Loonheffingen HOORCOLLEGES 1 T/M 7 Hoorcollege 1 Belastingplichtige Onder loonheffingen vallen de heffing van de loonbelasting, de premieheffing Volksverzekeringen en de premieheffing Werknemersverzekeringen. Loonheffingen is een actueel onderwerp. Wanneer is iemand in loondienst? Veel mensen willen kwalificeren als ondernemer, zodat er genoten kan worden van de zelfstandigenaftrek en andere voordelen van het ondernemerschap. De Volksverzekeringen zijn: De Algemene ouderdomswet, AOW De Algemene nabestaandenwet, ANW: iemand krijgt altijd een uitkering als een partner komt te overlijden. De Wet langdurige zorg, WLZ: deze wet regelt zorg voor mensen die voor een langere tijd zorg nodig hebben. Ouderen in een verzorgingstehuis of gehandicapten. De Zorgverzekeringswet, ZVW. De drie werknemersverzekeringen zijn: De Werkloosheidswet, WW. Als je in loondienst bent dan ben je verzekerd voor de Werkloosheidswet, dus bij onvrijwillig ontslag. De Ziektewet: uitkering op het moment dat je ziek bent en niet meer kunt werken. De Wet inkomen en arbeidsvermogen, WIA: Bij arbeidsongeschiktheid kan je recht krijgen op een uitkering. Deze worden gefinancierd uit de premieheffing van de werknemersverzekeringen. Brutoloon bestaat uit de premie volksverzekeringen, de ingehouden loonbelasting en het nettoloon. De totale loonkosten voor de werkgever bestaan uit de premie werknemersverzekeringen, zorgverzekeringswet en het brutoloon. de premie Kernbegrippen loonbelasting De werknemer is diegene die de loonbelasting verschuldigd is over het brutoloon dat is afgesproken met de werkgever. De werkgever is diegene die ervoor zorgt dat de loonbelasting wordt voldaan, dit is de inhoudingsplichtige. Het loon bepaald waarover wordt geheven, dit is het object van de heffing. Onder het loon valt niet alleen het brutoloon, tevens de vergoedingen in natura en de aanspraken op een pensioenuitkering later. Het loonbegrip is ontzettend breed. Volksverzekeringen + werknemersverzekeringen = sociale verzekeringen. De werknemer Artikel 1 van de wet op de loonbelasting luidt: “Onder de naam 'loonbelasting' wordt van werknemers of hun inhoudingsplichtige, van artiesten, van beroepssporters, van buitenlandse gezelschappen en van bij of krachtens deze wet aan te wijzen andere personen een directe belasting geheven.” Er zijn meer belastingplichtigen dan alleen de werknemer. Een inhoudingsplichtige kan ook belasting verschuldigd zijn. De subjectieve belastingplicht staat in artikel 1 wet LB en noemt de volgende belastingplichtigen: Werknemers Inhoudingsplichtigen Artiesten Beroepssporters Buitenlandse gezelschappen De loonbelasting zorgt er dus ook automatisch voor dat er bronbelasting wordt geheven van inkomsten van artiesten en beroepssporters. Een buitenlands gezelschap is onder andere een orkest of een band, wat je vaak ziet hierbij is dat een orkest vaak zelf wordt ingehuurd en niet elke artiest wordt individueel betaald. Dus het valt niet te achterhalen wat elke artiest betaald krijgt, daarom is er een aparte regeling opgenomen. Art. 1 LB: belastingplicht Art. 2 LB: definitie van het werknemersbegrip en de bijzonderheden/uitzonderingen Art. 3 en 4 LB: fictieve dienstbetrekkingen, situaties die niet direct als dienstbetrekking kunnen worden aangemerkt op grond van de definitie van een dienstbetrekking. Art. 2 lid 1 LB: De werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat of van een inhoudingsplichtige loon geniet uit een vroegere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van hemzelf of van een ander, dan wel uit een bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van een ander. Eerste omschrijving: de werknemer in het algemeen spraakgebruik Tweede omschrijving: in deze situatie is de dienstbetrekking reeds beëindigd. Derde omschrijving: de Vangnetbepaling. ‘De werknemer is de natuurlijke persoon die tot een inhoudingsplichtige in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat’ Een stichting of vereniging kan niet een werknemer zijn, het moet een natuurlijk persoon zijn. Een inhoudingsplichtige: Als er geen inhoudingsplichtige is, dus niemand die de loonbelasting afdraagt, dan is er ook geen werknemer. Regulier bedrijfsleven = privaatrechtelijke dienstbetrekking. Art. 7:610 BW (De arbeidsovereenkoms t staat in dit artikel). ‘of van een inhoudingsplichtige loon geniet uit een vroegere privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van hemzelf of van een ander’ De meest voorkomende situatie die hiermee bedoeld wordt, is iemand die pensioen uitgekeerd krijgt. Ook diegene is werknemer in de zin van de loonbelasting. Iemand bouwt pensioen op tijdens zijn dienstbetrekking. De werkgever stort het pensioen bij een pensioenfonds. Na de pensioengerechtigde leeftijd keert het pensioenfonds een uitkering uit aan de oud-werknemer. In dit geval is er nog steeds sprake van een werknemer voor de loonbelasting. Een nabestaandenpensioen en een wezenpensioen (‘van hemzelf of van een ander’) vallen hier ook onder. ‘dan wel uit een bestaande privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking van een ander. ’ Dit is de vangnetbepaling. Een voorbeeld hierbij gaat over Philips. Als kinderen van een werknemer van Philips gingen studeren dan kregen ze een studiebeurs van Philips. Ze krijgen rechtstreeks die uitkering en ook de kinderen zijn dan werknemer voor de loonbelasting. Ze krijgen namelijk geld van Philips omdat hun ouders in loondienst staan bij Philips. Dienstbetrekking: art. 7:610 BW Loon Arbeid Gezag Dit worden ook wel de GAL-criteria genoemd. Wat is nu precies een dienstbetrekking? Er moet sprake zijn van een publiekrechtelijke of privaatrechteli jke dienstbetrekking waaruit het loon voortvloeit. Van een dienstbetrekking is sprake als er voldaan wordt aan 3 voorwaarden, loon, arbeid en gezag. Dit zijn de GAL criteria. Het loon dat uitgekeerd wordt moet wel verband hebben met de arbeid. Gezag: normale dienstbetrekking, leidinggevende geeft aan wat er gebeurd moet worden en hoe dit moet gebeuren. Er is een gezagsverhouding. Het arrest van de Veteraan: De veteraan is helemaal afgekeurd. Hij is niet meer in staat om goed te werken. Om hem nog wel onderdeel van de maatschappij te laten zijn, werkt hij bij de Albert Heijn. Hij ontvangt 0,80 cent per uur als vergoeding. Hij werkte 12 uur per week. De vergoeding was min of meer symbolisch. Hij krijgt geen marktconform loon. De Albert Heijn houdt wel loonheffing in en draagt ook premies werknemersverzekering af over de vergoeding. Als hij ziek wordt, krijgt hij ook doorbetaald. Vervolgens komt er een nieuwe wet, de Wet Maatschappelijke Ondersteuning. De veteraan moet een uitkering aanvragen voor het woon-werkverkeer, hij wilt een vergoeding hebben omdat hij met de taxi komt. De WMO accepteerde dit niet, want hij krijgt geen loon uitbetaald. De veteraan is naar de rechter gegaan. Het komt voor de centrale Raad, NTFR 2013/581. Is er sprake van een dienstbetrekking, wordt er daadwerkelijk loon uitgekeerd aan de Veteraan? Dit ging door naar de Hoge Raad. De vraag die hier gesteld werd was: ‘is er sprake van loon?’. De Hoge Raad bepaal t dat het uitkeren van loon ook kan bij zeer minimale bedragen, het hoeft niet te voldoen aan het minimumloon. Uiteindelijk kwam eruit dat er geen dienstbetrekking is, want er was geen gezagsverhouding. Als iemand zomaar kan stoppen en niet hoeft te luisteren naar zijn leidinggevende, dan is er geen gezagsverhouding. De Veteraan mocht zelf weten hoe en wat hij mocht doen, hij meldde zich geregeld ziek. Arbeid: De werknemer moet wel persoonlijk arbeid verrichten. Je kan niet zomaar een vervanger inhuren. Zonder toestemming van je werkgever kan je niet zomaar wisselen van dienst met je collega. Er is pas geen verplichting tot het verrichten van persoonlijk arbeid als het niet uitmaakt wie je stuurt als vervanging en zonder toestemming. Alleen van arbeid spreken als het om een langere tijd gaat. Arbeid: persoonlijk arbeid verrichten, vervangbaarheid: Hof Arnhem Leeuwarden 2 juli 2019 NTFR 2019/2021 Dit arrest ging over een freelancer in de zorg. De freelancer was van mening dat ze zich vrij kan laten vervangen. De arbeidsovereenkomst van de freelancer, die was afgesloten tussen de zorginstelling en de zorgverlener bevatte geen bepalingen over eventuele vervanging. De belanghebbende stelt dat ze zich vrij kan laten vervangen door een willekeurige derde. De belanghebbende is verantwoordelijk voor de kwaliteit en levering van de zorg, dus dit mag ze niet zelf bepalen. Niet iedereen kan deze zorgtaken uitvoeren en dus is er wel sprake van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid. De freelancer mag niet zelf bepalen wie ze stuurt om te werken. De arbeidsovereenkomst freelancer bevat geen bepalingen over vervanging. Gezag De werknemer is bij het verrichten van zijn werkzaamheden onderworpen aan het gezag van zijn werkgever. Een ziekenhuisdirecteur weet niet of een arts zijn taken naar behoren uitvoert, maar toch is er sprake van gezag, gekeken naar het organisatorisch kader. Als de werkzaamheden dusdanig geregeld zijn dat er sprake is van een gezagsverhouding, bijvoorbeeld dat de arts een vaste vergoeding krijgt waarbij er vaste arbeidstijden zijn met vakantiedagen. Verplichting tot verrichten: feiten en omstandigheden. Aanwijzingen en opdrachten Aard van de werkzaamheden Wezenlijk onderdeel van de bedrijfsuitoefening: pizzabezorgers, pizzabezorgers zijn wel een belangrijk deel van de onderneming. Zij hebben een dienstbetrekking. Organisatorisch kader Werknemer voorbeeld: Ireen Wüst is meervoudig wereldkampioen en olympisch kampioen langebaanschaatsen. Zij wordt gevraagd om deel uit te maken van een nieuwe schaatsploeg. De sponsoren van de schaatsploeg zien haar als het perfecte uithangbord voor hun merken en zijn bereid haar flink te laten betalen als zij op internationale wedstrijden in kleding wil lopen met daarop de merken van de sponsoren. Bovendien regelen de sponsoren dan dat Ireen wordt begeleid door een topcoach. Ireen heeft wel oren naar dit plan maar stelt als voorwaarde dat zij haar ‘veto’ mag uitspreken over de begeleidingsplannen van de coach. Is Ireen Wüst in dienstbetrekking? Er wordt arbeid geleverd: Ireen moet onder andere trainen, sponsoren te woord staan en wedstrijden schaatsen. Er wordt loon ontvangen: Ireen ontvangt een vergoeding van de sponsoren omdat hun merken in beeld worden gebracht bij wedstrijden. Of een gezagsverhouding aanwezig is, is afhankelijk van de inhoud van de overeenkoms t en de uitwerking in de praktijk. Wie bepaalt trainingsschema’s, wiens materiaal wordt gebruikt, volgt Ireen aanwijzingen op etc. Hoe wordt er in de praktijk omgegaan met de GAL criteria? (Dit valt nog onder het werknemersbegrip). De wet Deregulering beoordeling arbeidsrelatie (wet DBA) betekent in de praktijk dat er een aantal modelovereenkomsten op de belastingdienst website zijn geplaatst. Deze modelovereenkomsten zijn opgestel d samen met werkgevers en werknemersorganisaties, wanneer is er wel of niet sprake van een dienstbetrekking. Opvolger van de verklaring arbeidsrelatie (VAR). Indien de modelovereenkomst wordt aangehouden is geen sprake van een dienstbetrekking. Uiteraard moeten de contractuele afspraken in de praktijk ook worden nageleefd. Voorbeeld van een modelovereenkomst: Algemene modelovereenkomst, geen werkgeversgezag en geen verplichting tot persoonlijk arbeid. Artikel 2 (algemene bepalingen) a. B is gehouden bij zijn werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. b. B is gehouden gevolg te geven aan een tijdig verleende en verantwoorde aanwijzing omtrent het resultaat van de opdracht. A heeft uitdrukkelijk geen zeggenschap over de werkzaamheden van B. B is dus vrij de werkzaamheden naar eigen inzicht en zonder toezicht of leiding van A uit te voeren. c. Het staat B vrij de werkzaamheden voor eigen rekening en risico geheel of ten dele te laten uitvoeren door derden. In geval van vervanging blijft B jegens A onverkort verantwoordelijk voor de kwaliteit van het werk en het naleven van de gemaakte afspraken. d. (…) e. A verklaart zich er uitdrukkelijk mee akkoord dat B ook voor andere opdrachtgevers werkzaamheden verricht. Art. 2 lid 3 tot en met 5 LB (uitzonderingen op het werknemersbegrip) Geen dienstbetrekking in de volgende gevallen: Niet in Nederland woonachtig ex art. 4 lid 1 AWR 100% buiten Nederland werkzaam ex lid 3. 90% of meer buiten Nederland werkzaam ex lid 4. (nagenoeg = 90%) Minder dan 90% buiten Nederland werkzaam ex lid 5. In Aruba, Curaçao, St. Maarten, BES eilanden of in een land waarmee Nederland een belastingverdrag heeft afgesloten onderworpen aan belastingheffing ex lid 4. In Aruba, curaçao, St. Maarten of BES eilanden onderworpen aan belastingheffing. Er zijn nog wel 3 uitzonderingen mogelijk, de bestuurder of commissaris van een in Nederland gevestigde onderneming. De persoon in dienstbetrekking bij de Nederlandse staat, de persoon uitgezonden naar het buitenland door de Nederlandse staat. Art. 2 lid 6 LB Regeling voor vrijwilligers: geen dienstbetrekking indien er minder dan 180 euro per maand wordt ontvangen of minder dan 1800 euro per kalenderjaar wordt ontvangen. Werkzaam voor ANBI, sportorganisatie of niet aan VPB onderworpen organisatie. Krijgt iemand een hogere kostenvergoeding dan die 180 euro per maand? Dan is er niet gelijk sprake van een dienstbetrekking. Als de kosten hoger zijn dan 180 euro per maand dan kan er nog steeds sprake zijn van geen dienstbetrekking. Dan is er nog wel een kostenvergoeding en niet loon. De ROW kent een spiegelregeling op deze vrijwilligersregeling, dit betekent dat als deze regeling er niet zou zijn, de vrijwilligers nog steeds belasting verschuldigd zijn over hun vergoedingen. In dat geval zou het in de ROW sfeer vallen. Werkt iemand als vrijwilliger voor meerdere organisaties en krijgt hij 150 euro per maand als vergoeding per organisatie? Dan is de vrijstelling niet van toepassing, omdat het totaal boven 180 euro per maand zit. Dan is er niet aan de vrijstelling van de ROW voldaan. Art. 3 en 4 LB Fictieve dienstbetrekking: arbeidsverhoudingen die krachtens fictie gelijkgesteld worden met een ‘echte dienstbetrekking’. Art. 5 LB: huishoudelijke hulp, art. 5a LB beroepssporters en artiesten, art. 5b LB buitenlandse gezelschappen. Art. 3 lid 1a en 1b LB de fictieve dienstbetrekking. “Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van: a. Degene, die, anders dan in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep, en anders dan als thuiswerker, ingevolge een overeenkomst tot aanneming van werk als bedoeld in artikel 750 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, persoonlijk een werk tot stand brengt; b. Degene, die de in onderdeel a bedoelde persoon bij het tot stand brengen van dat werk bijstaat; Persoonlijk aannemen van werk van stoffelijke aard: Anders dan in het kader van een zelfstandige onderneming of beroep, geen ondernemer Anders dan als thuiswerker Stoffelijke aard: er moet aan iets tastbaars worden gewerkt, persoonlijk werk. Het Bollenpellersarrest (HR 17 april 1996, nr. 31.112, BNB 1996/278) Tieners die in de vakantie naar de boer gaan om de bollen uit de grond te halen of juist planten krijgen hiervoor een vergoeding van de boer. Is dit een reguliere dienstbetrekking? Deze tieners kunnen zichzelf gewoon laten vervangen als ze even niet kunnen werken. Het maakt de boer niet uit wie de bollen uit de grond haalt, als dit maar gebeurt. De wetgever heeft bepaald dat dit lijkt op een gewone situatie met een werkgever en heeft hier een fictie van gemaakt. Lid 2: Ook de persoon die assisteert bij de uitvoering van het werk van stoffelijke aard heeft een fictieve dienstbetrekking. Uitzondering van Art. 3 lid 2: het eerste lid a en b is niet van toepassing als voor een natuurlijke persoon wordt gewerkt in een persoonlijke hoedanigheid. Dan is er geen fictieve dienstbetrekking. Art. 3 lid 1c en 1d LB: c. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat bijstaan; d. degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander, mits hij de bedoelde bemiddeling uitsluitend voor die ander verleent, het verlenen van die bemiddeling niet een voor hem bijkomstige werkzaamheid is en hij zich daarbij doorgaans niet door meer dan twee andere personen laat bijstaan; Dit zijn bemiddelingsdiensten: fictieve dienstbetrekking. Er is hier slechts één opdrachtgever. Bemiddeling is hier de hoofdzaak en niet van bijkomstige aard. De bemiddelaar wordt normaal gesproken door maximaal twee andere personen geholpen (om te voorkomen dat het te massaal wordt). Voorbeeld: verzekeringsagent of reisagent die slechts diensten van één opdrachtgever verkoopt. Art. 3 lid 1 e LB: de stagiaire die een stagevergoeding krijgt, zal ook een fictieve dienstbetrekking hebben. Er moet wel daadwerkelijk loon worden ontvangen, loonbelasting is er op ingehouden want het is een fictieve dienstbetrekking. (want discussie voorkomen of er arbeid is omdat een stagiair veel moet leren). Art. 3 lid 1 f LB: Het 15 jarige kind werkzaam in de onderneming van zijn / haar ouder Tenzij het kind deel uitmaakt van een samenwerkingsverband met de ouder (gebruikelijk in de agrarische sector). Dit is een fictieve dienstbetrekking. (discussie voorkomen over gezag). Art. 3 lid 1 g LB: bestuurder van een coöperatie in de zin van art. 4 ziektewet. Bij een dergelijke bestuurder ontbreekt de gezagsverhouding ten aanzien van bestuurstaken. Art. 3 lid 1 h LB: bestuurder van een beursgenoteerde onderneming. Op grond van het burgerlijk wetboek kwalificeert een dergelijk dienstverband namelijk niet als een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Art. 4 lid a en b LB: Thuiswerker en de hulp van de thuiswerker. Er moet wel tenminste 2/5 e van het minimumloon worden verdiend. De werkzaamheden moeten langer dan een maand duren (art. 2b uitv. Besl. LB). Als eis wordt gesteld dat thuiswerken belast kan zijn in een fictieve dienstbetrekking, als tenminste 40% van het minimumloon wordt verdiend daarbij is niet van belang hoeveel dagen wordt gewerkt. Dit is in gevoerd omdat de thuiswerker niet gelijk onder toezicht staat van de werkgever, gezagsverhouding twijfelachtig. art. 4 lid 1c LB: topsporter die een inkomensvergoeding of kostenvergoeding ontvangt. Het fonds voor de topsporter keert een vergoeding aan topsporters met een A status uit zodat zij zich fulltime op hun sport kunnen focussen. Art. 4 lid d LB (heel belangrijke fictieve dienstbetrekking). DGA “Degene, die arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij of zijn partner als bedoeld in artikel 12a, zevende lid, onderdeel a, een aanmerkelijk belang heeft in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001;” De directeur groot aandeelhouder die werkzaamheden voor zijn eigen BV verricht. Drie manieren om geld uit de BV te halen: Geld lenen van de BV (dit is gratis, maar er moet wel geheven worden over de rente). Dividend uitkeren tegen 26,9% in box 2, dit is een stuk lager dan het maximaal tarief van de loonbelasting van 49,5%. Het is dus voor een DGA veel interessanter om dividend uit te keren in plaats van loon. Art. 4 lid e LB Uitzendkrachten worden eveneens als werknemer aangemerkt. Iemand die persoonlijk arbeid verricht tegen beloning, alleen een uitzendkracht verricht deze arbeid t.b.v. de opdrachtgever van het uitzendbureau en niet t.b.v. het uitzendbureau zelf. Door deze driehoekverhouding zou er dus kunnen worden getwijfeld of er sprake is van een reguliere dienstbetrekking. Om discussie te vermijden wordt dit als fictieve dienstbetrekking gezien. In art. 2 a uitv. Besl. Lb staan een paar extra voorwaarden. Als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van degene die door tussenkomst van degene tot wie de arbeidsverhouding bestaat, persoonlijk arbeid verricht ten behoeve van een derde, met uitzondering van de arbeidsverhouding van degene die: a. doorgaans op minder dan drie dagen per week werkzaam is voor een natuurlijk persoon ten behoev e van diens persoonlijke aangelegenheden, tenzij loon wordt verstrekt door degene door wiens tussenkomst de arbeid wordt verricht; b. bij wijze van arbeidstherapie werkzaam is. Art. 4 lid f LB De werkzaamheden die maatschappelijk gelijk gesteld moeten worden met een dienstbetrekking: Alleen na indienen gezamenlijke verklaring met beoogde inhoudingsplichtige bij Belastingdienst. (de inhoudingsplichtige moet natuurlijk het er wel eens mee zijn dat hij verantwoordelijk is voor de afdracht van de loonbelasting). De werknemer wordt niet als ondernemer voor de inkomstenbelasting aangemerkt ex art. 2g uitv. besl LB. Huishoudelijke hulp: art. 5 LB De huishoudelijke hulp wordt niet geacht in dienstbetrekking te zijn indien: Diensten moeten voor 90% of meer uit huishoudelijke taken of zorgtaken bestaan; Gemiddeld maximaal 3 dagen per week; Werkzaam voor een natuurlijk persoon. De huishoudster die voor meer dan 90% van maximaal drie dagen per week voor een natuurlijk persoon werkt, heeft geen dienstbetrekking want het is niet te doen voor een natuurlijk persoon om een loonadministratie bij te houden en loonbelasting te betalen. Vandaar deze uitzondering in de wet. Beroepssporters en artiesten Art. 5A LB Artiest is degene die gedurende korte duur (minder dan 3 maanden) als musicus of anderszins als artiest optreedt: Tenzij inwoner van Aruba, curaçao, st. Maarten =, bes eilanden of een land waarmee Nederland een belastingverdrag heeft; Tenzij de artiest optreedt voor een natuurlijk persoon in het kader van diens persoonlijke aangelegenheden; Tenzij de artiest er voor kiest om niet in dienstbetrekking werkzaam te zijn; Lid 3 en 4: wel werknemer als op grond van art. 2 sprake is van een dienstbetrekking, tenzij inhoudingsplichtige in het buitenland is gevestigd. Dit artikel is alleen voor sporters die uit een land komen waarmee Nederland geen belastingverdrag heeft, zodat ze wel in Nederland belast kunnen worden. Als een artiest of sporter werknemer zijn in de zin van art. 2 LB, dan geldt artikel 5A LB niet. HC 2 De inhoudingsplichtige en het gebruikelijk loon Rechter: De Uber-chauffeur is een werknemer De rechter heeft besloten dat de Uber-chauffeur een gewone werknemer is voor het burgerlijk wetboek en dus ook een werknemer voor de loonbelasting. Dit betekent dat als iemand voor een app werkt en deze app bepaalt wanneer iemand moet werken en hoeveel geld deze persoon verdient, dat deze persoon dan een werknemer is. De vrijwilligersregeling Art. 3.96 wet IB: De vrijstelling geldt alleen als, bekeken vanuit het standpunt van de belastingplichtige per maand minder dan 180 euro en per jaar minder dan 1800 euro als vrijwilliger wordt ontvangen. De vrijstelling geldt dus in zijn geheel niet in de situatie waarin: Iemand tegelijkertijd vrijwilliger is bij twee organisaties en van elke organisatie een vergoeding van 150 euro per maand ontvangt. In totaal wordt daarmee 300 euro per maand ontvangen. Er is geen vrijstelling in de inkomstenbelasting voor diegene die bij twee organisaties een vergoeding van 150 euro verkrijgt. De 300 euro die ontvangen wordt, moet wel aangegeven worden bij de loonbelasting. De inhoudingsplichtige Waarom is een inhoudingsplichtige zo belangrijk? De loonbelasting is een van de weinige belastingwetten die niet direct van de belastingplichtige wordt geheven. De werknemer betaalt de belasting niet direct aan de belastingdienst. Er is altijd een tussenpersoon. De werkgever houdt de loonbelasting in van de belastingplichtige en draagt de loonbelasting af aan de belastingdienst. De werkgever is hier de inhoudingsplichtige. Dit is de verantwoordelijke voor inhouding en afdracht ex art. 27 LB. Art. 27 LB: Lid 1: de belasting wordt geheven door inhouding op het loon. Lid 2: de inhoudingsplichtige is verplicht de belasting in te houden op het tijdstip waarop het loon wordt genoten. …… Lid 5: De inhoudingsplichtige is verplicht de n een tijdvak ingehouden belasting op aangifte af te dragen. De inhoudingsplichtige kan ook zelf belastingplichtige zijn. Er kan ook rechtstreeks van de belastingplichtige belasting ingehouden worden op grond van art. 1 LB. Werkkostenregeling: Er kan ook gekozen worden om niet de werknemer te belasten met een looncomponent. De inhoudingsplichtige kan ook belast worden hiervoor. Dit wordt een eindheffingsbestanddeel genoemd. Hier is vooral sprake van bij vergoedingen die worden verstrekt en waarvan in het maatschappelijk verkeer wordt gedacht dat het geen echte vergoeding is. Een voorbeeld: De vergoeding per zakelijk gereden kilometer, dit is 0,19 cent per kilometer. De werknemer rijdt met zijn auto naar klanten en maakt hier voor kosten. De werknemer wordt niet rijker van deze vergoeding. Dit soort vergoedingen zijn meestal ondergebracht in de werkkostenregeling en worden als eindheffingsbestanddeel in de heffing begrepen. Over dit soort eindheffingsbestanddelen betaalt de werkgever zelf belasting. (Art. 27a LB en art. 31 LB.) Art. 32ba en art. 32bb LB: Bijzondere eindheffingen. Dit is voor werknemers die een grote ontslagbonus meekrijgen of voor werknemers die nog konden profiteren van fut regelingen voor vervroegde uittredingen. In deze gevallen moet de inhoudingsplichtige de belasting inhouden en afdragen. Beoordeel of er sprake is van een werknemer is voor de loonbelasting: Art. 2 lid 1 LB: Een natuurlijk persoon die in dienstbetrekking staat tot een inhoudingsplichtige. Wie is een inhoudingsplichtige? Art. 6 LB. Lid 1: 3 verschillende soorten inhoudingsplichtigen. a. Degene, tot wie een of meer personen in dienstbetrekking staan; b. Degene, die aan een of meer personen loon uit een vroegere dienstbetrekking tot hemzelf of tot een ander verstrekt; c. Degene, die ingevolge een aanspraak die niet tot het loon behoort, aan een of meer personen uitkeringen of verstrekkingen uit een dienstbetrekking tot een ander doet. A De werkgever in regulier spraakgebruik. Overname onderneming: doorgaans een nieuwe inhoudingsplichtige, dit is idem bij inbreng van een eenmanszaak in de BV en idem bij terugkeer uit de BV. Overdracht van de aandelen in een inhoudingsplichtige vennootschap: doorgaans geen nieuwe inhoudingsplichtige. Er verandert niks in de BV zelf, de BV is de inhoudingsplichtige. De inhoudingsplichtige kan in een jaar wel wijzigen. Rechtbank Noord Nederland (NFTR: 2019/415) Een postbode was in loondienst als postbezorger. Na enige tijd kiest hij ervoor om verder te gaan als pakketbezorger en wordt vennoot van een V.O.F. Als vennoot zou er sprake zijn van ondernemerschap in pl aats van een dienstbetrekking zodat gebruik kan worden gemaakt van de faciliteiten voor ondernemers. De rechtbank oordeelt dat de pakketbezorgers in dienst van de V.O.F. zijn op basis van de volgende argumenten: De pakketbezorger verrichtte alleen bezorgingswerkzaamheden en verrichtte geen andere ondernemingsactiviteiten. Een van de vennoten verrichtte alle ondernemingsactiviteiten (planning, leiding, administratie etc.) en was tevens de zoon van een ondernemer die eenzelfde soort onderneming exploiteerde. De pakketbezorger was geheel ondergeschikt en afhankelijk van de hierboven genoemde vennoot. Er was sprake van een gezagsverhouding, iedereen moest naar die ene vennoot luisteren. De andere vennoten liepen alleen op papier risico. Er is sprake van een dienstbetrekking en wordt de V.O.F. als inhoudingsplichtige gezien. Een V.O.F. heeft geen rechtspersoonlijkheid, maar is nog wel een inhoudingsplichtige. Draagt de V.O.F. geen loonbelasting af? Dan kunnen alle vennoten aansprakelijk gesteld worden. De rechtbank oordeelt: Er is sprake van een schijnconstructie en de V.O.F. is inhoudingsplichtig voor de Loonbelasting. Art. 6 lid 1 b LB: Degene die loon uit vroegere dienstbetrekking verstrekt, zoals: Een pensioenfonds of het UWV: een WW-uitkering of een ziektewetuitkering die uitgekeerd wordt aan de oud-werknemer. Dit artikel is alleen van toepassing op het moment dat de arbeidsovereenkomst/de dienstbetrekking tussen de werknemer en de werkgever is verbroken. Het pensioenfonds of het UWV wordt diegene die de belasting inhoudt op de verstrekte uitkering aan de oud-werknemer of zijn nabestaande. Art. 6 lid 1 c LB: Degene die loon verstrekt ingevolge een vrijstelde aanspraak. UWV betaalt soms een uitkering (bijvoorbeeld op basis van de ziektewet), terwijl de dienstbetrekking nog bestaat. Een voorbeeld: Tegenwoordig hebben ouders langer recht op het geboorteverlof na de geboorte van hun kind. Het UWV betaalt deels dit geboorteverlof. Als iemand dit geboorteverlof opneemt dan krijgt hij een stukje loon van zijn werkgever, maar ook een uitkering van het UWV. In dit geval slaat art. 6 lid 1 c LB op het UWV als de inhoudingsplichtige. De uitzonderingen van de inhoudingsplichtige Art. 6 lid 2 LB: Een in het buitenland woonachtige of gevestigde ‘werkgever’ wordt alleen als inhoudingsplichtige aangemerkt, indien hij: In Nederland beschikt over een vaste inrichting of vaste vertegenwoordiger of Na melding bij de inspecteur (onder voorwaarden). De hoofdregel: wie niet in Nederland gevestigd is, wordt in principe niet als inhoudingsplichtige aangemerkt. Er zijn hier wel uitzonderingen op. Er moet in Nederland een vaste inrichting of een vaste vertegenwoordiger zijn. Ook kan dit na melding bij de inspecteur, hier zijn wel een aantal voorwaarden voor. Dan kan er sprake zijn van een inhoudingsplichtige. Bijvoorbeeld: Een Duitse A.G. heeft in Duitsland een fabriek, maar ook in Nederland een fabriek (vaste inrichting). De Duitse A.G. is een inhoudingsplichtige voor zijn Nederlandse werknemer. Art. 6 lid 2 b LB: Na melding bij de inspecteur, de voorwaarden om als inhoudingsplichtige aangemerkt te kunnen worden zijn: 1. Diegene die in dienstbetrekking is, is onderworpen aan de Nederlandse inkomstenbelasting. 2. De in het buitenland gevestigde werkgever houdt een loonadministratie aan in Nederland. 3. De in het buitenland gevestigde werkgever meldt zich bij de belastingdienst als inhoudingsplichtige. Art. 6 lid 3 a LB: De wet LB kent geen eigen vaste inrichtings- of vaste vertegenwoordigersbegri p (meer) Met ingang van 2020 wordt voor de invulling van deze begrippen verwezen naar art. 3 lid 4 LB tot en met 12 VPB. Verdragssituaties ex art. 3 lid 4 a VPB: Als er een belastingverdrag is afgesloten tussen Nederland en het desbetreffende land dan geldt als vaste inrichting het begrip vaste inrichting dat genoemd is in het belastingverdrag. Niet-verdragssituaties ex art. 3 lid 4 b -12 VPB: ‘Een vaste bedrijfsinrichting met behulp waarvan de werkzaamheden van een onderneming geheel of gedeeltelijk worden uitgeoefend met dien verstande dat de plaats van uitvoering van een bouwwerk of van constructie- of installatiewerkzaamheden slechts dan een vaste inrichting is indien de duur ervan twaalf maanden overschrijft.’ Een vaste vertegenwoordi ger is iemand die namens de in het buitenland gevestigde werkgever in Nederland op zoek is naar afnemers. Als zo’n persoon namens de in het buitenland gevestigde werkgever contracten mag afsluiten, dan is hij een vaste vertegenwoordiger. Art. 6 lid 3 b LB: Fictie voor werkzaamheden in, op of boven het Noordzeewinningsgebi ed. Aaneengesloten periode van ten minste 30 dagen. Nederland heeft rechten. Nederland heeft een exclusieve economische zone van ongeveer 12 zeemijl uit de kust, waarbij alleen Nederlandse personen mogen werken. Denk aan grote boorplatforms of schepen. Werken deze personen meer dan 30 dagen? Dan wordt er voor de loonbelasting automatisch vanuit gegaan dat er sprake van een vaste inrichting is. Art. 6 lid 3 c LB: Fictie voor buitenlandse uitzendbureaus en uitlening binnen een concern/groep. Art. 2a en 3 uitv. Besl. LB Heel vaak zijn er uitzendbureaus in het buitenland actief, met name in het Oostblok. Bijvoorbeeld in Roemenië. Deze uitzendbureaus zorgen er voor dat Roemeense uitzendkrachten werkzaam zijn voor Nederlandse bedrijven. Bijvoorbeeld in een Nederlandse slachterij. Het uitzendbureau wordt geacht om een vaste inrichting in Nederland te hebben. Het uitzendbureau is degene die het loon uitbetaald en is de inhoudingsplichtige voor de loonbelasting dit is geregeld in art. 2a en 3 van het uitvoeringsbesluit LB. Art. 6 lid 4 LB: Diplomatieke, consulaire en andere vertegenwoordigers van andere mogendheden. Art. 39 AWR: art. 33 en 34 Uitvoeringsregeling AWR. Bij ministeriële regeling aangewezen internationale organisaties. In het internationale verkeer is het gebruikelijk dat diplomaten en consulaire medewerkers onschendbaar zijn en niet vervolgbaar zijn in het land waarin ze werken. Ze betalen ook geen belasting in het land waar ze werken ex art. 39 AWR. In dit geval kan een ambassade of een diplomaat ook niet als inhoudingsplichtige aangemerkt worden om belasting te voldoen van haar werknemers. Art. 6 lid 5 LB: Onrechtmatige afwikkeling van pensioen- en VUT-rechten zoals: Uitbetalen na pensioendatum In eenmaal uitkeren In het verleden kon een directeur-grootaandeelhouder zelf pensioen opbouwen bij zijn eigen BV en werd het pensioen bijvoorbeeld in een keer uitbetaald. Om te voorkomen dat dit belastingvrij kan, wordt degene van wie dit pensioen is als inhoudingsplichtige aangemerkt zodat loonbelasting afgedragen kan worden. Art. 6 lid 6 LB: Internationale detachering binnen het concern. Gezamenlijk verzoek aan de inspecteur. De Nederlandse vestiging wordt als inhoudingsplichtige aangemerkt om de administratieve werkzaamheden te versoepelen. Inhoudingsplichtige bij de fictieve dienstbetrekkingen: Art. 7 LB: Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. Art. 3 lid 1a en b: aannemer -> aanbesteder 3 lid 1c en d: verzekeringsagent -> opdrachtgever 3 lid 1e: stagiaire -> opleider 3 lid 1f: kind in dienst van ouder -> ouder 3 lid 1g: bestuurder van de coöperatie -> coöperatie 3 lid 1h: de bestuurder van de beursgenoteerde vennootschap -> de vennootschap 4 lid 1a: thuiswerker -> opdrachtgever 4 lid 1b: hulp van de thuiswerker -> thuiswerker 4 lid 1c: topsporter -> fonds van de topsporter 4 lid 1d: DGA -> lichaam 4 lid 1e: uitzendkracht -> uitzendbureau (art. 2a en 3 uitv. Besl. LB) 4 lid 1f: fictieve dienstbetrekking -> opdrachtgever (art. 3 uitv. Besl. LB). Art. 8 lid a LB: ministeriële regeling kan, in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, een ander dan de persoon bedoeld in artikel 6 of artikel 7 worden aangewezen als inhoudingsplichtige met betrekking tot: Degene, die krachtens overeenkomst met een ander tegen beloning geregeld zijn bemiddeling verleent tot het tot stand komen van overeenkomsten tussen daartoe door hem te bezoeken personen en een opdrachtgever van die ander; degene, die een thuiswerker als hulp bij het verrichten van de arbeid bijstaat; degene, die als beroep een tak van sport beoefent. In art. 8a LB staan wat uitzonderingen. De inhoudingsplichtige bij sporters, artiesten en buitenlandse gezelschappen: Degene met wie het optreden of de uitvoering van de sport is overeengekomen als deze persoon ook door het gage uitbetaald Als een derde het gage uitbetaald, een derde Indien niet in Nederland gevestigd, is alsnog sprake van inhoudingsplicht bij een vaste inrichting in Nederland Een vaste inrichting wordt ook aanwezig gehad als de onderneming gericht is op het laten optreden van artiesten en sporters in Nederland. Art. 8a lid 2 LB: Wie niet in Nederland woont of gevestigd is, wordt slechts als inhoudingsplichtige beschouwd voor zover hij in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf, beroep of andere bezigheid heeft, dan wel een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger. Hierbij wordt mede als vaste inrichting aangemerkt het in Nederland verrichten of doen verrichten van werkzaamheden die gericht zijn op het in Nederland laten optreden van artiesten, beroepssporters of buitenlandse gezelschappen. Als er regelmatig Nederlandse concerten worden georganiseerd door een buitenlandse concertorganisator dan wordt hij geacht een Nederlandse vaste inrichting te hebben en is hij een inhoudingsplichtige voor de loonbelasting ten aanzien van de vergoeding die uitbetaald wordt aan de artiest, beroepss porter of buitenlands gezelschap. Gebruikelijk loon De situatie van de directeur-grootaandeelhouder: A (DGA) heeft de bakkerij A BV en heeft een 100% deelneming in deze bakkerij. Hij is ook de directeurbestuurder van bakkerij A BV. Als iemand arbeid verricht voor een bedrijf waarin hij een aanmerkelijk belang heeft dan wordt diegene als werknemer beschouwd en is dit een fictieve dienstbetrekking. Aan diegene die werkzaam is voor zijn eigen BV wordt vaak getwijfeld of deze persoon wel aan de gewone voorwaarden voor een dienstbetrekking voldoet. Dat er arbeid wordt geleverd is een feit, maar er wordt vaak geen loon uitgekeerd/ontvangen. Dan is er geen gewone dienstbetrekking, maar een fictieve dienstbetrekking. Is er een gezagsverhouding? Ja, het maakt niet uit dat de bestuurder ook de aandeelhouder is van de BV. Hij staat onder het gezag van de algemene vergadering van aandeelhouders. Er wordt altijd voldaan aan het feit dat er arbeid wordt geleverd en dat er een gezagsverhouding is. Het probleem is dat er geen loon wordt uitgekeerd. De loonheffing van de directeur groot aandeelhouder ondervindt