Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Samenvatting: The student Guide to Social Neuroscience H1 Introduction to social neuroscience – Introductie tot sociale neurowetenschap Er zijn methoden ontwikkeld die beslissingen genomen door de hersenen kan zien. Bijvoorbeeld door de hoeveelheid zuurstof in het bloed rond een gedeelte van de hersenen te meten (MRI). Hyperscanning: een techniek waarin twee breinen tegelijk worden gemeten tijdens interactie. Hier blijkt dat neurale activiteit vaak correleert wegens wederzijds begrip tussen de gemeten personen. Sociale psychologie: het proberen te begrijpen hoe gedachten, gevoelens en gedragingen van individuen worden beïnvloed door anderen. Cognitieve psychologie: het bestuderen van mentale processen zoals denken, spreken, plannen en uitvoeren. The emergence of social neuroscience – De verschijning van sociale neurowetenschappen De term ‘social neuroscience’ is voor het eerst gebruikt in 1992. Er zijn echter al eerder onderzoeken omtrent neurowetenschappen geweest met veel aandacht rond het verklaren van gedrag. Later in de 90’s zijn er nieuwe methoden bijgekomen zoals: fMRI: functional magnetic resonance imaging. TMS: transcranial magnetic stimulation. Rond 2000 werd sociale neurowetenschap als een coherente entiteit gezien en in 2006 ontstond het eerste tijdschrift rond dit onderwerp. Het onderwerp werd een trend wat o.a. heeft gezorgd voor een gevaar: onderzoekers zouden mogelijk hun onderwerpen aanpassen om in de trend te vallen. Hiernaast bleek ook niet al het onderzoek ecologisch valide te zijn. Ecologisch valide: een meting die van nut is buiten de context van het laboratorium. The social brain? – Het sociale brein? Is het sociale brein anders dan de andere functies die het uitvoert (bv lopen)? Zijn er bijvoorbeeld gedeeltes van het brein puur voor sociale interactie? Modulariteit: het idee dat bepaalde hersengebieden gespecialiseerd zijn om enkel bepaalde types van info kunnen verwerken (bv. Een module herkent gezichten maar geen lichamen). Domein-specificiteit: het idee dat een cognitief proces (hersengebied) gespecialiseerd is voor het verwerken van één specifieke vorm van informatie. Ook is er het spiegelsysteem. Bepaalde neuronen spiegelen het gedrag van anderen (imitatie). Sommige zeggen dat dit puur sociaal is, anderen zeggen dat dit voor associatief leren is (meer over het spiegelsysteem in o.a. H3). Ook nu zijn er nog meerdere denkbeelden over hoe het brein in elkaar steekt (nog niet alles staat vast). Is neuroscience an appropriate level of explanation for studying social behavior? – kan neurowetenschap sociaal gedrag verklaren? Wat kunnen we met onderzoek omtrent neurale reacties op bijvoorbeeld gezichten zonder dit in een sociale, economische en historische context te zetten? Reductionisme: een type uitleg wordt vervangen door een meer basis uitleg. Concepten rond sociale psychologie worden verplaats door concepten van neurowetenschap. De meeste onderzoekers proberen de twee te combineren. Omgekeerde gevolgtrekking: een poging data van neurowetenschappen te herleiden naar sociale psychologie. Deze aanpak wordt gebruikt maar is niet zonder problemen. Stel dat er niet veel bekend is over een gedeelte van het brein dan is het lastig die data naar psychologie te vertalen. Voorbeelden omgekeerde gevolgtrekking: – Reverse inference: als de amygdala is geactiveerd dan is die persoon bang. – Forward inference: als iemand bang is dan is de amygdala geactiveerd. Blank slate: het idee dat het brein dingen in de omgeving leert herkennen zonder enige bias, beperkingen of eerdere kennis toe te passen. Het blijkt echter wel dat baby's al een idee hebben van Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen hoe een gezicht er uit zou moeten zien (ze kijken langer naar een correct gezicht dan een vervormde). Er is dus al een verschil tussen sociale stimuli en niet-sociale stimuli. Aggression as an example of interacting levels of explanation – Agressie als een voorbeeld voor meerdere niveaus van uitleg Wat zorgt voor agressie en wat verklaart de veranderlijkheid (verschil in ernst van agressie)? Als voorbeeld: vingers zijn biologisch dezelfde hoeveelheid. Echter door omgeving kan dit veranderen (bv ongelukken). Bij agressie lijkt ook dat cultuur (income-gap) invloed kan hebben. Het wordt gezien als een versneller of een rem voor de biologische neigingen. Gene-culture co-evolution Cultuur neurowetenschappen: een combinatie van psychologie omtrent cultuur en neurowetenschap. Hieronder valt bv onderzoek waarin een Amerikaan en een Chinees in een MR tomograaf bepaalde taken moeten volbrengen. Gene-culture co-evolution: cultuur kan een invloed hebben op de frequentie van genen in een populatie. Deze hebben zo een invloed op de evolutie van de cultuur (voorbeeld is lactoseintolerantie, wat niet cultureel universeel is en mogelijk correleert met de aanpak van de cultuur omtrent het domesticeren van vee). Mensen die leven in een collectivistische cultuur hebben meer genen die linken aan meer sociale sensitiviteit. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen H 2 The methods of social neuroscience – De methoden van sociale neurowetenschap Sociale neurowetenschap is te jong om echt zijn eigen methodes te hebben. Elke methode heeft een temporele en ruimtelijk resolutie bij het meten van de hersenactiviteit (onthoud deze!). Temporele resolutie: accuraatheid van meten bij een gebeurtenis in tijd. Bij metingen als EEG is er een resolutie van milliseconden. Ruimtelijke resolutie: Hoe accuraat er gemeten kan worden in ruimte. Bij fMRI bijvoorbeeld is dit op millimeter niveau. Zie blz 20 voor alle methoden en hun resoluties. Invasiviteit: refereert naar of de gereedschappen binnen of buiten het brein zijn gelokaliseerd. Voor invasieve methoden is vaak chirurgie nodig. Het meten van gedrag en cognitie: psychologische methoden Er zijn 3 manieren om gedrag en cognitie te meten. Prestatie gebaseerd, observatie en enquêtes. Prestatie-gebaseerde metingen: responstijden en nauwkeurigheid Mentale chronometrie: het tijdsverloop van de informatie die door het zenuwstelsel gaat. We hebben hierdoor kunnen concluderen dat simpele wiskundige sommen niet als feiten in ons brein zijn opgeslagen. Het duur langer om te verifiëren dat 5 + 4 = 9 dan 4 + 2 = 6. Wat ook valt onder prestatie-gebaseerde metingen is accuraatheid. Dus bijvoorbeeld percentage correct (bv IQ test). Als er bij vragen een tijdsmarge wordt gegeven worden ze minder accuraat beantwoord. Dat is een snelheid-accuraatheid ‘trade off’. Voordelen van prestatie-gebaseerde metingen: reflecteert gedrag. Simpel te analyseren en te interpreteren. Nadelen van prestatie-gebaseerde metingen: Lastig aan neurale substraten te linken. Er is ook niet altijd een duidelijke relatie tussen laboratoriumtaken en gedrag in het echte leven. Observatiemetingen In plaats van de metingen ‘hoe goed’ of ‘hoe snel’ iets wordt gedaan kan je met deze meting meten ‘hoe’ iets gedaan wordt. Dit wordt vaak bij kinderen en dieren gebruikt omdat zij geen instructie kunnen ontvangen. Dit soort metingen zijn ook handig wanneer de onderzoeker niet wil dat de participant weet wat het doel van het onderzoek is. Preferentieel kijken: als een kind twee plaatjes te zien krijgt is er mogelijk een preferentie voor één van de twee plaatjes. Je kan dan observeren dat het kind langer naar het andere plaatje kijkt. Gewenning: Dat het kind went aan het plaatje en er dan minder aandacht aan besteed. Een nadeel aan observatiemetingen is de inter-waarnemer betrouwbaarheid. Twee waarnemers zouden beide een andere invulling kunnen hebben. Dit kan tegengegaan worden door het gedrag op te nemen en het hierna zelfstandig te laten scoren. De twee krijgen een willekeurige set vragen om te scoren. Een ander probleem is dat er mogelijk bias ontstaat door het kennen van de hypothese. Dit wordt tegengegaan door het blind scoren van gedrag. Oftewel de waarnemer weet niet onder welke status er wordt geobserveerd. Enquêtemetingen: questionnaires en interviews Er worden hier vragen gesteld die door elk individu anders worden ingevuld. Dit omdat iedereen anders is. Er kan dus niet worden gezegd dat een antwoord goed of fout is. Betrouwbaarheid: dit kan worden beoordeeld door dezelfde vraag in het negatief te herhalen (ik hou van mensen – ik hou niet van mensen). Berustingsbias: de tendentie dat mensen met ‘juist’ antwoorden op vragen, of dat nou klopt of niet. Externe validiteit: vragen gaan over hoe men zich zou gedragen. Met observatie zou je zien of dat nou ook echt zo is. Een questionnaire is zo minder valide. Waarom dan dit soort metingen? Omdat we geïnteresseerd zijn in hoe mensen denken en zich voelen i.p.v. hoe ze zich gedragen. Externe Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen validiteit is trouwens te verbeteren door de questionnaire anoniem af te laten nemen, waardoor mensen vaak eerlijker zijn en zich minder in een positief daglicht proberen te zetten. Type I error: het krijgen van een statistisch significant resultaat terwijl deze eigenlijk niet bestaat. Type II error: geen statistisch significant resultaat terwijl er eigenlijk wel een effect is. Voordelen van enquêtemetingen: kan gebruikt worden in situaties waar een experiment niet mogelijk of niet ethisch is; ze meten gedachten en attitudes i.p.v. gedrag. Nadelen van enquêtemetingen: zelfrapportage geeft vaak geen perfect reflectie van het daadwerkelijke gedrag; binnen sociale cognitie gebeurt er veel onbewust. De structuur en functie van het neuron Alle neuronen hebben dezelfde structuur. Ze bestaan uit drie componenten: een cellichaam (met nucleus), dendrieten en één axon. Neuronen ontvangen info van andere neuronen via de dendrieten en maken een beslissing door hun activiteit te veranderen. De axon communiceert met dendrieten met behulp van chemische signalen (neurotransmitters) bij een synaps. Een synaps is een connectie van een klein beetje ruimte tussen twee neuronen. Er loopt door de synapsen een elektrische spanning (actiepotentiaal) via de axon. Als deze hoog genoeg is worden de neurotransmitters overgedragen vanuit de axon. De axon is hier pre-synaptisch (zie figuur 2.5 op blz. 27). Deze neurotransmitters binden zich aan de synaps en creëren een synaptisch potentiaal om zo het signaal aan de post-synaptische ontvanger te geven. Dit kan prikkelend of remmend werken en dus mogelijk voor een kettingreactie zorgen. Neuronen met een complementair profiel zitten vaak in groepen bij elkaar waardoor er functionele specialisaties in het brein ontstaan. Dus: dendrieten zorgt voor het ontvangen van signalen, en de axon voor het uitzenden hiervan. Het meten van reacties van het lichaam Het perifere zenuwsysteem van de mens is te verdelen in twee systemen. Het autonome systeem en het somatische systeem. Het somatische systeem coördineert spieractiviteit (vrijwillig en/of bewust) terwijl het autonome systeem de lichaamsfuncties zoals hartslag onderhoud (onvrijwillig en/of onbewust). Het autonome systeem is verder op te splitsen in twee divisies. Het sympathetische systeem (bij beweging) en het parasympathetische systeem (bij rusten). Sommige metingen meten het perifere zenuwsysteem. The skin conductance respone (SCR) – huidgeleidingsrespons Een vorm van meten is het meten van de kleine veranderingen in geleidingsvermogen als een resultaat van licht zweten. Bij SCR wordt er een een zwakke elektrische spanning op de huid geplaatst. Deze geleid makkelijker bij zweten. Dit zweten ontstaat bij reacties op emotionele stimuli. Electromyography (EMG) – elektromyografie Dit meet spieractiviteit in het gezicht (emotionele expressies in reactie op expressies in anderen) door actiepotentialen te meten. Het kan enkel de som van alles meten, en geen individuele potentialen. Er is een baseline meting nodig omdat spieractiviteit fluctueert. Het meet ook de schrikreactie in oogknipperen die gestart wordt door een plots geluid die verder wordt beïnvloed door de emotionele staat van de participant. Voordelen van het meten van lichaamsreacties: lichaamsreacties zijn er ook als de persoon er niet van bewust is; makkelijk te meten en te analyseren. Nadelen van het meten van lichaamsreacties: het is niet eenvoudig lichaamsreacties aan het brein en cognitie te koppelen. Electrophysiological methods – elektrofysiologische methoden Hieronder valt het direct meten van neuronen (single-cell recording). Alle methodes worden hieronder beschreven. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Single-cell recording – Het meten van één cel Dit is mogelijk door één elektrode in één axon te implanteren (intercellulair opnemen) of buiten het membraan (extracellulair opnemen). Er wordt dan geteld hoe vaak een actiepotentiaal is geproduceerd in respons op een bepaalde stimulus. Deze methode is invasief en wordt dus vaak op dieren getest (wegens hersenchirurgie). Momenteel is het nog niet mogelijke non-infasief één neuron te meten. Wel lukt het om 100 tegelijk te meten (multi-cell recording). Uit onderzoek bij mensen blijkt dat een neuron zich specialiseert in bijvoorbeeld een specifiek gezicht, maar niet enkel dat (zie blz. 33). Rate coding: de hoeveelheid keren dat een neuron vuurt door bepaalde informatie. Temporal coding: Hoe synchroon neuronen vuren bij een bepaalde stimulus. Voordelen van single-cell recording: de meting is direct gerelateerd aan neurale activiteit; excellente resolutie. Nadelen van single-cell recording: het is invasief; het meet niet het volledige brein. Electroencephalography (EEG) Dit meet elektrische signalen gegenereerd door het brein via elektrodes die op de scalp zijn geplaatst. Het is ongevaarlijk en niet invasief. Er moet wel een hele populatie aan neuronen in synchroon actief zijn en ze moeten parallel uitgelijnd zijn zodat het gemeten kan worden. Bij de hersenschors is dit het geval maar de thalamus kan niet gemeten worden (te diep). Om met EEG te meten vergelijk je de voltage tussen twee gebieden. Het referentiepunt is vaak het mastoid bot achter de oren of het gemiddelde van alle elektroden. Het is met EEG niet makkelijk te zien waar de signalen vandaan komen. Het EEG signaal is te lezen in golven (zie blz. 35). Event-Related Potentials (ERPs) – voorval-gerelateerde potentiëlen EEG wordt het meest gebruikt om te zien of stimuli en cognitieve taken een verandering in de golven aanbrengen. Dit zijn ERPs. Er zijn veel metingen nodig om de fluctuerende golven die niet met de taak te maken hebben eruit te filteren. Er is in de golven af te lezen wanneer iets wordt herkend voordat de persoon zelf zich hiervan bewust is. Voordelen van ERPs: Excellente temporele resolutie; direct meten van neurale activiteit Nadelen van ERPs: Slechte ruimtelijke resolutie; sommige delen van het brein zijn onmogelijk te onderzoeken (te diep). Magnetoencephalography (MEG) Alle elektrische spanningen hebben een magnetisch veld. Zo ook bij hersenen. MEG is zo vergelijkbaar met EEG. Er zijn enkele verschillen. MEG is beter qua ruimtelijke resolutie en het heeft net als de EEG een excellente temporele resolutie. Echter is de techniek erg duur en naast extreme koeling is er een magnetisch afgeschermde ruimte nodig. Voordelen van MEG: excellente resoluties. Nadelen van MEG: niet even sensitief over het volledige brein; erg duur. The organization and structure of the brain – De organisatie en structuur van het brein Neuronen zijn georganiseerd in witte materie en grijze materie. Grijze materie bestaat uit de cellichamen van neuronen en witte materie uit axonen en ondersteuningscellen (glia: vormen myeline en repareren weefsel). De hersenschors bestaat uit grijze materie. Hieronder ligt de witte materie. Ook het centrum van het brein bestaat uit grijze materie. Er zijn termen om aan te wijzen waar in het brein iets bevindt (belangrijk!): Anterior (anterieur) / rostral: voorin het brein Posterior (posterieur) / caudal: achterin het brein Superior (superieur) / dorsal: bovenin het brein Inferior (inferieur) / ventral: onderin het brein Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Lateraal: buitenkant van het brein. Hieronder vallen de 4 kwabben (frontale, pariëtale, occipitale en de temporale. Zie blz 38). Mediaal: binnenkant (centraal) van het brein De hersenschors is verdeeld in twee hemisferen. De hersenschors heeft een reliëf. Gyri is wat uitsteekt, en sulci zijn de inclinaties. Onder de eerdergenoemde witte laag heb je nog de subcortex (centrum grijze materie). De subcortex is te verdelen in meerdere systemen waaronder de basale ganglia, het limbische systeem en de diencephalon: Basale ganglia: een grote ronde masse die in elke hemisfeer ligt (ofwel bilateraal). Bestaat uit nuclei die verbonden zijn met o.a. de thalamus en de prefrontale cortex. Limbische systeem: belangrijk voor het relateren van het organisme tot zijn omgeving gebaseerd op de situatie waar het zich in bevind (amygdala; hippocampus). Diencephalon: twee structuren die hier deel van zijn zijn de thalamus en de hypothalamus. De thalamus bestaat uit twee eivormige massa's in het centrum van het brein. Het is het punt van heruitzending omtrent zintuigen. De hypothalamus ligt onder de thalamus en bestaat uit nuclei gespecialiseerd in functies omtrent het lichaam. Bv lichaamstemperatuur en seksuele activiteit. Zie blz. 39 voor een overzicht van de onderdelen van het brein en blz. 40 voor de plaatsing. Functional imaging: hymodynamic measures Methodes als PET en fMRI meten de dynamische fysiologische veranderingen in het brein geassocieerd met gedachtepatronen en gedrag. Het meet niet de neuronen maar de consequentie van neurale activiteit: bloedstroom en zuurstof hierin (hemodynamische methoden). Het brein is bij deze methode verdeelt in drie-dimensionale pixels van 3x3 mm genaamd voxels. De voxels kunnen kleiner gemaakt worden door grotere magneten. De activiteit in deze voxels wordt geëvalueerd en zo worden conclusies genomen. Basic physiology underpinning functional imaging – basis fysiologie onderbouwt FI Ons brein gebruikt 20% van de opgenomen zuurstof. Als de neuronen actiever zijn is er meer zuurstof nodig. Alles is constant zuurstof op aan het nemen, anders zou het afsterven. Activiteit is dus enkel te zien in vergelijking met de rest van het brein. Bij fMRI kijken we naar een signaal wat beïnvloed wordt door de hoeveelheid deoxyhemoglobine in het bloed in verschillende gedeeltes van het brein. Dit heet de BOLD response (Blood Oxygen-Level Dependent). Dit signaal wordt gereduceerd als neuronen zuurstof consumeren en oxyhemoglobine omzetten in deoxyhemoglobine en zo paramagnetische eigenschappen aan het bloed geven. Dit zorgt voor een meetbare distorsie. Wat we meten heet de ‘hemodynamic response function (HRF)’. Dit heeft drie fasen: 1. Initiële dip. Het signaal dipt doordat de neuronen meer zuurstof consumeren. 