Uploaded by ysselstyn

Henk Oosterling - ECO3 Doendenken (2013)

advertisement
ECO3
Doen denken
Vo or Cokky
Rotterd a m
Va kma nstad/Ski l l ci ty
2 0 1 0 – 2 012
ECO3
Doen denken
H e n k O oste r l i n g
JA P SA M B O O KS 2 0 1 3
colof on
eco3. doen denken
I nt e rv i ews
L i e sbe t h B abe l
Fo t o ’s
Rick Messemaker
( int e r v i e ws, pp. 2 5 8 - 2 5 9 )
O t t o S noe k
( p. 2 5 1 )
R a lph v an M e i jg a a rd
R ob S chröde r
S and e r D i k s t r a
( p. 1 7 4 l ink sonde r, p. 3 2 2 )
Pa s c a l L e u v e nink
A e t z e l G r i f f ioe n
B e r t D us s e l j e e
H e nk O os t e r l ing
Te k s t c o r r e c t i e
L i e sbe t h B abe l
E l e onoor Jap S a m
D r uk
A rgus, R ot t e rda m
Vo r mg ev ing
Pa ul S t out e
( Komm e r z )
U i t g ev e r
Jap S a m B ook s, H e i jning e n
ISBN: 978-94-90322-35-9
© 2 0 1 3 H e nk O os t e r l ing
www. j aps a mbook s. nl
www. v a k m a ns t ad. nl
INLEIDING
13
15
1.
18
VOORWOORD
STRATEGISCHE VISIE: INTEGRALE GEBIEDS ONTWIKKELING ALS DUURZAME S AMENLEVINGSOPBOUW
1.0
WAT HIER AAN VOORAF GING:
21
STRATEGIE IN WOORDEN ALS DADEN
1.0.1
1.1
1. 2
STAD ALS MOBILISERING- EN EMANCIPATIEMACHINE
1.0. 2
EP(i)C TRAJECT EN S5 FOCUS
1.0.3
VIDI KWADRANT EN DE WAARDESCHAAL
STRATEGISCHE VISIE: LEEFBAARHEID 2.0
1.1.1
INTEGRALITEIT EN DUURZAAMHEID
1.1. 2
ECO3: FYSIEK, SOCIAAL, MENTAAL
1.1.3
VAN MAAKBAARHEID NAAR HAAKBAARHEID
NETWERKEN ALS STRATEGISCH DENKBEELD
1. 2 .1
TRANSVERSAAL NETWERKEN DWARS
1. 2 . 2
NETWERKEN: GEEN METAFOOR MAAR EEN DENKBEELD
1. 2 .3
INDIVIDUEN ALS KNOOPPUNTEN IN NETWERKEN
1. 2 .4
INTEGRITEIT: DEEL VAN EEN GEHEEL WILLEN ZIJN
23
25
27
29
30
31
33
34
35
DOOR DE PIRAMIDE HEEN
1.3
MESOPOLITIEKE STRATEGIEËN
1.3.1
MACROPOLITIEKE MACHTEN
1.3. 2
MENSELIJK AL TE MENSELIJKE MICROPOLITIEKE KRACHTEN
1.3.3
MESOPOLITIEK (F)ACTOREN: SAMENSCHOLEN
INTERMEZZO: ECOSOFISCH ACTIVISME
38
41
42
44
45
47
48
51
– TUSSEN MICROPOLITIEK EN MESOPOLITIEK
1.4
MESOPOLITIEKE REFLECTIE ALS
65
STRATEGISCHE NOODZAAK
1.4.1
SCHOOL ALS LEVEND LABORATORIUM:
66
EVIDENCE BASED PRACTICE?
1.4. 2
1.5
PRACTICE BASED EVIDENCE
SCENARIODENKEN VOORBIJ DE BLAUWDRUK
67
69
inhoudsopg a v e
eco3. doen denken
2.
TACTISCHE SAMENHANG:
72
ECOSOCIALE ARCHITECTUUR
2 .0
WAT HIER AAN VOORAF GING:
77
TACTIEK IN WOORDEN ALS DADEN
2 .1
TACTISCHE BELANG-STELLING VOOR
81
COÖPERATIEVE BUURTONTWIKKELING
2.2
2 .3
BUURTEN ALS WEEFSELS
2 . 2 .1
VEERKRACHT: VERKNOPEN VAN DAGPADEN
2.2.2
NETWERKEN OP LEEFVELDEN EN LEEFPADEN
INTERACTIEVELDEN 2 012-2 015
2 .3.1
2 .4
FOODPRINT ALS FOOTPRINT: STADSLANDBOUW
2 .3. 2
FYSIEKE INTEGRITEIT: SCHOOL
2 .3.3
ACTIEF BURGERSCHAP: BUURT
2 .3.4
DUURZAAM VAKMANSCHAP: MARKT
INTERACTIEVELD ECO3. URBANE INFRASTRUCTUUR:
85
86
88
89
91
93
96
98
101
INTERVISIE, INTERACTIE, INTERESSE
2 .5
2 .4.1
REFLACTIE: INTERACTIEVE REFLECTIE
2 .4. 2
INTERVISIE: INTERSCALAIR EN MULTISCALAIR
SCENARIO’S EN COÖPERATIES
2 .5.1
ONTWIKKELDE SCENARIO’S: FYSIEKE INTEGRITEIT
A. INTEGRAAL SCENARIO: OPENBARE BASISSCHOOL
101
104
106
106
106
BLOEMHOF (2 0 0 8 -2 011)
B. FACILITAIR SCENARIO: KATHOLIEKE BASISSCHOOL
110
AGNESSCHOOL (2 011-2 013)
C. CONSORTIUM SCENARIO: VEERKRACHT (2011-2015)
2 .5. 2
GEPLANDE SCENARIO’S: VAKHUIS, VAKWERF
A. ONDERWIJS
B. GEMEENTELIJK BELEID
C. DEELGEMEENTELIJK BELEID
D. POLITIEK
E. CULTURELE INSTELLINGEN
F. BEDRIJVEN
G. WONINGCORPORATIES
H. WELZIJNSWERK
111
112
113
115
116
117
117
118
118
118
3.
OPERATIONELE FOCUS: SKILL IS WIL
120
3.0
WAT HIER AAN VOORAF GING: OPERATIONELE
127
ONTWIKKELTRAJECTEN IN WOORDEN ALS DADEN
3.1
OPERATIONEEL EP(i)C TRAJECT: VERBREDEN,
128
VERBINDEN, OVERBRUGGEN
3.1.1
EDUCATIE: LEERLINGEN EN STAGIAIRES
3.1. 2
PARTICIPATIE: DOCENTEN, OUDERS EN WIJKPARTNERS
129
129
INTERVIEWS: HULPMOEDERS (LIESBETH BABEL)
131
3.1.3
148
COMMUNICATIE: SAMENSCHOLEN IN DE BUURT,
DE WIJK EN DE STAD
3. 2
EDUCATIE: VERBREDEN VAN DE SCHOOL
149
ALS KNOOPPUNT
3. 2 .1
KORTE SAMENVATTING TRAJECTOPZET 2 0 07-2 0 0 9
3. 2 . 2
FYSIEKE INTEGRITEIT: TRAJECTUITVOERING 2010-2012
A. JUDOLIJN
B. KOOKLIJN
– LOGISTIEK
– PROCES
– OUDERPARTICIPATIE
– KEUKENSTAF
– VOEDSEL
– STAGIAIRES
– TERUGPLOEGEN
– KOOKLESSEN EN SMAAKLESSEN
C. ECOLIJN
– BUURTTUINEN
– PROBLEMEN: LOGISTIEK EN COMMUNICATIE
– ECOLESSEN
– WANITA-PROJECT 2 010: NATUUR IN DE BUURT
INTERVIEWS: DOCENTEN GROEP 1-5 (LIESBETH BABEL)
D. FILOSOFIELIJN: AANZET ECOSOFISCH CURRICULUM
– FILOSOFIELESSEN
– ECOLOGIELESSEN
– VREDESLESSEN
E. STAGENETWERK: EUR, HBO, ROC
INTERVIEWS: DOCENTEN GROEP 6-8 (LIESBETH BABEL)
152
154
157
159
159
160
163
163
163
163
165
165
168
169
173
176
179
181
212
212
213
217
218
223
inhoudsopg a v e
eco3. doen denken
3.
OPERATIONELE FOCUS: SKILL IS WIL
3.3
PARTICIPATIE: VERBINDEN NAAR BUURT
242
EN WIJK (2 011-2 014)
3.3.1
FYSIEKE INTEGRITEIT
A. SCHOOLSPORTVERENIGING BLOEMHOF
243
243
(SV HAGENDOORN, SPORTSUPPORT)
B. SCHOOLRESTAURANT EN OUDER TRAJECT
244
“EET JE SLIM!” (RALPH VAN MEIJGAARD,
LIESBETH BABEL, BUREAU FRONTLIJN)
C. HUISWERKTRAJECT (AETZEL GRIFFIOEN, MONICA
247
WALHOUT, AMIN TALAGANI, LEONIE VAN WEES,
HASSAN YATIM, HOGESCHOOL ROTTERDAM)
D. BREDE VAKANTIESCHOOL (AMIN TALAGANI,
248
AETZEL GRIFFIOEN, GEMEENTE ROTTERDAM)
3.3. 2
ACTIEF BURGERSCHAP: OPSCHALEN
A. IMC WEEKENDSCHOOL RVS: INTRINSIEK
255
255
GEMOTIVEERD (HENK OOSTERLING,
AETZEL GRIFFIOEN, IMC WEEKENDSCHOOL)
B. VAKHUIS: NIET CHILLEN MAAR SKILLEN
256
(HENK OOSTERLING, ANS STOLK, RICHARD
LUGTEN, OBS BLOEMHOF, VMBO DE WIELSLAG)
3.3.3
DUURZAAM VAKMANSCHAP:
262
VAN VAKWERF NAAR CAMPUS
A. BELEIDSNOTITIE ALBEDA COLLEGE
262
(HENK OOSTERLING, RICHARD LUGTEN)
B. VAKWERF (HENK OOSTERLING)
3.4
COMMUNICATIE: DISCOURSSTRATEGISCH
263
265
OVERBRUGGEN
3.4.1
ONDERZOEKSEVALUATIE FYSIEKE INTEGRITEIT: EEN
266
NIEUW PERSPECTIEF VOOR BLOEMHOF (2 0 0 8 -2 012)
(VERWEY-JONKER INSTITUUT)
INTERVIEWS: BEGELEIDERS (LIESBETH BABEL)
277
3.4. 2
296
297
COALITIES EN COPRODUCTIES
A. VAKMANSTAD/ZORG – PILOT WMO IJSSELMONDE
FASE 2 (HENK OOSTERLING)
B. WIJKONTWIKKELPLAN FEIJENOORD: DE NIEUWE
BELANGSTELLING (HENK OOSTERLING,
8
ANS STOLK, VELDACADEMIE)
298
3.
OPERATIONELE FOCUS: SKILL IS WIL
C. STADSHAVENS MERWEVIERHAVENGEBIED:
301
DUURZAAMHEIDSKWALITEITSEISEN (HENK
OOSTERLING, ANS STOLK, AETZEL GRIFFIOEN)
D. INNOVATIEPLATFORM: NATIONALE SCHOOLLUNCH
305
(HENK OOSTERLING)
E. SAMENWERKING HBO
305
– HOGESCHOOL ROTTERDAM: ARRANGEMENTEN
EN INTEGRALISTEN (HENK OOSTERLING,
AETZEL GRIFFIOEN)
– INHOLLAND: MINOR (HENK OOSTERLING)
F. VEERKRACHT CARNISSE
3.4.3
PRESENTATIES, LEZINGEN EN WORKSHOPS 20 0 9 -2012
A. DE BLOEMHOFKEUKEN
B. EXTERNE COMMUNICATIE
3.5
SCENARIO’S: TRAJECTUITVOERING (2 011-2 015)
3.5.1
WIJK BLOEMHOF: MFA, KINDERCAMPUS,
307
310
311
312
320
320
CHILDREN’S ZONE
3.5. 2
WIJK FEIJENOORD: KBS AGNESSCHOOL (2 011-2 013)
323
(DE SLINGER ROTTERDAM, RVS [RALPH VAN
MEIJGAARD, AETZEL GRIFFIOEN])
3.5.3
WIJK CARNISSE: KBS ELISABETHSCHOOL,
327
OBS KAMELEON, PCB DE KLAVER (2 011-2 015)
(KWALITEITS SPRONG ZUID, VEERKRACHT/RVS
[AETZEL GRIFFIOEN, PASCAL LEUVENINK])
FINANCIËLE PARTNERS
3.6.1
STARTGELD (AIR, GEMEENTE ROTTERDAM)
3.6. 2
STRUCTURELE FINANCIERING
3.6.3
KORTLOPENDE FINANCIERING (LAURENSFONDS,
330
330
33 1
(PACT OP ZUID/NPKZ, STICHTING DE VERRE BERGEN)
332
DGM. FEIJENOORD)
3.6.4
INCIDENTELE FINANCIERING (VESTIA,
3.6.5
EIGEN BIJDRAGEN (BOEKVERKOOP,
332
WOONSTAD, BUREAU VEILIGHEID)
332
DENKDINERS, MENSELIJK KAPITAAL)
9
3.6
inhoudsopg a v e
eco3. doen denken
4.
REFLECTIE: DOEN DENKEN
334
4.0
WAT HIERAAN VOORAF GING:
347
REFLECTIE IN WOORDEN ALS DADEN
4.1
ENKELE EXTRA-POLEMISCHE OVERWEGINGEN
4.1.1 DIALECTIEK ALS POLEMIEK: STRIJD ALS MOTOR
349
350
VAN DE GESCHIEDENIS
4.1. 2 MACHT: (ONDER)HANDELEN
A. IS POLITIEK OORLOG?
B. IS DE MARKT EEN STRIJDPERK?
4.1.3 WETEN EN WAARHEID: UNIVERSITEIT IN DIVERSITEIT
4.1.4 EXTRA-POLEMISCH HANDELEN: STRIJD ÈN ZORG IN
355
356
359
36 1
365
SAMENWERKEN
4. 2 CONTEXT: DISCURSIEF WEEFSEL
4. 2 .1 DOUBLE BINDS
A. RADICALE MIDDELMATIGHEID: ONBEGREPEN CONTEXT
B. PARADOXALE BINDINGEN
4. 2 . 2 ALTRUÏSME, EMPATHIE EN COÖPERATIE
4. 2 .3 MEERSCHALIG REFLECTEREN VANUIT INTERESSE:
368
368
371
375
376
379
BINNENSTEBUITEN KEREN
4. 2 .4 MESOPOLITIEK MANOEUVREREN
A. HANDWERK: GECONCENTREERDE AANDACHT
B. VANUIT HET MIDDEN DUS ALTIJD CENTRAAL
4.3
VÓÓR EN VOORBIJ HET CYNISME
4.3.1 GENEALOGIE VAN HET CYNISME
4.3. 2 KYNISME ALS AFFIRMATIEF NIHILISME:
382
382
384
386
387
390
NET IETS MEER DAN NIETS
4.3.3 BESTAANSKUNST: KYNISCHE INTERESSE
393
EN RELATIONELE AUTONOMIE
4.4
MOED TOT WAARHEID SPREKEN:
396
PARRHESIA EN LEIDERSCHAP
4.4.1 WAARHEID: RELATIEF OF RELATIONEEL?
4.4. 2 DIENEND LEIDERSCHAP: HET IRENISCH MOMENTUM
397
400
VAN DE INTERESSE
4.5
GEEN DOEMDENKEN, MAAR DOEN DENKEN
4.5.1 ECOLITERACY EN ECOSOFIE: VAN EIGENWIJS NAAR ECOWIJS
4.5. 2 GEEN BURGERSCHAPSKUNDE, MAAR ECOSOCIALE
403
405
408
EDUCATIE
4.5.3 MEDIALE VERLICHTING ALS FYSIEKE SPIRITUALITEIT
409
MEDITATIEVE OPMAAT: VERVULDE LEEGTE
415
5.
MEDITATIE: DOOR DENKEN
416
5.1
JONG ZIJN IN ROTTERDAM.
419
DE IDENTITIJD VAN JE LEVEN (2 010)
5. 2
WAAR STAAT MOHAMMED FAIZEL ENAIT EIGENLIJK
433
VOOR (OP)? EEN PERSOONLIJK STATEMENT (2 0 0 9)
5.3
‘HOE MAAKT U HET?’ ROTTERDAM VAKMANSTAD
437
EN INTERCULTURELE INTERESSE (2 010)
5.4
HET MUSEUM ALS INFOTAIN TOTAALTHEATER?
447
OVER BILDUNG, VERBEELDING, BEELDCULTUUR
EN BRANDING IN DE 21 e EEUW (2 010)
5.5
HET NIEUWE BEWEGEN. VAN AUTOMOBILITEIT
453
NAAR CO -MOBILITEIT (2 0 0 9)
5.6
RUIMTE SCHEPPEN, NIET BEZETTEN. HOE TREKKEN
457
WE NOG GRENZEN IN EEN GLOBALE WERELD? (2 010)
5.7
KUNNEN WE HIEROP BOUWEN? RAPPORTAGE
461
BURGERPANEL ROTTERDAM (2 010)
5.8
DE ONDERSTE STEEN BOVEN? INTERESSE OF
465
DE NIEUWE BELANG-STELLING (2 0 0 9)
5.9
EXTASE, BIOPOLITIEK EN NEUROTRANSMITTERS (2009)
469
5.10
VAKMANSCHAP TUSSEN WAARDECREATIE EN
479
SCHADELAST. OVER ZORG VANUIT INTERESSE (2 010)
5.11
ECOSOFIE ALS RADICAAL RELATIONELE FILOSOFIE. EEN
487
KWART EEUW SAMENWERKEN MET HEINZ KIMMERLE (2010)
5.12
DE MOED TOT WAARHEID: DOEN DENKEN. OF HOE HET
495
SPREKEN DAADWERKELIJK TE VERZILVEREN ZONDER
ER HET ZWIJGEN TOE TE DOEN (2 011)
NOTEN
LITERATUUR
507
523
12
voor woord
eco3. doen denken
VOORWOORD
Succes hee f t een prijs: hard werken. Dat schijnt een typisch
Rotterdamse, creatieve en collectieve aandrift te zijn. Maar als werken
de onweerstaanbare uitdrukking van een ervaren noodzaak is, hoef t er
geen enkele druk te worden uitgeoefend. Je gaat nooit aan het werk. Dan
komt de focus geheel te liggen op een creatieve invulling. Vakmanschap
en kunstenaarschap komen dan in elkaars verlengde te liggen. Dat zijn
nogal wat woorden voor zoiets simpels als kwalitatieve aandacht voor
wat je altijd samen met anderen doet om een zinvolle invulling aan je
dagelijkse geploeter te geven. Die relationele grondslag is de crux van
gedrevenheid. Dat geldt bij uitstek voor Rot terdam Vakmanstad. Wat in
dit boek wordt beschreven is het resultaat van zorgvuldig en zorgzaam
teamwerk. Een leven is slechts de moeite waard als je dit met anderen
kunt delen. Vandaar dat mededelen en deelnemen voor Vakmanstad
zulke belangrijke begrippen zijn. De namen van al diegenen die ik
daarvoor wil bedanken zijn gespecificeerd naar projecten en trajecten
en zijn terug te vinden in de uitgebreide inhoudsopgave. Ik dank hen
allen voor hun ver trouwen en hun inzet. De samenhang van al die
activiteiten is een mooi, groots en meeslepend verhaal. Maar ergens
daarboven, daarbuiten, daarbinnen werkt een inspiratie door die
nauwelijks is vast te leggen, omdat deze altijd aanwezig is en in alles
doorwerkt. Ik ben Cokky eeuwig dankbaar voor alles wat ze mij heef t
geleerd door het te leven.
Henk Oosterling
13
De Vier Vogels, 16 maart 2013
14
INLEIDING
In de herfst van 2009 verschijnt Woorden als daden, het eerste deel van een
drieluik dat gewijd is aan de grootstedelijke interventie Rotterdam Vakmanstad/
Skillcity (RVS). Deze onderneming stelt zich tot doel jongeren te enthousiasmeren voor vakmanschap in een 21 e-eeuwse context: creatief, integraal en duurzaam. De eerste ideeën worden door mij in 2004 gelanceerd. Woningcorporaties
pakken ze op en in 2006 wordt door het Architectuur Instituut Rotterdam (AIR)
en de gemeente Rotterdam een onderzoek naar de haalbaarheid gefinancierd.
Vanaf 2007 zijn er met allerlei partijen coalities gesloten om deze ideeën handen
en voeten te geven. In de context van Pact op Zuid is in 2008 het driejarig, door
het Verwey-Jonker Instituut (VJI) wetenschappelijke gemonitorde experiment
Fysieke Integriteit gestart op de OBS Bloemhof in de gelijknamige buurt op Rotterdam-Zuid. Van al deze ontwikkelingen doet Woorden als daden in 2009 verslag.
We zijn nu haast vier jaar verder. Wat er tot stand is gebracht, is een tactisch en
operationeel soepel draaiende organisatie. Deze coördineert niet alleen projecten op de Bloemhofschool waar driehonderd kinderen vier keer per week een
gezonde warme lunch eten, allemaal judoën, natuur- en milieulessen krijgen, in
de vier aangelegde tuinen tuinieren en waar de groepen 6, 7 en 8 ecosofielessen
krijgen. Ook in de wijken Feijenoord en Carnisse zijn in nieuwe samenwerkingsverbanden op scholen soortgelijke projecten opgezet. Er zijn huiswerkklastrajecten ontwikkeld en in 2012 is er voor het eerst een Brede Vakantieschool van
twee weken georganiseerd. De sociaal-emotionele en cognitieve resultaten bij
de leerlingen zijn veelbelovend. Naast de wetenschappelijke tussenrapportages
van het Verwey-Jonker Instituut zijn in 2011 in twee seminars deze resultaten
vanuit een bredere context door wetenschappers, experts en professionals geanalyseerd. De lezingen en workshops vormen de kern van de in 2012 verschenen
evaluatiebundel Wat heet lichamelijke opvoeding? Ecosociale educatie op de Brede
school. Met deze bundel en daarin bijgesloten dvd van documentairemaker Rob
Schröder over vier jaar Fysieke Integriteit, is de eerste fase afgesloten.
Na het verschijnen van Woorden als daden in het najaar van 2009 is er in
R otterdam, Nederland en de wereld veel veranderd. Door de draconische
bezuinigingen is niet alleen de speelruimte om wetenschappelijk gemonitorde
programma’s te ontwikkelen aanzienlijk ingeperkt, de toch al beperkte slagkracht
van ambtenaren is door de druk op de diensten, dreigende ontslagen en lopende
reorganisaties nog verder afgekalfd. Pact op Zuid heeft opgehouden te bestaan
en is overgegaan in Kwaliteitssprong Zuid. Door de bezuinigingen zijn accenten
verschoven van fysieke infrastructuur naar talentontwikkeling bij jongeren, ouderparticipatie en het naar banen toe leiden van langdurig werklozen en nieuwe
starters op de markt. Door al die verschuivingen van bevoegdheden en doelen
wordt besliskracht nog meer getemporiseerd.
k redietcrisis hebben directe consequenties voor projecten zoals RVS.
15
Infrastructurele problemen in de bouwwereld als gevolg van de wereldwijde
inl e iding
eco3. doen denken
Door speculatieve avonturen, flagrante miscalculaties en overmoedige opschalingen zijn woningcorporaties gedecimeerd en onderwijsinstellingen aan banden
gelegd. Nagenoeg al dit soort organisaties gaan, getroffen door de bezuinigingen, op slot om intern orde op zaken te stellen. Locaties worden afgestoten. Veel
gebouwen die voorheen een maatschappelijke bestemming hadden, komen leeg
te staan. Dat lijkt letterlijk ruimte te bieden om experimentele activiteiten te
huisvesten. Niets blijkt minder waar. Deze doorgaans slecht onderhouden panden worden nu tegen marktconforme prijzen aan de man gebracht om financiële
kraters te dichten.
Het welzijnswerk zit al jaren in het slop en vecht nu via kortlopende aanbestedingen voor zijn bestaansrecht. In het middelbaar en hoger beroepsonderwijs lopen
opleidingen leeg wat tot een herbezinning op de profielen noopt. Bij het bedrijfsleven staan orderportefeuilles onder druk, maar de behoefte aan goed gekwalificeerd personeel blijft groot. Kortom, het zijn barre tijden. Maar daarin wordt een
ding meer dan ooit duidelijk: er zal moeten worden samengewerkt om de belangen van de 'klanten' van al die instellingen en organisaties zeker te stellen. Die
nieuwe belangstelling vergt een andere kijk op de zaken. En dat vergt weer een
denkkader en onconventionele praktijken, dat wil zeggen een ander 'discours'
dat het oude denken en het achterhaalde doen achter zich laat.
In dit boek ECO3. Doendenken – deel 2 van de eerder genoemde trilogie waarvan
in 2016 deel 3 zal uitkomen – worden de contouren van dit nieuwe doen en denken
geschetst. Een aantal strategische en tactische aspecten uit deel 1 zijn bijgesteld, nieuwe concepten worden tactisch en operationeel toegespitst. Net als in
Woorden als daden is ervoor gekozen dit 'doendenken' op verschillende vlakken
bespreekbaar te maken: strategisch, tactisch en operationeel, met een component reflectie waarin de politiek-filosofische achtergronden worden uitgewerkt.
Hoofdstuk 1 t/m 4 beginnen met een korte samenvatting van wat er in Woorden als
daden in de desbetreffende hoofdstukken is besproken. In het afsluitende hoofdstuk 5 met de titel 'Meditatie' worden de doorwerkingen van dit gedachtegoed op
allerlei andere vakgebieden – beleid op het gebied van jongeren, zorg, cultuur,
participatie – uiteengezet. Er zijn, net als in het eerste deel, weer interviews opgenomen, ditmaal met de professionals en docenten van de Bloemhofschool die
hun licht over het project Fysieke Integriteit laten schijnen. Onderzoek journaliste
Liesbeth Babel heeft deze taak op zich genomen. Zo biedt dit boek door deze
gelaagdheid inzichten voor uiteenlopende doelgroepen: niet alleen voor stadsplanologen, beleidsmedewerkers, boardleden, onderwijsdeskundigen en projectontwikkelaars, maar ook voor een grote diversiteit van professionals en vaklieden
die werkzaam zijn in de wijken, op scholen en bij bedrijven.
Voor de meer conceptueel geïnteresseerden bieden de laatste hoofdstukken een
inkijkje in de filosofie van Rotterdam Vakmanstad. Is er in Woorden als daden
vooral ingegaan op de ecosociale en politiek-economische aspecten van de
'urgenda' van het 21 e-eeuwse vakmanschap, in dit deel wordt vooral aandacht
geschonken aan de historische achtergronden van paradoxen en dilemma's
16
waarmee zelfbewuste individuen in onze hectische tijd worden geconfronteerd.
Centraal in deze reflectie staat de politiek-historische analyse van een van de
grootste mentale blokkades die een daadkrachtige aanpak van onze wereldproblemen op allerlei schalen tegenhoudt: de als slimme onverschilligheid
gemaskeerde onmacht en machtswellust van het hedendaagse cynisme.
Door zijn gelaagdheid is het boek meer een werkboek dan een handboek. Het laat
zich multicyclisch lezen. Vanuit de strategische visie kunnen via de tactische
overwegingen en de operationele consequenties in het hoofdstuk 'Reflectie' de
politiek-filosofische vooronderstellingen van die visie worden doorgrond. Maar
er kan ook heel praktisch worden begonnen met onderdelen van de operationele
trajecten in hoofdstuk 3 om vervolgens van daaruit te switchen naar diverse
reflectieve perspectieven: waarom worden er in het vak ecosofie vredeslessen
opgenomen? Waarom in het Vakhuis een EHBO-cursus geven? Waarom moet
een welzijnswerker een integralist zijn? Dat soort vragen. De zeer uitgebreide
inhoudsopgave en de verwijzingen in de tekst bieden een raamwerk voor zo'n
werklustige lezing.
Zoals de lezers van mijn werk gewend zijn, worden ook nu weer nieuwe begrippen geïntroduceerd. Begrippen die het discours als doendenken steeds weer net
even iets anders invullen: als een vorm van reflectie in actie – reflactie – of als
een denken en doen op en tussen verschillende schalen: multi- en interscalair.
Reeds eerder geïntroduceerde concepten, zoals potentief handelen, radicale
middelmatigheid en interesse als nieuwe belang-stelling worden vanuit nieuwe
contexten ingevuld en hopelijk daarmee weer een stuk duidelijker. In netwerktheoretisch opzicht wordt de alom verguisde maakbaarheid gepresenteerd als
haakbaarheid. Om subtieler te kunnen vaststellen waar mensen samen weer de
draad kunnen oppakken om hun steentje bij te dragen aan oplossingen van wat
door hen gezamenlijk als een probleem wordt ervaren, wordt het begrip politiek
genuanceerd. Er worden ontwikkelingen en gebeurtenissen beschreven vanuit
een macropolitiek oogpunt (de conventionele politiek), micropolitiek oogpunt
(de door consumptie gedefinieerde verlangens) en mesopolitiek (groepspraktijken waarin nieuwe levensstijlen worden ontwikkeld). Zo wordt gepoogd een
ander denken letterlijk in gang te zetten door begrippen te verschuiven, te stapelen en uiteen te laten vallen, woorden reflectief te versleutelen – (f)actoren,
(zich) realiseren, foodprint/footprint – en nog ondenkbare ervaringen in ogenschijnlijke tegenspraken te formuleren: van relationele autonomie tot dienend
leiderschap.
RVS heeft een sprong gemaakt. Na Fysieke Integriteit van 2008 tot 2011 opgezet
en gerealiseerd te hebben is het in 2012 bestendigd. Brede Vakantieschool en
Vakhuis zijn vorig jaar geïnitieerd en zullen dit jaar hun beslag krijgen. Weekendschool en Vakwerf worden dit jaar opgezet. U kunt het allemaal in de desbetreffende hoofdstukken nalezen. Door zo systematisch op te schalen – initiëren,
realiseren, bestendigen – hoopt RVS, ondersteund door het fonds Stichting De
Verre Bergen, stap voor stap haar doelen te bereiken. Het minst tastbare, maar
meest begerenswaardige doel voor RVS als politiek-filosofische onderneming
ken: RVS als aanzet tot denken.
17
ligt echter besloten in het oprekken van de spatiale leegte tussen doen en den-
STRATEGISCHE
VISIE
INTEGRALE GEBIEDS ONTWIKKELING ALS DUURZAME
SAMENLEVINGSOPBOUW
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
1.0
WAT HIER AAN VOORAF GING:
21
STRATEGIE IN WOORDEN ALS DADEN
1.1
1. 2
1.0.1
STAD ALS MOBILISERING- EN EMANCIPATIEMACHINE
1.0. 2
EP(i)C TRAJECT EN S5 FOCUS
1.0.3
VIDI KWADRANT EN DE WAARDESCHAAL
STRATEGISCHE VISIE: LEEFBAARHEID 2 .0
1.1.1
INTEGRALITEIT EN DUURZAAMHEID
1.1. 2
ECO3: FYSIEK, SOCIAAL, MENTAAL
1.1.3
VAN MAAKBAARHEID NAAR HAAKBAARHEID
NETWERKEN ALS STRATEGISCH DENKBEELD
1. 2.1
TRANSVERSAAL NETWERKEN DWARS DOOR
23
25
27
29
30
31
33
34
35
DE PIRAMIDE HEEN
1.3
1. 2. 2
NETWERKEN: GEEN METAFOOR MAAR EEN DENKBEELD
1. 2.3
INDIVIDUEN ALS KNOOPPUNTEN IN NETWERKEN
1. 2.4
INTEGRITEIT: DEEL VAN EEN GEHEEL WILLEN ZIJN
MESOPOLITIEKE STRATEGIEËN
1.3.1
MACROPOLITIEKE MACHTEN
1.3. 2
MENSELIJK AL TE MENSELIJKE
38
41
42
44
45
47
MICROPOLITIEKE KRACHTEN
1.3.3
MESOPOLITIEK (F)ACTOREN: SAMENSCHOLEN
INTERMEZZO: ECOSOFISCH ACTIVISME
48
51
– TUSSEN MICROPOLITIEK EN MESOPOLITIEK
1.4
MESOPOLITIEKE REFLECTIE ALS
65
STRATEGISCHE NOODZAAK
1.4.1
SCHOOL ALS LEVEND LABORATORIUM:
66
EVIDENCE BASED PRACTICE?
1.4. 2
20
1.5
PRACTICE BASED EVIDENCE
SCENARIODENKEN VOORBIJ DE BLAUWDRUK
67
69
“U moet uw ogen zo richten dat u in de lengte en breedte een
maximum bereik hebt. Waarnemen en zien zijn twee verschillende dingen. Het waarnemende oog is sterker, het ziende oog is zwakker. Het is
een bijzonder kenmerk van de krijgskunsten om dat wat vera f is dichtbij
te zien, en dat wat dichtbij is van een a fstand.”
(Miyamoto Musashi, Het boek van de vijf ringen, 1645) 1
Besturen is vooruitzien. Maar ook terugkijken. Strategisch denken steunt
op een visie, letterlijk en figuurlijk. Die visie is maatgevend voor het tactisch
manoeuvreren dat operationele interventies aanstuurt. Letterlijk wordt het
blikveld ingevuld vanuit een dubbele blik. Daarin wordt heen en weer geswitcht tussen diepte en oppervlakte, voorgrond en achtergrond. Wat in het
oog springt, spiegelt zich onmiddellijk in de diepte, zowel voorwaarts als
neerwaarts. Een strategische blik gaat dwars door alle lagen heen, zoals een
snijlijn of transversaal twee parallelle lijnen doorkruist. 2 Voor die blik zindert
het zichtbare van virtuele verbindingen. Als transversaal denker heeft een
strateeg een doorborende blik. Strategisch vorsen is zowel ruimdenkend als
doorgrondend. Alles wat zich in dit pulserende perspectief aandient – een ding,
een daad, een verschijnsel of een stand van zaken – krijgt strategische waarde
door deze transversale focus waarin primair relaties in beeld komen. Niets is
statisch en gewoon zichzelf. Alles krijgt betekenis via de omweg van het geheel. Strategie betrekt de delen op het geheel.
1.0 — WAT HIER AAN
VOORAF GING: STRATEGIE
IN WOORDEN ALS DADEN
Tussen 2008 en 2012 heeft Rotterdam Vakmanstad/Skillcity (RVS) samen met
partners in verschillende projecten allerlei trajecten op Rotterdam-Zuid opgezet, uitgewerkt en doorontwikkeld. Dit gebeurt aanvankelijk binnen het kader
van Pact op Zuid 3 dat in hetzelfde jaar als RVS, in 2006, het levenslicht ziet. In
dat jaar biedt het Architectuur Instituut Rotterdam (AIR) RVS researchfinanciën aan om te onderzoeken of het ideeëngoed van RVS bij partijen in de stad
aanslaat. Deze gedachten zijn voor het eerst uiteengezet in de Rotterdamlezing
2004: Kleurlo os Rotterdam 2025. 4 Daarop wordt door woningcorporaties, met de
nota Grotestedenbeleid 2005-2009. Samenwerken aan de krachtige stad in het
vooruitzicht, enthousiast gereageerd. Samen met de architect Dennis Kaspori,
met wie ik daarvoor aan andere projecten heb gewerkt 5, spreek ik met directies
en managementteams van corporaties. Woonbron is de eerste. Die ziet wel iets
in de strategie. Daar laten ze het bij. Maar ze hebben wel heel goed geluisterd. 6
Lengkeek geredigeerde en geschreven bundel. 7
21
Het AIR onderzoek krijgt zijn beslag in een samen met Dennis Kaspori en Arie
22
fysiek
CULTUURSTAD
PO
urban
sports
H AV O / V W O
projectontwikkelaars
ds+v obr
woningcorporaties
autovrij
centrum
water
creative industries
H BO/ E U R
kenniseconomie
festivals
publieke kunst
kindvriendelijke vergroening
wijk
trajectontwikkelaars
sport
stage
(V)MBO
nieuwe media
brede school
SKVR
ICT
2030
glokaal
vakmanstad
ecoritimisch
relationele autonomie
intercultureel
cyclische economie
mediasamenleving
netwerksamenleving
correctie en uitsluiting: repressief
potentief: stimulering en doorstroming
VAKMANSTAD
2010 2012
van multicultureel overleven
naar intercultureel samenleven
allochtonen
autochtonen
2000
MKB
etnische minderheden
wijkbewoners
1990
vergroening (vergrijzing)
(JUDO)
openbare ruimte
mobiliteit
onder wijs
sociaal
cultureel
economie
politiek
demografie
ARBEIDERSSTAD
1980
buitenlandse werknemers
werknemers
1970
local-global
cultuurstad
7x24 uur
hyper individualisme
multicultureel
liberalisering
vrije markt staat
risicosamenleving
gastarbeiders
havenarbeiders
stad en land
havenstad
zondagsrust
gezinswaarden
monocultureel
middenveld
verzorgingsstaat
rechtsstaat
strategische visie
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
INTER-ESSE
ecologie
Leefbaarheid 2.0
1 . 0 . 1 — Sta d a l s m o b i l i se r i n g –
e n e m a n c i pa t i e m a c h i n e
In het in 2009 verschenen Wo orden als daden worden de basisconcepten en de
globale strategische inzet van de transitiestrategie van Rotterdam Vakmanstad/
Skillcity beschreven. RVS analyseert de stad vanuit twee perspectieven: 1 )
als een mobiliseringmachine en 2 ) als een emancipatiemachine. Als mobiliseringmachine worden er, om het wat oneerbiedig te formuleren, fysiek dagelijks
honderdduizenden inwoners en forenzen door metrobuizen en over openbare
wegen van Rotterdam gepompt. De fysieke stad als betonnen massa is een
fysiek netwerk van geasfalteerde wegen. Dit sluit op een bredere schaalniveau
aan: regionale, nationale en internationale netwerken. Dwars door dit fysieke
weefsel heen zijn in de loop van de afgelopen eeuw elektronische en digitale
draden geweven, die de gebruikers van deze netwerken onzichtbaar maar uiterst effectief met elkaar verbinden.
Asfaltwegen kruisen elkaar en sluizen auto’s via de ring de stad uit. Digitale
wegen verbinden zich met elkaar op de information highway. Verkeerspleinen
en t ouch screens vormen kruis- en knooppunten in dit urbane netwerk. Op
beide vlakken vinden tussen passanten interacties plaats: fysieke en virtuele.
Passanten belichamen de verbindingen en vormen zo levende knooppunten
van fysieke en digitale trajecten. In hun denken en doen worden interacties en
transacties verknoopt. Zo is iedere mobielbezitter op minstens twee manieren
aanwezig in de publieke sfeer: hangend, lopend of rijdend, pingend of whatsappend. Iemand die op het Schouwburgplein een festiviteit bezoekt en daar
met vrienden en kennissen wat drinkt, belt met de thuisblijvers of familieleden
die op vakantie zijn. Terloops worden er in het netwerkje dat zich op een terras
fysiek verzamelt, naast drankjes en hapjes ook cultuur geconsumeerd. Er worden afspraken gemaakt en zaken geregeld. Sociale interacties en economische
transacties grijpen via netwerken in elkaar.
Zo bezien is de stad een gelaagd netwerk van netwerken waarvan de lijnen
zich dwars over en door verschillende mobiliteitsschalen met elkaar verknopen: van lokaal tot globaal. Als we het beeld van het netwerk als weefsel op de
stad projecteren, verschijnt deze als een gelaagd tapijt dat een schering en een
inslag kent. (ZIE 4.0.2) De schering wordt gevormd door de opgespannen draden: de
digitaal-fysieke infrastructuur met zijn sociaaleconomische interacties en transacties. De inslag zijn de draden die er vanaf de zijkant doorheen worden geschoten: de sociale en culturele interacties, specifiek voor Rotterdam als festivalstad,
havenstad, architectuurstad, en als het aan RVS ligt: vakmanstad. De dicht op
elkaar geschoven draden tonen al wevend het unieke patroon van de stad.
Mensen bewegen zich op leefvelden.
(ZIE 2.2.2) Al
netwerkend worden leefvel-
den – wonen, werk, school, verenigingsleven, zorg, veiligheid – met elkaar
verbonden. Leefvelden worden weer doorkruist door trajecten – de dagelijkse
routineuze gang naar school, het werk, het café – die zich weer verknopen tot
netwerken. Sociaal zwakkere 55-plussers worden via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) gefaciliteerd in het ontwikkelen van zulke tra2.3.3/3.4.2.A)
(ZIE
Bewoners, werknemers, zorgcliënten, maar ook scholieren en hun
23
jecten in de hoop dat deze zich in reeds bestaande netwerken verknopen.
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
ouders b ewegen zich in zulke netwerken. Gedurende hun leven worden individuen gaandeweg sociaal mobieler. Ze vergroten, al netwerkend, hun kansen
om hogerop te komen. Want de stad als mobiliseringmachine is ook altijd een
emancipatiemachine geweest. Stijgen op de sociale ladder is zelfs een van de
belangrijkste drijfveren om naar de stad te trekken. Daarom loopt het platteland leeg, vergrijzen dorpen en worden infrastructurele voorzieningen opgeheven en gecentreerd. Tot aan het eind van de 21 e eeuw, wanneer de verstedelijking globaal zijn hoogtepunt heeft bereikt, zal dat proces doorgaan. Dat dit
een even onvermijdelijk als tweeslachtig proces is, weten we ondertussen: een
groot aantal immigranten zal in de tweede generatie een sociaaleconomische
sprong kunnen maken, maar velen zullen onder invloed van geopolitieke conjunctuurschommelingen door schulden onder de armoedegrens zakken. 8
Zij clusteren in wijken met goedkope woningen.
Of deze vermeende ‘achterstandswijken’ ook per definitie ‘probleemwijken’
zijn, hangt van veel factoren af. Rotterdamse arbeiderswijken hebben zo hun
eigen samenhang. De kenmerken van de vermeende ‘onderklasse’ worden
ontleend aan 19 e-eeuwse noties als ‘proletariaat’: de klasseloze massa van
arbeiders die met hun lichaamskracht her en der een grijpstuiver verdienen
en niets anders bezitten dan hun kinderen (proles). Maar in de 21 e eeuw heeft
de ‘klassenmaatschappij’ een heel andere samenstelling gekregen en zien we
de kenmerken van wat ooit ‘losse arbeiders’ en ‘seizoenarbeiders’ waren door
alle lagen van de bevolking terugkomen: een workforce met precair los-vast
werkverband, een ‘precariaat’. 9 Dit staat voor de versplinterde groep mensen
van wie de arbeidstijd zich exponentieel heeft uitgebreid en ook de vrije tijd
opslokt, met verlies van sociale rechten. Bij het begrip ‘precariaat’ gaat het dus
niet om de definiëring van een nieuwe klasse, maar om de beschrijving van een
nieuwe, wijdverbreide manier van leven. Dit werpt een geheel ander licht op het
door het vrije markt denken opgeklopte zzp-schap. Hoe kwetsbaar zo’n sociaaleconomische status is, hebben we kunnen waarnemen toen de hypotheek
zeepbel in 2008 knapte. Of die sociaaleconomische kwetsbaarheid uitsluitend
van toepassing is op gebieden als Rotterdam-Zuid dat vanaf 2006 immers
offi cieel geïndiceerd is als probleemgebied, is dus nog maar de vraag. Zowel
van mensen aan de onderkant als in de marge van de arbeidsmarkt die worden
beschouwd als een probleem, als van de projectmatig werkende, creatieve en
oplossingsgerichte professionals die worden ingehuurd om dit soort problemen
op te lossen, wordt geëist dat zij zich binden aan kortstondige contracten en
zich opstellen als flexibele, altijd beschikbare arbeidskrachten. Nu de werkloosheid ook bij de hoogopgeleiden toeneemt, wordt ook voor hen de keerzijde
van dit flexwerken duidelijk. 10
RVS richt zich vanuit deze bredere strategische visie op buurten in
Rotterdam-Zuid. Ze onderschrijft en ondersteunt het Nationaal Programma
Kwaliteits sprong Zuid (NPKZ) dat een kwalitatieve, sociaaleconomische
sprong voor waarts in dit gebied beoogt. Deze bredere visie ontleent ze aan
24
het g emeentelijke beleid dat door zijn nadruk op duurzaamheid en innovatie
impliciet op een inhoudelijke herziening van arbeid mikt: werk dat past in
een ecosociale, cyclische duurzame economie. Daarvoor wordt in sociale en
culturele netwerken talenten op een brede basis ontwikkeld. Voor adequate
talentonwikkeling moet de blik op de toekomst zijn gericht. Maar het is even
belangrijk om reeds ontwikkelde talenten zorgvuldig naar netwerken in de
stad ‘terug te ploegen’. Alleen op die manier is er sprake van Social Return on
Investment. Nog steeds trekken veel van de aan de EUR afgestudeerde zonen
en dochters van ouders met een Turkse en Marokkaanse achtergrond weg uit
Rotterdam. Als we meegaan in Richard Florida’s typering van sociaal-culturele
netwerken in termen van kapitaal, dan is hier sprake van kapitaalvernietiging. 11
Menselijke creativiteit als kapitaal opvatten vergt tevens een perspectief van
een cyclisch economie. Alleen in zo’n economie is het spreken over sociaal en
cultureel kapitaal zinvol, omdat dit teruggeïnvesteerd wordt en niet uitsluitend
wordt gebruikt om tekorten van overheden weg te werken of winst van bedrijven
te maximaliseren.
