Som 1 Een voorwerp wordt gegooid in een vloeistof.1/4 deel van het voorwerp steekt boven de vloeistof uit. 𝑔 Het volume van het voorwerp is 16 𝑐𝑚3 en de dichtheid van de vloeistof is 6 ⁄ 3 . Bereken de 𝑐𝑚 opwaartse kracht die het voorwerp ondervindt. V voorwerp = 16 𝑐𝑚3 𝑔 𝜌𝑣𝑙𝑜𝑒𝑖𝑠𝑡𝑜𝑓 = 6 ⁄ 3 𝑐𝑚 4 Geheel voorwerp is 4 1 Steekt boven : 4 Ondergedompeld: 3 4 4 4 1 4 3 4 3 - = Vvv = x 16 𝑐𝑚3 = 12𝑐𝑚 Fo = Vvv X 𝜌𝑣𝑙𝑜𝑒𝑖𝑠𝑡𝑜𝑓 X g 𝑔 Fo = 12𝑐𝑚3 x 6 ⁄ 3 x 0,01 𝑁⁄𝑔 𝑐𝑚 Fo = 0,72 N Som 2 Een voorwerp wordt geplaatst in een vloeistof. 2/5 deel van het voorwerp is ondergedompeld in water. Het volume van het voorwerp is 25 𝑐𝑚3 . De opwaartse kracht die het voorwerp ondervindt is 0,6 N. Bereken de dichtheid van de vloeistof. V voorwerp = 25 𝑐𝑚3 𝐹𝑜 = 0,6 N 2 5 Vvv = x 25 𝑐𝑚3 = 10 𝑐𝑚3 Fo = Vvv X 𝜌𝑣𝑙𝑜𝑒𝑖𝑠𝑡𝑜𝑓 X g 𝜌𝑣𝑙𝑜𝑒𝑖𝑠𝑡𝑜𝑓 = 𝐹𝑜 𝑉𝑣𝑣 𝑥 𝑔 = 0,6 𝑁 10 𝑐𝑚3 𝑥 0,01𝑁⁄𝑔 𝑔 =6 ⁄ 3 𝑐𝑚 Som 3 Een voorwerp met een volume van 18 𝑐𝑚3 drijft in een vloeistof.4/6 deel van het voorwerp steekt 𝑔 boven de vloeistof uit. De dichtheid van de vloeistof is 2 ⁄ 3 . Bereken de massa van het voorwerp 𝑐𝑚 V voorwerp = 18 𝑐𝑚3 𝑔 𝜌𝑣𝑙𝑜𝑒𝑖𝑠𝑡𝑜𝑓 = 2 ⁄ 3 𝑐𝑚 6 Geheel voorwerp is 6 4 Steekt boven : 6 6 4 2 Ondergedompeld: 6 - 6 = 6 2 Vvv = 6 x 18 𝑐𝑚3 = 6 𝑐𝑚3 Voor drijven geldt: Fo = Fg Fo = Vvv X 𝜌𝑣𝑙𝑜𝑒𝑖𝑠𝑡𝑜𝑓 X g 𝑔 Fo = 6 𝑐𝑚3 x 2 ⁄ 3 x 0,01 𝑁⁄𝑔 = 0,12 N 𝑐𝑚 Fo = Fg = 0,12 N m= 𝐹𝑔 𝑔 = 0,12𝑁 10 𝑁⁄𝑘𝑔 = 0,012 kg Som 4 𝑔 Men gooit een aluminium voorwerp in een vat gevuld met olie. 𝜌𝑎𝑙𝑢𝑚𝑖𝑛𝑖𝑢𝑚 = 2,7 ⁄ 3 en 𝑐𝑚 𝑔 𝜌𝑜𝑙𝑖𝑒 = 0,9 ⁄ 3 𝑐𝑚 A. Zal het voorwerp zinken, zweven of drijven ? B. Wat kan je vertellen over de opwaartse kracht en het gewicht van het voorwerp ? C. Het volume van het ondergedompeld deel in olie is 2𝑚3 . Bereken Fo van het voorwerp. 𝑔 𝜌𝑎𝑙𝑢𝑚𝑖𝑛𝑖𝑢𝑚 = 2,7 ⁄ 3 𝑐𝑚 𝑔 𝜌𝑜𝑙𝑖𝑒 = 0,9 ⁄ 3 𝑐𝑚 A. Zinken B. Fg > Fo C. Fo = Vvv x 𝜌𝑜𝑙𝑖𝑒 x g 𝑔 Fo = 2000000 𝑐𝑚3 x 0,9 ⁄ 3 x0,01 𝑁⁄𝑔 = 18000 N 𝑐𝑚