Theorievragen bedrijfseconomie: 1. Theorie van de consument A) Formuleer (grafisch en wiskundig) het probleem van nutsmaximalisatie van de consument (2 goederen). Wiskundig: Interior optimum: - - MRS = marginale substitutievoet: de maximale hoeveelheid van goed A dat de consument bereid is om te ruilen om 1 unit meer van goed B te verkrijgen, terwijl nut gelijk blijft. (=helling indifferentiecirve) MRT = marginal rate of transformation: hoe de markt de consument toelaat om een goed in te ruilen voor een ander. (=helling budgetrechte) Grafisch: - Hoogst bereikbare indifferentiecurve Hoogste indifferentiecurve die raakt aan de budgetrechte Helling van indifferentiecurve : helling van budgetrechte. B) Bespreek de optimaliteitsvoorwaarden voor dit probleem. Doe dit grafisch, wiskundig, en in gewoon Nederlands. Grafisch: Wiskundig: Nederlands: De mate waarin de consument bereid is om q1 voor q2 in te ruilen (MRS) is hetzelfde als de mate waarin q1 en q2 inruilbaar zijn op de markt (MRT). De helling van de de indifferentiecurve (MRS) komt dus overeen met de helling van de budgetrechte (MRT). C) Hoe leiden voorgaande resultaten tot de gewone (Marshalliaanse) vraagfuncties? Interpreteer de betekenis van deze vraagfuncties. De vraagfuncties geven de vraag van een goed weer in functie van de prijs van dat goed en het inkomen. Het specificeert wat de consument zou kopen, rekening houdend met elke prijs van de goederen, en inkomens- of vermogenssituatie, ervan uitgaande dat het het probleem van nutsmaximalisatieperfect oplost 2. Het aanbod van arbeid van de consument (via het model van de trade-off tussen arbeid en vrije tijd (labour leisure trade-off) . A) Leid nauwkeurig de budgetrestrictie af van de consument die arbeid aanbiedt. Doe dit zowel algebrai ̈sch als grafisch. algebrai ̈sch: Grafisch: B) Karakteriseer het optimum van de consument. Doe dit grafisch, wiskundig, en in gewoon Nederlands. Grafisch: Wiskundig: ??? Nederlands: Het doel van werk-vrijetijd is om het nut (dat restricties kent) te maximeren. Je doet dat door het snijpunt te vinden van de indifferentiecurve en de budgetrechte. C) Beschouw het fenomeen van de “backward bending supply curve of labour”. Leg uit en verklaar. Loonstijging leidt eerst tot meer werken, daarna tot minder (E1 -> E2 -> E3) 3. Kostenminimalisering A) Formuleer grafisch en wiskundig het probleem van kostenminimalisering. Grafisch & wiskundig: B) Bespreek de optimaliteitsvoorwaarden voor dit probleem. Doe dit grafisch, wiskundig, en in gewoon Nederlands. Grafisch: Wiskundig: Nederlands: De MRTS (marginal rate of technical substitution) moet gelijk zijn aan het negatieve van wage (w) / rente (r). MRTS is namelijk de helling van isoquant en -w/r van de isocostlijn en die hellingen moeten aan elkaar gelijk zijn om de optimale waarde, en dus de optimale verhouding werk-vrije tijd te verkrijgen. C) Hoe leiden voorgaande resultaten tot de vraagfuncties naar inputs? Interpreteer de betekenis van deze vraagfuncties. Je komt tot vraagfuncties voor L° en K°. Die staan in functie van q (output), w (wage) en r (rente). Als bijvoorbeel L°=1/2q, dan betekent dat de vraag naar labor gelijk is aan ½ keer de hoeveelheid output. D) Hoe kan met uit voorgaande bewerkingen de kostenfunctie afleiden? L° en K° invullen in kostenfunctie (steeds C (q) : wL + rK ). Je krijgt dan een kostenfunctie in functie van q. Je kan dan door die formule in te vullen voor elke mogelijke gewenste output een kostenminimerende input berekenen. 4. Het aanbod op een competitieve markt A) Bespreek het probleem van winstmaximalisering van een firma op een competitieve markt, (a) in de lange termijn, en (b) in de korte termijn. Bespreek- nauwkeurig alle optimaliteitsvoorwaarden. Bij winstmaximalisering moet gekeken worden naar 1) output beslissingen: als het bedrijf produceert, welk output level (Q*) maximeert de winst of minimeert het verlies? 2) shutdow: is het voordeliger om Q* te produceren of een shut down, en geen output meer de produceren? a) Lange termijn: Output decision: geen verschil long/short term b) Korte termijn: Output decision: geen verschil long/short term Optimaliteitsvoorwaarden: B) Hoe wordt het aggregatieve aanbod afgeleid op een competitieve markt, in de optiek van de lange periode, indien alle firma’s identieke U-vormige gemiddelde kostenfuncties hebben? ??? 