2. Overcompensatie: door de verhoogde hoeveelheid gebruikte zuurstof komt er meer bloed naar het gebied. Meer dan initieel werd geconsumeerd. Deze stap is wat fMRI meet. 3. Onderschrijding: de consumptie dipt en wordt daarna weer normaal. FMRI heeft PET vrijwel volledig overgenomen wegens de betere resolutie en dat het geen radioactiviteit gebruikt (PET was invasief). Constraints on experimental design – beperkingen bij experimenteel design Er hoeft niet gewacht te worden tot een HRF wegtrekt. Ze kunnen stapelen (zie figuur 2.20 op blz. 44). De onderzoeken van fMRI kunnen geclassificeerd worden onder twee designs: Event-related design: alle onderzoeken (trials) worden willekeurig verdeeld bij het stimuleren maar worden bij de analyse apart behandeld. Block design: alle onderzoeken (trials) die bij elkaar horen worden in één groep gezet. Het verschil bij het willekeurig presenteren van de stimuli (event-related) is dat de proefpersoon de plaatjes niet kan anticiperen. Een block design heeft echter meer statistische kracht omdat het makkelijker kleine verschillen oppakt (zie figuur 2.21 op blz 45 voor een overzicht). Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Wat het meest belangrijk is in experimenteel design is het bedenken van een controleconditie. Er zijn namelijk veel variabelen. Als iemand voor een keuze op een knop moet drukken zullen veel neuronen vuren. Als je de keuze in de controlegroep weghaalt zie je niet alleen de invloed van géén keuze hebben, maar je ziet ook dat het volledige motorische gedeelte niet vuurt. Daarnaast raken mensen afgeleid als ze passief moeten zijn waardoor andere neuronen ook weer actief worden. Analysis of fMRI data – Het analyseren van fMRI data De eerste stap is bedenken of er een groot genoeg verschil is gezien tussen het experiment en de controle. Dit wordt voor elke voxel gedaan. Hierna kan elke voxel gekleurd worden gebaseerd op zijn significantie in het experiment (je hebt mogelijk plaatjes gezien met roodgekleurde gedeeltes). Pre-processing: vier stappen voordat je statistisch zal kunnen analyseren. 1: Link de breinplaatjes aan de timing van de presentatie van de stimulus. 2: Maak een correctie voor de beweging van het hoofd. 3: stereotactische normalisatie ofwel de procedure van het in kaart brengen van de voxels op een standaardbrein. Dit wordt gedaan omdat de vorm van hersenen bij iedereen verschilt. Het standaardbrein is vaak de MNI template die gebaseerd is op een gemiddelde van 305 breinen. Zo kan je hersenen vergelijken. Een andere template die wordt gebruikt voor het rapporteren van data in tijdschriften is de Talarairach coordinates. 4: afvlakken (smoothing). De ingekleurde voxels geven hun buren een lichte kleur (zie 2.22 op blz 47). Dit wordt gedaan om ruis bij meerdere breinen te verlagen. Bij één individu hoeft dit niet gedaan te worden. Na dit proces kan je statistisch gaan testen. Aangezien het brein is verdeeld onder tienduizenden voxels is de kans groot dat er veel errors worden gemaakt (p <0.5, dus grote kans dat er duizenden voxels ‘by chance’ significant zijn). Er is echter een mathematisch model ontwikkeld genaamd de random field theory. Dit genereert een statistische drempel genaamd de familywise error (FWE). De drempel is gerelateerd aan de hoeveelheid positieve statistische testen die worden gebruikt. Een andere methode is het overwegen van de hoeveelheid positieve resultaten die zijn binnengekomen. Genaamd de false discovery rate (FDR). De FWE neemt enkel de hoeveelheid tests in acht, maar de FDR kijkt ook naar of dit positief of negatief was. Network analyses in fMRI De meeste fMRI studies kijken naar functionele specialisatie. Oftewel of een gebied in het brein enkel reageert op bepaalde stimuli. Hiernaast heb je ook functionele integratie: hoe bepaalde gebieden met elkaar communiceren (gebaseerd op de BOLD signalen). Wegens enkel de BOLD signalen weten we niets over de structurele connectiviteit. Voor het kijken naar functionele integratie hoeft de participant geen taken uit te voeren tijdens de scan. Zo’n protocol heet dan een resting state paradigm. Dit wordt met correlaties gedaan, dus er kan niet worden gezien van welke kant een connectie komt. Er is constant ruis in het brein maar de hoeveelheid ruis verraad wat met elkaar in connectie is. Default mode network: de ruis in de hersenen tijdens interne gedachten zonder enige taken. Het lijkt dan actiever te zijn. Er is een verschil in hoe dit netwerk werkt bij mensen met schizofrenie en autisme. Voordelen van fMRI: zeer goede ruimtelijke resolutie; veilig en niet invasief. Nadelen van fMRI: Slechte temporele resolutie; niet een directe meting van neurale activiteit. Een fMRI is natuurlijk magnetisch. Alles van metaal mag niet in de ruimte met de fMRI komen. Lesion methods and brain stimulation – laesie methoden en breinstimulatie Er zijn ook methodes die het functioneren van de hersenen manipuleren om een verschil te meten. Deze methoden zijn daarom handig voor het ontdekken van causale relaties tussen de hersenen en gedrag. Het kan chemisch en elektromagnetisch. Voorbeelden zijn transcranial magnetic stimulation (TMS) en transcranial direct current stimulation (tDCS). Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Neuropsychology: the effects of naturally occurring lesions in humans – Neuropsychologie: de effecten van natuurlijk voorkomende laesie in mensen. Als je het abnormale bestudeerd kom je er ook achter inzichten omtrent het normale functioneren. Het onderzoeken van de gevolgen van hersenschade vallen onder de stroming neuropsychologie. Hersenschade kan je op de volgende manieren oplopen: 1. Beroertes of cerebrovasculaire ongelukken. Er komt te weinig bloed bij het brein waardoor neuronen afsterven. De ouder je bent de groter de kans. 2. Traumatische ongelukken waarin de hersenen worden beschadigd (bv verkeersongeluk). 3. Tumoren. Door de druk op de neuronen sterven ze mogelijk af. 4. Neurochirurgie tegen bijvoorbeeld ernstige epilepsie zal een gedeelte van de hersenen uitschakelen. 5. Infecties schakelen mogelijk specifieke cellen uit. 6. Neurodegeneratie zoals dementie. Bij neuropsychologie kan je de laesie natuurlijk niet beïnvloeden. Het is daarom de onafhankelijke variabele. Het gedrag is hier de afhankelijke variabele. Bij fMRI is dit andersom (zie 2.23 op blz 50). We komen hier terug op regionale specialisatie (gebieden van de hersenen specialiseren in iets specifieks). Schade bij één gebied zal sommige maar niet alle cognitieve functies aantasten. Dissociaties: het verschil tussen werkende en beschadigde capaciteiten. Dubbele dissociaties: een complementair profiel bij meerdere patiënten tussen werkende en beschadigde capaciteiten. Uit onderzoek blijkt dat schade bij bepaalde gebieden bij kinderen tot andere gevolgen kan leiden dan bij volwassenen. Dit omdat het brein nog kan compenseren voor de verloren gebieden als het kind nog groeit. Er is nog niet bekend ‘hoe’ de functies na deze verplaatsing worden uitgevoerd, en of er dus een verschil is. Voordelen van menselijke neuropsychologie: het analyseren van laesie zorgt voor gevolgtrekkingen omtrent brein-gedrag causaliteit. Nadelen van menselijke neuropsychologie: er is geen experimentele controle over laesies. Experimentally induced lesions in animal models - Experimenteel afgeleide laesies in dieren Bij dieren hebben we de mogelijkheid specifieke gedeelten van de hersenen uit te schakelen via chirurgie. Ze kunnen functioneren als hun eigen controlegroep (vóór en na chirurgie) en als alternatief kan je andere dieren ook chirurgie geven maar geen laesie of een laesie in een ongerelateerd gebied. Mogelijkheden tot het geven van een laesie zijn: 1. Aspiratie. Met een zuigapparaat wordt er schade aangebracht. Deze methode beschadigd grijze en witte materie. 2. Doorsnijding. Het snijden in witte materie. bv het splitsen van de corpus callosum. 3. Neurochemische laesies. Bepaalde chemicaliën worden door neurotransmitters opgenomen. Deze kunnen specifieke cellen of neuronen uitschakelen. 4. Omkeerbare laesies. Bepaalde chemische middelen (of magneten) kunnen tijdelijk neurale activiteit verminderen. In veel landen (inclusief EU) zijn neuropsychologische onderzoeken bij ‘great apes’ verboden. Om deze reden wordt vaak de makaak gebruikt. Voordelen van neuropsychologie bij dieren: de methoden zorgen voor mogelijkheid tot gevolgtrekkingen omtrent brein-gedrag causaliteit; precisie is mogelijk door geselecteerde laesies. Nadelen van neuropsychologie bij dieren: het gedrag van dieren is enigszins beperkt in vergelijking met mensen; er zijn bedenkingen omtrent dierenwelzijn. Transcranial magnetic stimulation (TMS) - transcraniële magnetische stimulatie Er wordt al lang geprobeerd om de hersenen met magnetisme of elektriciteit te stimuleren. Aangezien de scalp elektriciteit voor een groot gedeelte blokkeert is het beter als invasieve techniek Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen tijdens chirurgie. Magneten hebben niet dit probleem, maar ze zijn technisch gezien moeilijk te maken. De effecten van TMS zijn klein. Vaak is er enkel in reactietijd een verschil te zien. Je hebt wel dat als je de spoel op de rechter visuele cortex zet je links fosfenen kan zien. Neuronen reageren op de spoel wegens elektrische spanning. Dit kan ervoor zorgen dat de functie van de neuronen wordt onderbroken. Bij cognitieve psychologie wordt er onderzocht of je twee taken tegelijk kan doen. Bijvoorbeeld in andere ritmes tikken met je voeten en armen is lastig, maar een ritme tikken terwijl je praat kan makkelijk. In het eerste geval worden er dus neurale mechanismes gedeeld. Dezelfde logica wordt bij TMS gebruikt. Als door TMS een gebied wordt uitgeschakeld en je hebt moeite met een taak blijkt er een correlatie. Voordelen van TMS: kan gebruikt worden om de timing van cognitie en de locatie van de cognitie te onderzoeken; deze virtuele laesie kan verplaatst worden. Nadelen van TMS: Kan alleen maar bepaalde gebieden stimuleren; moeilijk te voorspellen wat het zou doen bij gebieden waar je niet bij kan; single-pulse TMS is veilig maar repetitief heeft een kleine kans te leiden tot een toeval. Transcranial direct current stimulation (tDCS) - Transcraniële gelijkstroomstimulatie Bij deze methode wordt er 10 minuten hele zwakke gelijkstroom door twee elektrodes gejaagd (positief naar negatief, ofwel kathode naar anode). Na 10 minuten stimulatie worden cognitieve taken uitgevoerd. Cathodal tDCS: positieve stroom die zorgt voor een ontwrichting in prestaties. Beïnvloed het glutamaatsysteem (deze neurotransmitter is prikkelend). Anodal tDCS: negatieve stroom verbeterd vaak de prestaties. Beïnvloed het GABA systeem (deze neurotransmitter is remmend). Voordelen van tDCS: kan prestaties zowel verbeteren als verslechten. Nadelen van tDCS: lage ruimtelijke resolutie en slechte temporele resolutie. A genetics primer for the uninitiated - een korte introductie tot genetica voor de onvoorbereide In elke cel zit DNA. DNA bestaat uit code. Delen van deze code worden genen genoemd. De code produceert proteïnen die als neurotransmitters, hormonen, enzymen, ionkanalen en receptoren kunnen functioneren. De genetische code is georganiseerd in 23 paren chromosomen. Van elk paar komt één chromosoom van de moeder en de ander van de vader. Genen kunnen in verschillende vormen voorkomen, allelen genoemd. De set aan allelen die de mens heeft is hun genotype en de eigenschappen die hieruit voortkomen zijn het fenotype. Genen zorgen voor het verschil tussen mensen. Door de hoeveelheid verschillende genen ontstaat er een normaaldistributie in bijvoorbeeld lengte en IQ. Bepaalde genen worden pas later actief (2e geslachtskenmerken). Epigenetica: dat de expressie van genen worden beïnvloed door hun omgeving (bv minder zorg in kinderjaren leidt tot depressie in latere jaren). Measuring biological individual differences - Het meten van biologische individuele verschillen Verschillen in sociaal functioneren reflecteren een complexe interactie tussen biologische verschillen en verschillen in de omgeving. Genetic differences - Genetische verschillen De genetische verschillen in mensen zijn er vaak door structurele verschillen in de code i.p.v. verschillen in hoe de genen zich uiten (epigenetica). Momenteel moeten epigenetische markers in lab-context onderzocht worden. De laatste jaren is er weinig proces geboekt wegens te weinig materiaal (brain-tissue). Daarnaast is het vaak dat wat makkelijk in DNA te onderzoeken is gerelateerd aan neuronen waar lastig toegang tot te krijgen is. Vandaar gebruiken we vaak dieren. Voor DNA-onderzoek gebruiken we vaak een katoenen zwabber die we langs de binnenkant van de wang halen. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Genotype-eerst aanpak: een vorm van analyseren waar we verschillende genotypes gebruiken om verschillen in fenotypes te onderzoeken. Fenotype-eerst aanpak: we nemen een karaktertrek zoals empathie en bepalen dan hoeveel een genoom invloed heeft op de variatie van de karaktertrek. Een mogelijkheid onder de ‘fenotype-eerst aanpak’ is de genome-wide association study (GWAS). Je hebt duizenden participanten nodig. Er zijn kleine verschillen in het genoom genaamd SNPs. Er wordt gezocht naar een correlatie tussen de prevalentie van bepaalde SNPs en bijvoorbeeld autisme. Hieruit blijkt dat bepaalde SNPs vaak terugkomen bij mensen met autisme. Voordelen van genetica meten: je kan met genotype of fenotype beginnen; als genen eenmaal zijn ontdekt is het mogelijk bepaald gedrag enigszins de verklaren. Nadelen van genetica meten: onwaarschijnlijk dat er een simpele een-op-een relatie is tussen genen en gedrag; epigenetische verschillen zijn niet makkelijk bij mensen te bestuderen. Neuroendocrine differences - neuro-endocriene verschillen Hormonen zijn ‘berichtmoleculen’ die in het bloed worden gelaten via neuronen of door klieren. Het bericht wat ze versturen verschilt met de receptor die het hormoon opneemt. Er kunnen dus meerdere berichten zijn. Er zijn langdurige hormonen die helpen met organisatie zoals 2e geslachtskenmerken (deze langdurige neuro-endocriene verschillen zijn lastig experimenteel te meten) en kortdurende activerende hormonen. Deze zijn makkelijker te onderzoeken. Veel onderzochte hormonen zijn: 1. Cortisol 2. Testosteron 3. Oxytocine en vasopressine. Deze moeten via een bloedmonster. De meeste hormonen volgen een circadiaans ritme. Oftewel ze pieken in de ochtend en verlagen in concentratie door de dag heen. Ook menstruatie is van belang voor schommelingen in hormoonconcentraties. Het is met deze methode mogelijk verschillen in hormonen na taken te meten. Ook is het mogelijk hormonen toe te dienen om te kijken wat voor invloed het heeft op gedrag. Voordelen van neuro-endocriene verschillen: correlationele aanpak kan ook aangepast worden om causatie te meten (via het toedienen van hormonen); effecten van hormonen zijn goed in kaart gebracht via dieronderzoek. Nadelen van neuro-endocriene verschillen: verschillen in hormoonconcentraties in het bloed of speeksel reflecteert mogelijk niet de concentratie in het brein; hormoonconcentraties schommelen veel wegens het circadiaans ritme en menstruatie. Differences in brain structure measured with MRI - verschillen in breinstructuur gemeten met MRI Mogelijk hebben verschillen in de structuur van het brein implicaties voor verschillen in sociale cognitie. Twee methoden om dit te onderzoeken zijn voxel-based morphometry (VBM) en diffusion tensor imaging (DTI). Voxel-based morphometry spot verschillen tussen grijze en witte materie. Het verdeelt de hersenen in voxels en de concentratie van witte of grijze materie wordt berekend. Er kan dan worden gekeken of bijvoorbeeld het leren van een nieuwe taal zou zorgen voor meer grijze massa en in welk gebied. Je kan niet concluderen of er sprake is van causatie zonder een voormeting, en dat is vaak een nadeel aan MRI. Deze methode kan witte materie zien door watermoleculen te detecteren. Deze kunnen niet de axonen uit. Deze meting heet ook wel fractionele anisotropie wat resulteert in de graad van coherentie in witte materie. Diffusion tensor imaging meet bij de witte materie de connectiviteit tussen gebieden. Voordelen van VBM en DTI: kan het volledige brein evalueren; MRI is vaak beschikbaar. Nadelen van VBM en DTI: het is correlatief en het is dus lastig te zien wat de oorzaak en wat het effect is. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen H 3 Evolutionary origins of social intelligence and culture - Evolutionaire oorsprongen van sociale intelligentie en cultuur Ondanks maar 1.6% verschil in DNA met chimpansees zijn wij Homo Sapiens zo veel verder rond techniek en cultuur. Het verschil is sociale intelligentie: de mogelijkheid om complexe sociale interacties te begrijpen. Sociaal leren bijvoorbeeld. Wij leren snel dingen te doen die andere mensen doen. Cultuur: een set aan waarden, vaardigheden, artefacten en overtuigingen bij een groep individuen. Cultuur wordt gedeeld binnen een groep door sociaal leren (overdracht van vaardigheden). De verschillen binnen culturen zijn niet genetisch maar meer door omgevingsfactoren. De overeenkomsten komen echter wel uit biologie en evolutie. Wij geven kennis door via cultuur. The social intelligence hypothesis - De sociale intelligentie hypothese De sociale intelligente hypothese beargumenteerd dat we door evolutie sociaal slimmer zijn, en via de sociale intelligentie ook via evolutie in non-sociale gebieden slimmer zijn geworden (dit heet ook wel de social brain hypothesis en de machiavellian intelligence hypothesis). Deze hypothese (wat sociale intelligentie is) kan op 3 verschillende manieren worden geïnterpreteerd. 1. Intelligentie is gemanifesteerd in sociaal leven. Deze interpretatie stelt dat intelligentie ook probleemoplossing in het sociale leven mee moet rekenen. 2. Een complexe samenleving selecteert verbeterde intelligentie. Hier wordt gesteld dat probleemoplossing in het sociale leven meer veeleisend is, en de complexer de samenleving de meer intelligentie er wordt vereist. 