een aantal hindernissen: Een DGA kan zelf beslissen om wel of niet loon uit te keren ex art. 4 lid 1d LB. Een DGA kan zelf beslissen hoeveel loon wordt uitgekeerd ex art. 12a LB. Een DGA kan zelf beslissen wanneer loon wordt uitgekeerd ex art. 13a lid 3 LB. Verschillende mogelijkheden om geld op te nemen uit een BV: Lenen van de BV (gratis, wel belasting over de rente betalen en de verplichting om het terug te betalen). De BV keert dividend uit aan de BV (26,9%). De BV keert loon uit aan de BV (49,5% maximaal). Art. 12a lid 1 LB fictief loon is van toepassing als: Een werknemer Met een aanmerkelijk belang in lichaam Arbeid verricht Er moet arbeid verricht worden in het lichaam waarin het aanmerkelijk belang is of een lichaam dat verbonden is met een lichaam waarin het aanmerkelijk belang is. Aanmerkelijk belang: Art. 12 lid 7a LB sluit aan bij het aanmerkelijk belang begrip in de inkomstenbelasting. De persoon die al dan niet tezamen met zijn/haar partner ten minste ex art. 4.6 wet IB: 5% van de aandelen in een vennootschap Opties om 5% van de aandelen in een vennootschap te kopen Het recht op 5% van de winst van een vennootschap Het recht om 5% van de stemmen tijdens de algemene vergadering van de aandeelhouders uit te brengen. Hoe hoog dient het gebruikelijk loon te worden vastgesteld: Art. 12a lid 1 LB. Het loon bedraagt het hoogste van de volgende drie bedragen: 75% van het loon in de meest vergelijkbare dienstbetrekking Het loon van de meest verdienende werknemer 47.000 euro. Wat is de meest vergelijkbare dienstbetrekking? Art. 12a lid 7 c LB. De meest vergelijkbare dienstbetrekking voldoet aan de volgende voorwaarden: De werknemer heeft geen aanmerkelijk belang in zijn werkgever. De dienstbetrekking is zowel bij de inhoudingsplichtige als de Belastingdienst bekend. Het loon is bekend of kan in redelijkheid worden geschat. Het loon is vastgesteld op de waarde in het economisch verkeer. In lid 8 staat nog een extra bewijsregel: Als er een correctie volgt van de Belastingdienst dan moet de inspecteur aantonen hoe hij tot deze meest vergelijkbare dienstbetrekking komt en waar hij dit op baseert. D it is een extra bewijslast voor de inspecteur. Voorbeeld: De heer A is 100% aandeelhouder van bakkerij A BV. Hij werkt 5 dagen per week. Een baker verdient normaliter in loondienst €50.000 bruto per jaar. Hoe hoog is het gebruikelijk loon? Antwoord: 75% van de meest vergelijkbare dienstbetrekking is 37.500 euro. 47.000 is hoger dus dan is 47.000 het gebruikelijke loon. In art. 12a lid 2 LB staat een uitzondering. Dit artikel biedt een mogelijkheid om het gebruikelijk loon lager vast te stellen: Indien 75% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is dan het gebruikelijk loon volgens lid 1, dan wordt het gebruikelijk loon overeenkomstig verlaagd. Maar tot ten hoogste €47.000 Of indien lager dan 100% van het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Voorbeeld: De heer A (van hierboven) huurt een bedrijfsleider in. De bedrijfsleider ontvangt €50.000 brutoloon per jaar. Hoe hoog is het gebruikelijk loon volgens lid 1? Hoe hoog is het gebruikelijk loon volgens lid 2? Volgens lid 1: 75% van de meest vergelijkbare dienstbetrekking is €37.500. Het hoogste loon van de werknemer bedraagt €50.000. €50.000 is hoger dan €47.000 dus 50.000 euro is het gebruikelijk loon. Volgens lid 2: 75% van de meest vergelijkbare dienstbetrekking is €37.500. Dit is lager dan €50.000 uit lid 1. Maar dit kan je maximaal verlagen tot €47.000. Het gebruikelijk loon bedraagt €47.000. Er is een uitzondering voor innovatieve start ups ex art. 12a lid 3 en 4 LB: In dit geval mag het loon worden gesteld op het minimumloon. Of indien kan worden aangetoond dat het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking lager is, op dit lagere bedrag. Wanneer is sprake van een innovatieve start up: 1. De BV beschikt over een S&O verklaring 2. De BV is maximaal 5 jaar inhoudingsplichtig 3. De BV heeft in de afgelopen 5 jaar maximaal tweemaal een S&O verklaring ontvangen. De regeling is gemaximeerd om niet als staatssteun aan te worden gemerkt. Art. 12a lid 5 LB: De concernregeling Indien een DGA werkzaam is voor meerdere vennootschappen dan wordt het gebruikelijk loon niet per vennootschap vastgesteld. Voorbeeld: de heer A is wijnhandelaar en heeft uit risico-overwegingen drie werkmaatschappijen en een beheer BV. Zonder dit artikel moet 4x het gebruikelijk loon worden vastgesteld. Er wordt rekening gehouden met de werkzaamheden die de heer A uitvoert in de werkmaatschappijen. Er wordt vaak loon uitgekeerd vanuit de beheer BV. Vanuit de werkmaatschappijen wordt een managementvergoeding betaald aan de beheer BV, op basis van de beheervergoeding wordt een loon uitgekeerd aan de heer A. Art. 12a lid 6 LB: Uitzondering voor laag gebruikelijk loon Indien het gebruikelijk loon bepaald aan de hand van lid 1 en 2 minder dan €5000 bruto per jaar bedraagt hoeft geen loon te worden uitgekeerd. Voorbeeld: De heer A heeft gelezen dat hij zijn spaargeld beter in een BV kan onderbrengen omdat hij dan geen IB betaald in box 3. De heer A houdt alleen de administratie van zijn BV bij bestaande uit het deponeren van de jaarrekening en het jaarlijks doen van aangifte vennootschapsbelasting. Hoe wordt in de praktijk omgegaan met de bepaling van het gebruikelijk loon? Veelal wordt een gebruikelijk loon van ten minste €47.000 gehanteerd. Indien belastingplichtige van mening is dat het gebruikelijk loon lager moet zijn, kan een beschikking van de inspecteur worden gevraagd zodat vooraf zekerheid bestaat over de hoogte van het loon. Casus uit de praktijk: Topsporters ontvangen veelal geld van sponsoren om enkele dagdelen per jaar promotie te maken voor de merken van deze sponsoren. Deze sponsorcontracten worden afgesloten met een BV waarbij de topsporter in dienst treedt bij de BV. De BV van de topsporter krijgt €100.000 om 4 dagdelen (in totaal 16 uren) aanwezig te zijn bij promotionele activiteiten. Wat is het gebruikelijk loon? Antwoord: Bij de belastingdienst is gesteld door de adviseurs dat €1600 goed is, €100 voor elk uur. De Belastingdienst ging hier mee akkoord. Dit is minder dan €5000 bruto per jaar en kan lid 6 worden toegepast en hoeft er helemaal geen loon te worden uitgekeerd. Er hoeft geen loonadministratie bijgehouden te worden. Het geld blijft eigendom van de BV. HC 3 de premieplicht voor de volks- en werknemersverzekeringen De sociale verzekeringen De sociale verzekeringen bestaan uit 2 soorten verzekeringen: de volksverzekeringen en de werknemersverzekeri ngen. De volksverzekeringen bestaan uit de Algemene ouderdomswet, de Algemene nabestaandenwet, de Wet langdurige Zorg en de Zorgverzekeringswet. De werknemersverzekeringen bestaan uit de Werkeloosheidswet, de Wet Inkomen naar Arbeid en de Ziektewet. Dit worden verzekeringen genoemd omdat iemand premie verschuldigd is om later een uitkering te krijgen. Het zijn geen gewone verzekeringen, want de uitkering wordt niet hoger naarmate er meer premie wordt betaald. De premie is afhankelijk van het inkomen dat iemand verdient. Het is geen voorziening, zoals de bijstandsregeling, want er wordt wel een premie betaald. De verzekeringsplichtige is degene die een uitkering ontvangt nadat er aan de voorwaarden is voldaan. De premieplichtige is diegene die de premie voor de verzekering moet betalen. Deze twee zijn niet altijd dezelfde persoon. De volksverzekeringen zijn gericht op iedereen in Nederland en de werknemersverzekeringen alleen op werknemers. De volksverzekeringen De werkenden betalen voor diegene die nu een uitkering krijgen. AOW, ANW en WLZ: er is sprake van een omslagstelsel. Er wordt niet gespaard zoals bij een pensioen. Dit wordt gefinancierd door premies en uit de algemene middelen. De groep die een uitkering krijgt groeit ontzettend hard door de vergrijzing, het omslagstelsel staat hierdoor onder druk. De Zorgverzekeringswet kent een eigen financieringsstelsel. Elke maand wordt er zelf een premie betaald aan de zorgverzekeraar, dit is een onderdeel van het financieringsstelsel. Een ander deel zijn de algemene middelen. Er wordt ook nog apart een bedrag in rekening gebracht, afhankelijk van het inkomen. Deze bijdrage wordt betaald door de werkgever of doormiddel van een aparte aanslag. Als er sprake is van een ondernemer voor de inkomstenbelasting kan er nog een aanslag voor de Zorgverzekeringswet komen. Art. 58 WFSV (art 27b, 27c en 27d LB) De premies volksverzekeringen worden geheven bij wijze van inhouding (tegelijkertijd met de LB) of bij wijze van aanslag (tegelijkertijd met de LB). Bij werknemers worden de premies van de volksverzekeringen per maand afgedragen en bij anderen via de inkomstenbelasting (na afloop van het kalenderjaar). Art. 6 lid 1 WFSV De subjectieve premieplicht. De verzekerde is hier de premieplichtige. Wie de verzekerde is, is geregeld in de materiële wetten. Art. 6 lid 2 WFSV De fictieve premieplicht is bij toepassing van het anoniemtarief. Iemand die werkt voor een baas, maar niet goed beschreven staat in de loonadministratie: Op zijn loon dient het anoniemtarief te worden toegepast, dit is 52%. Deze werknemer dient ook de premieplicht rechtstreeks te voldoen, ongeacht of hij wel of niet verzekerd is voor de volksverzekeringen. Dit is een zware sanctie. De verzekeringsplicht: Art. 6 en 6a AOW Art. 13 en 13a ANW Art. 2.1.1/2.1.2. WLZ In art. 2 van de ZVW wordt aangesloten bij de verzekeringsplicht voor de WLZ. Wie is de verzekerde voor de volksverzekeringen? Voor de verzekeringsplicht wordt gekeken naar de hoofdregel in art. 6 lid 1 AOW. Ingezetene Beschreven in art. 2 jo. 3 lid 1 AOW Inwoner van Nederland Naar de omstandigheden bepaald Zie ook de vergelijking met art. 4 AWR (verwijzen naar art. 2 uit de AOW is voldoende op het tentamen). Voorbeeld: Hoge Raad, 21-01-2011, nr.10/00563, NTFR 2011/453 Wanneer woont iemand in Nederland? Dit gaat over iemand die afkomstig is uit Azerbeidzjan. Hij heeft asiel aangevraagd in Nederland. Hij heeft zijn vrouw en kinderen meegenomen naar Nederland. In eerst instantie doet hij een verzoek in 2000 en dit wordt afgewezen. In 2005 wordt met terugwerkende kracht bepaald dat hij wel mag blijven. Eerst met een tijdelijke verblijfsvergunning en later met een permanente verblijfsvergunning. Zijn kinderen gaan in Nederland naar school. Hij doet zelf vrijwilligerswerk en is aan het HBO begonnen, de opleidi ng weg- en waterbouwkunde. Hij heeft alle sociale banden met Azerbeidzjan verbroken. Normaal gesproken zou je zeggen, deze persoon woont in Nederland. De Centrale Raad van Beroep had een andere mening. De vraag was, heeft deze man recht op kinderbijslag? De vraag die beantwoord moest worden is: is deze man verzekerd voor de sociale verzekeringen en de volksverzekeringen? De Centrale Raad van Beroep stelde dat hij geen ingezetene was van Nederland, hij had namelijk geen werk. Hij heeft geen inkomen in Nederland. De Hoge Raad heeft hier naar gekeken en kwam tot een andere conclusie. De belangrijkste stelregel van de Hoge Raad was: Er moet een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland zijn. Daar werd aan voldaan. Het is niet van belang dat er ook een duurzame band is met een ander land. Het gaat puur om de duurzame band met Nederland. Het is niet vereist dat de man economische banden heeft met Nederland, bijvoorbeeld door het verrichten van betaalde arbeid. De hoofdregel staat in art. 6 lid 1 a AOW. Het is vereist dat iemand een ingezetene is van Nederland voor de verzekeringsplicht. De premieplichtige is gelijk aan de verzekeringsplichtige voor de loonbelasting. Er moet een persoonlijke duurzame band met Nederland zijn, dan is iemand een ingezetene. In art. 3 lid 2 en 3 AOW staan uitzonderingen waarin iemand ook in Nederland woont. Speciale regelingen voor werknemers aan boord van schepen, schepen die onder de Nederlandse vlag varen. De woonplaatsfictie voor mensen die tijdelijk Nederland verlaten staat in art. 3 lid 3 AOW. Dit lijkt op art. 2.2 IB. Ondanks dat iemand tijdelijk niet in Nederland woont is hij nog wel verzekeringsplichtig. Art. 6 lid 1 b AOW De niet-ingezetene In Nederland of op het continentaal plat In dienstbetrekking (de galcriteria: gezag, loon en arbeid) Verrichte arbeid Aan de loonbelasting onderworpen Dat de arbeid in Nederland wordt verricht, betekent nog niet dat er elke dag in Nederland arbeid verricht moet worden. Er moet op reguliere basis arbeid worden verricht, ook al is dit maar 1 dag per week. Deze persoon is dan verzekerd voor de volksverzekeringen, die wordt als verzekeringsplichtige aangemerkt. De fictieve dienstbetrekking van art. 3 en art. 4 LB zijn niet van toepassing op art. 6 lid 1 b LB. HR 2 juli 1997 (BNB 1997/309): De DGA kan ook een reguliere dienstbetrekking hebben. Als een DGA z ichzelf loon uitkeert voor het werk wat hij doet, dan kan hij een reguliere dienstbetrekking hebben en verzekeringsplichtig zijn voor de volksverzekeringen. De uitzondering op de hoofdregel Art. 6 lid 3 AOW: uitbreiding en beperking op de kring van verzekerden. Krachtens algemene maatregel van bestuur = uitvoeringsregeling of besluit. Besluit uitbreiding en beperking kring der verzekerden volksverzekeringen. Deze staat in de klapper. Art. 6a AOW: dit artikel ziet op internationale situaties. Nederland kent naast belastingverdragen ook sociale zekerheidsverdragen met een aantal landen. Bijvoorbeeld met Japan. Deze verdragen hebben tot doel dat een dubbele premieheffing wordt voorkomen. Als iemand in het buitenland onderworpen is aan de premies, dan kan hij niet in Nederland onderworpen worden aan de premies. De Europese verordening (883/2004) regelt dit voor meerdere landen. BUB PV (besluit) De uitbreidingen volgens BUB PV Ambtenaren werkzaam in buitenland (art. 2 t/m 3 BUB PV) inclusief gezinsleden. Rijdend, vliegend en varend personeel (art. 4 en 5 BUB PV) inclusief gezinsleden. Tijdelijke onderbreking werkzaamheden NL (Art. 6 BUB PV) Tijdelijk buiten Nederland studerenden (Art. 8 BUB PV) Zelfstandigen die buiten Nederland wonen (art. 9 BUB PV) Buiten NL werkzaam voor NL werkgever (art. 11a BUB PV). De beperkingen volgens BUB PV De tegenhangers van de uitbreidingen, mensen die wel in Nederland wonen maar voornamelijk in het buitenland werkzaam zijn. Buiten Nederland werkenden (art. 12 BUB PV) Ambassadepersoneel (art. 13 BUB PV) Personeel volkenrechtelijke organisaties (art. 14 BUB PV) Caribisch Nederland (art. 15 BUB PV) Buitenlandse ambtenaren (art. 16 BUB PV) Rijdend, vliegend en varend personeel (art. 17 BUB PV) Tijdelijk in Nederland werkend personeel (Art. 18 BUB PV) Musici, artiesten en sporters (art. 19 BUB PV) Tijdelijk in Nederland studerenden (art. 20 BUB PV). Waar een beperking is, is vaak ook een uitbreiding. De werknemersverzekeringen WW, ZW en WIA De financiering van de werknemersverzekeringen is behoorlijk ingewikkeld. Gefinancierd door de premies en uit de algemene middelen. De financiering komt ook vanuit de heffing bij de werkgever. De premieplichtige is de werknemer bij de volksverzekeringen en bij de werknemersverzekeringen is dit de werkgever. Werkloosheidswet: De WW wordt o.a. gefinancierd uit het algemeen werkloosheidsfonds. De premie van het fonds is afhankelijk van de hoeveelheid mensen die in vaste dienstbetrekking zijn of in tijdelijke dienstbetrekking. Een werkgever met veel werknemers met een tijdelijk contract betaald meer premie dan een werkgever met werknemers met louter vaste contracten. Dit is om te stimuleren dat werkgevers meer mensen met vaste contracten in dienst hebben. Het is de bedoeling dat deze regeling ook voor de WIA en de ZW komt. Art. 4 RVP 2020. Het uitvoeringsfonds is voor de overheid. WIA, Wet inkomen en arbeid: Arbeidsongeschiktheidsfond: De basispremie ex art. 6 RVP 2020. De quotumheffing (uitvoering is nu uitgesteld), deze quotumheffing is alleen wanneer een werkgever te weinig werknemers met een ziekte of handicap in dienst heeft (dit wordt per sector beoordeeld). Werkhervattingskas (ook toegepast bij ZW): gedifferentieerde premie. Bij sectoren waar meer kans is op arbeidsongeschiktheid (in de bouw bijvoorbeeld) is ook een hogere premie dan bij bijvoorbeeld een kantoorbaan. Art. 57 en 60 WFSV De belastingdienst is gerechtigd de premies voor de werknemersverzekeringen te innen. Art. 59 WFSV De premies werknemersverzekeringen worden geheven overeenkomstig de voor de loonbelasting geldende regels ex art. 27c LB. In art. 27c LB staat: “Indien ten aanzien van de werknemer ook premieplicht voor de werknemersverzekeringen bestaat, geschiedt de heffing van de premies voor de werknemersverzekeringen gelijktijdig met die van de belasting en geschiedt de afdracht van die premies en de belasting op één aangifte, een en ander met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de heffing en de invordering van de loonbelasting.” Premies werknemersverzekeringen worden afgedragen op het moment dat het loon wordt genoten. Art. 27b LB is een artikel voor de volksverzekeringen. “Indien de werknemer ook premieplichtig is voor de volksverzekeringen geschiedt de heffi ng van de belasting en de premie voor de volksverzekeringen in één bedrag dan wel in één percentage, met overeenkomstige toepassing van de regels die gelden voor de heffing en de invordering van de loonbelasting. ” Art. 27d LB is voor de Zorgverzekeringswet. Tarief Loonbelasting en Inkomstenbelasting: ‘één percentage’ = 37,1% en 49,5% percentages van de inkomstenbelasting. Art. 25 en 34 WFSV De werkgever is de premieplichtige, dit is ook geregeld in art. 30 WFSV. Voor de werknemersverzekeringen zijn verschillende financieringspotjes, per potje is beschreven wie de premieplichtige is. De premieplicht is afhankelijk van een verzekerde, hetgeen is geregeld in de materiële wetten. Art. 30 WFSV: De premieplichtige is de overheidswerkgever. Er is een uitzondering in art. 34 lid 2 WFSV: Er zijn uitzonderingen mogelijk waarbij de werknemer de premie verschuldigd is, maar de hoofdregel is dat de werkgever de premie verschuldigd is. Art. 17 WFSV Het premieloon is gebonden aan een maximum: €58.311, komt het loon hier boven uit, dan is er over het meerdere geen premie verschuldigd. Art. 19 WFSV Er is geen maximum van het premieloon bij toepassing van het anoniementarief. Dit is zo als de werknemer niet goed bij de loonadministratie staat. Art. 20 WFSV Er is geen verhaal mogelijk van de premie op de werknemer. De premies zijn in beginsel verschuldigd door de werkgever, er is hier echter wel een uitzondering op. Art. 59 lid 8 WFSV. Privégebruik van de auto van de zaak: keurig aangegeven in de administratie