Rotterdam-Zuid is een immigratiegebied bij uitstek. De trek naar de stad
Rotterdam heeft zich de afgelopen 140 jaar in golven voltrokken. Eerst trokken
Brabanders en Zeeuwen naar de nieuwe havenstad, in het midden van de 20 e
eeuw Italianen, Grieken, Portugezen en Spanjaarden, in de jaren zestig Turken
en Marokkanen en daarna een enorme diversiteit van immigranten of ‘allochtonen’ 12 uit alle delen van de wereld. Ze willen allen hun geluk beproeven. De
haven is de banenmotor bij uitstek. Vanuit dit sociaaleconomisch perspectief
is de stad een emancipatiemachine geweest. En nog steeds. Want ondanks
de stagnatie van de afgelopen vijftien jaar blijkt de participatiegraad van de
(klein)kinderen van al deze migranten in het huidige voortgezet en wetenschappelijk onderwijs steeds groter te worden, respectievelijk twee keer en drie
keer zo groot. 13 Ondanks alle negatieve verhalen over het hoge percentage
voortijdige schoolverlaters onder leerlingen met een niet-westerse biculturele
achtergrond is er wel degelijk sprake van opwaartse mobilisering. De terechte
aandacht voor de verontrustend hoge werkloosheidscijfers onder deze jongeren zonder startkwalificaties laat onverlet dat grote groepen, om het nog maar
eens ouderwets emancipatoir te formuleren, worden opgestoten in de vaart der
volkeren.
1 . 0 . 2 — E P ( i ) C t ra j e c t e n S 5 fo c u s
Gegeven haar focus op vakmanschap richt het RVS discours 14 (ZIE 1.2.2) van
de stad als mobilisering- en emancipatiemachine zich allereerst en vooral op
soepele overgangen tussen de verschillende vormen van beroepsonderwijs die
jongeren tot vakbekwame burgers opleiden.
(ZIE 3.3.3.A) 15
RVS hanteert daarvoor
een S5 focus: skills ( 1 ) verbinden de scholier ( 2 ) met de student ( 3 ) die zich
als stagiair ( 4 ) voorbereidt om als starter ( 5 ) de markt te betreden. Via stagenetwerken, die vanuit scholen met de buurt verknoopt worden, wordt educatie
met participatie verbonden. Cruciaal in dit proces is een gelijkwaardige en
transparante communicatie tussen alle participanten. Emancipatie is intussen
getransformeerd in educatie met een duurzame dimensie: een leven lang leren.
maar een cyclisch denken, dat wil zeggen een denken dat via netwerken samen-
25
Een ‘duurzaam brein’ 16 vraagt om een andere manier van denken: geen lineair,
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
hang ziet ontstaan. Het mikt niet op de som der delen, maar denkt de delen vanuit een geheel. Dat geheel is niet overkoepelend of omvattend. Het ontstaat door
het dynamische, niet afsluitende, maar insluitende en open karakter van netwerken. Duurzaam denken is gelaagd en geschaald en kent veel intelligenties.
Educatie en participatie – actief burgerschap – realiseren impliciet de veelbesproken integratie. De basisvoorwaarde voor beide processen is transparante
communicatie. Met transparant wordt hier echter niet bedoeld dat het een
van macht ontdane communicatie is. Alle relaties worden door macht bepaald
en zijn door macht bezet. Maar deze macht moet ter sprake kunnen komen en
betwijfeld kunnen worden. Iedere relatie vergt reflectie op zijn machtpositie.
(ZIE 4.1.4)
RVS heeft deze verweving van educatie, participatie en communica-
tie het EP(i)C traject genoemd. De realisering daarvan is de kern van de RVS
strategie. Dit traject biedt een andere kijk op integratie. Het opent een epische
ruimte waarin verhalen over de stad de ronde kunnen doen zonder dat daar een
absolute waarheidsclaim aan wordt gehecht. De pragmatiek wordt ontleend
aan de urgentie van het gezamenlijk geformuleerde probleem op basis van een
ervaren urgentie.
(ZIE 4.0.2)
In dit EP(i)C traject verstilt de lege beleidsmantra over integratie die nu al
meer dan een decennium het maatschappelijk debat gijzelt. Door de fixatie op
integratie zijn we vergeten dat integratie, net als geluk, een resultante is van
de drie andere processen: educatie, participatie en communicatie. En dit is het
assenstelsel waarop de moderne emancipatie van groepen zich aftekent. In dit
EP(i)C kerntraject S5 focus
buurt
wijk
markt
Educatie
school
1. scholier
–
2. student
–
5. skills
3. stagiair
–
4. starter
26
Participatie
(i)ntegratie
Communicatie
thuis
stad
wereld
proces valt integratie samen met de gerealiseerde combinatie van educatie,
participatie en communicatie. Integratie realiseert zich daarbinnen impliciet.
De achterliggende gedachte is dus stuitend simpel: als educatie duurzaam is,
participatie daadwerkelijke deelname inhoudt en communicatie op alle schalen
open en duidelijk, dat wil zeggen transparant is, wordt integratie door en in dit
proces als vanzelf gerealiseerd. Dit verklaart de door RVS gehanteerde schrijfwijze: EP(i)C. Integratie wordt pas een wrang en cynisch gespreksonderwerp
als beleid op de drie andere assen heeft gefaald.
1 . 0 . 3 — V I D I kwa d ra n t e n d e wa a rd esc h a a l
In Rotterdam wordt enorm veel gebouwd. Sinds mensenheugenis – en die
gaat in Rotterdam terug tot 1870 wanneer de havens worden uitgegraven en
raakt opnieuw in een versnelling na het bombardement in 1940 – is Rotterdam
een stad van gravers, heiers en bouwers. Het is de eerste stad met een
bouwputtenfestival. Het discours rond de fysieke gebiedsontwikkeling steunt
vanouds op drie pijlers plus een verzwegen steunbalk: fysiek, economisch en
sociaal waartussendoor cultuur als vanzelfsprekend wordt gezien. Milieu is er
later in termen van duurzaamheid aan toegevoegd. De afgelopen twee decennia
is daar nog een begrip bij gekomen: integraliteit. RVS ziet die beide laatste
noties als de beleidsmatige schering van het maatschappelijke weefsel. Wat je
ook bouwt, het vereist een integrale inbedding en een duurzame verankering.
Alleen daarop kan een nieuw patroon worden geweven.
RVS neemt in zijn strategische visie deze begrippen als uitgangspunt. Het
bouwen van buurten, huizen en bedrijfspanden gaat gepaard met het ontwerpen van sociaal-culturele relaties van hun gebruikers. RVS voegt daartoe twee
nieuwe begrippen aan de bovengenoemde toe. Zij vormen de inslag: vakmanschap en interculturaliteit. RVS mikt vanuit deze conceptueel onderbouwde
strategie op een ambitieus vakmanschap in een stad met inwoners die afkomstig
VIDI kernconcepten
cultuur
vakmanschap
interculturaliteit
economie
sociaal
integraliteit
fysiek
27
duurzaamheid
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
zijn uit meer dan 174 landen. De vier kernbegrippen vormen met elkaar een discursief kwadrant: vakmanschap is de inhoudelijke as, integraliteit de basis van de
strategische aanpak, duurzaamheid levert de ecologische focus die vier P’s
samenbrengt – people, profit, planet en prosperity – en interculturaliteit vormt
de sociaal-culturele basis die relaties tussen alle aanwezige culturen in beeld
brengt. Dit zijn de VIDI kernbegrippen van RVS die als contactlijnen op het
conventionele vierkant worden geënt. Het resultaat dat de convergentie van
deze lijnen oplevert, kwalificeert RVS als leefbaarheid 2.0.
(ZIE 1.1)
leefbaarheid 2.0
leefbaarheid
2.0
va
va
km
km
an
an
sc
sc
ha
cultuur
ha
cultuur
p
economie
economie
he
z
fysiek
fysiek
cu
te
r
l
cu
tu
r
ei
t
it
al
ei
sociaal
sociaal
in
id
u he
du am
a
d
leefbaarheid 2.0
in
leefbaarheid 2.0
m
aa id
rz
r
uu
in
p
r
te
r
ltu
it
al
te
g
r
i n a l i te
te
gr it
al
i te
it
Impliciet schetst RVS in haar strategische visie de contouren van onze huidige
human c ondition, onze 21 e-eeuwse bestaanswijze. De levenshouding van de
21 e-eeuwse grootstedeling steunt op een aantal waarden die het leven van
individuen samenhang geven. Mensen laten zich in hun gedrag vaak leiden door
het effect dat dit op anderen heeft: het veld van een pragmatiek. Maar individuen zijn ook intrinsiek gemotiveerd en zelfbewust in hun handelen en maken
op basis daarvan keuzes: het veld van een ethiek. Als we dit vertalen naar de
leefsituatie van jongeren komt dit samen in hun besef van verantwo ordelijkheid. Dat wordt versterkt door hen te laten ervaren wat het betekent om een
gelijkwaardig deel van een geheel te zijn. Deze integriteit – heelheid of samenhang – ervaren ze als ze samen gefocust werken, snappen waar ze mee bezig
zijn en serieus worden genomen in dit zelfbesef. Naar anderen zijn ze trots op
hun prestaties, waardoor hun zelfrespect wordt versterkt. Daadwerkelijk en
volwaardig meedoen in de samenleving-participatie – vergt dat ze in een vroeg
stadium serieus worden genomen in wat hen drijft: hun interesses. Latente talenten komen zo aan het licht. Uiteindelijk vormt het verworven zelfvertrouwen
28
het draagvlak voor hun ambities en worden hun ambities de motor van een nog
volwaardiger participatie.
t
Deze waarden zijn doorgaans impliciet verweven met hun gedragingen. Verantwoordelijkheid vergt echter een reflectief besef van deze waarden. Vandaar
dat deze reeks op zichzelf wordt teruggebogen in een soort lo op. Zo worden de
gedragingen en overwegingen zelfreflectief en ontstaat er ruimte voor groei.
Voor RVS is de maatschappelijke basis van deze levenshouding een duurzaam
en ambitieus vakmanschap als levensstijl.
waardeschaal
pragmatiek
trots
verantwoordelijkheid
participatie
ambitie
zelfvertrouwen
zelfrespect
integriteit
interesse
ethiek
1.1 — STRATEGISCHE
VISIE: LEEFBAARHEID 2.0
De VIDI kernconcepten leveren de criteria die RVS hanteert om een project
of een traject op te zetten. Deze worden integraal gedefinieerd om zo een
meerwaarde aan leefbaarheid te creëren: leefbaarheid 2.0. De in Rotterdam
ontworpen en geïmplementeerde slogan "schoon, heel en veilig" is ondertussen aan een facelift toe. Duurzaamheid is meer dan louter een milieutechnische eis. Duurzaamheid in bouwtechnische, fysieke zin – bijvoorbeeld de eis
om klimaatbestendig en energieneutraal te bouwen – krijgt dan een sociale
pendant in sociale duurzaamheid: hoe ontwikkel je de buurtgemeenschap om
sociale netwerken te bestendigen? Economisch krijgt sociale duurzaamheid
haar beslag in duurzaam vakmanschap, dat deels op de aard van het werk
slaat – innovatieve maakindustrie bijvoorbeeld – maar ook op de arbeidsethos:
duurzaamheid realiseert zich mentaal in ambities die de toekomst open houden
en leergierigheid verbinden met creativiteit. In de levenssfeer van jongeren uit
zich dit in de wil om skills te ontwikkelen. Dat zien we in sociaal-culturele zin
bij sporters, maar ook bij urban sp orts als skaten en freerunnen.
(ZIE 2.0)
In de
loop van een schoolcarrière kan zich dit uiten in de wens een goed vak te leren
en uit te oefenen. Duurzaamheid wordt zo ook een kwaliteit van relaties tussen
mensen (s ociaal) en van intrinsieke motivaties (mentaal) waarin de focus van
houding ontwikkelt. Goed analyseren en vooruitdenken bij het plannen en
29
individuen wordt versterkt en zich een op kwaliteit en proportionaliteit gerichte
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
bereiden van een maaltijd of het ontwikkelen van een argumentatie combineren
sociale en mentale aspecten van duurzaamheid. De drieslag van fysiek, sociaal
en mentaal is maatgevend voor de strategisch keuzes van de projecten en trajecten. RVS stemt deze drie dimensies in alle trajecten op elkaar af.
1 . 1 . 1 — I n te g ra l i te i t e n d u u rza a m h e i d
In beleidsdebatten wordt de notie ‘integraliteit’ te pas en te onpas gebruikt.
Wrang genoeg is er alleen in de criminaliteitsbestrijding echt sprake van een
integrale aanpak. Blijkbaar worden er pas als de nood aan de man is, drempels geslecht, schotten neergehaald en budgetten gekoppeld. Als het fysieke
bestaan van een groep bedreigd wordt, krijgt het begrip integraliteit letterlijk
meer ‘body’. Alle diensten en partijen worden gefocust op de alles omvattende aanpak van het door ieder als zodanig onderkende probleem. Zodra het
probleem is geadresseerd doen drempels, schotten en kokers er niet meer toe.
Zo’n integrale interventie ontleent zijn legitimatie aan maatschappelijk draagvlak: iedereen is probleemeigenaar geworden. Bijvoorbeeld van een bedreigde
openbare ruimte. Pas dan kunnen departementaal en dienstgebonden budgetten samengevoegd worden en kan het vrijgekomen geld integraal worden ingezet. Het containerbegrip ‘integraliteit’ krijgt hier niet alleen handen en voeten,
maar ook ogen en oren.
Helaas is in het veiligheidsbeleid de inzet van zo’n integrale aanpak louter repressief, met hier en daar wat preventieve marges. 17 In Rotterdam is het beleid
‘Schoon, heel en veilig’ dat tussen 2002 en 2010 is uitgerold, op deze repressieve gedachte gestoeld. RVS beoogt een positieve integraliteit voorbij repressie en preventie. Deze integrale aanpak ontsluit potenties, versterkt talenten
en biedt ontplooiingskansen door gebruik te maken van positieve krachten en
stimulansen bij groepen in de samenleving. Er wordt systematisch ingespeeld
op interesses van bewoners, burgers, beleidsmakers en bouwers. Deze integraliteit is niet repressief, niet curatief en zelfs niet preventief. Zij is p otentief. 18
D
R
IL
L
30
S
K
IL
L
competenties
talenten
In deze potentieve, integrale benadering worden netwerken over allerlei
schalen heen met elkaar verbonden. Zo wordt een gelaagd vangnet voor
sociaaleconomisch zwakkere bewoners geweven. Getalenteerde deelnemers
wordt een veerkrachtige trampoline geboden. In zo’n aanpak wordt gebiedsontwikkeling pas effectief integraal als er met een strategische blik naar alle
aspecten van het te ontwikkelen gebied en zijn (toekomstige) bewoners wordt
gekeken. Want in de RVS visie kan integrale gebiedsontwikkeling op niets
anders gericht zijn dan op duurzame samenlevingsopbouw in een buurt of een
wijk. In zo’n strategische dubbelslag blijkt sociale duurzaamheid de onderlegger voor fysieke en economische duurzaamheid. Financiële duurzaamheid komt
ook in beeld. Zowel vanuit het perspectief van investeerders – wanneer gaat
mijn investering renderen en zien wij er iets van terug? – als vanuit dat van
een buurteconomie – welk deel van het besteedbare inkomen van de bewoners
wordt daadwerkelijk in de buurt besteed en niet elders? Er worden nieuwe
businessmodellen ontwikkeld, zoals revolving funds waarbij het in een gebied
gegenereerde kapitaal via een fonds teruggepompt wordt en dus niet naar alle
kanten wegstroomt via quick buck investeringen van opportunistische partners.
(ZIE 3.4.2.C)
Om de buurteconomie in sociaaleconomisch zwakkere wijken te
versterken worden er steeds vaker valuta ontworpen die alleen in de buurt kunnen worden besteed: de Brixton pound in Londen, de Bataaf in Nijmegen. 19
Zo wordt expliciet de pijlerstructuur van de conventionele gebiedsontwikkeling getransformeerd naar een netwerktheoretisch multiperspectief dat stoelt
op het VIDI kwadrant met vakmanschap, interculturaliteit, duurzaamheid en
integraliteit als criteria. Tussen 2010 en 2012 heeft RVS in opdracht van de gemeente Rotterdam, van deelgemeenten en woningcorporaties samen met de in
Charlois gevestigde Veldacademie deze werkwijze toegepast. Verder in dit boek
(ZIE 3.4.2)
worden de operationele aanzetten voor twee wijken beschreven: in
Rotterdam-Zuid voor de wijk Feijenoord en in Rotterdam-West voor de nieuw te
ontwikkelen Stadshavenswijk MerweVierhaven, het gebied van de voormalige
tippelzone aan de Keileweg.
1 . 1 . 2 — ECO 3 : fys i e k , so c i a a l , m e n ta a l
RVS ziet de fysiek-economische ontwikkeling van een gebied altijd in het
perspectief van een organisch groeiende leefgemeenschap. Ontwikkelaars
hebben vanzelfsprekend ook zo’n strategische blik, maar deze wordt doorgaans
louter fysiek en economisch ingevuld: afschrijftermijnen van veertig jaar voor
gebouwen zijn daarvoor doorslaggevender dan de ontwikkelingskansen van de
bewoners. RVS vervlecht in het ontwikkelproces de belangen van investeerders met die van (toekomstige) gebruikers en bewoners. Vanuit deze Nieuwe
Belangstelling
(ZIE 3.4.2.B)
sluit zij tactische allianties met partijen om opera-
tionele trajecten uit te zetten die in verschillende scenario’s met elkaar worden
gecombineerd.
(ZIE 1.5/2.5/3.5)
Maar waaruit is de strategische blik van RVS voort-
gekomen? Deze is allereerst ingegeven door een cybernetisch, systeemtheoretisch en ecologisch gedachtegoed. In een ecosysteem beïnvloedt het gedrag
dat van het geheel. RVS vat een buurt op als een open ecosysteem. In zijn
31
van ieder afzonderlijk wezen dat van de anderen en daarmee uiteindelijk
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
onweerstaanbare neiging een leefbare samenhang te creëren en te continueren
werkt het geheel terug op het gedrag van de afzonderlijke delen. Feedback en
loops zijn de dynamische principes die de samenhang van het geheel garanderen.
In Rotterdam was ‘schoon, heel en veilig’ twee collegeperiodes lang de rationale van het beleid ten aanzien van de openbare ruimte. Inmiddels zijn zowel
politici als beleidsmakers het erover eens dat er een kantelpunt is bereikt. Het
ligt voor de hand om deze drie termen naar een hoger plan te tillen. De eerder
genoemde drieslag fysiek, sociaal en mentaal – ECO3 – maakt een vertaalslag
mogelijk vanuit een ecosociaal perspectief. Schoon is meer dan de fysieke
ruimte en omvat nu naast de sfeer op straat ook de fysieke atmosfeer. Heel
gaat om meer dan straatmeubilair dat vandaalbestendig moet zijn of publiek
gedrag dat hufterproof is. Het gaat ook om de diversiteit van relaties in een stad
waarvan de bewoners meer dan 174 culturele achtergronden hebben. Heel is een
ander woord voor integriteit. (ZIE 1.2.4) Hierbinnen krijgt ook het ambivalente begrip integratie een plek. Net als integratie is veilig een wankel begrip. Dat komt
vaak pas in beeld als er langdurig infrastructurele voorwaarden zijn veronachtzaamd. Indexgestuurd beleid via veiligheidsindexen wordt altijd geconfronteerd
met een discrepantie tussen objectieve veiligheid en subjectieve veiligheid
of veiligheidsbeleving. Die sluiten doorgaans niet op elkaar aan. Veilig wordt
blijkbaar ook bepaald door wat er zich tussen de oren van mensen afspeelt. Bij
RVS wordt veiligheid daarom een resultante een combinatie van fysieke, sociale en mentale tactieken. Simpel gezegd, als je goed in je vel zit en je straalt
positieve energie uit (fysiek), als je bovendien relaxed maar goedgebekt bent
(mentaal) en als je dan ook nog met mensen kunt omgaan en ze niet direct als
een bedreiging ziet (sociaal) voel je je doorgaans veiliger. Binnen dit ecosociale
perspectief komt veilig in zicht als een integrale dimensie van leefbaarheid 2.0.
De contouren van dit ecosociale perspectief zijn in het VIDI kwadrant uitgezet.
De basisvoorwaarden voor ecosociaal schoon, heel en veilig zijn dus duurzaamheid, integraliteit en interculturaliteit met vakmanschap als economische vector. Op de meest omvangrijke schaal – stadsontwikkeling als kader
voor specifieke gebiedsontwikkelingen – gaat het bouwen van huizen – fysiek
– gepaard met overleg met al de betrokken partijen – sociaal – om fysieke,
economische, sociale en culturele netwerken op elkaar aan te laten sluiten. In
dit alles staat het welzijn van groepen individuen voorop. Deze zullen zichzelf en de samen leving kritisch serieus moeten nemen – mentaal - om actief
aan de stadsontwikkeling te kunnen deelnemen. Kritisch betekent zoveel als
aanspreekbaar zijn op je handelen. Niet alleen je gedrag, maar ook je intenties. Zowel je doen als je denken is in het geding. Door wie je wanneer waarop
wordt aangesproken verschilt echter per context en per schaal. Het gaat hier
niet om sociale controle, maar om een bindingsfactor, niet om een beschuldigende vinger, maar om een uitgestoken hand, niet om het te pas en te onpas ter
verantwoording roepen maar om kritische betrokkenheid. Onder buren werkt
dat anders dan bij collega’s op het werk of vrienden op de sportclub. Maar
ergens moeten aanspreekbaarheid en verantwoordelijkheid landen. Het is niet
32
voldoende verantwoordelijkheid in aansprakelijkheid weg te moffelen, maar
evenmin om verantwoordelijkheid als schuld tot een morele ballast te maken. 20
Een wijk zonder kwalitatieve school heeft geen toekomst. Daarom is voor RVS
de kleinste schaal van een integrale en duurzame gebiedsontwikkeling niet het
gezin, maar de school. Op school wordt de schaal gezocht en gevonden waarop
kinderen hun verantwoordelijkheid nemen. ECO3 levert de contouren voor zo’n
aanpak binnen het reguliere leerplan in het primaire onderwijs. Dit gebeurt in
het basisproject van RVS – Fysieke integriteit – op de openbare basisschool
Bloemhof in de gelijknamige wijk in Rotterdam-Zuid.
(ZIE 3.2.2)
Gegeven de
transversaal-strategische blik waarvan in het aanvangscitaat sprake is, wordt
deze drievoudige ecosociale educatie op een basisschool 21 altijd op hogere
schaalniveaus – de buurt, de wijk, de stad, de markt – in het perspectief van
de schoolcarrière en een actief burgerschap gespiegeld. De investering op de
school moet uiteindelijk in de buurt en op de markt gaan renderen. Wat deze
ecosociale drieslag op school voor de buurtontwikkeling betekent, ligt voor de
hand: leerlingen en hun ouders voelen zich beter thuis op school, gaan daar op
een andere manier met elkaar om, wat niet alleen in de huiselijke interacties
doorwerkt, maar ook de sfeer op straat ten goede kan komen en wellicht uiteindelijk ook de WOZ waarde van huizen doet stijgen. Er wordt in de context van
Social Return On Investment vaak uiterst abstract in termen van kapitaal over
intermenselijke relaties gesproken. Maar, zoals eerder opgemerkt, daarmee
loop je het gevaar mensen uitsluitend als kostenposten of winstobjecten te
zien binnen ‘corporate’ netwerken waarin aansprakelijkheid en de vrijheid om
contracten af te sluiten belangrijker is dan verantwoordelijkheid en autonomie. 22 In deze reductivistische retoriek wordt bovendien veronachtzaamd dat
al die soorten kapitaal – economisch, sociaal, cultureel, menselijk – niet probleemloos op elkaar aansluiten. Ze renderen alle in verschillende tempi.
Dat vergt dus zeer gelaagde scenario’s.
1 . 1 . 3 — Va n m a a k ba a r h e i d n a a r h a a k ba a r h e i d
Een lange termijn visie is dus onontbeerlijk. RVS begrijpt haar diepte-investeringen echter niet vanuit het aloude maakbaarheidsideaal. Het sociaaldemocratische ideaal heeft gefaald. 23 In de loop van de jaren negentig is het
maakbaarheidsidee door rechtse politici gekaapt en in repressieve termen
herijkt: de openbare ruimte of het publieke domein veiliger maken door meer
blauw op straat en meer camera’s. Maar daarmee is schromelijk onderschat
dat dit domein door diezelfde digitalisering naar alle kanten is geopend. Het is
beter openbare ruimte – fysiek en digitaal – voorbij de maakbaarheid in termen
van haakbaarheid te definiëren: aanhaken bij en doorknopen van trajecten tot
netwerken waarin mensen zich ontspannen kunnen bewegen als de basis van
urbane mobiliteit in de dubbele betekenis van het woord.
(ZIE 1.0.1)
Maar evenals top-down maakbaarheid kent transversale haakbaarheid grenzen.
Ecosociale educatie van kinderen en ouders op school en ecosociale vorming
van groepen bewoners in de wijk zijn niet 1:1 in elkaar te vertalen, omdat de
samenhang – heelheid – van een buurt of een wijk zich minder laat sturen dan
die van een school. Een school met zijn afgebakende tijden, goed onderverdeelDeze zijn minder ‘maakbaar’ omdat de haakbaarheid minder voorspelbaar is.
33
de groepen en vaste leerplan is beter te (be)sturen dan een buurt of een wijk.
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
Bewoners gaan letterlijk alle kanten op en gedane investeringen kunnen altijd
weglekken: sociaal mobiele bewoners vertrekken naar betere wijken waardoor de buurt er zelf niet van profiteert. Het belang van een school ligt juist in
deze bindende functie. Iedere gebiedsontwikkelaar snapt dat een kwalitatieve
school in de buurt bindend werkt. Mensen zullen minder snel verhuizen. En dit
kan weldadige effecten hebben op de duurzaamheid van de buurt of wijk. In de
onderzoeksfase van het ontwikkelplan zal, wil de ontwikkeling beklijven, naast
een systematisch onderzoek naar de fysieke en economische dimensies –
huizen, wegen, pleinen, buurtcentra, bedrijvenplinten, aanvoerroutes, bereikbaarheid, scholen – ook een onderzoek moeten plaatsvinden naar de sociale
en culturele duurzaamheid van de interacties die dagelijks in de buurt gaan
plaatsvinden.
(ZIE 3.4)
1.2 — NETWERKEN
ALS STRATEGISCH
DENKBEELD
De omslag van maakbaarheid naar haakbaarheid vooronderstelt op een dieper
discoursniveau een cultuuromslag in het denken over “hoe de mens in elkaar
zit” en “hoe de maatschappij in elkaar zit”. Anders gezegd, er ligt een mens- en
maatschappijbeeld aan ten grondslag. Dit verschilt van het moderne discours
over mens en maatschappij waarin respectievelijk het individu en de representatieve politiek centraal staan. In de RVS visie worden beide in een netwerktheoretisch veld gesitueerd. Maar wat verstaat RVS precies onder ‘netwerktheorie’? Laten we onze blik eerst breed inzetten: in wat voor samenleving
leven we? Een willekeurige greep uit de voorraad concepten die de afgelopen
decennia over de geïnteresseerde leek zijn uitgestrooid: depressiemaatschappij, dramasamenleving, mediasamenleving, risicosamenleving, transactiesamenleving, informatiesamenleving, kenniseconomie, controlemaatschappij.
Al deze formats worden in laatste instantie omvat door het raamwerk dat
M anuel Castells in zijn gezaghebbende analyse van onze geglobaliseerde
w ereld uit 1996 schetst: The Rise of the Network Society.
Als we onze blik versmallen – en dus dat wat veraf ligt bekijken alsof het voor
onze voeten ligt – en we vragen ons af wat een netwerk concreet is, dringen
zich eerst heel triviale beelden op. Visnetten, haarnetjes, netkousen, allemaal
heel concrete en zichtbare beelden. Maar de netwerken waar we het tegenwoordig over hebben, zijn hoogst virtueel. Wat zo’n netwerk is, valt fysiek moeilijk
aan te wijzen. Je kunt de connectoren aanwijzen - die praat met die daarover en
werkt met die daaraan – maar netwerken als geheel blijven virtuele verbanden.
Hun samenhang, hun heelheid, laat zich slechts ervaren in hun effectiviteit: ze
34
werken. Een netwerk is op de keper beschouwd een open veld van verbindingen,
van connecties en relaties: familie, vrienden, kennissen, collega’s. Het zijn
relaties die niet elk moment aanwezig hoeven te zijn. Ze moeten beschikbaar
zijn, gereed om bij aan te haken. Het zijn allereerst virtuele verbanden, geen
actuele contacten. Je kunt contact met iemand opnemen, maar dat hoeft niet.
Je kunt met iemand zelfs heel lang geen contact hebben gehad en toch is het
contact ieder moment virtueel beschikbaar. Op die manier zijn netwerken heel
concreet ‘voorhanden’
(ZIE 4.2.5)
en krijgen ze materieel bestaan in en als onze
media, onze communicatiemiddelen. Media actualiseren virtuele netwetwerken. Nieuwe media – smartphone en tablet – en sociale media – Facebo ok en
Twitter – schenken ons de frictieloze vrijheid om ons razendsnel in netwerken
te bewegen. Dat maakt dat deze virtuele contacten zeer reëel zijn: in hun effectieve doorwerkingen bepalen ze daadwerkelijk ons gedrag en in die zin zijn ze
zeer werkelijk en materieel. Op dit moment worden er afkickcursussen aan puberende middelbare scholieren gegeven om van hun smartphone verslaving af
te komen. Ze pingen er op los om niets te missen. Hun mediale fixatie compenseert hun onzekerheid ten aanzien van de waardering van hun peergroup. Dit
schept een paradox: om zich te onderscheiden moeten ze erbij horen.
Ieder medium of middel is een fysiek contractiepunt van relaties en een connector of accumulator van netwerken. Als ‘middel’ of ‘midden’ – de eigenlijke
betekenis van ‘medium’- actualiseert het medium virtuele relaties. Dat kan
natuurlijk ook nog met een ouderwetse papieren agenda vol namen en telefoonnummers. Maar analoog of digitaal, doorslaggevend voor een netwerk is niet
dat het ergens ‘is’, maar dat het effectief werkt. Wat het is, toont het in zijn
haakbaarheid.
1 . 2 . 1 — Tra n sve rs a a l n etwe r ke n d wa rs
d o o r d e p i ra m i d e h e e n
Hebben netwerken eigenlijk niet altijd al bestaan? 24 Net als de zwaartekracht,
die er ook altijd al was, lang voordat er wetenschappelijk over werd geschreven
en gespeculeerd. Die vergelijking gaat echter mank. Het gaat bij netwerken immers om een conceptuele constructie en niet om een natuurkundig verschijnsel. Een netwerk zit allereerst in ons hoofd. De vraag of netwerken altijd al
hebben bestaan, is van dezelfde orde als de vraag of er kapitalisten of proletariërs in het Rome van Julius Cesar rondliepen. Er leefden daar natuurlijk wel
mensen die existentieel en materieel voldeden aan de criteria die Karl Marx er
in het midden van de 19 e eeuw aan toeschreef: de eersten stierven van het geld
en de laatsten van de honger. Maar in de zelfperceptie van deze Romeinen,
in de mindset van menig senator, plebejer, vrijgelaten slaaf of zelfs van een
handwerksman waren klassenverhoudingen geen issue. Van een revolutionaire
strijd om de macht was – de eerste Spartakus opstand ten spijt – geen sprake.
Emancipatie speelde geen rol in het denken van Romeinen. Ieder zat op de plek
waar hij hoorde te zitten, ook al klom er zo nu en dan wel iemand omhoog in de
hiërarchie, omdat hij zich onderscheidde. Individuele adoptie was overigens
een veel adequater model om hogerop te komen dan collectieve emancipatie. 25
Wat voor het concept ‘proletariaat’ geldt, gaat ook op voor dat van netwerken.
de 19 e eeuw wordt deze in verband gebracht met elkaar kruisende kanalen en
35
In de taal wordt de term weliswaar vanaf de 16 e eeuw gebezigd, maar pas in
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
spoorwegen. Rond de Eerste Wereldoorlog verschuift de betekenis van fysieke
transportmiddelen naar door radiofrequenties gegenereerde netwerken. Maar
eind jaren veertig komen pas de verbindingen tussen mensen in beeld. Vanaf
het begin van de jaren zeventig, als de computer ook voor de doorsneeburger in
beeld komt, krijgt het concept zijn huidige betekenis. Vanaf dat moment wordt
het concept ‘netwerken’ systematisch op de kaart gezet. Het maakt furore in de
corporate business en raakt informatietechnologisch ingeburgerd. Inmiddels is
ook ieder wetenschapsveld doordesemd van deze netwerkopvatting.
Er zijn altijd mensen geweest die periodiek met elkaar aan tafel zaten om zaken
zo te bespreken dat deze voorkennis hen een exclusieve voorspong op anderen gaf. Zelfs voor filosofische ideeën is een analyse te maken 26 waaruit blijkt
hoe vanaf het begin van onze westerse filosofie – maar dat geldt ook voor de
Chinese, Indiase en Islamitische filosofie – mannen met elkaar spraken, van
identiteit
burgerschap
zelfontplooiing
sociale netwerken
bestaanszekerheid
fysiologische behoeften
waarden
& zingeving
arbeid, prestatie
& vrije tijd
sociale behoeften
materiële
zekerheden
lichaam & geest
erkenning
sociale netwerken op
alle levensdomeinen
BRON: LEVENSDOMEINEN VOLGENS PETZOLD
P I R A M I D E VA N M A S L O W
samenleven
welzijn
wonen
waarden
& zingeving
arbeid, prestatie
& vrije tijd
materiële
zekerheden
lichaam & geest
sociale netwerken
zorg
woonomgeving
bewoner
werk
recreatie
straat
36
culturele
activiteiten
BRON: WMO PILOT DEELGEMEENTE IJSSELMONDE
onderwijs
elkaar leerden en elkaars opvattingen bestreden, ook al schrijven wij die opvattingen vaak aan een afzonderlijke filosoof toe: Herakleitos is bekend van “alles
stroomt” en “de oorlog is de vader van alle dingen”.
(ZIE 4.1.1)
In de 17 e eeuw
heten deze netwerken hofkringen, in de eerste helft van de 20 e eeuw old boys
networks en daarna Rotaryclubs. Maar in hun zelfperceptie verwoorden deze
machtige mannen – en sinds kort een handjevol vrouwen – hun handelingsperspectieven niet netwerktheoretisch. In hun zelfperceptie danken zij hun bestaan niet aan hun netwerk. Integendeel, net als de krantenjongen die aan het
begin van de 20 e eeuw miljonair wordt, is de geslaagde ondernemer allereerst
een selfmade man, een liberaal autonoom individu. De platte structuur van
netwerken met alle communicatieve mogelijkheden en informatievoorraden die
er nu in aangeboord kunnen worden, ligt in het overgrote deel van de 20 e eeuw
nog ingebed en afgedekt in piramidale hiërarchieën. Vanaf de top, neerkijkend
op de massa, bestieren de grote bazen hun zaak. Deze piramides zijn in de loop
van de afgelopen veertig jaar door de werking van massamedia, internet en
sociale media steeds meer verbrokkeld. Wikileaks kan niet meer worden teruggedraaid. De verticale, piramidale c ommand-c ontrol structuren zijn ingedaald
in c onnect-c ommunicate-c ollaborate netwerkstructuren. Deze stijgen echter
niet vanaf het horizontaal vlak verticaal op, maar doorkruisen het verticale en
het horizontale: deze netwerkstructuren zijn transversaal.
De moderne verbeelding bedient zich van het piramidale beeld om de wereld
in kaart te brengen en gaat er vervolgens stilzwijgend van uit dat de wereld
zo in elkaar zit.
(ZIE 4.1)
De piramide van de macht plaatst staat, adel en kerk
bovenaan en helemaal onderaan gaan de arbeiders gebukt onder de (schulden)
last. Maar dit piramidemodel zegt niet alleen iets over groepen, het geeft ook
betekenis aan ons innerlijke leven. Het model duikt op in de ontwikkelingspsychologie. De humanistische psycholoog Maslow plaatst zelfontplooiing
bovenaan en pas daaronder ontvouwen zich allerlei relationele ‘netwerken’. Dit
piramidale individualisme schiet echter tekort als we adequaat willen nadenken
over onze huidige manier van samenleven, over onze huidige human c ondition.
Het volstaat ook niet de piramide tot een tympaan te verkleinen en deze op een
kroonlijst van een tempel met zuilen te zetten zoals de psycholoog Petzold dat
doet. Pas als de tempel vervalt en de zuilen zoals bij ruïnes in een veld komen
te liggen komt er een andere dynamiek in beeld. Het accent verschuift naar het
omliggende veld. Het vergt nog slechts een stap om de zuilen als leefvelden op
te vatten en die ten slotte als netwerken te duiden. In termen van de ecosociale
inzet van een integrale en duurzame gebiedsontwikkeling: het buurtwelzijn van
bewoners valt samen met de kwaliteit van de aanwezige sociale netwerken.
Daarnaast is ieder individu – of beter: ieder mens – een uniek wezen dat, al
reflecterend, steeds anders op deze netwerken kan inhaken. Daar openbaart
zich de mentale dimensie van ECO3: zodra het individu dat in de overlap van al
die vernetwerkte velden voor het voetlicht treedt, zich op zichzelf terugbuigt en
zich op zijn positie beraadt, wordt zijn vernetwerkte positie een uniek knoop(ZIE 4.2.3)
37
punt in al die netwerken.
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
Benaderen we dit individu als burger, dan treedt deze relationele of sociale
dimensie onmiddellijk op de voorgrond. Die is ook fysiek, want lichamen lopen
elkaar op straat in de weg of zitten elkaar in de weg op pleintjes. In deze
(a)sociale interacties zijn ‘waarden-en-normen’ in het geding: hoe gedragen
wij ons ten opzichte van elkaar in de openbare ruimte? Door welke waarden
word ik in mijn gedrag geleid? Hoe diepgravend deze vragen ook zijn, het antwoord erop is heel concreet. Het gaat om verbindingen op en van leefvelden:
zinvol werk, redelijk inkomen, kwalitatieve huisvesting, goede scholing- en
ontwikkelingsmogelijkheden, uitdagende vrijetijdsbesteding, betrokken zorg
en een veilige en gezonde leefomgeving.
(ZIE 3.4.2.B)
Deze leefvelden worden met
elkaar verbonden door ketens, die trajecten verbinden: wonen, leren, werken,
zorgen. In de kruisingen van deze trajecten ontstaan netwerken. Zo bezien zijn
netwerken tegenwoordig de matrix waarin we ons tot elkaar verhouden.
1 . 2 . 2 — N etwe r ke n : g e e n m eta fo o r
maar een denkbeeld
Waarom is het beeld van netwerken de afgelopen vier decennia zo maatgevend
geworden? Hoe we over onszelf nadenken in een bepaalde historische periode
valt grotendeels te herleiden tot innovatieve technologieën die even daarvoor
zijn uitgevonden en ontwikkeld. 27 Voor de generatie die er voor het eerst mee
moet dealen is deze omgang nog weerbarstig. Maar voor de volgende generatie
is zo’n medium een vanzelfsprekend milieu waarin ze zich als een vis in het
water bewegen. In de loop van de geschiedenis wisselen de zelfbeelden elkaar
af. Kijk hoe het brein door de eeuwen heen is verbeeld. In de 17 e eeuw is het een
klok, in de 19 e eeuw een machine en tegenwoordig een computer. Het brein is
de matrix van neurale netwerken. Onze wil bestaat niet, stellen neurologen, wij
zijn ons brein. Wij zijn tot in het diepst van onze hersencellen vernetwerkt. 28
Maar zitten wij en de wereld echt zo in elkaar? Is netwerk niet gewoon een
nieuwe beeldspraak, een andere metafoor? Dat zouden we pas kunnen zeggen
als er ‘achter’ die beeldspraak een ‘echte’ wereld zichtbaar wordt die ‘anders’
in elkaar steekt. Maar dat ‘anders’ kunnen we niet los van onze kennis van die
wereld zien. Pas als er nieuwe kennis opkomt en daarmee nieuwe technologieën, zal het netwerk een metafoor blijken te zijn. De piramide is inmiddels
een metafoor, omdat er nu een andere werkelijkheid achter blijkt te zitten: netwerken. RVS noemt het netwerk daarom geen metafoor, maar een ‘denkbeeld’,
letterlijk een beeld dat ons denken oriënteert. Dit beeld geeft richting en betekenis aan onze manier van kijken naar en handelen in een wereld waarvan de
samenhang gegarandeerd wordt door netwerken. Denkbeelden zorgen ervoor
dat woorden en daden op elkaar worden afgestemd. Het denkbeeld oriënteert
ons handelen en geeft onze ervaringen betekenis. Het structureert ervaringen
en handelingen. De wereld als netwerk van netwerken situeert zo elk afzonderlijk individu en iedere groep als een deel binnen dit grotere geheel.
Denkbeelden zijn ook discursieve strategieën. Ze omvatten als beeld wat aan
ons verschijnt en vormen zo de esthetische grondslag van onze innerlijke en
38
uiterlijke wereld. Tot nu toe werd de notie paradigma daarvoor gehanteerd. In
Wo orden als daden is al voorgesteld om die Kuhniaanse term, die meestal op
de praktijk van de natuurwetenschappen slaat, te vervangen door het begrip
disc ours. Een discours of vertoog is meer dan louter een theorietje waar een
beeld bij wordt gezocht. Een discours is theorie èn praktijk: 1 ) het levert een
conceptueel denkraam, 2 ) maakt als kijkregiem een perceptie van de werkelijkheid mogelijk, 3 ) opent handelingsperspectieven die ons gedrag oriënteren en
4 ) maakt daarmee een collectieve handelingspraktijk mogelijk waarin groepen
zich in elkaar herkennen en zich met elkaar identificeren. Het ontwikkelen van
een meer adequaat discours om de problemen van onze tijd in beeld te brengen
gaat samen met het schetsen van handelingsperspectieven die het zicht openen
om deze problemen te lijf te gaan. Daarom zijn de beleidsrapporten en plannen
van aanpak die RVS ontwikkeld, discoursstrategische voorzetten.
(ZIE 3.4)
De discursieve overgang van de piramide naar het netwerk is voor de meesten
van ons inmiddels vanzelfsprekend. Maar deze paradigmashift of discoursomslag heeft een aantal consequenties die minder makkelijk zijn te accepteren. Dat leidt tot een tweetal misverstanden. Het eerste betreft het ‘eronder’
liggende mens- en maatschappijbeeld. De netwerktheoretische consequentie
van het denkbeeld netwerk is niet uitsluitend een andere kijk op de wereld. Het
geeft ook een andere kijk op onszelf en impliceert een andere betekenisgeving
voor ons handelen. Een strategische blik ziet op de voorgrond weliswaar een
vrij handelend individu, maar daarachter neemt deze waar hoe zich achter die
identiteit netwerken verknopen die de bewegingsvrijheid van dat individu waar
dat vrijheidsgevoel zich op ent, mogelijk maken. 29
Het is tijd dat we onze mindset ‘resetten’ om onze lokale en globale problemen
specifieker te kunnen analyseren en er efficiënter op te kunnen reageren. Vanuit de strategische dubbelblik kent voor RVS dit ‘onze’ een zeer groot bereik.
Het is een inclusieve notie, omdat binnen een ecologische visie alles met alles
samenhangt. Door de netwerkstructuur van de menselijke conditie is iedereen
altijd met iedereen verbonden en werkt een willekeurige handeling, los van de
intentie van de dader, naar alle kanten door. Onbedoelde effecten vormen de
basis van ons bestaan. Slechts een heel dun lijntje verbindt onze handelingen
met onze wil. Tussen mensen gebeurt zo veel meer dan zij willen. Daarom is
inter-esse – het zijn (esse) van het tussen (inter) – voor het menselijke bestaan
een basaal inzicht en een primaire verstandshouding.
