Radiale plunjermotoren met buiten liggende excentriek
 Groot aanloopkoppel
 Bedrijfsdruk -> 350 bar
 Toerental: 16-200 tr/min
3.1.4.2
Radiale plunjermotoren met binnen liggende excentriek
3.1.4.2.1 Vast slagvolume
 Hoge en lage druk
 Wisseling pers en terugloop
 2-300 tr/min
 350 bar
3.1.4.2.2 Regelbaar slagvolume
 Slagvolume van de motor kan toenemen bij een gelijkblijvend debiet, toerental motor
neemt af
 n = Q/Vs
3.1.4.3 Axiale plunjermotor
 Vlakke of sferische slagplaat
 Aanloopkerven (2 draairichtingen)
 Mechanisch aandrukken -> lage toerentallen
Hydraulica
17
3.1.4.3.1 Axiale plunjermotor met stationair plunjerblok en roterende slagplaat
 Geen roterend cilinderblok -> klassieke verdeelplaat is niet bruikbaar
 Olie aanvoer via as -> enig roterend deel motor
3.1.4.3.2
Dubbel axiale plunjermotor met roterend cilinderhuis en vaste huis
3.1.4.3.3
Dubbel axiale plunjermotor met roterend cilinderhuis
3.1.4.3.4
Axiale plunjermotor met roterend plunjerblok en regelbare slagvolume
Hydraulica
18
3.1.5 Wormmotor




Tegendruk aan terugloopzijde is beperkt
Zeer hoge snelheden -> 20 000 tr/min
50-150 bar
ŋ = 70-80%
3.1.6 Hydraulische motoren met beperkte draaihoek
3.1.6.1 Zwenkmotoren
 Beperkte draaihoek
 Oscilleer motor met 1 schot of 2 schotten
 …
3.1.7 Drukafhankelijke Snelheidsregeling
Een insteldruk wordt aangevoerd op de aansluiting X. Deze druk beweegt het proportioneel
ventiel naar rechts -> grote stuuroppervlakte van de verstelplunjer komt onder druk -> plunjer
verschuift naar links -> hydraulische motor naar kleiner slagvolume
Tegelijkertijd zal de verplaatsing van de plunjer de veer op het proportioneel ventiel induwen
waardoor et ventiel terug naar links schuift -> beweging plunjer komt tot stilstand
Indien druk op X stijgt herhaalt het verhaal zich
X stelt dus het slagvolume in, hoe hoger -> hoger kleiner het slagvolume en hoe hoger de
snelheid.
3.1.8 Lekolieleidingen
Richtlijnen omtrent pompen zijn dezelfde als die voor motoren
Kan toegepast worden indien de terugloopdruk niet hoger wordt dan de toegelaten maximum
carterdruk (0,7 – 1 bar) -> druk hoger? -> lekolieafvoer rechtstreeks naar de tank
Hydraulica
19
3.2 Hydrocilinders
Mechanische energie omzetten naar een lineaire beweging
3.2.1 Soorten
3.2.1.1 Enkelwerkende
Cilinder die slechts aan één zijde kan gevoed worden -> meestal zuigerzijde


Zuigerzijde: ruimte van de cilinder, waar het volledige zuigeroppervlak beschikbaar is
Stangzijde: ruimte van de cilinder, waar zich de zuigerstand bevind
3.2.1.2 Dubbelwerkend cilinder
Zowel zuiger als stangzijde kan gevoed worden -> cilinder heeft geen uitwendige kracht nodig
om in zijn uitgangspositie te komen.
3.2.1.3 Differentieelcilinder
Cilinder waarbij de specifieke oppervlakteverhouding A1/A2 (ook F1/F2) vooropgesteld is.
A1/A2 = φ
Willen we een gelijke krachtontwikkeling bekomen -> differentiaalcilinder met φ = 2
Ontwikkelde kracht en snelheid is nooit 100% gelijk ten gevolge van:


De nooit 100% juiste verhouding 2/1
Verschil in doorstroom weerstand
3.2.1.4 Telescoopcilinder
Totale slaglengte wordt verkregen uit de beweging van de verschillende plunjers of zuigers
waaruit de telescoop is samengesteld.
3.2.1.5 Vijzel
Zuigerstang is hol uitgevoerd en moet zowel langs de binnenzijde als buitenzijde van de
zuigerstang afdichten.
Aandrijfelement om lineaire kracht uit te oefenen d.m.v. olie 350-500 bar.
Hydraulica
20
3.2.1.6
Plunjercilinder
4 Stuurelementen
4.1 Stuurschuiven
Met stuurschuiven kan men zowel het al dan niet doorstromen van de vloeistof bepalen, maar
ook de doorstroomrichting. Men beïnvloedt dus het starten of stoppen van de verbruiker.
4.1.1 Aantal aansluitingen
Bv: 4/2 stuurschuif -> eerste cijfer slaat steeds op het aantal aansluitingen. Enkel de
hoofdaansluitingen (of poorten) worden in aanmerking genomen.



P: de toevoerpoort of drukzijde van de vloeistof
T: de aansluiting van de terugloopzijde
A, B en C: verbruikers aansluitingen
4.1.2 Aantal schakelstanden
Wordt weergegeven door het tweede cijfer van de benaming.
Aantal schakelstanden wordt voorgesteld door d.m.v. een in volle lijn getekend vierkant.
4.1.3 Algemeen
4.1.3.1 vermogensgrens
Plunjer bij een stuurschuif is steeds radiaal, maar ook axiaal uitgebalanceerd, afhankelijk van
de vloeistofsnelheid -> bepaalde krachten in stuurplunjer
Krachten:


De stromingskracht
Resulterende kracht onder invloed van het diameterverschil op de plunjer zelf.
Plunjer is hierdoor niet langer axiaal uitgebalanceerd -> ondervindt een kracht tegengesteld
aan de stuurkracht.
Bereiken deze tegenwerkende krachten de bedieningskracht -> stuurschuif schakelt niet.
Hydraulica
21
Deze waarde heet de schakelgrens -> afhankelijk van de Q-p
verhouding kunnen we ze ook de vermogensgrens noemen.
4.1.4 Hydrolock
Naast axiale speling is radiale ook van belang -> iedere plunjer heeft
t.o.v. zijn behuizing een bepaalde tolerantie (speling).
In deze speling zorgt de aanwezige oliefilm voor een goede geleiding van de plunjer. Oliefilm
kan d.m.v. een radiale kracht doorbroken worden -> radiale uitbalancering verbroken ->
resulteert in wrijving = hydraulische klemming (hydrolock).
Probleem verhelpen -> plunjer voorzien van omtrekgroeven
4.1.5 Opbouw stuurschuif
Bestaat uit een behuizing, voorzien van ringvormige uitsparingen welke respectievelijk in
verbinding staan met A, B, P en T kanalen.
4.1.6 Plunjers
Gamma aan schakelbeelden ontstaat door de inbouw van verschillende soorten plunjers in
steeds dezelfde behuizing
Verdere verduidelijking:


A -> verbonden met de tank
B -> verbonden met tank en pomp
Hydraulica
22
Hydraulica
23
4.1.7 De schakelovergangen
4.1.7.1 Overlapping
 Positieve en neutrale overlapping: Bij de overgang tussen twee schakelstanden zijn
kortstondig alle kanalen afgesloten. Bij overschakelingen A, B, P, en T kanalen -> staan
nooit met elkaar in verbinding. Door bruusk afsluiten van poorten -> drukpieken
optreden.
 Negatieve overlapping: Bij schakelovergang zijn de poorten kortstondig met elkaar in
verbinding -> voordeel: soepele overgang
4.1.8 Bedieningen
4.1.8.1 Direct gestuurd
4.1.8.1.1 Mechanisch
Meestal voor kleine diameters en debieten.
4.1.8.1.2 Elektrisch
 Gelijkstroommagneten
 Wisselstroommagneten
4.1.8.2 Indirect gestuurd
4.1.8.2.1 Schakelen op druk
Vorige bedieningen -> worden vooral toegepast bij kleinere ventielen vanaf NW 6,8 tot en met
NW 10.
Bij stuurschuiven vanaf NW 16 kan de sturing slechts door twee bedieningsvormen
gerealiseerd worden:
1. De directe hydraulische bediening
2. De voorgestuurde hydraulische bediening (hulpbediening voorzien van elektrisch of
handbediend)
Hydraulica
24
4.1.8.2.2 Schakelen op drukontlasting
Vermogensgrens wordt bepaald door de terugschakelkracht van de veren. Willen we deze
vermogensgrens bijna onbeperkt verhogen -> overstappen naar druk ontlaste stuurschuiven.
4.1.8.2.3 Schakelsnelheidsregeling
De bedoeling van dit hulpapparaat is de bewegingssnelheid van de
hoofdplunjer bepalen. Kan ook eenvoudig door bijvoorbeeld enkel
een eenvoudige smoorklep. Drukpieken en leidingslagen kunnen
sterk verminderd worden.
Toevoerregeling: Stuurdruk werkt in tegen zodat bij controle van het toegevoerd debiet de
schakelsnelheid nauwkeurig kan beheerst worden.
Terugloopregeling: Bij stuurschuiven zonder terugbreng- of centreerveer -> gevaar dat
plunjer gaat versnellen zodat het stuuroliedebiet (schakelsnelheid) niet constant blijft. Daarom
kunnen we dus beter een terugloopregeling toepassen -> smoorventiel bouwt een positieve
weerstand op tegen de toegevoerde stuurdruk. Terugschakelsnelheid is nu ook afgeremd.
Hydraulica
25
Vaak gebruikt snelheidsschakelventiel (rexroth):
Door in- of uitschroeven van de regelschroef 3 wordt het verbindingskanaal door de stift 2
vergroot of verkleind. De stift fungeert d.m.v. de veer 5 als terugslagklep en verzekert zo in
één richting een vrije doorstroming.
4.1.9 Proportionele ventielen
Bij proportionele ventielen is de debiet- en doorstroomrichting van de vloeistof afhankelijk
van het elektrische ingangssignaal.
4.1.9.1
Direct gestuurd proportioneel ventiel
Speciale aanloopkerven waardoor de progressieve oliestroom verzekerd is. Zijn beide
magneten niet bekrachtigd, dan wordt de plunjer door beide centreerveren in zijn
middenpositie gehouden.
Bekrachtigd men magneet A -> plunjer naar rechts -> verbinding P -> B en A -> T vrijkomen
Hydraulica
26
4.1.9.2 Voorgestuurd proportioneel ventiel
Evenals bij klassieke stuurschuiven worden de proportioneel ventielen bij het overschrijden
van een bepaalde grootte (NW 16) voorzien van een voorsturing -> grote schakelkrachten
overwinnen.
4.1.10 Servoventielen
Bij servoventielen is de doorstroomrichting en doorstroomdebiet afhankelijk van het elektrisch
ingangssignaal.
Hogere eisen inzake: reactiesnelheid, signaalversterking, overdekking en afwerking. Omwille