dat de auto niet privé is gebruikt, vervolgens blijkt het dat de auto wel privé is gebruikt. Het is niet eerlijk dat de premie werknemersverzekeringen dan door de werkgever wordt betaald. In dit geval kan de premie dan verhaald worden op de werknemer. Art. 9 -12 WW en art. 11 lid 1 WIA jo, 9 -12 ZW Werkgever is volgens de materiële wetten de premieplichtige tenzij er een uitzondering is. Wie is de werkgever volgens de materiële wetten? Er moet sprake zijn van een dienstbetrekking (dit begrip is niet exact gelijk aan het begrip in de Loonbelasting). Art. 9 WW: Werkgever is de overheidswerkgever onderscheidenlijk de natuurlijke persoon tot wie of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan. (BV of overheidsorgaan kan ook). Art. 10 WW: De uitbreiding van fictieve dienstbetrekkingen. In dit artikel staat wie de werkgevers zijn bij fictieve dienstbetrekkingen. Art. 11 WW: Het UWV als de werkgever. Loonheffingen en premies en dergelijke moeten ook ingehouden worden van de bijstandsuitkering bijvoorbeeld. In art. 12 WW staan de overige aangewezen werkgevers. Art. 15 WW en art. 7 lid 1 WIA De verzekeringsplichtige is de werknemer. De werknemer die werkeloos is heeft recht op de uitkering. Wie is de werknemer? Art. 3 -8a WW en voor de WIA is dit art. 8 WIA jo. 3-8c ZW. De hoofdregel staat in art. 3 lid 1 WW/ZW. De werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Het gaat hier om een dienstbetrekking op grond van het burgerlijk wetboek, maar ook om de fictieve dienstbetrekking. De uitzondering op de hoofdregel: Wie is de werknemer? Art. 3 lid 2 WW/ZW er zijn werkzaamheden buiten Nederland. Art. 3 lid 4 WW/ZW woonachtig buiten Nederland. Uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden (BUB PW). Art. 3a WW/ZW: Wanneer op basis van een verdrag niet over gegaan kan worden tot heffing van de premie. De Europese spelregels waarin we uitleggen wie, wanneer en waar iemand verzekerd is, mag op basis van dit artikel niet nog een keer in Nederland premies van de werknemersverzekeri ngen worden geheven. Besluit uitbreiding en beperking werknemersverzekeringen Uitbreiding werknemersverzekeringen Nederlanders aan boord van schip (art. 2 BUB PW). Varend en vliegend personeel wonend buiten Nederland (art. 3 BUB PW). Ambtenaren en hun gezinsleden werkend in het buitenland (Art. 4a BUB PW). Beperking werknemersverzekeringen Wonen in Nederland en werken in het buitenland (art. 5 BUB PW). Nederlanders aan boord van schip (Art. 10 BUB PW). Varend en vliegend personeel wonend buiten Nederland (Art. 11 BUB PW). Ambassadepersoneel en hun gezinnen werkzaam in Nederland (art. 12 BUB PW). Buitenlandse musici en beroepssporters (art. 13 BUB PW). (Varend en vliegend personeel wonend buiten Nederland, staat bij zowel de uitbreiding als de beperking. Het verschil ligt hem in de werkgever. Is het een buitenlandse werkgever dan is er sprake van een beperking en is er sprake van een Nederlandse werkgever dan is er een uitbreiding). Art. 8 en 8a WW / art. 7 – 8c ZW Uitbreiding/bijzonderheden, bijvoorbeeld: Werklozen (art. 8 WW en art. 7 ZW). Noodzakelijk vanwege systematiek van de wet. Stel: u bent werknemer voor de werkloosheidswet en er is altijd premie voor u betaald. Als u werkeloos raakt, dan kunt u aanspraak maken op de uitkering van de werkeloosheidswet. Maar doordat u geen werknemer meer bent, bent u ook geen werknemer meer voor de werkloosheidwet. Hier voor is art. 8 WW. Er staat dat wanneer de dienstbetrekking beëindigd is, de werknemer nog wel aanspraak kan maken op de uitkering. Vrijwilligerswerk doen en een werkloosheidsuitkering krijgen kan tegelijk. Als iemand al een uitkering heeft op grond van de WIA, dan hoeft hij geen uitkering meer op grond van de WW. Je kan geen dubbele uitkering krijgen. Art. 4 en 5 WW/ZW De fictieve dienstbetrekkingen bijvoorbeeld de kleine aannemersfictie ex art. 4 lid 1 a WW/ZW. Hierbij kan art. 3 lid 1 a LB vergeleken worden. De gelijkgestelde fictie ex art. 5 d jo. Art. 1 en 5 BAD 1986. Voor de uitzonderingen: art. 5 lid 4 en 8 a BAD 1986. Voorbeeld: 1. A en B komen overeen dat A een aantal aanpassingen aanbrengt in het pand van de onderneming van B. 2. B geeft vooraf aan wat er dient te gebeuren. 3. A voert naar eigen inzicht en tijdsindeling uit. A maakt hierbij gebruik van eigen materialen en gereedschappen. A brengt persoonlijk werk tot stand en valt onder de kleine aannemersfictie van art. 4 lid 1 a WW/ZW. Fictieve dienstbetrekkingen De thuiswerkersfictie: art. 5 a jo. Art. 1 BAD 1986. Uitzonderingen: art. 1 lid 4 en art. 8 a BAD 1986. Vergelijk ook art. 4 a LB jo. 2b UBLB. Voorbeeld: 1. A en B komen overeen dat A een applicatie bouwt voor een van de productielijnen van de onderneming van B. 2. B geeft vooraf aan wat er dient te gebeuren. 3. A voert dit naar eigen inzicht op zijn zolderkamertje thuis uit. De uitzondering van de DGA ex art. 6 lid 1 sub a jo. Lid 4 WW/ZW. Regeling aanwijzing DGA. De DGA is in dienstbetrekking, voor de werknemersverzekering is de DGA in principe geen werknemer. Er wordt over het loon van de DGA dus ook geen premie werknemersverzekeringen afgedragen. De regeling aanwijzing DGA 2016. Art. 2 van de regeling: er moet sprake zijn van een bestuurder ex art. 1 lid 1 regeling. Deze bestuurder moet ook ingeschreven zijn bij de kamer van koophandel! De bestuurder moet (zelf) kunnen beslissen over zijn eigen ontslag: Al dan niet met een partner. Al dan niet met familieleden tot de 3e graad. Alle aandeelhouders hebben nagenoeg een gelijke zeggenschap in een lichaam. HC 4: Maatstaf van heffing voor de volks- en werknemersverzekeringen & de loonbelasting. Volksverzekeringen Waarover wordt premie geheven voor de volksverzekeringen? Hier voor kan je kijken naar art. 7 WFSV: Het premie-inkomen staat gedefinieerd in art. 8 WFSV. Heffing bij wijze van inhouding. Heffing bij wijze van aanslag. De premie is gemaximeerd. Art. 58 WFSV De premies volksverzekeringen worden geheven bij wijze van inhouding (tegelijkertijd met de LB) en bij wijze van aanslag (tegelijkertijd met de IB). De inkomstenbelasting wordt maar één keer per jaar geïnd. De uitkeringen van de volksverzekeringen worden elke maand uitgekeerd. De inkomsten en uitgaven matchen niet met elkaar. Als er via de Loonbelasting wordt geïnd, dan komen per maand premies volksverzekeringen binnen. Er worden dus op twee manieren/momenten geheven. Heffing bij wijze van aanslag Belastbare inkomen uit werk en woning bepaald volgens de regels van hoofdstuk 3 van de wet IB 2001 = wereldinkomen! Gemeenschappelijke inkomensbestanddelen ex art. 2.17 wet IB 2001. Beperking dubbele premieplicht ex art. 2.3 regeling WFSV. Emigratie / immigratie ex art. 2.4 en 2.5 regeling WFSV. Voor de heffing van de premie volksverzekeringen wordt aangesloten bij het inkomen uit box 1 van de inkomstenbelasting. De winst, het loon en het resultaat uit overige werkzaamheden. De aftrekposten, de hypotheekrenteaftrek en de giftenaftrek kunnen het inkomen uit box 1 verlagen. Inkomen uit aanmerkelijk belang is geen premie inkomen. Dit zal niet onder de volksverzekering vallen. (Denk aan de DGA die zichzelf dividend uitkeert). Uit box 3 wordt ook geen premie voor de volksverzekering geheven. De keuze die je maakt voor de inkomstenbelasting geldt dus ook voor de premie van de volksverzekeringen. Daarnaast zijn er nog bijzondere regelingen opgenomen om het premie-inkomen verder te beperken. De regeling WFSV. Art. 2.3 regeling WFSV Dit artikel ziet op de situatie waarin inkomen ook al belast is met een premie in een ander land. In box 1 is het wereldinkomen inbegrepen. Het kan zo zijn dat het andere land waar loon of winst verdiend is ook belasting heft over het inkomen en ook de premie volksverzekering. Als iemand in het buitenland al een AOW uitkering ontvangt en in het buitenland onderworpen is aan de premieheffing. Dan wordt deze persoon niet meegenomen in Nederland met de premieheffing. Buitenlands inkomen kan vrijgesteld zijn van het premie-inkomen mits er al gehefd wordt in het andere land. “Voor de heffing van premie voor de volksverzekeringen behoren niet tot het premie-inkomen: (….) b. 2: “het gedeelte van het premie-inkomen, waarop ingevolge een internationale regeling inzake sociale zekerheid die tussen Nederland en een of meer andere mogendheden van kracht is, de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is”. Er staat hier niet, ‘onderworpen’, zoals bij de andere leden staat. Op basis van een Europese verordening kan de heffing toegerekend zijn aan een ander land en op basis van art. 2.3 Regeling WFSV behoort het inkomen dan niet tot het premie-inkomen. Deze uitzondering is belangrijk, het is het enige stukje in art. 2.3 Regeling WFSV waarin staat dat een ander land een heffingsbevoegdheid moet hebben, dus de premie mag heffen. In de andere gedeeltes in art. 2.3 Regeling WFSV staat dat er daadwerkelijk premieheffing moet zijn geheven (het woord ‘onderworpen’). In onderdeel c staat ook een uitzondering. Deze uitzondering is gekoppeld aan het BUB PV. (Uitbreiding en beperking kring verzekerden voor de volksverzekeringen). Er zit ook een clausule in voor buitenlandse ambtenaren die in de ambassade in Nederland werken. Die zijn in beginsel vrijgesteld van de premie volksverzekeringen, tenzij zij nog een baantje erbij hebben. Het baantje zou eventueel ook vrijgesteld kunnen zijn voor het premie-inkomen. Voorbeeld: Jasmin woont in Nederland. Ze is werkzaam voor een Nederlandse werkgever. Ze verricht werkzaamheden in Nederland en in Monaco (non-EU lidstaat). Voor de werkzaamheden in Monaco is ze aldaar verzekerd. De beloning voor de Nederlandse werkzaamheden bedraagt €30.000 en die voor de werkzaamheden in Monaco is €5.000. Wat zijn hiervan de gevolgen voor het premie-inkomen voor de volksverzekeringen? Jasmin is een ingezetene, want ze woont in Nederland. Ze is hierdoor verzekeringsplichtig. Ze is dus ook premieplichtige. Dat er premie betaald moet worden voor de volksverzekeringen is duidelijk. Wat is haar premie-inkomen? Art. 2.3 Regeling WFSV toepassen. Het Nederlandse inkomen wordt nergens genoemd, dus dat is al inbegrepen. Op grond van art. 2.3 sub b 3 Regeling WFSV behoort de €5.000 niet tot het premie-inkomen. Emigratie/immigratie De Internationale socialezekerheidsregeling of de unilaterale regeling kunnen het premie-inkomen beperken of uitbreiden. Art. 2.4 Regeling WFSV. “Ten aanzien van degene die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar niet premieplichtig is, wordt voor de premieheffing bij wege van aanslag als premie-inkomen geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het premie-inkomen verminderd met het gedeelte daarvan waarop, op grond van een internationale regeling inzake sociale zekerheid die tussen Nederland en een of meer andere mogendheden van kracht is, de wetgev ing van een andere mogendheid van toepassing is, of dat, bij gebreke van een internationale regeling, is onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake uitkeringen bij ouderdom en overlijden van een andere mogendheid.” De werkgever hoeft hier geen rekening mee te houden in de aangifte loonbelasting. Dit geldt alleen voor de inkomstenbelasting. Voorbeeld Op 1 juli 2020 verhuist Roel met zijn partner en kinderen van Amsterdam naar Frankfurt. Wat zijn hiervan de gevolgen voor het premie-inkomen voor de volksverzekeringen? Stel dat Roel tot 1 juli 2020 €25.000 verdiende en vanaf 1 juli €35.000. Op grond van de Europese verordening voor de premie volksverzekering mag het woonland de premie heffen. Dus in dit geval is dat Frankfurt. De wetgeving van Duitsland is van toepassing en krijgt Duitsland het alleenrecht om de premie volksverzekeringen te heffen. Art. 8 WFSV Het maximum van het premie-inkomen staat in dit artikel beschreven. Dit is €35.129. Art. 20a LB: In de eerste kolom staat €35.129. In tabel 4 staat het premiepercentage. Het tarief voor de loonbelasting, voor €0 tot €35.129, is 9,45%. Er zijn drie tarieven voor de loonbelasting. De premiepercentages voor de volksverzekeringen zijn samen opgeteld bij 9,45% precies 37,1%. Dit lijkt op twee tarieven en niet op drie. Art. 2.5 WFSV: Een extra aanpassing aan het maximum. Dit gaat om emigratie en immigratie situaties. Het maximale premie-inkomen wordt tijdsevenredig toegepast. Voorbeeld Op 30 juni 2020 verhuist Ruth met haar partner en kinderen van Gelsenkirchen (Duitsland) naar Arnhem (NL). Wat zijn de gevolgen voor het premiemaximum van de volksverzekeringen? Dit wordt tijdsevenredig aangepast, met 50% gehalveerd en dit komt uit op €17,564.50. Heffing bij wijze van inhouding Art. 8 lid 2 WFSV: het belastbare loon in de zin van de loonbelasting is exact gelijk aan het premie-inkomen als het gaat om de inhouding. De uitzondering ziet op de eindheffingsbestanddel en ex: Art. 31 lid 1 d LB: ter beschikking gestelde en gedeelde bestelauto. Art. 31 lid 1 e LB: Vervallen. Art. 31 lid 1 f LB: WKR tegenwoordige arbeid. Art. 31 lid 1 g LB: WKR vroegere arbeid. De reiskostenvergoeding: De werknemer krijgt een reiskostenvergoeding van €0,19 per kilometer. Dit voelt niet aan als een beloning voor de werknemer, want hij moet er kosten voor maken. Veel werkgevers vinden het niet kunnen dat er loonbelasting over geheven wordt. Dit wordt aangewezen als een eindheffingsbestanddeel. Een keuze waarbij de werkgever zegt: ‘Ik neem dit voor mijn rekening ‘. Deze componenten vallen niet onder het premie-inkomen. Eindheffingsbestanddelen staan ook niet op het loonstrookje, want er wordt geen belasting over betaald door de werknemer zelf. Art. 9, 10, 11 en 12 WFSV De premiedelen: AOW 17,90% (art. 1 RVP), ANW 0,10% (art. 2 RVP). WLZ 9,65%. Deze tarieven staan in de regeling vaststelling premiepercentages. Deze hoeven niet genoemd te worden op het tentamen. Werknemersverzekeringen Het object van heffing staat omschreven in art. 26 en 35 WFSV. De maatstaf voor de heffing van de premie is het loon. Dit is anders dan bij de premie voor de volksverzekeringen. Wat is dan loon voor de werknemersverzekeri ngen? Dit staat in art. 16 WFSV: lid 1, het loon en de gage overeenkomstig de Wet op de Loonbelasting 1964. In lid 2 worden wat uitzonderingen gegeven. Tot het loon behoort niet: Hetgeen uit vroege dienstbetrekking wordt genoten, zoals een pensioenuitkering. Met uitzondering van .. (dit moet je lezen als: tot het loon behoort dus wel…)! De eindheffingsbestanddelen als bedoeld in: Art. 31 lid 1 b LB tijdelijke knelpunten van ernstige aard Art. 31 lid 1 c LB aangewezen uitkeringen van publiekrechtelijke aard Art. 31 lid 1 d LB ter beschikking gestelde en gedeelde bestelauto Art. 31 lid 1 e LB vervallen Art. 31 lid 1 f LB WKR tegenwoordige arbeid Art. 31 lid 1 g LB WKR vroegere arbeid Art. 31 lid 1 h LB Uitkeringen aan oorlogsslachtoffers. Tegemoetkoming als bedoeld in…… Art. 17 WFSV In dit artikel worden er beperkingen genoemd aan het loonbegrip. De belangrijkste staat in lid 1 en lid 2: het maximum loon. Art. 3 RVP: 58.311 euro, de premie wordt betaald door de werkgever. Dit geldt per werkgever. Als er 2 werkgevers zijn kan het maximum dus overschreden worden. Art. 17 lid 3 WFSV Het voortschrijdend cumulatief rekenen (VCR). Het maximum loon waarover wordt geheven is €58.311 voor de werknemersverzekeringen. Dit is gebaseerd op het loon over het gehele jaar. De aangifte loonbelasting en de afdracht voor de premie werknemersverzekeri ngen wordt per jaar gedaan. (Het voorbeeld waarmee gerekend wordt is nog van vorig jaar, dus de optelsom klopt niet helemaal) Hoe verdelen we dit maximum over deze 12 maanden? 58.311/12 = 4859.25 (in dit voorbeeld staat er bij cumulatief maximum €4769). In januari is €4000 verdiend. Dit loon is lager dan het maximum per maand. Dus alleen over de €4000 worden werknemersverzekeringen betaald. In februari krijgt de werknemer een bonus en is het feitelijk maandloon €6000. Het cumulatief loon staat nu op €10.000. €4000 van januari + €6000). Nu mag maximaal voor deze twee maanden €9.539 gebruikt worden voor de premies werknemersverzekeringen. De grondslagaanwas is €5.539, het verschil tussen waarover eerst mag worden geheven en waar nu over wordt geheven. In maart wordt €4000 bruto verdiend en komt het cumulatief maximum op €14.000. In de premieheffing mag maximaal €14.308 worden meegenomen, hier zit deze werknemer onder. In april is het cumulatief loon ook onder het cumulatief maximum. Er wordt weer €4000 gepakt waarover de premie werknemersverzekeri ngen wordt berekend. Wat belangrijk is om te weten is dat door de maanden heen eventueel loon wat in februari niet tot de premieheffing behoort dat het in maart en april als nog wel in de premieheffing kan worden betrokken. Art. 17 lid 4 WFSV Samenloop met loon uit vroegere dienstbetrekking: art. 3.2-3.4 Regeling WFSV. Een werkgever kan de uitkering uit de ziektewet aanvullen tot 100% van het loon van de werknemer. Over dit totaalbedrag kan de grens van €58.311 gebruikt worden voor het premie-inkomen. Art. 3.4 Regeling WFSV: “Indien een werknemer van twee of meer werkgevers arbeidsloon ontvangt en vervolgens in plaats van één van die lonen een uitkering op grond van de ZW of op grond van hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 1, van de Wet arbeid en zorg ontvangt en in plaats van het overige loon of één of meer van de overige lonen een uitkering ontvangt, worden deze uitkeringen, in afwijking van artikel 17, eerste lid, van de Wfsv geacht niet bij dezelfde werkgever te zijn genoten.” In deze specifieke situatie wordt er net gedaan alsof er twee aparte werkgevers zijn en moet er per werkgever getoetst worden of er aan het maximum voldaan is. Het maximum premie-inkomen kan dus hoger dan €58.311 zijn. Art. 18 WFSV De herziening van het maximumpremieloon. Dit is gekoppeld aan de stijging van het minimumloon elk jaar. Als het minimum loon stijgt dan stijgt het maximumpremieloon ook. Art. 19 WFSV Er is een uitzondering voor het maximumpremieloon. De werknemer in de zin van art. 26b LB staat hier centraal. Dit is de werknemer waarvan de gegevens niet goed in de loonadministratie staan. De anonieme werknemer, het anoniemtarief wordt toegepast. Er is geen maximum voor de premie volksverzekeringen en werknemersverzekeri ngen. Deze werknemer wordt voor 52% belast voor de loonbelasting. Art. 9 LB: het belastbare loon De belasting wordt geheven over het belastbaar loon. Art. 10 LB: een ruim begrip, bijna alles kan onder het loonbegrip vallen. Het moet verband houden met de dienstbetrekking, ook vergoedingen en verstrekkingen. Het moet bewust verstrekt worden door de werkgever. Bewuste verstrekking HR 24 juni 1992, BNB 