Als we dit doorvertalen naar onze technologische mediascape waarin we via
onze media en middelen in de wereld wortelen, dan is het gebruik van allerlei
soorten media de fysieke uitdrukking van interesse. Probeer eens iemand in je
omgeving te vinden die geen mobieltje heeft. Stel je eens voor wat er gebeurt
als je mobieltje gestolen wordt. Het lokale ‘onze’ – wij, hier, nu, pingend –
tekent zich mediaal af tegen de horizon van een geglobaliseerde wereld die
als interface en internet verschijnt. Wat voor media geldt, gaat ook op voor
problemen. Deze zijn altijd globaal en lokaal. Uiteindelijk werken ze door en uit
op lokaal niveau. Van kredietcrisis tot klimaatverandering, deze verschijnselen
treffen iedereen in zijn dagelijkse bestaan, ook al denken de beter bemiddelden
over wie en waar we zijn, sluit onverschilligheid uit. Elke handeling is een keuze
39
dat het hun tijd wel zal duren. Die tijden zijn voorbij. Ons huidige denkbeeld
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
geworden. De nog steeds doorwerkende, maar volstrekt verouderde metafoor
van een afgesloten piramide – ooit een heilige plek waar dode heersers voor
eeuwig werden opgeborgen – is niet langer toereikend om te begrijpen hoe
de delen – wij, individuen – zich tot het geheel – de wereldgemeenschap –
verhouden.
Het tweede misverstand betreft vooral de beleidswereld. Het heet bott om-up
aanpak. Maar we laten de piramide niet achter ons door een t op-down aanpak
te verwisselen voor bott om-up benadering. Daarmee worden de zaken alleen
maar omgedraaid. We blijven dan in hetzelfde discours en dezelfde achterhaalde metafoor ronddraaien. Een pleidooi voor kleinschaligheid is evenmin
afdoende. In een wereld waarin alles met alles op ieder moment vanaf elke
plek verbonden is, is iedere interactie grootschalig èn kleinschalig. Dat wordt
doorgrond in de strategische blik: het gaat om voorgrond èn achtergrond, oppervlakte èn diepte, lokaal èn globaal, kleinschalig èn grootschalig. De wisselwerking tussen die twee dimensies kunnen we glokaal noemen. Dat is de dynamische uitdrukking voor het midden, voor de media, voor het inter of het tussen.
Anders-globalisten gaven dat al aan met slogans als “think global, act local”.
Sinds de kredietcrisis weet nu ook de warme bakker op de hoek – die weer helemaal terug is – dat geopolitiek en lokale politiek met elkaar verweven zijn. Dat
heeft ook hij in zijn portemonnee gemerkt, zoals de projectontwikkelaar, het
architectenbureau, de bouwaannemer, onderaannemer en lokale bouwvakker
dat ieder op hun tijd, op hun schaal en in hun netwerk hebben ondervonden.
De piramidale politiek is ontwricht. De hiërarchisch-representatieve setting
van de moderne volksvertegenwoordiging leidt, ondanks – of juist dankzij – de
media-aandacht, een kwijnend bestaan dat om de vier jaar ritueel bevestigd
wordt. Cynisme is daar niet vreemd aan. Politiek heeft een verbond met de
media gesloten, omdat ze beseffen dat zij zonder deze media niet meer kunnen
functioneren. Het electorale mediaritueel dat de illusie van representatieve
belangenbehartiging in stand houdt, is hectischer dan ooit en voornamelijk
gericht op imago van individuele politici. Velen worden in hun media exposure naar de rand van het cynisme gedreven, flink geholpen door het radicale
cynisme van het journaille. Het geloof in politiek Den Haag is panisch geworden. Het apolitiek zwerven van zwevende kiezers die zich steeds strategischer
opstellen om coalities te forceren of te voorkomen heeft onbedoeld tegengestelde effecten. Wie had ooit kunnen bevroeden dat er na de verkiezingen van
september 2012 een VVD-PvdA coalitie zou aantreden? Welwillende politici
hebben echter allang door dat politiek een kwaliteit van het samenleven in al
zijn geledingen is. Nagenoeg alles is politiek. Iedere actieve burger is te goed
geïnformeerd over de ins en outs van politieke beslissingen. Politiek wordt
vanaf ieder punt op de globe bedreven. Hier openbaart zich een productievere
wisselwerking tussen media en politiek. De tot voor kort ondenkbare opstand in
40
Noord-Afrikaanse staten dankt zijn impact aan de sociale media.
1 . 2 . 3 — I n d i v i d u e n a l s k n o o p p u nte n i n n etwe r ke n
Wat is er in de netwerksamenleving nog over van het vrije individu? Frans de
Waal, befaamd onderzoeker van chimpanseegedrag, biedt in zijn boek Een tijd
vo or empathie (2011) een inzicht in het sociale gedrag van primaten. Voor RVS
is empathie het ecosociale kernaffect van interesse. De Waal positioneert zijn
boek als een politiek statement: “De politiek lijkt klaar voor een nieuw tijdperk
waarin de nadruk op samenwerking, integratie en sociale verantwoordelijkheid ligt” 30. Hij houdt een pleidooi voor empathie als het vermogen om je in
de ander in te leven en met deze mee te voelen. Invoelingsvermogen als basis
voor samenleven. Het boek begint met een uitspraak van een van de eerste
Amerikaanse presidenten uit 1788, James Madison: “Wat is de overheid anders
dan de allergrootste reflectie op de menselijke natuur”. 31 Die natuur is primair
relationeel. Ook De Waal relativeert de autonome zelfbepaling van individuen
en denkt in netwerken: “we bevinden ons op knooppunten in een netwerk dat
ons allemaal lichamelijk en geestelijk met elkaar verbindt”. 32 Ook in de RVS
discoursstrategie worden individuen opgevat als knooppunten in netwerken.
Dit (eco)politieke statement is het strategisch uitgangspunt voor het ‘empoweren’ van kansarme individuen tot actieve burgers door hen in de hen omringende netwerken ‘in te weven’. De netwerkstructuren waarin zij zich dagelijks
bewegen worden aangehaakt op netwerken op een hogere schaal.
In zo’n analyse is het denkbeeld ‘netwerk’ een analytisch t o ol waarmee het
leven van individuen anders in kaart wordt gebracht. Dit verschijnt nu als een
continue en systematische opschaling naar steeds grotere netwerken waarin
meer talenten kunnen worden ontplooid: kamer, huis, straat, buurt, school,
stad, markt, wereld. Niet chronologisch en in die vaste volgorde. Immers,
sommige baby’s krijgen bij hun geboorte al een blog cadeau en menig kleuter browst er lustig op los. Toch vormt die dubbele vernetwerking – fysiek en
digitaal – waarin zo’n wezentje zich de wereld eigen maakt, de horizon van zijn
bestaan. Hulpeloos en afhankelijk, geboren in het kleinste netwerk – het gezin,
waarvan je mag hopen dat dat intact is – begint vanaf het moment dat familie,
vrienden en kennissen je als boreling komen bewonderen het opschalen. Netwerken breiden zich via oppas uit en daarmee de connecties en kennissenkring.
Op een bepaald moment moet je, zoals op Facebook, zelfs ontvrienden, omdat
de digitale extimiteit je teveel wordt.
Opschaling betekent dat het netwerk waar je deel vanuit maakt en dat dus de
horizon van je wereld bepaalt, zelf weer een deel van een groter netwerk wordt.
Dat grotere netwerk vormt nu de bredere horizon van je bestaan. Via oppas,
kinderdagverblijf, voorschoolse opvang, clubs, scholen en stages belanden
jong volwassenen die, zoals gezegd, al digitaal globaal met de wereld verknoopt zijn, op de arbeidsmarkt. Tot rond ons vijfenveertigste optimaliseren
ze hun netwerken en daarna consolideren ze deze. Na hun pensionering neemt
het netwerken af en na de vroegtijdige dood van partners belanden velen weer
in de uitgangspositie: alleen met minimale netwerken, overgeleverd aan de
mantelzorg van anderen.
bezit wordt afgebakend door zorg. Zorg is de basis van een integrale opvatting
41
Zorg is cruciaal. Een leefpad begint en eindigt er mee. De strijd om status en
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
van het leven. Zo’n integrale zorgopvatting situeert individuen ook als knooppunten in netwerken. Dat begint al in een vroeg stadium: lichamelijke opvoeding raakt tegenwoordig zeer veel aspecten van het bestaan. Wat ooit op de
lagere school ‘gymnastiek’ heette, biedt geen zicht meer op een hedendaagse
invulling van lichamelijke opvoeding. Precies dat probeert RVS in projecten
als Fysieke Integriteit te laten zien. 33 Zorg begint in het gezin, maar krijgt haar
peda gogische en educatieve impact in het samenscholen: een geïntegreerde
ondersteuning van de opvoeding door alle instellingen waar kinderen een deel
van hun dagpad vertoeven.
Zelfs in de westerse krijgstraditie is de crux van het heersen en besturen de
zelfzorg.
(ZIE 4.1.4)
In de traditionele oosterse visie op artsenij werd daar op heel
adequate wijze vorm aan gegeven: lijfartsen werden betaald zolang de ‘klant’
gezond was. Er werd dus niet alleen ingegrepen als deze ziek werd. Dan had de
arts gefaald.
(ZIE 5.10)
Gezondheid is net als geluk een knooppunt ervaring. Er
dient immers integraal aan gezondheid te worden gewerkt. Voeding is de basis,
maar ook lichaamsverzorging in een breder verband. Deze integrale opvatting
van zorg wint de afgelopen decennia weer aan kracht. Niet alleen in het zogenaamde alternatieve circuit dat zich voedt met holistische visies, maar ook in
de reguliere zorgpraktijken. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO)
kan als een ordinaire bezuinigingsmaatregel worden afgedaan, maar hier ligt
ook een kans voor de transitie naar een vernetwerkte zorgstructuur waarin de
zorg niet meer uitsluitend op de dodelijke vermoeide mantelzorger neerkomt.
De WMO zou de gescheurde en versleten netwerken rond zorgklanten moeten herstellen. Ouderenwerkers zijn dan allereerst vlechtwerkers.
(ZIE 3.4.2.A)
Integrale zorg dient opgenomen te worden in buurtgecentreerde netwerken.
e-Health technologie kan daarin een ontlastende rol spelen, zolang deze het
fysiek-sociale contact niet vervangt. Maar een van de grootste problemen waar
de moderne verzorgingsstaat de patiënt mee heeft opgezadeld is de zogenaamde ‘hospitalisering’: door het decennialange aanbodkarakter van de zorg
is het voor de minder valide zorgcliënt vaak moeilijk om de juiste zorgvraag te
formuleren, omdat deze zich tot dan toe steeds op het aanbod richtte. Mensen
kunnen pas hun eigen verantwoordelijkheid nemen als ze de ruimte krijgen om
de vraag achter de vraag te leren stellen.
1 . 2 . 4 — I n te g r i te i t : d e e l va n e e n g e h e e l
willen zijn
Netwerken schragen de ecosociale samenhang van ons leven. De exponentiële
proliferatie van netwerken kan echter ook fragmenterend werken. Vaak is het
gedrag in het ene netwerk niet acceptabel in een ander netwerk. De omgangsvormen op het internet verschillen van ‘analoge’ waarden die het fysiek-sociale
gedrag van individuen reguleren. Je kunt je tenslotte veel radicaler als iemand
anders voordoen. Vandaar de behoefte aan nettiquette of nethics om deze twee
werelden op elkaar af te stemmen en enige samenhang te garanderen. In games
heb je negen levens, maar op straat heb je er maar een. Als de waarden van de
42
straat de school binnenkomen, ontstaat er een probleem. 34 Deze double bind
kan verstikkend doorwerken op het leefklimaat in de school.
(ZIE 4.2.1)
Hoe kunnen netwerken samenhang garanderen? ‘Netwerken’ is allereerst een
werkwoord. Het duidt op een proces. Haakbaarheid vereist dat een netwerk per
definitie open is. Anders zou het aan zijn eigen verdichting of aan slijtage ten
onder gaan. Een netwerk is een open s ource. Het ontwerpen ervan vergt een
open design, een scenario. Als een altijd pulserende geheel valt en staat een
netwerk bij gratie van een adaptieve vorm van samenwerken. In dit samenwerken ligt de ervaring van samenhang en wordt het gevoel van eenheid opgeroepen. Niet op louter formele wijze – we zitten samen in een bestand – maar
vooral praktisch. Zolang mensen het besef hebben dat ze invloed op het proces
kunnen uitoefenen, voelen ze zich deel van het geheel. Samenhang is dus
een dynamische eenheid die door het open karakter van de netwerkstructuur
geleidelijk aan verandert, hechter en efficiënter wordt. Maar dit proces kent ook
een verzadigingspunt en een kantelpunt. De huidige interculturele samenhang
van Rotterdam is daar een duidelijk voorbeeld van. Om op deze samenhang als
eenheid zonder meer het etiket ‘identiteit’ te drukken, zoals dat in de debatten
van de afgelopen decennia te pas en te onpas is gedaan, gaat RVS te ver. Zij
reserveert voor deze dynamische samenhang een simpele term: integriteit.
Integer betekent zoveel als ‘geheel zijn’, ‘onaantastbaar’. Iets wat integer is,
is onkreukbaar. 35 Er wordt over een gebrek aan integriteit gesproken als een
directeur of bestuurder moet opstappen, omdat hij of zij de boel heeft geflest of
daar formeel voor verantwoordelijk is. We denken bij integriteit dus allereerst
aan personen: is die persoon integer? Kun je op hem rekenen als het er op aan
komt? Vervult zij haar taak correct? Met integriteit wordt een mentaliteit en een
houding bedoeld waarbij uit het gedrag en uit de woorden van de desbetreffende personen op te maken is wat je aan hen hebt. De term is altijd positief
geladen: je kunt op hun woord vertrouwen.
‘Integraal’ hangt hiermee samen. Het vormt de fysieke component. Integraal is
een term die wordt gebruikt in de wereld van ontwikkelaars en woningcorporaties. Tegenwoordig dienen gebouwen multifunctioneel te zijn om zo conjuncturele fluctuaties op te vangen en gebouwen te kunnen herbestemmen. Voor de
bezuinigingen waren zogenaamde Multi Functionele Accommodaties (MFA)
een geliefd beleidstarget van woningcorporaties. Samenhang in de wijk wordt
exemplarisch gepositioneerd als een gebouw. Daarin zit, naast een kwalitatieve
school, vaak ook een wijkcentrum, een verzorgingsunit, wooneenheden, een
plint voor MKB’ers en een horeca gelegenheid. Een MFA is dus een strategisch
knooppunt in het wijkontwikkelplan dat aan een integrale gebiedsontwikkeling
ten grondslag ligt. Hiermee verbreedt het fysiek-economisch ontwikkelen zich
naar het bouwen aan sociale cohesie. Ook daarvoor geldt: de delen ontlenen hun
warde en functie aan hun onderlinge wisselwerkingen binnen en met het geheel.
De derde connotatie van integriteit ligt in het verlengde hiervan: integratie.
In de korte samenvatting van Wo orden als daden is er al op gewezen dat de
thematiek van integratie paradoxaal genoeg pas aan de orde komt als deze
mislukt is.
(ZIE 1.0) We
zijn al decennia verstrikt in een hoogst verwarrend debat,
waarin aanvankelijk ‘sociale cohesie’ de hoofdrol speelde. Integratie wordt
integratie dynamisch doorvertaald naar allerlei vormen van burgerschap: van
43
nu gekoppeld aan inburgering en daarmee aan burgerschap. Zo is cohesie via
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
cultureel tot mondiaal burgerschap. De varianten komen allemaal samen in de
notie ‘actief burgerschap’. Op middelbare beroepsopleidingen – mbo – is actief
burgerschap een integrale focus van het beleid: de voorbereiding van studenten op hun arbeidstoekomst wordt onmiddellijk verbonden met hun deelname
aan de publieke sfeer.
(ZIE 3.3.3.A) 36
Kortom, in het begrip integriteit gloeien de drie hete hangijzers van het urbane
smeedwerk op: integer besturen, integraal ontwikkelen en integratiebeleid.
Deze drie componenten komen terug in de ECO3 visie: integer verwijst naar
het mentale aspect, integraal naar het fysieke aspect en integratie naar het
sociaal-politieke aspect. Aan deze drieslag zitten tactische aspecten
en operationele trajecten.
(ZIE 2.3.1)
(ZIE 3.3.1)
1.3 — MESOPOLITIEKE
STRATEGIEËN
Geleidelijk aan heeft de term ‘politiek’ een gedaantewisseling ondergaan.
Politiek heeft nog steeds, geheel in overeenstemming met het moderne discours waarmee RVS tracht te breken, de connotatie van belangenbehartiging,
representatie en emancipatie. Deze institutionele politiek is slechts een variant die macropolitiek kan worden genoemd. Inmiddels zal duidelijk zijn dat er
daarnaast allerlei andere vormen van politiek handelen bestaan. Een netwerksamenleving is een mediasamenleving. Een mediasamenleving als informatiesamenleving is zich tot in haar haarvaten bewust van hoe macht werkt. Daarmee is alles door en door politiek.
Op welk politieke veld richt RVS zich? De institutionele macropolitiek –
E uropa, rijk, gemeente, deelgemeente – is slechts een van de velden waarop
RVS werkt en zeker niet het belangrijkste. Ze sluit ook allianties met bedrijven
om het vakmanschap meer expliciet in de opleidingen te verankeren. Er wordt
naast de institutionele politiek en op winstmaximalisatie gerichte bedrijven
ook onderhandeld en samengewerkt met woningcorporaties, onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties en grassro ot groeperingen. Op dat mesopolitieke ‘middenveld’ is er bij uitstek sprake van netwerkpolitiek. Deze loopt
door alle institutionele verbanden heen en heeft dus een transversaal karakter.
(ZIE 1.2.1)
De macropolitieke top-down politiek die zich als representant van zijn
electoraat gelegitimeerd weet in zijn besluiten en via bottom-up procedures
zijn draagvlak probeert te vergroten, wordt afgezoomd door deze mesopolitieke
verbanden. RVS legt zich er op toe op haar trajecten deelnemers ‘in hun kracht
te zetten’ door ze samen over hun eigen doelen en middelen te laten nadenken.
Democratie is voor haar geen einddoel, maar een voortdurend proces.
Op dit mesopolitieke vlak werken naast macropolitieke machten ook micropolitieke krachten door. Overal waar mensen samenwerken roepen ze affectieve
44
reacties bij elkaar op. Jaloezie, empathie, rancune, trots, bewondering, het zijn
allemaal beroeringen die doorgaans onbewust en vaak ongewild in het gedrag
van individuen doorwerken. Meer dan rationele overwegingen bepalen deze
onuitgesproken verlangens, sluimerende emoties en onbewuste affecten de
keuzes die zij zelf denken te maken. Iemand kan zijn gedrag op een bepaalde
manier verklaren, maar uit zijn gedragingen blijkt soms het tegendeel. We kunnen van alles willen, maar de uitwerking van onze beslissingen is afhankelijk
van veel van deze onbewuste, micropolitieke factoren.
1 . 3 . 1 — M a c ro p o l i t i e ke m a c h te n
Geen enkele organisatie werkt in een vacuüm. Niemand begint als een onbeschreven blad. We nemen alles met ons mee dat al vergaard is en stappen
bovendien in een veld dat vaak al een eigen dynamiek heeft, waar belangen zich
hebben vastgezet en veel ongeschreven regels het onderlinge interacties bepalen. RVS stapte aanvankelijk in als een informele partij, weliswaar gewapend
met een gedegen probleemanalyse, maar macropolitiek en beleidsmatig volstrekt onervaren. Hoe verhoudt een mesopolitiek experiment als dat van RVS –
vanuit de samenleving geïnitieerd en niet in eerste instantie door de gevestigde
politiek en de betrokken diensten gedragen – zich tot de macropolitieke macht?
Succes kan ertoe leiden dat er indirect en zonder opzet aan de stoelpoten van
de zittende macht wordt gezaagd. Dat wil RVS natuurlijk niet – ze kan haar
energie wel voor betere zaken gebruiken – maar zo kan het wel worden ervaren.
De zittende machten gedogen zulke kritische interventies zolang deze op het
juiste moment output leveren – mediamomentjes, banen, gerealiseerde collegeprogrammapunten, hogere Cito-scores, meer bewonerstevredenheid – die op
het conto van het reguliere beleid kunnen worden geschreven. Daar heeft RVS
geen enkele moeite mee. Het probleem is echter dat macropolitieke belangen
per definitie korte termijn overwegingen zijn. Het scharnierpunt binnen een
collegeperiode ligt op twee jaar. Deze korte tijdspanne was wellicht, naast het
hoge carrouselgehalte, een van de onmogelijkheden van het convenant Pact op
Zuid: de reguliere vier jaar zette de geplande tien jaar onder druk. 37
Op verzoek van gemeente en woningcorporaties is eerst de strategische probleemanalyse tactisch en operationeel vertaald: RVS wordt gevraagd antwoord
te geven op tactische en operationele vragen: met wie en hoe gaan jullie het
doen? Zij betreedt het strijdperk van de (deel)gemeentelijke politiek en van
onderwijsinstellingen en woningcorporaties. Ieder van deze partijen heeft
zijn eigen domein afgebakend en baseert zijn beleid op sectorgerichte ideeën
over hoe de geconstateerde grootstedelijke problemen moeten worden aangepakt. Die beleidslijnen liggen altijd ingebed in uiteenlopende afwegingen. Die
worden meestal ingegeven door de belangen van die partijen. Bedrijfsbelangen
zijn al pragmatisch in ‘bedrijfsculturen’ doorvertaald.
De belangrijkste gesprekspartner voor RVS is aanvankelijk Pact op Zuid, een
immense carrousel van pilots en proefballonnen waarin zoveel uiteenlopende
belangen in een convenant bijeen zijn geveegd. Alleen al daardoor is er van een
overkoepelende visie geen sprake. 38 Dit gebrek aan visie ontketent een ongekende versnippering. Dit resulteert, naast een aantal afgebakende successen,
gegeven door botsende belangen en haaks op elkaar staande beleids inzichten.
45
vooral in compromissen, slagen in de lucht, stokpaardjes en proefballonnen, in-
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
De volstrekte afwezigheid van een integrale en duurzame visie op de gebiedsontwikkeling van Rotterdam-Zuid wordt niet gecompenseerd door de Stadsvisie
Rotterdam die in 2007 wordt gepresenteerd. De focus van deze visie is opnieuw
fysiek-economisch: huizen bouwen voor bovenmodale sociale stijgers met als
doel de gentrification van de stadswijken. 39 Zuid wordt vooral op de kaart gezet
via grote fysiek-economische projecten: Kop van Zuid, Hart van Zuid, Stadionpark, Maasboulevard en de centrum Stadshavens. De woningcorporaties sluiten
aan met Parkstad (Vestia), Katendrecht met de SS Rotterdam (Woonbron) en de
Kop van Feijenoord (Woonstad). In de wijken op Zuid worden rond de assen van
de Kansenzones door hen interventies gepleegd. In de drie deelgemeenten worden een aantal MFA’s gepland, waaronder De Wielslag in Bloemhof. Uitgaande
van de noodzaak van een diepte-investering via het Rotterdamse jeugdbeleid
– een van de conclusies uit de probleemanalyse – stapt RVS in Bloemhof in met
het ecosociale educatieproject Fysieke Integriteit.
(ZIE 3.3.2)
Daarmee wordt de RVS strategie op een dieper liggend vlak aan een meer principiële macropolitieke frictie blootgesteld. Iedere pretentie om een sociaaleconomisch gedepriveerde situatie en het lot van de betrokkenen te verbeteren,
houdt een herschikking van gevestigde belangen in: een nieuwe belangstelling,
zoals we dat in het wijkontwikkelplan van de wijk Feijenoord hebben genoemd.
(ZIE 3.4.2.B) Worden
door het succes van RVS en de samen met haar optrekkende
partijen delen van het beleid van de voormalige dienst Jeugd, Onderwijs en
Samenleving overbodig gemaakt? Laat een onderwijsinstelling als BOOR een
kwalitatieve verandering van het curriculum werkelijk toe en is zij bereid haar
beleidsimperatieven voor haar onderwijsveld bij te stellen? Gaat woningcorporatie Vestia echt diep investeren in de sociaal-culturele netwerken om de
leefbaarheid van de wijk potentief te versterken?
In haar pretentie problemen vanuit heel andere invalshoeken aan te pakken –
ecosociaal, integraal en duurzaam – levert RVS impliciet kritiek op de bestaande machtsverhoudingen en hun vaak paradoxale, want sectoraal ingegeven
beleidslogica. Hoe het ook zij, het succes van RVS roept minstens op tot een
herbezinning van het reguliere beleid, zoals een meer adequate invulling van
beschikbare gelden van het Verlengde Dag Arrangement. Het operationele
project Vakhuis dat in zijn protovorm in november van 2012 begint, beoogt een
andere invulling van het aloude buurtwerk en doet daarmee een voorstel aan
het welzijnswerk om te gaan samenwerken.
(ZIE 3.3.2.B)
Ook aan de beroepsop-
leidingen, met name de hogere beroepsopleidingen, worden vanuit de mesopolitieke RVS praktijk voorstellen gedaan om beroepsprofielen te formuleren
waarvoor integraal werken de basis vormt.
(ZIE 3.4.2.E) Als
lokale diensten, om
wat voor reden dan ook – bezuinigingen, herstructurering, verkiezingen – niet
in staat zijn de kar te trekken, is een zelfkritische reflectie en heroriëntatie op
zijn plaats. Daar ambtelijke diensten echter altijd schatplichtig blijven aan de
besturende politieke coalitie, blijft zo’n beleidsombuiging altijd afhankelijk van
46
macropolitieke overwegingen.
1 . 3 . 2 — M e n se l i j k a l te m e n se l i j ke
m i c ro p o l i t i e ke k ra c h te n
Maar het spanningsveld waarin RVS werkt wordt ook van onderaf opgeladen.
Op het micropolitieke vlak kunnen krachten wringen. Als mensen dicht op elkaar werken – wat voor hechting en binding noodzakelijk is – kunnen menselijk
al te menselijke interacties het proces vertragen of zelfs blokkeren. Er kunnen
existentiële spanningen optreden, waarin de benardheid van het bestaan zich
doet gelden. De hectiek in het dagelijkse leven van professionals is immens.
Het vergt nogal wat inspanning om staande te blijven. Er worden steeds meer
activiteiten bovenop het gewone werk gestapeld en bezuinigingen maken het er
ook niet makkelijker op.
Geld is altijd een bron van frustratie. Projecten kunnen geldmachines worden,
ook al is er geen winstoogmerk. Het succes van RVS heeft er voor gezorgd dat
er steeds meer geld is ingestroomd. De scholen waar de projecten worden
uitgevoerd, profiteren daar terecht van mee, want daar moet het uiteindelijk
ook landen. Ook al moet alles uiteindelijk weer uit reguliere budgetten komen,
voorlopig vergt de begeleiding en het management op alle schalen nog extra
financiële impulsen. Op termijn moeten die infrastructureel in andere regelingen ingebed worden, zodat het programma niet meer afhankelijk is van incidenteel geld. Dit extra geld komt bij verschillende groepen in de school terecht.
Extra werk wordt soms doorbetaald, vaak niet. Er worden vrijwilligersvergoedingen gegeven. Het onderscheid tussen vrijwilligheid en een deeltijdbaan wordt
bij structurele ondersteuning soms vaag. Door de hectiek en druk die eigen is
aan innovatieve ontwikkelprojecten, kan vaak geen uitgebreid voortraject van
overleg en keuzevrijheid worden ontwikkeld. Dat schept verwarring.
Communicatie, de derde poot van het EP(i)C traject, blijft in dit alles cruciaal.
Transparante communicatie en continue feedback vergt een gericht mediabeleid. Dit vormt dan ook een vast onderdeel van de RVS strategie. RVS heeft
vanaf 2008 op het internet uitgebreid verslag gedaan van al haar activiteiten.
Periodiek zijn er filmpjes en kleine brochures gemaakt die verslag deden van
de tot dan toe behaalde resultaten. In 2009 is op de Bloemhofschool een intranet in het leven geroepen. Naast de onderzoekers en coördinatoren werden
begeleiders, docenten en stagiaires uitgenodigd om hun bevindingen en suggesties op het intranet te plaatsen. Al snel bleek echter dat de mediawijsheid
van deelnemers ouder dan 25 jaar minimaal is. Alleen na aandringen en veel
masseren waren enkele docenten en begeleiders bereid van dit medium gebruik
te maken. Na een jaar is dit intranet opgeheven en zijn we teruggegaan naar
de reguliere papieren onderwijsbrief. Het nadeel van zo’n eenzijdige communicatie is dat deze soms niet op het juiste moment landt. Met alle micropolitieke
spanningen van dien.
Innovatief ontwikkelen vergt dus alertheid en soms snelle beslissingen. Van
een momentum moet onmiddellijk gebruik gemaakt worden. Daardoor kan
niet iedereen op tijd op de hoogte worden gesteld. Iets wat voor de een na
veel wikken en wegen tot stand is gekomen, is voor de ander plotseling een
teveel hooi op zijn vork nemen. In de loop van de ontwikkeling ontstaan
47
onwrikbaar, voldongen feit. De begeleidingsgroep kan in zijn enthousiasme
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
er bovendien gevestigde belangen bij groepen medewerkers die ze gaan
verdedigen. Zo worden weer territoria afgebakend. Het ontsluiten van
netwerken leidt dan paradoxaal genoeg tot afsluiten van netwerken. Hieruit
blijkt eens te meer dat in het onderscheid van binding en bridging de eerste niet
altijd zaligmakend is. Door binding wordt de groep naar binnen toe weliswaar
sterker, maar via uitsluiting van anderen. “Bridging is aanzienlijk moeilijker
te realiseren”, 40 stelt pedagoog Micha de Winter. Als er alleen maar binding
naar binnen plaatsvindt, lost de veroverde tussenruimte op. De beweging
stolt. Mensen raken gefixeerd. De hakken gaan in het zand. De draden van het
netwerk knappen. Het ultieme argument “we doen het voor de kinderen” blijkt
niet meer doorslaggevend. Hier bereikt het succes zijn paradoxale hoogtepunt:
topzwaar geworden en ‘too hot to handle’ zakt het project, oververhit door
micropolitieke fricties, door zijn eigen bodem heen.
1 . 3 . 3 — M eso p o l i t i e ke (f ) a c to re n : s a m e n sc h o l e n
De transversale mesopolitiek van RVS laveert tussen de gevestigde macropolitieke macht met zijn expliciete (partij)belangen en beleidsimperatieven enerzijds en anderzijds de menselijk al te menselijke micropolitieke krachten op de
werkvloer. Macropolitieke en micropolitieke fricties houden de interventies op
spanning. Zodra machtsbehoud en lijfbehoud in elkaar overlopen – wat in tijden
van bezuinigingen nogal eens gebeurt – vormen macht en angst een explosief
mengsel. Maar hoe dan ook, ook in vreedzame tijden zijn er geen machtsvrije
ruimten. Voor niemand. Netwerktheoretisch betekent dit dat ons vermeend autonome ikje dus nooit in de knoop zit, het is de knoop: een knooppunt van elkaar
kruisende politieke krachtenlijnen in netwerken. Door tactisch zo inventief en
creatief mogelijk te balanceren op de ragfijne draden van fragiele netwerken
ontwikkelt RVS in dit politiek-existentiële spanningsveld haar projecten. Alleen met zo’n balanceeract kan ze haar pretenties optimaliseren in een praktijk
die per definitie onder hoogspanning staat.
Macropolitiek en micropolitiek houden iedere mesopolitieke interventie in een
houdgreep. In het gezin, op school, op straat, in het buurthuis, op het werk,
overal waar mensen met elkaar leven en werken oefenen ze druk op en macht
over elkaar uit. De institutionele macropolitiek blijkt, ondanks alle oprechte
voornemens, top-down opereren. In tegenstelling tot het zelfbeeld van de overheid als netwerkorganisatie, concludeert het rapport Vertrouwen in burgers
van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid uit 2012, “is de hiërarchische cultuur dominant binnen de overheidskolom”, waarbinnen, ondanks alle
getoonde welwillendheid “beleidsprocessen die beginnen met een netwerkbenadering, vaak eindigen met een t op-down benadering die de vertrouwensrelaties teniet doet”. 41 Micro- en macropolitiek schuiven vaak ondoorzichtig in
elkaar als er zich in samenwerkingsverbanden, ondanks het feit dat iedereen
zich bewust is van de transversale netwerkpolitiek waarbinnen wordt gehandeld, allerlei mini-piramides vormen. Op een gegeven moment gaat iemand
wel weer de baas spelen. Maar door de mesopolitieke fijnmazigheid en open48
heid van de netwerken waarin zo’n piramide zich opricht, wordt deze altijd wel
ergens aangevreten.
Waar begint de mesopolitiek? RVS richt zich niet in eerste instantie op het
gezin, maar op de school als opvoedings- en vormingsinstituut. De school is
vanzelfsprekend meer dan een instrument binnen een integrale, duurzame,
op samenlevingsopbouw gerichte gebiedsontwikkelingsstrategie. Als leefgemeenschap is de school een doel op zich. Strategisch legt RVS zich er op
toe jongeren een goed voorbereide keuze voor hun vervolgopleiding te laten
maken door hen te ‘skillen’. Daarvoor lanceert zij in een vroeg stadium van
de basisopleiding nieuwe scholingstrajecten naast het reguliere curriculum:
trajecten zoals Vakhuis, Weekendschool en Vakwerf.
(ZIE 3.3)
Zo wordt impliciet
en indirect het probleem van het voortijdig schoolverlaten aangepakt. Niet door
leerlingen die de school mijden via repressieve sancties terug te halen, maar
door hen via positieve impulsen op hun interesses en talenten aan te spreken.
Dit vult de ‘aanval op uitval’, zoals het beleidsprogramma van de afdeling
Jeugd en Onderwijs van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling heet, aan.
Dat kan natuurlijk alleen maar als andere partijen zich aansluiten. Vanaf het
primaire onderwijs tot aan de laatste jaren van mbo zijn naast lokale overheden, scholen, bedrijven, het jongerenwerk en woningcorporaties ook allerlei
niet-institutioneel gebonden partijen betrokken bij de RVS trajecten. Iedere
betrokken partij brengt zijn eigen belangen in. Elke investering kent een kortere
of langere termijn waarop deze gaat renderen. Een bekwame metselaar of
elektromonteur is voor bouwbedrijven en woningcorporaties een even interessant investeringsproject als voor de mbo-opleidingen. Zeker als deze vakman of
vakvrouw zich op den duur een eigen huis kan veroorloven. RVS ontwikkelt haar
slagkracht optimaal in een tussengebied waarin steeds weer nieuwe coalities
mogelijk zijn, omdat zich door een fijnmaziger probleemanalyse andere samenhangen voor samenwerkingen – coproductie en cocreatie – aandienen.
Maar het succes van de RVS strategie hangt dus af van zeer veel (f)actoren. In
de strategische dubbelblik verschijnt, net als bij het individu, ieder actor tegen
een achtergrond van geconstateerde feitelijkheden of factoren. Hun discursieve samenhang of coherentie omhult menselijke relaties en geeft er betekenis en richting aan. Er is pas sprake van ‘handelen’ als groepen zo’n discours
– het verhaal van en over henzelf – op inventieve wijze handen en voeten geven
en bezielen. Ze praktiseren al reflecterend hun inzichten als ze doen wat ze
zeggen. Het gerichte activisme van elkaar ondersteunende groepen vormt de
‘core business’ van een transversale mesopolitiek.
(ZIE 4.2.4)
Het EP(i)C traject,
de S5 focus, het VIDI kwadrant en de waardeschaal zijn de hoekstenen van de
mesopolitieke strategie van RVS. Als zodanig mikt dit mesopolitieke activisme
op constructief samenscholen: ze maakt deel uit van een netwerk van actieve
groepen die beseffen dat zij allemaal in een zelfreflectief leerproces zitten.
49
Want niet alleen de school, iedere actieve groep is een lerende organisatie.
ECOSOFISCH ACTIVISME
– TUSSEN MICROPOLITIEK
EN MESOPOLITIEK
51
INTERMEZZO
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
Ecosofisch activisme
– tussen micropolitiek
en mesopolitiek
42
Een gesprek over verantwoordelijkheid en ecosofie tussen Henk Oosterling en Isabelle Stengers
onder leiding van Sjoerd van Tuinen. 43
Sjoerd van Tuinen – Jullie zijn twee hedendaagse filosofische activisten
wiens werk op het eerste gezicht niet verder uit elkaar kan liggen. Een filosoof van
kunst en cultuur, kritisch geïnspireerd door Hegeliaanse dialectiek en Franse differentiefilosofie met een focus op Japanse cultuur, en een wetenschapsfilosoof die geïnspireerd is door de filosofie van William James en de speculatieve filosofie van Leibniz en
Whitehead. Toch was voor Nathanja van den Heuvel en mijzelf als organisatoren van
deze avond de noodzaak van deze ontmoeting volledig helder. Dat komt voornamelijk
doordat jullie beiden een theoretische inspiratie door de werken van Gilles Deleuze en
Félix Guattari delen, waaraan jullie allebei een unieke politieke of praktische draai
hebben gegeven. Hierbij denk ik voornamelijk aan het politieke denken van Guattari
wiens zelfstandige werk nog nauwelijks wordt gelezen. Jullie werken beiden aan een
probleem dat hij al vele jaren geleden diagnosticeerde, maar dat nog niets aan urgentie
heeft verloren. En daarmee doel ik op het verlies van betekenisvolle subjectiviteit en
als gevolg hiervan de constante verloochening van ons vermogen verantwoordelijkheid
te dragen. Niet alleen voor onze woorden en acties, maar ook voor de manier waarop we
ons verhouden tot onze sociale en fysieke omgeving. En dit probleem van onze subjectieve onmacht om verantwoordelijkheid te nemen is wat, volgens mij, op het spel staat
in wat Guattari ‘ecosofie’ noemt. Dit is waar we het over gaan hebben. Wat is ecosofie en
op welke manier stelt het ons in staat om in te grijpen in onze oikos, onze leefomgeving?
Voor Henk, zoals duidelijk zal worden, staan deze vragen in relatie tot de concepten
skill of vakmanschap en voor Isabelle zijn deze gerelateerd aan de notie van praktijken.
Laat me de eerste propositie introduceren: Rotterdam heeft een lange traditie in het zogenaamde ‘differentiedenken’ dat voornamelijk terug te voeren is op het werk van Henk
Oosterling. 44 Echter, één van de dingen die Isabelle ons laat zien is dat, wanneer het om
differenties of verschillen gaat, het niet zozeer gaat om een passieve openheid naar de
ander toe, maar eerder om het vermogen om je actief te introduceren bij een ander. Met
dit vermogen maak je jezelf relevant voor de ander en dat is precies de voorwaarde voor
een geciviliseerde ontmoeting. Dus om jullie de mogelijkheid te bieden je aan elkaar
voor te stellen, zal ik mijn eerste propositie ontlenen aan Gilles Deleuzes Negotiations ,
waarin hij schrijft: ‘Bemiddelaars zijn fundamenteel. Creatie gaat over bemiddelaars.
Zonder hen gebeurt er niets. Het kunnen mensen zijn, maar ook dingen, zelfs planten
of dieren. Als je niet tot een reeks behoort, al is het maar een denkbeeldige reeks, ben je
verloren. Je werkt altijd in een groep, al lijk je in je eentje te werken.’ Hoe positioneren
jullie je in de groepen waarin jullie werkzaam zijn als filosoof, ook in relatie tot andere
praktijken waar jullie bij betrokken zijn of waar jullie schatplichtig aan zijn?
52
Politiek: Geschaalde mobilisering van groepen
Isabelle Stengers – Er zijn vele groepen en vele schalen waarop groepen opereren. Denken over het ‘milieu’ of midden begint vanuit het gevoel dat er iets kan groeien zonder dat je er een doel aan verbindt, zonder dat je het organiseert. Het doel is aanwezig, maar niet op een dwingende manier, niet zodanig dat het de middelen bepaalt.
Het is eerder een oriëntatie. Dat is waarom ik, toen ik jonger was, niet kon werken met
groepen die uit heel actieve, georganiseerde, politiek ingestelde mensen bestond, zoals
marxisten. Ik had het gevoel dat hun gerichtheid op het doel de micropolitiek, zoals
Guattari het zou noemen, van de groep vernietigde. Pas toen de overgebleven groepen
in staat waren om te twijfelen aan de middelen werd ik een politiek geïnteresseerd
persoon. Nu zijn alle groepen waar ik mee werk wat je noemt ‘experimentele’ groepen,
experimenterend en lerend zoals jij waarschijnlijk hebt gedaan met de Bloemhofschool. Ik denk dat dit iets is dat tegenwoordig overal her en der gebeurt: hoe kun je
mensen samen laten denken en handelen, zonder een doel dat alles voorschrijft, in de
wetenschap dat hoe ze iets doen even belangrijk is als wat ze proberen te bereiken? In
het besef dat iedere stap belangrijk is in zichzelf. Niet de dingen overhaasten, maar
beseffen dat iedere stap zorg nodig heeft. Nooit instrumentaliseren met het oog op de
volgende stap. Nooit vergeten dat we in beweging zijn. Nooit haasten uit naam van een
doel wanneer we in beweging zijn. Dit betekent dat je goed moet kijken naar interessante ontwikkelingen die zich voordoen in iedere stap die zich op dat moment voordoet.
Dat is waarschijnlijk wat iedereen leert die betrokken is bij zulke complexe situaties.
Henk Oosterling – Mijn samenwerking in groepen, met groepen, gaat terug tot
in de jaren zestig. Decennialang ben ik gedreven door een zeker ongeduld. Het mobiliseren van groepen was voor mij urgent, net als het formuleren van concrete resultaten.
Niet om idealen te realiseren in de brede zin van het woord. Meer om goed zicht te krijgen op de reikwijdte en het bereik van de projecten waar we aan werkten. Ik kwam er al
snel achter dat drie jaar ongeveer de boog is waarbinnen ik die urgentie kan vasthouden.
Ook de projecten die ik nu draai, hebben meestal een reikwijdte van drie jaar. Voor mij is
het altijd noodzakelijk geweest om een grens te bepalen, niet als ideaal, maar als limiet.
En een substantiële output, concrete resultaten. Een boek bijvoorbeeld, of een symposium. Dus wanneer we met een werkgroep een filosoof of een filosofisch werk lazen, dan
projecteerde ik altijd een bundel of een activiteit die we gingen realiseren. Maar het waren nooit ultieme projecten, in de zin dat ze op rigide wijze nagestreefd moesten worden.
Het waren richtlijnen voor een collectieve praktijk en sommige projecten, misschien wel
de meeste, eindigden ergens anders dan wat ik aanvankelijk voor ogen had.
Schaal speelde altijd een rol. Ik kom uit een generatie die de wereld zo snel mogelijk
wilde revolutioneren. Maar hoewel geïnspireerd door alle kritische analyses die de
wereldrevolutie prediken, was ik erg behoedzaam of soms zelfs recalcitrant ten aanzien
van die grote schema’s. Ook al was ik het eens met het perspectief, ik kon niet echt
geloven dat het mogelijk was om met de middelen die mij ter beschikking stonden die
grote idealen te verwezenlijken, Maar op een kleine schaal ben ik nog altijd enorm betrokken. Dat is geen bescheidenheid, maar een soort realistisch politiek instinct. Voor
mij moet er een heel concreet materieel perspectief worden geformuleerd, binnen het
proces, zodat er niet wordt toegegeven aan de verleiding rigide te worden in de poging
een einddoel snel te bereiken. Ik denk dat er een verschil is tussen het vlak waarop jij
opereert – wetenschappelijke praktijken – en die waarop ik opereer – sociale praktijken,
zoals de Bloemhofschool die je vanochtend hebt bezocht. Daarin werk je met mensen in
een open, sociaal laboratorium.
HO – Al in de jaren zeventig ben ik in Bloemhof begonnen met verschillende projecten. Ik werkte met gastarbeiders, gaf hen Nederlandse les en ontwikkelde met de
andere docenten een taalmethode die in de decennia erna in heel Nederland is gebruikt.
In de jaren tachtig bedreef en onderwees ik martial arts – kendo, Japans zwaardvechten – in diezelfde buurt. In die tijd was ik ook actief in de anti-Kernenergie beweging
en schreef samen met Cok Beekhuijzen een werkmethode over duurzame energie voor
b asisscholen. Dat ik nog steeds op die terreinen werk – al zit er dertig jaar tussen –
is op z’n minst een indicatie van een hardnekkige inspiratie. Er moet in die tijd iets
gebeurd zijn dat mij door de jaren heen is blijven fascineren. Iets dat me gefocust hield.
Al die projecten waren didactisch, pedagogisch en gericht op educatie.