van hun bijzondere karakteristiek -> steeds in gesloten kringloop opgesteld
In deze opstelling zien we dat het signaal dat uiteindelijk naar de omvormer b gaat,
gecorrigeerd wordt door de wegopnemer P2 zodat de uiteindelijke beweging van de
verbruiker (cilinder) de ingestelde waarde benadert.
4.1.10.1 Bediening
Servoventielen worden aangedreven door een elektrische stuurmotor -> koppelmotor
Deze is voorzien van een permanente magneet en meestal 2 wikkelingen waarmee een
magneetkracht wordt ontwikkeld voor de noodzakelijke verstelkracht.
2 wikkelingen met tegengestelde polariteit -> zowel positief als negatief koppel
Hydraulica
27
4.1.11 Eéntraps servoventiel
Koppelmotor = 1 die afgedicht is van het hydraulisch gedeelte en een ventielhuis 9
4.1.12 Tweetraps servoventiel
Bestaan principieel uit een koppelmotor en een hydraulisch gestuurd hoofdventiel.
4.1.12.1 Tweetraps servoventiel met mechanische terugkoppeling
Bestaat uit een anker (3) uit magnetisch materiaal, dat bevestigd is aan een verende
dunwandige buis (4). Het anker bevat een flapper (5). Met stelschroeven (6) kan de afstand
tussen het anker en de permanente magneet ingesteld worden.
4.1.12.2 Tweetraps servoventiel met elektrische terugkoppeling
Terugkoppeling gebeurt elektrisch -> ontvanger (4) aan het ventiel gebouwd. Dit signaal
wordt in functie van het vereiste ingangssignaal bij het stuursignaal geïntegreerd.
Hydraulica
28
4.1.12.3 Tweetraps servoventiel met straalpijp
Straalpijpprincipe (jet-pipe) realiseert precies hetzelfde als het dubbel sproeier-flapper
systeem.
De stuurdruk gaat via de filter (1) naar de straalpijp (2). In de middenstand -> dynamische
energiestroom precies verdeeld over twee ontvangers -> aan beide zijden van de hoofdplunjer
heerst dezelfde druk
Wordt de straalpijp door de koppelmotor naar links bewogen dan ontvangt de ene boring
meer energie dan de andere -> absolute druk in linker stuurkanaal stijgt, in het rechter kanaal
daalt hij -> hoofdplunjer beweegt naar rechts
Bv: hoofdplunjer reageert te traag -> straalpijp beweegt nog meer naar links, waardoor de
verstelkracht op de plunjer vergroot en zijn reactie ten goede komt.
4.1.12.4 Tweetraps servoventiel met barometrische terugkoppeling
Onder impuls van de 1e stuurtrap ontstaat er een drukverschil in plunjerruimten (8) en (9).
Hierdoor verplaatst de hoofdplunjer (3) zich tot wanneer er een krachtevenwicht ontstaat.
Drukkracht <-> veerkracht = barometrische terugkoppeling
Hydraulica
29
4.1.13 Drietrapsservoventiel
Bestaan uit een tweetraps servoventiel met mechanische of barometrische terugkoppeling
welke een hoofdventiel aansturen.
De hoofdplunjer is voorzien van een inductieve wegopnemer, welke de koppelmotor + flapper
terug in zijn nul positie brengt bij het bereiken van de gewenste stand van de hoofdplunjer.
4.2 Stuurkleppen
Functie: een vloeistofstroom onderbreken, blokkeren en eventueel van richting doen
veranderen. Klepventielen vinden vooral hun toepassing wanneer men een hoge
afdichtingsgraad wil bekomen.
Belangrijk is hun gunstige doorstroom karakteristiek en relatief kleine inbouwmaten bij grote
debietcapaciteiten.
Nadeel: klepgewicht en
nauwkeurigheid.
veerkarakteristiek beïnvloeden
in
bepaalde
gevallen
de
4.2.1 Soorten:




Afsluiters
Terugslagkleppen
Kogelventielen met directe bediening
Multikleppen
4.2.2 Klepafsluiters
Meest eenvoudige -> handbediende klepafsluiter
Toepassing:


Vloeistofstroom onderbreken of volledig doorlaten
Een debietinstelling in de verbruikersleiding te realiseren
4.2.3 Terugslagkleppen
Apparaat dat de vloeistofstroom in één richting doorlaat en in de andere richting de
doorstroming verhindert.
4.2.3.1
Enkelvoudige terugslagklep
Hydraulica
30
4.2.4 Voorgestuurde terugslagklep
Laten zoals bij enkelvoudige terugslagkleppen ook de vloeistof in één richting door. Door het
geven van een stuursignaal (hydraulische stuurdruk) kan de doorstroomrichting in de andere
richting vrijgegeven of afgesloten worden naargelang de uitvoeringsvorm.
4.2.4.1 Voorgestuurde terugslagklep zonder voorontlasting (met inwendige lekolie)
In de richting A -> B stroomt de vloeistof vrij van de ingang naar de uitgang, mits een
minimum Δp overeenkomstig de veerspanning.
De doorstroming in de richting B -> A, wordt gerealiseerd als volgt:
In aansluiting X voegen we de vereiste stuurdruk toe, waardoor de plunjer (7) naar echts
beweegt -> klep (12) komt uit haar zitting -> verkrijgen van verbinding B -> A
Bij deze uitvoering moet de door de stuurplunjer ontwikkelde kracht -F2-, niet alleen de klep
openen tegen de heersende lastdruk p1 (dus F1), maar tevens de tegenwerkende kracht
overwinnen -> treed op door een drukopbouw in de A-poort eenmaal de klep opent
4.2.4.1.1 Voorgestuurde terugslagklep zonder voorontlasting (met uitwendige lekolieafvoer)
Om de gevolgen van de drukstijging in de A-poort te ondervangen, kan men gebruik maken
van een uitvoering zoals hieronder weergegeven -> werking analoog aan deze van het vorige
type enkel is nu de zuigerstangzijde van de stuurplunjer afgesloten van de A-poort.
Lekverliezen afgevoerd via de aansluiting y
Hydraulica
31
4.2.4.2 Voorgestuurde terugslagklep met voorontlasting (uitvoering met inwendige lekolieafvoer)
Enige constructief verschil van deze uitvoering met de vorige type is dat er een ontlastklep is
ingebouwd -> kegel/kogel type -> doel: px/pi verhouding verhogen
4.2.4.3 Voorgestuurde terugslagklep met voorontlasting (uitvoering met uitwendige lekolieafvoer)
Bij deze uitvoering combineren we de voordelen van uitwendige lekolieafvoer met een hoge
pi/px verhouding.
4.2.5 Dubbel gestuurde terugslagklep
Het gaat hier om 2 gestuurde terugslagkleppen welke tot één apparaat zijn samengebouwd.
Uitvoeringsvormen met en zonder ontlasting.
Schakel men de stuurschuif in de evenwijdige schakelstand dan vloeit de olie vrij van A -> A1
zodat de cilinder zou kunnen bewegen moet ook de terugloop B1 -> B open gestuurd worden
door drukopbouw in de A-poort verplaatst de stuurplunjer (1) zich naar rechts hierdoor komt
de rechtse klep open en komt de verbinding B1 -> B vrij.
4.2.6 Kogelventielen
Onderscheiden zich van de klassieke stuurschuiven door een lekvrije afsluiting van de
aansluitpoorten. Het afsluiten van de kanalen in het klepventiel gebeurt door de kogel (1) die
door de veer (2) en de werkdruk p in de zitting (3) gedrukt wordt.
Bij bekrachtigen elektromagneet -> drukplunjer (6) verschuift
d.m.v. de hefboom (5) en drukt de kogel in de tegenovergestelde
zitting -> P-poort sluit af -> verbinding A T komt tot stand
Hydraulica
32
4.2.7 Multikleppen
Laten de doorstroming toe, geheel of gedeeltelijk of sluiten de doorstroming af naargelang het
hydrostatisch onevenwicht dat gecreëerd wordt.
Multikleppen zijn opgebouwd uit een inbouwpatroon en een deksel, waarin de nodige
stuurkanalen voorzien zijn
Doorstroming kan zowel van A -> B of van B -> A of afgesloten naargelang
de voorsturing
Daarom effect van druk op 3 verschillende oppervlakken onderzoeken.