1993/19. De uitvaartleider was op een gegeven moment niet meer tevreden met zijn baan, hij vond dat hij te weinig verdiende. Hij mocht van zijn werkgever de facturen versturen aan het eind van het jaar. Hij zette op 1 factuur het rekeningnummer van zijn vrouw. Het factuur werd keurig betaald aan zijn vrouw. Binnen de stichting kwam niemand erachter. Het jaar erop probeer ik het weer dacht de uitvaartleider. Het jaar erop sprokkelde hij 39.000 gulden bij elkaar. Daarna probeerde hij het weer en dit was 104.000 gulden! De fiod werd erbij gehaald, maar het geld was al uitgegeven. Is dit loon? Is dit een bewuste verstrekking van de werkgever? HR: Voordelen die niet door de werkgever zijn verstrekt, maar door de werknemer zelf zijn behaald doordat zijn dienstbetrekking hem hier tot in staat stelt, vallen niet onder het loon. Al het geld dat door fraude wordt verkregen (onrechtmatige), behoort niet tot het loon. Er is wel een uitzondering: als de werkgever erachter komt en zegt dat het geld gehouden mag worden, dan is het wel loon. Verband dienstbetrekking HR 24 juli 1995, BNB 1955/311. Veel jongeren willen met een touringcar/bus naar Spanje of Italië op vakantie. Een touringcarbedrijf speelde hier slim op in. Ze hadden een ingebouwde bar in de touringcar en verkochten consumpties. De werkgevers zei tegen de buschauffeurs: ‘Jullie betalen aan ons de inkoopprijs terug, als er winst wordt gemaakt dan mag je dat houden’. Valt deze winst onder het loon? HR: Dat door de werknemers met de verkoop van consumpties behaalde verschil tussen inkoop- en verkoopprijs (na aftrek van eventuele voor rekening van de werknemers gebleven kosten) door de werkgever is verstrekt als beloning voor door hen uit hoofde van hun dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en mitsdien moet worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Het touringcarbedrijf, de werkgever was er van bewust dat de buschauffeurs een voordeel behaalden uit de verkoop van de consumpties. Verband dienstbetrekking – smeerkuilarrest BNB 1984/2: een automonteur raakt gewond door de explosies van benzinedampen in de werkplaats. De werkgever moet daarop een schadevergoeding betalen aan de automonteur. In geschil was of deze schadevergoeding ook tot het loon behoorde. De Hoge Raad oordeelde dat: ‘door een werkgever op grond van diens aansprakelijkheid voor een aan zijn werknemer betaalde vergoeding voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht – behoudens bijzondere omstandigheden – zoals bepaalde afspraken in de arbeidsovereenkomst, niet zo zeer hun grond vinden in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moeten worden aangemerkt’. Kort gezegd: als een derde (niet werknemer) in dezelfde situatie ook recht zou hebben op een schadevergoeding vormt deze geen loon. Hier is het antwoord ja. De apparatuur van de werkgever deugde niet. Verband dienstbetrekking HR 18 juni 2021, NFTR 2021/1955 Een zus van een MH17 slachtoffer kreeg een uitkering uit een reis- en ongevallenverzekering die de werkgever van het slachtoffer voor de werkneemster had afgesloten. In geschil was of deze uitkering loon vormt. De Hoge Raad heeft inmiddels bevestigt dat er sprake is van loon. De premie van de reisverzekeringen is door de werkgever betaald. Inmiddels wordt nog geprocedeerd of mogelijk niet een vrijstelling van toepassing is waardoor heffing kan worden vermeden. “smeerkuilarrest kan je hier ook op loslaten, alleen voor de werknemers is de reisverzekering afgesloten dus loon”. Loon Art. 10 LB noemt nog een aantal specifieke posten: Aanspraken op uitkeringen (lid 2). Aanspraken op betaald verlof (lid 3) Uitkeringen voor zover de aanspraak niet is belast (art. 11 LB) (Lid 4). De aanspraak zelf is niet belast, maar de uitkering in de toekomst wel. Je krijgt dan namelijk het geld gestort en dan kan je de belasting betalen. Art. 11 LB noemt uitzonderingen op het loonbegrip Aanspraken op pensioen, WW, ZW en WIA uitkeringen (letter c en e) Aanspraken op uitkeringen wegens invaliditeit of overlijden (letter f). Bedragen die worden ingehouden wegens eigen bijdrage pensioen (letter j) (van het bruto loon mag dit afgetrokken worden). Eenmalige uitkeringen bij overlijden (letter M): mits dit niet meer is dan 3 maandsalarissen. Uitkeringen door een personeelsvereniging (letter n): mits de werkgever minimaal 50% van de bijdrage stort. Eenmalige uitkeringen bij een 25 jarig of 40 jarig dienstverband (letter o) Art. 13 behandelt de waardering van loon in natura: De hoofdregel is dat de waarde in het economisch verkeer wordt gebruikt. Als het loon in natura door een onafhankelijke derde wordt geleverd (een kerstpakket bijvoorbeeld) dan mag het factuur bedrag gebruikt worden. De eigen bijdrage is aftrekbaar ex art. 13 lid 7 LB. Afwijkende waardering voor art. 3.7 t/m 3.12 uitv. Reg: Voorzieningen die geheel op de werkplek worden verbruikt. Ov chipkaart of dal voordeel abonnement. Dienstwoning Werkkleding Ruim loonbegrip Rechtbank Noord-Nederland 19 maart 2019, nr. 16/2743. Belanghebbende exploiteert een accountants- en belastingadvieskantoor. Op de kantoorlocatie is een bedrijfskantine aanwezig waar de medewerkers van belanghebbende kunnen lunchen. De producten worden klaargezet of bereid door een medewerker van eiseres (interne dienst). Deze medewerker verzorgt daarnaast ook de koffieautomaten, de afwas, en in voorkomende gevallen ook zakelijke lunches, borrels en het nieuwjaarsontbijt. In het jaar 2015 heeft eiseres de componenten en ingrediënten van de in de bedrijfskantine verbruikte maaltijden ingekocht bij voornamelijk (supermarkt) en (groothandel), voor een bedrag van in totaal €11005,42. Aan haar werknemers heeft eiseres ter zake van de in de bedrijfskantine aangekochte producten over 2015 een bedrag in rekening gebracht van €9933,78. Beide bedragen zijn exclusief btw. In geschil is of er sprake is van loon en of er sprake is van een verstrekking. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval sprake is van een voordeel uit dienstbetrekking en daarom o ok van loon in de zin van art. 10 LB. De lunch in de bedrijfskantine bestaat uit meer dan alleen het kopen van de losse componenten. In de eerste plaats is er ook soep te koop en zijn er belegde broodjes en fruitsalades te verkrijgen. Die producten worden bereid door een medewerker van eiseres die mede daarvoor in dienst is genomen. In de tweede plaats zorgt deze medewerker er na de lunch voor dat de afwas wordt gedaan. De werknemers van eiseres hoeven dit dus niet zelf te doen. Al met al is het dus niet zo dat de werkgever slechts een uitstraling heeft gemaakt ingekochte goederen die één op één worden doorverkocht aan de werknemers. In plaats daarvan genieten de werknemers van een service van de werkgever die erin bestaat dat er een gevarieerde lunch wordt aangeboden op de werkplek, die deels bestaat uit bereidingen in plaats van losse componenten, terwijl er bestek ter beschikking wordt gesteld en de afwas wordt gedaan. De rechtbank is van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van een factuurwaarde. D e reden is dat de rechtbank hiervoor heeft overwogen dat het niet in geld genoten loon meer omvat dan de losse componenten en ingrediënten van de lunch. Dit betekent dat de bedragen op de facturen die eiseres van de groothandel en de supermarkt heeft gekregen, niet kunnen fungeren als factuurwaarde van de verstrekte maaltijden, het totaalpakket inclusief service, aan de werknemers. Onderdelen van dat totaalpakket, zoals kosten van de medewerker van de interne dienst, worden immers niet door een derde in rekening gebracht. Er is geen sprake van een bedrijfsrestaurant dat als geheel wordt gerund door een cateringbedrijf. Voor de waardering van de verstrekte maaltijden is in dit geval dus de waarde in het economisch verkeer bepalend. Een maaltijd mag maximaal op €3,20 worden gewaardeerd. Moet dit forfaitaire bedrag op elke maaltijd worden toegepast? Nee, alleen als de waarde in het economisch verkeer hoger is dan €3,35 dan stellen we het bedrag op €3,20 en anders lager dan dit bedrag. (in 2021 is dit €3,35). Omdat de eigen bijdrage van de werknemer op de in aanmerking te nemen waarde in mindering komt, is er per saldo geen loonvoordeel te belasten. Dat geldt ook voor de enkele gevallen waarin de waarde i n het economisch verkeer wel hoger was dan €3,20 en dus het waarderingsforfait van €3,20 wel van toepassing is. In die gevallen is het bedrag dat aan de werknemer in rekening is gebracht immers hoger dan de fiscaal in aanmerking te nemen waarde, zodat ook dan een voordeel van nihil resteert. De rechtbank is van oordeel dat de afdracht op aangifte loonheffingen ten onrechte heeft plaatsgevonden voor wat betreft de berekende eindheffing in verband met de overschrijding van de vrije ruimte ten gevolge van het toepassen van de werkkostenregeling op de verstrekte maaltijden. Art. 13 lid 7 LB: eigen bijdrage waardering loon in natura. Speciale waarderingsregels Art. 10a LB: aandelenopties, het voordeel dat iemand verkrijgt bij de uitoefening van de aandelen is belast. Hetzelfde idee als bij de aanspraak en de uitkering. Fooien ex art. 12 LB jo. Art. 3.6 Uitv. Reg. LB. Fooien worden niet meegenomen in het loon, alleen als je hetzelfde idee hebt als in Amerika (laag uurloon en aanvullen met fooien). Privégebruik van de auto ex art. 13bis LB. De bijtelling telt niet als er minder dan 500 km privé per jaar met de auto wordt gereden. Kilometeradministratie om het aan te tonen. Lid 2 is een uitzondering voor 10% korting op de elektrische auto. Lid 4: eigen bijdrage voor het privé gebruik van de auto wordt ook in mindering gebracht op het loon, tot max nihil. Privégebruik fiets van de zaak ex art. 13ter LB. HC 5 Werkkostenregeling (gastcollege) Art. 10 LB Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking wordt genoten, daaronder wordt mede begrepen al hetgeen dat wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. Het loonbegrip is erg breed, veel hoort bij het loon. Er is hier wel een uitzondering op: de werkkostenregeling. Als de werkgever de vergoedingen en verstrekkingen aanwijst als eindheffingsbestandsdeel en het onderbrengt in de werkkostenregeling, dan is het belast bij de werkgever en niet bij de werknemer. Waardering van het loon in natura: in art. 13 LB. De hoofdregel is dat de waarde op de waarde in het economisch verkeer wordt gezet. Een uitzondering is de factuurwaarde, als een derde een factuur in rekening brengt bij de werkgever. De factuurwaarde wordt dan tot het loon gerekend en is belast bij de werknemer. Als er sprake is van een nihilwaardering dan wordt dit in aanmerking genomen. In lid 3: delegatie art. 3.7-3.12 UrLB 2011. De loonwaarderingen zijn hierin opgenomen. Lid 7: De eigen bijdrage mag in mindering worden gebracht van het loon. Loon in natura - nihilwaarderingen De hoofdregel is dat de waarde in het economisch verkeer aangenomen wordt. In art. 3.7 UrLB 2011 staat dat voorzieningen waarvan het niet gebruikelijk is deze elders te gebruiken of verbruiken als nihil worden gewaardeerd. De werkkleding, consumpties die geen deel uitmaken van een maaltijd en huisvesting en inwoning worden ook op nihil gewaardeerd. Loon in natura – normwaarderingen Normeringen in art. 3.8 UrLB 2011: Huisvesting en inwoning (€5,70 per dag). Maaltijden (€3,35 per maaltijd). Kinderopvang op de werkplek (normbedrag). Overige normeringen: Ov-kaarten (nihil, art. 3.9 UrLB 2011). Rente personeelsleningen fiets (nihil, art. 13 lid 5 LB). Dienstwoning (18% van het jaarloon moet tot het loon gerekend worden, art. 3.11 UrLB 2011). Voorbeeld 1 Werknemers mogen onbeperkt koffie en theedrinken op kantoor. Daarnaast krijgen werknemers die in dienstbetrekking zijn bij de werkgever op het kantoor elke week gebak en koekjes bezorgd om het energieniveau van de werknemers hoog te houden. Is er in casu loonvoordeel voor werknemers en hoe wordt dit belast onder de wet Lb 1964? Art. 10 LB zegt wanneer er sprake is van loon. Er wordt loon in natura genoten ex art. 13 LB. In art. 3.7 van de Uitv. Reg: nihil waardering. Dit behoort dus niet tot het loonvoordeel van de werknemer. Voorbeeld 2 Simon krijgt van zijn baas iedere werkdag een lunch uit de kantine. Hij betaalt hiervoor een eigen bijdrage van €1 per dag. Is er in casu loonvoordeel voor de werknemer en hoe wordt dit belast onder de wet LB 1964? Op grond van art. 13 lid 7 kan 1 euro van €3,35 in mindering brengen. €2,35 is belast loon voor de werknemer. €2,35 is een eindheffingsbestanddeel dus het is belast bij de werkgever. Loon en loonwaardering staat vast: De werkgever mag kiezen om het bij het loon van de werknemer verstrekkingen op te tellen. Deze verstrekking staat dan op de loonstrook en de jaaropgave. De werkgever dient hierover loonbelasting en premies volksverzekeringen op in te houden en af te dragen. De werkgever is ook de premies werknemersverzekeringen en de werkgeversbijdrage voor de zorgverzekeringswet verschuldigd. Het tabelbedrag wordt toegepast. Als de werkgever ervoor kiest om het aan te wijzen als eindheffingsloon, dan neemt de werkgever de belastingschuld op zich. Er is een tarief van 80% eindheffing verschuldigd door de werkgever als de vrije ruimte overschreden is of er geen gerichte vrijstelling is. Hoe staat dit in de wet? Art. 31 lid 1 onderdeel f LB: De werkkostenregeling voor actieve werknemers. De vergoeding en verstrekking moet worden aangewezen door de inhoudingsplichtige en er moet voldaan worden aan het gebruikelijkheidscriterium. Art. 31 lid 1 onderdeel g LB: De werkkostenregeling voor post-actieve werknemers. Er zijn drie loonbestanddelen. Er is een verplichte eindheffing voor bepaalde loonbestanddelen. Aanwijzen eindheffingsloon De vergoedingen en verstrekkingen moeten aangewezen worden door de werkgever. De aanwijzing is vormvrij, er staat niks in de wet. Verplichte werknemersloon Art. 31, vierde lid, onderdeel a t/m g LB, onder andere: Voordeel auto van de zaak. Huisvesting. Boetes. Verplicht eindheffingsloon Art. 31, eerste lid, onderdeel g wet LB: Branche-eigen producten aan ex-werknemers. Bepaalde verstrekkingen aan ex-werknemers. Vergoedingen voor volgen opleiding of studie voor ex-werknemers. De werkkostenregeling voor de werknemers die een vroegere dienstbetrekking hebben verricht. De werkkostenregeling daarvoor is beperkt tot een aantal loonbestanddelen. Dit is voor de Branche-eigen producten aan ex-werknemers en bepaalde verstrekkingen aan ex-werknemers. Dit is ook voor de vergoedingen voor volgen opleiding of studie voor ex-werknemers. Voorbeeld 3 Actieve werknemers en post-actieve werknemers van NS hebben recht op vrij vervoer. Er is echter wel een verschil: de actieve werknemers hebben een onbeperkt en de post-actieve werknemers hebben een beperkt recht op vrij vervoer. De beperking ziet niet op het ov-net waarop gereisd mag worden – dat is voor beide categorieën werknemers gelijk – maar op de tijdstippen waarop het vrij vervoerbewijs kan worden gebruikt: het vrij vervoersbewijs van de post-actieve werknemers is niet geldig in de ochtend- en avondspits. Vraag: Heeft de NS de vrijheid het aan de post-actieve werknemer verstrekte vrij vervoerbewijs al dan niet aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel? Er is sprake van een branche-eigen product. Er is sprake van verplicht eindheffingsloon als zowel de exwerknemers als de actieve werknemers hetzelfde product krijgen. Ze krijgen wel allebei een vrij vervoersbewijs, maar het verschilt met de tijden dat het gebruikt kan worden. Het is dus niet hetzelfde. Dus de NS heeft wel de vrijheid om te kiezen. Gebruikelijkheidstoets Vanaf 2016: Aanwijzen is mogelijk tenzij: Het gaat om vergoedingen/verstrekkingen. Waarvan de omvang niet in belangrijke mate groter zijn. Dan de omvang in voor het overige overeenkomstige situaties in de regel worden aangewezen. Tot 2016: Aanwijzen is mogelijk tenzij: Het gaat om vergoedingen/verstrekkingen Die niet in belangrijke mate hoger zijn Dan in voor het overige overeenkomstige situaties gebruikelijk is. Bewijslast ligt bij de inspecteur. Veilige haven: €2.400 per werknemer per jaar. Voorbeeld 4 Werkgever geeft enkele werknemers elk jaar een belaste bonus van €6000. Deze werknemers krijgen dan netto elk ongeveer €3000. Dit jaar geeft werkgever dezelfde werknemers dezelfde bonus, maar dan als eindheffingsloon. Iedere werknemer krijgt dan netto €6000. Vraag: kan de bonus als eindheffingsloon worden aangewezen? Beoordeel of de omgang gebruikelijk is. Enkele werknemers krijgen de belaste bonus. Het moet ook gebruikelijk zijn in de sector dat het aangewezen wordt als eindheffingsloon. Het moet gebruikelijk zijn dat het in de CAO wordt aangewezen als eindheffingsloon. Geen onderscheid tussen bepaalde functiegroepen. Dan kan worden gesteld dat er wordt voldaan aan het gebruikelijkheidscriterium. Het hangt af van de omstandigheden. Voorbeeld 5 De werkgever heeft een middelgroot bedrijf en geeft de werknemers met kerst een televisie ter waarde van €1000. Binnen de sector is het gebruikelijk dat het personeel met kerst een duur cadeau krijgt. Vraag: kunnen de televisies als eindheffingsloon worden aangewezen? De omvang is gebruikelijk, een duur cadeau. Het moet ook gebruikelijk zijn dat het aangewezen wordt als eindheffingsloon. Als dit zo is dan is er voldaan aan de gebruikelijkheidstoets. Er zijn dus als ware twee toetsen bij de gebruikelijkheidstoets! Art. 31a wet LB: de verschuldigde belasting en de gerichte vrijstellingen Eindheffing wordt per inhoudingsplichtige bepaald, de verschuldigde belasting (lid 1). Voor de werkkostenregeling is er wel een uitzondering: de concernregeling wordt toegepast. Eindheffing lid 2: Er wordt 80% over de aangewezen bestanddelen afgedragen ex art. 31 lid 1 sub f en g wet LB). Minus: De gerichte vrijstellingen ex art. 31a lid 2 sub a t/m j wet LB; en De vrije ruimte ex art. 31a lid 3 wet LB: 1,7% (dit was het voor corona) (2020 + 2021: 3%) over de loonsom van de eerste €400.000. 