53
Consistentie en focus: creatie van tussenruimten
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
IS – Ik ben altijd al onder de indruk geweest van het vermogen van Nederlanders
te kunnen zeggen dat woorden daden zijn. Als een Franstalige intellectueel dat zegt,
zou dat waarschijnlijk iets heel anders betekenen, iets beangstigends. Het gebruik
van het ene woord in plaats van een ander is in zichzelf al een daad die je positie voor
of tegen iets vastlegt. Het idee dat handelen een pragmatische zaak is, dat het een
‘realisme’ inhoudt, ervoor zorgen dat er iets bestaat, zou direct de verdenking oproepen
dat het niet meer is dan een ‘reformisme’. Woorden worden meestal gebruikt om te
demonstreren dat niets echt mogelijk is, dat iets wat je probeert ofwel ingekapseld
ofwel vernietigd zal worden, daarmee aantonend dat de poging inderdaad onberispelijk
subversief was. Woorden zijn er niet om wat mogelijk zou kunnen zijn te ‘koesteren’,
maar om dit te testen en te beoordelen. Daarom is precies jouw idee van een project
voor mij zo Nederlands: je wilt dat iets bestaat, je wilt niet iets ‘demonstreren’.
Ik zou zeggen dat wat ik doe begrepen moet worden als een strijd tegen de Franse
verslaving aan ‘of dit, of dat’. Het is het creëren van ademruimte, van vluchtlijnen, van
verhalen over ‘tussenruimtelijke ( interstitial ) prestaties’, tegen het idee in dat er niets
mogelijk is. Als ik in Nederland kom, zie ik een hele andere traditie, waar woorden
andere betekenissen hebben. Bijvoorbeeld, wanneer ik hoor over het Bloemhofproject,
heeft het woord ‘burger’ een betekenis die voor mij acceptabel is, terwijl in België of
Frankrijk het woord ‘burger’ een soort grap is. In het Latijnse deel van Europa zijn we
meer republikeins. Het is niet zo belangrijk dat dingen worden gedaan, maar wel dat we
in de juiste richting blijven bewegen en dat we niet onze universele roeping verraden.
Dus alleen al het creëren van ademruimte in zo’n omgeving is al een opgave, denk ik.
Normatief burgerschap
HO – Toch is burgerschap in Nederland nu ook een vocabulaire geworden van beleidsmakers. ‘Burgerschap’ is jargon. Een jargon, om Adorno te herformuleren, dat niet
volledig verstoken is van een oneigenlijke boventoon: burgerschap is een normatieve
categorie tegenwoordig, disciplinerend in een Foucaultiaanse zin.
IS – Ja. Maar ik ben hier ook om te leren wat hier gebeurd is, omdat in het begin
van de jaren negentig Nederland de enige plek was waar men betekenis kon geven aan
burgerschap. Voor mij waren dat toen de ‘junkiebonden’ (belangenvereniging voor en
van junkies in Nederland) erg inspirerend, omdat toen in Frankrijk drugsgebruikers
ofwel criminelen waren ofwel zieken die hulp nodig hadden. Een staat die toegeeft dat
burgers haar oordelen compliceren, een staat die begrijpt dat zij de expertise van haar
burgers nodig heeft... Ik heb geprobeerd om met woorden deze gebeurtenis ( event ) in
Frankrijk in te brengen, om de Fransen te shockeren en ze zodoende aan het denken
te zetten. Dit omdat ze alleen maar bereid waren om te zeggen: ‘Zij zijn verraders, zij
accepteren datgene wat niet geaccepteerd kan worden. Ze zijn gewoon pragmatisch.’ 45
Toch was er voor mij iets interessants aan de hand: niet theoretiseren over de ruggen
van de gebruikers, maar een betekenisvol experiment oproepen. Dit zie ik terug in wat
ik aan het doen was, toen ik een Franse versie produceerde met woorden die zouden
werken voor de Fransen. Kortom, ik ben hier om te leren. En ik denk dat jij een product
bent van deze periode, met je ideeën over drie jaar om iets te realiseren: er is een
vertrouwen in het mogelijke. Dat is in elkaar gestort in de ooit zo kritische Franse
traditie.
54
HO – Maar die drie jaar zijn er voornamelijk om mijzelf te disciplineren.
IS – Ja. Maar je zou kunnen zeggen dat jij in drie jaar iets voor elkaar krijgt, terwijl
als je mensen neemt die zich in de kringen van Deleuze of Foucault, of andere typische
Franse denkers, bewegen, nooit zouden geloven dat ze iets gedaan krijgen in drie jaar.
Het is nu of niet te bepalen. Dus ik waardeer dit geduld om werkelijkheid te produceren
zeer.
HO – Dit gevoel van urgentie produceert wel een zelfdisciplinerende praktijk. Ik
bedoel dit niet in de normatieve zin die Foucault in zijn boeken bekritiseert, maar
als een groepspraktijk die zichzelf regels oplegt die agency creëren. De groep besluit
over de vorm waarmee de discipline wordt uitgeoefend en beslist of en hoe die wordt
gevolgd. Dit geeft ons de mogelijkheid om de actualiteit te onderzoeken op zijn virtuele
connecties. Als ik het heb over het virtuele en het actuele, heb ik het over iets anders
dan potentialiteit en realiteit. Het virtuele is ook werkelijk in zijn effectiviteit, in zijn
doorwerkingen. Actualisering komt niet als vanzelf, omdat het zo voorbeschikt is.
Dit vereist tactieken en technieken om samenhang te creëren. Maar dat heeft niets te
maken met iets gedaan willen krijgen en dit afdwingen in drie jaar tijd. Het geeft je
simpelweg een heldere focus en een matrix waarin je gericht kan samenwerken.
Openheid als immanente strategie: het articuleren
van ‘insisterende’ mogelijkheden
IS – Het is eigenlijk een kwestie van mogelijke kansen. Het start altijd empirisch,
met iets wat ik niet zelf heb gecreëerd. Omdat het bestaat ben ik eraan gebonden. Misschien kan hier iets nieuws beginnen, misschien niet. Hoe kan ik daarmee experimenteren? Hoe kan ik het voeden? Ik kan er geen opdracht toe geven, maar het interesseert
me. Hoe kan ik bijdragen aan deze beweging? Welnu, je moet je realiseren dat het alleen
maar een mogelijkheid is en als die mogelijkheid oplost, je er niet moeilijk over moet
doen. Ik committeer me aan wat mogelijk kan gebeuren, maar ik ben tegen waarschijnlijkheid ( probability ).
HO – Is er een strategische intentie in jouw praktijk? Is er voor jou een mogelijkheid
om strategisch te denken, of ben je niet activistisch in die zin? Is strategie een te rigide
concept?
IS – Ik denk dat in de soort aangelegenheden waarbij ik betrokken was, het hebben
van strategieën te ambitieus was. Dat zou namelijk betekenen dat je een strategisch
spel speelt dat enige uitwisseling met zich meebrengt tussen wat er gebeurt en wat we
kunnen bereiken of niet. Voor mij ging het meer om het breken van de betovering van
impotentie, om het samen leren hoe je een situatie anders kan presenteren waardoor
mogelijkheden zich kunnen blijven aandienen, kunnen insisteren. We behaalden bijvoorbeeld resultaten toen ik werkte aan het probleem van ‘illegale’ drugs. 46 Het lukte
niet om de wet te veranderen, maar het soort actie, ontmoetingen en teksten die we
produceerden, droegen wel bij aan een soort keerpunt. Opeens veranderde het perspectief van de therapeuten.
SvT – Was dat een discursieve strategie?
HO – In de projecten die ik nu aan het doen ben, is één van de leidende ideeën dat we
het discours moeten veranderen, zodat we nieuwe perspectieven kunnen creëren voor
interventies. Niet alleen polemisch of door vernietiging, maar al werkend expliciteren
we wat al onderdeel is van onze mindset zonder dat we daar enige samenhangende
55
IS – Nee. Het was eerder het uitvinden van woorden die mogelijk verzet bieden tegen
de manier waarop een interessante situatie onderhevig is aan andere woorden die erop
inhakken. Wanneer ik een idee heb – en het is geen model, het is gewoon mijn idee –
over iets, is het omdat dit idee behoort tot een periode waarvan ik geen profeet ben. Ik
ben gewoon een sensitief deel van mijn tijd en ik probeer iets onder woorden te brengen
en zo een stem te geven aan ‘insisterende’ mogelijkheden die ik zelf niet creëer. Woorden die niet definiëren, maar die mogelijkheden bekrachtigen die tot denken aanzetten. Maar dit zijn niet mijn woorden, ze behoren niet tot een strategie, ze komen voort
uit wat ik heb geleerd van een situatie.
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
notie van hebben. Al opererend creëren we een ander discours dat anderen de mogelijkheid biedt hun ideeën en vergezichten te herformuleren en te reconfigureren. We proberen een anders discours te ontwikkelen, maar dat bevat eigenlijk geen nieuwe dingen.
Het toont alleen nieuwe relaties en laat een nieuwe coherentie, een nieuwe samenhang
zien. Eén van de basisideeën bij Vakmanstad/Skillcity is: niet opnieuw het wiel uitvinden, want het is er al. In plaats daarvan herschikken we inzichten, articuleren we
virtualiteiten die er al zijn maar nog niet zijn geactualiseerd, die mensen wel voelen
maar nog niet onder woorden kunnen brengen. Misschien is dit wel een pedagogische
of educatieve zaak. Je leert mensen om op een andere manier te praten en patronen van
relaties te zien en past ze toe op dezelfde problemen. Dan verandert het probleem en
door dit anders te analyseren openen zich andere oplossingsrichtingen.
IS – Ja, wat ik vanochtend heb geleerd op de Bloemhofschool en wat voor mij erg
interessant is, is dat het project ‘Fysieke Integriteit’ niet zomaar een ambitieus model
is voor globale educatie – het soort projecten wat we overal vinden. In plaats daarvan
voegt het project zich toe aan een normaal functionerende school, vraagt het dingen
en ontwikkelt het een houding om een andere educatie te creëren. Door het dus toe te
voegen in plaats van eerst iets te vernietigen of te deconstrueren zodat het de plaats
kan innemen van wat er daarvoor was. Het draait er om de hele zaak modificeren door
toe te voegen en aan te passen.
SvT – Is dat altijd affirmatief?
IS – Nou, laat me duidelijk zijn: ik denk dat iedere affirmatie door sommige mensen
als een aanval kan worden gezien. Maar het punt is inderdaad dat er een mogelijkheid
tot leven moet worden gebracht. Dit moet een affirmatieve geste zijn, in de zin dat een
gevoel dat iets mogelijk is, wordt bekrachtigd. En als het dan gezien wordt als een aanval door diegenen die niet de gedachte van een andere mogelijkheid kunnen verdragen,
dan moeten we klaar zijn voor een conflict. Maar het gaat er niet om dat we een situatie
uitkiezen om eens een goed conflict te veroorzaken.
Wat ik goed vind aan de Bloemhofpropositie die ik vanmorgen zag, is dat het inderdaad
geen modelschool is. Het is toegevoegd aan de bestaande school en het opent nieuwe
ruimten, nieuwe ritmes, nieuwe temporaliteit, nieuwe mogelijkheden zonder dat het
oude vernietigd wordt om zo iets nieuws en ideaals te bouwen.
Micropolitiek en mesopolitiek
SvT – Onderwerp van dit gesprek is ‘Ecosofisch activisme – Tussen micropolitiek en
mesopolitiek’. Kort door de bocht, mesopolitiek gaat over datgene wat reeds gegeven is,
over de connecties die er al zijn. Daarbinnen moet er iets gebeuren want je kunt nooit
vertrekken vanuit een tabula rasa , een onbeschreven blad. Waarom mesopolitiek en
niet micropolitiek, zoals Deleuze en Guattari vaak aangeven?
IS – Fysici leren dat er microfysica is (atomen, moleculen) en daarna macrofysica
(temperatuur, dingen die je kunt meten). Maar de schaal van materialen is altijd meso.
56
SvT – Wat is de schaal van materialen?
IS – Materialen zijn geen abstracte ‘materie’, zoals een perfecte kristal of een puur
gas, die gekenmerkt worden door goed gedefinieerde schalen. Als je een perfect kristal
hebt, kun je die begrijpen in micro- of macrotermen. Maar zodra je iets hebt dat kan
buigen, of andere eigenschappen van materialen zoals kleverigheid, moeheid, plasticiteit, elasticiteit, limieten van elasticiteit, kun je dat niet begrijpen in micro- of macrotermen. Deze eigenschappen eisen de introductie van een mesoschaal, een schaal die
niet vaststaat, omdat het juist de mogelijkheid biedt om tussenruimten ( interstices ),
defecten en fouten te karakteriseren, en tevens de consequenties daarvan. De eigenschappen van materie kunnen afgeleid worden van algemeenheden. Maar wil je op een
mesoschaal iets te weten komen, dan moet je het proces volgen en vertellen. Micropolitiek is in sociale zin overal aanwezig. Ik kan me voorstellen dat er op de school, op ieder
moment van contact tussen het team en de moeders die helpen, in elkaar verstrengelde
werelden van micropolitieke gebeurtenissen bestaan, waarop veel steunt.
HO – En veel verschillende belangen.
IS – Ja inderdaad. Maar het feit dat er veel van hen afhangt, situeert jou en jouw
team op een specifieke manier. Je kunt die micropolitieke spanningen niet beheersen,
maar je weet wel dat de consequenties daarvan deels afhangen van de manier waarop jij
met ze omgaat. Ze kunnen destructief zijn, of ze kunnen resulteren in een toevoeging
aan de situatie, die overigens nooit van tevoren gegeven is, bijvoorbeeld dat de moeders
geïnteresseerd raakten in het project zelf. Niet alleen als moeders, maar als personen
die zich op hun eigen manier verbinden aan het project. Dit opent nieuwe mogelijkheden, een beetje zoals de eigenschappen van materialen kunnen veranderen. Het gaat
er niet om hen te vertellen wat goed voor hen is, maar om een nieuw ingrediënt toe te
voegen aan hun bezigheden en aan hun relaties met anderen. Dit is wat ik mesopolitiek
zou willen noemen. De volledige micropolitieke populatie – gebeurtenissen, processen
– krijgt aandacht vanuit een pragmatische zorg. Geen morele zorg, maar zorg voor wat
Deleuze en Guattari ‘assemblage’ of agencement noemen.
SvT – Laten we zeggen de koppeling of samenstelling van micropolitieke krachten,
die in het koppelen een bepaalde richting krijgen.
IS – Niet met een groot politiek schema van universele vrijheid in je hoofd, niet met
de hoop dat de moeders niet meer hun eigen belang vooropstellen en het project met jullie delen – dit zou een ideaal kristal zijn. Maar met de hoop dat het misschien mogelijk
is dat ze geïnteresseerd raken door de manier waarop jij hun vragen beantwoordt en dat
ze voelen dat het project steunt op dit begrip. Deze interesse creëert een mesoniveau,
waarop nieuwe relaties tussen hen mogelijk worden gemaakt die nieuwe gradaties van
vrijheid produceren. Meso gaat over het denkbaar maken van nieuwe mogelijkheden,
omdat de moeders geïnteresseerd zijn geraakt in het project of omdat ze voelen dat ze
op zo’n manier aangesproken worden dat hun betrokkenheid niet is vereist, maar wel
serieus genomen wordt. Meso is altijd een schepping, terwijl micro altijd al aan het
gebeuren is.
HO – Is het microniveau bijvoorbeeld betrokken bij de verlangens van de moeders om
wat geld te verdienen? Of bij de noodzaak om de kinderen te entertainen?
IS – Nou, terwijl er gehandeld wordt op mesoniveau, is het microniveau overal. Het
punt is om het microniveau te overstijgen, maar om nieuwe dimensies toe te voegen.
Bijvoorbeeld wanneer jij ontdekt dat geld de betrokkenheid van moeders stimuleert.
Je geeft aandacht aan die ontdekking, maar dat betekent niet dat geld het enige is dat
telt voor die moeders. Het kan gewoonweg betekenen dat het zaken makkelijker maakt.
Dus de manier waarop er nagedacht wordt over het geldaspect is een zaak van zorg,
want het zou iets anders zijn om te zeggen: “Omdat het belangrijk is voor de moeders,
betalen we hen.” Nee, je betaalt de moeders niet; er is geld bij betrokken, maar op zo’n
manier dat de moeders het niet zo voelen dat ze alleen voor het geld betrokken zijn bij
het project – dat maakt dat ze hun hulp als belangrijk ervaren.
57
HO – Dus het geldaspect is op mesolevel betrokken?
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
IS – Het is op mesoniveau zorg voor microgebeurtenissen, voor de manier waarop ze
samenvouwen, met welke consequenties dan ook. Laat me iets meer verduidelijken. Het
neopaganistische boek van Starhawk 47 gaat over de zorg om consistentie en robuustheid en over de manier waarop je die probeert te produceren binnen de kringen en de
rituelen van een activistisch proces. Het geeft een hele set van voorschriften, want het
begint altijd met micropolitieke gebeurtenissen die een conflictueuze deling produceren. Mesopolitiek is altijd gelegen in de ervaring deze deling niet te behandelen in
micropolitieke termen. Het moet een leerproces van de groep zelf zijn. Alsof verdelende
krachten niet toegeschreven mogen worden aan individuele mensen, maar vragen
zijn die vanuit de situatie zelf worden opgelegd aan een virtueel ‘wij’. Het punt is
nooit individuele – micro – subjectiviteiten als zodanig, het punt is hoe mensen elkaar
aanspreken, nooit in termen van intenties, maar in termen van vragen die in staat zijn
mensen samen te laten twijfelen. Zo’n ‘alsof’ is nooit een leugen of een waarheid, het is
transformatief. Het produceert geen tegenstelling tussen de belangen van de groep en
individuele subjectiviteiten, het creëert een actieve en open correlatie tussen hen.
Territorium en conflicten
HO – Als ik je goed begrijp, wordt subjectiviteit of agency pas effectief op het mesoniveau, dat wil zeggen op het niveau waarop mensen met elkaar handelen. Wordt
doeltreffendheid als de uitkomst van wat werkt ook pas op het meso- en niet op het
microniveau manifest? Laat ik het concreter maken. We geven de moeders een vrijwilligersvergoeding. We ‘betalen’ hen dus niet, maar ‘waarderen’ hun bijdrage. Zeker
wanneer ze er de hele dag zijn. En in een sociaaleconomisch minder bedeelde wijk –
30% van de Bloemhofpopulatie leeft beneden de armoedegrens – vind ik het pervers
om hen niets te betalen en te zeggen: “Nee, je bent een moeder, doe het maar vrijwillig.” Dus voor de moeders is geld echt een issue. Echter, de mesopraktijk die we hebben
ontwikkeld wordt steeds meer routine. Als gevolg daarvan wordt het geldprobleem
ook geïnstitutionaliseerd, en nu is er een groep moeders die in zekere zin hun positie
institutionaliseren als “de groep die helpt in de keuken”. Er gebeurt hier iets interessants. In de terminologie van Deleuze en Guattari: de nieuw gecreëerde ruimte wordt
gereterritorialiseerd, wordt weer exclusief gemaakt – wij, niet zij; of zij of wij – en is
niet langer inclusief. Hoe gaan we daar mee om? Kun je dat voor me uitleggen vanuit
jouw perspectief?
IS – Ik heb geen ander antwoord dan dat het geen kwestie van teleurstelling is, maar
van leren. De kunst van het meso gaat over weten dat dit kan gebeuren, van het creëren
van mogelijkheden om iets te laten gebeuren. Uiteindelijk gaat het leren over meso
altijd over het leren van conflictpunten of zelfs mislukkingen. Op die punten is overdracht mogelijk en dat hebben we nodig. We hebben gedeelde ervaringen nodig. Dat is
wat Starhawk doet, wanneer ze haar boeken schrijft. Zelfs in het geval van mislukking
moet ervaring overgedragen worden. Dan moet je vertellen hoe je dit vertrouwde, dat
probeerde te doen en dit is waarom jij gelooft dat dit is mislukt. Het meso is waar het
ambacht of de kunst van de assemblage zich kan ontwikkelen. Deze kunst zal nooit een
theorie of wetenschap zijn, maar blijft een ervaring die vernietigd kan worden door een
idealistische anticipatie die gevolgd wordt door verdrietige teleurstelling. We hebben
geheugen nodig, het vertellen van verhalen, verhalen die in het vertellen onderdeel
kunnen worden van nieuwe assemblages.
58
Reflexiviteit als ambacht: reflectie op skills
IS – Eén van de dingen die we hebben geleerd van de praktijk van de heks Starhawk,
is dat het belangrijk is om een situatie waarin beslissingen moeten worden genomen,
of waarin micropolitieke spanningen actief zijn, achteraf ( post hoc ) te evalueren. We
hadden het gevoel dat deze twee aspecten onderscheiden moesten worden om te kun-
nen evalueren wat het mogelijk had gemaakt om de situatie collectief te bewonen. Dus
iedereen zou het proberen, sommigen zouden klagen, over spanningen zou onderhandeld worden tijdens het proces, maar we zouden doorgaan. Maar daarna zou zich een
nieuw moment aandienen, waarin we eventuele successen van onze manier van werken
zouden vieren en onze mislukkingen zouden bediscussiëren, om van beide te kunnen
leren – zonder anderen te beschuldigen, altijd verwijzend naar de situatie als datgene
wat mislukkingen en successen mogelijk had gemaakt. Het was eigenlijk niet de bedoeling om reflexiviteit te produceren. We creëerden gewoon een ruimte waarin dat wat
gebeurd was, werd onderzocht vanuit een pragmatisch, onpersoonlijk standpunt, in het
besef dat dan alles wat ieder van ons zou leren onderdeel zou worden van het micropolitieke niveau, en misschien een opeenvolgende reeks van zulke situaties zou transformeren in een leertraject.
HO – Waarom zei je “eigenlijk niet het doel om reflexiviteit te produceren”? Moeten
we ‘reflexiviteit’ misschien herdefiniëren?
IS – Precies.
HO – We spreken dan niet langer over reflexiviteit in individuele termen: “Heb ik
er iets van geleerd en hoe kan ik er over denken?” Dat is niet de reflexiviteit waar wij
het over hebben, toch? Dit gaat over een reflexiviteit die gematerialiseerd wordt in het
proces.
IS – Ja, ik zou zeggen dat er sprake was van reflexiviteit als ambacht ( craft ). Dat
is mesopolitiek, werken met het succes van de gebeurtenis en niet werken, gericht op
mensen. Om dit te doen had ik iets nodig dat ik heb geleerd van de Amerikaanse activisten. ‘Niet werken gericht op mensen’ betekent dat het nooit een kwestie is van schuld
of verantwoordelijkheid. Als iemand iets had gedaan, dan was het de situatie als geheel
die dit mogelijk had gemaakt of teweeg had gebracht. Het feit dat sommige mensen hun
attitude moesten aanpassen werd nooit zo verklaard, dat zij verantwoordelijk waren. Ik
ben erg gek op deze formule. Voor mij was die bepalend voor het doorbreken van mijn
begrip van het mesopolitieke niveau. Het is in feite reflexiviteit, maar een zeer onpersoonlijke reflexiviteit.
SvT – Reflexiviteit als skill?
IS – Het is inderdaad een skill. Je moet op het niveau blijven waarop de situatie de
kracht heeft om je samen te laten denken.
HO – Dus er is altijd een hulpmiddel of een vaardigheid nodig om al deze verschillende relaties en belangen te focussen?
IS – Ja, je kan je aanleren om dat te doen, maar dat betekent dat je altijd moet opletten. Want de wijze waarop het kapot gaat, is altijd hetzelfde: door beschuldigingen,
door te vragen “Wie is er verantwoordelijk?” en door allerlei zaken die gerelateerd
zijn aan wat ervaren wordt als “waarheid”. Waarheid en het toekennen van schuld en
verantwoordelijkheid gaan vaak samen. Maar wanneer je “wat gebeurt er nu?” aan het
denken bent – met diegenen die dat kunnen en willen –dan is de werkelijke vraag: welke
propositie, die een kans heeft om productief te zijn en het gevaar te vermijden, kunnen
we creëren? Dit is een mesopolitieke zorg ( concern ).
59
HO – Zorg? Ik dacht aan vertrouwen.
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
IS – Zorg. Vertrouwen produceren is een mesopolitieke prestatie. Maar het mesopolitieke niveau verschijnt pas, wanneer er een zorg is, een altijd weer kwetsbare zorg
die mensen verbindt. Deze zorg vereist op zichzelf enig vertrouwen, niet in elkaar,
maar in de situatie die ons verbindt, die “tussen’ ons is – inter-esse, we zijn geïnteresseerd in en door de situatie.
SvT – Interesse?
IS – Ja. En om die reden is dit het niveau waar je werkelijk iets kan leren. Dat kan
interessant zijn voor andere experimenten op het mesopolitieke niveau, zoals vragen
hoe we aan deze val konden ontsnappen, en waarom we niet geänticipeerd hebben op
die andere?
HO – Dus mesopolitiek is altijd primair relationeel?
IS – Connectief, ja. En dit is wat ik waardeer aan het idee van skills. Voor mij bevinden skills zich inderdaad op het microniveau, maar ze zijn niet werkelijk individueel.
Er is geen skill als mensen niet een zeker vertrouwen hebben in hun eigen vermogen
om te participeren en iets in te brengen hebben in een situatie. Het produceren en
onderhouden van dit vertrouwen wordt bereikt op het mesoniveau. Micropolitiek als
zodanig werkt meestal om vertrouwen te wekken, in jezelf of in anderen.
60
Weten hoe te doen (savoir faire): wederkerig
skillen
IS – Een vriendin van mij schrijft over wat we in het Frans savoir faire noemen, dat
we skill zouden kunnen noemen. Voor haar is savoir faire een ervaring die transformeert, een transformatie die zowel betrekking heeft op jezelf als op de ander. Omdat
het niet alleen belangrijk is, dat jij voelt dat je wat kan doen, maar dat ook anderen
jouw savoir faire kunnen herkennen en zeggen: “Ja, nu heb je het”. Dit is al een ‘meso’
moment omdat het niet geadresseerd is aan ‘jou’ als individu maar aan iets dat er toe
doet voor diegenen die jou nu op een andere manier zullen aanspreken.
Voor mij als docent kunnen tentamens in de filosofie zo`n moment zijn. Omdat het
ook in filosofie gaat om het verbinden met ideeën en niet alleen om het “ hebben van
ideeën”. Als ik het gevoel heb dat een student zo`n verbinding maakt, ongeacht wat ik
vind van het idee van deze student, dan is mijn taak om haar hier op te wijzen. “Dit hier,
dat moet je in gedachten houden, voelen dat het van belang is, omdat je hier de smaak
te pakken hebt van filosoferen”. Hiermee bedoel ik dat dat wat de student geproduceerd
heeft, iets anders is dan het louter retorisch weten hoe je zinnen moet produceren. En
voor haar is het feit dat ik haar hier op wijs, onderdeel van de gebeurtenis. Misschien
wist ze het wel al, maar het zou ook kunnen dat ze er aan twijfelde. Haar vertellen:
“Hier begint het. Je begint te voelen wat het betekent om overweldigd te worden door
een filosofische vraag”, dat is voor mij mijn taak. Ik beoordeel niet de kwaliteit, ik vier
de gebeurtenis ( event ) van het vatten van een tussenruimte ( in between grasp ) tussen
de student en filosofie. Iets is hier doeltreffend. Iets dat de student waarschijnlijk op
een individueel niveau heeft ervaren, wordt getransformeerd tot iets dat niet langer
individueel is. Dit duidt op een vertrouwensrelatie: op dit moment, met betrekking tot
deze gebeurtenis, zijn we gelijken.
De meest politieke versie hiervan werd een aantal decennia geleefd in Frankrijk, in het
begin van de 19 e eeuw. Het was de école mutuelle , een school voor de armen. Eén leraar
stond voor negentig kinderen van allerlei verschillende leeftijden en klassen. Het
functioneren van ‘wederzijdse leren’ transformeerde heterogeniteit in een kracht. Het
principe is dat op het moment dat iemand iets begrijpt deze dit overbrengt op iemand
die het nog niet begrijpt. Dus alles dat werd geleerd, werd in twee opzichten geleerd:
je leert iets en iemand leert dit van jou. In Frankrijk zouden we zeggen “apprendre de
quelqu’un” – leren van – en “apprendre à quelqu’un” – leren aan. Deze dualiteit sluit
zich tot een volledige cirkel. Nadat je iets geleerd hebt aan iemand anders, zal niemand
meer jouw savoir faire kunnen ontkennen.
SvT – Wat is er gebeurd met dit experiment?
IS – Er zijn twee redenen waarom deze machine zodanig functioneerde dat de school
gesloten werd. Allereerst was ze te doeltreffend. De leerlingen leerden binnen drie jaar
skills die ze op een gewone school pas na zes jaar en vele mislukkingen zouden leren.
Het ging werkelijk om skills, want wat je leert is skillen – geen retorische onderwerpen,
geen theorie. Maar dit was een probleem, omdat scholen er ook zijn om kinderen van de
straat te houden. Wat doe je na drie jaar met kinderen uit arme families? Die leerde je
geen trigonometrie of algebra, omdat dit alleen voor kinderen uit de bovenklasse was.
Maar de hoofdzaak was dat zij leerden te vertrouwen op zichzelf en op anderen. Dit was
een probleem in haar eigen soort, omdat ze de skills leerden door van elkaar te leren,
leerden ze die niet op een gezagsafdwingende manier, zoals het geval zou zijn in een
meester-leerlingsituatie.
Ik denk dat een proces dat niet alleen zijn vermogen om verschillen te produceren
( heterogeniteit ) als vanzelfsprekend beschouwt, maar deze heterogeniteit ook begrijpt
als een actief en belangrijk aspect van de situatie, politiek gezien robuust is. Want als
je vertrekt vanuit een ideaal van homogeniteit en identiteit, dan zal het kwetsbaar zijn
voor ieder verschil. Verschil wordt altijd gezien als een defect.
HO – Betekent dit, dat op daar waar de dingen zijn zopals ze zijn, dus op ontologisch
niveau verschil altijd primair is? Dan begint alles met verschillen en is identiteit het
resultaat van de interacties tussen deze verschillen.
IS – Ja. Dit is precies de voorwaarde waardoor iets werkt. Het werkt door verschil.
HO – De skills worden altijd geleerd in een relationele situatie, waarin autoriteit niet
problematisch, maar expertise doorslaggevend is. Toch houdt expertise een asymmetrische situatie in: een pedagogische of een educatieve situatie. Daarom moet vertrouwen – en zoals Isabelle het formuleerde: zorg – het fundament zijn. Wat voor mij één
van de meest interessante aspecten van het Bloemhofproject is, is dat het streven deze
asymmetrische relaties om te draaien. De wederkerigheid van de skill. De master en de
bachelor, de leraar en de leerling, ze beschikken ieder over bepaalde skills die gerespecteerd moeten worden in een relatie die in institutionele zin hiërarchisch is. Ik denk dat
Isabelle daar op wees in het voorbeeld met de filosofiestudent.
Tegenwoordig leren ouders en leraren van zeven jaar oude kinderen hoe zij een computer moeten gebruiken. Je kan de situatie dus omdraaien en op een andere schaal tillen.
Ik heb gewerkt met freerunners, jongeren die ieder object bespringen en beklimmen om
zich zo vlug en efficiënt mogelijk door de stad te bewegen. Hun skills zijn immens. Voor
mij is het criterium van een niet-hiërarchische leermeester-leerlingsituatie dat je deze
situatie zo ontsluit dat je de hiërarchie voorbij bent en verbindingen naar alle kanten
kunt maken. Dat is risicovol, omdat de situatie dan kwetsbaar wordt, zeker als bij één
van de twee het vertrouwen ontbreekt. Wanneer dit experiment slaagt, krijgt de leerling – of student – een compleet andere ervaring, zoals in het voorbeeld van de filosofiestudent. Het is een uitdaging om jongeren skills te geven die hen in staat stellen beter
te worden dan jij. Competitie is een affirmatieve kracht. Het voornaamste idee van de
Bloemhofschool is dus het ontplooien van een diversiteit aan skills waarin kinderen,
ouders en leraren zich op vele manieren met elkaar kunnen verbinden.
61
SvT – Kun je reageren op de risico’s die Isabelle aangaf in zo’n situatie? Verschillen kunnen bijvoorbeeld te doeltreffend zijn, waardoor de school buitengewoon fluïde
wordt. Je leert skills, maar niet hoe deze skills te respecteren. Hoe opereert Skillcity?
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
SvT – De vaardigheden waarover we het hebben zijn tuinieren, koken, sporten
zoals judo, en filosofie?
HO – Ja. Maar ook computervaardigheden en artistieke vaardigheden in andere
trajecten van het curriculum. Of technische zoals in het Vakhuis waar ze echt met
techniek, zorg, ICT en cultuur aan de slag gaan. Wat betreft filosofie, voor ons is het
bedrijven van filosofie allereerst een skill. Je krijgt mentale instrumenten, gereedschap
om je skills te ontwikkelen. Het gaat niet om een verheffing van de geest. Filosofie
is geen bespiegelende zelfcontemplatie. Filosofie is een relationele praktijk. Zij kent
vaardigheden: luisteren, argumenteren, samenvatten, statements maken op een zeer
nauwkeurige manier. Om die vaardigheden te kunnen respecteren worden kinderen
niet ondervraagd op hun interioriteit – “hoe voel je je?” – en hun ideeën – “wat gebeurt
er in je hoofd?” – maar ze worden gevraagd buiten zichzelf te treden – ex-stase als vaardigheid – die vaardigheden bij zichzelf en anderen te respecteren en het spel te spelen.
Filosofie gaat dus niet over hun innerlijke leven. Het gaat zelfs niet over exterioriteit.
Haar waarheid is relationeel.
Dit gaat ook op voor de sporten. We maken een onderscheid tussen soorten sporten. Er
zijn groepssporten zoals voetbal. Maar er zijn ook individuele sporten zoals hardlopen,
waar je geholpen door je tegenstanders tegen de tijd rent. Judo is geen van beide. Judo
is een relationele sport. Je kan het niet alleen doen. Daarom is judo zo interessant. Het
geeft bovendien een subtiele tactiele ervaring van de ander, ongelooflijk direct. Niet alleen wanneer je zoals bij het boksen of karate door je tegenstander wordt neergeslagen,
maar lang daarvoor en voortdurend. Op het moment dat je je lichaam beweegt, wordt dit
direct gecommuniceerd met het lichaam van de ander. Je leert ‘denken’ met je lichaam,
de savoir faire van je lichaam. Het leren van deze skills geeft je ook een ervaring van
proportionaliteit, van je grenzen. Je ervaart je lichaam via het lichaam van een ander,
maar tegelijkertijd ervaar je in deze relatie de grenzen van je eigen lichaam.
De truc is om een situatie te ontsluiten via een sensibiliteit die verder gaat dan je
zintuigen. Dat is wat François Julien kwalificeert de natuurlijke neiging ( propensity )
van de dingen om zich te verbinden. Hij gebruikt het Chinese karakter shi dat in zijn
onbestemdheid op vele manieren wordt verklaard: als dispositief of omstandigheden.
Van belang is dat het op een inwendigheid noch een uitwendigheid slaat. Het is een relationele gebeurtenis. Vandaar de keuze voor judo. Sommige kinderen zijn erg goed in
judo. Anderen haten het, maar zijn dan weer goed in filosofie, koken, tuinieren of wat
dan ook. Op het moment dat ze een skill op een bepaald niveau beheersen, leren ze de
weerstand van de materie respecteren en herkennen ze de expertise bij de ander. Hun
expertise heeft dus ook een fysieke en sociale doeltreffendheid. Skills situeren hen dus
precies in het tussen , in een inter-esse.
Interesse als tussenruimte: het bewijs van
mesopolitiek
62
SvT – Zijn vaardigheden instrumenten om inter-esse te creëren?
HO – Je moet wel drillen van skillen onderscheiden. Een drill is een oncreatieve, afgedwongen herhaling. Skillen is een creatieve herhaling: het verbindt op nieuwe manieren, met als resultaat nieuwe assemblages die er eerst nog niet waren. Het stimuleert
ons vermogen om in verschillende richtingen te handelen. Voor ons markeert inter-esse
als concept deze aan de werkelijkheid interne neiging: het relationele als zijn van het
tussen. Uiteindelijk hebben we hier dus te maken met een relationele filosofie. Maar dit
relationele moet niet opnieuw metafysisch worden geduid, in de zin dat er één of ander
tussen (inter-esse) bestaat voorbij al deze materiële processen. Het is een materieel
proces waaraan interesse immanent is. Je kiest er niet voor om geïnteresseerd te zijn.
Je kunt er we voor kiezen niet-geïnteresseerd, onverschillig te zijn. Inter-esse is een affirmatieve kracht. Dat geldt eigenlijk ook voor de werkwijze van Vakmanstad/Skillcity.
Vier jaar geleden, toen we begonnen met het Bloemhofproject ‘Fysieke Integriteit’, werd
ik gevraagd door het college van B&W van Rotterdam om de ins en outs van het project
aan hen uit te leggen. Gemeenten zijn in Nederland een zeer belangrijke bestuurslaag
binnen de overheid. De voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, die
aanwezig was bij de bijeenkomst, kwam naar me toe en vroeg me om Skillcity te presenteren aan zijn leden. Mijn weigering werd ingegeven door het besef dat we geen model
ontwikkelen dat zomaar geëxtrapoleerd kan worden naar een andere situatie. Beleidsmakers denken, hun lippendienst aan het netwerkdenken ten spijt, top-down : je doet
het hier, neem het op als model of blauwdruk en je kunt het overal met wat kleine aanpassingen droppen. Fysiek Integriteit is niet zomaar over Bloemhof hen te tillen. Zeker
niet in die fase van de ontwikkeling. Na vier jaar experimenteren kunnen we nu wel
haar parameters gebruiken, deze doorvertalen naar een andere situatie en ze invullen
met de inhoud van die specifieke situatie. De verschillende proporties, de relationele
verbanden, de virtuele verbindingen, ze moeten allemaal opnieuw ingeschat worden.
In die zin is interesse altijd materieel en contextueel.
Het project is bovendien geen gesloten laboratorium. Desondanks moet je evidence
based onderzoek doen wil je ontwikkelingsgeld krijgen. Het monitoren van het project
is strategisch noodzakelijk voor het regelen van financiën. Maar dan gaat het meer om
practice based evidence . Wanneer je de resultaten van de context ervan abstraheert en
vergeet hoe ze tot stand zijn gekomen, worden ze samengevoegd tot een algemene wet
en leveren ze plotseling als objectief gegeven bewijs dat je kunt extrapoleren. Je moet
dus het idee van een evidence based practise herdefiniëren. Bewijs is altijd in materiële
zin verbonden met deze praktijken. Je kan de zogenaamde feiten niet objectiveren, laat
staan algemeen maken en ze overhevelen naar een andere buurt. Zolang we ons hiervan
bewust zijn – en dit is waar jij over sprak toen je het had over het laboratorium in een
wetenschappelijke zin – begrijpen we wat een instrument is: een accumulator van specifieke relationele verbanden binnen een specifieke situatie.
IS – De kwestie van evaluatie is een belangrijke inzet voor me. Een mesopolitieke
inzet, om die term te gebruiken. Veel radicale groeperingen die ik ken in België zouden
evaluatie weigeren omdat het inkapseling, inlijving, zou betekenen. Ik kan dit begrijpen en van tijd tot tijd moet je inderdaad weigeren. Maar weigeren uit principe is zeer
gevaarlijk. Het heeft zeer grote consequenties. Je ‘milieu’ wordt je vijand. De micropolitiek van de paranoia neemt het over. Ik heb geleerd dat bepaalde spanningen groepen
er toe aanzetten hun milieu als vijand te definiëren. Om deze reden heb ik de term
‘tussenruimte’ ( interstice ) voorgesteld: Deze term is afkomstig van Whitehead: een
tussenruimte in een blok. Daar komt de mesopolitiek vandaan. De eigenschap van het
materiaal is afhankelijk van de tussenruimten die haar bevolken.
HO – Dus tussenruimte is voor jou allereerst een fysieke term?
IS – Het betekent dat dat waartoe het blok in staat is, afhankelijk is van iets dat zelf
geen blok is. Toch is dat vreemd noch een vijand voor het blok. Wat op het spel staat
is de relatie. Hier verlaat ik de fysica, omdat het een goed vertrekpunt is. Je verlaat de
f ysica wanneer je de vraag naar eigenschappen verlaat voor de vraag naar pragmatische zorg. De pragmatische zorg is de relatie tussen het blok en de tussenruimten. Dat
is wat ik een ‘cultuur van de tussenruimten’ noem. Interstice heeft een politieke inzet.
Dit is waar volgens mij het Nederlandse drugsbeleid goed in was. Ik bedoel dat de regering bereid was om iets toe te staan dat tegen de regels was. Ok, drugs zijn verboden op
internationaal niveau. Dus je kan het niet verkopen, maar je kan het wel kopen.
IS – Ja. Maar voor de Fransen betekende dit: de Staat vertelt iets incoherents!
Burgers zullen gek worden! Maar het was in de tussenruimte dat nieuwe mogelijkheden
63
HO – Koffieshops als tussenruimte?
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
voor een pragmatische cultuur opkwamen. Hier staat het probleem van evaluatie
centraal, omdat binnen deze pragmatiek dingen onderhandeld moeten worden.
HO – Wat betreft het drugsbeleid is er sinds die tijd wel veel veranderd in Nederland.
Niet echt een verandering ten goede. Ondertussen is het iedereen wel duidelijk dat de
‘war on drugs’ is verloren. Alleen de aanvoerder van deze oorlog wil er nog niet aan toegeven: de Verenigde Staten. Maar kunnen we dit idee overhevelen naar de wetenschap.
Het verzamelen van bewijs wordt dan ook een vorm van onderhandelen. Wij geloven
inderdaad dat het monitoren van het project veel belangrijker is voor het verhogen van
de reflexiviteit van de deelnemers dan om te bewijzen dat we gelijk hebben. De reden
waarom we monitoren is dat in het proces van monitoren, reflexiviteit en concepten
worden teruggeploegd in het proces. Monitoring is cyclische feedback die het proces
reflexief en transparant maakt. Je moet communiceren en in het reflectief communiceren participeer je. Het resultaat is secundair, tenzij je echt de plank hebt misgeslagen.
Eigenlijk zeg ik dat monitoring een integraal aspect is van een conceptualiteit die weer
inherent is aan praktijken. Een cyclische vorm van reflexiviteit, immanent aan het
proces en niet het resultaat van het proces.
IS – Ja, maar ik denk dat dit erg belangrijk is voor mensen die waar dan ook werken.
Tegenwoordig beheerst het nieuwe management de universiteiten. De manier waarop
het nu wordt uitgevoerd, maakt alles kapot. Dus het punt van ‘culturele tussenruimten’
zou zijn dat evaluatie inderdaad een manier van monitoren is en als zodanig een oogmerk van pragmatische onderhandeling. Wat geëvalueerd moet worden, ligt in de tussenruimten tussen de activiteiten en het blok dat verantwoordelijk is voor de monitoring. Sommige vormen van evaluatie vernietigen tussenruimten, anderen zijn wellicht
relevanter. Als er een pluraliteit is – niet één zogenaamd objectieve manier, maar een
pragmatische pluraliteit van te evalueren mogelijkheden – dan is de manier waarop we
geëvalueerd wensen te worden de eerste stap van reflexiviteit. Het is geen eenvoudige
zaak, het is veel gemakkelijker om evaluatie af te keuren. Maar evaluatie creëert een
situatie die veel interessanter is, omdat we dan een nieuwe vorm van saamhorigheid
moeten produceren die ons transformeert.
1.4 — MESOPOLITIEKE
REFLECTIE ALS STRATEGISCHE NOODZAAK
Strategisch handelen kan niet zonder reflectie: de voorgrond spiegelt zich in
de achtergrond en de achtergrond in de voorgrond, de middelen in het doel en
het doel in de middelen, de delen in het geheel en het geheel in de delen. In
die reflectie is de organisatie zelf ook altijd in het geding. En zo’n collectieve
zelfreflectie op het mesopolitieke vlak vergt een transparante communicatie
om alle opties te verdisconteren. Onder transparant verstaat RVS een
duidelijke en open vorm van communiceren. RVS gaat er met Michel Foucault
vanuit dat alle relaties met macht bezet zijn: iedere deelnemer en iedere groep
deelnemers is door zijn specifieke belangen geïnteresseerd. Communicatie
is dus niet machtsvrij. Zelfs als utopisch ideaal functioneert zo’n machtsvrije
ruimte niet, omdat micropolitieke krachten er altijd doorwerken. Duidelijk
betekent dat iedere positie bespreekbaar is. Dat maakt de communicatie open:
iedere deelnemer is bereid zijn positie ter discussie te stellen zonder zijn
gezicht te verliezen. Docenten, ouders, vakkrachten, stagiaires, begeleiders
en onderzoekers ondersteunen elkaar door elkaar van repliek te dienen. Maar
de focus is de gedeelde visie op het geheel. Zolang inzichten circuleren,
blijven netwerken open en kunnen er zich onverwachte inhakingen voordoen.
Deelnemers houden elkaar zo in balans, juist omdat ze ten overstaan van
elkaar aanspreekbaar zijn op wat ze doen. Daarom is eenzijdige supervisie
niet geloofwaardig. Voor RVS gaat het altijd om intervisie. Zij verkiest
die transversale communicatie boven de top-down gerichte supervisie.
Intervisie is een adequatere werkvorm voor mesopolitieke zelfreflectie, ook
al biedt intervisie geen absolute garantie voor samenhang en succes.