A1: beschouwd als 100%
A2: 7% of 50% van A1
A3: 107% of 150%
Voordelen:



Optimale afdichting
Korte schakeltijd
Compact en eenvoudig
Nadelen:


Minder overzichtelijk
Moeilijkere foutdiagnose
4.3 Debiet en drukregelventielen
Druk en debiet spelen een belangrijke rol, druk -> rechtstreekse oorzaak van de kracht of
moment die wordt opgebouwd door een arbeidselement
Debiet bepaalt de snelheid waarmee het arbeidselement beweegt.
4.3.1 Debietregelventielen
Universele ventielen, kunnen we onderverdelen in:



Druk- en viscositeitsafhankelijke regelaars = stroomregelventielen
Viscositeitsafhankelijke regelaars
Remventielen
4.3.2 Enkelvoudig debietregelventiel
Hydraulica
33
4.3.2.1
Met terugslagklep:
4.3.2.2
Dubbeldebietregelventiel met terugslagklep
Hydraulica
34
4.3.3 Tweewegstroomregelventiel
Gebruikt men om steeds dezelfde debietdoorstroming te verwezenlijken.
Met vergelijking Q = A.√Δp volgt dat wanneer Δp constant gehouden wordt -> volumestroom
eveneens constant zal zijn. Deze stroomregelventielen bestaan uit:


Een smoring
Drukcompensator
Vanuit de A poort olie via de stuurkanalen van de drukcompensatieplunjer naar de
debietregeling. Het debiet dat door de debietregelaar stroomt is afhankelijk van de drukval Δp
Uitgangsdruk p3 werk op oppervlak A1 van de compensatieplunjer. De ontwikkelde
hydrostatische kracht, samen met de veerkracht F zorgen voor het openen van de plunjer
(verplaatsing naar rechts)
De ingangsdruk p2 werkt op het oppervlak A2, waardoor de plunjer wil sluiten
(verplaatsing links)
Bv: toevoerdruk in ingangspoort stijgt van het stroomregelventiel stijgt -> druk p2 stijgt ->
compensatieplunjer beweegt naar links waardoor er minder olie naar de smoring wordt
toegevoerd.
Hydraulica
35
4.3.4 Driewegstroomregelventiel
Het debiet stroomt nu van ingang A (p1) over de debietregeling naar de verbruiker B (p3).
Constant debiet -> drukval p1-p3 moet ook constant zijn
Daarom is de drukcompensator afgetakt inde A-poort, terwijl zijn uitgang naar de tank
afvloeit.
De plunjer wordt door een veer in een normaal gesloten positie gedrukt, het openen gebeurt
onder invloed van een drukstijging in de A-poort -> via intern kanaal brengen we de van de
achterzijde compensatieplunjer onder druk
Willen we nu een constant debiet behouden bij een ingestelde doorlaatsectie ->
compensatieplunjer dient druk aan ingang (A-poort) en uitgang (B-poort) blijvende af te tasten
en overtollig debiet afvoeren naar de tank
Hydraulica
36
4.3.5 Stroomverdeelventiel
In bepaalde toepassing -> twee verbruikers gelijkmatig doen bewegen; men kan hier gebruik
maken van een stroomverdeelventiel.
Met dit ventiel is het mogelijk om een constant debiet in 2 gelijke delen of in een bepaalde
verhouding naar de verbruikers te splitsen.
Is de belasting van beide verbruikers gelijk da, is p3=p4 en p1=p2 waaruit Q1=Q2
Stijgt de lastdruk p1, dan zou Q1 verminderen waarbij uiteraard p3 stijgt. Het evenwicht
tussen beide stuuroppervlakken van de compensatieplunjer wordt verbroken en hij verplaatst
zich naar rechts, waardoor de doorstroomsectie A1 vergroot en A2 verkleint.
Wanneer p3 = p4 terug gelijk zijn aan elkaar stopt de verplaatsing naar rechts.
4.3.6 Remventiel
Remventielen zijn debietsregelventielen welke de vloeistofstroom op het einde van een
beweging geleidelijk en schokvrij verminderen.
Bv: voor een zware last naar beneden te doen bewegen
Stippellijn: Zal het proportioneel ventiel sturen indien de last te zwaar sluit dit af
Hydraulica
37
4.3.6.1
Remventiel met hydraulische bediening
4.4 Drukregelventiel
Apparaten waarmee men de druk of een drukverschil in een hydraulische kringloop of in een
gedeelte hiervan, beperkt of regelt -> kracht verbruiker te begrenzen of op een bepaalde
waarde houden.
Als basissymbool -> vierkant met verbindingspijl
Standaarduitvoeringen bezitten 2 hoofdaansluitingen:
1. Stuuroliekanaal x
2. Lekolieafvoer y
Hydraulica
38
4.4.1 Rechtstreeks gestuurd drukbegrenzingsventiel
Klep of kogel wordt met een bepaalde voorspanning in een zitting gedrukt -> tegen deze
veerkracht in werk een hydraulische kracht.
Overwint de hydraulische kracht de veerkracht -> klept licht uit de zitting
Lichten klep heeft als gevolg:


Veerkracht verhoogt
Resulterende kracht op het werkzaam oppervlak van de klep verkleint
Resulteert in het snel openen en sluiten van de klep = klapperen -> demping ingebouwd
4.4.2 Voorgestuurd drukbegrenzingsventiel
Wordt gebruikt indien het debiet te groot is t.o.v. de normale doorstroomcapaciteit
Karakteristriek:


Sluitdruk is 15% lager dan openingsdruk
Grote afmetingen door grote debieten
Druk plant zich voort via diafragma 1 en 2 naar de voorstuurklep. Via diafragma 3 werkt deze
druk in op de bovenzijde van de hoofdklep. Zolang de hydraulische kracht op de
voorstuurkegel de ingestelde veerkracht niet overwint zal p1=p2=p3=p4 -> hoofdklep is
hydraulisch uitgebalanceerd en de veer 1 houdt de klep in gesloten stand.
Hydraulica
39
4.4.3 Ontlastventiel
Apparaat dat de werkdruk beperkt. Is de ingestelde waarde bereikt, opent dit ventiel volledig
en laat het gehele toevoerdebiet naar de tank afvloeien.
Ventiel sluit terug nadat het 15-20% gedaald is t.o.v. zijn openingswaarde
Kenmerken:




Normaal gesloten ventiel
2 hoofdaansluitingen P en T
Afvoer lekolie (Y)
Sturing (x)
De druk van de P zijde (p1) dringt door via diafragma’s 6A en 6B tot aan de afdichtkogel (13)
van het voorstuurventiel (p3).
De stuurdruk (px) werkt in op de achterzijde van de stuurplunjer (11) -> hoofdklep is
hydraulisch uitgebalanceerd en blijft onder invloed van de veer (3) gesloten als:
P3 = px
Overwint p3 de veerkracht -> kogelafdichting opent
Hydraulica
40
4.4.4 Volgventiel
Heeft als doel een verbinding in een installatiedeel afgesloten te houden of te openen
naargelang de ingestelde waarde al of niet bereikt is.
Kenmerken:




Normaal gesloten
Meestal voorzien van een ingebouwd terugslagklep
Sturing (x) zowel intern als extern
Lekolieafvoer (y) steeds extern
4.4.5 Rechtstreeks gestuurd volgventiel
Grotere reactiesnelheid -> grote doorstroomcapaciteit en stabiliteit is een kenmerk.
Zolang de veervoorspanning van de voorsturing niet wordt overwonnen en px > p blijft de
hoofdklep gesloten.
Bereikt nu px de instelwaarde van de voorsturing dan opent deze zich, er ontstaat een drukval
boven de hoofdklep en de verbinding P -> A wordt vrijgegeven
Hydraulica
41
4.4.6 Drukminderventiel
Hebben als doel de werkdruk in de installatie, of in een deel hiervan te verminderen tot een
bepaalde waarde, onafhankelijk van de ingangsdruk
Regeling is pas mogelijk als de ingansdruk ± 10% hoger ligt dan de ingestelde uitgangswaarde.
Kenmerken:




Normaal open uitvoering
2 hoofdaansluitingen (P -> A of A-> B)
Sturing normaal intern (x)
Lekolieafvoer (y) steeds extern
4.4.7 Rechtstreeks gestuurd drukminderventiel
Plunjer verbind in ruststelling P -> A
De veer heeft een bepaalde voorspanning overeenkomstig met de vooropgestelde
uitgangsdruk.
Overwint de hydraulische kracht in de x-ruimte de veerspanning, dan verplaatst de plunjer
zich naar rechts -> doorlaatsectie tussen de stuurkanten van de plunjer en het huis verkleind.
Wordt de druk in de A poort hoger dan de ingestelde waarde (bv: lekverliezen) dan schuift de
plunjer volledig naar links en verkrijgen we een verbinding A -> T hierdoor verlaagt de druk
tot wanneer de plunjer terug in evenwicht is.
Hydraulica
42
4.4.8 Tegendrukventiel
Zelfde werkingsprincipe als een ontlastventiel, maar nu varieert de ingangsdruk in functie
van:


De eigen ingangsdruk
De uitwendige stuurdruk
Hoofdventiel is identiek aan een ontlastventiel, terwijl de voorsturing gewijzigd is. De
stuurplunjer is nu vast verbonden met een cilindrisch deel, voorzien van progressieve
aanloopkerven -> kerven komen in verbinding met de stuurolieafvoer wanneer de
stuurplunjer zich verplaatst.
Bedoeling -> constante druk realiseren boven de hoofdklep, welke afhankelijk is van de
verhouding px/pi
Nut:


Gecontroleerde tegendruk tegen F
Functie van aanvoerdruk naar cilinder
Hydraulica
43
5 Toebehoren
5.1 Accumulatoren
Doel: olie onder druk verzamelen en op het gewenste ogenblik terug afgeven
Naargelang de aarde van de uitwendige krachtbron onderscheiden we:





Een gewichtsbelaste accumulator
Een veer belaste
Een zuigeraccumulator
Een balgaccumulator
Een membraam accumulator
5.1.1 Basisprincipe



Een bepaalde druk p0 nodig om de veervoorspanning te overwinnen
Samendrukken veer -> druktoename tot p2 vereist om toenemende veerkracht te
overwinnen
Drukdaling bij afstaan oliereserve afhankelijk van: afstand (s) waarmee zuiger
verplaatst en de gepaard gaande krachtvermindering van de veer
P1 = p2 – drukdaling

In hydraulische installaties enkel zuiger- en balgaccumulatoren

5.1.2 Soorten
5.1.2.1 Balgaccumulator
Bestaat uit:



Stalen drukvat (1)
Balg (4)
Vulventiel (4) voor stikstofvulling en een terugslagklep
in d olieaansluiting
De balg wordt meestal gevuld met een neutraal gas (stikstof) op
een bepaalde voordruk p0
Wanneer druk in systeem de gasdruk p0 bereikt ->
terugslagklep open en balg onder invloed van de werkdruk samengedrukt.
Hydraulica
44
5.1.2.2 Zuigeraccumulator
 Grote volumecompensaties
 Grote drukvariaties
 Eenvoudig
5.2 Filters
5.2.1 Soorten




Aanzuigfilter
Drukfilter
Terugloopfilter
Beluchtingsfilter
5.2.1.1 Aanzuigfilter
Aangebracht in aanzuigleiding van de pomp -> verontreinigingen opvangen welke door de
vloeistofstroom uit de olietank wordt meegevoerd
5.2.1.2 Drukfilter
Geplaatst in persleidingen -> onder druk zijnde medium filteren
5.2.1.3 Terugloopfilter
Fileteren de vloeistof nadat ze de kringloop heeft doorlopen net voor ze terug in de olietank
stroomt. -> biedt bescherming aan pompen en voorkomt slibvorming
Hydraulica
45
5.2.1.4 Beluchting filter
Aanzuig van lucht door niveauvariaties in de tank -> stofdeeltjes in de lucht vermengen zich
met olie
Hydraulica
46
Download