1,18% over de loonsom die hoger is dan €400.000. De gerichte vrijstellingen moeten voldoen aan de gebruikelijkheidstoets en gaan niet ten laste van de vrije ruimte. Dit kan door de werkgever vrij worden vergoed en worden verstrekt. Als de vrije ruimte en de gerichte vrijstellingen zijn overschreden, dan is er pas 80% verschuldigd. De loonsom = alle lonen samen van al het personeel. Het hoeft niet per werknemer te worden gespecifieerd. De eerste schijf van de vrijeruimte is 3% in 2021, dit komt door het thuiswerken tijdens corona. Er zijn veel vergoedingen verstrekt door de werkgever. De gerichte vrijstellingen ex art. 31a lid 2 wet LB a. Vervoer b. Tijdelijke verblijfskosten en maaltijden (voor een maaltijd met een zakelijk karakter geldt 3,35 euro niet). c. Cursussen, congressen, vakliteratuur d. Studie- en opleiding e. Extraterritoriale kosten (kosten voor een tijdelijk verblijf in het buitenland) f. Verhuizingen g. Gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur h. Arbovoorzieningen i. Producten eigen bedrijf (20% waarde economisch verkeer mag in de vrijstelling genomen worden, €500 per kalenderjaar). j. Verklaring omtrent het bedrag (VOG) Vanaf 2022: thuiswerkvergoeding. Een bedrag van €2 per dag kan vrij vergoed worden door de werkgever aan de werknemers. Vervoer ex art. 31a lid 2 onderdeel a wet LB De werkelijke kosten bij bijzondere vorm van vervoer kunnen vergoed worden. De werkelijke kosten of €0,19 per kilometer bij openbaar vervoer mogen vergoed worden. Is er sprake van een andere situatie dan wordt er €0,19 per kilometer vergoedt. Vraag Een werknemer ontvangt een vergoeding voor reiskosten voor woon-werkverkeer van €0,40 per kilometer. Hij reist met zijn eigen auto. Hoe wordt omgegaan met deze vergoeding onder de werkkostenregeling? €0,19 van de €0,40 hoort bij de gerichte vrijstelling. Het andere gedeelte van €0,21 wordt belast of de werkgever neemt het mee in de eindheffing. Verhuizingen ex art. 31a lid 2 onderdeel f LB De gerichte vrijstelling is tot maximaal: De kosten van het overbrengen van de inboedel, vermeerderd met Een bedrag van €7.750. De bewijsregel verhuizing in het kader van de dienstbetrekking (art. 8.4 UrLB 2011). Verhuizing binnen maximaal twee jaar; en Afstand woning en arbeidsplaats > 60% verminderd; en Tot de verhuizing afstand woon-arbeidsplaats > 25 kilometer. Er moet voldaan worden aan de drie voorwaarden. De verhuizing moet binnen twee jaar zijn na het verkrijgen van een nieuwe baan of een nieuwe functie aanvaarden binnen hetzelfde bedrijf. De afstand tussen woning en arbeidsplaats moet met minimaal 60% verminderd worden door de verhuizing en de afstand voor de verhuizing meer dan 25 kilometer bedroeg. Is er voldaan aan deze voorwaarden dan kan de werkgever vergoeden volgens de gerichte vrijstelling voor verhuizingen. Gereedschappen, computers, mobiele communicatiemiddelen en dergelijke apparatuur ex art. 31a lid 2 onderdeel g LB. Zonder meer: zonder dit gereedschap, de telefoon, etc kan de dienstbetrekking niet naar behoren vervuld worden. Er moet voldaan worden aan het noodzakelijkheidscriterium. De voorwaarden: 1. De voorziening is naar het redelijke oordeel van de werkgever noodzakelijk voor de uitoefening van de dienstbetrekking. 2. De werknemer is verplicht tot teruggave (of vergoeding van de restwaarde) als het gebruik niet langer noodzakelijk is. 3. De werkgever betaalt de voorziening. De werkgever moet alle kosten dragen. Voor bestuurders en commissarissen geldt een zwaardere bewijslast ex lid 11. De werkgever moet aannemelijk maken dat de voorziening gebruikelijk is. Voorbeeld 6 Werkgever wil aan de werknemers die thuiswerken maandelijks een vergoeding van €20 geven voor de aanschaf van een internetverbinding. Werkgever acht een internetverbinding noodzakelijk. Om thuis te werken dienen werknemers beschikking te hebben over een internetverbinding om de e-mail te checken en in te loggen op de systemen. Het bedrijf heeft onderzoek gedaan naar de werkelijke kosten. Hierbij zijn de verschillende internetleveranciers vergeleken en bij de goedkoopste internetleverancier kan een internetabonnement worden afgesloten voor €25 per maand. Bij uitdiensttreding wordt de vergoeding stopgezet en krijgt de werknemer de internetvergoeding niet meer uitbetaald. Wordt voldaan aan de voorwaarden van de gerichte vrijstelling? Nee de werkgever betaalt slechts €20 in plaats van €25. De werknemer draagt dus zelf een deel van de kosten. Er wordt voldaan aan twee voorwaarden van de drie van het noodzakelijkheidscriterium. Voorbeeld 7 Een werkgever wil aan de werknemers die thuiswerken een telefoon verstrekken. De werkgever acht een telefoon noodzakelijk, omdat werknemers thuis ook bereikbaar dienen te zijn voor collega’s en klanten. Voor een Samsung telefoon hoef je niet bij te betalen. De werknemers hebben echter de keuze om ook voor een Iphone te kiezen. Indien ze dit willen, dienen ze €500 bij te betalen uit hun nettoloon. Als de werknemer uit dienstbetrekking treedt, dient hij de telefoon weer terug te geven of de restwaarde te vergoeden. Wordt voldaan aan de voorwaarden van de gerichte vrijstelling? Er moet voldaan worden aan het noodzakelijkheidscriterium. De voorwaarden: 1. De voorziening is naar het redelijke oordeel van de werkgever noodzakelijk voor de uitoefening van de dienstbetrekking. 2. De werknemer is verplicht tot teruggave (of vergoeding van de restwaarde) als het gebruik niet langer noodzakelijk is. 3. De werkgever betaalt de voorziening. De werkgever moet alle kosten dragen. 1. 2. 3. “De werkgever acht een telefoon noodzakelijk, omdat werknemers thuis ook bereikbaar dienen te zijn voor collega’s en klanten”. “Indien de werknemer uit dienstbetrekking treedt, dient hij de telefoon weer terug te geven of de restwaarde te vergoeden”. Voor de Samsung hoeft niks bijbetaald te worden, voor de Iphone moet wel bijbetaald te worden. Dit gaat ten koste van de werknemer. Het is wel een vrije keuze van de werknemer om te kiezen voor de Iphone. Voor de individuele upgrade kan worden ingehouden zonder dat dit ten laste gaat van het noodzakelijkheidscriterium. Arbovoorzieningen ex art. 31a lid 2 onderdeel h LB De voorzieningen die op de werkplek worden gebruikt of verbruikt. Wat wordt onder de werkplek verstaan? Art. 8.4 UrLB 2011 voorwaarden arbovoorzieningen. Er wordt niet alleen gekeken naar de werkplek op werk/kantoor maar ook naar de werkplek thuis. De werkgever moet verantwoordelijk zijn voor de werkplek thuis. De kosten van de voorzieningen moeten ook gedragen worden door de werkgever. Concernregeling ex art. 32 wet LB Dit is van toepassing op basis van vrijwilligheid. Er wordt gehandeld alsof de concernonderdelen 1 inhoudingsplichtige zijn. Het concernbegrip: het aandelenbelang moet minimaal 95% zijn. Dit is van toepassing gedurende het gehele kalenderjaar. Het is een alles of niets regeling, als eenmaal geopteerd wordt voor een concernregeling dan doen alle concerns mee. De administratieve verplichtingen zijn opgenomen in art. 8.4b UrLB 2011. HC 6 inhouding en afdracht op aangifte Inhouding op het loon Art. 27 lid 1 LB: De inhoudingsplichtige stelt zelf de belastingplicht vast. De inhouding gebeurt door afzondering: Brutoloonafspraak (op overeengekomen brutoloon). De nettoloonafspraak, uit eigen middelen. Dit soort werkzaamheden worden vaak in het buitenland uitgevoerd. Iemand die drie maanden op een booreiland in Noorwegen heeft gewerkt en later op een booreiland in Qatar. In Scandinavische landen is een streng loonbelasting systeem. In Qatar is dit heel anders. Om er voor te zorgen dat iedereen hetzelfde netto loon ontvangt, ongeacht waar iemand werkt, is een nettoloonafspraak gemaakt. Zo weet de werknemer waar hij aan toe is en wat voor loon hij kan verwachten. Voorheffing op IB (vergelijk art. 9.2 IB) De loonbelasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting. Als de loonbelasting wel is ingehouden, maar niet is afgedragen door de inhoudingsplichtige, dan is er in de jurisprudentie geregeld dat de loonbelasting wel verrekenbaar is met de inkomstenbelasting. Mits de werknemer te goede trouw is. Is de werknemer hier wel van op de hoogte is, dan is hij te kwader trouw en is het niet verrekenbaar. Inhouding op het moment van genieten Art. 27 lid 2 LB. Art. 13a lid 1 LB: de hoofdregel is dat het loon wordt geacht te zijn genoten op het moment dat het: Betaald of verrekend is Ter beschikking gesteld is (DGA, terbeschikkingstelling in de IB) Rentedragend is Vorderbaar en tevens inbaar. (Vorderbaar is het als het rechtens afdwingbaar is. Inbaar is als de werkgever genoeg liquide middelen heeft om het te betalen. Dit is vaak niet zo bij bedrijven die failliet zijn gegaan). Is niet aan beide voorwaarden voldaan? Dan is er geen loon genoten en hoeft er geen loonbelasting op in gehouden te worden. Voorbeeld Belanghebbende is in 2004 ontslagen. Hij heeft in verband daarmee een civiele procedure gevoerd tegen zijn voormalige werkgever. Het gerechtshof Amsterdam heeft de voormalige werkgever veroordeeld tot het alsnog uitbetalen van het bruto loon over de periode van 1 maart 2004 tot 1 maart 2006, te vermeerderen met (onder meer) wettelijke rente, en het bruto loon over de periode van 1 juni 2006 tot aan de dag dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te verminderen met €85.000 bruto. De voormalige werkgever heeft in 2014 aan belanghebbende in totaal €472.380 betaald onder inhouding van €244.380 loonheffing. Op welk moment is het loon genoten? De inspecteur heeft de nabetaling in het jaar 2014 in de heffing van inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) betrokken. Belanghebbende stelt dat de nabetaalde salarissen voor het jaar 2014 rentedragend dan wel vorderbaar en inbaar zijn geworden. HR 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2005, NFTR 2020/19, r.o. 2.3.2: Op grond van art. 3.146 wet IB wordt loon geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het is ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend is geworden of vorderbaar en inbaar is geworden. Voor zover het middel betoogt dat het bestreden oordeel onjuist is, omdat de nabetaalde salarissen in de jaren voorafgaand aan het jaar 2014 rentedragend zijn geworden, faalt het. Met ‘rentedragend geworden’ in deze bepaling wordt niet gedoeld op de situatie waarin wegens vertraging in de voldoening van een geldsom rente wordt verschuldigd. Een vordering wordt pas rentedragend wanneer deze liquide is en blijft uitstaan onder het genot van rente voor de gerechtigde tot die vordering. Het middel faalt in zoverre. Het oordeel van het Hof geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Inhouding op het moment van genieten Art. 27 lid 2 LB: art. 13a lid 2 – lid 4 LB uitzonderingen. Loon op een ongebruikelijk tijdstip ex art. 13a lid 2 LB. Gebruikelijk loon ex art. 13a lid 3 LB. Loon over de jaargrens betaald ex art. 13a lid 4a LB jo. Art. 27bis LB. Vergoeding ter zake van vervoer ex art. 13a lid 4b jo. Lid 5 en lid 6 LB. Toerekening door inhoudingsplichtige aan eerder loontijdvak ex art. 13a lid 7 LB. Stel een werknemer krijgt een reiskostenvergoeding. De afstand van een enkele reis naar het werk is 50 kilometer. Er wordt slechts 40 kilometer vergoedt door de werkgever. €0,19 per kilometer. Voor de laatste 10 kilometer is er geen vergoeding, terwijl hier wel onbelast van genoten kan worden. De laatste 10 kilometer kan gedurende het jaar of aan het eind van het jaar uitgeruild worden, zodat wat er bruto wordt genoten alsnog wordt aangemerkt als een reiskostenvergoeding van €0,19 per kilometer, die onbelast kan blijven. Zo ontstaat er een belastingvoordeel. Dit is geregeld in art. 13a lid 4b jo. Lid 5 en lid 6 LB. In lid 7 is een laatste uitzondering toegevoegd: Dit gaat over de situatie waarbij een inhoudingsplichtige gewend is het loon op te nemen in de aangifte loonheffingen op een tijdstip dat voor het moment van genieten ligt. Dit moet een vast gebruik zijn van de inhoudingsplichtige, dan mag dit eerdere genietingsmoment in aanmerking worden genomen. Dan wordt het geacht te zijn genoten op het moment dat het in de aangifte loonbelasting/loonheffing is opgenomen. Voorbeeld Art. 13a lid 3 LB: Gebruikelijk loon. Een uitzondering op de hoofdregel. De DGA kan zelf bepalen of hij loon aan zichzelf uitkeert, hoeveel loon hij aan zichzelf uitkeert en wanneer hij loon aan zichzelf uitkeert. Als hij zichzelf geen loon uitkeert, dan is er geen sprake van een dienstbetrekking. Hier is dan sprake van een fictieve dienstbetrekking. Als de DGA zichzelf geen zakelijk loon uitkeert dan wordt er op grond van art. 12a LB: zakelijk loon vastgesteld en wordt dat gebruikelijk loon geacht te zijn genoten door de DGA. Op het moment dat de DGA geen loon aan zichzelf uitbetaald, dan is er geen genietingsmoment, dit wil de wetgever voorkomen, daarom is lid 3 in de wet opgenomen. In lid 3 staat dat het gebruikelijk loon moet geacht te zijn genoten aan het einde van het kalenderjaar. Als een DGA halverwege van het jaar ontslag neemt, dan is dit genietingsmoment op dit moment. Voorbeeld Jan van Centen heeft een eigen BV genaamd Moneywise B.V. van waaruit hij zijn werkzaamheden als besparingscoach uitoefent. De BV maakt jaarlijks €60.000 winst en op grond van de gebruikelijk loon regeling ex art. 12a wet LB zou Jan een bruto jaarsalaris van €47.000 moeten genieten. Jan maakt echter reclame voor zijn bedrijf door te stellen dat hij maandelijks niet meer dan €1.500 nodig heeft om van te leven. Hij keert zichzelf dan ook een bruto jaarsalaris uit van €18.000 verdeeld over 12 maanden. Wanneer dienst de BV aangifte loonbelasting te doen en over welke bedragen? Het inhoudingsmoment vindt op twee tijdstippen plaats. Allereerst keert Jan aan zichzelf €1.500 uit. De hoofdregel van art. 13a lid 1 LB is dat als er elke maand een genietingsmoment is dat er dan ook elke maand loon ingehouden moet worden. Dit is van de €1.500. Jan had een loon moeten ontvangen van €47.000 bruto, maar hij keert aan zichzelf €18.000 uit. Dit is €29.000 niet daadwerkelijk uitgekeerd. Op grond van art. 13a lid 3 LB moet het verschil van €29.000 geacht te zijn genoten bij het einde van het kalenderjaar. Hierdoor wordt de €29.000 opgenomen in aangifte loonheffing/loonbelasting. Dit gebeurt in de laatste aangifte van het jaar. Voorbeeld Uitzondering op de hoofdregel. Dit gaat over het loon dat over de jaargrens heen is betaald ex art. 13a lid 4 LB jo. art. 27bis LB. Een accountmanager maakt zakelijke ritten met de eigen auto. Deze zakelijke ritten worden allemaal bijgehouden. Per maand of per half jaar worden deze ritten gedeclareerd bij de werkgever. De reiskosten mogen gedeclareerd worden. Als dit gebeurt tegen oud en nieuw aan, dan lukt het soms niet om dit uit te betalen in het jaar waar de reiskosten op zien. Als dit het geval is, dan mag de reiskostenvergoeding die in januari wordt uitbetaalt wel meegenomen worden in de aangifte loonheffingen van het jaar ervoor. Mike de waard werkt als accountmanager bij een belastingadvieskantoor. Voor zijn werk maakt Mike veel zakelijke ritten naar klanten. Hiervoor maakt hij gebruik van zijn privé auto. Mike krijgt per zakelijk gereden kilometer een vergoeding van €0,25. Mike dient op 27 december tijdens zijn kerstvakantie een overzicht in van zijn zakelijke ritten over december. De kilometervergoeding worden in januari uitbetaald. Wanneer is de kilometervergoeding genoten? De kilometervergoeding is meer dan €0,19 van de werkkostenregeling. Er zit een belast deel in deze kilometervergoeding. Op grond van art. 13a lid 4 LB wordt de belaste kilometervergoeding geacht te zijn genoten in december. December is ook wanneer de ritten zijn gemaakt, dat het pas in januari wordt uitbetaald doet er niet toe. Inhouding volgens geldende tabellen Art. 27 lid 3 LB: De witte tabel hoort bij het loon uit tegenwoordige dienstbetrekking. De groene tabel hoort bij het loon uit vroegere dienstbetrekking. Hier kan je precies zien hoeveel belasting er verschuldigd is. Verhaalsrecht inhoudingsplichtige Art. 27 lid 4 LB: De inhoudingsplichtige heeft het recht om de afgedragen loonheffing te verhalen op de werknemer door inhouding op het loon maar ook als het uitgekeerde loon niet toereikend is (bijvoorbeeld bij verstrekking van loon in natura). Dit doet zich vaak voor bij mensen die parttime in dienstbetrekking zijn en tegelijk loon in natura ontvangen. Het belastbaar loon stijgt als er loon in natura wordt uitgekeerd. De belastingschuld stijgt ook, dit kan hoger worden dan het afgesproken bruto loon. Er zijn twee uitzonderingen mogelijk, waardoor er niet verhaald kan worden op de werknemer: Er is een naheffingsaanslag opgelegd door de Belastingdienst wegens de niet afgedragen loonheffing. Wel ingehouden bij de werknemer, maar niet afgedragen. Het loon is aangemerkt als eindheffingsbestanddeel in de werkkostenregeling. De rechten en plichten bij het doen van aangifte loonheffingen Art. 27 lid 5 LB: De inhoudingsplichtige dient de in een tijdvak ingehouden loonbelasting op aangifte af te dragen. Loontijdvak: art. 25 lid 1 LB. Hoe moet een tijdvak berekend worden. De loonbelasting is een voorheffing op de inkomstenbelasting. Het brutoloon van een jaar moet omgerekend worden naar een maand bijvoorbeeld. In de uitvoeringsregeling van de AWR staat waar een tijdvak uit bestaat, dit is 4 weken of per een maand. Dit wordt vastgesteld door de inspecteur. Art. 8 UR AWR. Aangiftetijdvak: art. 8 lid 1 en 10 lid 2 AWR. Aangiftebrief ex art. 4a jo. 20 en 28 UR AWR. Geen aangiftebrief ontvangen / niet uitgenodigd tot het doen van aangifte ex art. 3 UR AWR. Is er geen aangiftebrief ontvangen? Dan moet er een verzoek gedaan worden om aangifte te doen. Het is belangrijk om de brief te bewaren, dan weet je wanneer je de loonbelasting moet betalen. Elke maand is dit hetzelfde. Afdracht op aangifte Art. 27 lid 5 LB. Stel: De DGA moet elke maand aangifte loonbelasting doen. Hij krijgt een brief van de Belastingdienst waarin staat dat hij zijn gebruikelijk loon moet verhogen van €50.000 naar €80.000 bruto per jaar. De DGA kan er nu niks tegen doen, het is het einde van de maand en er moet aangifte worden gedaan. Op de aangifte moet het hogere loon ingevuld worden. Er kan hier tegen bezwaar gemaakt worden. Bezwaar tegen de op aangifte afgedragen loonbelasting: Het Hof Arnhem-Leeuwarden: de werknemer is de belanghebbende ex art. 26a lid 1 a AWR. Indien het uitspraak op bezwaar tot een teruggaaf leidt, dan wordt die teruggaaf alleen aan de werknemer verleend ex art. 25b lid 2 AWR. De werknemer is de belastingplichtige. Onderling moet het dus met de werkgever overlegd worden wat er terugbetaald moet worden aan de werkgever. Gecombineerde heffing en aangifte Art. 27b LB: De loonbelasting en PVV heffing in één bedrag / percentage. Middels inhouding geheven PVV is verrekenbaar met PVV geheven middels de aanslag (art. 58 lid 1 Wfsv). Art. 27c LB: LB/PWV heffing is gelijktijdig + de afdracht is op één aangifte. Art. 27d LB: De LB / inkomensafhankelijke bijdrage ZvW heffing gelijktijdig + afdracht op één aangifte. Één aangifte ziet op vier verschillende componenten. Termijn voor het doen van aangifte Art. 10 AWR Binnen één maand na het aangiftetijdvak: 