3. Een complexe samenleving selecteert de specifieke karakteristieken van intelligentie. Sociale druk zou niet enkel de hoeveelheid maar ook de type intelligentie selecteren. Een mechanisme zoals imitatie bijvoorbeeld. Social intelligence and brain size in primates - Sociale intelligentie en hersengrootte in primaten Er wordt afgevraagd of er een link is tussen hersengrootte en sociale intelligentie. Dit is lastig want er zijn meerdere manieren om sociale intelligentie te definiëren (zie boven). Daarnaast is het lastig een aap in zijn sociale omgeving te meten en afsluitend gaat deze aanpak ervan uit dat er een correlatie is tussen hersengrootte en generale intelligentie. Uit studies blijkt een sterke correlatie tussen sociale intelligentie en hersengrootte. Er blijkt ook een correlatie tussen de hersengrootte en de grootte van de sociale groep van het individu. Bij mensen is dit vaak een groep van 150 actieve relaties. Bij deceptie, innovatie en gereedschapsgebruik blijkt er ook een correlatie. Innovatie is echter nonsociaal en de theorie dat hersenen via sociale intelligentie zijn doorgegroeid kloppen dus niet. Mensen doen er erg lang over om volwassen te worden. Dit geeft veel tijd om te leren maar ze zijn ook langer afhankelijk. Je ziet hier een combinatie van nature (genen) en nurture (omgeving). Social intelligence and brain size in non-primates - Sociale intelligentie en hersengrootte in nonprimaten Als bij deze dieren die minder met ons in DNA correleren een correlatie in hersengrootte en sociale intelligentie wordt gevonden zou er bewijs zijn van convergente evolutie: dezelfde evolutionaire selectie creëert dezelfde uitkomsten wat voor soort dan ook. Wat lastig is met dit onderzoek is dat de dieren mogelijk andere resultaten laten zien als ze niet in de groep blijven (separeren voor onderzoek). Er is soms een wanverhouding in hersengrootte en sociale intelligentie. Hyena's en vleermuizen zijn sociaal slimmer dan zou worden verwacht. De reden is dat hersenen qua energie duur zijn (mensen hebben hun dieet erop aangepast). De beperking bij de vleermuis is dat vliegen ook energie kost en dat het dieet door seizoenen lastig aan te passen is. Bij vogels is er geen relatie tussen groepsgrootte en hersengrootte, maar er is wel een link in hun paringssysteem. Grotere hersenen leiden tot monogamie en coöperatie. Ook bij kraaien zie je hoge Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen sociale intelligentie. Aangezien de laatste voorouder tussen primaten en vogels zeer lang geleden is wordt dit gezien als bewijs voor convergente evolutie. Language evolution and the social intelligence hypothesis - Taalevolutie en de sociale intelligentie hypothese Er zijn meerdere interessante parallellen tussen theorieën omtrent taalevolutie en de sociale intelligentie hypothese. Bijvoorbeeld ‘is taal ontstaan uit niet-specifieke veranderingen zoals hersengrootte?’. Er is mogelijk evolutionaire druk gezet op slimmer worden. Dit heeft geleid tot hersengrootte en daaruit taal. Taal ontstaat voor meer cohesie tussen groepen. Een andere theorie is dat taal is ontstaan door selectiedruk specifiek op taal i.p.v. dat het bijproduct is uit sociale groepsgrootte of hersengrootte. Taal is niet één ding maar heeft meerdere facetten. Er zijn twee grote aspecten. Larynx (orgaan voor geluidsproductie) en syntax (taalregels). Enkel mensen hebben een larynx die taal kan produceren. Deze heeft het nadeel dat we niet kunnen ademen en slikken tegelijk (er zijn dus opofferingskosten). Evaluation - Evaluatie De sociale intelligentie hypothese blijkt correct. Echter is onbekend wanneer wat is ontwikkeld. Wanneer begonnen we met sociaal leren en met misleiding en manipulatie? Human friendships in the cyber age - Vriendschappen met mensen in de cyber tijdperk Velen gebruiken Facebook en vrijwel iedereen heeft daar veel meer dan 150 vrienden. Dit is anders dan de 150 die eerder is genoemd. Niet iedereen is hier echt een ‘vriend’. Mogelijk gaat het om reputatie (zie hoeveel contacten ik heb). Een factor in hoe mensen hun vrienden rangschikken is hoe zij denken dat hun vrienden hen rangschikken. We hebben het dus meer over allianties, en dit kan vanuit die logica ook bij andere dieren onderzocht worden. Er blijkt een correlatie tussen de grootte van de amygdala en de hoeveelheid vrienden die men heeft. Ook bij de entorhinale cortex en de superieure temporale sulcus is deze correlatie het geval. Dit is natuurlijk geen causaal onderzoek dus er is niet bekend of er eerst facebookvrienden of hersenmassa was. Evolutionary origins of culture - evolutionaire oorsprong van cultuur Als je een kind van 10.000 jaar geleden nu dingen zou leren zou het net zo goed gaan als bij ieder ander. Niet de biologie maar de cultuur is ontwikkeld. Wij geven ideeën en vaardigheden over aan de volgende generatie. Deze ideeën noemen we memes. Culture in non-human species – cultuur in niet-menselijke soorten De culturen van dieren zijn minder complex, maar op sommige punten vergelijkbaar. In een onderzoek zijn er 2 groepen chimpansees. Uit beide wordt één individu een andere techniek geleerd om eten uit een apparaat te krijgen. Als de apen in de groep terugkomen nemen de groepen enkel de techniek van hun eigen groepsgenoot over. Er is dus een sociale norm. Er is een cultuurpiramide met 4 rangen. 1 is het meest doordringend en 4 het minst. 1: Het delen van sociale informatie (waar verstoppen we voedsel). Wordt tijdelijk gebruikt. 2: Tradities. Een kenmerkend gedragspatroon in twee of meer individuen in een sociale groep. 3: Cultuur zelf. Een collectie aan tradities. 4: Cumulatieve cultuur. Culturen waarin tradities veranderd en verbeterd worden (van steen naar staal). De meeste dieren komen niet verder dan rang 1 en geen enkel andere naast de mens rang 4. Prehistoric origins of human culture – prehistorische oorsprongen van de cultuur van de mens Biologische antropologie: het bestuderen van gedrags- en anatomische evolutie van de mens. Ook vanuit deze stroming wordt er gedacht dat er een connectie was tussen hersengrootte en het gebruik Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen van stenen gereedschappen (en niet tweevoetigheid). Na de vergroting in hersengrootte is de cultuur doorgegeven aan opvolgende generaties, wat leidt tot een prototaal en alzijdige verbeteringen. Social learning versus imitation – sociaal leren versus imitatie Dat er meerdere dieren zijn die sociaal kunnen leren betekent niet dat ze hiervoor dezelfde methodes hebben. Mensen nemen tradities over via taal, een unieke optie. Volgens sommigen zijn mensen de enige die kunnen imiteren: een type sociaal leren gebaseerd op het begrijpen van de doelen, intenties en de mentale staat van het individu. Andere technieken van sociaal leren zijn: – Het kopiëren van de actie zonder het doel te begrijpen (nabootsen). – Stimulusverbetering. Als een ander individu aandacht aan iets spendeert is er een grotere kans dat de waarnemer hier meer over leert. – Sociale besmetting. Het repeteren van aangeboren gedrag zoals gapen. Mensen imiteren soms niet dezelfde acties maar hetzelfde doel/resultaat. Kinderen drukken op een knop met hun hoofd als ze een filmpje zien van een volwassen die een knop met zijn hoofd indrukt. Echter als de handen van de volwassen zijn vastgebonden dan gebruiken de kinderen hun hand. Dit laat zien dat mensen een opzettelijke houding laten zien: de tendentie om te voorspellen wat de andere persoon wil. De chimpansee kan getraind worden om te imiteren (bij mensen is geen training nodig). Zij begrijpen hierbij ook het doel. Evaluation – Evaluatie Sociaal leren zorgt voor sneller aanpassen aan de omgeving dan evolutie en natuurlijke selectie. Material symbols: neuronal recycling and extended cognition – Materiële symbolen: het recyclen van neuronen en verlengde cognitie Schrift, nummersystemen en kunst zijn producten van cultuur. Een interessante vraag is hoe de hersenen dit soort informatie indelen. Waar in het brein zit een puur culturele uitvinding? Dit blijkt nog vrij generaal over de volledige planeet. De theorie is dat neurale gedeeltes oude functies van eerder in de evolutie hebben vervangen. Een gedeelte in de hersenen genaamd de visual word form area (VWFA) is een systeem voor het (h)erkennen van geschreven woorden, ook als de persoon het schrift niet kent. Dit gebied is mogelijk ontwikkeld vanuit het herkennen van bepaalde types objecten. We hebben ook een gebied voor numerieke cognitie. Apen blijken eenzelfde gebied te hebben. Cultural skills: tools and technology – Culturele vaardigheden: gereedschappen en technologie De symbolen zorgen ervoor dat we de beperkingen van ons werkgeheugen deels kunnen ontwijken. Gereedschappen zorgen ervoor dat we de beperkingen van ons eigen lichaam kunnen ontwijken (vliegen met een vliegtuig). Modifying the brain by using tools and technology – Het aanpassen van het brein door het gebruik van gereedschappen en technologie Receptieve veld: het gebied waarin een neurale reactie wordt uitgelokt. Bijvoorbeeld als je je hand door de lucht zwaait voel je dat door een neurale reactie. Sommige neuronen zijn multi-sensorisch en reageren op aanrakingen bij meerdere lichaamsdelen. Uit een onderzoek bleek dat apen gereedschap (een hark) kunnen interpreteren als een verlengstuk van hun arm (te zien in activiteit van de neuronen). Het brein past zich aan aan het gebruik van gereedschap. Het passief vasthouden van gereedschap zorgt niet voor de verandering bij de neuronen (behalve als iemand dit al lang gebruikt, zoals een staf voor slechtzienden). Mirror neurons, action understanding, and imitation – Spiegelneuronen, het begrijpen van acties, en imitatie Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Een van de mooiste ontdekkingen in de cognitieve neurowetenschap is het spiegelneuronen systeem. Dit zijn neuronen die reageren op het uitvoeren van een actie en het observeren van diezelfde actie. Het blijkt als intentiedetector te functioneren. De gebieden die de meeste spiegelneuronen laten zien: premotorische gebied; aanvullende motorische gebied; inferieure pariëtale kwab; inferieure frontale gyrus (zie de ligging in figuur 3.18 op blz. 93). Er is momenteel nog een debat over de functie van spiegelneuronen: – Associatief leren door consequenties van acties te associëren met observatie. – Het begrijpen van acties. – Om te voorspellen want consequenties van acties zijn (hoe een lichaamsdeel beweegt richting een doel). Why monkeys do not use tools – Waarom apen geen gereedschap gebruiken Er is één fatale fout in het verhaal rond spiegelneuronen en dat is dat ervan uitgegaan wordt dat apen deze ook hebben terwijl ze vrijwel geen gereedschappen gebruiken (chimpansees soms). Ook gebruiken apen minder imitatie. Sommige apen kunnen wel dit gebruik en imitatie leren (door intensieve training voor ongeveer 14 dagen). Het verschil tussen wel en niet gebruik is mogelijk het hebben van de connecties tussen de intraparietale sulcus en de temporo-pariëtale junctie. Door deze connectie kunnen we neurale mechanismes omtrent gereedschapsgebruik linken aan mechanismes omtrent sociale cognitie (theory of mind). Evaluation – Evaluatie Gereedschapsgebruik is een interessant voorbeeld van cultuur om de volgende redenen: – er zijn parallellen en verschillen tussen menselijk gereedschapsgebruik en dat in andere soorten. – Gereedschapsgebruik wordt onlangs begrepen in termen van neurowetenschap. Waardoor we genen via gedrag kunnen uitleggen. Spiegelneuronen zijn een belangrijk startpunt voor imitatie en de spreiding van gereedschap en technologie. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen H 11 Developmental social neuroscience - ontwikkelingssociale neurowetenschap Je brein is niet vanaf je geboorte hetzelfde. Door de omgeving veranderen de structuur en de functies. Cellen en paden in het brein groeien of sterven af. Dit is interessant voor het nature-nurture debat. Fylogenetische ontwikkeling: de ontwikkeling van een diersoort over een evolutionaire tijdschaal. Ontogenetische ontwikkeling: de ontwikkeling van een individu vanaf conceptie tot de dood. The nature and nurture of social cognition - De aard en opvoeding van sociale cognitie Gedragsgenetica: een werkveld waarin er bestudeerd wordt welk gedrag en cognitie geërfd wordt. Bijvoorbeeld via tweelingstudies en adoptiestudies. In geval van adoptie deelt een kind de omgeving maar niet de genen met zijn broer (als deze niet geadopteerd is). MZ tweeling: eeneiig. Deze tweelingen zijn genetisch identiek. DZ tweeling: twee-eiig. Delen 50% van de genen (zoals elke broer/zus). Als bijvoorbeeld IQ wordt gemeten en we zien een verschil tussen de MZ en de DZ tweelingen dan kan dat een indicatie zijn van genetische erfelijkheid. Zo ook met correlatie tussen tweelingen. Als Bij MZ de correlatie 1.00 is en bij DZ 0.50 is dan is de erfelijkheid 100%. Genen zijn één ding, maar omgeving is een ander. Omgeving kan je splitsen in twee soorten: unieke omgeving: omgevingsverschillen die anders zijn tussen tweelingen (bv vriendengroepen). Gedeelde omgeving: de omgeving waar beide kinderen deel van zijn (SES, opvoedstijl van de ouders). In het debat vraagt men zich af hoe genen en omgeving elkaar beïnvloeden. Er zijn drie scenario’s: – Epigenetische invloeden: al staat DNA normaal vast kan het door de omgeving veranderen. Als een kind wordt mishandeld heeft dat epigenetische gevolgen. – Genen-omgeving correlaties (rGE): genetische invloeden op welke omgevingen het individu opzoekt. De omgeving die door de ouders wordt gecreëerd is ook deels door genetische invloeden. – Genen X omgeving interacties (G x E): wanneer een combinatie van genen en omgeving zorgen voor een karaktertrek (schizofrenie gerelateerde symptomen door de combinatie van genen en het roken van cannabis tijdens de pubertijd). Building a brain – Een brein bouwen Het zenuwsysteem komt uit een set cellen die in een holle cilinder zitten, genaamd de neurale tube. Rond 5 weken na de conceptie vormt dit langzaamaan een brein. Bij de geboorte is het hoofd één vierde van de lengte van het kind (en 3/4e zo groot als die van een volwassen chimpansee). Tussen 4-12 maanden hebben we 150% meer synapsen dan volwassenen, en daarna valt het aantal weer naar normale hoeveelheden. Dit is wegens ‘fine-tuning’. De hoeveelheid zakt weer omdat er door de omgeving sommige connecties overtollig zijn. Social learning during infancy – Sociaal leren tijdens babytijd (0-18 maanden) 0-18 maanden omdat het kind hierna taal produceert. Hiervoor wordt de kindertijd gedomineerd tot interacties met ouders of andere zorgverleners waardoor ze de wereld leren kennen. Recognizing others – Anderen herkennen Bij de geboorte kan het kind voor het eerst zien. Maar vóór de geboorte kan het al horen. Het kind kent bij de geboorte de stem van zijn moeder. Binnen een uur na de geboorte herkent een kind al gezichten. Dit is getest door plaatjes te laten zien en te meten waar het kind het meeste interesse in heeft. Het heeft meer interesse in gezichten, maar herkent nog niet altijd de correcte inrichting hiervan (zie blz. 334, waar er delen van het gezicht verward zijn, bijvoorbeeld ogen onderaan). Na 2-3 dagen prefereert het kind zijn moeder over onbekenden wegens de geur en de haarstijl. Het kind hangt af van het kunnen linken van de stem van zijn moeder aan haar gezicht. Na 3 maanden prefereert het kind gezichten van zijn eigen ras en die van het geslacht van zijn primaire verzorger. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Na 7 maanden herkent het kind blij, boos en neutrale prosodie (geluid en ritme) en kan het de gezichtsexpressies hierbij herkennen. Het kind is beter in het herkennen van gezichtsexpressies van zijn moeder. Uit fMRI studies blijkt dat de gebieden die in de kindertijd worden gebruikt voor het herkennen van gezichten later worden gespecialiseerd voor taal. Volwassenen gebruiken een ander gedeelte voor gezichten (fusiform). Een gedeelte wat in de kindertijd nog niet is ontwikkeld. Dit gebied is bij volwassenen drie keer zo groot dan bij kinderen. Na 5 maanden kan een kind objecten vasthouden en manipuleren. Zo veranderen de interacties van dyadische interacties (interactie tussen mensen) naar triadische interacties (interactie tussen mensen en een object). Baby's kijken naar ogen die naar hen kijken. Als ogen niet naar hen kijken dan kijken ze minder vaak. Na 3 maanden zal een kind de blik kunnen volgen (als ik naar een speeltje kijk, volgt het kind mijn blik naar het speeltje) maar ze snappen pas waarom een blik gevolgd moet worden na 10 maanden (want daarvoor volgens ze ook het draaien van een hoofd met dichte ogen, wat ze na 10 maanden niet meer doen). Adapting the methods of cognitive neuroscience for infants and children – Het aanpassen van de methoden van cognitieve neurowetenschap voor baby’s en kinderen Methoden als fMRI en EEG worden voor kinderen gebruikt. Een voordeel van deze methoden is dat er nog geen verbale of motorische respons nodig is. Functional MRI and structural MRI Magnetic resonance imaging. Bij het vergelijken van de hersenen tussen leeftijden is het probleem dat elk gebied zich anders specialiseert later in het leven. Ook veranderd de structuur (andere proporties witte en grijze materie tot de volwassenheid). Tot 5 jaar groeien de hersenen en tot 7 jaar is de hemodynamische responsfunctie (aanvoer van bloed met zuurstof om neuronen te voeden tijdens het vuren) nog instabiel. Afsluitend liggen jonge kinderen niet vaak stil in de scanner wat het moeilijk maakt om het signaal betrouwbaar te maken. Near-infrared spectroscopy (NIRS) Een relatief nieuwe methode. Deze meet de hoeveelheid zuurstofrijk bloed (hemodynamische methode). Bij deze methode kan je meer bewegen zonder problemen (je kan op schoot van moeder blijven zitten). Het heeft echter slechtere ruimtelijke resolutie en het kan niet de volledige hersenen in kaart brengen. ERP/EEG Electroencephalografie. Bij deze methode ben je afhankelijk van de bereidwilligheid van het kind. Mogelijk tolereert het niet de elektrodes, de taak, of hoelang het duurt om te meten. Resultaten tussen mensen zijn vrij verschillend (zelfs als alle groepen de testen makkelijk vinden). Dit kan mogelijk door leeftijd gerelateerde cognitieve verschillen komen of non-cognitieve verschillen zoals schedeldikte, dichtheid van cellen of hoeveelheid myeline. TMS Transcranial magnetic stimulation. Wegens ethische normen en veiligheidsnormen wordt TMS niet voor kinderen gebruikt behalve als therapie (tegen bv depressie). Imitation, action understanding, and early communication – imitatie, het begrijpen van acties en vroege communicatie Daadwerkelijke imitatie (het reproduceren van de doelen en intenties van de ander) kunnen kinderen vanaf 14 maanden oud. Vanaf de geboorte kunnen ze al nabootsen (motorisch nadoen). Een kind heeft door dat het wordt nagebootst op de leeftijd van 3 maanden. Kinderen zijn ook vatbaar voor meehuilen als ze gehuil horen (minder als het een opname is van hun eigen gehuil). Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Weer het “controversiële” onderwerp: de spiegelneuronen. Een theorie is dat bepaalde visuele en motorische capaciteiten genetisch gestuurd zijn, maar dat de patronen van associatie tussen de visuele en de motorische domeinen een resultaat zijn van associatief leren door het zien van de eigen acties en door imitatie. Als commentaar wordt wel geleverd dat baby’s enkel nabootsen als de tong wordt uitgestoken (pruilen doen ze niet na). Associatief leren op 1 maand voorspeld hoe sterk een kind kan imiteren 8 maanden later. Communicatie met gebaren kan vóór de eerste gesproken woorden ontstaan. Als ze kunnen wijzen impliceert “kijk daarnaar” en daaruit valt te halen dat het kind begrijpt dat zien een route is tot het weten van dingen en dat verschillende zichten leidt tot andere kennis. Taalontwikkeling wordt vaak vanuit een cognitief perspectief bestudeerd maar er zijn natuurlijk ook sociale perspectieven. Taalontwikkeling heeft een directe connectie met sociale interacties. De kwaliteit van de relatie tussen de ouders en het kind en de gereedheid van het kind zijn cruciaal voor taalontwikkeling. Als de ouder het kind zijn attentie volgt leert het kind meer woorden van objecten. Als de ouder het kind leidt leert het meer sociale woorden. Wat ook blijkt is dat een kind beter Chinese fonemen kan discrimineren door sociale interactie met een Chinees persoon te hebben. Dit effect is er niet bij DVD of CD wat niet sociaal is. Mogelijk komt dit door de triadische interactie. Motherese: spraak van mensen tegen kinderen met verhoogde toon, lager tempo en andere intonatie. Formele term hiervoor is infant-directed speech. Jonge kinderen vinden dit fijner i.v.m. de blij klinkende prosodie. Evaluation - Evaluatie De mogelijkheden van de baby omtrent expressie en communicatie zijn gelimiteerd, maar het gebruikt veel sociale cues. Het herkent anderen en reageert op gezichten en stemmen en zelfs op attentie-georiënteerde cues zoals de oogblik. Het kind leert niet passief. The development of self-recognition and self-awareness - De ontwikkeling van zelfherkenning en zelfbewustzijn. Tussen 3 en 8 maanden herkent het kind zichzelf enigszins in de spiegel door te zien dat zijn bewegingen worden gespiegeld. Tussen 8 en 12 maanden herkent het kind zichzelf zeker door de bewegingen, maar ze herkennen zichzelf nog steeds niet in een niet-live video. Blijkbaar herkennen ze zichzelf dus nog niet volledig. Tussen 12 en 24 maanden hoeven de bewegingen niet synchroon te zijn om zichzelf te herkennen maar de ‘mark test’ (streep op voorhoofd) halen ze pas tussen 21 en 24 maanden. Bij ander onderzoek werden er kinderen van 3, 4 en 5 jaar gefilmd. Een keer 1 week en een keer 3 minuten geleden. Op beide filmpjes zie je een vlekje op het hoofd van het kind. Kinderen van 4 en 5 jaar vegen na het zien van het filmpje van 3 minuten geleden de vlek weg, maar niet bij die van een week geleden. Kinderen van 3 jaar vegen niet bij enig filmpje. Er wordt hieruit geïnterpreteerd dat kinderen van 3 het nog lastig vinden om te begrijpen dat zijzelf gekopieerd kunnen worden en dat er een verschil is tussen het verleden zelf en het zelf van het heden. Childhood amnesia: het is voor kinderen en volwassenen onmogelijk om dingen van de eerste jaren van hun leven te herinneren. The social brain in childhood: understanding self, understanding others - Het sociale brein in de kindertijd: het begrijpen van het zelf en het begrijpen van anderen. Sociale interacties worden met de leeftijd steeds complexer en meer divers. Het kind wordt sneller beïnvloed door leeftijdsgenoten en het kind past zich meer aan aan de cultuur van de omgeving. Developing a theory of mind - Het ontwikkelen van een theory of mind Het kind kan zich herkennen in anderen. Ze komen erachter dat ze dingen kunnen voelen door door anderen gezien te worden en zichzelf te voelen. Op de leeftijd van 18 maanden imiteren kinderen de Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen intenties van volwassenen door te volgen wat ze “zouden moeten doen” terwijl zij de “foutjes” overslaan (mama gebruikt een banaan als telefoon, maar ik weet dat ze een telefoon bedoelt). De false belief test: https://www.youtube.com/watch?v=8hLubgpY2_w vanaf 0:47. De ‘false belief test’ wordt pas behaald door 4-jarigen. Hoe kan het dat kinderen van 18 maanden dat niet al kunnen? Mogelijk omdat er een narratief in de test zit en dat de non-sociale cognitie wat achterligt. Zo is er ook de theorie dat het lastig is voor het kind om niet de eigen kennis te verraden (maar het ligt daar!) Als de false-belief test wordt geminimaliseerd (zie 11.17 op blz 346) kunnen 3 jarigen het nonverbaal goed beantwoorden (ze kijken naar het goede antwoord) maar verbaal maken ze dezelfde fout. Volwassenen met autisme geven het goede antwoord maar tonen niet hetzelfde kijkgedrag als de 3-jarigen. Development of empathy and pro-social behavior - Ontwikkeling van empathie en pro-sociaal gedrag Zoals eerder benoemd: kinderen van 18 maanden kopiëren acties/intenties (intentioneel en geen ‘foutjes’) en niet enkel bewegingen. Ze helpen ook de onderzoeker als die per ongeluk iets laat vallen maar niet als hij dat expres doet. Zonder externe beloningen zien ze het helpen zelf als een beloning. Kinderen helpen vaker als ze geen beloningen krijgen. In een onderzoek werd de hartslag van het kind gemeten terwijl er over een intercom een baby huilt. Er bleek bij kinderen die hun hartslag beter konden reguleren dat ze liever hielpen, terwijl kinderen die het niet goed konden reguleren de intercom liever uitzetten (dus meer irritatie en ontwijking dan willen helpen). Er is een ontwikkeling van empathie in 3 stages (zie 11.18 op blz 348): – Affectieve opwinding: vanaf de geboorte. Het ondersteunt hechting-gerelateerde gedragingen. Deel van dit proces zijn hersengebieden die emotioneel begrip ondersteunen (amygdala, ventrale striatum, orbitale frontale cortex en de hypothalamus). – Emotioneel begrip: ontwikkeld tijdens de vroege kindertijd tot de volwassenheid (dit betrekt ook het ontwikkelen van de laterale prefrontale cortex en diens connecties met de gebieden die affectieve opwinding ondersteunen). Door de jaren heen veranderd de activiteit in gebieden als de persoon ziet dat een ander expres pijn wordt gedaan. Bij jongere personen activeert dit de amygdala en de posterieure insula (meer affectieve opwinding), en bij oudere personen is er meer activiteit in de dorsolaterale prefrontale cortex (meer emotionele regulatie). – Emotieregulatie. Na 3 jaar kiezen kinderen met wie ze wel of niet willen spelen. Als er 4 poppen worden geïntroduceerd die familie, vrienden en vreemdelingen voordoen zullen ze 4 speeltjes eerlijk verdelen, maar als ze minder speeltjes hebben geven ze de vreemdeling niks. Er blijkt dus favoritisme. Role of the social environment: family, social group, and culture - De rol van de sociale omgeving: familie, de sociale groep, en cultuur Cultuur lijkt geen invloed te hebben op false-belief tests. Dit betekent niet dat de onderliggende neurale mechanismes hetzelfde zijn. Tussen families kan er wel een verschil zijn in hoe snel een kind al een false-belief test kan halen. Families die meer praten over gevoelens en gedachtes van anderen halen het eerder en detecteren de gevoelsstaten van anderen beter. Het hebben van een broer/zus heeft ook invloed. De sociale identiteit van een kind ontstaat als hij 7 is. Hiervoor benoemt het al interne staten (bv honger) maar bij deze leeftijd ook externe staten als verlegenheid of aardigheid. Een preferentie voor sekse, ras en leeftijd (sociale categorieën) ontstaat tussen 2.5 en 5 jaar. The adolescent brain - Het brein van een jongvolwassene Tijdens de adolescentie zijn er veel veranderingen in de hormonen en veel fysieke verschillen. Men gaat zich sociaal vergelijken en door deze verandering in sociale cognitie ontstaan er structurele en Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen functionele veranderingen. Structural changes in the adolescent brain - Veranderingen in de structuur van het adolescentenbrein Vooral de prefrontale cortex veranderd tijdens de adolescentie. De dichtheid van de witte materie vergroot constant gedurende de eerste 20 levensjaren (door myelinatie) waarvan de prefrontale cortex as laatste. Bij de grijze materie piekt de hoeveelheid rond 10 (meisjes) en 12 (jongens) jaar om daarna te dalen tot volwassen hoeveelheden (eerst posterieur, daarna anterieur). Tijdens adolescentie veranderen ook patronen in de receptoren, waardoor er meer dopamine input rond de frontale gebieden is (dopamine is het beloningssysteem). Hierdoor ontstaat er een dominantie in motivatie rond beloning boven straf. Deze disbalans gekoppeld met de achterstand in de prefrontale cortex zorgt voor meer risicogedrag. Het kan ook leiden tot meer zelfstandigheid (ik volg mijn eigen hart). Het strafsysteem zit vast aan de amygdala. Er blijkt er verkleinde reactie op stress in vergelijking met volwassenen. Gaining control over the social word - Controle krijgen over de sociale wereld Het nemen van risico's is niet hetzelfde als impulsiviteit (wat meer bij jonge kinderen speelt). Adolescenten zoeken meer spanning en sensatie. Er blijkt ook uit onderzoek dat er meer risico wordt genomen als er leeftijdsgenoten aanwezig zijn, dus er is een sociaal element. Consistent met de structurele verschillen in de adolescentie veranderen ook patronen van activiteit tijdens sociaal relevante taken. Bij volwassenen is tijdens gedachten-lees-scenarios (“stel dit gebeurt, wat doe je?”) de rechter superieure temporele sulcus meer actief, en bij adolescenten de mediale prefrontale cortex. Dit gebied heeft bij jongeren de algemene taak om zichzelf in relatie tot andere te representeren. Maar de superieure temporele sulcus van volwassenen werkt bij het kunnen representeren van mentale staten. De theory of mind lukt men veelal als ze 4 jaar zijn. Echter bij een meer complexe taak (dingen verplaatsen na commando’s van iemand die van een andere hoek kijkt, wat zorgt voor een ander perspectief) blijkt dat 14-17 jarigen hier nog moeite mee hebben terwijl 19+ dit prima doet. De theory of mind wordt dus nog geoptimaliseerd tijdens de adolescentie. Net als sociale interactie kunnen drugs het beloningssysteem in gang zetten. Daarnaast zorgt alcohol voor minder angst wat sociale interactie makkelijker maakt. Afsluitend blijkt seksueel gedrag stress te verminderen en het zelfbeeld te verbeteren. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen H 7 Interacting with others - interactie met anderen Er zijn twee soorten interacties: coöperatie en competitie. Coöperatie heeft het voordeel dat het de overlevingskans vergroot (jagen in een groep is makkelijker). Het is gebaseerd op vertrouwen, en dat maakt het complex (wie kan ik wanneer vertrouwen). Vaak ligt het aan de situatie en niet enkel eerdere kennis. Freeloaders/meerijders: mensen die de voordelen uit coöperatie halen maar niet bijdragen. Waarom we coöpereren: 1. Er is een intrinsiek verlangen om te helpen. Het voelt belonend. 2. Het heeft het voordeel van wederkerigheid (you scratch my back and I’ll scratch yours). 3. straf voor niet coöpereren. Altruïstische bestraffing: het heeft geen voordeel voor de straffer maar het kost wel tijd en moeite. 4. Een verlangen te conformeren. Altruism and helping behaviour - Altruïsme en hulpgedrag Evolutionary biological approaches - Evolutionaire biologische perspectieven Vanuit een evolutionair perspectief is de vraag hoe altruïsme helpt bij overlevingskans bij altruïsten. Redenen: – Voor het veiligstellen van onze genen helpen wij directe relaties (broer, oom etc.). – Wederkerig altruïsme (wij krijgen later hulp terug). – Seksuele selectie. Als je mensen helpt laat dat rijkdom en vrijgevigheid zien wat paringssucces vergroot. – Indirecte wederkerigheid waar iemand enkel individuen helpt waarvan de kans groot is dat die jou weer helpen. Kin selection - kin selectie Een theorie stelt dat de karaktertrek ‘hulpgedrag’ is wat is bewaard in natuurlijke selectie, niet de individuen. Als een individu zijn ‘kin’ helpt is de kans groter dat deze karaktertrek doorgegeven wordt en overleeft. Reciprocal altruism (direct reciprocity) = Wederkerig altruisme (directe wederkerigheid) Kin selectie geeft uitleg voor altruïsme richting niet gerelateerde individuen. Dus andere soorten altruïsme bestaan ook: een vleermuis is meer geneigd voedsel te delen als de andere vleermuis dit ook gedaan heeft. Waarom geen freeloader probleem? Uit een computersimulatie blijkt dat freeloaden inderdaad een volledige populatie over zou nemen (soort van survival of the fittest) wat ook blijkt uit het feit dat veel soorten eenzaam leven. Echter uit selectieve coöperatie blijkt de beste score te komen. Dit betekent dat je initieel vertrouwd dat de ander meewerkt. Als diegene aangeeft dat hij niet meewerkt dan werk jij ook niet mee totdat de ander dat wel wil. Er is dus vertrouwen en vergeven (weer helpen als de ander dat weer wil) zonder het risico tot misbruik. Sexual selection - seksuele selectie De aanwezigheid van een karaktertrek wordt voor gekeken bij het zoeken voor paringspartners. Om te winnen wordt de karaktertrek steeds meer uitgesproken (zoals de staart van een pauw). Bij mensen wordt er door altruïsme rijkdom en behulpzaamheid geuit en daar blijken vrouwen interesse in te hebben. Indirect reciprocity - indirecte wederkerigheid Dit impliceert mensen helpen waar je niet eerder mee hebt samengewerkt en waar je mogelijk nooit meer mee samenwerkt (waardoor je dus niks terugkrijgt). Er zijn twee situaties. – A helpt B, en C helpt daarna A. Dit komt door de reputatie (seksuele selectie). – A helpt B, en B helpt dan C. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Altruism in humans - Altruïsme in mensen Indirecte wederkerigheid is mogelijk enkel bij mensen een ding. Mensen schatten indirecte wederkerigheid in door taal en sociale normen. Waar wij ook anders in zijn is dat wij kunnen reflecteren en wij meer controle hebben over of we willen helpen of niet. Desondanks kan je onbewust de mens beïnvloeden. Bijvoorbeeld i.p.v. bloemen ogen op een donatiebakje zorgt voor meer geld, en als een collectant de gedragingen van de ander overneemt zonder dat die ander het doorheeft geeft diegene vaak meer geld. Omdat wij nooit bij altruïsme denken “ik doe het voor mijn genen” is er de theorie dat het komt door empathie. Men krijgt bij stressvolle situaties een hogere hartslag en emotionele besmetting (stress). In dit geval is de motivatie egoïstisch (eigen stress verminderen door te helpen). Empathie-altruïsme model: een model gebaseerd op het hierboven genoemde concept, maar dan meer met een focus op de ander (de motivatie tot helpen is volgens deze theorie gebaseerd op empathische bezorgdheid). Hierin is onderzocht of men egoïstische motieven hadden of dat ze altruïstisch waren. Empathische bezorgdheid was een goede voorspeller voor hulpgedrag. Uit een ander onderzoek bleek dat het beloningssysteem activeert bij een donatie, ook al zijn er kosten voor de gever. Wat ook blijkt is dat mensen die een grotere neurale respons hebben bij persoonlijke winst ook minder vrijgevig zijn. Parochiaal altruïsme: de voorkeur om je in-groep meer altruïstisch te behandelen dan de outgroup. Game theory and social decision-making - speltheorie en sociale besluitvorming Veel beslissingen beïnvloeden jezelf en anderen. Het zijn soms complexe ‘kosten-baten’ beslissingen met een effect op korte én lange termijn. Een laesie in het orbitofrontale gebied blijkt invloed te hebben op het aspect van de termijnen. De persoon maakt keuzes die voor hem positief is op de korte termijn, maar vergeet de lange termijn. Game theory: een mathematisch model dat het succes van de persoon maximaliseert, terwijl het de keuzes van anderen hierin meerekent (beste succes met de keuze van anderen in acht nemend). Dit heet de Nash-equilibrium. Neuro-economics: met behulp van neurale mechanismen leg deze stroming uit hoe individuen en groepen economische beslissingen maken (bv waarde aan keuzes binden, en wederkerigheid). Hieronder worden wat ‘spelletjes’ waarin sociale beslissingneming een element is besproken. The Prisoner’s Dilemma Het nadeel aan wederkerig altruïsme is dat het niet altijd de optimale strategie is (terughelpen kost je tijd/geld). Een voorbeeld hiervan is het prisoner’s dilemma. Uitbetalingsmatrix: een tabel met de opties van de gevangene (zie 7.9 op blz. 220.). Het dilemma is dat als beide spelers ‘uitbuiten’ wegens maximaal eigenbelang ze er meer onder verliezen dan als ze zouden samenwerken. In geval van één ronde gaat men vaak voor uitbuiten, maar in 20 rondes gaat men vaker voor samenwerken. Dit is wegens angst voor wraak en een gevoel van schuld. The ultimatum game Een speler krijgt een pot geld en heeft de keuze welke proportie hij aan een tweede speler wil geven. De tweede speler kan kiezen het aanbod te accepteren of het af te wijzen (dan krijgt niemand iets). Als er maar één keer gehandeld wordt is de twee speler geforceerd om enig aanbod te accepteren omdat hij anders niks heeft (Nash-equilibrium). Echter blijkt dat als het aanbod onder de 20% is de twee speler vaak afwijst. Deze ruilt hier dus monetaire waarde voor sociale waarde (straffen voor afwezigheid van eerlijkheid). In geval van meerdere aanbiedingen is de Nashequilibrium om hier niet de lage aanbiedingen aan te nemen om de toekomstige aanbiedingen te verhogen. Als een computer de aanbieding doet zijn ontvangers meer geneigd om de oneerlijke verdelingen te accepteren (dus het gaat inderdaad om het straffen dat men oneerlijke verdelingen door mensen niet aanneemt). Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Bij deze oefening is er activiteit in de bilaterale insula, de anterieure cingulate cortex, en de dorsolaterale prefrontale cortex. Insula: emotioneel signaal gerelateerd aan oneerlijkheid stuurt het gedrag (meer activiteit bij het ontvangen van oneerlijke aanbiedingen). Dorsolaterale prefrontale cortex: heeft een wijdere rol in besluitvorming en executieve functies. Is van belang voor het maken van de keuze maar niet voor het berekenen van eerlijkheid. Door TMS over het rechter gedeelte lijkt men meer oneerlijke aanbiedingen aan te nemen terwijl ze niet een ander oordeel hebben over wat wel of niet eerlijk is. The public goods game and trust game - Het publieke goederen spel en het vertrouwensspel Vier spelers krijgen 20 euro. Ze beslissen individueel hoeveel geld ze in een publieke pot doen en dat bedrag wordt daarna verdubbeld en weer eerlijk verdeeld over de spelers. Voorbeelden: 1. Niemand doet er iets in. Iedereen houdt de 20 euro. 2. Alle spelers doen alles in de pot. Alle spelers krijgen 40 euro terug. 3. drie spelers doen 10 euro, één speler doet 0 euro. Uit de pot wordt de 60 euro eerlijk verdeelt dus 3x 25 totaal en één van 35. Het dilemma is dus dat voor het collectief het het beste is om alles in de pot te doen, maar voor het individu het best is om er niks in te doen en mee te rijden (freeloading). Uit statistieken blijkt dat men zich vaak op elkaar afstemt, en dat 30% consistent meerijdt. Vertrouwensspel: er zijn twee spelers, een investeerder en een curator. De investeerder kan zijn 20 euro aan de curator geven en de curator verdubbelt het bedrag. Daarna heeft hij de keuze hoe dit bedrag te verdelen. In één potje is het voor de curator het beste om alles te houden. Investeerders geven vaak 50% van hun totaal, wat ze terugkrijgen heeft een grotere variantie. Allebei deze spellen hangen erg af van vertrouwen. Wij gaan uit van sociale normen (een basisgevoel wat goed/fout is “je zal niet stelen want je kan niet met de schuld om kunnen gaan”). Als men elkaar onconditioneel vertrouwd is er meer activiteit in de mediale prefrontale cortex dan bij conditioneel vertrouwen. Genetische verschillen in monoamine ocidase A zorgt voor minder vertrouwen bij mannen bij de publieke goederen. De invloed van genen wordt minder als men elkaar meer leert kennen. Vertrouwen is gebaseerd op reputatie rond coöperatie. Het aantal freeloaders kan worden verminderd worden door spelers de optie te geven voor een bedrag het dubbele bij een ander weg te halen (voor 1 euro 2 euro bij de ander). Zo kunnen de freeloaders gestraft worden. Coöperatie kan echter nog meer gevormd worden als er een beloningssysteem beschikbaar komt (voor 1 euro krijgt een ander 2 euro). Uit onderzoekt blijkt dat men initieel activiteit in het dorsale striatum heeft na het zien van een positieve uitkomst, en later in het spel terwijl de speler een positieve uitkomst participeert. De speler heeft de ander leren vertrouwen en verwacht positieve reacties. Cross-cultural perspectives on social norms of fairness - cross culturele perspectieven op sociale normen van eerlijkheid Over alle culturen blijkt dat men zoekt naar eerlijkheid in sociale interacties (altruïstisch delen en de mensen die deze norm niet respecteren straffen). Echter doet elke cultuur dit kwantitatief anders. De grootte van de gemeenschap heeft de meeste invloed op wat men eerlijk vindt (individu uit grote gemeenschap wil 50%, maar kleine gemeenschap wil maar 10%). Educatieniveau en relatieve rijkdom hebben geen invloed. Er is hieruit te concluderen dat indirecte wederkerigheid in een cultuur ook het gedrag in dit spel voorspelt. Uit tweelingstudies blijkt dat genen voor 40% de variatie voorspelt. Evaluation - Evaluatie Het blijkt dat een individu tijdens een beslissing in een sociale setting niet enkel uit eigenbelang handelt. Ze nemen ook de belangen van anderen in acht. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen We springen even terug naar de vier redenen waarom mensen coöpereren. 1. Er is een intrinsiek verlangen om te helpen. Het voelt belonend: uit de onderzoeken blijkt inderdaad dat er veel activiteit is in beloningsgebieden als mensen met mensen omgaan i.p.v. computers (ervan uitgaande dat de ventrale striatum en de orbitofrontale cortex beloning predictie reflecteren). 2. Het heeft het voordeel van wederkerigheid (you scratch my back and I’ll scratch yours): de vraag is of dit niet een bijproduct van de eerste reden is. Evolutionair gezien is reciprociteit logischer, maar op individueel niveau lijkt er meer motivatie voor die eerste reden. 3. straf voor niet coöpereren. Altruïstische bestraffing: het geen voordeel voor de straffer maar het kost wel tijd en moeite: uit de speltheorie lijkt dat dit coöperatie vermeerdert. 4. Een verlangen te conformeren: uit de speltheorie lijkt dat dit coöperatie vermeerdert. Power and status - Macht en status Macht: de capaciteit om invloed op een persoon of groep uit te oefenen. Status: de waargenomen sociale waarde/rang van een persoon of groep (door bv SES). De proefpersoon moest zijn eigen SES aangeven en kreeg daarna tijdens fMRI gezichten te zien plus de informatie of deze hogere of lagere SES hadden. De ventrale striatum linkt de eigen status aan die van anderen (neurale respons voor sociale vergelijking i.p.v. een tekening van status). Bij een ander onderzoek werd men ingedeeld in een hoge of een lage groep (macht). Ze moeten daarna schrijven over een situatie waarin zij macht over anderen uitoefenen (hoog) of een situatie waarin er macht over hen wordt uitgevoerd (laag). De hoge groep blijkt significant slechter in het herkennen van subtiele gezichtsuitdrukkingen en waren meer zelf-georiënteerd. Ze gingen er sneller van uit dat anderen het met hen eens zouden zijn. Uit een TMS-onderzoek blijkt de hoge groep minder spiegelactiviteit te hebben (en dus mogelijk minder empathie. Macht zorgt er sneller voor dat men mensen zien als objecten of ‘means to an end’. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen H 8 Relationships - Relaties Hieronder vallen vrienden, familie en een romantische partner. We spenderen veel tijd en moeite in het vormen en onderhouden van deze relaties, ook al zien we deze mensen niet zozeer vaak. Waarom? Omdat we het leuk vinden, en we vinden het leuk omdat het goed voor ons is. Niet alleen wegens de materiële voordelen maar ook wegens beschermende effecten op onze gezondheid. Sociale steun helpt tegen de vorming van ziektes, en minder vrienden gaat vaker gepaard met cognitieve achteruitgang tijdens ouderdom. Wanneer wordt interactie tussen twee personen een relatie? Dit gaat niet om de interacties, maar om de psychologische staat. Voorbeeld: je hebt geen relatie omdat je boodschappen bij een winkeleigenaar doet, maar als het voelt dat je iets mist als er een andere winkeleigenaar op de dag dat je langskomt werkt. Wat je mist is de sociale band: een link tussen mensen die een gevoel van blijdschap geeft in het bijzijn van de ander, en een gevoel van missen tijdens absentie. Eerder is genoemd dat we een neurale reactie hebben voordat we een resultaat zien (H7). Dit is mogelijk nodig voor een sociale band. Gehechtheid is een type sociale band die bij kind-moeder voorkomt maar ook bij romantische relaties. Een emotie die hierbij past is liefde. Het eindigen van deze hechting zorgt voor verdriet en ellende. All you need is love - Alles wat je nodig hebt is liefde Liefde wordt door de meesten niet als basisemotie gezien. Iets is een basisemotie als: – Er een universele gezichtsuitdrukking voor is (liefde heeft dit niet). – Er een specifiek doel voor is (evolutionair doel is hier mogelijk dat ouderlijke liefde wordt verzekerd). – Er een neurologisch substraat voor is (bij liefde lijkt dit enigszins te zijn). Liefde kunnen we niet makkelijk definiëren en is divers in vorm (familieliefde is anders dan de liefde voor je vriend/vriendin). Types of love - Soorten liefde Triangulaire theorie van de liefde (Sternberg): een uitleg van liefde met drie factoren (passie, intimiteit en toewijding, zie 8.2 op blz. 237). Gebaseerd op welke factoren er van toepassing zijn is er een naam aan de soort liefde te binden. Drie factoren tot inzet om een relatie te behouden: 1. Persoonlijke dedicatie: wegens voortdurende positieve gevoelens richting de partner. 2. Morele obligaties: door sociale normen of religieuze/culturele overtuigingen. 3. Kosten versus de voordelen van weggaan: financiële en emotionele kosten; de beschikbaarheid van een alternatieve relatie. What factors determine whom we fall in love with? - Welke factoren bepalen op wie we vallen? De regels van aantrekkingskracht zijn de volgende (dit is voor beide vriendschappen als romantische relaties): – Nabijheid. Dit geeft een mogelijkheid tot contact (men vormt sneller relaties met mensen op dezelfde verdieping dan andere verdiepingen). – Vertrouwdheid. De meer iemand wordt gezien de meer geliefd ze zijn. – Fysieke aantrekkelijkheid. De aantrekkelijkheid relatief aan de zelf waargenomen aantrekkelijkheid (mening over jezelf). Matching hypothese: mensen zijn meer geneigd om lange relaties te vormen met mensen die even aantrekkelijk zijn. – Gelijkenis in meningen. – Wederkerige interesse. Als je hoort dat iemand je leuk vindt dan is er een grotere kans dat jij diegene leuk gaat vinden. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Neuroscience and love - Neurowetenschap en liefde Bij neurowetenschappen wordt er niet gewerkt met het model van Sternberg maar met fMRI. Er is gekeken naar hormoonactiviteit bij ouders waarin ze eerst hun eigen kind zien en daarna een ander voor hen bekend kind. In beide gevallen is er meer activiteit in de gebieden waar de neurohormonen vasopressine en oxytocine te werk gaan en belongingcentra zoals de striatum. Er waren ook deactiverende gebieden: de amygdala en de gebieden die aan mentaliseren vastzitten (temporele polen, temporo-pariëtale junctie, en de mediale prefrontale cortex. Deze gebieden waren minder actief bij het zien van het eigen kind dan bij het bekende kind. Er lijkt een push-pull mechanisme in het brein waarbij gebieden voor kritische sociale evaluatie worden gedeactiveerd terwijl beloningsgebieden en hechtingsgebieden worden geactiveerd. Vandaar de onconditionele liefde voor directe relaties. Liefde blijkt ook een buffer te vormen tegen pijn en stress. Het vasthouden van de hand van een partner tijdens pijnlijke stimuli zorgt voor minder pijngevoelens dan de hand van een vreemdeling of een stressbal. De zin ‘falling in love’ komt uit het feit dat mensen bij nieuwe liefde enigszins controle verliezen (veel energie, weinig slaap). Mogelijk is dit een belangrijk biologisch mechanisme om uit de comfort zone te komen en meer tijd te spenderen met de partner. Er zijn tijdens de eerste maanden van een relatie verschillen in hormoonniveaus. Bij mannen is er minder testosteron en bij vrouwen meer (na 12-18 maanden is dit weer normaal). Er is ook meer oxytocine, en veel minder serotonine transport. Evaluation – Evaluatie Er zijn meerdere facetten van liefde. Dit betekent niet dat liefde door cultuur is gecreëerd. Het is wetenschappelijk uit te puzzelen. Er zijn bijvoorbeeld meerdere circuits voor liefde (moederlijke versus romantische liefde). Als je verliefd wordt heeft dat biologische veranderingen tot gevolg. What are oxytocin and vasopressin? – Wat zijn oxytocine en vasopressine? Het zijn beide peptide hormonen die enkel zoogdieren hebben. Ze worden beide geproduceerd in de hypothalamus waarna ze in de hypofyse worden bewaard en worden vrijgelaten in de bloedstroom. Er zijn ook neuronen die direct vanuit de hypofyse de hormonen in het zenuwstelsel zetten. De receptoren voor oxytocine en vasopressine zitten vooral in de amygdala en de nucleus accumbens. Mannen zijn meer sensitief voor de effecten van vasopressine dan vrouwen. Beide zijn van invloed voor het vormen van relaties maar de vraag is of dit hun primaire functie is. Attachment – Hechting Een hechting is een krachtige vorm van sociale band die maar bij enkele relaties tot stand kan komen (moeder-kind en romantische partners). Inprenting (imprinting): dieren (vooral vogels) herkennen hun moeder en blijven dichtbij. Ze doen dit omdat ze de hulp nodig hebben. Hierna is het vrijwel onmogelijk een nieuwe ouder te leren erkennen. Bij mensen is dit meer flexibel. Het kind vormt rond 7 maanden de sterke hechtingsband met de moeder. Als gevolg van hechting voelt het kind zich veiliger. Medial pre-optic area (MPOA) / mediale pre-optische gebied: een gebied in de hypothalamus die ouderlijke gedragingen initieert na hormoonveranderingen. Zoals bij ratten die na zwangerschap zelfs werken voor het kunnen zorgen van een kind, terwijl ze vóór de zwangerschap baby’s zouden aanvallen. Het vermindert de responsiviteit van de amygdala en verbeterd de dopaminerge limbische paden. Individual differences in parent-infant attachment style – Individuele verschillen in ouder-kind hechtingsstijlen De aanwezigheid voor een verzorger tijdens de sensitieve periode (eerste 12 maanden) is noodzakelijk om een hechting te vormen. De kwaliteit hiervan ligt aan de kwaliteit van de Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen interacties. Om dit te testen is er de strange situation test waarin het kind 7 situaties doorloopt (zie blz. 244). Het kind krijgt een score en gebaseerd daarop een hechtingstype. Er zijn er drie: Veilig gehecht: de kinderen raken ontdaan als de moeder vertrekt maar zijn positief als ze terugkomt. Onveilig ontwijkend gehecht: baby ontwijkt contact met de moeder, vooral tijdens reünie. Onveilig ambivalent gehecht: baby laat hoog niveau aan stress zien bij separatie en zijn lastig te troosten bij terugkomst. De vorm van hechting blijkt te ontstaan uit het gedrag van de verzorger. Veilige hechting heeft positieve invloeden later in het leven, zoals meer populair in de klas zijn op 4-jarige leeftijd. De hechtingsstijl heeft invloed op sociale en emotionele ontwikkeling tot en met de volwassenheid. Attachment in adult relationships – Hechting in volwassen relaties Er is een argument dat de hechtingsstijl nog bij de latere volwassen romantische relaties speelt. Er blijkt neurobiologisch bewijs dat er substraten tussen ouder-kind hechting worden gedeeld met de partner-partner hechting bij seksuele relaties. Uit questionnaires valt de hechtingsstijl nogmaals te meten (“ik ben soms bang dat mijn partner niet echt van mij houdt”) ingedeeld in twee dimensies: vermijding en angst. Een lage score op beide is een veilige hechting. Uit fMRI blijkt dat de amygdala hechtingsonzekerheid beïnvloed. Als ze zich zekerder voelen is er minder activatie in de amygdala. Bij een ander onderzoek was de reactie van de hersengebieden op een waardeoordeel in vorm van een lach of een boos gezicht het volgende: activatie van de striatum en de ventrale tegmentale gebied bij de glimlach, wat minder is bij mensen met een ontwijkende hechting (omdat ze een lach minder belonend vinden); Activatie van de linker-amygdala bij een boos gezicht. Role of oxytocin and vasopressin in attachment – De rol van oxytocine en vasopressine bij hechting De twee hormonen zijn veel onderzocht. Zoals in het college is benoemd zijn de effecten van oxytocine makkelijk te onderzoeken bij woelmuizen. De prairie woelmuis vormt een langdurige relatie terwijl de bergmuis op zichzelf leeft. Ze hebben beide evenveel oxytocine maar de receptoren hiervoor verschillen. Oxytocine zorgt voor de zorgzame relatie en vermindert stress. Vasopressine zorgt juist voor stress en voor het agressieve gedrag richting indringers. p249: bij figuur 8.12 zitten de dieren niet vast zoals in het boek wordt geschetst. Ze zitten in een doorzichtige cilinder. Hypothalamic-pituitary-adrenal (HPA) axis / Hypothalamische-hypofyse-bijnieras: een neuraal pad dat is geactiveerd tijdens stress. Produceert hormonen zoals cortisol. Door oxytocine worden er minder hormonen in de HPA gemaakt. Oxytocine is met drie technieken bij mensen bestudeerd: – Neusspray (via de mond wordt het afgebroken). [De reactie van de amygdala op angstinducerende stimuli wordt minder na oxytocine; het vertrouwen en de vrijgevigheid bij het publieke goederen spel wordt hoger, maar niet als het een computer is.] – natuurlijk voorkomende polymorfismen in de menselijke oxytocine receptor. – het meten van de concentratie van oxytocine en dit correleren aan experimentele evenementen of individuele verschillen. Ook uit genotypes van de oxytocine receptor blijkt een verschil in hoe sociaal sensitief je bent en hoe empathisch je bent. Echter de meer je dat hebt de zwakker je bent tegen stress op de lange termijn en verwaarlozing in de kindertijd. Het kan soms dat er bij mensen die hun relatie slecht vinden juist meer oxytocine meten. Mogelijk is dit als buffer tegen de hoge stress. Effects of early institutionalization on atttachment – Effecten van vroege institutionalisering op hechting In 1990 zijn er in Roemenië weeshuizen gevonden met meerdere verwaarloosde kinderen. De kinderen lagen cognitief achter op hun ‘normale’ leeftijdsgenoten. Een aantal jaar na adoptie in een Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen functionerend huis liggen de kinderen cognitief weer op het normale niveau. Het sociale gedrag hersteld echter niet volledig, en de theorie is dat dat komt door het feit dat ze zich eerder niet hebben kunnen hechten. Kinderen vóór 4 maanden hebben zich nog kunnen hechten en hebben het sociale probleem niet. Bij de kinderen die op de leeftijd tussen 1-7 jaar zijn geadopteerd hebben een lager rustniveau in de orbitofrontale cortex, amygdala en de hippocampus. Separation, rejection, and loneliness – Seperatie, afwijzing en eenzaamheid Welke invloeden hebben bovenstaande situaties? The pain of separation and social exclusion – De pijn van separatie en sociale uitsluiting Separatie of afwijzing wordt als pijnlijk beschreven. Uit een fMRI studie waarin de proefpersoon werd buitengesloten in een balspel (2 anderen gooien de bal over, maar niet naar de proefpersoon) blijkt dat de anterieure cingulate en de anterieure insula worden geactiveerd bij sociale buitensluiting. Dit correleert met angst (distress). De anterieure insula is ook actief bij fysieke pijnverwerking. Grief – Verdriet / rouw Een gevoel van verlies na permanente separatie (vaak wegens overlijden). Bij een fMRI studie zijn vrouwen die in de afgelopen 5 jaar een geliefde aan kanker hebben verloren ingedeeld in twee groepen. Een groep met ‘gecompliceerd verdriet’ (geen tekens van vermindering) en een met ‘niet-gecompliceerd verdriet’. Bij de gecompliceerde groep was er meer activiteit in de nucleus accumbens dan bij de ander, wat suggereert dat de hechting blijft bestaan en men zich niet kan aanpassen aan het verlies. Loneliness – Eenzaamheid Eenzaamheid is meer een karaktereigenschap dan een staat waar je in valt (dat is sociale exclusie). Eenzame mensen zoeken wel sociale exclusie meer op. Uit een fMRI studie bleek dat eenzame mensen (in vergelijking met niet-eenzame mensen) minder activiteit hebben in de ventrale striatum tijdens het zien van plezierige sociale scenes, maar ze hebben meer activiteit bij non-sociale scenes. Bij eenzaamheid zijn de nadelen mogelijke hogere bloeddruk en snellere cognitieve achteruitgang in de latere jaren. Afsluitend scoort men lager op intelligentietesten nadat ze denken aan een eenzame toekomst. Net zoals de suggestie dat sociale exclusie linkt aan fysieke pijn is er de suggestie dat warmte het gevoel geeft van sociale intimiteit. Om deze reden nemen mensen graag lange warme douches/baden. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen H 4 Emotion and motivation – emotie en motivatie Kenmerken van emoties: – emoties zijn staten geassocieerd met stimuli die belonend of straffend zijn. We hebben deze om meer aandacht te spenderen aan stimuli die van belang zijn voor overleving. – Emoties zijn kortstondig (in tegenstelling tot een ‘stemming’), al wordt de emotionele status van een stimuli opgeslagen in het langetermijngeheugen. – een emotionele stimulus eist aandacht tot zichzelf wat zorgt voor een meer gedetailleerde evaluatie, of het moedigt een reactie aan (ze hebben dus invloed op beslissingen). – Emoties hebben een hedonistische waarde (ze worden subjectief goed of niet goed gevonden). – Emoties hebben een gevoelsstaat (zweten, hartslag, hormoonafscheiding). – Emoties initiëren gezichtsuitdrukkingen (expressies). Deze zenden signalen uit naar anderen. Emoties maken voor mensen duidelijk welke stimuli van meer belang zijn, waardoor er ook motivatie ontstaat voor het zoeken naar beloningen en het ontwijken van straffen. Historical perspectives on the emotions – Perspectieven vanuit de geschiedenis van emoties Darwin’s evolutionary theory of emotion – Darwin’s evolutionaire theorie van emotie Darwin schreef over de externe manifestatie van emoties (expressies). Hij noemt dat staten als boosheid makkelijk te categoriseren zijn (open mond, tanden zien, direct aanstaren). Een emotionele staat reflecteert de innerlijke staat meer dan woorden. Emoties zijn zo blijkt geconserveerd door soorten heen. De expressies hebben ook functies, zoals bij angst de vergroting in het nasale volume, de verwijding van het blikveld en de versnelling van oogbewegingen. Freud and unconcious emotional motivations – Freud en onbewuste emotionele motivaties Volgens Freud kan de geest in drie mechanismes worden verdeeld: – Id: houd zich bezig met het representeren van onze primitieve driften. Zorgt dus voor de basisbenodigdheden als eten, warmte en seks. – Ego: wat onbewust is in het id kan bewust gemaakt worden met het ego. Deze werkt met logica i.p.v. passie. – Super-ego: representeert het ideaal zoals culturele normen en onze aspiraties. Het meeste van Freud wordt niet langer serieus genomen omdat hij geen daadwerkelijk onderzoek heeft gedaan. Wel is zijn idee dat emoties kunnen zorgen voor een onbewuste bias overgenomen. Emotions and the ‘right brain’ – Emoties en het ‘rechterbrein’ Dit idee dat het rechterbrein meer emotioneel is dan de linker is in essentie incorrect. Het idee was ontstaan na het vinden van Broca’s gebied (links in het brein), wat met taal te maken heeft. Men dacht vroeger dat logica het tegenovergestelde was van emoties en dus zou de andere helft wel het emotiegedeelte moeten zijn. Het is wel zo dat de rechterkant een klein verschil laat zien in het herkennen van emoties, maar beide kanten spelen een grote rol. The James-Lange theory De theorie: de zelf perceptie van lichamelijke veranderingen produceren de emotionele staat (iemand is verdrietig omdat diegene huilt). Veranderingen in het lichaam zijn echter geremedieerd door het ANS (autonomic nervous system ofwel het autonome systeem). Er is empirisch bewijs dat deze theorie niet klopt. Mensen die adrenaline krijgen toegediend voelen zich niet emotioneel anders. Het bleek echter wel dat het bewuste emotionele ervaringen kan versterken (meer reactie op een blije of boze man die binnenkomt tijdens het experiment). The Cannon-Bard theory Bedreiging > angst én lichamelijke reactie, beide naast elkaar. De angst is wel sneller gegenereerd. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Dan is er dus geen relatie van het lichaam op het subjectieve gevoel. De expressie van het lichaam volgt na de emotionele perceptie die volgens hen uit de hypothalamus zou ontstaan. Ook dit blijkt niet waar te zijn (de hypothalamus is niet de centrale verbinding van emoties). The Papez circuit and the limbic brain – Het Papez circuit en het limbische brein Papez dacht dat de hypothalamus een belangrijk gedeelte was bij emotionele verwerking maar hij nam er ook een circuit van andere gebieden bij waaronder de cingulate cortex, hippocampus en de anterieure nucleus van de thalamus. Dit circuit noemde hij de Papez circuit en hij zei dat daar het gevoel van emoties uit ontstaat. Een tweede circuit waaronder de cortex valt zou zorgen voor een analyse van geheugenassociaties over een stimulus. Maclean gaat hierin verder en voegt de amygdala en de orbitofrontale cortex toe, waarop hij het het limbische brein noemt. Deze vroege theorieën worden niet langer ondersteunt. Bij de Papez circuit zijn er delen die niet functies van emoties uitvoeren. A quick tour of the emotional brain – Een snelle rondleiding door het emotionele brein Zie blz. 105-107 voor plaatjes bij de onderstane beschrijving. The amygdala – Een collectie van nuclei die bilateraal in de voorste (anterieure) temporele polen ligt. – Het ontvangt connecties van de overliggende temporale lobben (betrokken in hoge stages van sensorische verwerking en conceptuele kennis). Er is mogelijk input vanaf vroege sensorische gebieden en subcorticale inputs waaronder delen van de hippocampus, hypothalamus, ventrale striatum en de temporele, orbitofrontale en insula cortex. – Betrokken in het leren van de emotionele waarde van stimuli en het coderen van emotionele merkbaarheid. The insula – een deel van de cortex onder de temporele lobben. – verbonden met de orbitofrontale cortex, limbische structuren en de basale ganglia. Het achterste (posterieure) gedeelte ontvangt verbindingen met de sensorische thalamus en de pariëtale en temporele associatie cortex. – De voorste portie van de insula is betrokken in interoceptief bewustzijn en lichaamsgevoelens The anterior cingulate cortex – gelokaliseerd rond de voorkant van de corpus callosum op het mediale oppervlak van het brein, vaak verdeelt in dorsale en ventrale gebieden. – Het heeft connecties van mediale thalamus gebieden (die zich met pijnperceptie bemoeien), orbitofrontale cortex, amygdala en de insula. Het heeft output richting het periaqueductaal grijze gebied (gelinkt aan pijn), de dorsale motor nucleus van de vagus (initieert autonome effecten) en de ventrale striatum. – Betrokken in de productie van bepaalde lichaamsreacties geïnitieerd door een emotionele stimulus (bijvoorbeeld hartslag en bloeddruk). – Het dorsale gebied is betrokken in het toezicht houden op reacties, bijvoorbeeld in termen van of een reactie incorrect is en in termen van of reacties beloond of gestraft worden. – Het ventrale gebied is naast de mediale prefrontale cortex helpt mentaliseren. Maar dit gebied is nog niet echt bekend. The orbitofrontal cortex – Gelokaliseerd op het ventrale oppervlak van de frontale lobben, boven de ogen. – Ontvangt connecties van het corticale sensorische gebied, en heet wederzijdse connecties met gebieden zoals die van de amygdala, hippocampus, de insula en de cingulate cortex. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen – berekent de motivatiewaarde van beloningen (wil ik nu chocolade?), en veranderd de waarde van beloningen door de context. The ventral striatum – Deel van de basale ganglia en bevat de nucleus accumbens. – Betrokken in het limbische circuit wat connecties heeft met de orbitofrontale cortex, de basale ganglia en de thalamus. – Het is belangrijke voor operante conditionering. Bijvoorbeeld dat je leert een hendel over te halen bij het horen van een toon zodat je een beloning krijgt. – Reageert op beloningen en de anticipatie op beloningen. Different categories of emotion in the brain – Verschillende categorieën van emotie in het brein Hoe categoriseren we emoties? Emotions as basic kinds versus constructions/appraisals – Emoties als basissoorten versus constructies/taxaties Er blijken 6 universele basisemoties te zijn: blij, verdrietig, afkeer, boosheid, angst, en verrassing. De lijst is nog niet afgesloten. Verrassing wordt mogelijk verplaatst met verlegenheid, opwinding en ontzag (‘awe’). Een andere manier is emoties indelen onder basisemoties. Onder blijheid valt dat o.a. opluchting, satisfactie en opwinding. Nog een andere manier is 8 basisemoties die gecombineerd kunnen worden (vreugde+angst = schuld). Nog een mogelijkheid is morele emoties: emoties waarbij het van belang is de mentale staat van anderen in acht te nemen. Een combinatie van basisemoties en een non-emotionele cognitieve taxatie die mogelijk nodig is voor complexe emoties als jaloezie en trots. Er zijn ook een aantal modellen die stellen dat er niet méér ‘basis’ emoties dan andere zijn. Die van Ortony stelt dat alle emoties taxaties zijn gebaseerd op een reactie op een stimulus of situatie (zie model op blz. 109). De theorie van Rolls stelt dat emoties ontstaan uit aspecten van beloning of straffen. I.p.v. basisemoties ontstaan de emoties uit een kleine set principes waaronder: – Of een beloning of straf is toegepast (plezier versus angst); of een beloning is weggenomen (boosheid) of een straf is weggenomen (opluchting). – De intensiteit hiervan (frustratie, verdriet, boosheid of woede/razernij). – Verschillende combinaties van het bovenstaande kan door een combinatie van beloning en straffen (spijt). – De context waarin een emotionele stimulus voorkomt. Is het sociaal of niet. Afsluitend de theorie van Barret neemt aan dat alle emoties in een systeem genaamd ‘core affect’ zitten. Deze is georganiseerd langs twee dimensies: plezierig-onplezierig en hoge/lage opwinding (of activatie). Zie het model op blz. 111. The amygdala and fear – De amygdala en angst De amygdala is een kleine massa aan grijze materie (zie positie op blz. 112). De assumptie is dat dit van belang is voor het geheugen. Kluver-Bucy syndrome: een complexe set gedragingen als gevolg van een laesie in de amygdala (uitgevoerd bij primaten). Het gevolg is ongebruikelijke tamheid, emotionele afstomping, de tendens objecten met de mond te bestuderen en verschillen in dieet. De apen verliezen vaak hun sociale stand door dit syndroom. Evidence for the role of the amygdala in fear – Bewijs voor de rol van de amygdala in angst Angst door de amygdala is veel bewezen. Door conditioneren is angst aan te leren. Bij een laesie leert het die niet meer angst te vormen voor een stimulus. Ook de geleerde angsten verdwijnen. Dit Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen betekent dus dat die angstreacties ook worden opgeslagen in de amygdala. Ook mensen verliezen de angstreactie, maar ze kunnen wel verbaal de link leggen (als ik het blauwe vierkantje zie krijg ik een schok). Bij schade aan de hippocampus kan men die link niet meer leggen terwijl ze wel de angst laten zien bij het zien van het blauwe vierkantje. Bij schade in de amygdala kan men ook niet langer de expressie van angst herkennen, maar wel de andere emoties (in vergelijking in ieder geval beter). Afsluitend is het lastig de vocale emotionele expressies te herkennen. Wat suggereert dat de tekortkoming gerelateerd is aan emotieverwerking. Bij een andere fMRI studie bleek er enkel activiteit in de linker amygdala bij het zien van angst, maar niet bij andere emoties. Bij de vraag een oordeel te geven over de emoties die ze zagen activeerde de ventromediale/orbitofrontale cortex. Wat impliceert dat dit helpt met het ‘voelen’ van emotie. Het kunnen detecteren van een gevaar is zo belangrijk dat dit onbewust gaat (want dat is sneller). Zo blijkt dat mensen met een fobie al onbewuste reacties hebben voordat ze bewust zijn van het ‘gevaar’ (spin i.v.m. spinnenfobie). Er is een snelle subcorticale route van de thalamus naar de amygdala, en een langzame route van de amygdala via de visuele corticale paden (zie 4.9 op blz 116). Activatie van een angstreactie door de amygdala kan veranderingen elders in het brein initiëren: de Fight en flight reactie naar het autonome systeem. Evidence for the role of the amygdala in other emotions – Bewijs voor de rol van de amygdala in andere emoties Er is mogelijk meer aan de amygdala dan eerder genoemd. Er is bewijs dat de amygdala betrokken is bij het leren van positieve associaties: voedselbeloningen en conditioneren van angst. Deze blijken wel apart van elkaar te staan. De amygdala bewaart ook informatie over links tussen stimuli en associaties. The insula and disgust – De insula en afkeer De insula is een klein gebied in de cortex onder de temporele lobben (zie 4.11 op blz. 118). Het is betrokken bij meerdere aspecten van lichaamsperceptie inclusief belangrijke rollen in pijnperceptie en smaakperceptie. Disgust (afkeer): betekent letterlijk ‘slechte smaak’ die evolutionair gerelateerd is aan contaminatie en ziekte via inname. Bij de ziekte van Huntington blijkt er een correlatie tussen afkeer-gerelateerde verslechtering en schade aan de insula. Het zien van afkeer zorgt voor activiteit in de insula. ‘disgusting behaviour’, gedrag wat zorgt voor een nare smaak in de mond (spreekwoord) is ook wel morele afkeer. Die morele afkeer is ook in de insula te zien (en in de gezichtsuitdrukking van de waarnemer). De insula werkt niet specifiek voor afkeer. Het houd toezicht over lichaamsreacties die karakteristiek zijn van emotionele staten. Als deze gezien worden kan dat het ‘voelen’ van die emotie opwekken. Er is meer activiteit als er minder zekerheid is van de uitkomst van een beslissing. Anger – Boosheid Na schade in de ventrale striatum gebied van de basale ganglia is het lastiger om boosheid te herkennen. Het dopamine systeem in dit gebied is gelinkt aan de productie van agressieve vertoningen in ratten. Daarnaast ook in beloning-gebaseerde motivatie. Boosheid zit ook vast aan activiteit in de voorste (anterior) cingulate. Motivation: rewards and punishment, pleasure and pain – motivatie: beloningen en straffen, plezier en pijn Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Door motivatie werkt iemand om een beloning te krijgen of straf te ontwijken. Een motivatiestaat (honger) is een staat waarin een doel is gewenst, en een emotionele staat is wat men krijgt als het doel is gehaald (of niet). Maslow heeft een model gemaakt genaamd de hiërarchie van de behoeften (Figuur 4.12 op blz. 120). Men komt niet hoger als er iets in de lagere niveaus mist. Innate versus conditioned likes and dislikes – Aangeboren versus geconditioneerde sympathieën en antipathieën Een versterker (reinforcer) is een stimulus die een gedragspatroon kan versterken of afzwakken. Een primaire versterker is een stimuli die als beloning of straf functioneert zonder hiervoor te leren (smaken zoals zoet, geuren, aanrakingen maar ook hechting en acceptatie in de groep). Een secundaire versterker is aangeleerde beloning of straf. Sociaal refereren: gezichtsuitdrukkingen (en andere emotionele cues) van anderen kunnen functioneren als teken of iets belonend of straffend is. Daarvoor moet het eerst neutraal zijn. Baby’s maken hier veel gebruik van. The orbitofrontal cortex computes the motivational value of rewards – De orbitofrontale cortex berekent de motiverende waarde van beloningen De prefrontale cortex kan in drie corticale oppervlakken worden verdeeld. De laterale, mediale en orbitale cortex. – De laterale prefrontale cortex is geassocieerd met inputs van sensoren. Het ontvangt visuele, somatosensorische en auditieve informatie en ook inputs van gebieden omtrent bewustzijn. – De mediale en orbitale prefrontale cortex hebben connecties met de mediale temporale kwab die voor langetermijngeheugen en het verwerken van emoties zorgt. De orbitofrontale cortex (OFC) bestaat uit het ventrale oppervlak van de voorste kwabben boven de oogkassen. De generale functie van de OFC is het berekenen van de actuele waarde van een stimulus (de meer chocolade je eet, de minder motiverend het is om het te eten). Er is een verschuiving van het willen (mediale gebieden) naar niet willen (laterale gebieden). De laterale gebieden vuren ook als er een glimlach wordt verwacht maar ze krijgen een boos gezicht te zien. Aanleren van omkering (reversal learning): leren dat de waardes van 2 stimuli zijn omgedraaid (belonende stimuli zijn nu straffend en andersom). Uitdoving (extinction): een belonende stimulus is niet langer belonend. Bij een laesie in de OFC is het voor mensen lastig te meten wat de nadelen van de context zijn. Ze gaan daardoor meer flirten of foute grappen maken. De OFC meet de omvang van een beloning, maar niet de omvang van straf (die is meer van de voorste/anterieure cingulate). Wel ziet het ook de waarde van de beloningen die het mist. Er is dus meer activiteit bij de keuze tussen 500 en 400 euro, dan bij 500 en 100 euro. De OFC en de ventromediale prefrontale cortex (VMPFC) spelen een rol in de ‘spijt’ emotie. Spijt komt voor als een uitkomst slechter is dan als de persoon een andere keuze had gemaakt. Afsluitend blijkt dat hoe men denkt over een stimuli invloed heeft op het gevoel. Als je denkt dat een wijn duur en exclusief is is deze ook lekkerder. The somatic marker hypothesis: how feelings guide decisions – De somatische merkhypothese: hoe gevoel beslissingen begeleid De hypothese is een voorstel dat emotionele en somatische staten geassocieerd met eerdere gedragingen gebruikt worden om beslissingen te beïnvloeden. De somatische ‘markers’ zitten in de VMPFC en vormen de link tussen eerdere situaties en de gevoelens en de somatische staten daarbij. Het verschil met de James-Lange theorie is dat die enkel aan de bewuste attributie van de lichaamsstaten dacht. Deze merkhypothese betrekt ook onbewuste bias. Daarnaast is het lichaam niet cruciaal omdat het brein dit in kan vullen. Afsluitend wordt gedacht dat de somatische markers een direct en causale rol in beslissingneming spelen. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Dit is getest met de Iowa goktaak waarin er 4 stapels kaarten liggen. Stapel A en B zorgen uiteindelijk voor een nettoverlies, terwijl C en D zorgen voor winst. Zonder schade aan de VMPFC leren mensen A en B te ontwijken. Door schade worden deze niet ontweken. Conclusie uit de test was dat men niet meer omkering kon aanleren (reversal learning). The anterior cingulate cortex: cognitive and affective evaluation of responses – Het voorste cingulate cortex: cognitieve en affectieve evaluatie van reacties De anterieure cingulate is verdeeld in twee secties. Het dorsale gebied en het ventrale gebied (fig. 4.17 op blz. 127). Het ventrale gebied is het affectieve gedeelte. Hier een laesie uitvoeren heeft hetzelfde effect als dat bij orbitofrontale laesies waaronder verminderde subjectieve frequentie van emotionele ervaringen en veranderingen in sociaal gedrag. Er is een correlatie tussen hoeveelheid grijs gebied hier en de sociale status van het individu. Het dorsale gebied is belangrijk in het detecteren van fouten en het toezicht houden op reacties waarin fouten vaker gemaakt worden. Een voorbeeld van een ‘responsconflict’ (een situatie waarin de gewenste respons niet de makkelijkste respons is) is de Stroop test (spreek uit: ‘stroep’): de participant moet de kleur van de inkt noemen, maar niet het woord voorlezen (woorden zoals: bruin, groen...). Voorbeeld op blz. 128. De anterieure cingulate evalueert sociale en emotionele stimuli. Het meet of een actie zorgt voor beloning of straf, terwijl de OFC meet of een stimulus wordt beloond of gestraft. En rat die de keuze heeft te wachten op een grotere beloning wacht niet (gaat voor de snelle beloning), maar een rat met een laesie in de anterieure cingulate wacht wel. The ventral striatum and reward – Het ventrale striatum en beloning Een manier om beloningscentra te onderzoeken is met zelf-stimulatie bij dieren. Een hendel omhalen voor wat eten bijvoorbeeld. Zelf-stimulatie werkt als het dier de stimulus belonend vindt. Zelf-stimulatie komt voor in onder andere de nucleus accumbens in het ventrale striatum. Het ventrale striatum is betrokken bij het keren van de emotionele waarde van een actie. Het is deel van de basale ganglia die bestaat uit grijze materie, inclusief de caudate nucleus, de putamen (die 2 heten het striatum) en de globus pallidus (deze moet je allemaal op het tentamen op kunnen noemen). Het ventrale gedeelte van de striatum is voor emoties, en het dorsale voor de sensomotorische eigenschappen (in het vormen van gewoontes). Er lopen meerdere ‘loops’ door de basale ganglia die zorgen voor connecties. Een daarvan is het limbisch circuit. De neurotransmitter dopamine is het meest te vinden rond de middenhersenen tot de nucleus accumbens, en de neuronen die dit vasthouden worden actiever bij bv cocaïne. De groter een beloning de meer activiteit in het ventrale striatum. Evaluation – Evaluatie In het bovenstaande gedeelte zijn 3 gebieden besproken die allen met elkaar verbonden zijn. Het ventrale striatum, de OFC (en de VMPFC) en de anterieure cingulate cortex. Personality differences in neural networks for emotion and motivation – Persoonlijkheidsverschillen in neurale netwerken voor emotie en motivatie Onze persoonlijkheid kan gedefinieerd worden als denkpatronen en gedragspatronen die binnen een individu vrij stabiel zijn. Persoonlijkheid verschilt tussen personen. De structuur van de persoonlijkheid bestaat uit bv: – Extraversie: zoeken van stimuli, sociaal en non-sociaal. Amygdala reageert meer op positieve plaatjes bij extraverten. Bij introverten is er meer reactie bij negatieve plaatjes. Voor extraverten is er evenveel reactie op angstige gezichten, maar meer voor blije gezichten. De meer extraversie de meer grijze materie in de rechter amygdala (correlatie). Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen – Neuroticisme: emotiereactiviteit en kwetsbaarheid voor stress. Meer activiteit bij linkerprefrontale gebied bij negatieve plaatjes. De meer neuroticisme de minder grijze materie in de linker amygdala. Wat zijn de mechanismes van de persoonlijkheid? Hiervoor zijn er 2 modellen benoemt, enkel om te laten zien hoe verschillend persoonlijkheid qua mechanismes kan worden uitgelegd. Gray & Mcnaughton model: – Gedragsinhibitiesysteem (BIS): overziet de respons op strafstimuli (parallel aan neuroticisme). – Gedragsaanpak systeem (BAS): overziet de respons op beloningstimuli (parallel aan extraversie). Davis & Panksepp model: de persoonlijkheid is gebaseerd op 6 sub-corticale systemen (bv angst, en spel). How emotions interface with other cognitive processes - Hoe emoties met andere cognitieve processen omgaan Emoties hebben nut, maar om dat nut te hebben moeten ze een link hebben met cognitieve systemen. Thoughts, attitudes, and beliefs: emotion regulation - Gedachten, houdingen en overtuigingen: emotieregulatie Al gaat emotionele verwerking vaak automatisch is er enige controle mogelijk in hoe je de informatie interpreteert. Voor emotieregulatie is er een wisselwerking tussen de laterale prefrontale cortex (PFC), de ventromediale/orbitale delen van de PFC en gebieden als de amygdala. Bij herevaluatie (een positieve draai aan iets geven) is de laterale PFC actiever. Als de laterale PFC is aangetast (alcohol, schade, negatieve stemming) is emotieregulatie lastiger als niet onmogelijk. Attention and perception - Attentie en perceptie Attentie is een proces waarbij bepaalde info is geselecteerd (voor verdere verwerking) en andere info is weggegooid. We kunnen niet alle info verwerken en dat zou ook niet efficiënt zijn. Volgens moderne theorieën zou selectie op meerdere niveaus geselecteerd kunnen worden. – topniveau, door taakrelevantie en doelen – bodemniveau, door perceptuele opvallendheid (een rood stipje in een grasveld valt op). Bottom-up betekent dat we dit sneller zien door de snelle route via de amygdala. Top-down is ook belangrijk. Dit blijkt uit het feit dat emotionele stimuli eerder worden opgemerkt dan neutrale stimuli. We zien gezichten snel, of we hiernaar zoeken of niet. De amygdala prioriteert deze stimuli. De insula doet de aandachtsoriëntatie en faciliteert toegang tot de anterieure cingulate die betrokken is bij het begeleiden van de attentie richting motor-reacties. De mediale PFC versterkt attentie voor zelf-relevante stimuli. Episodic memory - Episodisch geheugen Episodisch geheugen: herinneringen van specifieke gebeurtenissen die op een bepaalde tijd en plek zijn gebeurd. Deze vorm van geheugen wordt vaak bedoeld als we het er over hebben. Zo zijn er meerdere soorten geheugen zoals semantisch geheugen (informatie die bewust bekend is maar niet aan een gebeurtenis vast zit, bv hoofdstad van Frankrijk). Episodische herinneringen worden beter onthouden als er emotionele stimuli in zitten dan neutrale stimuli. Uit fMRI onderzoek blijkt dat de amygdala en hippocampus helpen met het onthouden van emotionele stimuli. Bij schade aan de amygdala worden emotionele details slecht onthouden terwijl andere details even goed worden herhaald. De visuele ventrale stroom (belangrijk voor attentie) versterkt het onthouden van object-gerelateerde stimuli. Bij sociale stimuli is er meer betrokkenheid van de ventro-mediale en orbitale PFC (in vergelijking met niet-sociale stimuli). Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen H 5 Reading faces and bodies - Het lezen van gezichten en lichamen Er is veel interactie binnen onze soort, en daarom moeten we elk individu kunnen herkennen. We moeten kunnen lezen of we iemand kunnen vertrouwen en in wat voor staat die zich in bevindt (blij, boos). Mensen lezen zelfs verder dan dat en zelfs bij een neutraal gezicht hebben we invullingen. Perceiving faces - Het waarnemen van gezichten Doelen: – een individu herkennen – sociaal relevante informatie zien (blij, mooi, oud, waar ze naar kijken et cetera.) A cognitive model - een cognitief model Bruce & Young: 1. Eerste stap is de structuur van het gezicht vormen (vormen). 2. Er wordt een verschil gemaakt tussen bekende en onbekende gezichten. Een bekend gezicht wordt gepaard met een opgeslagen representatie van dat gezicht. Elk opgeslagen gezicht heeft een gezichtsherkenning-unit. Bepaalde neuronen reageren enkel op gezichten, en sommige meer op bepaalde gezichten dan andere gezichten. Één neuron heeft altijd meerdere gezichten, en er zijn dus ook meerdere neuronen die op één gezicht reageren. Nadat het gezicht is herkend wordt de semantische informatie eraan vastgeknoopt (persoonsidentiteitsknooppunt). 3. In geval van het leren kennen van een onbekend gezicht wordt een 3d beeld van het gezicht opgeslagen. Andere methoden om een persoon (later) te herkennen is het onthouden van de expressie of liplezen. Zie het model op blz. 143. Prosopagnosie / prosopagnosia: het niet kunnen verwerken van gezichten. Deze personen kunnen wel andere dingen goed verwerken. Ze kunnen nog wel expressies, leeftijd en geslacht van de gezichten lezen. Neural basis of face perception - Neurale basis van gezichtsperceptie Neuronen zijn erg gespecialiseerd (bv in de inferotemporale cortex reageren neuronen enkel op de specifieke vorm, maar niet waar in de ruimte dit is). Er zijn twee visuele stromen: – Ventrale visuele stroom: identificeert objecten. – Dorsale visuele stroom: lokaliseert objecten, maakt verder niet uit wat voor object. In deze paragraaf komen 3 hersengebieden naar voren: – Occipitale gezichtsgebied (OFA): reageert meer op gezichten dan objecten maar verwerkt niet gezichtsidentiteit. Codeert de fysieke effecten van gezichtsstimuli. – Fusiform gezichtsgebied (FFA): reageert meer op gezichten dan objecten en reageert op gezichtsidentiteit. – Superieure temporale sulcus (STS): reageert op gezichten en lichamen. Belangrijk voor actieperceptie en dynamische stimuli (lipbewegingen). Integreert visuele en auditieve informatie. Zie de locatie van de gebieden op figuur 5.3 op blz. 144. Zie ook voor een overzicht van communicatie binnen de hersenen figuur 5.4 op blz. 145. Occipital face area - Occipitale gezichtsgebied De OFA ligt in de inferieure occipitale gyrus. Het voert een vroege stap in het perceptueel analyseren van gezichten uit. Het stuurt inputs naar de fusiform en de superieure temporale gebieden. De OFA reageert ook op omgekeerde gezichten in fMRI, de FFA niet. De OFA ziet ook snel verschillen in de structuur in een gezicht. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Categorische perceptie: is de tendentie is om bij ambigu of hybride stimuli te kiezen voor de ene of de andere optie (i.p.v. een mengsel of een combi). Als voorbeeld figuur 5.5 op blz. 146. Links zegt men dat het dezelfde persoon is, maar de OFA vuurt (spot fysieke verandering), rechts herkent men 2 verschillende personen (en stelt dus een andere categorie/persoon, niet een combinatie of mengsel), nu reageert de FFA ook. Fusiform face area - Fusiform gezichtsgebied Dit gebied reageert meer op gezichten dan andere stimuli. Het is mogelijk belangrijk voor het herkennen van bekende gezichten. Het is bilateraal met meer activiteit aan de rechterkant. Het verschilt per individu hoeveel verschil er is in activiteit tussen de helften. Er is één theorie tegen het idee dat de FFA voor het herkennen van gezichten is. Volgens deze theorie is de FFA sensitief voor binnen-categorie visuele discriminaties maar niet zozeer gezichten. Andere objecten hoeven vaak niet binnen-categorie vergeleken te worden en we leren deze binnencategorie vaardigheden door duizenden gezichten te zien. Tegen deze theorie is er bewijs door een man met prosopagnosia die wel veel miniatuurauto’s kon discrimineren. Binnen-categorie: het kunnen discrimineren binnen een categorie. Bv individuele gezichten kunnen herkennen. Superior temporal sulcus – Superieure temporale sulcus (STS) De STS reageert op de veranderlijke aspecten van een gezicht (blikrichting en expressies). Dit gebied reageert ook op lichamen. Daarnaast is het mogelijk belangrijk voor het linken van de ventrale visuele stroom met de dorsale stroom. Hierdoor is het mogelijk een ander te spiegelen (visuele percepties vertaald naar eigen motor-reacties wegens connecties met de pariëtale en frontale kwabben). Afsluitend blijkt het gebied te reageren op het zien én het horen van spraak (neuronen vuren meer als beide tegelijk gebeuren). Social display rules – De regels van sociale weergave Display rules: hoe men emotionele expressies in het bijzijn van anderen moet reguleren. Er zijn verschillen in culturen. Volgens een questionnaire hebben individuele culturen liever dat blijdschap wordt gezien dan collectieve culturen. Daarnaast worden er bij alle culturen meer emoties weergegeven richting de ingroup dan de outgroup. Afsluitend vinden westerse culturen het beleefd in de ogen te kijken, terwijl oosterse culture het tegenovergestelde hebben. Perceiving emotion from faces – Emotie waarnemen uit gezichten How does facial expression recognition relate to other aspects of face perception? – Hoe relateert het herkennen van gezichtsexpressie met andere aspecten van gezichtsperceptie? Al kunnen prosopagnosische patiënten gezichtsexpressies goed herkennen maar gezichtsidentiteit niet vinden Calder & Young de dissociatie niet genoeg. Aangezien op beide slechter wordt gescoord door de patiënten. Ze noemen dat het structureel coderen belangrijk is voor expressies en identiteit maar dat identiteit slechter gaat na hersenschade omdat het meer veeleisend is. Het model van Bruce & Young (zie eerder) beweert dat er een aparte route is voor het analyseren van expressies, maar dan zouden we ook mensen moeten kunnen vinden die identiteit kunnen zien maar niet de expressies. Simulatietheorie: we begrijpen elkaar door de staat van de ander zelf te produceren. Mogelijk is dit een systeem dat expressies maar niet identiteit herkent. Dit betekent niet dat dit het systeem is dat voor het herkennen van expressies is bedoeld. Wel blijkt het ook onbewust te werken. Bij een laesie in het sensomotorische gebied waaronder de rechter somatosensorische cortex scoort men slechter bij het herkennen van expressies. Do familiar faces have an emotional signature – Hebben bekende gezichten een emotionele signatuur Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Zorgen bekende gezichten voor een grotere SCR (skin conductance response, die onbewust is)? Er blijkt een grotere SCR bij bekende gezichten, ook bij mensen met prosopagnosia. Mogelijk omdat het coderen van emotionele informatie minder veeleisend is. Of er zijn verschillende processen in de vroege visuele fase. Capgras syndroom: de waan dat bekenden zijn vervangen door een bodydouble. Dit komt door een dissociatie tussen de emotionele inhoud van een gezicht en de herkenning van identiteit. Een soort omgekeerde prosopagnosia (dus herkennen van identiteit maar niet de emotionele respons). Evaluation – Evaluatie Er is nog geen model die al het moderne bewijs erin heeft verwerkt. Recognizing one’s own face uses a special mechanism – Het herkennen van het eigen gezicht gebruikt een speciaal mechanisme Om jezelf in een spiegel te herkennen heb je meer nodig dan gezichtsherkenning. Spiegel zelfherkenning: een test voor zelfbewustzijn. Bij de ontwikkeling veranderen mensen en chimpansees hun gedrag richting de spiegel. Eerst denken ze dat het een soortgenoot is, later herkennen ze zichzelf. Perceiving bodies – Het waarnemen van lichamen Er is minder onderzoek naar de perceptie van lichamen en ook geen lang bestaande modellen. In vergelijking met het gezicht is het lastig specifieke hersengebieden aan specifieke lichaamsperceptie te binden. Visual perception of bodies – Visuele perceptie van lichamen Er zijn twee gebieden die meer op lichamen reageren dan andere objecten (inclusief gezichten). Het extrastriate lichaam-gebied (EBA) en het fusiform lichaam-gebied (FBA). Zie 5.3 op blz. 144 voor de ligging. De EBA reageert op abstracte descripties waaronder stick figures. Het reageert ook op lichamen van andere soorten dan mensen (wel minder sterk, zie 5.10 op blz. 154). Bij schade in de EBA is het lastig lichaamsdelen te onderscheiden. De FBA reageert op volledige lichamen, en minder op lichaamsdelen. De EBA reageert evenveel. De EBA en FBA bevatten lichaamsrepresentaties (ze representeren lichaamsgrootte en vorm, en postuur) Mensen met anorexia nervosa hebben minder grijze materie in de EBA wat correleert met fouten in oordelen of een silhouet hetzelfde was als henzelf. De EBA en FBA reageren niet op wat de lichaamsdelen doen (geen extra vuren als de hand door een naald wordt geraakt). Het verwerken van lichaamsbeweging (biological motion: aanwezigheid van een wezen detecteren door diens beweging) gaat door de superieure temporele sulcus, maar het verwerken van lichaamsconfiguratie gaat door de EBA en FBA. Perceiving emotion from bodies – Het aflezen van emotie uit lichamen Lichamen geven soms andere informatie dan gezichten. Lichaamstaal lezen wij af. Angstige lichaamstaal activeert de amygdala en de fusiform gyrus. Bij onderzoek blijkt dat bij incongruente info (lichaam: boosheid, maar gezicht: angst) mensen het lastig vinden de lichaamstaal te negeren. De Gelder model: voor emotionele lichaamsperceptie. Twee circuits zijn van belang, waarvan een de visuele perceptie regelt en de ander motorisch gebaseerd is. 1. Reflex-achtige perceptie van emotionele lichaamstaal: onbewuste evaluatie van de visuele stimulus wat mogelijk motorische reacties initieert. Gaat via een subcorticaal visueel pad. Er is bewijs wegens patiënten met corticale blindheid. Ze verwerken visuele stimuli sub-corticaal en produceren emotionele besmetting zonder hiervan bewust te zijn. 2. Visueel-motorische perceptie van emotionele lichaamstaal: betrekt een langzamere en meer bewuste beoordeling. Visuele analyse in de fusiform en STS gebieden. Vanaf hier gaan de signalen Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen naar emotionele centra en gebieden waar spiegelneuronen zitten (intraparietale sulcus en de premotorische cortex) We spiegelen sociaal gedrag onbewust (als iemand zittend met een voet wipt of aan zijn neus zit wordt hetzelfde sneller nagedaan), en als gedrag bewust wordt nagedaan vindt het ‘slachtoffer’ hiervan de ander vaker een fijn persoon. Dit laat zien dat spiegelen een sociale functie heet. Voices contain important social cues too – Stemmen hebben ook belangrijke sociale signalen Uit de stem halen we veel informatie: sekse, grootte, leeftijd en de stemming, ook als we een andere taal spreken. Er is een hersengebied in de STS (superieure temporele sulcus) wat de stem aan een identiteit koppelt. Het heet het temporale stemgebied. Er is qua hersenactiviteit een verschil in het herkennen van stemidentiteit en emotie in stemmen. Zie voor de ligging 5.13 op blz. 158. Joint attention: from perception to intention – Gezamenlijke aandacht: van perceptie naar intentie Gezamenlijke aandacht (Joint attention): het proces waarin er aandacht is voor een object/locatie in reactie tot de aandacht van een ander (door de blik, oriëntatie van het lichaam en het hoofd, of wijzen). Eye gaze detection – Detectie van de blik De blik is van belang voor dyadische communicatie en voor gezamenlijke aandacht. Bij dieren is het van belang bij communicatie en dominantie. Oogbeweging detecteren is ingeboren en is van belang voor het ontwikkelen van sociale competentie. De STS is het belangrijkste gebied voor het initiëren van gezamenlijke aandacht. De intraparietale sulcus is belangrijk voor het richten van de aandacht door sociale en niet-sociale signalen (STS enkel/vooral voor sociale signalen). De gebieden die gezamenlijke aandacht als sociale interactie zien zijn de mediale prefrontale cortex en het rechter temporo-pariëtale junctie (komen in H6 terug). Bij een laesie in de STS kunnen apen de directie van de ogen niet meer analyseren. Bij mensen blijkt dat specifieke neuronen in de STS reageren als we bepaalde kanten opkijken (bv een neuron die enkel reageert op naar beneden kijken). De richting van de blik en de expressie van het gezicht interacteren met elkaar. Een boos gezicht wordt sneller herkent als het naar je kijkt. Why do autistic people often fail to make eye contact? – Waarom falen mensen met autisme bij het maken van oogcontact? Bij autisme falen de personen bij testen omtrent gezamenlijke aandacht. Er is bij incongruente informatie (meekijken naar een object of lege ruimte) bij normale personen meer activiteit in de STS dan bij mensen met autisme. Dit suggereert een absentie van sociale significantie. Bij een directe blik is er meer activiteit in de amygdala bij mensen met autisme. Pointing and reaching – Wijzen en uitreiken Weinig dieren wijzen en veel begrijpen het ook niet. Proto-imperatief wijzen: gerelateerd aan willen ‘geef mij dat!’. Proto-declaratief wijzen: initieert gezamenlijke aandacht ‘kijk daarnaar!’. Hierbij moet worden berekend wat de ander kan zien. Als een kind na 18 maanden niet proto-declaratief wijst is dit een vroeg kenmerk van autisme. Trait inferences from faces and bodies – Karaktertrekken concluderen uit gezichten en lichamen Karaktertrek: op een bepaalde manier gedrag in de lange termijn (zorgzaam, extravert). Persoonlijkheid: een collectie van karaktertrekken. Mensen baseren op het zien van een gezicht welke karaktertrekken er bij de persoon horen. Dit betekent niet dat het klopt. Mogelijkheden: Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen – Een kern van waarheid: testosteron beïnvloed masculiene gezichtsontwikkeling en bepaalde gedragingen. Er zouden zo dus bepaalde gedragingen afgelezen kunnen worden. – Self-fulfilling prophecies: mensen met bepaalde gezichten worden op een bepaalde manier behandeld wat leidt tot de daadwerkelijke gedragingen (aantrekkelijk = positieve sociale interactie en andersom). – Het gebruik van expressies om karaktertrekken te ‘zien’: een lach geeft vriendelijkheid aan. – Cultuur gegenereerde stereotypes zonder objectieve basis. In alle gevallen is er overgeneralisatie. Beautiful = good – Mooi = goed Wat een gezicht aantrekkelijk maakt: – Middelmatigheid: als meerdere gezichten worden gemiddeld worden deze ‘compilaties’ mooier gevonden. – Symmetrie: perfect symmetrische gezichten (door photoshop) worden aantrekkelijker gevonden. – Seksueel dimorfisme: rond pubertijd groeien bij mannen de kaak, de wenkbrauwen en de neus, bij vrouwen de lippen. Dit wordt aantrekkelijker gevonden (bij mannen minder dan bij vrouwen). Het gevolg van aantrekkelijkheid is het halo effect: een persoon die initieel op één gebied positief wordt beoordeeld wordt ook in andere gebieden positief beoordeeld (aantrekkelijke mensen krijgen vaker positieve karaktertrekken toebedeeld). Het blijkt wel dat ook karaktertrekken meespelen in wie we wel of niet aantrekkelijk vinden. The ‘big five’ personality traits – De ‘grote vijf’ karaktertrekken – Openheid tot ervaringen: waardering voor kunst, emotie etc. – Zorgvuldigheid: een tendens om gedisciplineerd een prestatiegericht te zijn. – Extraversie: een tendens om stimulatie bij anderen te zoeken. – Servicegerichtheid: een tendens om coöperatief richting anderen te zijn. – Neuroticisme ofwel emotionele stabiliteit: goed tegen stress en emotioneel reactief. Dit is de beste poging om de verschillende persoonlijkheden in de samenleving te beschrijven. Dominance and facial width-to-height ratio – Dominantie en breedte-tot-hoogte ratio Dominantie is het proberen controle over anderen te krijgen. Een hogere breedte-tot-hoogte ratio correleert met meer dominant gedrag, agressief gedrag en misleiden gedrag. Afsluitend is het vaak bovengemiddeld bij Amerikaanse presidenten en bij CEO’s (directeurs). Het komt mogelijk door testosteron, het gezicht vormt en ook correleert aan dominant gedrag. Bij vrouwen is er een correlatie tussen de ratio en dominantie maar niet testosteron. Mogelijk is het bij hen oestrogeen. Baby-faced adults – Volwassenen met een babyface In het model op blz. 169 wordt lage dominantie gelinkt aan babyface-achtige structuur (rond hoofd, geen prominente neus, kaak of wenkbrauwen). Mannen met deze karakteristieken beoordelen zichzelf ook als minder agressief en warmer dan mannen zonder babyface. Mensen hebben enigszins dezelfde reactie op volwassenen met een babyface als op baby’s (in vergelijking met andere volwassenen). Er is meer activiteit en connectie tussen de amygdala en de FFA (Fusiform gezichtsgebied). Trustworthiness – Betrouwbaarheid Mensen vertrouwen mensen die qua gezicht op hen lijken sneller. Dit omdat dat mogelijk familieleden zijn. Deze mensen worden ook minder aantrekkelijk gevonden (mogelijk evolutionair tegen incest). De minder een ander wordt vertrouwd de meer activiteit er in de amygdala is. Bij een laesie in de amygdala worden onbetrouwbare gezichten betrouwbaar. De amygdala is niet betrokken bij de beoordeling van dominantie. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Het blijkt dat mensen uit subtiele verschillen uit neutrale gezichten halen om betrouwbaarheid te berekenen. De betrouwbare gezichten zijn ouder, meer vrouwelijk en lippen die meer een glimlach representeren. Trait inferences from bodies – Karaktertrekken uit lichamen concluderen Er is een correlatie tussen het zien van een hoog BMI en het toeschrijven van luiheid. Ook denken we sneller dat mensen met een hoog BMI, of extreem laag bij vrouwen, eenzaam zijn. Meer bewegingsactiviteit = extraversie; sneller bewegen = meer emotionele stabiliteit; bewegingsvariatie = openheid. We baseren meerdere karaktertrekken op het fysieke welzijn van de persoon. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen H 6 Understanding others – Anderen begrijpen Wij simuleren het gedrag van anderen om het gedrag van de ander te begrijpen. Soms is dat openlijk (ik gaap als jij gaapt). Die sociale besmetting linkt aan empathie. Mentale staat: kennis, overtuigingen, gevoelens, intenties en verlangens. Mentaliseren: het proces van het toeschrijven van mentale staten aan anderen. What is simulation theory? – Wat is de simulatietheorie? Het is een collectie van theorieën. Er is de assumptie dat we het gedrag van anderen begrijpen door de mentale processen bij onszelf te recreëren. Er zijn 2 manieren. – Een expliciete verhaal-achtige simulatie van de situatie van een ander en diens gedrag om het zo te begrijpen. – Als we het gedrag van een ander zien (door acties en expressies) activeren automatisch en mogelijk onbewust dezelfde circuits in ons brein om dat gedrag te produceren. Er zijn bij deze theorie veel links naar ideeën rond spiegelsystemen. Empathy and simulation theory – Empathie en simulatietheorie Empathie: een emotionele reactie op (het begrijpen van) de gevoelens van een ander. Empathy as a multi-faceted concept – Empathie als een veelzijdig concept Meerdere vormen van empathie: – De interne staat van een ander weten (inclusief diens gedachten en gevoelens). Deze is van belang voor de false-belief test. – Het overnemen van iemands postuur of diens neurale respons kopiëren. Dit refereert naar spiegelsystemen en emotionele besmetting. – Een emotionele reactie op andermans situatie hebben. De emotie is niet zozeer hetzelfde. Je kan je zorgen maken om iemand die hard werkt maar zich geen zorgen maakt. – Voorstellen hoe het zou zijn om in een situatie te zitten. – Voorstellen hoe het voor een ander zou zijn om in een situatie te zitten. Het gebied voor mentaliseren is de mediale prefrontale cortex. Ook de premotorische cortex, want hier zitten de meeste spiegelsystemen. De beter deze gebieden werken de hoger de accuraatheid van empathie (correct inschatten hoe de ander zich voelt). From imitation to empathy? – Van imitatie naar empathie? De meeste simulatietheorieën baseren zich op de notie van perceptie-actie koppeling. Je ziet een actie en reproduceert deze in het eigen motorische systeem. In geval van reproductie is er imitatie. Kameleon effect: spontane nabootsing van gebaren tijdens positieve inter-persoonlijke uitwisselingen. Een persoon zal onbewust met een voet wiebelen als de ander dit ook doet tijdens positieve interacties. De meer onbewuste imitatie er plaatsvind de hoger de participant zichzelf scoort op empathie. Bij een taak waarin participanten een expressie moeten imiteren of enkel observeren blijkt dat bij imitatie de premotorische cortex actiever is, daarnaast zijn gebieden omtrent emoties zoals de amygdala en de insula actiever. Imitatie deelt motorische representaties tussen de personen, maar de informatie wordt ook doorgestuurd naar de limbische gebieden via de insula (actie-naar-emotie route) wat mogelijk empathie ondersteunt. Motorisch opgeroepen potentiëlen (MEPs): stimulatie van het brein met TMS zorgt ervoor dat perifere spieren neuro-elektrische signalen versturen (MEPs). Dit kan met EMG gemeten worden. TMS wordt op de primaire motorische cortex geplaatst. Het observeren van acties van anderen activeert de gebieden in de cortex die corresponderen met dezelfde lichaamsdelen. Er blijkt uit fMRI ook een spiegelsysteem voor pijn in de anterieure cingulate cortex en de insula. Empathy beyond simulation – Empathy verder dan simulatie Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Onze pijncircuits simuleren de pijn van een ander, maar dit kan verminderd worden door onze overtuigingen van een persoon. Als iemand een ‘slechterik’ is dan activeert zijn pijn zelfs ons beloningscircuit wegens wraak. Simulatie is dus automatisch maar niet beschermd tegen onze overtuigingen. Deze bevinding heeft implicaties voor psychopathie en autisme. Uit fMRI blijkt dat acupuncturisten minder pijn simuleren als ze een filmpje zien waarin naalden in de huid worden gestoken. Simulatie speelt maar een kleine rol in empathie, omdat het anders zou zorgen voor emotionele uitputting. Wel of niet imiteren ligt aan meerdere dingen, wat impliceert dat imitatie-gebaseerde simulatie ook flexibel en context sensitief is. – karakteristieken van de personen (een sociaal stigma zoals overgewicht of een litteken in het gezicht; etnische ingroup of outgroup, waarin imitatie bij de ingroup vaker onbewust voorkomt). – karakteristieken van de sociale situatie (sociale nabijheid, wat ook sociale besmetting voorspelt). Models of empathy – Modellen van empathie Modellen van empathie rond perceptie-actie koppeling zijn niet echt volledig. Ze geven wel een aspect van empathie weer. Zo zijn er nog drie categorieën. – (1) Modellen die empathie conceptualiseren als een interactie/compromis tussen spiegelen en mentaliseren. – (2) Modellen die een onderscheid maken tussen affectieve en cognitieve empathie. – (3) Modellen die een onderscheid maken tussen emotie delen en emotieregulatie. (1) Zaki & Ochsner: spiegelen versus mentaliseren. Welke domineert over de andere is dynamisch en ligt aan de verwachte uitkomst. Iemand observeren zonder context is spiegelen, en iemands intenties representeren is mentaliseren. (2) : iemand kan mentale staten aan iemand binden die affectief zijn (John is boos) of niet-affectief (John denkt X). Spiegelen kan ook affectief (emotionele besmetting) of niet-affectief (nabootsing en imitatie) zijn. (3) Decety & Jackson: het delen van emotie (simulatie), het begrijpen van emotie (mentaliseren) en emotieregulatie (cognitieve controle en bewuste perspectiefneming). De drie componenten van de theorie zijn: – Gedeelde representaties tussen jezelf en de ander gebaseerd op perceptie-actie koppeling. – Een bewustzijn van zelf-andere als vergelijkbaar maar apart. Dit relateert aan zelfbewustzijn. – Een capaciteit voor mentale flexibiliteit voor het in staat stellen tot perspectiefverandering en zelfregulatie. Projecting mental states everywhere: the origins of anthropomorphism? – Overal mentale staten projecteren: de oorsprong van antropomorfisme? Antropomorfisme: het toeschrijven van menselijke karakteristieken aan dieren, objecten of andere concepten. We hebben mogelijk een natuurlijke tendentie om mentale staten extern toe te schrijven. Ook bij enkel beweging (het rode vierkant wil de blauwe laten schrikken) denken we aan onszelf, daarnaast activeert het een netwerk wat ook bij theory-of-mind taken wordt geactiveerd. Bij meer antropomorfisch denken blijkt meer grijze materie in de temporo-pariëtale junctie. Theory of mind and reasoning about mental states – Theory of mind en redeneren over mentale staten Weten wat iemand denkt heeft een andere berekening nodig dan het aflezen van een gezicht. Opzettelijke houding: de tendentie om het gedrag van anderen de voorspellen/verklaren door opzettelijke staten (iets willen). Er zijn niveaus van opzettelijkheid. – Nul-orde opzettelijkheid: de assumptie dat iets geen overtuigingen en verlangens heeft. Het reageert uit reflex op stimuli (schreeuwt bij angst). Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen – Eerste-orde opzettelijkheid: de gevolgtrekking dat iets overtuigingen en verlangens heeft, maar geen overtuigingen over overtuigingen (schreeuwt omdat het gelooft dat er een roofdier in de buurt is). Vanaf hier is mentaliseren. – Tweede-orde opzettelijkheid: de gevolgtrekking dat iets overtuigingen heeft over overtuigingen van anderen (het schreeuwt om anderen te laten denken dat een roofdier dichtbij is). Op dit niveau speelt de false belief test. – Derde-orde opzettelijkheid: iets heeft overtuigingen over de overtuigingen van de overtuigingen van een ander (ik denk dat John denkt dat Sally niet weet waar de parel is). Mechanisms of theory of mind – Mechanismes van de theory of mind Domain-specific versus domain-general accounts – Domeinspecifiek versus generale domein theorieën Domeinspecifiek: modules. Dat elk gebied gespecialiseerd is in het uitvoeren van een taak. Er zijn twee kampen die de theory of mind proberen uit te leggen. De simulatietheorie en de theorie-theorie. Dit is het idee dat we een set principes relaterend aan mentale staten en hoe deze gedrag beïnvloeden opslaan als expliciete kennis. Het idee dat de theory of mind domeinspecifiek is is controversieel. Het feit dat het wat basis competentie nodig heeft in generale domeinen zoals executieve functies is niet controversieel (bepaalde termen in taal moeten worden begrepen voordat je de theory of mind kan halen). Een theory of mind test die dingen als taal ontwijken worden wel gehaald door mensen met een afasie (die daardoor niet langer taal begrijpen). Fractionating theory of mind – Het verbrokkelen van de theory of mind In plaats van te stellen dat de theory of mind domeinspecifiek is of uit een generaal domein komt kan je ook stellen dat het een interactie is tussen middelen van domeinen. De theory of mind kan volgens een theorie gesplitst worden in affectieve en niet-affectieve componenten. Mensen met schade in de orbitale en ventromediale prefrontale cortex hebben moeilijkheden in het herkennen van emoties. Deze mensen falen het affectieve gedeelte van theory of mind testen. Neural substrates of theory of mind – Neurale substraten van de theory of mind Uit twee bronnen komt bewijs. fMRI en laesies. Bij mentaliseren gebruiken we de temporale polen, de temporo-pariëtale junctie en de mediale prefrontale cortex. Temporal poles – Temporale polen Dit gebied (zie blz. 191) is betrokken bij het genereren van schema's. Een georganiseerde cluster aan informatie. Deze specificeren de sociale of emotionele context. Schade aan dit gebied zorgt voor semantische dementie. Mensen verliezen hun conceptuele kennis van woorden, objecten en mensen. Taal wordt lastiger te begrijpen en te produceren. Medial prefrontal cortex – Mediale prefrontale cortex (mPFC) Zie 6.11 op blz. 192 voor het gebied. Het activeert bij mentaliseren. Het reageert meer als: – Men denkt aan mensen i.p.v. andere entiteiten. – Men denkt aan de geest van de ander i.p.v. andere attributen zoals fysieke karakteristieken. – Denken aan de gedachten van mensen die op hen lijken. Het mediale gebied is van belang bij pragmatische taal zoals ironie en metaforen. Mensen met autisme vinden deze taalaspecten lastig. Dit gebied is meer actief als iemand geloofd dat hij een computerspel tegen een mens (i.p.v. een robot) speelt, ook als dat niet daadwerkelijk zo is. Temporo-Parietal Junction – Temporo pariëtale junctie (TPJ) Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen Actief bij mentaliseren en perceptie van biologische beweging, blik, bewegende monden en bij levende wezens an sich. Ook blinde mensen gebruiken dit gebied bij de theory of mind wat suggereert dat niet alle berekeningen in dit gebied via visuele perceptie gaan. Meer anterieure gebieden worden gebruikt bij observaties. De posterieure gebieden voor nietobservaties zoals verbale taken. Uit fMRI blijkt dat we aparte sub-gebieden hebben voor de theory of mind en het herkennen van acties en expressies. Explaining autism – Autisme uitgelegd Autisme: een ontwikkelingsstoornis geassocieerd met tekorten in sociale communicatie en interactie. Dit is chronisch. Het diagnosticeren is complex. We kijken naar het gedrag omdat we het biologisch niet kunnen echt kunnen zien. Daarnaast kan de ernst veranderen door de ontwikkeling heen en er kunnen ook meerdere mentale kwalen bijkomen (bv ADHD). Momenteel heeft 1.2% van de populatie dit label. Biological markers for autism – Biologische tekens voor autisme Er zijn wat verschillen tussen mensen met autisme en ‘normale’ mensen, maar of we autisme ooit kunnen voorspellen is onzeker. Genetische verschillen: – uit tweelingonderzoek blijkt dat gedeelde omgeving invloed heeft op autisme, en dat er een grote kans is dat het in de genen zit. – Meerdere genen geven vatbaarheid voor autisme weer waaronder variaties die ook gelinkt zijn aan sociale cognitie (genen voor de oxytocine receptor). Structurele verschillen: – Kinderen met autisme hebben een snellere breingroei in de eerste 2-4 jaren. – Al is de cortex eerst dikker (grijze materie) bij autisten is het juist minder rond de volwassen leeftijd. – Uit DTI (diffusion tensor imaging), die de coherentie van connectiviteit in de witte materie meet, blijkt minder coherente connectiviteit in de hersenen van mensen met autisme. Functionele connectiviteitsverschillen: – Al zijn er gebieden waar meer functionele connectiviteit is zijn er veel meer die er missen. Zie 6.13 op blz. 196. Autism as mind blindness – Autisme als geestblindheid Een tekort is de mogelijkheid mentale staten te representeren (theory of mind). Kinderen met autisme halen deze test veel later. Eerst dacht men dat dit was omdat deze kinderen niet kunnen meta-representeren (overtuigingen over overtuigingen vormen). Maar bij een andere soort test blijkt dat ze dit wel kunnen. Mensen met autisme vinden het lezen van andermans gedachten zeer lastig. Empathy and feelings in autism – Empathie en gevoelens in autisme Empathie kan in veel cognitieve en neurale mechanismes gesplitst worden dus de vraag of een persoon met autisme empathie heeft is complex. Ze scoren lager op questionnaires die op hoger niveau empathie vergt (denken over de gevoelens van anderen). Zwakker mentaliseren impliceert niet minder empathie. Ze hebben dezelfde activiteit bij het zien van pijn en normale modulatie van MEPs. Ze vinden het wel lastig hun eigen gevoelens te labelen (alexithymia). Dit kan je ook hebben zonder autisme. Bij alexithymia is er minder activiteit in de anterieure insula bij het beoordelen van emotionele plaatjes, wat slechter bewustzijn van lichaam-gebaseerde gevoelens laat zien. Autism as executive dysfunction – Autisme als een disfunctie in het uitvoeren Er is kritiek dat ‘een probleem in mentaliseren’ niet genoeg is om autisme uit te leggen. Een theorie is dat het in de executieve functies ligt. Dit controleert de processen die nodig zijn om de operaties Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Stuvia - Koop en Verkoop de Beste Samenvattingen in de hersenen te coördineren. Er blijkt echter dat hoog-functionerende autisten normale executieve functies hebben. Autism as weak central coherence – Autisme als zwakke centrale coherentie Wat niet met de theory of mind wordt uitgelegd zijn de cognitieve sterke en zwakke punten. Bij 10% van de autistische populatie is er een ongebruikelijke ‘kracht’ (bv iets heel gedetailleerd kunnen onthouden). Dit is ook mogelijk omdat ze minder interesses hebben. Mensen met autisme zijn echter superieur in het zien van ingebedde figuren (zie 6.16 op blz. 200). Dit is mogelijk wegens de zwakke centrale coherentie, wat betekent dat ze delen verwerken i.p.v. het geheel. Mogelijk komt dit door de verschillen in connecties in de hersenen. Autism as an extreme form of the male brain – Autisme als een extreme vorm van het mannelijk brein Een theorie beweert dat de karakteristieken van een persoon in twee dimensies kan worden gesplitst: empathiseren en systematiseren. Mannen systematiseren meer en vrouwen empathiseren meer. Mensen met autisme hebben een extreme vorm van het mannenbrein. Nu is de vraag of de hoge hoeveelheid systematiseren komt als compensatie door een theory of mind tekort, of omdat autisten minder interesse hebben in sociaal gedrag (of dit niet begrijpen). Mogelijk beide. Zie voorbeelden van systematiseren op blz. 201. The broken mirror theory of autism – De gebroken spiegel theorie van autisme Volgens deze theorie zijn de sociale moeilijkheden van autisme ontstaat door een disfunctie in het spiegelsysteem. Bij mensen met autisme blijkt minder grijze materie in gebieden die aan het spiegelsysteem worden gelinkt. Er blijkt correlatie tussen minder grijs gebied en de ernst van autisme (ernstiger bij minder grijs gebied). Meer bewijs blijkt uit EEG golven. De golven van EEG dalen in frequentie bij het observeren van acties. Bij kinderen met autisme is dit niet het geval. Uit fMRI bleek dit ook. Er was bij imitatie van expressies minder activiteit in de inferieure frontale gyrus. Mensen met autisme hebben een zwak begrip van waar en wanneer te imiteren. Kritiek op deze theorie: – het verklaart niet al het ongewone gedrag (interesse in systemen). Maar de theorie probeert ook niet alles van autisme te verklaren. – de vraag is hoeveel empathie en imitatie aan spiegelsystemen zijn gelinkt. Bepaalde vormen van empathie zijn normaal bij autisten. Gedownload door: tessa95 | tessa_broeken@hotmail.com Dit document is auteursrechtelijk beschermd, het verspreiden van dit document is strafbaar. Powered by TCPDF (www.tcpdf.org)