2.4.2)
(ZIE
Zelfreflectieve communicatie verbindt en overbrugt. De feedback werkt
twee kanten op: het verdicht cocreatie op een schaal – binding – en verschuift
coalities van de ene schaal naar de andere – bridging.
Mesopolitieke participatie zonder transparante communicatie is onmogelijk.
Maar er is nog een ander strategisch belang om projecten te monitoren. Na
het vernietigende rapport van de commissie Dijsselbloem over de volstrekte
afwezigheid van enige monitoring bij de grote onderwijshervormingen van de
afgelopen 45 jaar worden alle kaarten op monitoring gezet. Macropolitiek moet
voor het verkrijgen van financiering ontwikkel- en effectonderzoek worden
gedaan.
(ZIE 3.4.1)
In debatten over onderzoeksmethodologie valt dan steevast
het begrip evidence based practice. Als we ons tot het onderwijs beperken, mikt
evidence based onderwijs op een kritischer, op wetenschappelijk materiaal
gebaseerde evaluatie van de beroepspraktijk. Maar naast wetenschappelijke
bronnen verdisconteert dit soort onderzoek ook de ervaringen en inzichten van
van monitoring. Door de periodieke zelfreflectie biedt monitoring de direct
65
betrokken professionals en van gebruikers. Daar ligt het mesopolitieke belang
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
betrokkenen de kans hun werkzaamheden strategisch en tactisch te doordenken. Ze kunnen in de intervisie met begeleiders en onderzoekers hun kritiek en
ideeën kwijt en blijven met elkaar in gesprek.
1 . 4 . 1 — Sc h o o l a l s l eve n d l a b o ra to r i u m :
ev i d e n ce ba se d p ra c t i ce?
Het Onderwijsraadrapport uit 2006 Naar meer evidence based onderwijs benadrukt in zijn conclusie de relatie tussen zelfreflectie en een op wetenschappelijk bewijs gebaseerde praktijk:
“De bijdrage van een evidence based benadering kan al beginnen met een grondige do ordenking van een c oncept, gevolgd do or ontwikkelwerk en onderzoek,
met als streven om uiteindelijk, na een aantal jaren kennis ontwikkeling, zo hard
mogelijk bewijs te verzamelen op basis van experimenten. Verder is o ok winst
te boeken do or een meer kritisch onderzoekende houding in het onderwijs.
Het benutten van de sterke kwaliteiten van wetenschappelijk onderzoek en het
tegelijk verminderen van de effecten van de genoemde belemmeringen vergen
een bredere c ontext dan alleen de wetenschappelijke.” 49
Het rapport heeft oog voor de complexiteit van de onderwijspraktijk: de autonomie van de professionals is in het geding (wie weet het beter?), de implementatie vergt extra tijd (je moet heel langdurig en voortdurend in overleg met
professionals monitoren), slechts enkele aspecten van de ontwikkeling van
kinderen worden gemeten en goed onderzoek is doorgaans heel duur (alle kinderen zouden na 8 jaar ook in hun onderwijscarrière moeten worden gevolgd).
Zulke onderzoeken vinden wel plaats, zoals het project Generatie R van het
Erasmus MC, de Erasmus Universiteit Rotterdam en de GGD. Deze breed opgezette, longitudinale cohortstudie meet “de groei, ontwikkeling en gezondheid
van 10.000 opgroeiende kinderen in Rotterdam, allemaal geboren tussen 2002 en
2006. Deze kinderen volgen we al vanaf de vroege zwangerschap en blijven we
volgen tot hun jong volwassenheid.” 50
Onderzoek in de onderwijssector is echter veel complexer. 51 De school is geen
gecontroleerde omgeving zoals een natuurwetenschappelijk laboratorium. Er
wordt met mensen gewerkt. De relaties tussen de school en de buiten wereld
kunnen per definitie niet worden afgebakend, zoals soms in een klinische
situatie – ratten in een kooitje in een lab op een met een password afgesloten
afdeling van een medisch ziekenhuis – het geval is. Wat is de ‘bredere context’
waarin de op zich al uiterst gelaagde onderwijspraktijk ligt ingebed? De school
ligt in een buurt, die als ‘levend laboratorium’ nog minder makkelijk is af te
bakenen. Significante veranderingen in het gedrag van de leerlingen zijn niet
probleemloos toe te wijzen aan interventies die op school plaatsvinden.
In zo’n open laboratorium setting is er sprake van inloop, doorloop en verloop,
van instroom, doorstroom, afstroom en uitstroom. Kinderen, ouders, docenten,
begeleiders en onderzoekers, ze worden soms ziek of moeten bevallen, ver-
66
huizen of hebben er gewoon geen zin meer in. Behaald succes kan weglekken:
sociaal mobiele bewoners verhuizen en nemen hun kinderen mee. Er kan iets
vreselijks in de wijk gebeuren – een rel, een vechtpartij, het oprollen van een
wietplantage, een moord – waardoor micropolitieke krachten die elkaar eerst
soepel versterkten elkaar gaan tegenwerken. Of de lokale politiek gaat ineens
vierhonderd miljoen bezuinigen. Dat zijn allemaal weinig wetenschappelijke
zaken, maar wel heel realistische factoren die het onderzoek beïnvloeden.
Er ontwikkelen zich ook paradoxen die het succes beïnvloeden. Zo trekt de
school door haar succes gezinnen aan die hun kinderen van andere scholen in
de buurt halen. Het niveau van deze nieuwe leerlingen blijkt bij intake gesprekken beduidend lager dan officieel staat aangegeven. Hun lage inschaling, zeker
als ze in groep 7 en 8 instromen, beïnvloedt het Cito-gemiddelde in negatieve
zin: dit kan het jaar erop lager zijn. De paradox mag duidelijk zijn: het succes
van de Cito-toets heeft een lagere score tot gevolg. Wetenschappelijk is dat
geen probleem. Dat wordt gewoon geconstateerd en verklaard. Maar mesopolitiek is dat een domper omdat het het reeds behaalde succes uitholt. De school
zou kunnen besluiten alleen kinderen met een bepaalde niveau toe te laten. Dit
exclusieve beleid zou echter haaks staan op het mesopolitieke activisme dat
dit project inspireert. Pas als deze paradox op een hoger niveau wordt getild,
wordt deze spanning productief: het gaat erom zoveel mogelijk kinderen zoveel
mogelijk kansen te geven. De Cito-scores zijn daar ondergeschikt aan.
1 . 4 . 2 — P ra c t i ce ba se d ev i d e n ce
Kan zo’n open laboratoriumsituatie wel bewijs genereren om als evidence
based practice te worden aangemerkt? Evidence based onderzoek komt oorspronkelijk uit de medische sector. Daar zijn negatieve en positieve effecten
van farmaceutische middelen bij medische behandelingen veel exacter te
meten. In het Randomized Control Trial Design (RCTD) wordt een experimentele groep met een controlegroep vergeleken, waarbij beide groepen ook nog ad
random zijn geselecteerd. De term wordt opgepikt door overheden en zorgverzekeraars die het handelen van professionals economisch willen toetsen. In
de geestelijke gezondheidszorg blijkt het echter al minder makkelijk om exact
te meten. Ook in de menswetenschappen wordt de effectiviteit van dit soort
onderzoek sterk betwijfeld: de daarin gehanteerde methodologieën blijken niet
geschikt om harde conclusies te trekken. 52 Wetenschapsfilosofisch kan iedere
methodologie bekritiseerd worden. De westerse wetenschapspraktijk, zowel in
de natuur- als de menswetenschappen, is door vele wetenschapsfilosofen in de
afgelopen eeuw kritisch doorgelicht en te licht bevonden. 53 Het gaat hier echter
niet om een fundamentele kritiek op de wetenschappelijke praktijk, maar om
een pragmatische toets: wat is er nu precies te meten en wat hebben we eraan?
Evidence based onderzoek, dat mogen we in ieder geval concluderen, heeft een
hoge strategisch-retorische waarde: politici en beleidsmakers hebben met zo’n
rapport in ieder geval een argument in handen.
Kan het onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen, zoals RVS dat voor ogen
heeft, ondanks al deze tegenwerpingen evidence based worden gemonitord?
De suggestie dat dat kan, veronachtzaamt iets belangrijks: “Daarbij zijn per
zichtbaar te maken, in plaats van ze te camoufleren met wetenschappelijke
67
definitie normatieve aspecten in het spel. Die normatieve aspecten dienen we
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
termen die publiek en politiek de illusie moeten geven dat het om vaststaande
feiten gaat”. 54 Micha de Winter vat deze aanpak ironisch samen met de term
‘evidence-beest’.
Er is echter ook nog een andere aanpak die als reactie op evidence based
practice in de psychiatrie is opgekomen: practice based evidence. Dit is een
combinatie van evidence based onderzoek en de werkwijze van best practices.
Een best practice kan een technisch procedé zijn, een werkmethode of een
proces waarin in vergelijking met soortgelijke praktijken effectiever wordt gewerkt. In dit soort onderzoek krijgt de autonomie van beroepsbeoefenaren meer
aandacht, wat een van de eerder geopperde bezwaren van het rapport van de
Onderwijsraad ondervangt. Nadelig is echter weer dat deze professionals vaak
zo verstrengeld zijn met hun praktijk dat zij er niet meer kritisch op kunnen
reflecteren. Zij kunnen de paradigmatische grondslag of het discours van hun
onderwijspraktijk niet objectiveren. Radicaal andere inzichten en handelingsopties die met de bestaande praktijk breken komen dan niet meer in beeld.
Dat is de reden waarom RVS het aspect van de zelfreflectieve communicatie
benadrukt. Zij zet strategisch dus in op een combinatie van beide modellen.
Haar discoursstrategie bevat beide elementen: vanuit de onderzoekcriteria
worden op positieve en negatieve effecten onderzocht, terwijl tegelijkertijd de
funderende concepten vanuit dit onderzoek op hun waarde worden getoetst.
Maar tijdens het spel moet je de regels niet veranderen. Vandaar dat het onderzoek gefaseerd en geschaald moet worden uitgezet. Zo werpt practice based
evidence vragen op over evidence based practice door de zelfreflectie van
professionals en andere direct betrokkenen zoals ouders. In de mesopolitieke
communicatie van alle betrokkenen worden hun vooronderstellingen geëxpliciteerd om te voorkomen dat zij een blinde vlek ontwikkelen. In feite wordt
hiermee aan de aanbeveling van het Onderwijsraadrapport van 2006 over “een
meer kritisch onderzoekende houding in het onderwijs” tegemoet gekomen: de
docenten transformeren hun eigen praktijk. De school is de fact o een zelflerende organisatie.
De overheid is de afgelopen jaren het belang van mesopolitieke netwerken
gaan inzien. In 2011 corrigeert de Onderwijsraad in Ruim baan vo or stapsgewijze verbeteringen haar eerdere rapport over evidence based onderwijs:
“Grootschalige, van bovenaf geregisseerde vernieuwingen hebben in het
onderwijs vaak niet tot de verwachte resultaten geleid. Het alternatief moet
eerder worden gezocht in kleinschalige, stapsgewijze verbeteringen”. 55 De
eerste aanbeveling van het rapport luidt: stimuleer netwerkvorming van scholen, ontwikkelaars en onderzoekers. Het kunnen denken in en werken binnen
netwerken wordt in het in 2012 uitgekomen WRR Rapport Vertrouwen in burgers
68
zelfs een randvoorwaarde voor succes genoemd. 56
1.5 — SCENARIODENKEN
VOORBIJ DE BLAUWDRUK
Hoe worden de grenzen vastgesteld van een interventie op een school die als
een levend, open laboratorium, als een gelaagd netwerk van netwerken naar
alle zijden open staat? De probleemanalyse is leidend voor de inhoudelijke
formulering van de onderzoeksdoelen. Daaraan worden de randvoorwaarden
ontleend waarbinnen het onderzoek zich ontvouwt. Ondanks de uitgesproken
doelen die de betrokkenen hebben geformuleerd, moet het proces open blijven.
Alleen een open design laat nieuwe ontwikkelingen toe. Het sluit geen enkele
aan- en inhaking bij voorbaat uit. Intervisie en zelfreflectieve feedback
(ZIE 2.4)
bewaken de openheid van het ontwikkelproces van binnenuit. Doen en denken
zijn hierin onlosmakelijk met elkaar verbonden. De betrokken partijen vormen
alleen dan een lerende organisatie zolang het zicht op de door hen geformuleerde randvoorwaarden open blijft en deze kunnen meeveranderen. Het eerste
onderzoek kan niets anders dan een ontwikkelonderzoek zijn. Innovatief ontwikkelen scherpt zijn randvoorwaarden in het ontwikkelen zelf aan en brengt de
sterke en zwakke punten in beeld. Pas in een tweede fase richt het onderzoek
zich op significante effecten. Deze positieve resultaten worden weer teruggeploegd naar de praktijk waardoor deze efficiënter wordt. Pas in de tweede
fase wordt het mogelijk om elders soortgelijke projecten en trajecten op te zetten. Fouten die in de ontwikkelfase zijn gemaakt, kunnen dan vermeden worden
door goede inschatting van tendentiële risico's.
Een van de grootste verleidingen is het botweg overplanten van het ontwikkelingsmodel. Dit denken in blauwdrukken en modellen is zeer verleidelijk, maar
is louter een top-down aanpak. De bijstelling in het Onderwijsraadrapport van
2011 ten aanzien van grootschalige, top-down ingrepen maakt duidelijk dat dit
niet-levensvatbare interventies zijn. Ze houden geen rekening met de specificiteit van nieuwe contexten: andere groepen mensen, andere inzichten, andere
potenties, andere partners. RVS is vanaf het begin duidelijk geweest over het
statuut van haar discoursstrategie: het is geen model en zeker geen blauwdruk
die overal kan worden uitgerold. Willen de inzichten van het in een specifiek
context verricht onderzoek in een andere context renderen, dan dient er eerst
een adequate probleemanalyse van die nieuwe context gemaakt te worden. Die
levert de c ontent voor de specifieke invulling van de verschillende parameters
uit de oorspronkelijke context en kunnen deze zelfs veranderen.
De probleemanalyse blijft dus cruciaal. Maar deze dient zich niet als vanzelfsprekend aan. Deze veronderstelt al een manier van kijken en daarmee een conceptueel grid. Vaak worden oplossingen geformuleerd in termen van de problemen. Out of the box denken is een poging om deze deadlock te doorbreken. In
termen van de RVS visie betekent dit het zicht openen op een discoursomslag.
Er wordt vanuit een geheel ander denkkader naar de problematische context
verbindingen. Maar dit vergt een radicale doordenking van de vooronderstel-
69
gekeken. De problemen verschijnen dan in andere samenhangen met andere
st r a t egische v isi e
eco3. doen denken
lingen van het tot dan toe gehanteerde analysemodel. Hierbinnen worden de
mens- en maatschappijbeelden die er aan ten grondslag liggen, geëxpliciteerd
en vanuit de meest recente wetenschappelijke inzichten op hun doeltreffendheid bevraagd. Werkt het leerproces nog wel zo? Wat is de invloed van technologie op het bewustzijn? Hoe werken neurofysiologische processen hierin
door? Maar naast de inzet van dit soort inzichten zijn er ook normatieve componenten. Is dit de wereld waarin we willen leven? Wat betekent samenleven?
Door een combinatie van wetenschappelijke en politiek-economische inzichten
wordt er een perspectief ontsloten dat de formulering van een strategische
visie toelaat. Deze visie is vervolgens maatgevend voor de tactische coalities
die het probleem gaat aanpakken. Het ontbreken van zo’n visie zadelt een onderzoek naar de effecten van dit soort interventies op met vage conclusies. Een
goed voorbeeld van zo’n ‘ongeviseerde’ implementatie die zich beperkt tot het
constateren van problemen die vervolgens louter tactisch en operationeel vlak
worden aangepakt, is paradoxaal genoeg de Brede school zelf. Laat duidelijk
zijn dat RVS onverkort de invoering ervan onderschrijft, maar een recent onderzoek van het RISBO naar de effecten van brede scholen in het R otterdamse
primaire onderwijs geeft aan wat de ongerichte implementatie in de jaren
negentig van de vorige eeuw heeft opgeleverd. De eindconclusie van de lijvige
eindrapportage van het RISBO luidt:
“Op basis van de resultaten kunnen we vo orzichtig c oncluderen dat de geïnvesteerde energie in hun Brede scho olorganisatie en programmering voldoende is
om de komende jaren significante effecten te mogen verwachten”. 57
Waardoor zo’n algemene en vage conclusie precies wordt ingegeven, valt
natuurlijk niet met zekerheid te zeggen. Daarvoor spelen er teveel (f)actoren
mee in het spel dat wetenschap en politiek met elkaar spelen. Maar het ontbreken van een positieve strategische visie die tactisch en operationeel uitgerold
wordt en voor onderzoekers dus duidelijke criteria voor research levert, zal
daar ongetwijfeld mee te maken hebben.
De kritiek op de mechanische top-down implementatie van modellen als blauwdrukken verlegt de aandacht naar het denken in en werken met scenario’s. RVS
heeft de resultaten van het onderzoek naar Fysieke Integriteit op een Brede
school op Rotterdam-Zuid – openbare basisschool Bloemhof – gebruikt om
dit project in twee andere buurten op Rotterdam-Zuid uit te zetten. Daarbij
heeft RVS op grond van de bevindingen van het op OBS Bloemhof uitgevoerde
onderzoek een drietal positieve scenario’s ontwikkeld.
(ZIE 2.5/3.5)
Deze zijn
ingegeven door de strategische dubbelblik: ieder scenario verbindt concrete
interventies met een groter geheel waarbinnen deze samenhang, richting
en betekenis krijgen. De realisatie van deze totaalvisie vereist een inschatting van de sterke en zwakke aspecten en de risico's waarmee gewerkt wordt.
Deze totaalvisie kan een onderwijsvisie zijn zoals in Bloemhof, maar ook een
70
wijkontwikkelplan – de wijk Feijenoord – of een consortiumaanpak – de wijk
Carnisse. Het EP(i)C traject en de S5 focus blijven voor RVS de backbone van
deze interventies. In overeenstemming met het gepropageerde vakmanschap
vat zij scenario’s op als gereedschapskisten. RVS werkt aan positief geformuleerde scenario’s waarin de betrokken partijen (zich) een toekomstbeeld
realiseren. Zo'n scenario is geen voorspelling, maar een voorstel. Het project
Fysieke Integriteit is zo’n scenario. De strategische visie formuleert dit als een
positief doel: een brede, integrale ontwikkeling van leerlingen via het aanleren
van concrete skills. Toen dit scenariodenken in zwang kwam werden scenario’s
vooral gemaakt om rampen te voorspellen en te voorkomen. De ontwikkeling
van de computer betekende een enorme sprong voorwaarts. Een van de eerste
megascenario’s was het rapport van de Club van Rome De grenzen aan de groei
uit 1972. Daarbij werd met grootschalige modelberekeningen en computersimulaties gewerkt. De pretenties en ambities van RVS zijn veel kleiner, maar
liggen in het verlengde van dit megascenario dat toentertijd uiterst kritisch
werd ontvangen. Nu veertig jaar later is het instructief ons af te vragen wat er
gebeurd zou zijn als we het wel serieus hadden genomen. Twee dingen heeft het
rapport in ieder geval duidelijk gemaakt: besturen is vooruitzien en terugkijken
en de relatie tussen macht en waarheid is vele malen complexer dan we toen
vermoedden.
Scenario’s zijn geen wetmatigheden. Het zijn evenmin voorspellingen. Een
scenario is een virtueel ontwikkelplan met een open eind, zij het binnen de
randvoorwaarden van een door alle betrokken partijen gedeelde, strategische
visie, waar rekening wordt gehouden met ontwikkelingen op hogere schalen:
de deelgemeente, de stad, landelijk en uiteindelijke 'globale' ontwikkelingen.
De betrokkenen delen een realistische ambitie. Is het scenario gekozen dan
verplichten de betrokken partijen zich om proactief aan de realisering ervan
bij te dragen. Mededelen is deelnemen is delen.
Voor de realisering van zo’n scenario zijn de betrokken partijen zelf verantwoordelijk. Er zijn nooit anderen die het voor hen gaan doen. Outs ources is er
niet bij. Die ‘anderen’ worden onmiddellijk stakeholders. De lerende organisatie die het scenario implementeert, leert door voortdurende feedback op en tussen schalen. Het zelfkritisch vermogen van de betrokken groepen moet zo groot
zijn dat ook de eigen vooronderstellingen ter discussie kunnen worden gesteld.
Het scenario kent verschillende uitkomsten, maar het zicht daarop opent zich
pas in het proces zelf. Dat is de kern van een scenarioaanpak: anticiperende
participatie van een lerende organisatie met een transparante communicatie-
71
structuur. Zo schuiven in een scenario denken en doen in elkaar.
TACTISCHE
SAMENHANG
ECOSOCIALE ARCHITECTUUR
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
2 .0
WAT HIER AAN VOORAF GING:
77
TACTIEK IN WOORDEN ALS DADEN
2 .1
TACTISCHE BELANG -STELLING VOOR
81
COÖPERATIEVE BUURTONTWIKKELING
2.2
2 .3
2 .4
BUURTEN ALS WEEFSELS
2. 2.1
VEERKRACHT: VERKNOPEN VAN DAGPADEN
2. 2. 2
NETWERKEN OP LEEFVELDEN EN LEEFPADEN
INTERACTIEVELDEN 2 012-2 015
2.3.1
FOODPRINT ALS FOOTPRINT: STADSLANDBOUW
2.3. 2
FYSIEKE INTEGRITEIT: SCHOOL
2.3.3
ACTIEF BURGERSCHAP: BUURT
2.3.4
DUURZAAM VAKMANSCHAP: MARKT
INTERACTIEVELD ECO3. URBANE INFRASTRUCTUUR:
85
86
88
89
91
93
96
98
101
INTERVISIE, INTERACTIE, INTERESSE
2 .5
2.4.1
REFLACTIE: INTERACTIEVE REFLECTIE
2.4. 2
INTERVISIE: INTERSCALAIR EN MULTISCALAIR
SCENARIO’S EN COÖPERATIES
2.5.1
ONTWIKKELDE SCENARIO’S: FYSIEKE INTEGRITEIT
A. INTEGRAAL SCENARIO: OPENBARE BASISSCHOOL
101
104
106
106
106
BLOEMHOF (2 0 0 8 -2 011)
B. FACILITAIR SCENARIO: KATHOLIEKE BASISSCHOOL
110
AGNESSCHOOL (2 011-2 013)
C. CONSORTIUM SCENARIO: VEERKRACHT (2011-2015)
2.5. 2
GEPLANDE SCENARIO’S: VAKHUIS, VAKWERF
A. ONDERWIJS
B. GEMEENTELIJK BELEID
C. DEELGEMEENTELIJK BELEID
D. POLITIEK
E. CULTURELE INSTELLINGEN
F. BEDRIJVEN
G. WONINGCORPORATIES
74
H. WELZIJNSWERK
111
112
113
115
116
117
117
118
118
118
“Snelheid behoor t niet tot de ware Weg van de strategie. Snelheid en de vraag of iets snel of langzaam moet gebeuren, komen voor t uit
het niet kunnen harmoniseren met het ritme ( ma ) 1 van de dingen. Om het
even om welk domein het gaat, het handelen van een leerling die zich dit
eigen heef t gemaakt, komt niet gehaast over.”
(Miyamoto Musashi, Het boek van de vijf ringen, 1645)
Strategie vereist geduld. Terwijl bedachtzaam vooruit wordt gekeken, blijft
dat wat voor onze voeten ligt in beeld. Zelfs wat onder onze voeten ligt, wordt
doordacht. Dit multiperspectivische dóórdenken lost echter de urgentie die een
daadkrachtige aanpak van problemen vergt, niet op. Strategisch geduld is alert
proactief, nooit passief gelaten. Deze alertheid ritmeert het handelen. Vaak is
het verstandig met een ingreep te wachten. Soms is onmiddellijk ingrijpen op
zijn plaats. Op het tactische vlak houdt deze strategische alertheid het gevoel
van urgentie levend. Dat betekent niet dat alles hier en nu moet gebeuren.
Het betekent wel dat er iets moet gebeuren, maar dat kan van alles zijn. Wat
uiteindelijk geactualiseerd wordt, hangt af van de micropolitieke krachten en
macropolitieke machtsverhoudingen die op dat moment in het spel zijn.
Dé klacht van onze tijd is dat alles te snel gaat. Dat heeft alles met ons mediabewustzijn te maken. De communicatiesnelheid en -dichtheid is tegenwoordig zo immens groot dat we niet meer achter de feiten aan kunnen lopen. We
creëren met onze media de feiten. We leven in een hectische (f)actualiteit. Maar
alert leven in het hier en nu is wat anders dan panisch van moment naar moment
overleven. Dan ligt er voor iedere professional en manager een burn-out in het
verschiet. Stressmanagement staat hoog op de agenda van de psychotherapie.
Voor de uitgebrande geest is cynisme soms de enige overlevingsoptie. Kiezen
voor onverschilligheid is de laatste daad in vrijheid. In het onderwijs is de hoeveelheid interventies en maatregelen die jaarlijks op scholen wordt losgelaten
zo groot, dat veel leerkrachten onder de druk ervan bezwijken. Als de rek er
uit is, wordt samenleven voor de een uitleven, voor de ander overleven. Als die
twee elkaar ontmoeten, is het knokken geblazen. Niet alleen op straat en in de
klas, ook op de ‘vrije’ markt. Maar waarom dan niet samenwerken? Helaas komt
samenwerken pas in beeld in tijden van draconische bezuinigingen. Hoewel
nagenoeg iedereen beseft dat in een globale netwerksamenleving
(ZIE 1.2)
onze
interacties en transacties per definitie op samenwerking berusten, zien de
meesten dit pas als laatste redmiddel. Je moet samenwerken. Maar net als interesse is samenwerken allang geen keuze meer. Het is onze huidige bestaanswijze, onze human c ondition.
Zolang deelnemers aan coproducties uitsluitend hun eigen belangen najagen
en samenwerking slechts zien als een slimme truc om er zelf beter van te
worden, wordt zo’n onderneming door de haast neurotische alertheid om
het initiatief niet te verliezen een uitputtingsslag. Meer nog dan de mediale
versnelling maakt deze negatieve overlevingstactiek menig interactie hectisch.
Interdependentie is van een andere orde. Wederkerigheid schept tijd, maar
hyper individualisme kost samenwerken voorlopig alleen maar tijd, zolang in
75
valt of staat met het vertrouwen in de ander. In ons tijdperk van consumptief
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
het delen van informatie het verlies van formatieplaatsen wordt gevreesd. Een
partner die amechtig en panisch aanhaakt om zijn zaak te redden, ontkent in
zijn houding en focus precies de rationale van samenwerking. Samenwerken
vergt een andere belangstelling. Het is geen gevecht. Het vergt zorg.
Samenwerken heeft een post-polemische kwaliteit.
(ZIE 4.1.4)
De vraag is wiens
belangen er in zo’n samenwerking worden behartigd. Is er een overstijgend
belang waaraan wordt gewerkt om het eigenbelang veilig te stellen? Of is er
een interactief belang, een gedeelde interesse? Zou samenwerken op zich een
belang-rijke ervaring kunnen zijn?
Het politiek-filosofische kernconcept van het RVS gedachtegoed is interesse.
Dit is het sluitstuk van een relationele filosofie, een filosofie die het menselijke bestaan primair vanuit relaties denkt.
(ZIE 5.11)
De tactische ritmiek van
RVS wordt aangestuurd door de primaire bereidheid om coalities te smeden.
Geen coalities, geen RVS. De vertaling naar het psychologische vlak ligt
besloten in het eerder geschetste mensbeeld: het individu als knooppunt in
netwerken.
(ZIE 1.2.3)
In de alledaagse praktijk vertaalt zich dit in trajecten die
een individu dagelijks bewandelt. Deze worden in kaart gebracht via de dagpaden die leefvelden doorkruisen. Als deze uitgezet worden op een levenslijn
toont zich dit leven als een vernetwerkt leefpad.
(ZIE 2.2)
De tactische inzet van
RVS is het verknopen van dagpaden dwars door leefvelden heen. De dagelijkse
interacties van buurtbewoners vinden plaats op verschillende schaalniveaus.
Wat in de ketenaanpak van woningcorporaties ‘leren, wonen en werken’ wordt
genoemd, heet in de RVS tactiek ‘school, buurt en markt’. Deze schaalniveaus
typeert RVS als interactievelden.
(ZIE 2.3)
Vanuit haar ecosociale grondslag zet RVS op de interactievelden trajecten
uit waarin de deelnemers fysiek, sociaal en mentaal versterkt worden. Twee
cyclische principes zijn hierbij maatgevend: fo otprint en fo odprint.
(ZIE 2.3.1)
Deze krijgen op herkenbare plekken in de buurt gestalte. Dat zijn in het project
Fysieke Integriteit de school met de keuken en de buurttuinen.
(ZIE 2.3.2)
Dit
knooppunt is tussen 2008 en 2010 in coalities met het onderwijsveld, ouders,
vakleerkrachten, woningcorporaties, gemeentelijke diensten en deelgemeenten gerealiseerd. In de komende jaren zullen op andere schaalniveaus – buurt,
wijk en stad - nieuwe knooppunten worden opgezet: het Vakhuis en de Vakwerf.
(ZIE 2.3.3/4)
Al deze interacties creëren continue feedback in intervisie. Denken doordesemt alle velden. Deze stroom van ideeën verzamelt RVS op een vierde, minder
zichtbaar interactieveld. Dat is de reflectieve ruggengraat van de ecosociale
architectuur die RVS voor ogen staat. Sommigen noemen dit een wetenschappelijk bureau, anderen Research & Development, wij noemen het ECO3.
Urbane infrastructuur, omdat het over de doorwerkingen van alle projecten
en trajecten op grootstedelijk niveau gaat.
(ZIE 2.4)
De tactische scenario’s en
coalities worden vanuit dit interactieveld gevoed en onderbouwd.
(ZIE 2.5)
Maar
ze worden ook doorontwikkeld in integrale en duurzame gebiedsontwikkeling
76
scenario’s. Enkele zijn al gerealiseerd
(ZIE 2.5.2)
(ZIE 2.5.1) ,
andere staan in de steigers.
Het ontwerpen en uitvoeren van een ecosociale architectuur steunt
op de coöperatieve netwerkclusters en op de andere interactievelden waarin
naast buurtbewoners en onderwijs- en zorginstellingen, ook bedrijven, (deel)
gemeente, woningcorporaties en het welzijnswerk een bijdrage leveren.
2.0 — WAT HIER AAN
VOORAF GING: TACTIEK
IN WOORDEN ALS DADEN
In Wo orden als daden worden integrale gebiedsontwikkeling en duurzame
samenlevingsopbouw verbonden in een sociale architectuur. De pijlers fysiek
en sociaal van de conventionele gebiedsontwikkeling worden met het oog op
het verduurzamen van de gebiedsontwikkeling samen met economie en cultuur
vervlochten. Samenwerkingsverbanden tussen woningcorporaties en lokale
overheid, maar ook die tussen onderwijs, zorginstellingen, welzijnswerk en
het bedrijfsleven zijn daarvoor een basisvoorwaarde. Het in kaart brengen –
mapping of cart ograferen – van alle reeds aanwezige partijen die nauwelijks
van elkaar weten dat ze in de wijk werkzaam zijn, is een eerste aanzet. Deze
biedt zicht op de uit te stippelen tactiek.
Er zijn fysieke knooppunten in de buurt gepland. Tot voor kort waren dit Multi
Functionele Accommodaties (MFA), onderwijs of zorg gerelateerd. Er is er een
gerealiseerd in Zuidwijk: de Wereld op Zuid. De Wielslag in de wijk Bloemhof
(ZIE 3.5.1)
zal medio 2013 klaar zijn. Beide zijn van Vestia. Zorg MFA’s staan in
Groenenhagen/Tuinenhoven – De Ooievaar van Woonbron – en in Vreewijk –
‘t Slag van het voormalige Com.wonen, nu Havensteder. Er zijn ook andere
knooppunten gepland, zoals de Kindercampus
(ZIE 3.5.1)
in Bloemhof waarin
naast de openbare basisschool Bloemhof ook de beide rond het plein gevestigde protestant-christelijke basisscholen – De Sleutel en de Oranjeschool – zijn
opgenomen. Daaraan worden netwerken in de wijk gekoppeld.
De ECO3 strategie
(ZIE 1.1.2)
verbindt sociaaleconomische en sociaal-medische
aspecten in een ecosociale architectuur: de footprint die de mobiliteit van
buurtbewoners bepaalt, wordt verbonden met hun foodprint: de infrastructuur van hun consumptie en hun eetgedrag. Integrale gebiedsontwikkeling en
duurzame samenlevingsopbouw leggen uiteindelijk de basis voor een gezonde
leefstijl.
(ZIE 2.3)
Zie afbeelding pp. 78-79.
Maatgevend voor de tactische samenhang van de RVS interventies is de
bereidheid van partijen om zelf ook een lerende organisatie te zijn. Dit ‘samenscholen’
(1.3.3)
van diensten, organisaties, instellingen en bedrijven wordt
heidsdiensten en stichtingen spreekt dit vanzelf. In bedrijven wordt aangehaakt
77
ingegeven door gedeelde belangen die het eigenbelang overstijgen. Voor over-
78
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
Cart ografie RVS vo or Pact op Zuid (2008-2009).
79
80
fysiek
openbare ruimte
mobiliteit
onder wijs
sociaal
cultureel
economie
politiek
demografie
fysieke
integriteit
Jolo
WMO
buurt
Vakwerf
Albeda
Eco3
stad
Wijk
Feijenoord
markt
VAKMANSTAD
2010 2012
duurzaam
vakmanschap
Kijk
op Zuid
allochtonen
autochtonen
2000
van multicultureel overleven
naar intercultureel samenleven
actief
burgerschap
Veerkracht
school
Vakhuis
CULTUURSTAD
etnische minderheden
wijkbewoners
ARBEIDERSSTAD
1990
1980
buitenlandse werknemers
werknemers
1970
local-global
cultuurstad
7x24 uur
hyper individualisme
multicultureel
liberalisering
vrije markt staat
risicosamenleving
gastarbeiders
havenarbeiders
stad en land
havenstad
zondagsrust
gezinswaarden
monocultureel
middenveld
verzorgingsstaat
rechtsstaat
tactische opschaling
eco3. doen denken
Stadshavens
2030
glokaal
vakmanstad
ecoritimisch
relationele autonomie
intercultureel
cyclische economie
mediasamenleving
netwerksamenleving
t a c t i s che s a m e nha ng
INTER-ESSE
ecologie
Leefbaarheid 2.0
bij de c orp orate resp onsibility of het Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. (MVO) Het vaststellen van wederkerigheid en interdependentie op basis
van een gedeeld belang vergt een langetermijnvisie, omdat fysiek, economisch,
sociaal en cultureel kapitaal zich nu eenmaal niet op dezelfde tijdschaal en in
hetzelfde tempo ontwikkelen. Een opknapbeurt van een wijkparkje, het planten
van bomen of het opleiden van jongeren om ondersteunend wijkwerk te verrichten gaat pas op lange termijn voor de WOZ waarde van de eromheen liggende
huizen renderen en levert na jaren pas de vakexpertise op die bedrijven in de
stad nodig hebben. Veiligheidsindexen geven geen uitsluitsel over deze duurzaamheidsaspecten.
De schalen die tactisch worden verbonden, zijn achtereenvolgens School,
Buurt, Markt en Stad. In Wo orden als daden zijn de projecten op deze
interactie velden benoemd als fysieke integriteit (school), actief burgerschap
(buurt), cultureel ondernemerschap (markt) en ECO3 (stad). RVS heeft vanaf
2007 op de interactievelden 1, 2 en 4 projecten opgezet en trajecten uitgerold.
2.1 — TACTISCHE
BELANG–STELLING
VOOR COÖPERATIEVE
BUURTONTWIKKELING
Ecosociale architectuur is de verzamelnaam voor de integrale en duurzame
samenhang die ontstaat in en door coproducties van samenwerkende partijen.
Het is niet alleen het eindresultaat, maar ook het proces zelf. In deze coöperaties vormt een zich naar alle zijden openende communicatie de uitvalsbasis
voor participatie. Mededelen en deelnemen gaan hierbij hand in hand. Een topdown of bottom-up aanpak werkt niet meer. Tactisch mededelen en deel nemen
vraagt om een continue feedback op en tussen de verschillende interactievelden. Dat betekent concreet dat beleidsmakers en gebiedsontwikkelaars de
buurtbewoners en andere direct betrokkenen in de buurt – onderwijs, welzijnswerk, zorginstellingen, MKB en bedrijven – in een vroeg stadium bij de planvorming betrekken. Het achteraf informeren van bewoners en andere betrokken
partijen in zogenaamde participatiebijeenkomsten is een contraproductieve
geste, omdat niemand zich serieus genomen voelt. Belang-stellende consultaties gedurende het hele ontwerp- en ontwikkelproces zijn een vast onderdeel
van het ontwikkelproces. Deelnemen wordt altijd afgestemd op de specifieke
belangstelling van de betrokken partijen. Het belang van een groep buurtbewoners ligt allereerst bij hun buurt en niet bij de leerprestaties van de leerlingen,
tenzij ze ook ouder zijn. Ze zijn evenmin bezig met de winstmaximalisatie van
zijn echter geen strijdige belangen, maar object van onderhandelingen die door
81
een bouwbedrijf of de uitvoer van het beleid van een gemeentelijke dienst. Dit
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
een gemeenschappelijke interesse worden gefocust: de leefbaarheid van de
buurt. De oorlogsmetafoor die het huidige beleid beheerst – stadsmariniers – is
hier niet van toepassing.
(ZIE 4.1.4) Voor
de functieomschrijving van een ambte-
naar die zich met deze thematiek bezighoudt heeft dit wel consequenties. Het
helpt namelijk als ambtenaren of managers in de desbetreffende buurt wonen 2
of een deel van hun werktijd daadwerkelijk in de wijk kunnen doorbrengen.
Hoe heeft RVS de afgelopen vier jaar tactisch gemanoeuvreerd? De grote voorsprong die RVS had toen zij in 2006 begon, was dat veel van de bovengenoemde
partijen elkaar al in het Pact op Zuid hadden gevonden. De bereidheid tot
samenwerking was groot, ook al blijkt de praktijk van verkokerde diensten, verschotte instellingen en grootschalige organisaties vaak weerbarstiger dan de
goede wil van de voortrekkers. Voortrekkers trekken niet aan dode paarden. Ze
trekken de kar. Op deze voortrekkers zet RVS in. In de samenwerking met departementen, diensten, woningcorporaties, onderwijsinstellingen en bedrijven
gaat RVS er altijd vanuit dat ook daar mensen werken die weten wat ze willen,
kunnen en moeten doen. Veel jonge ambtenaren, managers en beleidsmedewerkers, hooggeschoold of wetenschappelijk onderlegd, zijn bereid mee te denken.
Zij zijn opgegroeid in dezelfde samenleving als die waarover ze nu beslissingen moeten nemen. Geboren begin jaren tachtig van de vorige eeuw zijn ze op
de middelbare school via het internet met de wereld verknoopt geraakt. Velen
ontbreekt het echter nog aan macht, middelen of motivatie om door te pakken.
In de versteende ambtelijke hiërarchieën en de manageriële ratrace van de
corporate wereld hebben ze, ondanks allerlei kekke jonge honden- en Gideonbende-achtige constructies, nog weinig in de melk te brokkelen.
In het middenkader zijn veel partners gevonden die nog niet uitgeblust of
cynisch zijn geworden door werkdruk en bureaucratie. Zij hadden nog genoeg
energie om met RVS mee te denken en daar waar mogelijk trajecten te faciliteren. In het topsegment lag het een stuk moeilijker. De vermeende kleinschaligheid van de RVS projecten valt voor veel topmanagers en directeuren in het
niet bij de macroschaal waarop zij menen te opereren. Op hun dagpad kleuren
financiële transacties menselijke interacties. Niettemin zijn er in de loop van
de afgelopen drie jaar tactische samenwerkingsverbanden tot stand gekomen
met hoofden en directeuren van diensten, bedrijfsdirecties en leden van colleges en raden van bestuur. Zij waren bereid iets verder te kijken dan de deur
van hun kantoor of bedrijfsgebouw, iets wat je van een strategisch ingestelde
voorzitter, directeur of beleidsadviseur toch zou mogen verwachten.
Interventies out of the box optuigen kost veel energie. De ecosociale samenhang van een grootstedelijke buurt bevorderen is op zich geen geringe pretentie. Zeker niet als je zo’n proces van binnenuit wilt mobiliseren. Immers,
bewoners komen en gaan, de lokale middenstand staat onder druk van grote
concerns en kan nauwelijks het hoofd boven water houden. Allerlei informele
ontmoetingsplaatsen zijn schaars geworden, sinds de postkantoren zijn opgedoekt en de meeste buurthuizen zijn gesloten. Cafés hebben sinds het rookverbod met teruglopende klantenaantallen of nieuwe investeringen te maken.
82
De grootstedelijk interculturele samenstelling van de buurtpopulatie brengt
nog steeds spanningen met zich mee. Jeugdwerkloosheid zet de buitenruimte
van de buurt onder druk. Bezuinigingen in het welzijnswerk en de zorg beperken de armslag van hun professionals zodra deze op een werkplek elders in
de stad worden gestationeerd. Scholen concurreren met elkaar. In moeilijke
wijken voeren sommige scholen een exclusief toelatingsbeleid voor leerlingen
waardoor andere scholen in de buurt met hoge concentraties probleemkinderen te maken krijgen. Beter gesitueerde buurtbewoners hevelen hun kinderen
over de buurt heen naar een ‘betere’ wijk. Kortom, als er al samenhang is dan is
deze gefragmenteerd en verspreid over allerlei groepen die elkaar tegenkomen,
maar vaak weinig communiceren. Of in een eerder gebruikte terminologie: er is
wel binding, maar weinig overbrugging.
(ZIE 1.3.2)
Er zijn echter altijd bewoners,
professionals en ondernemers die iets verder kijken dan hun neus lang is. Dit
zijn de ankerpunten voor coalities.
Voordat de giganteske bezuinigingen toesloegen en de financiële chaos bij
grote instellingen en corporaties manifest onhandelbaar werd, waren in een
grootstedelijke buurt het welzijnswerk, de wijkagent, de woningcorporatie, een
deelgemeenteambtenaar of een eerstelijns artsenpraktijk de meest zichtbare,
formele partijen waar bewoners met hun vragen terecht konden. Naast het koffiehuis faciliteren buurtcafés, buurthuizen, wijkcentra en buurtparkjes informele ontmoetingen. Ook pleinen en brede stoepen zijn sociaal-culturele knooppunten in zo’n buurtnetwerk. Op die plekken kunnen mensen elkaar nog aanraken,
elkaar de hand schudden of een schouderklopje geven. Mond-tot-mondreclame
werkt er nog. Op deze tactiele plekken is het contact nog face-t o-face in plaats
van interfaciaal, zoals op een smartphone. Dit zijn de opschalingsplekken in het
buurtleven. Formele partijen zijn hier ook nog wel aanwezig, zij het dat deze ook
grotendeels zijn wegbezuinigd. Andere partijen nemen delen van die taken over.
Zo springt Thuis Op Straat (TOS) bij veel van het kinder- en jongerenwerk in
voor het zieltogende en wegbezuinigde welzijnswerk. Maar op die opschalingsplekken wordt ook de urbane smetvrees zichtbaar en vertonen mensen vermijdingsgedrag, of ze worden exclusief door groepen geclaimd. Ze blijven even
tactiel maar nu wordt er met een vuist gezwaaid of met vingers nagewezen.
Uiteindelijk is voor ouders met jonge kinderen het schoolplein de meest natuurlijke ontmoetingsplek. De bijdrage van het onderwijsveld aan het verbeteren van het buurtklimaat is hier onbedoeld en indirect. Voor de school is de
reden om aan een beter schoolklimaat te werken glashelder: een gezonde en
stimulerende leeromgeving verhoogt allereerst het leerplezier van leerlingen
en daarmee hun leerprestaties. Voor een woningcorporatie is het minder duidelijk om hierin te investeren. Ouders van basisschoolleerlingen zijn echter vaak
buurtbewoners, zo simpel is het. Voor ouders die in de huizen van de corporatie
wonen, kan een stimulerende leeromgeving met veel ouderparticipatie hun
woongedrag en buurtmobiliteit in positieve zin beïnvloeden. Voor een bedrijf in
de omgeving is een bijdrage aan de verbetering van het schoolklimaat nog onduidelijker, ook al zijn ze gebaat bij positief ingestelde jongeren die aanspreekbaar zijn als er in de nabijheid van de parkeerplaats problemen zijn. Maar
werkers. Een terecht argument. Maar vaak zijn de wijkbewoners wel klanten, als
83
ondernemers, zo luidt steevast het eerste tegenargument, zijn geen sociale
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
het om lokale middenstanders gaat. En bliksemstages van leerlingen bij aanpalende bedrijven kunnen ook een weldadige doorwerking hebben. Vmbo’ers en
mbo’ers zijn misschien toekomstige werknemers. En voor bedrijven geldt: hoe
geschoolder en gezonder hun toekomstige werknemers, hoe beter ze in hun vel
zitten, hoe minder verzuim en hoe hoger hun output.