28 lid 1 UR AWR. Elektronisch ex art. 3a AWR jo. Regeling elektronisch berichtenverkeer, met uitzondering van de heffing ex art. 32bb LB. Aangifte bevat een collectief en een nominatief deel. Zie de regeling gegevensuitvraag loonaangifte. Collectief: dit ziet op alle informatie dat per inhoudingsplichtige geldt: Bijvoorbeeld hoe groot is de vrije ruimte en welke eindheffingsbestanddelen er zijn. Nominatief: Gericht per werknemer. Bijvoorbeeld hoeveel er aan PWV voor een bepaalde werknemer betaald moet worden. Uitnodiging tot het doen van aangifte (vergelijk art. 4a UR AWR). Ben je uitgenodigd, dan ben je verplicht aangifte te doen. Risico aangifte- en betalingsverzuim (paragraaf 22a en 23 BBBB). Is er geen uitnodiging ontvangen dan is de inhoudingsplichtige verplicht om de inspecteur te verzoeken om een uitnodiging ex art. 3 lid 1 UR AWR. Risico aangifte- en betalingsverzuim (paragraaf 24.1, laatste volzin BBBB). Termijn voor het doen van de betaling Art. 19 AWR: Binnen 1 maand na aangiftetijdvak ex art. 28 lid 1 UR AWR. Er is een uitzondering in lid 3: wanneer er uitstel is voor het doen van aangifte wordt verleend, wordt de betalingstermijn verlengd met dit uitstel. De inhoudingsplichtige heeft zelf de verantwoordelijk om er voor te zorgen dat het geld op tijd binnen is vanuit de bank naar zijn betaalrekening. Er kan dus wel verlenging aangevraagd worden. Voorbeeld De in Eenrum woonachtige Bob de Bouwer is in fictieve dienstbetrekking werkzaam bij het in Usquert (Nederland) gevestigde bouwbedrijf de Friesch B.V. Bob is belastingplichtige voor de loonbelasting en premieplichtig voor de volksverzekeringen. Zijn werkgever is premieplichtig voor de werknemersverzekeringen. In juli 2020 heeft hij zijn openstaande overuren zwart uitbetaald gekregen. Het gaat om een bedrag van €10.000 aan overuren. Op dit deel van het loon is dus geen loonbelasting en premies volksverzekeringen ingehouden. Ook zijn er door de werkgever over dit deel van het loon geen premies werknemersverzekeringen voldaan. Verder is dit loon niet vermeld in de aangifte over de maand juli 2020. Welke administratieve tekortkomingen signaleert u (op basis van het bovenstaande feitencomplex) voor de loonheffingen (Zulke vragen kunnen op het tentamen komen)? Niet tijdig de juiste aangifte ingediend. Er is niet betaald. Wat betekent dit voor de in de periode juli 2020 door de vennootschap op aangifte afgedragen loonbelasting en premies volks- en werknemersverzekeringen? Er zijn geen gevolgen voor hetgeen dat wel juist is aangegeven en is betaald. Welke mogelijke gevolgen kan de inspecteur verbinden aan deze tekortkomingen en de over de maand juli 2020 op aangifte afgedragen loonbelasting en premies- en werknemersverzekeringen. De naheffingsaanslag Naheffing Art. 20 AWR. Indien de loonbelasting niet wordt voldaan of afgedragen, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting of premies naheffen. Dit kan hij op verschillende manieren doen: Met behulp van een naheffingsaanslag: kan verschillende tijdvakken omvatten (die eventueel betrekking hebben op meer dan een kalenderjaar; vergelijk HR 5 september 1979, nr. 19.400, BNB 1979/265). Geen naheffing, indien er geen aangifte is gedaan, maar er wel betaling heeft plaatsgevonden. Of wanneer het desbetreffende bestanddeel reeds in een aanslag IB is begrepen. De hoofregel: naheffing via de eindheffing ex art. 31 lid 1 a LB. Er wordt dan geheven bij de inhoudingsplichtige (i.p.v. de werknemer). Er zijn wel uitzonderingen: Op verzoek van de inhoudingsplichtige ex art. 31 lid 1 a 1 LB. (De werknemer moet het maar betalen, dan wordt het niet als een eindheffingsbestanddeel aangemerkt maar als een loonbestanddeel ex art. 10 lid 1 LB). Op initiatief van de inspecteur ex art. 31 lid 1 a 2 LB. (Niet redelijk om dit als eindheffing aan te merken, dan bevoordelen we de werknemer te veel). De naheffingstermijn: de bevoegdheid tot het naheffen vervalt na verloop van 5 jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan. Correctieverplichting Art. 28a LB: correctie van onjuiste of onvolledige aangifte. Via een correctiebericht: Als de aangiftetermijn nog niet is verstreken dan kan de inhoudingsplichtige er ook voor kiezen om een geheel nieuwe of een aanvullende aangifte in te dienen. Eigen verplichting van de gewezen inhoudingsplichtige. Een correctiebericht is ook verplicht bij een verzoek van de inspecteur. Correctieverplichting ex art. 28a of naheffen ex art. 20 AWR jo. 31 lid 1 a LB. Besluit 8 maart 2010, DGB2010/565M (onderdeel 2) Hoofdregel bij constatering onjuiste of onvolledige aangifte wordt aan de inhoudingsplichtige een correctieverplichting opgelegd. Dit leidt ertoe dat de werkgever alsnog de juiste en volledige gegevens op werknemersniveau verstrekt, door de geconstateerde fouten per werknemer per tijdvak te corrigeren. Uitzondering voor o.m. loonbestanddelen die niet of moeilijk individualiseerbaar. Correctiebericht is geen bezwaarschrift! Dus geen alternatief, indien de bezwaartermijn is verlopen. Een dergelijk verzoek moet als verzoek ambtshalve vermindering worden behandeld. Correctieverzuim Art. 28b LB; paragraaf 30 BBBB. De boete leggen we op als iemand herhaaldelijk niet voldoet aan de plicht voor een correctiebericht. Art. 27da LB. Bij vrijwillig tijdig correctiebericht: geen correctieverzuim voor onjuiste of onvolledige aangifte. Zie art. 28b lid 4 LB voor de voorwaarden. Betalingsverzuimen Art. 67c AWR Paragraaf 23 BBBB Betalingsverzuim binnen het periodieke betalingspatroon. De boete bedraagt 3% van het te betalen bedrag met een minimum van 50 euro en een maximum conform art. 67c AWR. Let wel op art. 27da LB. Paragraaf 24 BBBB Betalingsverzuim buiten het periodieke betalingspatroon. (een bonus vergeten te betalen bijvoorbeeld). Boete bedraagt 10% van het te betalen bedrag met een minimum van 50 euro en maximum conform art. 67c AWR. Let op art. 27da LB. Paragraaf 24a BBBB Bij een vrijwillige verbetering (suppletie / correctiebericht) wordt er soms geen boete opgelegd. Let op art. 27da LB. Vergrijpboete te weinig betaald Art. 67f AWR. Paragraaf 28 BBBB: er is sprake van opzet of grove schuld. De boete bedraagt normaliter 25% van het belastingbedrag bij grove schuld en 50% bij opzet. Hogere boete tot wel 100% van het belastingbedrag mogelijk bij naheffing in verband met bijtelling privégebruik auto. Let op 27da LB. (Loon)administratie Opgaaf gegevens voor de Loonheffingen. Art. 28 lid 1 a LB: art. 29 LB jo. Art. 7.9 lid 1 UR LB. Vormvrij. Bij verzuim van de opgaaf gegevens voor de loonheffingen is er wel verzuimboete die gegeven kan worden ex art. 67ca AWR. De werknemer is niet goed geïdentificeerd en is de werknemer onderworpen aan het anoniementari ef ex art. 26b a en d LB. Loonstaat: art. 28 lid 1 c LB. Art. 7.2 UR LB: hier staan de persoonlijke gegevens in, bij elke loonbetaling moet het bijgewerkt worden en de plaats van bewaring moet erop staan. Art. 7.3 UR LB: buiten loonstaat. Het doel is om de controle voor de inspecteur te vereenvoudigen. Jaaropgaaf en opgaaf uitbetaalde bedragen aan derde Art. 28 lid 1 e LB: art. 7:626 BW: Loonstrook: eerste loonstrook en bij elke loonbetaling waarbij zich een wijziging t.o.v. de vorige loonbetaling voordoet. Art. 7.4 UR LB: jaaropgaaf of cumulatieve bedragen op de loonstrook. Verzuim: art. 67ca AWR. Paragraaf 24b BBBB. Identificatieplicht Art. 28 lid 1 f LB: art. 7.5 UR LB voor de datum van aanvang van de werkzaamheden. Na indiensttreding op de werkplek. Art. 30 LB: dan is het rijbewijs wel voldoende. Verzuim: art. 67ca LB en paragraaf 24b BBBB. Art. 26b en d LB: anoniementarief! Eerstedagmelding (EDM): De EDM is een administratieve verplichting als je al eerder de fout in bent gegaan. (je hebt bijvoorbeeld ooit een vergrijpboete opgelegd gekregen). Voordat een medewerker aan de slag gaat bij de werkgever, geeft de werkgever bij de belastingdienst aan dat er een nieuwe werknemer in dienst is. Dit zijn de gegevens van de nieuwe werknemer. Art. 28 lid 1 g LB: art. 28bis LB: bijzondere risico’s op fraude en illegale tewerkstelling. Art. 7.6 UR LB. Verzuim (niet doen van EDM) ex art. 28c LB en paragraaf 30a BBBB. Art. 30a LB: 6-maandenfictie en mogelijkheid tot tegenbewijs. Er kan dus tot 6 maanden terug een naheffingsaanslag worden opgelegd als iemand niet in de loonadministratie staat. Voorbeeld De in Lutje Ham (Nederland) gevestigde – Café BV wordt door de belastingdienst extra gecontroleerd. Café BV is namelijk al eerder in de fout gegaan door haar werknemers zwart uit te betalen. De belastingdienst heeft daarom Café BV verplicht om een zogenoemde eerstedagmelding te doen. In het vroege voorjaar van 2020 houden inspecteur zwartjes en zijn zeven medewerkers gedurende enige weken de activiteiten van de BV in de gaten. Het onderzoek van inspecteur zwartjes en zijn medewerkers leidt tot de volgende constateringen: Tijdens een tweetal waarnemingen ter plaatse op 24 en 25 maart 2020 waren – op beide dagen – een tweetal personen achter de tap werkzaam die niet op de loonlijst stonden en waarvoor geen eerstedagmelding was gedaan. Uit een van de controles komt naar voren dat door een nieuwe sinds 1 november 2019 in dienstbetrekking bij café BV werkzame – medewerker overgelegde adresgegevens onjuist zijn, terwijl café BV het door de werknemer verstrekte Burgerservicenummer niet correct heeft opgenomen in zijn administratie. Welke administratieve tekortkomingen signaleert u (op basis van het bovenstaande feitencomplex) voor de loonheffingen? Het BSN is niet goed opgenomen ex art. 28 lid 1 a LB. De loonstaat is niet goed en de aangifte is dan ook niet goed. Er is niet een juist bedrag aan belasting betaald. De loonadministratie is niet goed. Welke mogelijke gevolgen kan de inspecteur verbinden aan deze tekortkomingen en de recent op aangifte afgedragen loonbelasting en premies volks- en werknemersverzekeringen? Geef aan welke voorwaarden hierbij gelden. Verzuimboete ex art. 67ca LB. De gegevens van de medewerker staan niet goed in de administratie. Het anoniementarief is van toepassing ex art. 26b LB. Al 6 maanden aan het werk ex art. 30a LB. Administratieplicht Art. 52 AWR Art. 29 LB: Verzuim ex art. 67ca Lb jo. 24b BBBB. Het anoniementarief ex 26b LB. Op grond van art. 19 AWR is er geen premiemaximum voor de PWV. Uitzondering op de verplichting tot het verstrekken van de gegevens: Art. 29 lid 2 LB: wel of niet toepassen van de heffingskorting. Art. 29 lid 4 LB: de heffingsbevoegdheid ligt bij een ander land. Art. 27 e LB jo. 7.10 URLB (overstap binnen dezelfde groep). Wijze van heffen: art. 27 e LB Bij een samenwerkende groep: er moet wel individueel aangifte gedaan worden, maar de betaling is gezamenlijk. De betaling vindt plaats door het concernonderdeel met het grootste loon. De andere onderdelen zijn hoofdelijk aansprakelijk. Art. 7.10 UR LB De uitzonderingen bij overgang binnen het concern, bijvoorbeeld: Niet opnieuw identificeren. Geen nieuwe opgaaf gegevens werknemers voor de LB. Fiscale regelingen van werknemers kunnen ongewijzigd door blijven lopen. HC 7 loonbelasting- en premieplicht in grensoverschrijdende situaties Grensoverschrijdende arbeid Vrijstelling van loonbelasting: art. 38 lid 1 AWR jo. Art. 30 Bvdb. Alleen voor inwoners. Onderworpenheidseis: art. 38 lid 2 AWR. Fictieve onderworpenheid. Verwijzing naar art. 9 lid 1 b Bvdb: de werkzaamheden worden in het buitenland in privaatrechtelijke dienstbetrekking verricht. Art. 38 lid 1 AWR: Algemene bepaling die voorkomt dat er dubbele belasting geheven wordt. Als een ander land belasting wilt heffen over het loon van een werknemer. Is er geen internationale regeling die voorkomt dat er dubbele belasting wordt geheven, dan is er een besluit die er voor kan zorgen dat er toch geen dubbele belastingheffing plaatsvindt. Dit besluit is het besluit voorkoming dubbele belasting 2001. Art. 30 Bvdb: “Een in Nederland wonende werknemer is vrijgesteld van de loonbelasting die betrekking heeft op door hem genoten loon waarop artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van toepassing is, en dat is onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege de andere mogendheid als in dat artikel bedoeld wordt geheven. Dit geldt alleen voor mensen die inwoner zijn van Nederland. Die ook aangemerkt worden als een in de zin van de loonbelasting. Ze moeten loon genieten als in art. 9 eerste lid onderdeel b. Daarnaast moeten ze onderworpen zijn aan een belasting in het buitenland. Dit betekent dat het loon meegenomen moet worden in een aangifte loonbelasting in het buitenland. Art. 9 lid 1 b Bvdb: er komen 2 extra voorwaarden bij om vrijgesteld te zijn van de loonbelasting in Nederland. Er moet een privaatrechtelijke dienstbetrekking zijn en er moet daadwerkelijk in het buitenland worden gewerkt. Er mag met dit land geen belastingverdrag afgesloten zijn! Voorbeeld Michelle woont in Nederland. Ze is in dienstbetrekking werkzaam voor een Duitse werkgever. Ze verricht gedurende vier aaneensluitende maanden werkzaamheden in Saudi-Arabië. Is art. 30 Bvdb van toepassing voor het loon dat toerekenbaar is aan de in Saudi-Arabië verrichte werkzaamheden. De belastingplichtige: van wie wordt belasting geheven in Nederland? Michelle. We kijken naar de situatie tussen Nederland en Saudi-Arabië. We hebben geen belastingverdrag met Saudi-Arabië voorkoming van dubbele belastingheffing. Michelle is in dienstbetrekking werkzaam, ze is een werknemer voor de loonbelasting, mits de Duitse werkgever een inhoudingsplichtige is op grond van art. 6 lid 2 LB (is er een vaste inrichting?). Privaatrechtelijke dienstbetrekking. Is Michelle onderworpen aan een belasting in Saudi-Arabië? Dit weten we niet zeker, er is een fictie opgenomen in art. 38 lid 2 AWR. Art. 38 lid 2 AWR: “Belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid wordt voor de toepassing van het eerste lid geacht te zijn onderworpen aan een belasting die vanwege een andere Mogendheid wordt geheven, indien zij wordt genoten uit privaatrechtelijke dienstbetrekking tot een werkgever die is gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie of in een bij ministeriële regeling aangewezen staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, voor zover dat loon betrekking heeft op arbeid die gedurende ten minste drie aaneengesloten maanden wordt verricht binnen het gebied van een mogendheid waarmee Nederland geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten en met betrekking waartoe geen regelen zijn gesteld op grond van artikel 37(…)” Dus de fictie van art. 38 lid 2 AWR: Belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid. Privaatrechtelijke dienstbetrekking. Werkgever gevestigd in de EU of de Europese Economische Ruimte (IJsland, Noorwegen en Zwitserland). Arbeid die verricht is in 3 maanden. Aan deze punten moet voldaan worden voor een fictieve onderworpenheid. Er hoeft niet getoetst te worden of er daadwerkelijk aangifte wordt gedaan van de belasting in Saudi-Arabië. Hier mogen wij vanuit gaan. Art. 30 bvdb wordt dan toegepast, zodat er een vrijstelling voor de loonbelasting in Nederland verkregen kan worden. Uitzonderingen op de loonbelastingplicht: voorkomen van een dubbele belastingplicht. Art. 2 LB: Lid 3: Wanneer mensen volledig in het buitenland wonen en werken. Lid 4: Wanneer mensen in het buitenland wonen en voor 90% of meer in het buitenland werken. Lid 5: Wanneer mensen in het buitenland wonen en voor minder dan 90% in het buitenland werken. Door deze leden van art. 2 LB wordt art. 2 lid 1 LB niet van toepassing gesteld. Als er wordt voldaan aan de voorwaarden van art. 2 lid 3, lid 4 of lid 5 LB wordt je niet als werknemer voor de loonbelasting gezien. Art. 2 lid 3 LB: art. 2 lid 1 is niet van toepassing. Niet-inwoner. Geheel buiten NL vervulde dienstbetrekking 100%. Geldt niet voor werkzaamheden verricht: in de functie van bestuurder of commissaris van een Nederlandse vennootschap. In dienstbetrekking bij of in het kader van uitzending op grond van een verdrag waarbij Nederland een partij is. Extra voorwaarde, wanneer werkzaamheden aan boord van schepen of luchtvaartuigen in het internationale verkeer worden verricht van een onderneming waarvan de leiding in Nederland is gevestigd: alsdan moet ook aan de voorwaarden van art. 2 lid 4 LB zijn voldaan. Deze werknemers moeten ook onderworpen zijn aan de loonbelasting in het buitenland en er moet niet een verdrag zijn van de voorkoming van dubbele belastingheffing. Er moet wel een reële kans zijn dat er belasting geheven wordt in het buitenland, dat er belasting moet worden betaald over het loon. Voorbeeld Kelly woont in Canada. Ze is in dienstbetrekking voor een Nederlandse werkgever. Ze verricht haar werkzaamheden uitsluitend in Canada. Wat zijn hiervan de gevolgen voor de loonbelastingplicht? Ze woont in Canada, aan de eerste voorwaarde is voldaan om lid 3 te kunnen toepassen. Ze verricht haar werkzaamheden uitsluitend in Canada. Ze is geen bestuurder of commissaris. Ze werkt ook niet aan boord van een schip of luchtvaartuig. Ze werkt ook niet voor de Nederlandse staat. Ze voldoet aan art. 2 lid 3 LB. Ze hoeft geen loonbelasting in Nederland te betalen. Art. 2 lid 4 LB: art. 2 lid 1 LB is niet van toepassing. Niet-inwoner. Nagenoeg geheel buiten Nederland vervulde dienstbetrekking (90% of meer, maar minder dan 100%). Loon is onderworpen aan een belasting naar het inkomen: Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden of andere mogendheid. Nederland heeft in feite geen exclusief heffingsrecht o.g.v. een verdrag / andere regeling van regio- of internationaal recht. Geldt niet voor werkzaamheden verricht: in de functie van bestuurder of commissaris van een Nederlandse vennootschap. In dienstbetrekking bij of in het kader van uitzending op grond van een verdrag waarbij Nederland een partij is. Voorbeeld Kelly woont in Canada. Ze is in dienstbetrekking werkzaam voor een Nederlandse werkgever. Ze verricht haar werkzaamheden nagenoeg geheel in Canada. Ze vliegt 1 dag per maand naar Nederland voor overleg met haar leidinggevende. Wat zijn hiervan de gevolgen voor de loonbelastingplicht? Ze woont in Canada, 90% of meer van haar werk wordt verricht in Canada. Ze moet in Canada haar loon opgeven voor de belasting. Nederland heeft geen exclusief heffingsrecht. Er mag wel een belastingverdrag zijn, maar hier Dus er is een vrijstelling voor de heffing van de loonbelasting in Nederland. Art. 2 lid 5: art. 2 lid 1 LB is niet van toepassing. Niet-inwoner. Gedeeltelijk, maar niet geheel, buiten Nederland een vervulde dienstbetrekking (minder dan 90%). Het loon is feitelijk