5. Beschouw de invoering van een vaste taks per verkochte eenheid op een competitieve markt. A) Hoe wijzigt zich het marktevenwicht? Taks op consument verschuift de vraagcurve naar beneden met de hoeveelheid van de taks Taks op de producent verschuift de aanbodcurve naar boven met de hoeveelheid van de taks B) Wat zijn hiervan de welvaartseconomische gevolgen? Welvaartsverlies (deadweight loss) is de vermindering in totale surplus die voortkomt uit marktverstoring (bv een Taks). Taksen veroorzaken DWL omdat ze de consument en procent een deel van hun voordeel uit de handel weghalen. DWL hangt af van elasticiteit vraag&aanbod: hoe groter, hoe sterker de evenwichtshoeveelheid zal dalen en hoe groter de DWL van een taks is. Wanneer taks wordt verhoogd, stijgt DWL sneller dan de taks. C) Wat bepaalt de afwentelingsgraad een dergelijke taks? De afwentelingsgraad (Tax incidence) is de manier waarop de last van een taks is verdeeld onder de deelnemers in de markt. De afwentelingsgraad wordt bepaald door de elasticiteit van vraag en aanbod. De last van de taks valt meer op consument/producent afhankelijk van welke het minst elastisch is. Samengevat: 6. Beschouw een competitieve markt voor een product waarvoor er eigen binnenlandse productie is, en waarvoor ook import mogelijk is tegen een constante gegeven prijs. A) Geef (grafisch) aan hoe vrijhandel ertoe kan leiden dat de welvaart in het importerend land toeneemt. Vergelijk de situatie van autarkie (d.w.z. dat de grenzen gesloten zijn en er dus geen import mogelijk is) met de situatie van volledige vrijhandel (d.w.z. zonder enige belemmering). Geef duidelijk aan wat de totale welvaart is zonder vrijhandel en met vrijhandel. B) Stel dat de overheid hier een importtarief oplegt. Wat zijn de gevolgen hiervan voor het marktevenwicht? Stel grafisch voor en duid aan wat de welvaartseconomische gevolgen hiervan zijn in vergelijking met volledige vrijhandel. Ga na wat de impact is op de verschillende geledingen in de maatschappij (consumenten, producenten, ...). Een tarief laat de prijs van een geïmporteerd goed stijgen boven de wereldprijs met de hoeveeheid van het tarief. Het tarief laat de geïmporteerde hoeveelheid dalen en laat de binnenlandse markt dichter naar het evenwicht zonder handel (zonder import dus) verschuiven. De totale surplus daalt: DWL. C) Indien de overheid de import zou willen beperken, kan hetzelfde (zoals bij een importtarief) marktevenwicht (in termen van totale consumptie, binnenlandse productie en importvolume) ook bereikt worden door het opleggen van importquota. Welke maatregel (tarief of quota) zou je verkiezen en waarom? - Quota: Geen overheidsinkomsten De totale aanbod en prijs blijft voor de binnenlandse markt gelijk bij beide mogelijkheden. Maar binnenlandse DWL groter bij quota Dus tarief kiezen 7. Gedrag van een monopolist. A) Bespreek en analyseer wiskundig het probleem van winstmaximalisatie van een monopolist. Aan welke optimaliteitsvoorwaarden moet voldaan zijn? Probleem van winstmaximalisatie van een monopolist: Monopolies maximeren winst door prijs of output zo te kiezen dat marginale opbrengst (MR) = marginale kost (MC). Maxπ(Q) =R(Q)–C(Q). Voorwaarden: 3de voorwaarde? B) Wat is de betekenis van de IEPR (Inverse Elasticity Pricing Rule)? DE IEPR staat voor de mate waarin de monopolist de prijs kan opdrijven boven de MC, hangt af van de elasticiteit van de vraag. De monopolist opereert altijd in het prijselastische gedeelte van de vraagfunctie. C) Wat bedoelt men met het welvaarts-verlies door monopolie? Illustreer grafisch. 8. Bertrand – duopolie A) Beschouw een homogeen duopolie waar beide firma’s simultaan beslissen over prijzen. B) Hoe bekomt men voor elke firma haar reactiefunctie? Interpreteer deze. - - Als A meer aanrekent dan monopolieprijs, rekent B monopolie prijs aan B zal net onder A gaan zitten als A minder dan monopolieprijs aanrekent om de hele markt in te nemen o Als gevolg zal A weer net onder B gaan… Onder elkaar blijven gaan tot MC: lager heb je verlies Reactiefunctie van bedrijf 2: De actie van het bedrijf 2 om winst te maximeren, in functie van de actie van het bedrijf 1 C) Hoe kan men deze reactiefuncties gebruiken voor de bepaling van het Bertrand (of Nash) evenwicht? Interpreteer de betekenis van dit evenwicht In het evenwicht: - Prijs van bedrijven = MC Bedrijven maken geen winst Aantal bedrijven is irrelevant voor de prijszetting zolang meer dan 1 bedrijf aanwezig is: 2 bedrijven is genoef om de perfect competitieve uitkomst te verkrijgen! Want daar ook P1=P2=…=MC