Een communicatieve woonomgeving houdt mensen gezond. 3 Volksgezondheid
en ecosociale duurzaamheid sluiten hier nagenoeg naadloos op aan. Het ligt
dan ook voor de hand om naast woningcorporaties en bedrijfsleven ook de
lokale gezondheidsdienst bij de coalities te betrekken. In Rotterdam is dat de
GGD. In praktijk was dit in het verleden hoogst problematisch. In de nieuwe beleidsvisie van de GGD zijn echter veel meer aanhakingspunten te vinden. 4 Maar
ook zorgverzekeraars komen in beeld als het gaat om de verbetering van het
buurtklimaat. Een gezonde en fitte polishouder en premiebetaler kost tenslotte
minder dan een zwaarlijvig, depressieve en onwillige premiebetaler. Over zulke
samenwerkingen wordt al jaren gesproken, ook op departementaal niveau, waar
het project Fysieke Integriteit van RVS de aandacht van het Innovatieplatform
heeft getrokken.
(3.4.2.D)
Maar er is een voor de hand liggende reden voor de
altijd weer terughoudende reactie van zorgverzekeraars: de desbetreffende
ouders/wijkbewoners zijn vaak niet bij hen aangesloten. Waarom zouden zij dan
in deze gezinnen investeren?
Dit vergt tactische arrangementen op een hoger plan. Maar daarmee stuiten we
op de grenzen van innovatief buurtbeleid. Zijn er wel nationaal, regionaal en
lokaal van te voren arrangementen tussen partijen te maken? Hier doorkruist
een dogma van de vermeend vrije markt economie de tactische noodzaak van
duurzame samenlevingsopbouw. Laat het Europese aanbestedingsbeleid dit
soort op onderlinge afspraken gebaseerde samenwerkingen wel toe? Als dat
niet het geval is, is een langetermijnvisie waarin partijen elkaar vinden en op
grond waarvan ze met elkaar en in elkaar willen investeren, zinloos. Er moet
een nieuw juridisch kader worden geschapen. RVS stuit regelmatig op de uiterst complexe aanbestedingspolitiek van gemeenten en deelgemeenten. Deze
aanbestedingen zijn door de bezuinigingen niet alleen minimaal opgetuigd
en voorzien van ongeloofwaardige kwantitatieve afrekenmodellen, ze zijn ook
teruggeschroefd tot één jaar. Strategisch valt daar geen eer meer te behalen.
Want wat valt er nog te plannen en te ontwikkelen in een jaar? Instellingen
uit andere steden kunnen op deze lokale aanbestedingen inschrijven wat tot
bizarre uitkomsten leidt. Bestaande werkverbanden, hoe zwak ook, vallen volledig uit elkaar. Hoe kunnen in zo’n context partijen nog met elkaar meedenken
en zich bereid verklaren, gaande het proces, hun belangen bij te stellen?
Het staande beleid kent nog andere knelpunten. De mesopolitieke uitdaging
van een ecosociale architectuur ligt in het vroegtijdig potentiëren van alle
deelnemers op de schalen waarop zij als groep belangen hebben. Niet als individu, maar als groep. Grote bureaucratische instellingen hebben macropolitieke belangen, maar individuen koesteren menselijk al te menselijke micropolitieke verlangens. Mesopolitiek handelen van groepen interacteert tussen beide
84
velden. Ze bewegen zich tactisch tussen beide schalen vanuit een meerschalig
bewustzijn.
(4.2.2)
Is de ontwikkeling van een skatepark, ondanks de mogelijke
overlast, ook goed voor mijn kinderen? Is het huisvesten van ex-delinquenten
in het blok verderop werkelijk zo gevaarlijk voor de buurt? Tactisch oscillerend
tussen twee schalen – micro en macro – ontwikkelen deze groepen al doende
nieuwe democratische skills. Talentontwikkeling is inherent aan deze manier
van werken. Alles draait om het versterken van positieve krachten.
Beleid dat zich hiermee inlaat moet beseffen dat het aansturen van actief
burger schap in mesopolitiek opzicht van een geheel andere orde is dan wat er
in het reguliere beleid gebeurt. Het aansturen van wenselijk politiek gedrag is
geen kwestie van repressief sanctioneren of curatief ondersteunen, zelfs niet
van preventieve voorzorg. Het gaat om potentieve activering. Potentief beleid
sluit aan bij interesses, niet bij frustraties.
2.2 — BUURTEN ALS
WEEFSELS
Het draagvlak van al deze mesopolitieke tactische manoeuvres zijn de fysieke
en digitale netwerken die al in een buurt bestaan. Een buurt is naast een
fysieke infrastructuur van straten en pleinen ook een virtuele pannenkoek van
digitale netwerken. RVS noemt zo’n dubbel vernetwerkte buurt een weefsel.
Dat kan een lappendeken met de spreekwoordelijke rafelranden en slijtplekken
zijn. Of een hecht tapijtje, dat in buurtcafés op de tafeltjes ligt. Het denkbeeld
‘weefsel’ laat het eerder gemaakte onderscheid tussen schering en inslag toe:
de fysiek-economische structuur van de buurt is doorschoten met sociaalculturele patronen. Zo wordt het specifieke leefpatroon van de buurt als
‘binnenkant’ van het weefsel zichtbaar.
In dit buurtweefsel verplaatsen mensen zich dagelijks van de ene fysieksociale knoop naar de andere: van huis naar school of het werk, over straat of
met het openbaar vervoer, in hun vrije tijd naar sportcentra, korfbalvereniging,
een fitnessclub, moskee of voetbalstadion. Op die fysiek-sociale knooppunten
komen mensen met elkaar in contact. Het zijn tactiele punten waarin wederzijdse interesse de onderlinge banden versterkt. Interessant zijn de knooppunten
waar buurtbewoners niet alleen in hun eigen netwerken de banden aantrekken,
maar waar ze ook in voor hen nog onbekende verknopingen in het buurtweefsel verzeild raken. Dit soort plekken, waar bewoners die normaal nooit met
elkaar praten of met elkaar iets doen, belangeloos met elkaar in contact kunnen
komen, verdwijnen steeds meer. Maar hier krijgen we juist zicht op bridging of
overbrugging. Een ecosociale, integrale aanpak mikt zowel op binding als op
bridging: naar binnen sterk, naar buiten flexibel open. Die patronen worden
zichtbaar in de dagelijkse bezigheden die buurtbewoners op allerlei verschillende domeinen en op steeds weer andere schalen hebben. Die domeinen
noemt RVS leefvelden. De trajecten die allerlei leeftijdsgroepen tussen opover deze leefvelden.
85
staan en naar bed gaan dagelijks in de buurt, de wijk en de stad afleggen lopen
Feijenoord
ik
dr
n
He
s
in
Pr
Koopwoningen
Koopwoningen
Sloop
Wonen
Sloop
winkelcluster
Wonen
de
a
uk
supermarkt
a
ss
winkelcluster
Na
de
B
ka
bedrijven terrein
B
"De Hef"
t
aa
TO
S
B
m
Sta
t
S
TO
TO
S
s
aven
S
TO
Or
poth
Entre
B
T
tramlijn
B
buslijn
Parken
braakliggend
terrein
creatief
beheer
dam
ons
rso
Pe
jeb
an
B
B
TO
aa
str
Woonomgeving
dam
Zorginstelling
on
rso
Pe
TO
S
voorzieningen voor
sportveld
hulpverlenings
at
pla
ur
S
TO
en
Moskee
wijkgebouw
B
B
at
S
TO
Thuis op Straat
activiteiten
Een aantal
kenmerkende
gebouwen Moskee
van FeijenoordParticipatie
zijn
& Vrije Tijd
Vu
ur
pla
B
en
B
av
B
n
een globaal beeld van de
sh
B
ve
Welzijn &
Hulpverlening
Participatie
& Vrije Tijd
sportveld
on
ha
Thuis op Straat
Zorginstelling
activiteiten
t
aa
kstr
Vu
av
Pie
rso
en
B
sh
Pe
nn
B
Veiligheid
wijkgebouw
t
t
n
AT
Bi
aa
str
aa
str
T
k
Pie
AT
B
B
ve
RA
ST
ha
Welzijn &
Hulpverlening
aandachtslocatie
ons
rso
Pe
m
oo
en
SE
RO
nn
Veiligheid
buslijn
voorzieningen
voor
creatief beheer
hulpverlenings
t
RA
ST
jeb
an
Bi
Woonomgeving
aandachtslocatie
S
m
SE
RO
Or
poth
Entre
tramlijn
T
B
oo
B
aven
Onderwijs
braakliggend
terrein
bibliotheek
ddee
kkaa
orrdd
noo
en
hav
pio
am B
St
scholen
Parken
ije
en
Stieltjesplein
bibliotheek
B
Fe
a
tra
B
en
B
bedrijven terrein
Onderwijs
Economie,
ondernemers werk & inkomen
scholen
hav
pio
ondernemers
ee
aadd
rdkk
ord
noo
ije
Fe
str
en
Stieltjesplein
supermarkt Economie,
werk & inkomen
Nassau
au
ss
a
"De NHef"
Nassau
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
s
in
Pr
ka
ik
dr
n
He
Leefvelden
kaartkaart
Leefvelden
Feijenoord
© VELDACADEMIE
© VELDACADEMIE
de
e
d
ka
T
T
B
B
TO
S
een globaal beeld van de
B
B
LLAA
AN
Een aantal kenmerkende
gebouwen van Feijenoord zijn
ZU
at
ID
250m
schaal: 1: 500
OP
Mallegat
B
T
lleg
Ma
B
TO
S
We noemen deze trajecten dagpaden. RVS
heeft deze begrippen in 2011
B
Mallegat
gebruikt in het wijkontwikkelplan
De Nieuwe Belangstelling voor de wijk
LLA
AA
N
OP
Feijenoord dat ze samen met
de Veldacademie, een in Charlois gevestigd
Z
schaal: 1: 500
UI
D
at
lleg
kenniscentrum voor wijktransformatie 5, heeft opgesteld.
250m
Ma
(ZIE 3.4.2.B)
2 . 2 . 1 — Ve e r k ra c h t : ve r k n o p e n va n d a g pa d e n
Iedereen snapt dat mensen die de eindjes aan elkaar moeten knopen binnen een
uiterst beperkt en rafelig netwerk opereren. Dat geldt voor daklozen, maar ook
voor een gehandicapte buurman of overburen die onder de armoedegrens leven.
Waar gaan zij op welk tijdstip naartoe om met wie te spreken om wat voor elkaar te krijgen? Hun dagpad verschilt aanzienlijk van dat van een student, een
alleenstaande moeder of een razend proactieve yup. Maar allemaal bewegen
ze zich overdag en in de loop van de avond – en sommigen ’s nachts – over een
vast traject. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat verplaatsen buurtbewoners zich door de openbare ruimte van het ene fysiek-sociale knooppunt naar
het andere om collega’s, kennissen, vrienden en familie te ontmoeten of om samen iets te ondernemen. Al die activiteiten kunnen grafisch in kaart gebracht
86
worden op een dagpad. De meeste mensen leggen dagelijks dezelfde trajecten
af. Op een gegeven moment in het leven wordt de mobiliteit van individuen
heel overzichtelijk: ze doen precies wat hun leeftijdsgenoten doen. Herhaling
schept zekerheid, samenhang en identiteit. Je bent wat je dagelijks doet.
Zo zou schematisch de sociale buurtmobiliteit in kaart gebracht kunnen worden. We zien dan hoe dagpaden van verschillende groepen bewoners elkaar
kruisen, virtueel en fysiek: lopend, met de fiets, openbaar vervoer of de auto,
pingend en twitterend. Een kindvriendelijke route in de wijk bakent voor basisschoolleerlingen een fysiek pad af, een telefonische hulpdienst een virtueel
pad. Een dagpad kent formele en informele contactpunten: “hé, ken ik jou niet
van .....?” Slimme tactische interventies maken van beide lagen gebruik om het
weefsel rond mensen en groepen te versterken.
samenleven
thuis
wonen
zorg
woonomgeving
bewoner
werk
onderwijs
club
recreatie
school
straat
straat
straat
culturele
activiteiten
Hoe gedragen mensen zich op die verschillende leefvelden? Thuis gedraag je
je anders dan op school of op de fitnessclub, op je werk gelden in een gesprek
met een klant andere waarden dan op straat met de wijkagent. Dat is geen
enkel probleem zolang iemand die verschuiving kan hanteren. Maar dat veronderstelt wel het meerschalige bewustzijn dat kenmerkend is voor mesopolitiek
handelen.
(ZIE 4.2.5)
Sommige mensen hebben heel veel netwerken en bewegen
zich vaak op meerdere schalen. Zij kunnen daardoor flexibeler zijn in hun
contacten. Anderen opereren in kleine afgebakende netwerken op een beperkte
schaal. Er zijn mensen die nauwelijks hun huis uitkomen, geen internetaansluiting hebben en teveel schuld hebben om de telefoonrekening te kunnen betalen. Vakanties zitten er ook niet in. Voor hun kinderen kan een Brede Vakantieschool een wereld van verschil maken.
(ZIE 3.3.1.D) Via
een schoolsportvereniging
kunnen deze leerlingen bij een vereniging aan de rand van de deelgemeente
terechtkomen waar hun ouders misschien zelfs wel als vrijwilliger een kwantumsprong in hun netwerken maken.
(ZIE 3.3.1.A)
steuning (WMO) teruggeknoopt worden. Een ouderenwerker is dan eigenlijk
87
De rafelranden in dit buurtweefsel kunnen via de Wet Maatschappelijke Onder-
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
een vlechtwerker.
(ZIE 3.4.2.A) Voor
de bejaarde overbuurman fungeert deze vlecht-
werker als een spoorzoeker die op het beperkte dagpad van de overbuurman
aanhakingen ontsluit die verder gaan dan de dagopvang van het dichtstbijzijnde
verzorgingstehuis. Als daar ook nog via stagenetwerken van zorgopleidingen
maatjes bij verzorgd worden, wordt het dagpad en daarmee het netwerk van de
vereenzaamde buurman een stuk groter. Blijkt deze in zijn arbeidzame leven
ook nog een goede leermeester geweest te zijn, dan kan die wegkwijnende
expertise wellicht gereanimeerd worden in de ondersteunende activiteiten op
volkstuinen. Of misschien was zijn vrouw wel een oorlogsheld, een historisch
gegeven dat in een basisschoolproject over de Tweede Wereldoorlog dat in mei
van ieder jaar terugkomt, de overbuurman een uitje biedt waar hij naar uit kan
kijken. Zijn kleine netwerk is zo doorgeweven en fungeert niet alleen als een
vangnet, maar zelfs als trampoline naar een zinvolle dagbesteding. Hoe veerkrachtiger de verknoopte paden, hoe meer manoeuvreerruimte er ontstaat voor
de overbuurman. Of die ruimte gepakt wordt, hangt vanzelfsprekend van zeer
veel meso- en macropolitieke (f)actoren af. Verslaving aan aanbodgericht beleid
weerhoudt hem er wellicht van zelf zijn plan te trekken. Zijn wrok maakt hem
misschien ongenietbaar. Of de bezuinigingen saneren zijn vaste vlechtwerken
weg. Maar de mogelijkheid dat op al de genoemde fysiek-sociale knooppunten
zich een interculturele ervaring aandient, is niet ondenkbaar. Ook al zijn veel
van die ontmoetingen aanvankelijk ingegeven door harde belangen, dat sluit
niet uit dat ze kunnen resulteren in daadwerkelijke interesse. Op deze tactiele
knooppunten in het weefsel wordt nieuwe belangstelling ervaren en gewekt.
2 . 2 . 2 — N etwe r ke n o p l e e f ve l d e n e n l e e f pa d e n
Veerkracht is het sleutelwoord als het om tactische samenwerking gaat.
Een netwerk is zo sterk als zijn veerkracht groot is. De verknoopte dagpaden
openen zich overal naar leefvelden die elkaar overlappen. Het zoeken en
versterken van deze gelaagde samenhang is het doel van tactische allianties.
In de wijkontwikkelanalyse van de wijk Feijenoord en de wijk Carnisse worden
leefvelden als volgt benoemd: woonomgeving, wonen, economie/werk/inkomen,
onderwijs, gezondheid/hulpverlening, participatie/vrije tijd en veiligheid.
Kinderen bewegen zich minder bewust op leefvelden en zijn daar minder
actief dan jongeren en die bewegen er zich weer op een andere wijze in dan
hun ouders of grootouders. Dagpaden krijgen samenhang en richting door de
levensfase waarin iemand zich bevindt. Op dat leefpad is voor jongeren de
school maatgevend, voor hun ouders hopelijk hun werk en voor hun grootouders
gaat het om een zinvolle dagbesteding in verschillende netwerken.
Zo’n leefpad verandert eerst gemiddeld om de zes jaar, maar na het 24 e levensjaar begint er zich voor velen iets definitiefs af te tekenen. Dan verbreedt het
leven zich in en verstevigt het zich met nieuwe netwerken, die in een bepaalde
l evensfase in verval raken en soms ook radicaal worden verlegd. Deze processen beïnvloeden vergt 1 ) langdurige investeringen in sociale en culturele
netwerken op een leefveld en 2 ) systematische, tactische verknopingen op
88
leefvelden via dagpaden. Dat moet uiteindelijk resulteren in meer veerkracht.
Het leggen van nieuwe, productieve contacten via een open en transparante
communicatie kan leiden tot een bredere belangstelling en meer bewegingsruimte. Maar de meerwaarde beklijft pas als de dubbele inzet slaagt: binden en
overbruggen. Uitsluitend binden kan de uitzichtloosheid en spanningen tussen
groepen versterken. Dat kan voor de buurtontwikkeling contraproductief uitwerken. Maar uitsluitend overbruggen kan de groepsbinding uithollen en iemand
doen vervreemden van zijn of haar oorspronkelijke netwerk. RVS ziet in opschalen
en terugploegen de tactische tegenhangers van overbruggen (opschalen) en verbinden (terugploegen). Daarom wil ze graag stagiaires van de verschillende beroepsopleidingen die uit de wijken komen waar RVS projecten uitvoert, inzetten.
Door de dubbeltactiek van binden en overbruggen – of terugploegen en
opschalen – wordt het buurtweefsel veerkrachtiger. Veerkracht is daarom een
basisconcept in het discours rond de ecosociale architectuur. Het gaat om
elasticiteit, om de kracht om mee te geven zodat het weefsel niet scheurt. In
RVS krijgt veerkracht tactisch en mesopolitiek zijn beslag in het consortium
scenario dat RVS samen met een drietal andere partijen – Bureau Frontlijn,
Creatief Beheer en DRIFT – en thematisch ondersteund door de Veldacademie
in de wijk Carnisse in Rotterdam-Zuid uitvoert.
(ZIE 2.5.1.C)
Veerkracht kent ook een micropolitieke variant. Veerkracht wordt fysiek versterkt in de judolijn waarin kinderen de grenzen van hun lichaam leren kennen
via de weerstand van anderen. In de filosofielijn wordt hun mentale veerkracht
beproefd. Ze leren zich daarin samenhangend en argumentatief te weer te stellen in Socratische gesprekken.
(ZIE 3.2.2.D)
Deze fysieke en mentale competitie
maakt kinderen sterker. Maar deze veerkracht blijft eenzijdig als er niet een
zorgcomponent in zou zitten: naast judo en filosofisch debatteren leren de leerlingen ook koken en hun tuinen verzorgen. Strijd en zorg zijn de complementaire
aspecten van veerkracht.
2.3 — INTERACTIEVELDEN
2010–2015
Via dagpaden en leefvelden worden de interacties tussen buurtbewoners en
groepen die in de buurt opereren in kaart gebracht. In de strategische visie
van RVS ligt het accent echter op jongeren en hun beroepscarrière. Om de
ontwikkeling van jongeren in beeld te krijgen en een integrale, duurzame
onder steuning tactisch te realiseren wordt door RVS met het oog op duurzaam
vakmanschap vanaf het basisonderwijs tot het hoger beroepsonderwijs in de
verknoping van dagpaden en leefvelden geïnvesteerd. Uiteindelijk moeten die
investeringen voor de stad Rotterdam meerwaarde opleveren. De reikwijdte van
de RVS focus is een volledige schoolcarrière van vier tot en met achttien jaar.
De tactische coalities groeperen zich langs dit leefpad van jongeren.
Vanaf het basisonderwijs worden op de eerste drie interactievelden projecmeest ongelijksoortige partijen met elkaar op om optimale scholingstrajecten
89
ten met trajecten ontwikkeld en tot netwerken verknoopt. Daarin trekken de
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
S
t
ad
–
ba
ur
ne infrastructu
ur
(V)MBO
wijk
. E
CO
3
Actief
Fysieke
Integriteit
Burgerschap
PO
buurt
MB0
clinics, stages, markt
Fysieke
Integriteit
Onderzoek & beleid
HBO
Duurzaam
Vakmanschap
te b ieden aan jongeren die voor een beroepsopleiding kiezen. Tactisch gezien
komen er op ieder interactieveld partners in beeld uit het onderwijsveld, de
zorginstellingen, het welzijnswerk, de woningcorporaties, het bedrijfsleven en
de lokale overheden. Maar andere organisaties die zich bezighouden met wijkontwikkeling (Veldacademie, Freehouse en Kosmopolis), met gezinsondersteuning (Bureau Frontlijn en Katrol), met buurtmediatie (JOLO) 6, groenontwikkeling (Creatief Beheer en BuurtLab) en wijkarena’s (DRIFT) komen ook in beeld.
Maar ook individuen zoals gepensioneerde vaklieden, breed maatschappelijk
betrokken professionals of geëngageerde wetenschappers die hun expertise
maatschappelijk inzetten, vormen potentiële partners. Er zijn weinig criteria
90
DOORLOPENDE LEERLIJNEN
die samenwerking op de verschillende interactievelden uitsluiten.
interactieveld 4
Eco3. Urbane Infrastructuur
interactieveld 3
Duurzaam vakmanschap
interactieveld 2
Actief burgerschap
interactieveld 1
Fys i e ke i n te g r i te i t
•onderzoek
•ontwikkeling
•beleid
•Va k w e r f
•stagenetwerken
•Va k h u i s
•vakstages
•Brede vakantieschool
•wijktuinen
•schoolkeuken
EUR
TUD
HBO
(bedrijfsschool)
MBO
V(MB)O
vakschool
wijkschool
(weekendschool)
schoolsport
vereniging
basisschool
De vier interactievelden zijn achtereenvolgens: Fysieke Integriteit op het
basisonderwijs, Actief Burgerschap in de buurt, Duurzaam Vakmanschap als
opmaat tot de markt en ECO3 Urbane Infrastructuur met zijn discursieve focus
op stadsontwikkeling. De eerste doelgroep zijn de leerlingen van het primaire
onderwijs. In een tweede tactische slag wordt de onderbouw van het vmbo er
bij betrokken. De derde stap wordt naar de bovenbouw van het mbo gezet. Maar
ook de hogere beroepsopleidingen zijn tactisch in beeld. Stagenetwerken van
hbo-ers zijn op alle interactievelden aangesloten. Deze studenten worden als
het ware teruggeploegd naar de wijken en buurten. Hbo-studenten maken zo
kennis met een integrale manier van werken die ze in de toekomst zelf gaan
vormgeven. Dat vergt infrastructurele ingrepen in de profielen van de opleidingen.
(ZIE 3.4.2.E)
Het onderscheid in de interactievelden 1, 2, 3 en 4 is niet chronologisch, maar
systematisch. Tussen 2006 en 2008 is vooral aan het basisapparaat van het
discours gewerkt, tussen 2008 en 2011 is interactieveld 1 in zijn volle breedte
ontplooid, terwijl op de andere interactievelden met afzonderlijke projecten is
geëxperimenteerd.
(ZIE 3.4.2) Vanaf
begin 2012 wordt breed op alle velden ingezet,
zij het in verschillende snelheden en ritmes. 2013 wordt het jaar van het Vakhuis
en de Weekendschool en 2014 van de Vakwerf. Voor het verknopen van duurzaam vakmanschap in het grootstedelijke weefsel van netwerken is een lange
adem nodig: willen de investeringen renderen dan vergt dit zeker één volledige
schoolgeneratie, dat wil zeggen 14 tot 16 jaar: van het basisonderwijs via het (v)
mbo naar het hbo. Gegeven de inzet in 2006 zal Rotterdam Vakmanstad/Skillcity
in 2020 volledig operationeel zijn. Dat neemt niet weg dat de concrete effecten
van de afzonderlijke trajecten onmiddellijk zichtbaar zijn op de verschillende
interactievelden. Deze worden zichtbaar gemaakt door het ontwikkeling- en
effectonderzoek van het Verwey-Jonker Instituut, samen met de Faculteit der
Wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit.
(ZIE 3.4.1)
Kortom, RVS streeft ernaar niet te snel en niet te langzaam, maar alert proactief geritmeerd te werken. Zoals het in het aanvangscitaat van Musashi
wordt geformuleerd: het gaat om in harmonie te werken met het ritme (ma) van
de dingen. Dit ritme is slechts waarneembaar als je midden tussen de dingen
staat.
(ZIE 4.2.3)
Maar wat zijn de ‘dingen’? Als dat organisaties zijn waarin
mensen werken, dan gaat het om de juiste afstemming op een combinatie van
micropolitieke krachten en macropolitieke machten. Dan stemt het ma waar
Musashi op duidt, overeen met wat RVS drievoudige interesse noemt: fysiek,
sociaal en mentaal. Door deelnemen en mede te delen, alleen zo is de juiste
tijd en afstand in te schatten. 7
2 . 3 . 1 — Fo o d p r i n t a l s fo o t p r i n t : sta d s l a n d b o u w
In het voorgaande is makkelijk de conventionele ketenaanpak van bijvoorbeeld woningcorporaties te herkennen. Daarin worden wonen, leren, werken
en zorgen aan elkaar geregen. Inmiddels is duidelijk dat deze ketens ook in de
breedte en de diepte doorgeschakeld worden. Investeringen in de keten renleefvelden rond de paden zijn aangehaakt. Door deze netwerkclusters krijgt het
91
deren alleen als ze transversaal vervlochten worden in de netwerken die op de
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
buurtweefsel samenhang. Meer dan louter de markt te bedienen en zich uitsluitend in het trendy jargon van banen scheppen en ketenaanpak in te voegen, legt
RVS zich er op toe om de jongeren ook een inhoudelijke ecosociale oriëntatie
aan te reiken. Niet in de vorm van ideologische dogma’s, maar in de vorm van
praktische skills.
RVS voegt zich daarmee naar de ‘groene’ imperatieven van de stad waarmee op
termijn een transitie in het politiek-economische handelen wordt beoogd: een
transformatie van een lineair expansionistisch groeimodel naar een cyclisch
duurzame economie, die ingebed ligt in een euroregionaal netwerk dat zich
uitstrekt van Amsterdam tot Brussel met Rotterdam en Antwerpen als innovatief maak- en overslagcluster. Innovatieve maakindustrie clustert zich dan rond
Rotterdam. Deze meer dan mentale transitie van een metastatisch exclusief
groeibesef naar een homeostatisch inclusieve, maar open vorm van samenleven is in lijn met de pretenties die het college van B&W in de loop der jaren
in nota’s en via adviesorganen als het EDBR en International Advisory Board
heeft geformuleerd. Zonder de stad naar de mond te praten of uitsluitend
lippendienst te bewijzen
(ZIE 4.4.2)
onderschrijft RVS deze transitiestrategie.
Het door RVS beoogde vakmanschap is meer dan een vaardigheid of een set
skills. Het overstijgt educatief ook het competentiegerichte onderwijs. RVS zet
met vakmanschap ook in op een ecosociaal geïnspireerd zelfbewustzijn en een
kwalitatieve levenshouding. 8 In de vorm van innovatief vakmanschap met een
ambitie levert het een bijdrage aan een gezonde, groene en duurzame lokale
en regionale economie. Dit denken doen is wat te denken geeft. Maar daarvoor
moeten we ons huidige doen, onze handelwijze wel radicaal – dat wil zeggen:
tot in de haarvaten van de onzichtbare wortels – ecosociaal transformeren.
Het ecosociale imperatief van RVS focust op integraliteit en duurzaamheid: de
mondiale ‘voetafdruk’ of fo otprint is haar maatstaf om economisch handelen
op waarde te schatten. Een footprint is het aantal hectares dat nodig is om in
iemands behoeften te voorzien. De voetafdruk voor de gemiddelde Nederlander
is groter dan die voor een doorsnee Oegandees. Voor een Nederlander is dat
6,2 hectare. En dat terwijl er voor iedere aardbewoner slechts 1,8 hectare beschikbaar is. 9 Als we met het huidige westerse consumptiepatroon doorgaan,
als China en India dat onverkort overnemen, hebben we binnen onafzienbare
tijd vier aardes nodig. Footprint is uiteindelijk de optelsom van de belasting
van het milieu die samenhangt met de productie, distributie, consumptie en
afvalafwerking van producten. Waar komen onze grondstoffen vandaan? Zijn
sperzie bonen uit Nigeria echt goedkoper dan die uit het Westland als we alle
vervoer- en vervuilkosten meerekenen en arbeid marktconform belonen?
Binnen bewegingen als Cradle2Cradle en Transition Towns is het denken in
termen van footprint al gemeengoed. In Rotterdam vinden we deze benadering
daadwerkelijk terug in de projecten van het wereldwijd opererende architectenbureau Doepel Strijkers Architects (DSA) dat in het MerweVierhavengebied is
gevestigd. 10
Een van de meest cruciale basisproducten voor het dagelijks bestaan is brood.
92
Aan de productie van ons voedsel kleven globaal gezien immense problemen.
Niet alleen door de toenemende zwaarlijvigheid door junkfood, maar ook door
de herbestemmingen van grootschalige landbouwgebieden om voedsel voor
varkens te produceren, koeien te fokken of biobrandstof te verbouwen. Dat
heeft in grootstedelijke gebieden een kritische impuls gegeven aan stadslandbouw. Stadslandbouw laat zien wat de abstracte footprint op de schaal van
de stad betekent. Het afgelopen decennium is verbouwen van voedsel in de
stad een steeds prominentere rol gaan spelen. Eco-organisaties zoals Eetbaar
R otterdam 11 en De Groene Loper 12 verknopen groentrajecten tot netwerken. In
het stadslandbouwproject Uit je eigen stad 13 dat vlakbij het MerweVierhavengebied is gevestigd, is een commercieel gerund business model het uitgangspunt. Zo worden fysiek zichtbaar de consumptiepatronen en het eetgedrag van
de doorsnee stedeling op een mesopolitieke schaal geadresseerd. Stadslandbouw is een kwalitatieve ecosociale aanpak op lokale schaal van een globaal
probleem. Voor RVS zijn footprint en foodprint dus onlosmakelijk met elkaar
verbonden.
(ZIE 3.4.2.C)
Op de meest basale schaal – interactieveld 1 Fysieke inte-
griteit – maakt zij de footprint van de foodprint voor leerlingen tot een ervaring.
Tuinieren en koken, de zorgcomponenten binnen Fysieke Integriteit, openen er
het zicht op en zijn een empathische vertaling van de globale footprint gedachte. Daarmee komt tevens de schaal in beeld waarop verantwoordelijkheid
handen en voeten krijgt. Wat op interactieveld 4 vanuit onderzoek als beleid
wordt voorgesteld, krijgt op interactieveld 1 in de keuken en tuinen van de
Bloemhofschool concreet gestalte.
(ZIE 3.2.2.B/C)
Stads- en gebiedsontwikkelaars zijn zich in hun integrale planontwikkeling
nog te weinig bewust van de verwevenheid van al deze deelaspecten met het
geheel: een gezonde en gediversificeerd kapitaalkrachtige 21 e-eeuwse grootstedelijke omgeving. 14 Evenmin schatten zij de tactische potenties die in
het toenemend ecosociale bewustzijn van mesopolitiek opererende groepen
besloten liggen, juist in. En tegelijkertijd verandert de rol van de overheid.
Een overheid die terug moet treden omdat er, door de budgettaire fixatie van
verschotte en verkokerde diensten en departementen nauwelijks meer financiële armslag lijkt te zijn, kan niet langer de regie hebben. De door de bezuinigingen ingegeven noodzaak tactische verbindingen te leggen vereist tevens de
herbestemming van budgetten en het realloceren van uitvoerende diensten op
stadsniveau. De overheid wordt een gelijkwaardige netwerker op het mesopolitieke speelveld. Echter, in macropolitiek opzicht zal ze zich moeten bezinnen
op haar politieke, representatieve taak, die meer vergt dan het stimuleren van
actief burgerschap. 15
2 . 3 . 2 — Fys i e ke I n te g r i te i t : sc h o o l
Op het eerste interactieveld maken leerlingen van het basisonderwijs (4-12
jaar) zich op school in het project Fysieke Integriteit de ECO3 skills eigen.
(ZIE 3.2, 3.3.1)
Fysieke integriteit in enge zin duidt op de onschendbaarheid van
individuele lichamen. In ruimere zin verwijst deze integriteit naar een evenwichtige, fysieke kwaliteit van de leefomgeving waarbinnen kinderen kunnen
opgroeien. Daar ligt een verantwoordelijkheid voor alle partijen, van het gezin
griteit op spanning. Die spanning is een gegeven, omdat leven de omgang met
93
tot het cluster Stadsontwikkeling. Verantwoordelijkheid houdt iemands inte-
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
weerstand is en er dus altijd keuzes gemaakt moeten worden. Leren omgaan
met spanningen, met dilemma’s, met paradoxen, zonder te vluchten in illusoire
oplossingen en fictieve harmonieën is de basis van democratie. Democratie
is een on going process. Individuele belangen en het gemeenschappelijke
belang staan in de ECO3 verantwoordelijkheid niet haaks op elkaar: individu en
gemeenschap, deel en geheel, privaat en publiek, lokaal en globaal, het zijn de
ankerpunten in de spanning waarin we ons ritme zoeken.
In het behartigen van hun eigenbelang leren kinderen rekening houden met hun
groepsgenoten. Ze cultiveren open relaties. Dat het ego op die leeftijd nog in
ontwikkeling is, mag een voordeel heten.
(ZIE 4.5.2)
Op de verschillende trajecten
van Fysieke Integriteit leren leerlingen rekening te houden met het geheel: met
de groep tijdens het judo, eten, tuinieren en filosoferen. Bij het judo is dat concreet je partner die je helpt binnen de reikwijdte van de mat die je beschermt
als je valt, bij koken is het de kooklijn waarin iedere deelnemer een deel van het
ingrediënt en het menu (voor)bereidt, bij het eten zijn het je tafelgenoten, in de
tuin houd je rekening met het weer, de grondkwaliteit en je groepsgenoten en in
de filosofielessen is het gezamenlijke gesprek leidend. Zorg wordt in de kooken tuinlessen expliciet gecultiveerd, terwijl in de filosofielessen en het judo
het competitieve element meer naar voren komt.
(ZIE 3.2.2.D)
Kortom, verantwoor-
delijkheid kent vele schalen maar strijd en zorg, eigen belang en groeps belang
staan op elke schaal in een gespannen verhouding tot elkaar. Iets breder
geformuleerd: jongeren ontplooien zich in het spanningsveld tussen macht en
waarheid. Die spanning kent overigens vele gestalten en intensiteiten: inspanning, ontspanning en overspanning.
Er zijn op het eerste interactieveld rond de school veel tactische connecties
mogelijk. Op een micropolitieke schaal wordt met skills aangesloten bij de
interesses van leerlingen, bij de wensen van de docenten om minder werkdruk
te krijgen maar meer kwaliteit te genereren, bij de wensen van ouders om in
de school te participeren en bij de behoefte van mbo-stagiaires om op zinvolle
wijze hun punten te scoren. In de sociaal-culturele contacten tussen ouders en
s tagiaires, stagiaires en docenten, mbo en hbo begeleiders en ouders worden
deze micropolitieke krachten mesopolitiek doorvertaald om de fysieke integriteit van al deze deelnemers te versterken. De communicatie tussen Turkse moeders en Antilliaanse stagiaires liep aanvankelijk niet soepel. Voor RVS draait
het in zo’n gespannen context om het tactisch manoeuvreren om ruimte en tijd
te scheppen voor creatieve samenwerking in de luwte van dit interactieveld.
Op macropolitiek vlak was RVS tot 2011 via Pact op Zuid aangesloten op gemeentelijke beleidsplannen van de dienst Jeugd, Onderwijs en Samen leving –
Beter Presteren – en van Sport en Recreatie – Lekker Fit.
(ZIE 2.5.2.B)
In de buurt
sloot ze aan bij de bouwplannen van woningcorporatie Vestia (Bloemhof) en
Woonstad (Feijenoord). Ook zijn de SKVR, sportverenigingen, lokale middenstanders en marktkooplieden betrokken. In deze samenwerkingen genereert
RVS haar basiskapitaal in sociale, economische en culturele netwerken. Hoe
dit als echt ‘kapitaal’ rendeert, kan afgeleid worden uit de metingen van de
94
SDQ-testen waarmee in de afgelopen drie jaar de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen is gemeten.
(ZIE 3.4.1)
Maar meer dan de winst voor de
samenleving staat hier de levensvreugde voorop die met deze sociaal-emotionele ontwikkeling vrijkomt. Die stimuleert een brede cognitieve ontwikkeling
die dieper wordt verankerd in aanvullende trajecten zoals huiswerkklassen, de
Brede Vakantieschool en de Weekendschool.
(ZIE 3.3.2.A)
Naast de leerkrachten en de vakkrachten die onderdelen van Fysieke Integriteit voor hun rekening nemen, zijn ouders tactisch van cruciaal belang. Zij
verknopen de school met het gezin en de buurt. De kwaliteit van het primaire
opvoedmilieu weegt zwaar mee in het al dan niet behaalde succes op dit eerste
interactieveld. Zo blijkt uit de monitoring dat de fysieke ontwikkeling van leerlingen slechts in positieve zin is om te buigen, als ook het gezin daaraan een
bijdrage levert.
(ZIE 3.4.1)
Je kunt tussen de middag nog zo gezond eten en een
keer per week nog zo intensief judoën, als dat thuis niet wordt overgenomen of
bevorderd zijn de effecten op de lichamelijke gesteldheid van de leerlingen minimaal. Vandaar dat opschaling naar de wijk en het terugploegen naar het gezin
noodzakelijke componenten zijn. Tactische ondersteuning voor deze gezins- en
buurtverknoping zijn gerealiseerd door coalities met partijen zoals Bureau
Frontlijn (gezin) en Creatief Beheer (buurt).
(ZIE 3.4.2.F)
Op ieder interactieveld doen zich tactische ambivalenties voor. Op dit interactieveld worden ouders door hun participatie op de school in hun talenten en potenties bekrachtigd. Zij kunnen met die nieuwe skills bruggen slaan naar andere
netwerken in de buurt en de wijk. In 2008/2009 beginnen we bij gebrek aan een
eigen keuken met het uitserveren van lunches aan afzonderlijke klassen. Daarbij worden de koks ondersteund door een viertal moeders. Deze krijgen, zoals
overigens alle moeders, een basale, reguliere vrijwilligersvergoeding. Enkele
moeders blijken inventief en ondernemend genoeg om in andere wijken, zoals in
de aanpalende Afrikaanderwijk, aan soortgelijke activiteiten deel te nemen. Dat
is een eerste winstpunt: binding wordt bridging. Wanneer de door Vestia in de
school aangelegde keuken in de loop van het tweede seizoen 2009/2010 in gebruik
wordt genomen en er op de Oleanderlocatie in een tweede ruimte kan worden
uitgeserveerd, kunnen alle klassen – intussen meer dan driehonderd leerlingen
– tussen de middag een warme, gezonde lunch eten. Er dient zich in de keuken
in het kernteam een vijfde moeder aan die het ondertussen tot souschef heeft
gebracht en nu ook taalcursussen volgt om haar diploma te kunnen halen. Ook
hier is sprake van overbrugging. De moeders van het eerste uur blijven vanzelfsprekend meewerken. Mondjesmaat komen er moeders bij, maar geleidelijk aan
zien we hoe de gecreëerde open ruimte door de kerngroep wordt afgesloten. Hier
sorteert de bindingstactiek dus negatieve effecten. De fysieke integriteit van
een groep kan dus ook exclusieve trekjes gaan vertonen. Om dit te voor komen
houdt RVS de communicatie zo open en transparant mogelijk en schaalt ze deze
steeds verder op om meerschalig meedenken te stimuleren.
(ZIE 4.2.2)
Om de overgang naar het tweede interactieveld te vergemakkelijken begint
RVS in samenwerking met De Slinger Rotterdam, de Hogeschool Rotterdam,
het Albedacollege en het Sint Laurensfonds vanaf oktober 2011 een keer per
laatste groep geeft dit een extra mogelijkheid om zich beter op de Cito toetsen
95
week met huiswerkklassen voor de groepen 5, 6, 7 en 8. Met name voor de
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
voor te bereiden, ook al meent RVS dat Cito toetsen slechts een aspect van de
ontwikkeling van kinderen meet. Als buitenschoolse activiteit vormen de huiswerkklassen
(ZIE 3.3.1.C) ,
net als de schoolsportvereniging die samen met andere
scholen en Sportsupport worden georganiseerd
(ZIE 3.3.1.A) ,
een overgang naar
het tweede interactieveld: Actief Burgerschap.
2 . 3 . 3 — Ac t i e f b u rg e rsc h a p : b u u r t
Fysieke integriteit is een open design. Niet alleen de school, alle samenwerkingspartners zijn voor RVS lerende organisaties. Daarnaast zijn ouders
op school – grotendeels moeders overigens – ook bewoners van de buurt en
burgers van de stad. Sommigen werken elders, de meesten hebben mannen
of oudere kinderen die werken. Ze staan dus direct of indirect in contact met
de markt. Het zijn meer of minder actieve burgers in het maatschappelijke
speelveld dat door de vier interactievelden – school, buurt, markt, stad – wordt
afgedekt.
Leerlingen leren niet alleen op school, ze zijn ook deel van de school als gemeenschap, deel van een geheel. Die gemeenschap stopt niet bij de voordeur
van de school, maar gaat via het schoolplein organisch over in de buurt. Vanuit
de schoolcarrière bezien is het tweede interactieveld dus de buurt. Activiteiten in de buurt zijn de basis van actief burgerschap. In de periode 2007-2008
heeft RVS in samenwerking met Kijk op Zuid 16, woningcorporatie Woning
Bedrijf Rotterdam (WBR) – dat later samen met De Nieuwe Unie is opgegaan
in Woonstad – en de deelgemeente Feijenoord met straatgroepen integrale
projecten uitgevoerd. Naast de activiteiten zijn samen met de groepen en de
investeerders fysieke knooppunten gerealiseerd. Voor het project Ruimte vo or
jongeren (2007) was dat de toen al twee jaar leegstaande Van Zetten drukkerij
in Hillesluis en bij de freerunners manifestatie Tags, Tracks & Traces (2008) was
dat een tijdelijk freerunparcours in het Motorstraatgebied achter het Zuidplein.
Met documentairemaker Rob Schröder en de VPRO is samen met de groepen
een Tegenlicht documentaire gemaakt. Dit traject werd op het vierde interactieveld discursief ingebed in de nota Sportcultuur op Zuid van de dienst Sport en
Recreatie die samen met RVS is ontwikkeld. 17 Ook heeft RVS in 2010/2011 op
het vierde interactieveld op sociaal zwakkere ouderen ingezet via discoursondersteuning en -begeleiding van de WMO pilot in IJsselmonde.
(ZIE 3.4.2.A)
Met het oog op dagpaden en leefvelden van jongeren begint actief burgerschap
in strikte zin op de stoep voor het ouderlijk huis. Het eerste speelveld voor
kinderen is de portiek en de stoep. Dat wordt opgeschaald naar de straat, het
blok, de buurt en de wijk. Uiteindelijk wordt via de stad de wereld ontsloten
die tot op dat moment overigens al virtueel en massamediaal – tv – verkend is
en via de school en vakanties met ouders is binnengekomen. Bij veel kinderen
van de Bloemhof betekent dat jaarlijks een bezoek aan het land van herkomst
van de (groot)ouders. Maar de wereld is en blijft per definitie een virtueel
fenomeen. Je kunt de wereld niet omvatten zonder jezelf er buiten te plaatsen,
zoals Wubbo Ockels in zijn ruimteschip ooit deed. In het gewone leven staan
96
we midden in de wereld en is onze actieradius beperkt en voorspelbaar. Ouders
houden hun kinderen dicht bij zich en laten ze pas los als ze precies weten
waar ze naar toe gaan en alleen als dat een vertrouwenwekkende omgeving is.