onderworpen aan een belasting naar het inkomen: Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de BES eilanden of andere mogendheid. Met inachtneming van verdragen waarbij Nederland een partij is. Dit geldt niet voor werkzaamheden verricht: in de functie van bestuurder of commissaris van een Nederlandse vennootschap. In dienstbetrekking bij of in het kader van uitzending op grond van een verdrag waarbij Nederland een partij is. Voorbeeld Kelly woont in Canada. Ze is in dienstbetrekking voor een Nederlandse werkgever. Ze verricht haar werkzaamheden gedeeltelijk maar niet nagenoeg geheel in Canada. Ze vliegt steeds elke week naar Nederland om te overleggen met haar leidinggevende. Wat zijn hiervan de gevolgen voor de loonbelastingplicht? Ze woont in Canada, ze werkt gedeeltelijk in Canada. Het kan zo zijn dat ze voor de helft belasting moet betalen in Nederland en de andere helft in Canada. Ze krijgt dan alleen een vrijstelling voor het gedeelte van het loon waarover belasting betaald moet worden in Canada. Stel we hebben een belastingverdrag en in dit belastingverdrag staat dat als je werkt dat dit belast wordt in de woonstaat, tenzij je daadwerkelijk in het buitenland aan het werk bent. Je bent daar fysiek. Als Kelly slechts een gedeelte van de tijd in Canada aan het werk is dan kan een gedeelte van het loon belast worden in Canada en het andere gedeelte in Nederland. Grensoverschrijdende arbeid Een van de belangrijkste functies van algemene belastingverdragen is de verdeling van heffingsbevoegdheden. Een verdrag voorkomt dat er een dubbele belastingheffing plaatsvindt en zorgt voor een verdeling van de heffingsbevoegdheid. Het verdrag bepaalt dus welk land belasting mag heffen en welk land een vrijstelling moet verlenen. In de nationale wet staat of er een belastingplicht is. Loonbelasting OESO Modelverdrag: een bouwtekening van hoe een belastingverdrag eruit zien. De personele reikwijdte: art. 1 OECD, wie mag er gebruik maken van het belastingverdrag. Materiële reikwijdte: art. 2 OECD, voor welke belastingen kan er gebruik worden gemaakt van het belastingverdrag. Verdelingsregels: Art. 15 OECD: Hoe is de heffingsbevoegdheid verdeeld bij loon uit tegenwoordige arbeid. Art. 16 OECD: Hoe is de heffingsbevoegdheid verdeeld bij de situatie met commissarissen en bestuurders. Art. 18 OECD: Dit artikel ziet op het pensioen. Art. 19 OECD: Dit artikel ziet op publiekrechtelijke dienstbetrekkingen. Art. 21 OECD: Rest artikel, als een bepaalde situatie nergens onder valt, dan gebruiken we art. 21 OECD. Wie kan gebruikmaken van een belastingverdrag? Art. 1 OECD. Voorbeeld Rudi woont in Duitsland. Hij is in dienstbetrekking als chauffeur werkzaam voor een Nederlandse transportonderneming. Hij pendelt dagelijks met een elektrisch aangedreven vrachtauto tussen Meppel en Mons (België) en Lille (Frankrijk). Wat zijn hiervan de gevolgen voor de loonbelasting- en premieplicht? Welk belastingverdrag is van toepassing? NL-BEL of DU-BEL? Alleen een inwoner van een land kan gebruikmaken van een belastingverdrag!! DU-BEL. Rudi is een inwoner van Duitsland. Rudi kan alleen gebruikmaken van belastingverdragen waarbij Duitsland een partij is. Hij kan het verdrag DU-BEL gebruiken voor het gedeelte dat hij in België werkt, DU-FA voor het gedeelte dat hij in Frankrijk werkt en DU-NL voor het gedeelte dat hij in Nederland werkt. Art. 2 OECD: Ziet het belastingverdrag ook op de loonbelasting? Waarom ziet het belastingverdrag niet op de PV en PW? De inkomstenbelasting en de loonbelasting zijn bijna altijd meegenomen in een belastingverdrag. Per land verschilt het wat er geregeld is omtrent de sociale verzekeringen. Er zijn slechts een paar belastingverdragen waarbij de premies sociale verzekeringen zijn meegenomen. Nederland is een partij bij ongeveer 15 verdragen hier van. Art. 15 lid 1 OECD ‘Subject to the provisions of Articles 16, 18 and 19, salaries, wages and other similar remuneration derived by a resident of a Contracting State in respect of an employment shall be taxable only in that State unless the employment is exercised in the other Contracting State. If the employment is so exercised, such remuneration as is derived therefrom may be taxed in that other State.’ Wat staat hier precies? Iemand die inwoner is van een verdragstaat, dat is de eerstgenoemde staat. De laatst genoemde staat is de werkstaat. In principe is de hoofdregel: Iemand die ergens woont betaalt belasting over zijn loon in het woonland. Tenzij diegene ook daadwerkelijk werk uitvoert in het werkland. Als iemand voor drie weken of een paar maanden in het buitenland gaat werken dan moet het werkland belasting heffen en zal het woonland vrijstelling verlenen. Overzicht bewaren waar en wanneer je hebt gewerkt! Woonland. Werkstaat voor het deel van het loon dat toerekenbaar is aan de aldaar uitgeoefende dienstbetrekking. Voorbeeld Rudi woont in Duitsland. Hij is in dienstbetrekking als chauffeur werkzaam voor een Nederlandse transportonderneming. Hij pendelt dagelijks met een elektrisch aangedreven vrachtauto tussen Meppel en Mons (België) en Lille (Frankrijk). Wat zijn hiervan de gevolgen voor de loonbelasting- en premieplicht? Elke dag is hij zowel in Nederland, België en Frankrijk. Op grond van art. 15 lid 1 OECD mag Duitsland geen belasting heffen over zijn loon. Rudi zou dus eigenlijk in drie landen aangifte moeten doen. Dit is erg onhandig. Lid 2 is belangrijk hier voor. Art. 15 lid 2 OECD ‘Notwithstanding the provisions of paragraph 1, remuneration derived by a resident of a Contracting State in respect of an employment exercised in the other Contracting State shall be taxable only in the first-mentioned State if: a) the recipient is present in the other State for a period or periods not exceeding in the aggregate 183 days in any twelve month period commencing or ending in the fiscal year concerned, and b) the remuneration is paid by, or on behalf of, an employer who is not a resident of the other State, and c) the remuneration is not borne by a permanent establishment which the employer has in the other State.’ De 183 dagen regeling: Wanneer iemand minder dan 183 dagen per jaar in het buitenland werkt, dan mag nog steeds de woonstaat belasting heffen over het loon. Er moet een fysieke aanwezigheid zijn in het buitenland, zodra iemand een middag daar heeft gewerkt dan telt dit als een dag. Als iemand naar Australië gaat om te werken voor een paar doordeweekse dagen, dan tellen de weekend dagen ook mee. Alleen als iemand ziek wordt mogen deze dagen niet meetellen. De werkgever mag niet gevestigd zijn in het buitenland, het is anders makkelijk voor de werkgever om hier aangifte te doen. De beloning moet in rekening gebracht zijn bij de feitelijke werkgever. Er mag geen vaste inrichting zijn van de werkgever in het buitenland. Anders is dit ook makkelijk om aangifte te doen ex art. 5 OECD. Voorbeeld Rudi woont in Duitsland. Hij is in dienstbetrekking als chauffeur werkzaam voor een Nederlandse transportonderneming. Hij pendelt dagelijks met een elektrisch aangedreven vrachtauto tussen Meppel en Mons (België) en Lille (Frankrijk). Wat zijn hiervan de gevolgen voor de loonbelasting- en premieplicht? Als iemand op doorreis is, dan telt dit niet. De ene dag rijdt Rudi naar België en de andere dag naar Frankrijk. Dit is minder dan 183 dagen per jaar. (365 dagen in het jaar, twee dagen per week vrij, vier weken vakantie) Hij komt alle dagen in Nederland, hoofdregel van art. 15 lid 1 OECD. Lid 2 is niet van toepassing op Rudi. Het werkland moet dan heffen, dit is Nederland. Art. 15 lid 3 OECD Dit artikel gaat over de situatie van de werknemer als bemanning van de lucht- en scheepvaart. De woonstaat mag belasting heffen. OECD (pre-2017): hierin staat waar de feitelijke leiding van de onderneming van de transportonderneming is gelegen. Veel Nederlandse verdragen: de woonstaat mag belasting heffen. De bepaling leidt soms tot praktische problemen. Art. 16 OECD Dit artikel is belangrijk voor de DGA’s en commissarissen. Afzonderlijke bepaling: Dit is opgenomen omdat vaststelling van de plaats van arbeid problemen kan opleveren. DGA’s/CGA’s hebben de mogelijkheid om de belastinggrondslag uit te hollen. (En de beloning te manipuleren). Volksverzekeringen: Art. 6 lid 1 Wfsv De premieplichtige is de verzekerde. De verzekerde is geregeld in de materiële wetten. Voor de verzekeringsplicht is de hoofdregel geregeld in art. 6 lid 1 AOW: Dit is de niet-ingezetene: In Nederland of op het continentaal plat. In dienstbetrekking. Verrichte arbeid. Aan de loonbelasting onderworpen. Buitenlanders kunnen dus toch wel verzekerd zijn voor de sociale verzekeringen, dit gaat over de mensen die niet in Nederland wonen (niet-ingezetene). Voorbeeld Rudi woont in Duitsland. Hij is in dienstbetrekking als chauffeur werkzaam voor een Nederlandse transportonderneming. Hij pendelt dagelijks met een elektrisch aangedreven vrachtauto tussen Meppel en Mons (België) en Lille (Frankrijk). Wat zijn hiervan de gevolgen voor de loonbelasting- en premieplicht? Rudi woont in Duitsland dus hij is niet een ingezetene. Hij werkt in Nederland. Hij is in dienstbetrekking. Hij verricht arbeid. Hij is aan de loonbelasting onderworpen, is hij een werknemer voor de loonbelasting? Een natuurlijk persoon die in dienstbetrekking staat tot een inhoudingsplichtige. Inhoudingsplichtige is geregeld in art. 6 lid 1 LB. De inhoudingsplichtige is in Nederland gevestigd. Dus Rudi staat in dienst tot een inhoudingsplichtige en is een werknemer. Hij is aan de loonbelasting onderworpen. Hij moet in Nederland belasting betalen en dus is hij ook verzekerd voor de sociale verzekeringen. Hij bouwt dus ook een AOW op. De verzekeringsplicht Er is een uitzondering op de hoofdregel. Art. 6 lid 3 AOW: De uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden: BUB PV. BUB PV (besluit) De uitbreidingen volgens BUB PV Ambtenaren werkzaam in buitenland (art. 2 t/m 3 BUB PV) inclusief gezinsleden. Rijdend, vliegend en varend personeel (art. 4 en 5 BUB PV) inclusief gezinsleden. Tijdelijke onderbreking werkzaamheden NL (Art. 6 BUB PV). Tijdelijk buiten Nederland studerenden (Art. 8 BUB PV). Zelfstandigen die buiten Nederland wonen (art. 9 BUB PV). Buiten NL werkzaam voor NL werkgever (art. 11a BUB PV). De beperkingen volgens BUB PV De tegenhangers van de uitbreidingen, mensen die wel in Nederland wonen maar voornamelijk in het buitenland werkzaam zijn. Buiten Nederland werkenden, wonend in Nederland (art. 12 BUB PV) Ambassadepersoneel (art. 13 BUB PV). Personeel volkenrechtelijke organisaties (art. 14 BUB PV). Caribisch Nederland (art. 15 BUB PV). Buitenlandse ambtenaren (art. 16 BUB PV). Rijdend, vliegend en varend personeel, wonend in Nederland(art. 17 BUB PV) Tijdelijk in Nederland werkend personeel (Art. 18 BUB PV). Musici, artiesten en sporters (art. 19 BUB PV). Tijdelijk in Nederland studerenden (art. 20 BUB PV). Art. 12 BUB PV Ingezetene. Aaneengesloten periode van ten minste 3 maanden werkend in het buitenland: de periode loopt door in art. 12 lid 2 genoemde situaties zoals bij ziekte. Er wordt uitsluitend buiten Nederland arbeid verricht: tenzij de arbeid uitsluitend uit hoofde van de dienstbetrekking met de Nederlandse werkgever is. Art. 17 BUB PV Ingezetene. Behorende tot rijdend, vliegend of op de binnenwateren varend personeel. Van buiten Nederland werkgever die internationaal vervoer verricht, tenzij in hoofdzaak in Nederland arbeid verricht is (i.e. 70% of meer) of er wordt gewerkt bij een filiaal of een vaste inrichting van de werkgever in Nederland. Het tegenovergestelde artikel van art. 17 is art. 4 BUB PV. Werknemersverzekeringen Art. 25 en art. 34 Wfsv De premieplichtige is de werkgever ex art. 34 lid 2 Wfsv. De premieplicht is afhankelijk van een verzekerde, dit is geregeld in de materiële wetten. Zonder verzekeringsplicht hoeft er ook geen premie betaald te worden. Art. 15 WW en art. 7 lid 1 WIA De verzekerde is de werknemer die werkloos raakt. De werknemer is de verzekeringsplichtige. Art. 3 – 8a WW en art. 8 WIA jo. Art. 3-8c ZW. De verzekeringsplicht: de hoofdregel in art. 3 lid 1 WW/ZW: Natuurlijke persoon. In dienstbetrekking Jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Het maakt dus eigenlijk niet uit waar iemand woont. De uitzondering in art. 3 lid 2 WW/ZW: ‘Wie zijn dienstbetrekking buiten Nederland en het continentaal plat vervult, wordt niet als werknemer beschouwd, tenzij hij in Nederland woont en zijn werkgever eveneens in Nederland woont of gevestigd is. Voor zover een werkgever: a.in Nederland een vaste inrichting voor de uitoefening van zijn bedrijf of beroep of een in Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger heeft; of b.in Nederland een of meer personen in dienst heeft en hij door of vanwege Onze Minister als werkgever is aangewezen, wordt hij voor de toepassing van de eerste volzin gelijkgesteld met een in Nederland wonende of gevestigde werkgever.’ Iedereen die buiten Nederland werkt, wordt niet als werknemer gezien voor de werknemersverzekeringen. Er is geen premieplicht in Nederland en dus kan er ook geen sprake zijn van een dubbele belasting, er is geen dubbele premieplicht. Art. 3 lid 4 WW/ZW verzekeringsplicht (Let goed op het verschil tussen BUB PV en BUB PW!). BUB PW De uitbreidingen van de kring van verzekerden (personen die op grond van de hoofdregel niet verzekerd zijn, maar waarvoor het BUB PW een uitbreiding bevat). Art. 2 Schepelingen. Art. 4 Rijdend, vliegend of varend personeel. Art. 3 Werknemer internationaal vervoer buiten Nederland woonachtig. Art. 4 Werknemer internationaal vervoer binnen Nederland woonachtig. Art. 5 BUB PW De ingezetene, die, Buiten Nederland in dienstbetrekking arbeid verricht en t.z.v. die arbeid is, Verzekerd tegen langdurige arbeidsongeschiktheid en werkloosheid ex de wettelijke regeling in het werkland. Art. 11 BUB PW De niet-ingezetene. Behorend tot rijdend, vliegend of op de binnenwateren varend personeel. Van een Nederlandse werkgever die internationaal vervoer verricht. Die in hoofdzaak in zijn woonland arbeid verricht (i.e. 70% of meer) of werkt bij een filiaal of v aste vertegenwoordiging van een werkgever buiten Nederland. Is geen werknemer in de zin van de werknemersverzekeri ngen. Volks- en werknemersverzekeringen Het risico van grensoverschrijdende arbeid: Dubbele verzekering / premieplicht. Nergens verzekerd zijn. Belemmerde vrijheid van werknemersverkeer De verordening 883/04 coördineert de verzekeringsplicht binnen de Europese lidstaten. De invulling van de socialezekerheidswetgeving is overgelaten aan de lidstaten. De verordening wijst slechts een verzekering/premieplicht toe aan één lidstaat! Verordening 883/04 Personele reikwijdte: art. 2 Vo. Materiële reikwijdte: art. 3 Vo. Alle sociale verzekeringen die Nederland kent vallen onder de reikwijdte van deze verordening. Toewijzingsbepalingen: de hoofdregel, bijzondere regels, verrichtingen in 2 of meer lidstaten en uitzonderingen op de toewijzingsbepalingen (lidstaten kunnen in onderlinge overeenstemming (..), uitzonderingen (..) vaststellen. In art. 11, 12 en 13 Vo staan nog meer regels die over de inhoud gaan. Welk land mag wanneer premie heffen? Toewijzingsbepalingen Hoofdregel: In de lidstaat waar de werkzaamheden worden verricht is de werknemer verzekerd voor de sociale verzekeringen. Art. 11 lid 3 a Vo. Art. 11 lid 4 Vo: een uitzondering voor mensen die aan boord van een schip werken, de vlag waaronder een schip vaart is het land waar de werknemer verzekerd is voor de sociale verzekeringen en hier wordt ook premie geheven en de uitkeringen worden hier gedaan. Als de vlag alleen een trucje is om tot een l age premieplicht te komen, dan wordt hier doorheen gekeken. Als de werknemer in dezelfde lidstaat woont waar de onderneming gevestigd is (die opdracht geeft), dan wordt deze lidstaat aangewezen als de lidstaat waar de premieplicht ligt. Wanneer de werknemer in een ander land woont dan de onderneming, dan gaat dit niet op. Er wordt naar het land gekeken waar de vlag van is (waar het schip onder vaart). Bijzondere regels Art. 12 Vo: De tijdelijke uitzending mag max. 24 maanden zijn. De werkzaamheden die verricht worden zijn voor rekening en het risico van de uitzendende werkgever. Voorafgaand aan de uitzending is de werknemer verzekerd in de uitzendende lidstaat. De werkgever heeft activiteiten van betekenis in het uitzendende lidstaat. Er is geen vervanging van een andere gedetacheerde werknemer. Als er aan al deze voorwaarden is voldaan, dan kan de werknemer gewoon verzekerd blijven in de woonstaat of het land waar hij eerst verzekerd was. Art. 13 Vo: Wanneer er in meerdere landen tegelijk wordt gewerkt, dan is de regel dat het land waar wordt gewoond ook het land is waar de premieplicht is voor de sociale verzekeringen mits diegene minimaal 25% (substantieel deel genoemd) van de tijd in dit land werkt. Iemand die vier dagen per week werkt en nu één dag per week thuis werkt, heeft voldaan aan de 25%-eis en is verzekerd voor de sociale verzekeringen in de woonstaat. Als er niet wordt voldaan aan de 25% dat er in de woonstaat wordt gewerkt dan geldt art. 13 lid 2 b Vo: De wetgeving van het land waar de werkgever is gevestigd is van toepassing. Als er twee werkgevers zijn die gevestigd zijn in hetzelfde land, dan is deze regeling van toepassing. Zijn de twee werkgevers in twee verschillende lidstaten gevestigd, dan wordt er gekeken naar welke lidstaten deze werkgevers in gevestigd zijn. Als één van de werkgever gevestigd is in zijn woonstaat, dan mag de andere werkgever de verzekering/premieplicht regelen. Zijn de twee werkgevers allebei niet in de woonstaat gevestigd, dan mag alsnog het woonland de premies innen voor de sociale verzekeringen en moet het woonland ook de uitkeringen regelen. Art. 13 lid 3 Vo: Onderneming over de landgrens heen. Als iemand tegelijk in loondienst werkt en als ondernemer werkt, dan geldt het land waar de werkgever is gevestigd als het land waar de verzekering/premieplicht is. Voorbeeld Rudi woont in Duitsland. Hij is in dienstbetrekking als chauffeur werkzaam voor een Nederlandse transportonderneming. Hij pendelt dagelijks met een elektrisch aangedreven vrachtauto tussen Meppel en Mons (België) en Lille (Frankrijk). Wat zijn hiervan de gevolgen voor de loonbelasting- en premieplicht? Rudi werkt voor één werkgever, dus de regelingen waar er sprake is van meerdere werkgevers gelden niet voor Rudi. Iemand die slechts één werkgever heeft en voor minder dan 25% in zijn woonland werkt, is verzekerd in het land waar de werkgever is gevestigd.