Buurthuizen, speeltuinen en het verenigingsleven zijn van oudsher de knooppunten in die opschaling geweest. Deze verkeren op dit moment allemaal in een
crisis. Niet alleen door bezuinigingen, maar ook door de veranderende populatie van de stad. Al die culturen hebben uiteenlopende ideeën over wat er goed
is voor kinderen. Eet- en speelgewoonten zijn tot op zekere hoogte cultureel
gebonden. Verenigingsleven is niet in alle culturen een vanzelfsprekende zaak.
De vergrijzing in het vrijwilligersbestand van het huidige verenigingsleven bewijst dat. De slag naar de interculturele samenleving is nog niet gemaakt. Dat
zal juist op dit interactieveld kunnen gebeuren door de relaties tussen culturen
– interculturaliteit – als uitgangspunt te nemen. Inmiddels wisselen ouders op
school recepten uit en wordt met een diëtiste en via cursussen sociale hygiëne
aan de opschaling van Fysieke Integriteit gewerkt.
RVS stimuleert vanuit de ECO3 strategie het beoogde vakmanschap als actief
burgerschap. De leerplangebonden skills die op het eerste interactieveld in het
reguliere onderwijs worden aangeboden, worden op dit tweede interactieveld
doorgeknoopt om het buurtweefsel te versterken. Net als de huiswerkklassen
vormt de Brede Vakantieschool Bloemhof een overgangstraject. Deze sluit aan
bij het gemeentelijke programma Vakantiescholen. 18 Het RVS pakket is echter
cultureel en vakmatig breder opgetuigd. Er zijn ook oudercursussen opgenomen die aansluiten bij de opschaling van Fysieke Integriteit via diëtiste en
cursussen sociale hygiëne. Deze haken aan bij de wijkdiners waarin ouders
tegen een geringe betaling een keer per maand in het schoolrestaurant komen
eten. Het is de bedoeling om vanuit dit traject op den duur een wijkrestaurant
op te zetten.
(ZIE 3.3.1.B)
Zijn op het eerste interactieveld de school met de keuken en de wijktuinen
fysieke knooppunten van Fysieke Integriteit, op het tweede interactieveld
worden er twee nieuwe knooppunten gerealiseerd: het Vakhuis en de
Weekendschool. Simpel gezegd is de eerste de vervanger van het aloude
buurthuis dat is wegbezuinigd. De methodiek en de inhoud van het aanbod
van het jongerenwerk worden in dit nieuwe format geherdefinieerd.
Huiswerkklassen, vakantieschool en wijkrestaurant zullen hier ook worden
gehuisvest. De eerste tactische alliantie wordt gesloten met het inpandig
jongerenwerk, het schoolmaatschappelijk werk en het welzijnswerk. Onder
het motto “Niet chillen maar skillen” haakt naast het primaire onderwijs ook
het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs aan. De doelgroep bestaat
uit jongeren van 10-14 jaar: de bovenbouw van het primaire onderwijs (groep
7 en 8) en de onderbouw van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs
(vmbo). Het Vakhuis dat in een experimentele protovorm in de herfst van
2012 is gestart, zal vier doordeweekse dagen open zijn van 16.00 tot 20.00 uur.
Scholieren en buurtjongeren kunnen op een viertal terreinen hun skills en
competenties ontwikkelen: techniek, zorg/gezondheid, ICT en cultuur.
(ZIE 3.3.2.B)
Daarmee sluit RVS niet alleen aan op de economische vraag om in de zorg
en de techniek op beter geschoolde vaklieden in te zetten, maar ook op een
Talentontwikkeling 19 en Aanval op uitval. 20 (ZIE 2.5.2.B) Alleen kiest RVS voor
97
tweetal gemeentelijke beleidslijnen van de afdeling Jeugd en Onderwijs:
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
een potentiërende tactiek
(ZIE 1.1.1)
en laat ze repressieve en sanctionerende
tactieken achter zich. Met het Vakhuis wordt allereerst aangehaakt bij de
investeringen op het eerste interactieveld, waarin leerlingen en hun ouders
al actiever gericht worden op een juiste schoolkeuze. Via het Vakhuis worden
voorts leerlingen van vmbo’s in de gelegenheid gesteld om hun talenten te
ontdekken, zodat zij binnen hun opleiding via het mbo-punt een beter gerichte
profielkeuze voor het mbo kunnen maken. De kans van voortijdig schoolverlaten
wordt door deze inzet op intrinsieke motivatie aanmerkelijk verkleind.
Het voortgezet onderwijs lijkt in de RVS strategie en tactiek enigszins buiten
beeld te blijven, omdat er expliciet op beroepsonderwijs wordt ingezet. Dat betekent echter niet dat RVS zich niet voor deze groep interesseert. Met name de
filosofielessen kunnen in een later stadium doorontwikkeld worden voor havo,
vwo en gymnasium. In de buurtaanpak komt deze groep leerlingen indirect in
beeld via de Weekendschool. Deze gaat RVS samen met IMC Weekendschool
uit Amsterdam die dit al vijftien jaar doet, in de loop van 2013 in Bloemhof opzetten. Dit wordt dan het tweede fysieke knooppunt.
(ZIE 3.3.2.A)
Actief burgerschap is inmiddels een structureel onderdeel van het mboleerplan. RVS werkt op het vierde interactieveld samen met het Albedacollege
om vakmanschap, gezondheid en duurzaamheid hechter in het visierapport
Ruim Baan vo or goed beroeps onderwijs 3.0. Vakmanschap en Burgerschap met
ambitie te verankeren. 21 (ZIE 3.3.3.A) Zo is in 2012 discoursstrategisch een infrastructurele investering gedaan die in de komende jaren op het derde interactieveld Duurzaam Vakmanschap zal renderen. Ook zijn er gesprekken gaande met
Skillmasters 22 om via een bredere netwerkstructuur waar scholen en buurten
bij betrokken zijn, de toestroming van jongeren naar deze lokale, regionale,
nationale en internationale competitie voor vakmanschap te bevorderen.
2 . 3 . 4 — D u u rza a m va k m a n sc h a p : m a r kt
In de doorontwikkeling van de RVS strategie is op het derde interactieveld Markt
het accent verschoven. RVS is tenslotte een lerende organisatie. Door de versterking van de operationele focus op het leefpad (ZIE 2.2.2) van de primaire doelgroep
– jongeren – is het derde interactieveld Cultureel Ondernemerschap herijkt.
Voor kinderen en jongeren van vier tot en met achttien jaar is Duurzaam Vakmanschap het eindstadium van een beroepsopleiding en daarmee de opmaat naar de
markt. In Woorden als daden heet het derde interactieveld nog Cultureel Ondernemerschap, omdat er werd uitgegaan van een verbinding van onder nemend
kunstenaarschap met creatief ondernemerschap, zoals dat door Freehouse op de
Afrikaandermarkt is uitgewerkt. 23 Duurzaam Vakmanschap ligt echter meer in de
lijn van de ecosociale focus die op het eerste interactieveld in het project Fysieke
Integriteit wordt ingezet en op het tweede interactieveld Actief Burgerschap
wordt bestendigd. Op dit derde interactieveld gaat RVS zich vanaf 2014 op jongeren van veertien tot en met achttien jaar richten die een beroepsopleiding in de
twee laatste klassen van het mbo volgen met een profiel in de techniek en de zorg.
In 2012 is RVS daarvoor begonnen met het smeden van tactische allianties
98
tussen partijen die er belang bij hebben om mbo-studenten met specifieke expertise voor te sorteren voor de markt. Dat klinkt allemaal erg t echnocratisch,
maar in gewone mensentaal houdt dat in dat jongeren de kans krijgen hun
arbeidscarrière zelf richting te geven in een stad die vakmanschap hoog in het
vaandel heeft staan. Dit is wat RVS met relationele autonomie bedoelt.
4.5.2.A)
(ZIE
Het fysieke knooppunt wordt de Vakwerf. Aspecten van zo’n vakwerf zijn
al zichtbaar in een aantal projecten waar RVS zijdelings bij betrokken is, zoals
de vakwerf Feijenoord. 24 In de ecosociale variant van dit bedrijfsmatige concept ontwikkelen mbo-ers – nog in opleiding maar al verknoopt in de netwerken
van bedrijven – in samenwerking met hbo-studenten in marktgerichte projecten
specifieke expertise en vakskills. Het is de bedoeling dat deze vakwerven op
den duur zo efficiënt gaan produceren dat de kosten van de werf uit de opdrachten worden gefinancierd. Ook hier is het eerder genoemde revolving fund
een reële optie.
(ZIE 1.1.1)
Zo worden de soft skills van het eerste interactieveld – die volgens pedagoog
Micha de Winter beter hard skills kunnen worden genoemd 25 – in het Vakhuis
vanuit generieke competenties als basis van een arbeidsethos verbonden met
culturele, sportieve en vakskills. Op de Vakwerf worden deze verbonden met
specialistische vakskills die voor de student de weg naar de markt ontsluiten.
Dit klinkt bijzonder disciplinerend, maar dan wordt vergeten dat in dit hele traject een keur van potentiërende keuzemomenten ligt die de ecosociale bewegingsruimte van jongeren optimaliseren.
(ZIE 4.5.2.A)
In deze opschalingstrategie worden de door Vakmanstad ontwikkelde trajecten
in de verschillende onderwijssoorten – basisonderwijs, vmbo, mbo, hbo en wo
– met elkaar verknoopt tot aansluitende en doorlopende leerlijnen. Deze staan
naast de reeds bestaande opleidingskaders, zoals de door het Rotterdams
Offensief geïnitieerde wijkscholen, de door vmbo en mbo opgezette vakscholen en de door ondernemingen opgezette bedrijfsscholen. Alle trajecten zijn
aangesloten op de stagenetwerken. Deze zijn cruciaal om studenten aan de
stad te binden. Op het eerste interactieveld Fysieke Integriteit zijn dat vooral
HBO
PEUTER
COLLEGE
ASSOCIATE
DEGREE
WEEKENDSCHOOL
VAKSCHOOL
BASISSCHOOL
0
2,5
4
10
12
13
14
16
19
LEEFTIJD
MBO
punt
0-GROEP
MBO
VMBO
VAKHUIS
VAKWERF
BREDE VAKANTIESCHOOL
99
WIJKSCHOOL
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
studenten pedagogiek, cultureel en maatschappelijke vorming (CMV), pedagogische academie en studenten van de andere lerarenopleidingen. Op het
tweede interactieveld Actief Burgerschap worden leerlingen in het Vakhuis ondersteund door studenten die op het hbo technische en zorg profielen hebben
gekozen, maar ook door ICT-studenten en studenten vanuit de kunstsector die
het onderdeel Cultuur in cursussen voor podiumkunsten – muziek, zang, dans,
theater – ondersteunen. Op het derde interactieveld Duurzaam Vakmanschap
werken mbo'ers en hbo'ers samen op de Vakwerf, ondersteund door docenten
van de mbo en leermeesters uit de aangesloten bedrijven.
Projecteren we deze trajecten een achttal jaren vooruit dan kan rond 2020 de
bovenstaande infrastructuur zijn gerealiseerd. Op basisscholen is Fysieke
Integriteit een vast onderdeel van het lesprogramma dat structureel vanuit de
afdeling Jeugd en Onderwijs wordt ondersteund. Aan de voorzijde is de huidige
beleidsmaatregel van de nul-groepen uitontwikkeld 26 en hebben initiatieven
als het Peutercollege 27 hun weg naar de scholen gevonden. RVS heeft de
trajecten van de Brede Vakantieschool, het Vakhuis en de Weekendschool naar
deze netwerken doorgeknoopt. De door het Rotterdamse Offensief geïnitieerde
wijkscholen zijn in een doorstart beter gehecht in het buurtweefsel. In het
reguliere onderwijs verbindt de Vakschool (bovenbouw vmbo/onderbouw mbo)
het Vakhuis (bovenbouw basisonderwijs/onderbouw vmbo) met de Vakwerf
(bovenbouw mbo/bedrijfsleven). Er is een soepele overgang van mbo naar hbo
gerealiseerd via de Ass ociate Degree. 28
In alle wijken staan Vakhuizen die door een coalitie van de partijen waaronder
de (deel)gemeente, onderwijsinstellingen en welzijnswerk worden beheerd en
gerund. In Rotterdam staan in alle deelgemeenten Vakwerven. Door de organisatorische efficiëntieslag als resultaat van de op handen zijnde reorganisatie
van de deelgemeenten 29 worden mesopolitiek opererende partners makkelijk
betrokken bij uitvoerende taken in de wijken, terwijl budgetten – na ontschotting van diensten – effectiever voor een integrale en duurzamer beleid worden
ingezet. De Vakwerven werken marktconform en hebben als speerpunt innovatief vakmanschap met ambitie. De huidige RDM campus op Heijplaat is nog
steeds een van de kernen waar mbo en hbo samen met bedrijven deze ambitie
gestalte geven. Er staan nog een drietal andere soortgelijke campussen in
R otterdam Noord, Oost en West.
Nu is duidelijk wat duurzaam vakmanschap inhoudt. Een leven lang leren – het
imperatief van een informatie- en netwerksamenleving – krijgt in dit netwerk
van netwerken concreet gestalte. Vakmanschap wordt duurzaam als mentaliteit
omdat het zo doorwerkt in een arbeidsethos. Het ECO3 besef is infrastructureel verankerd door de realisering van 1 ) de cyclische footprint/foodprint van
productieketens, 2 ) een schone en veilige kwaliteit van de werk- en leefomgeving en 3 ) een integer vakmanschap. Dit is de 21 e-eeuwse grondhouding van
het vakmanschap die RVS voor ogen staat. Een fysiek integer, maatschappelijk
100
actief, duurzaam vakmanschap met ambitie.
2.4 — INTERACTIEVELD
ECO3. URBANE INFRA–
STRUCTUUR: INTERVISIE,
INTERACTIE, INTERESSE
Maar zover zijn we nog niet. Laten we realistisch blijven: een direct causaal
verband tussen beter geschoolde werknemers op de beschikbare banen in
techniek en zorg èn een verhoging van de levensstandaard van sociaaleconomisch zwakkere groepen in de wijken op Rotterdam-Zuid waarbij ook nog
eens de leefbaarheid van de wijk toeneemt, is er niet. Netwerktheoretisch is er
wel een infrastructuur denkbaar en realiseerbaar – dat wil zeggen: maakbaar,
want haakbaar – om een wisselwerking tussen deze drie elementen sterker te
maken dan nu door niet-strategisch doordachte en ad hoc projecten gepretendeerd wordt. Heel vroeg in de educatie- en vormingstrajecten van jongeren
investeren biedt meer kansen op sociale mobiliteit.
(ZIE 1.0.1)
Maar we zullen anders moeten leren kijken en analyseren om nieuwe samenhangen te kunnen zien en op te zetten. Op het vierde interactieveld ECO3
worden daarom samen met partners concepten, methodieken en ontwikkelplannen ontworpen om dat strategische perspectief handen en voeten te geven. Het
gaat RVS in zijn onderzoekspraktijk niet om harde bewijzen. Zij wil allereerst
op basis van een strategische visie problemen beter in kaart te brengen –
m apping – om van daaruit oplossingsrichtingen in scenariovorm te ontwikkelen.
(ZIE 2.5/3.5)
Het mensbeeld en het maatschappijbeeld die deze strategie en
tactieken schragen, zijn ontleend aan recente wetenschappelijke inzichten in
onze menselijke zijnswijze in de context van ecosociale en geopolitieke analyses over de toestand van de wereld. 30 Deze inzichten zijn impliciet verdisconteerd in de scenario’s en deze vormen de uitgangsposities voor lerende organisaties die integrale en duurzame gebiedsontwikkeling zien als een transitie
naar een groene economie.
2 . 4 . 1 — Re f l a c t i e : i n te ra c t i eve re f l e c t i e
Op het vierde interactieveld werkt RVS concreet aan deze integrale, op
duurzame samenlevingsopbouw gerichte gebiedsontwikkelingsvisies. Hier
worden concepten en methoden ontwikkeld die het analytisch vermogen en
de gezamenlijke daadkracht van mesopolitiek opererende groepen, kortom,
het discours van deze partijen wil ombuigen naar een integraal en duurzaam
denken en doen. Deze discoursstrategische inzet loopt als een rode draad door
de netwerken op de drie andere interactievelden. Op dit interactieveld krijgt de
meest abstracte doelstelling van RVS – tussen de arbeidersstad en de cultuurstad een 21 e-eeuwse versie van het vakmanschap ontwikkelen: Rotterdam
lingen, bedrijven en overheden de vraag om vanuit haar ecosociale perspectief
te adviseren. In deze opdrachten van partijen
(ZIE 2.5.2)
die al op allerlei niveaus
101
vakmanstad – tactisch zijn beslag. RVS krijgt regelmatig van onderwijsinstel-
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
in de stad opereren, onderzoekt RVS hoe nieuw beleid ontwikkeld kan worden,
beleid dat een ECO3 urbane infrastructuur dichterbij brengt. Met gelijkgestemde partijen zoals de Veldacademie, DSA en de Veerkracht partners
3.4.2.F)
respectievelijk de wijk Feijenoord
3.4.2.C)
(ZIE
heeft RVS ontwikkelplannen voor sociale duurzaamheid uitgewerkt voor
en de wijk Carnisse
(ZIE 3.4.2.B) ,
het MerweVierhavengebied
(ZIE
(ZIE 3.5.3) .
RVS verdisconteert in deze plannen al bij voorbaat integrale trajecten waarop
duurzaam vakmanschap wordt aangeleerd. Maar hoe slim haar concepten
de speelruimte van de stad als laboratorium
(1.4)
ook in kaart brengen en hoe
subtiel deze ook in scenario’s worden uitgezet, hoe beproefd de onderzoeksmethodes ook zijn om de effectiviteit ervan te ‘bewijzen’, in het open laboratorium dat een buurt of een wijk is, zijn concepten en methodes maar één kant
van de medaille die je bij succes krijgt opgespeld. De andere kant is alertheid
voor en adaptatie aan zo’n levende praktijk, solidariteit met de groepen die
daar al werkzaam zijn en ontvankelijkheid voor de kansen die zo’n specifieke
situatie biedt. Denken en doen, reflectie en actie gaan voortdurend samen. Het
draait om reflactie. Reflectie buigt zich niet uitsluitend óver interacties, maar
vindt voortdurend plaats ín deze interacties. Reflactie doet denken. Het is in de
termen van Isabelle Stengers een savoir faire.
(ZIE 1. INTERMEZZO)
De geopolitieke turbulenties waaraan de wereld de afgelopen tien jaar is
blootgesteld, hebben duidelijk gemaakt dat alle arrangementen – globaal en
lokaal – in één klap op losse schroeven kunnen worden gezet: 9/11, kredietcrisis, Eurocrisis, Arabische lente, stijgende zeespiegel. Dat relativeert iedere
maakbaarheidgedachte, hoe klein de schaal ook is. Op de allerkleinste schaal
kan een simpele ziekte of burn-out alles in het honderd gooien. Maar zelfs
zonder dat we deze geopolitieke en micropolitieke randvoorwaarden in ogenschouw nemen is het ‘bewijzen’ van de haalbaarheid van de RVS tactieken niet
zo eenvoudig. Want hoe lang moet je leerlingen volgen om een sluitend bewijs
te krijgen? Waar zal de integrale ondersteuning in het basisonderwijs zich doen
gelden in de loop van een hele onderwijscarrière? Hoe werkt de argumenta tieve
communicatie, gelegd in de filosofielessen of de psychomotorische balans
die de judolessen aanbrengen door in de pubertijd? Hoe toont het verworven
fysieke en psychische evenwicht van de jongeren zich in hun schoolresultaten
op het (v)mbo, havo of het vwo? Dat vergt veel meer onderzoek dan drie jaar
monitoring van drie ontwikkelingslijnen op één basisschool. Het is uiteindelijk
dus maar de vraag of zo’n bewijs geleverd kan worden.
Het bewijs ligt uiteindelijk in het proces zelf. In het doen van het denken. In het
tonen dat het kan en wel hier en nu. De beoogde reflactie vindt niet achteraf
plaats, ook al vliegt volgens de filosoof Hegel de uil van Minerva pas ’s avonds
uit. Voor RVS zijn interacties altijd reflectief. The pro of of the pudding is in the
eating. In weldenkend en anticiperend handelen beproeft zich actief burgerschap. Doen en denken zijn in de realisering onlosmakelijk met elkaar verbon-
102
den. Concreet is nadenken altijd een doordenken en een indenken. Deze reflectie begeleidt het handelen op alle interactievelden en schalen. Een leven lang
leren is niet voor niets de slogan van een informatiesamenleving. Er is sprake
van een continue feedback. Deze feedback krijgt mesopolitieke impact als deze
reacties op het gezamenlijke proces worden teruggebogen. Waarom kiezen jullie dit en niet dat? Dat is een goeie zet geweest, maar hoe kom je erbij? Niet dat
alle neuzen altijd dezelfde kant op moeten staan. Er is geen standaardformulier
waar iedereen aan moet voldoen. Het gaat er niet om iedereen te drillen. Door
de feedback wordt het echter wel duidelijk waarom bepaalde coalities werken
en waarom andere stuklopen. Op dit mesopolitieke vlak ontstaat er expliciet
interesse. Deelnemers worden gevoelig voor de reacties van anderen en zijn
bereid te luisteren. In het luisteren wordt een tussengebied ontsloten. Hier
krijgt de empathie mesopolitieke betekenis. Dat is wat de onderzoekers van het
Verwey-Jonker Instituut in de kwantitatieve metingen op sociaal-emotioneel
vlak hebben waargenomen. En dat is ook wat er in de in dit boek opgenomen
interviews naar voren komt. In een netwerksamenleving krijgt leren een andere
kwaliteit.
(ZIE 4.2.2)
Ouders, leerlingen, studenten, docenten, beleidsmakers en
ondernemers die geïnteresseerd zijn en gevraagd worden om zich niet onverschillig op te stellen, zijn ook bereid periodiek met elkaar over hun samenwerking na te denken. Voor cynisme is hier geen plaats.
(ZIE 4.3)
Het is de interesse
die actief doorwerkt.
Een actieve burger is niet iemand die eerst zijn of haar scholingstrajecten
succesvol afsluit en dan plotseling actief wordt. Actieve burgers zijn al lerend
actief in alle praktijken waarin ze wensen te participeren en met anderen communiceren. Ze zijn al handelend geïntegreerd, zoals in het EP(i)C traject wordt
uiteengezet.
(ZIE 1.0.2)
Handelen is echter iets anders dan gewoon je ding doen. 31
Het overgrote deel van de dag doen we routineus onze dingen. Deze repetitieve
drills ontslaan ons van veel denkwerk. Onze media leiden ons haast frictieloos
door de dag heen. Spreken we over actief burgerschap dan gaat het om de publieke zaak en komt handelen in beeld. Want burger word je pas in de openbare
ruimte als je bereid bent om op je gedrag te worden aangesproken en je je met
anderen wenst te indentificeren. Je ding doen krijgt ineens een politieke, dat
wil in de context van RVS zeggen: een mesopolitieke kwaliteit.
Mededelen en deelnemen geven uitdrukking aan een bereidheid om te delen.
Dit is de sleutel tot een lerende organisatie. De RVS aanpak van de afgelopen
vijf jaar heeft aangetoond dat een laagdrempelige en geïnteresseerde houding
van het begeleidings- en het onderzoeksteam werkt, als ook zij bereid zijn
gelijkwaardig in het project te participeren. Uien snijden is een basisskill voor
iedere deelnemer. Alleen een alerte, open en alle lagen doorkruisende, dat wil
zeggen transversale communicatie en participatie wekken vertrouwen en nodigen uit tot samenwerking. De energieke inspiratie die uitgaat van het zien van
enthousiaste medewerkers die bereid zijn overal hun handen uit de mouwen te
steken, werkt aanstekelijk. Dan gaan deuren open, worden fixaties vloeibaar
en ontkokeren tunnelvisies. In zo’n open werksfeer ontstaan door onderling
overleg inzichten en coalities die niemand van tevoren kon bedenken.
clusie van het Onderwijsraadrapport van 2006 over evidence based onderwijs
wordt iets essentieels gezegd: “verder is ook winst te boeken door een meer
103
Maar dit geldt niet alleen voor begeleiders en onderzoekers. In de slotcon-
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
kritisch onderzoekende houding in het onderwijs”. Het gaat hier niet alleen om
externe onderzoekers. Het verzamelen van practice based evidence
(ZIE 1.4.2)
is
ook gebaat bij kritische docenten. Dat wordt in het vervolgrapport van 2011 opnieuw gesuggereerd, als wordt aangegeven dat er meer samenspel moet komen
“tussen onderzoek en praktijk”. 32 Leerkrachten zouden binnen hun taakstelling
dan ook meer ruimte tot reflectie en overleg moeten nemen. Op beperkte schaal
gebeurt dit al op veel scholen. Menig team heeft jaarlijkse reflectiedagen waar
zij externe experts uitnodigen om hen te informeren over nieuwe werkvormen. De Bloemhofschool doet dit al vele jaren. Maar zo’n reflectieve houding
moet eigenlijk al in je pedagogische en didactische genen zitten. Opleiding en
vorming van nieuwe professionals zou veel meer in moeten zetten op reflactie.
Docenten in spe moeten in hun opleiding integraal, cyclisch en reflectief leren
werken. We hebben dan ook geen ‘generalisten’ maar integralisten nodig die in
staat zijn naar alle kanten de verbindingen open te houden zonder dat hun werk
aan professionele daadkracht inboet.
(ZIE 3.4.2.E)
2 . 4 . 2 — I n te r v i s i e : i n te rsca l a i r e n m u l t i sca l a i r
Cyclisch handelen is per definitie reflectief. Cyclische reflectie begint bij
continue feedback. Met het eerder gemaakte onderscheid tussen micropolitieke, menselijk al te menselijke krachten en mesopolitieke daadkracht die
deze krachten bindt en richt, kan dit het volgende betekenen. De activiteiten op
de verschillende trajecten van Fysieke Integriteit ontlenen hun kracht aan de
positieve energie van de deelnemers. Door de hoge communicatiegraad is er
op micropolitiek vlak voortdurend feedback. Mensen reageren vooral reflexmatig op wat er om hen heen gebeurt. Ze zijn letterlijk reflexief: direct en fysiek
in hun reacties. Maar gaande het ontwikkelingsproces worden ze verleid zich
over hun gedrag en reacties uit te laten. Bij de leerlingen gebeurt dat speelser
dan bij docenten of begeleiders, ouders reageren er anders op dan vakkrachten
of stagiaires. Deze mesopolitieke uitdaging – waar zijn we nu helemaal mee
bezig? Waar doen we dit eigenlijk voor? – verandert hun perceptie en beïnvloedt
hun gedrag. Ze gaan zaken anders zien en voelen dan voorheen. Ze worden
ontvankelijker en meer sensibel, ook al gaat dat met horten en stoten.
Wat op het eerste gezicht neveneffecten lijken – mensen die elkaar toevallig
ontmoeten, even met elkaar praten, samen een activiteit organiseren, even
voor iemand invallen, een bezoeker te woord staan – wordt in een integrale
strategie, gebaseerd op een inhoudelijke visie, een tactisch aangrijpingspunt
om nieuwe belangstelling te wekken en interesse te organiseren. Micropolitieke reflexen steunen de mesopolitieke reflectie. Toevallige interacties blijken
achteraf van groot tactisch belang. Alertheid voor wat er hier en nu gebeurt, is
cruciaal. Maar de betrokkenheid en interesse worden pas duurzaam als mensen
voelen dat ze echt serieus worden genomen in wat ze kunnen. Want niets is zo
frustrerend als je tijd investeren, je goed onderbouwde mening geven en ver-
104
volgens merken dat er niets mee wordt gedaan.
Daarom zit niemand op supervisie te wachten. Leiderschap is weliswaar
onontbeerlijk
(ZIE 4.4.4) ,
maar supervisie vanuit een piramidaal-hiërarchische
top-down aanpak is volstrekt achterhaald. Intervisie biedt veel meer ruimte
om op verschillende schalen expertise van deelnemers te laten gelden. Het
wetenschappelijk monitoren van de processen op alle niveaus van Fysieke
Integriteit heeft dit aangetoond. Niet alleen zijn leerlingen vaardiger geworden
en is menig hulpmoeder zich meer bewust van haar pedagogische taak, ook de
leerkrachten zijn over hun eigen functioneren in de organisatie gaan nadenken.
Deze verhoogde kritische alertheid maakt van de school een dubbel lerende
organisatie.
(ZIE 4.2.2)
In het tussengebied van de interesse wordt de piramidale
communicatie doorbroken. Cyclisch reflectieve feedback vergt dus meer dan
louter een verschuiving van de top-down aanpak naar een bottom-up aanpak.
Als intervisie beweegt deze zich tussen en op verschillende schalen. Intervisie
is daarom altijd interscalair en multiscalair. Maar niet iedereen heeft altijd zin,
de kennis of het vermogen om overal over mee te praten. Deelnemers zijn weliswaar bij het hele project betrokken, maar niet allemaal op hetzelfde moment
en niet allen op dezelfde schaal. Ze willen wel deel van het geheel zijn. Dat
maakt hen tot integere deelnemers. Intervisie tilt de interactie altijd net iets
verder dan een schaal of een interactieveld waarop en waarover het gesprek
begint. Intervisie brengt de deelnemers nooit op hun knieën, maar altijd op hun
tenen. Wil iemand het verschil maken dan dient er op minstens twee schalen
te worden meegedacht over het hele project: over de school nadenken vergt
inzicht in het gezin en in de buurt. Dat is de basis van meerschalig bewustzijn.
105
(ZIE 4.2.2)
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
2.5 — SCENARIO’S
EN COÖPERATIES
Al reflecterend met vele partijen is in de afgelopen vijf jaar inzicht verkregen in
de zwakke en sterke kanten van de trajecten op verschillende interactie velden.
RVS kreeg inzicht in wat het verschil is tussen geld, financiën en kapitaal, in
wat de beste matches zijn en met welke vragen potentiële partners moeten
worden benaderd. De diversiteit van antwoorden op al deze strategische, tactischs en operationele vragen opent het zicht op mogelijke scenario’s. Scenario’s worden door RVS bedrijfstechnisch opgevat als processuele producten in
permanente ontwikkeling. In de per definitie open scenario’s worden strategie,
tactiek en operationele handelingsperspectieven met elkaar verbonden. Vakmatig gezien zijn het gereedschapskisten met tools voor partijen die zelf met
de projecten en trajecten aan de slag willen. Naast de ECO3 rapportages
3.4.2)
(ZIE
zijn er drie scenario’s voor het project Fysieke Integriteit ontwikkeld. Het
onderlinge verschil ligt in de tactische samenhang en de aard met de strategische visie die het project situeert. RVS werkt nu aan ontwikkelscenario’s voor
de interactievelden twee en drie met respectievelijk het Vakhuis en de Vakwerf
als fysieke knooppunten.
2 . 5 . 1 — O n tw i k ke l d e sce n a r i o’s :
fys i e ke i n te g r i te i t
Na de afronding van de ontwikkelfase van het project Fysieke Integriteit eind
2011 zijn in twee andere wijken in Rotterdam-Zuid in verschillende combinaties
de trajecten van het project Fysieke Integriteit opgestart. Alle scenario’s zijn
uitgezet op Brede scholen in de wijk Bloemhof en wijk Feijenoord van de deelgemeente Feijenoord en in de wijk Carnisse van de deelgemeente Charlois. De
strategische eis om ieder project met zijn trajecten altijd in een groter kader te
ontwikkelen – integriteit: deel van een geheel willen zijn
(ZIE 1.2.4)
– houdt voor
de drie wijken concreet het volgende in. Fysieke Integriteit binnen een integraal
onderwijsconcept (Bloemhof), als kern van een wijkontwikkelplan (Feijenoord:
De Nieuwe Belangstelling) en als schakel in een consortium aanpak (Carnisse:
Veerkracht). De drie scenario’s hebben verschillende pretenties en die bepalen
de aard van de resultaten.
(ZIE 3.5)
Bloemhof is een integraal scenario (hoe her-
ijk je lichamelijke opvoeding? 33 [ZIE 3.5.1.] ), in Feijenoord is een facilitair scenario ingezet (hoe versterk je via een school het buurtweefsel?
[ZIE 3.5.2] )
en voor
Carnisse geldt een consortiumscenario (hoe verdicht je met welke partners in
een netwerkketen aanpak het buurtweefsel?
[ZIE 3.5.3] ).
106
Zie kaart, pp. 108-109.
2.5.1.A — Integraal scenario:
openbare basisschool Bloemhof (2008–2011)
Het ecosociale curriculum met de vier trajecten van het project Fysieke Inte-
griteit is in 2008 gestart op openbare basisschool Bloemhof. Het wordt aangesloten op het toen reeds enkele jaren draaiende Wanita-onderwijsconcept. 34
De school ligt in een sociaaleconomisch zwakke wijk en 97% van de leerlingen
heeft ouders met een niet-westerse achtergrond. Bij aanvang van het project
heeft de school ongeveer tweehonderd leerlingen op twee locaties. Fysieke
Integriteit wordt integraal in de school ingevoerd en verplicht gesteld voor alle
leerlingen. Het vormt een aanvulling op het reguliere curriculum van de Brede
school – zes uur extra per week. De horizon is de realisatie van een Kindercampus, een samenwerkingsverband van de Bloemhofschool met de twee
andere scholen – De Sleutel en de Oranjeschool, beide protestant-christelijk
– die aan hetzelfde plein gehuisvest zijn als de Putsebochtlocatie. In de directe
nabijheid is er een openbare vmbo: De Wielslag, voorheen Nieuw-Zuid.
Voor de fysieke kant – de keuken, tuinen en judozaal – wordt samengewerkt met
woningcorporatie Vestia, de deelgemeente en de gemeente. Voor het sportgedeelte met Sportsupport, een organisatie die de schoolsportverenigingen in
het leven heeft geroepen. Voor het bemensen van de verschillende trajecten zet
RVS in het tweede jaar in samenwerking met hbo- en mbo-stagiairtrajecten op.
Mbo-stagiaires bieden ondersteuning in de keuken, hbo-stagiaires assisteren
bij lessen, het eten en bij het onderzoek dat door het Verwey-Jonker Instituut
en de Erasmus Universiteit (faculteit der Wijsbegeerte) wordt uitgevoerd.
Stage begeleiding ligt bij de kok, coördinatoren en docenten.
Voor de ontwikkeling van dit programma wordt drie jaar uitgetrokken. Het
benodigde geld komt via het Verlengde Dag Arrangement van de voormalige
dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving.
(ZIE 3.6.1)
Dat kunnen scholen aanvra-
gen om het op een van de twee thema’s in te zetten: Lekker Fit of cultuur. OBS
Bloemhof werkt al veel samen met kunstenaars en de SKVR en kiest ervoor het
geld grotendeels voor Fysieke Integriteit in te zetten. De kok, judoleraar en
filosofiedocenten worden hieruit betaald. De NME docent wordt door de dienst
Sport en Recreatie geleverd, evenals een van de tuinlieden. De coördinatie en
het wetenschappelijk onderzoek worden betaald door Pact op Zuid. De grote
financiële hobbel is de bekostiging van het eten: driehonderd leerlingen vier
dagen in de week. Omdat besloten wordt dat dit niet op de ouders afgewenteld
kan worden – zij werden er tenslotte plotseling zonder erin betrokken te zijn
mee geconfronteerd – moet het geld worden inverdiend. Dat gebeurt door verdiensten uit andere delen van het project terug te sluizen: de verdiensten uit de
publicatie Wo orden als daden, speciaal georganiseerde denkdiners of diners
pensants en incidentele sponsoring.
(ZIE 3.6.5)
Om de cognitieve lijn te intensiveren worden in 2011 de trajecten van Fysieke
Integriteit versterkt door een Huiswerkklas-traject. Het opzetten en faciliteren
van dit traject wordt door het Laurensfonds bekostigd. Samen met De Slinger
Rotterdam doet RVS een aanvraag die wordt gehonoreerd. Doorslaggevend
voor het succes zijn de stagiaires van de opleidingen pedagogiek en cultureel
maatschappelijke vorming (CMV) van de Hogeschool Rotterdam. De coördinaMedio 2012 worden al deze trajecten naar de buurt verknoopt via de Brede
Vakantiescho ol: twee weken in de zomervakantie (week 4 en 5) krijgen de
107
tie ligt bij RVS en het schoolbegeleidingsteam.
Ro t te rd a m - C e n tr u m
M e r we V i e r h ave n
RDM campus
BLOEMHOF (1-4)
Fys ie ke Int e grit e it
Scholen
1A - OBS Bloemhof,
loca t i e Put sebocht
1B – OBS Bloemhof,
loca t i e Ol e anderst r a a t
1C – Mont esorr ischool De Mare
Keukens
2A – St e kgebouw
2B – Klimroos
Tuinen
3A – Kl eut er tuin, Put sebocht
3B – St e k tuin
3C – He idest r a a t
3D – Stokroosst r a a t
3E – De Enk
R E T re m is e
Wijk
4A – MFA De Wi e lslag
4B – VMBO De Wi e lslag
FEIJENOORD (5)
De Nieuwe Be langs t e lling
5A – RKBS Agnesschool,
Persoonsha l
5B – Wi jk tuin Oord
5C – De Zuiderpoor t
5D – ROC Albedacoll ege
CARNISSE (6)
Ve er kra cht
6A – RKBS Elisabe thschool
6B – OSBS Kame l eon
6C – PCBS De Klaver
C o o lsi n g e l
EU R
5B
5A
5C
5D
Feijenoord
2A 3B
Carnisse
1B
3C
2B
1A 3A
3D
Fe i j e n o o rd
4B
4A
Bloemhof
6C
6A
6B
3E
1C
C h a r l o is
W M O I Jss e l m o n d e
Ro t te rd a m -Zu i d
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
leerlingen van de Bloemhofschool die niet op vakantie zijn, de gelegenheid om
hun taal- en rekenvaardigheden op te halen. Bij de afdeling Jeugd en Onderwijs
wordt hiervoor €3.600 aangevraagd voor twee docenturen, met nog eens extra
€1.000 voor ouderparticipatie. Dit cognitieve kernprogramma omlijst RVS met
activiteiten uit Fysieke Integriteit en excursies naar musea, natuurgebieden en
bedrijven. De rest van het totaalbedrag voor deze Brede Vakantieschool – circa
€15.000 – wordt door het fonds Stichting De Verre Bergen gedekt.
2.5.1.B — Facilitair scenario: katholieke basisschool
Agnesschool (2011–2013)
In 2011 kreeg RVS de opdracht van de deelgemeente Feijenoord en woningcorporatie Woonstad om de wijk Feijenoord door te lichten. Woonstad pleegt
een ingrijpende renovatie – Kop van Feijenoord – waar veel bewoners vraagtekens bij zetten. De directe aanleiding voor de opdracht is echter het zwerfvuil
in de wijk. Vanuit het integrale en duurzame ECO3 perspectief schaalt RVS deze
problematiek op naar een hoger schaalniveau. Er zijn, naast wind turbulenties
op straathoeken en minder ROTEB aanwezigheid in de wijk, ook andere oorzaken aan te wijzen voor dit zwerfvuilprobleem. In de wijk wonen drie populaties
die nauwelijks met elkaar communiceren: een vergrijsde autoch tone populatie, een grote populatie Turkse bewoners en een nieuwe groep bovenmodale
kadebewoners. Er staan in de wijk vier scholen. RVS meent dat voor wijkontwikkeling de scholen een cruciale rol vervullen. Een wijk zonder een kwalitatieve school heeft geen toekomst. In de context van het door RVS geschreven
wijkontwikkelplan De Nieuwe Belangstelling (ZIE 3.4.2.B) wordt door de vier scholen
bij RVS de vraag neergelegd wat voor kansen dit voor hun scholen biedt.
Samen met De Slinger Rotterdam vraagt RVS bij het Sint Laurensfonds een
subsidie aan om delen van Fysieke Integriteit op de katholieke basisschool
Agnesschool, in het hartje van de wijk Feijenoord, op te zetten. De school heeft
een soortgelijke achtergrond en populatie als de Bloemhofschool. Van de vier
scholen die aanvankelijk aan tafel zaten, is deze school bovendien de enige die
op het verzoek een probleemanalyse van hun situatie te leveren reageert. Zij wil
dus proactief aan het werk. Zo wordt aan de basisvoorwaarde voor het succes
van het project Fysieke Integriteit tegemoet gekomen: een geïnspireerde directeur – Annet Dries – met een solidair team die bereid zijn samen een pedagogische visie op het onderwijs te formuleren en te implementeren. Het bedrag
van het Laurensfonds – €20.000 – wordt aangevuld door RVS, woningcorporatie
Woonstad en de deelgemeente Feijenoord. RVS neemt zich voor om dit scenario
twee jaar te begeleiden, waarna het in een groter plan moet worden opgenomen.
Dat zal in de loop van het eerste jaar de door het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid geïnitieerde Children’s Zone worden.
(ZIE 3.5.1)
Omdat er al op de Agnesschool wordt gesport, kiest de school ervoor om
drie trajecten van Fysieke integriteit op vrijwillige basis in de school aan te
bieden. Er wordt samenwerking met de andere subsidiënten gezocht om een
110
keukenruimte in de directe nabijheid van de school te vinden. Er staat een oude
sporthal annex wijkcentrum leeg: de Persoonshal. In tijden van bezuinigingen
levert dat echter meer problemen op dan voordelen, omdat de bezuinigende
overheid begrotingstekorten probeert te stoppen met de verkoop of verhuur van
onrendabele accommodaties. De deelgemeente steekt een helpende hand toe.
Met andere groepen zoals BuurtLAB en Creatief Beheer die in de buitenruimte
van de wijk werken, worden afspraken gemaakt over de inrichting van de tuinen
en tuin lessen. Er worden met Bredeschoolgelden eco- en filosofiedocenten
ingehuurd.
Het eerste jaar wordt dit allemaal voortvarend opgezet. Na vijf maanden eten er
ongeveer vijftig leerlingen vier dagen in de week. Er worden wekelijks filosofielessen en tuinlessen gegeven en er zijn buurttuinen met mobiele bakken aangelegd op de door afbraak opengevallen plekken in de Oranjeboomstraat, zoals in
De Nieuwe Belangstelling is voorgesteld. In dit scenario is dus niets verplicht,
maar wordt alles als een keuze aan de ouders aangeboden. Zij betalen voor het
eten en de overblijfkosten. De Agnesschool wordt via RVS bij de Children’s
Zone geïntroduceerd waardoor tien uur extra leertijd per week mogelijk wordt
en er financieringsstromen vrijkomen. Daarmee kunnen, los van RVS, na twee
jaar de opgezette trajecten van Fysieke Integriteit geconsolideerd worden en
de kok en de huur van de keuken worden gefinancierd.
2.5.1.C — Consortium scenario: Veerkracht (2011–2015)
In 2011 gaat RVS door een reeds in 2010 door Pact op Zuid voor vier jaar toegekende subsidie, samen met drie andere best practices – Bureau Frontlijn,
C reatief Beheer en het aan de Erasmus Universiteit gevestigde Dutch R esearch
Institute For Transition (DRIFT) – onder de consortiumnaam Veerkracht in de
wijk Carnisse aan de slag. Ook Carnisse is een sociaal economisch zwakke wijk.
Maar de samenstelling van de wijk is anders. Er zijn veel particuliere huiseigenaren waardoor de woningcorporatie niet als partner in beeld komt. Ook de
populatie verschilt. Er zijn veel gezinnen uit Midden en Oost-Europa. Van de vier
aanwezige scholen ligt er een aan de uiterste rand van de wijk. Deze interculturele school betrekt zijn leerlingen uit heel de stad. Van de andere drie scholen
staan er twee bij de onderwijsinspectie in de gevarenzone. Bij de aantreding
van Veerkracht zijn op beide scholen (OSBS De Kameleon, KBS Elisabeth)
nieuwe directrices benoemd. De derde school (PCB De Klaver) loopt goed.
Zij hebben voor een restrictief toe latingsbeleid gekozen.
De partijen van het consortium hebben elkaar al vóór die tijd gevonden. Met
Bureau Frontlijn en Creatief Beheer is al in Bloemhof en deels in Feijenoord
samengewerkt. Met DRIFT die ook op de Erasmus Universiteit zetelt, is in de
persoon van Jan Rotmans al eerder in het kader van het Pact op Zuid en het
MerweVierhavengebied gesproken. RVS en DRIFT delen de transitievisie en
het ecosociale gedachtegoed.
De bredere context voor de RVS bijdrage is het toetsen van de effectiviteit van
de consortiumaanpak als onderdeel van een integrale wijkontwikkeling. Het
dagpadenconcept vormt voor RVS de sleutel om samen met Bureau Frontlijn
de scholen voor hun rekening te nemen. Frontlijn werkt ook in de gezinnen,
groepen in wijkarena’s en onderzoekt de wisselwerkingen tussen de partijen
van het consortium om de meerwaarde vast te stellen.
111
Creatief Beheer pakt de buitenruimte en DRIFT organiseert actieve bewoners-
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
Door de moeizame constructie waarin Pact op Zuid met gemeentelijke diensten en de deelgemeente Charlois overlegt en door de wisselingen van de
wacht bij het Pact en de deelgemeente, loopt de aanzet van dit scenario nogal
stroef. Hoewel het Pact officieel de opdrachtgever is, wil deelgemeente Charlois Veerkracht aan hun criteria toetsen. De toezegging van vier jaar is al in
2010 rond, maar het vergt een enorme inspanning om op te starten. We verliezen veel tijd door het overleg met interims. Er wordt maar één jaar toegezegd.
Doordat handtekeningen onnodig laat worden gezet – pas in augustus 2011
– kan RVS moeilijk aansluiten bij de schoolprogramma’s die dan al helemaal
dichtzitten. Alle gelden zijn dan al aangevraagd en geoormerkt. Bovendien
hebben twee van de drie scholen in de wijk die voor een uitrol van elementen
van Fysieke Integriteit in aanmerking komen – OSBS De Kameleon en KBS
E lisabeth – nieuwe directeuren gekregen. Er is niet genoeg tijd in het voortraject om met elkaars werkwijze vertrouwd te raken. Zij stappen wel vanaf het
begin in, maar zijn begrijpelijkerwijs vooral intern gericht. Een derde school
– PCB De Klaver – loopt reeds goed en is tot medio 2012 zeer afhoudend. Na
een jaar intensief overleg, geregel en het implementeren van aspecten van het
ecotraject en het filosofietraject krijgen we uiteindelijk de drie scholen op een
lijn, zodat we combinaties kunnen maken om de kosten te drukken.
In augustus 2012 komt er weer een toezegging voor slechts een jaar. Alles
hangt af van de rapportage, maar deze lijdt onder het gebrek aan daadkracht
om de volle vier jaar toe te zeggen. We kunnen niet doorplannen en opbouwen.
Een doortastende strategie van Veerkracht stagneert, omdat we steeds een
slag om de arm moeten houden. Bovendien kost ook de onderlinge afstemming
zeer veel tijd. De late vraag van de derde school, PCB De Klaver, maakt de toch
al roostertechnisch complexe onderhandelingen met de Hogeschool R otterdam
voor stagetrajecten nog ingewikkelder. Het gevaar dat RVS in C arnisse niet
aan weven toekomt, maar als stoplap of poetsdoek wordt gebruikt is niet ondenkbaar. Maar eind 2012 lukt het uiteindelijk om verschillende trajecten – judo,
eco, aikido en bliksemstages, filosofie en huiswerk – op te zetten. Meer dan in
de andere twee scenario’s gaat het hier voorlopig om nauwkeurig passen en
meten en rafelrandjes terugweven.
2 . 5 . 2 — G e p l a n d e sce n a r i o’s : Va k h u i s e n Va kwe r f
Eind 2011 lanceert RVS het idee om vakhuizen en vakwerven op te richten.
Daarmee maakt ze tactisch een opschalingsslag naar de buurt en de wijk. Er
moeten structurele verbanden gecreëerd worden met middelbare beroepsopleidingen en het bedrijfsleven. Maar er is inmiddels een geheel nieuwe situatie
ontstaan door de draconische bezuinigingen bij de overheid, de minimalisering
van het Pact op Zuid, waar na het Deetman/Mans rapport Marco Pastors als
programmadirecteur is aangetreden, en de derivatendrama’s bij woningcorporaties die door de bezuinigingen eind 2011 sowieso op slot gaan. Iedereen is
bezig zich te heroriënteren in dit macropolitieke slagveld.
112
Op het moment dat de financiële bronnen dreigen op te drogen, krijgt RVS
van een nieuw fonds – Stichting De Verre Bergen
(ZIE 3.6.2)
– de kans om door
te starten. Dit schept (onder)handelingsruimte. Door de afronding van de
ontwikkelfase van Fysieke Integriteit op OBS Bloemhof kan er nu breder
naar de buurt worden opgeschaald om de geconstateerde zwaktes in de
operationele trajecten – bijvoorbeeld de minimale effecten op de fysieke lijn –
weg te werken. Er worden nieuwe ontwikkelscenario’s gemaakt. Die worden in
twee stappen uitgezet: in 2012/2013 zal het concept van het Vakhuis handen en
voeten moeten krijgen en in 2013/2014 dat van de Vakwerf.
Wat is de tactische ruimte waarbinnen RVS de komende drie jaar kan manoeuvreren? Het ontsluiten van nieuwe netwerken en het vormen van coalities in
financieel benarde tijden is niet makkelijk, omdat iedereen afwacht en zijn knopen in plaats van zijn zegeningen telt. Toch heeft een crisis zo zijn voordelen:
iedereen moet voor financiële, materiële of personele ondersteuning wel op
zoek naar nieuwe partners. Daar is niets mis mee, maar zolang samenwerken
een noodgreep is, blijft onduidelijk wanneer een partij er helemaal voor gaat.
Volgens RVS liggen er echter ruimschoots mogelijkheden om nieuwe coalities
te sluiten waar iedere partij beter van wordt.
Zie schema, p. 114.
2.5.2.A — Onderwijs
De samenwerking met het onderwijs is tot nu toe puur operationeel geweest.
Op de basisscholen die in de scenario’s worden genoemd, worden nu allerlei
trajecten uitgerold. Van structurele ingrepen op het curriculum is alleen sprake
op de Bloemhofschool waar de intensieve samenwerking met het hele team dit
ook mogelijk maakt. Door de vrijwilligheid op de andere scholen en de strikt
pragmatische horizon van deelgemeenten zullen de resultaten daar wellicht
minder vergaand en sensationeel zijn.
Er zijn echter kansen voor schoolbesturen om besluiten te nemen waardoor
een programma als Fysieke Integriteit ingang kan vinden op meerdere scholen.
Belangstelling is er genoeg, maar het zijn de extra inspanningen waar veel
scholen tegenop zien. Ook weet niet iedereen waar de vereiste financiële middelen vandaan kunnen worden gehaald. Maar het gaat om prioriteiten en om
visie. Ten aanzien van reguliere gelden voor de Brede school en het Verlengde
Dag Arrangement (VDA) kunnen er andere keuzes worden gemaakt om het programma meer samenhang te geven. Daarvoor is echter de steun van gemeentelijke diensten en uiteindelijk de politiek onontbeerlijk.
(ZIE 2.5.2.B)
Er zijn in de loop van de jaren regelmatig gesprekken gevoerd met directies en
bestuurders van de onderwijsinstellingen – BOOR, PCBO – van ROC’s en het
hbo. Concreet wordt er nu samengewerkt met vmbo De Wielslag die gevestigd zal worden in de gelijknamige MFA tegenover de Bloemhofschool. Met
De Wielslag zal het Vakhuis ontwikkeld worden. Naast de leerlingen van de
B loemhofschool zullen de leerlingen uit de onderbouw van vmbo De Wielslag
in 2013 aan de clinics mee gaan doen.
Ook met het mbo, met name bij het Albeda college, zijn contacten gelegd. De
teriële brieven waarin de minister hiertoe oproept, biedt RVS de mogelijkheid haar ideeën breder uit te dragen. Voor een combinatie met gezondheid en
113
vraag om mee te denken over vakmanschap, die mede voortkomt uit de minis-
114
Sociaal-cultureel
INTERCULTUREEL
Cultureel-economisch
DUURZAAM
WELZIJN
OVERHEID
VO
PO
vakschool
BEWONERS
BUURT
starter
student
beroepspraktijk
gericht onderwijs
MARKT
Vakhuis
Vakwerf
(V)MBO
HBO
WO
weekendschool
vakantieschool
scholier
WIJK
wijkschool
stages
skills
STAD
WONINGCORPORATIES
ONDERWIJS
BEDRIJVEN
eco3. doen denken
Sociaal-economisch
VAKMANSCHAP
Fysiek-economisch
INTEGRAAL
t a c t i s che s a m e nha ng
duurzaamheid zijn mogelijkheden met de Albeda afdeling horeca al verkend.
(ZIE 3.3.3.A) Vakmanschap
kent ook een internationale competitie: Skillmasters.
Deze wedstrijden worden jaarlijks in Ahoy gehouden, maar de verankering in de
wijken is minimaal. RVS is gevraagd in deze verankering een rol te spelen.
De samenwerking met het hoger beroepsonderwijs begint langzaamaan structurele vormen aan te nemen. Al in 2010 heeft RVS op de Hogeschool R otterdam
seminars aan docenten en managementteams gegeven. In 2011 gebeurt dit
op InHolland. In 2011/2012 zijn besprekingen begonnen over de structurele
inbedding van stagenetwerken van studenten van de Hogeschool in de RVSen Veerkrachttrajecten. Ook zijn er seminars gegeven voor de coördinatoren
van de opleidingen CMV en de gezondheidsopleidingen. Op een strategisch
overleg met directie en managers heeft RVS zijn visie naar voren kunnen brengen. Daar zijn door RVS inhoudelijke suggesties gedaan voor een ander soort
profiel waarin studenten meer integraal leren werken.
(ZIE 3.4.2.E)
2.5.2.B — Gemeentelijk beleid
RVS is zich ervan bewust dat haar trajecten nagenoeg naadloos aansluiten
bij die van een aantal gemeentelijke diensten. De twee grote programma’s bij
Jeugd en Onderwijs zijn Beter Presteren en Aanval op Uitval. Het eerste richt
zich op het verbeteren van de resultaten in taal en rekenen, het laatste op het
terugdringen van het voortijdig schoolverlaten (VSV). Met diverse wethouders
is in de loop der jaren regelmatig contact geweest. De Bloemhofschool scoort
inmiddels al twee jaar op rij met zijn Cito-scores twee tot drie punten boven het
landelijk gemiddelde. Dat dit mede te danken is aan de combinatie van Wanita
onderwijs en Fysieke Integriteit, blijkt uit de wetenschappelijke monitoring van
het Verwey-Jonker Instituut.
(ZIE 3.4.1)
Het ligt dan ook voor de hand met diensten en wethouders te praten over een
mogelijke implementatie van RVS onderdelen in het reguliere beleid. Dat geldt
in ieder geval voor Fysieke Integriteit als het gaat om Beter Presteren. Met het
oprichten van het Vakhuis opent zich een integraal en duurzamer traject om het
voortijdig schoolverlaten terug te dringen. Door tien tot en met veertienjarigen
intrinsiek te motiveren in de Vakhuisworkshops en -clinics, nadat er door Fysieke Integriteit en de bliksemstages al een beter keuze voor het vervolgonderwijs
mogelijk is gemaakt, zullen leerlingen minder geneigd zijn van school weg te
blijven. Ook al omdat het gedrag van leerlingen door de samenwerking tussen
de basisschool en vmbo De Wielslag veel beter wordt begeleid. Ouders worden hier ook bij betrokken. Hier speelt het schoolmaatschappelijk werk en de
samenwerking met Bureau Frontlijn ook een rol. Sinds er een mbo-punt in het
vmbo is opgericht waar leerlingen over hun doorstromingskansen geïnformeerd
worden, is de drieslag po-vmbo-mbo structureel verankerd op de scholen.
Ook de bemoeienissen van het Rijk met Rotterdam-Zuid bieden kansen. Het
Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid (NPKZ) Zuid Werkt! heeft voorlopig zijn pijlen op een tweetal trajecten gericht: talentontwikkeling – met
ten sluiten naadloos aan bij de vakhuizen en de vakwerven. Bezoeken van
directeur-generaals van een vijftal departementen aan de Bloemhofschool
115
intensievere ouderparticipatie – en het toeleiden naar banen. Beide trajec-
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
in september 2012 heeft enthousiasmerend gewerkt. Ook is binnen NPKZ het
denken over een integrale aanpak waar RVS zich vanaf 2007 concreet mee
bezighoudt mede door het intensief gezamenlijk overleg zijn beslag gekregen
in het meerjarige en grootschalige project Children’s Zone. Dit programma
put zijn inspiratie uit het in Harlem New York ontwikkelde proramma. Het is
rond 2010 door Pact op Zuid opgepakt en beoogt naast het verbeteren van de
onderwijsprestaties ook de versterking van de gezinssituatie. Aan de concrete
doelen is al af te lezen dat er veel overlappingen met RVS zijn: de Cito-score
van leerlingen van de basisschool moet van 527,8 in 2010 naar 533 in 2020 en
535,4 in 2030. OBS Bloemhof zit nu al twee jaar op rij op 537. Er moeten meer
leerlingen een diploma op hoger niveau halen en meer leerlingen moeten trots
zijn om als vakman of vakvrouw, vooral in techniek en zorg, te gaan werken. 35 In
het voortraject is er regelmatig overleg geweest tussen NPKZ en RVS, zeker
ten aanzien van de Bloemhofschool en de Agnesschool. NPKZ heeft ondertussen expliciet de wens uitgesproken beide programma's met elkaar te verbinden.
Hierbij is tevens een uitstekende match mogelijk met Veerkracht waarbinnen
Bureau Frontlijn al daadwerkelijk gezinnen ondersteunt. Een structureel samenwerkingsverband tussen de Centra voor Jeugd en Gezin en Bureau Frontlijn is een schot voor open doel, evenals aansluiting bij programma’s van de
Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD).
De notie veiligheid is niet het eerste beleidsveld waar RVS zich mee bezighoudt. Haar potentieve strategie
(ZIE 1.1.1)
bouwt veiligheid vanaf de basis in.
Haar kritische verhouding met het veiligheidsbeleid heeft alles te maken met
het oppervlakkige en kortstondige effect dat sanctionerende maatregelen en
een repressieve aanpak sorteren en de immense investeringen die het handhaven van het alertheidniveau vragen. Op dit moment rijzen de kosten om de
openbare ruimte digitaal te surveilleren de pan uit. In de wijk Bloemhof is de
afgelopen jaren duidelijk geworden dat deze sanctionerende aanpak niet werkt.
Toevoer naar banen vergt naast een diepte-investering een potentiërende aanpak. In de praktijk blijkt het voorrijden van busjes om werkschuwen en werklozen naar bedrijven te vervoeren niet direct een doorslaand succes te zijn. Medio
2012 is er een duidelijke omslag in het denken over veiligheid bij de diensten
waarneembaar, wat openingen biedt voor meer constructieve besprekingen.
Stadsontwikkeling en wijkontwikkeling hangen met elkaar samen. Door de
werkverdeling tussen deelgemeente en gemeentelijke diensten en de ambivalente positie van woningcorporaties verloopt de aansluiting van beide niet soepel. Met het concept van een integrale en duurzame gebiedsontwikkeling biedt
RVS een matrix op grond waarvan over andere arrangementen en coalities kan
worden nagedacht.
2.5.2.C — Deelgemeentelijk beleid
Met de deelgemeente Feijenoord werkt RVS productief samen. Na het opleveren van de wijkontwikkelvisie De Nieuwe Belangstelling in maart 2011 heeft de
116
deelgemeente deze voortvarend opgepakt. De deelgemeentelijke ondersteuning van het facilitair scenario op de Agnesschool biedt kansen. Ook de start
van een bedrijfskundige vakwerf op de Piekstraat en het ondernemersoverleg
IkZitopZuid bieden aanhakingspunten. Voor de ontwikkeling van ecosociale
vakwerven komen leegstaande panden in aanmerking.
Op het gebied van de WMO is tussen 2009 en 2011 productief met deelgemeente
IJsselmonde samengewerkt. Er zijn besprekingen begonnen met een tweetal
scholen om Fysieke Integriteit op te starten samen met woningcorporatie Woonbron die daar de zorg MFA De Ooievaar heeft ontwikkeld. De scholen zouden in
de MFA De Spechten ondergebracht worden. Door de bezuinigingen en problemen bij Woonbron is deze samenwerking eerst opgeschort en daarna afgeblazen.
In Charlois zorgt de inpassing in het te strakke keurslijf van deelgemeentelijke
afrekeningsmodellen er voor dat er veel energie weglekt door het voortdurend
uitonderhandelen van de aanpak van Veerkracht. Toch liggen er in Charlois
enorme kansen om op te schalen. Niet alleen door de aanwezigheid van het
Japanse centrum Shofokan in Oud-Charlois, maar zeker ook met betrekking
tot op de kop van Sluisjesdijk aanwezige RET remise waarin samen met de
Veldacademie elementen van een Vakhuis en een Vakwerf zouden kunnen worden ontwikkeld. De op handen zijnde herstructurering van de deelgemeenten
zal uitwijzen hoe de samenwerking er in de toekomst zal gaan uitzien.
2.5.2.D — Politiek
In 2014 zijn er gemeentelijke verkiezingen. Er is door verschillende partijen al
contact met RVS gezocht om de vakmanstadvisie in hun partijprogramma op te
nemen. Dit zou betekenen dat bij de coalitievorming voor een nieuw college de
implementatie van bepaalde trajecten in het reguliere beleid van diensten en
afdelingen dichterbij komt. De recente belangstelling op landelijk departementaal niveau kan de nodige rugdekking aan programmacommissieleden geven.
2.5.2.E — Culturele instellingen
Naast de overheid zijn er natuurlijk ontzettend veel culturele organisaties
waarmee RVS een match kan en wil maken. De breedte van de context van de
verschillende trajecten is zo groot dat het geen zin heeft al die organisaties
op te sommen. Een viertal is op dit moment direct en structureel betrokken bij
de tactische coalities. Zo is RVS met de IMC Weekendschool uit Amsterdam
in 2012 besprekingen begonnen over het opzetten van een Weekendschool in
Rotterdam-Zuid. Beide organisaties zullen hun eigen signatuur in de samenwerking behouden. Door beide besturen is daar positief op gereageerd. Eind
2012 valt het besluit om in maart 2013 het eerste leerjaar op te starten.
In Rotterdam heeft de Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam een breed
netwerk ontwikkeld voor een brede kunstzinnige vorming van de Rotterdamse
jeugd. De SKVR werkt al op de Bloemhofschool binnen het Wanita-onderwijs.
In de komende jaren wil RVS cultuur nadrukkelijk in haar programma opnemen.
Besprekingen met de SKVR over structurele deelname in het Vakhuis zijn medio 2012 opgestart. Dit zal verknoopt worden met het kindermuseum Villa Zebra
dat eveneens in Feijenoord is gehuisvest en waarmee RVS ook in de Brede
Over de samenwerking met Veerkracht is al het een en ander gezegd. Deze samenwerking is van een andere aard omdat hier de consortiumgedachte leidend is.
117
Vakantieschool samenwerkt.
eco3. doen denken
t a c t i s che s a m e nha ng
Het gaat hier vooral om verbindingen van dagpaden op leefvelden waardoor
investeringen van de afzonderlijke partners beter renderen voor de versterking
van de wijk. In Wo orden als daden heeft RVS al aangegeven met JOLO
(JOngeren En Ouderen Lossen het Op) te willen samenwerken. Door de focus
op F ysieke Integriteit is daar tot op heden nog geen mogelijkheid voor geweest.
Met het opstarten van het Vakhuis is er echter een traject geopend waar JOLO
een structurele partner wordt. In termen van de RVS strategie combineert
JOLO strijd met zorg. Met JINC, een organisatie die voor basisscholen
bliksemstages organiseert als voorbereiding op een goede beroepskeuze, is in
de eerste Brede Vakantieschool een structurele samenwerking gestart.
2.5.2.F — Bedrijven
Door de samenwerking met JINC is de eerste stap naar een netwerk met
bedrijven gezet. De scholen waar RVS mee samenwerkt worden aangesloten
op deze netwerken. Basisschoolleerlingen kunnen zo enkele malen per jaar bij
bedrijven op bezoek om kennis te maken met bedrijfstakken. Tegelijkertijd is
RVS in 2012 besprekingen met bedrijven begonnen, die verder gaan dan wat er
in de experimentele fase 2007-2011 is ontwikkeld. Toen ging het vooral om sponsoring en ondersteuning. Met het oog op het Vakhuis en de Vakwerf voert RVS
nu onderhandelingen in georganiseerd verband. Er wordt regelmatig gesproken
met IkZitopZuid 35, DURA Vermeer en het Havenbedrijf. Er zijn nog andere redenen om met bedrijven te spreken. Voor het Vakhuis zijn vooral de leermeesters
van groot belang. Bedrijven komen concreet in beeld bij het uitrollen van de
Vakwerf. In gesprekken met het pensioenfonds van de Holland-Amerika Lijn is
RVS de gelegenheid geboden om deze groep op hun nationale reünie 2012 te
informeren.
2.5.2.G — Woningcorporaties
De samenwerking met woningcorporaties Vestia en Woonstad is tot 2012 productief geweest. Medio 2012 begint het te stagneren. Door de bezuinigingen
worden allerlei ‘om-niet’ constructies opengebroken waardoor ruimten veel
minder snel beschikbaar komen. Eind 2012 begint er zich echter een nieuwe
fase af te tekenen waarin de woningcorporaties op zoek gaan naar nieuwe
samenwerkingsmodellen. Er wordt een convenant met NPKZ getekend. Het ligt
dan ook voor de hand dat zij in de komende jaren binnen grotere coalities weer
met RVS aan tafel gaan zitten.
2.5.2.H — Welzijnswerk
Het ontwikkelen van het Vakhuis biedt mogelijkheden om met het welzijnswerk
intensief samen te werken. De welzijnsorganisaties in de drie deelgemeenten
op Rotterdam-Zuid zijn eerst enorm gekort en daarna, door het werken met
open aanbestedingsprocedures, nagenoeg volledig weggevaagd. De oorzaken liggen deels bij de welzijnsorganisaties zelf. Ze zijn in hun methodieken
118
niet meegegaan met de tijd en konden door een inadequate methodiek hun
doelgroepen niet goed bedienen. Dat geldt voor sommige sectoren in het welzijnswerk overigens veel minder dan voor andere. Een deel van de verklaring
voor deze teloorgang moet ook gezocht worden in de opleidingen die blijkbaar
niet hebben kunnen anticiperen op deze nieuwe situatie. De vraag hoe de toekomstige professionals toegerust worden is een gedeelde taak. RVS werkt op
deze twee vlakken om partijen dichter bij elkaar te brengen. Samenwerking zal
makkelijker gaan naarmate iedere partij zijn fixatie op vermeende overlevingskansen kan doorbreken. Samenwerken is, zoals aan het begin van dit hoofdstuk
al is betoogd, allang geen keuze meer. Het is onze huidige bestaanswijze, onze
119
human c ondition.
OPERATIONELE
FOCUS
SKILL IS WIL
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
3.0
WAT HIER AAN VOORAF GING: OPERATIONELE
127
ONTWIKKELTRAJECTEN IN WOORDEN ALS DADEN
3.1
OPERATIONEEL EP(i)C TRAJECT: VERBREDEN,
128
VERBINDEN, OVERBRUGGEN
3.1.1
EDUCATIE: LEERLINGEN EN STAGIAIRES
3.1. 2
PARTICIPATIE: DOCENTEN, OUDERS EN WIJKPARTNERS
129
129
INTERVIEWS: HULPMOEDERS (LIESBETH BABEL)
131
3.1.3
148
COMMUNICATIE: SAMENSCHOLEN IN DE BUURT,
DE WIJK EN DE STAD
3. 2
EDUCATIE: VERBREDEN VAN DE SCHOOL
149
ALS KNOOPPUNT
3. 2.1
KORTE SAMENVATTING TRAJECTOPZET 2 0 07-2 0 0 9
3. 2. 2
FYSIEKE INTEGRITEIT: TRAJECTUITVOERING 2010-2012
A. JUDOLIJN
B. KOOKLIJN
– LOGISTIEK
– PROCES
– OUDERPARTICIPATIE
– KEUKENSTAF
– VOEDSEL
– STAGIAIRES
– TERUGPLOEGEN
– KOOKLESSEN EN SMAAKLESSEN
C. ECOLIJN
– BUURTTUINEN
– PROBLEMEN: LOGISTIEK EN COMMUNICATIE
– ECOLESSEN
– WANITA-PROJECT 2 010: NATUUR IN DE BUURT
INTERVIEWS: DOCENTEN GROEP 1-5 (LIESBETH BABEL)
D. FILOSOFIELIJN: AANZET ECOSOFISCH CURRICULUM
– FILOSOFIELESSEN
– ECOLOGIELESSEN
– VREDESLESSEN
122
E. STAGENETWERK: EUR, HBO, ROC
INTERVIEWS: DOCENTEN GROEP 6-8 (LIESBETH BABEL)
152
154
157
159
159
160
163
163
163
163
165
165
168
169
173
176
179
181
212
212
213
217
218
223
3.3
PARTICIPATIE: VERBINDEN NAAR BUURT
242
EN WIJK (2 011-2 014)
3.3.1
FYSIEKE INTEGRITEIT
A. SCHOOLSPORTVERENIGING BLOEMHOF
243
243
(SV HAGENDOORN, SPORTSUPPORT)
B. SCHOOLRESTAURANT EN OUDER TRAJECT
244
“EET JE SLIM!” (RALPH VAN MEIJGAARD,
LIESBETH BABEL, BUREAU FRONTLIJN)
C. HUISWERKTRAJECT (AETZEL GRIFFIOEN, MONICA
247
WALHOUT, AMIN TALAGANI, LEONIE VAN WEES,
HASSAN YATIM, HOGESCHOOL ROTTERDAM)
D. BREDE VAKANTIESCHOOL (AMIN TALAGANI,
248
AETZEL GRIFFIOEN, GEMEENTE ROTTERDAM)
3.3. 2
ACTIEF BURGERSCHAP: OPSCHALEN
A. IMC WEEKENDSCHOOL RVS: INTRINSIEK
255
255
GEMOTIVEERD (HENK OOSTERLING,
AETZEL GRIFFIOEN, IMC WEEKENDSCHOOL)
B. VAKHUIS: NIET CHILLEN MAAR SKILLEN
256
(HENK OOSTERLING, ANS STOLK, RICHARD
LUGTEN, OBS BLOEMHOF, VMBO DE WIELSLAG)
3.3.3
DUURZAAM VAKMANSCHAP:
262
VAN VAKWERF NAAR CAMPUS
A. BELEIDSNOTITIE ALBEDA COLLEGE
262
(HENK OOSTERLING, RICHARD LUGTEN)
B. VAKWERF (HENK OOSTERLING)
COMMUNICATIE: DISCOURSSTRATEGISCH
265
OVERBRUGGEN
3.4.1
ONDERZOEKSEVALUATIE FYSIEKE INTEGRITEIT: EEN
266
NIEUW PERSPECTIEF VOOR BLOEMHOF (2 0 0 8 -2 012)
(VERWEY-JONKER INSTITUUT)
INTERVIEWS: BEGELEIDERS (LIESBETH BABEL)
277
3.4. 2
296
297
COALITIES EN COPRODUCTIES
A. VAKMANSTAD/ZORG – PILOT WMO IJSSELMONDE
FASE 2 (HENK OOSTERLING)
B. WIJKONTWIKKELPLAN FEIJENOORD: DE NIEUWE
298
BELANGSTELLING (HENK OOSTERLING,
ANS STOLK, VELDACADEMIE)
C. STADSHAVENS MERWEVIERHAVENGEBIED:
301
DUURZAAMHEIDSKWALITEITSEISEN (HENK
OOSTERLING, ANS STOLK, AETZEL GRIFFIOEN)
123
3.4
263
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
D. INNOVATIEPLATFORM: NATIONALE SCHOOLLUNCH
305
(HENK OOSTERLING)
E. SAMENWERKING HBO
305
– HOGESCHOOL ROTTERDAM: ARRANGEMENTEN
EN INTEGRALISTEN (HENK OOSTERLING,
AETZEL GRIFFIOEN)
– INHOLLAND: MINOR (HENK OOSTERLING)
F. VEERKRACHT CARNISSE
3.4.3
PRESENTATIES, LEZINGEN EN WORKSHOPS 20 0 9 -2012
A. DE BLOEMHOFKEUKEN
B. EXTERNE COMMUNICATIE
3.5
SCENARIO’S: TRAJECTUITVOERING (2 011-2 015)
3.5.1
WIJK BLOEMHOF: MFA, KINDERCAMPUS,
307
310
311
312
320
320
CHILDREN’S ZONE
3.5. 2
WIJK FEIJENOORD: KBS AGNESSCHOOL (2 011-2 013)
323
(DE SLINGER ROTTERDAM, RVS [RALPH VAN
MEIJGAARD, AETZEL GRIFFIOEN])
3.5.3
WIJK CARNISSE: KBS ELISABETHSCHOOL,
327
OBS KAMELEON, PCB DE KLAVER (2 011-2 015)
(KWALITEITS SPRONG ZUID, VEERKRACHT/RVS
[AETZEL GRIFFIOEN, PASCAL LEUVENINK])
3.6
FINANCIËLE PARTNERS
3.6.1
STARTGELD (AIR, GEMEENTE ROTTERDAM)
3.6. 2
STRUCTURELE FINANCIERING
330
330
33 1
(PACT OP ZUID/NPKZ, STICHTING DE VERRE BERGEN)
3.6.3
KORTLOPENDE FINANCIERING (LAURENSFONDS,
332
DGM. FEIJENOORD)
3.6.4
INCIDENTELE FINANCIERING (VESTIA,
332
WOONSTAD, BUREAU VEILIGHEID)
3.6.5
EIGEN BIJDRAGEN (BOEKVERKOOP,
124
DENKDINERS, MENSELIJK KAPITAAL)
332
“’Het handvat loslaten’1 heeft verschillende betekenissen. Het slaat
op de gemoedstoestand om te winnen zonder zwaard en ook niet te kunnen winnen met een zwaard.”
(Miyamoto Musashi, Het boek van de vijf ringen, 1645)
Als je het handvat van je zwaard loslaat, kom je met lege handen te staan en
ben je kwetsbaar. Er valt niets meer te manipuleren
(ZIE 4.2.5) ,
er is geen wapen
meer voorhanden. Operationeel gezien is er letterlijk geen enkele man-oeuvre,
geen enkel hand-werk meer mogelijk. Maar met dat de greep op het zwaard
wordt verloren, met dat het middel of medium wegvalt, ontstaat er een ruimte
en een ritme – ma
(ZIE 2)
– waarin alles wat zich aandient, kan worden aangepakt.
De afhankelijkheid van het medium is voorbij.
(ZIE 4.2.1)
Het middel is niet meer
maatgevend. De middel-maat is doorbroken. ‘Je’ krijgt weer greep op de situatie. Maar dit ‘je’ is niet langer een berekenend ‘ego’, het is een lerend ‘eco’:
een duurzame interesse.
(ZIE 4.5.2.A)
Je staat midden in het leven. In die alerte
openheid ontstaan spontaan, als uit het niets – ex nihilo
(ZIE 4.3.2)
– nieuwe en
onverwachte verbindingen.
In 2010, het derde jaar van het project Fysieke Integriteit, treedt er in Rotterdam
een nieuw college aan. Het is een coalitie van PVDA, CDA, VVD en D’66. Op 21
januari 2011 bezoekt de nieuwe CDA wethouder van onderwijs Hugo de Jonge
de Bloemhofschool. In het gesprek dat Wim Pak en ik samen met hem over het
project Fysieke Integriteit voeren, spreekt de wethouder zijn sympathie voor het
project uit, maar stelt hij zich op het standpunt dat de sociaal-culturele omlijsting van de kernvakken rekenen en taal op dit moment voor hem prioriteit heeft.
Fysieke Integriteit mag dan een mooi project zijn, het moet nog maar blijken of
het werkelijk zoden aan de dijk zet. De dan nog bestaande dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving heeft voor het basisonderwijs een duidelijk beleidsimperatief geformuleerd: Beter Presteren. Alles moet gericht zijn op rekenen en taal
om de Cito-scores aan het eind van de basisopleiding omhoog te krijgen. Deze
‘citoïtus’ 2 heeft het onderwijs al een tijdje in zijn greep. Dat heeft de gemeente
ook aangezet tot het lanceren van de Vakantieschool. In de vakanties komen
leerlingen een zestal dagen terug naar school om, ondersteund door hun docenten, rekenen en taal te oefenen. Ook wordt er in de Vakantieschool aandacht aan
de ouders besteed. Daarmee moet de terugval in de taal- en rekenvaardigheden
tijdens de zomervakantie worden gepareerd.
Ruim twee jaar later, mei 2012, twittert de wethouder trots aan zijn volgers:
“Taart voor leraren van de Nicolaas, de Bloemhof en de Talmaschool. Drie van
de scholen die bijdragen ah Rdamse resultaat. #beterpresteren”. Nog die zelfde
dag verschijnt hij met die taart op de drie scholen: naast de katholieke Nicolaas
en de protestant-christelijke Talma dus ook op de openbare basisschool Bloemhof. Daar feliciteert hij in de persoon van directeur Wim Pak het hele team met
ongeveer twee punten boven het landelijk gemiddelde ligt. Scholen op Zuid
scoren gemiddeld 527, landelijk is dat 535 en OBS Bloemhof komt op 537. Wat
125
het uitzonderlijke resultaat: twee jaar op rij haalt de school een Cito-score die
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
onbesproken blijft is het opmerkelijke feit dat de drie scholen, overigens ieder
vanuit een eigen focus, naast rekenen en taal een breed sociaal-cultureel programma aanbieden. Bestaat er mogelijk een oorzakelijk verband tussen brede
interesse en beter presteren?
Bij de verslaglegging in Wo orden als daden medio 2009 staat alles nog in de
steigers. Er valt nog weinig substantieels over de effecten van de verschillende
projecten en trajecten te melden. We zijn intussen drie jaar verder. Op het eerste interactieveld, in Fysieke Integriteit heeft de judolijn zich gestabiliseerd,
is de kooklijn dieper verankerd, de ecolijn heeft de beschikking gekregen over
een viertal extra tuinen en in de filosofielijn is een eerste aanzet gemaakt om
filosofielessen te transformeren naar ecosofielessen. Buiten schooltijd is er
een huiswerktraject opgestart en de Brede Vakantieschool vindt voor de eerste
keer plaats in de zomer van 2012. Het project Fysieke Integriteit is structureel
uitontwikkeld. De fase van bestendiging is aangebroken.
Door de opschaling naar de buurt en de verbreding van het project naar andere
wijken verschijnen er meerdere partijen op het speelveld. Voor het onderhoud
van de tuinen is Creatief Beheer in beeld gekomen. Naast de beroepsopleidingen – vmbo, mbo, hbo – wordt er ook gesproken met bedrijven en het welzijnswerk dat zich op nieuwe methodieken en strategieën bezint. Op het tweede
interactieveld Actief Burgerschap wordt met ouders gekookt. Zij worden
begeleid door een diëtiste. Er wordt intensiever samengewerkt met Bureau
Frontlijn. De samenwerking met het vmbo Nieuw-Zuid, nu De Wielslag, wordt
hernieuwd en in november 2012 wordt de protofase van het Vakhuis opgestart.
Er zijn principeafspraken met de IMC Weekendschool gemaakt over de start
van de Weekendschool in maart 2013. Voor het derde interactieveld Duurzaam
Vakmanschap wordt met allerlei partijen in het bedrijfsleven gesproken, terwijl
op het vierde interactieveld ECO3 de discoursstrategie is verbreed: internationale werkverbanden dienen zich aan voor samenwerking, er wordt overlegd
met ambtenaren van diverse departementen en in opdracht van gemeente en
deelgemeenten zijn wijkontwikkelplannen geschreven. Kortom, RVS is in de
volle breedte aan het werk.
In dit hoofdstuk worden de initiatieven en projecten die RVS heeft ontwikkeld
in hun concrete dagelijkse uitvoering beschreven. 3 Na een terugblik op Wo orden als daden
(ZIE 3.0)
wordt over de drie assen van het EP(i)C traject – educatie,
participatie en communicatie
(ZIE 3.2) ,
verbinden
(ZIE 3.3)
(ZIE 3.1)
– respectievelijk in termen van verbreden
en overbruggen
(ZIE 3.4)
verslag gedaan van wat er
in deze praktijken is gebeurd. Daarbij komen positieve en negatieve aspecten, de successen en de mislukkingen, aan de orde. Tussen de verschillende
paragrafen zijn interviews ingepast die door Liesbeth Babel zijn afgenomen
bij hulpmoeders, docenten en begeleiders. Dit is de kwalitatieve pendant van
het kwantitatieve onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut waarmee het
126
onderdeel ‘discoursstrategisch overbruggen’ begint.
(ZIE 3.4.1)
De in 1.5 en 2.5
aangegeven scenario’s – integraal, facilitair en consortium – worden in hun
effectieve opzet en uitwerking verder uitgewerkt.
(ZIE 3.5)
De laatste paragraaf
behandelt de financiële onderbouwing van de verschillende projecten.
(ZIE 3.6)
Opschalen en terugploegen van investeringen naar de diverse interactievelden
heeft de sociale netwerken waarin RVS opereert, in de afgelopen twee jaar
enorm verbreed. Die verbreding heeft haar draagvlak aanzienlijk vergroot. De
bereidheid van het fonds Stichting De Verre Bergen om, na het aflopen van de
financiering van de RVS overhead en monitoring door het Pact op Zuid in 2011,
RVS de kans te geven nog drie tot vijf jaar met de realisering van Rotterdam
Vakmanstad door te gaan, is daar mede door ingegeven.
3.0 — WAT HIER
AAN VOORAF GING:
OPERATIONELE ONTWIKKELTRAJECTEN IN
WOORDEN ALS DADEN
In Wo orden als daden wordt uitgebreid verslag gedaan van de opzet van het
traject Fysieke Integriteit op de openbare basisschool Bloemhof. Alle details
over inhoudelijke thema’s, personele bezetting, medewerkers en partners zijn
daar te vinden. 4 Er wordt nauwgezet uitgelegd wat de samenhang tussen de
trajecten – judolijn, kooklijn, ecolijn, filosofielijn – is en hoe ze inhoudelijk zijn
opgezet, welke controlescholen er meedoen, hoe het EP(i)C – dan nog EPCI
– traject met zijn S5 focus – scholier, student, stagiair, starter, skills – in de
praktijk uitpakt, waar er naar de wijk is opgeschaald en wat het eerste jaar aan
wetenschappelijke resultaten heeft opgeleverd.
Naast het project Fysieke Integriteit wordt in Wo orden als daden ook aandacht geschonken aan de opzet en uitbouw van projecten op de drie andere
interactie velden. Op interactieveld Actief Burgerschap stond de samenwerking
met De Slinger Rotterdam (Beursvloer 2007), Kijk op Zuid (Ruimte voor
Jongeren/Tags, Tracks & Traces) en JOLO (JOngeren En Ouderen Lossen het
Op) nog in de kinderschoenen. De beleidsmatige basis voor deze coalities was
neergelegd in het rapport Sp ortcultuur op Zuid, dat door de dienst Sport en
Recreatie in samenwerking met RVS is opgesteld.
Het derde interactieveld wordt in Wo orden als daden nog als cultureel ondernemerschap gekwalificeerd. Er wordt verslag gedaan van het door Freehouse op
het Afrikaanderplein uitgerolde project van De Markt van Morgen. Freehouse
is nog steeds werkzaam in de Afrikaanderwijk. Door de focus op doorlopende
leerlijnen en de verbreding van het marktbegrip naar het bedrijfsleven is er binHet vierde interactieveld is na het verschijnen van Wo orden als daden uitgegroeid tot een wetenschappelijk researchbureau dat de concrete projecten en
127
nen RVS echter een verschuiving opgetreden naar Duurzaam Vakmanschap.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
trajecten uit de eerste drie velden doorwerkt in voorstellen voor integrale en
duurzame gebiedsontwikkeling. Beperkte RVS zich tot 2009 nog tot ondersteuning bij projecten zoals het in kaart brengen van Pact op Zuid (Mapping Pact
op Zuid), het initiëren van werkplaatsen (Freewheelers) en de opzet van een
WMO pilot in IJsselmonde (Van rollat or naar relatie), vanaf 2010 legt ze zich
steeds verder toe op het concreet doordenken, plannen en implementeren van
integrale en duurzame aspecten van gebiedsontwikkeling. Zo geeft ze handen
en voeten aan het strategisch imperatief dat integrale gebiedsontwikkeling
altijd gericht moet zijn op duurzame samenlevingsopbouw.
Het hoofdstuk over operationele ontwikkelingstrajecten wordt afgesloten met
een lijst van publicitaire activiteiten die door RVS tussen 2004-2009 is ontplooid. Alles begon met de Stadslezing Kleurlo os Rotterdam 2025 in 2004. De
rubricering van de thema’s van de daarop volgende lezingen, seminars, workshops en presentaties volgt de systematische uitbouw van wat nu Stichting
Vakmanstad heet: formulering concept (2004/2005), oriëntatie gebiedsontwikkeling (2006), toetsing strategisch concept en introductie op beleidsniveau
(2007), uitwerking sociaal-culturele en eco sociale dimensies (2008) en de
opzet vakmanstad/zorg en presentatie RVS als urban design (2009).
3.1 — OPERATIONEEL
EP(i)C TRAJECT: VERBREDEN, VERBINDEN,
OVERBRUGGEN
We zijn nu drie jaar verder. Wat er tot stand is gebracht, is een tactisch en operationeel draaiende organisatie op de Bloemhofschool waar ruim driehonderd
kinderen vier keer per week een gezonde warme lunch eten, allemaal judoën,
natuur- en milieulessen krijgen en tuinieren. De bovenbouw filosofeert en er is
een huiswerklijn die staat als een huis. In de zomer van 2012 is voor het eerst
een Brede Vakantieschool van twee weken georganiseerd. Met IMC Weekendschool die al meer dan een decennia op dit gebied actief is, zijn principe
afspraken gemaakt om in Rotterdam-Zuid een soortgelijk netwerk op te zetten.
Het Vakhuis begint wanneer dit boek naar de drukker gaat en er is een eerste
overleg met allerlei bedrijven en ondernemers opgezet over de Vakwerf. De
politiek toont steeds meer interesse, want de lokale verkiezingen 2014 komen
er aan. Ook vanuit de verschillende departementen is enthousiast op de RVS
inzichten gereageerd. Naast de wetenschappelijke eindrapportage van het
Verwey-Jonker I nstituut zijn er boeken met de achtergrondfilosofie en enkele
128
tussenrapportages verschenen. In 2011 worden er twee wetenschappelijke
evaluatieseminars gehouden, in 2012 zijn er twee handboeken geschreven en de
evaluatiebundel Wat heet lichamelijke opvoeding? Ec os ociale educatie op de
Brede school is gepubliceerd met daarin bijgesloten een dvd van documentairemaker Rob Schröder met een docuverslag van vier jaar Fysieke Integriteit. 5
De strategische inzet van het EP(i)C traject is leidend voor wat er operationeel
in de praktijk gebeurd. In de tweede fase van de tactische uitrol van de strategische visie wordt de educatie verbreed met nieuwe trajecten en de participatie vergroot door deze naar de buurt en de wijk op te schalen. De communicatie
van de resultaten wordt ingezet om het gesprek met de stad aan te gaan. Zo
hoopt RVS de afstand tot het bestaande beleid en de politiek te verkleinen.
3 . 1 . 1 — Ed u ca t i e : l e e r l i n g e n e n sta g i a i res
Educatie loopt als een rode draad door alle projecten heen. RVS gaat er immers vanuit dat alle partijen, in het besef dat onze cultuur een discoursomslag
meemaakt en dat in praktijk een fundamentele transitie op alle domeinen en
leefvelden onvermijdelijk is, het idee van een lerende organisatie onderschrijven. We moeten samenscholen om samen te leven. Een leven lang leren begint
nu. In strikte zin is het bereik van de educatie echter allereerst het onderwijsveld. Daarop initieert RVS integraal of flankerend projecten en trajecten. Deze
educatieve activiteit richt zich primair op de leerlingen van de scholen en de
studenten die daar stage lopen.
Sinds de Bloemhofschool met een verlengd dagarrangement – per week zes
uur langer les – is begonnen waarin Fysieke Integriteit integraal is opgenomen,
groeit het leerlingaantal spectaculair: een groei van ruim 25% in het eerste
jaar, in het tweede jaar is daar nog eens 10% bijgekomen. Voor deze groei is
geen demografische verklaring: er is geen nieuwbouw of renovatie in de buurt
en ook de grote verhuisbewegingen zijn al lang geleden gestopt. Er komen
blijkbaar ook veel kinderen uit andere wijken, vaak van dichtbij, maar er zijn
er steeds meer die wat langer moeten reizen om naar school te gaan. Ook de
achtergrond van de ouders is anders: voorheen werd er voor de school gekozen
die het dichtst bij lag, nu kiezen ouders vanwege de goede naam van de school.
Het valt op dat veel ouders die voor deze school kiezen hoger opgeleid zijn en
kritischer staan tegenover het onderwijs. Opvallend is dat er nu heel weinig
leerlingen de school tussentijds verlaten: bij verhuizingen blijven de kinderen
toch komen. De ouders reageren positief. De oudertevredenheid is heel hoog.
Er zijn hoogst zelden meningsverschillen of conflicten met ouders, ook al blijft
het een buurt met veel multiprobleem gezinnen en ontploft er soms wel eens
iemand. De bereidheid om mee te praten is groot.
3 . 1 . 2 — Pa r t i c i pa t i e : d o ce n te n ,
o u d e rs e n w i j k pa r t n e rs
Er is één consoliderende factor die de voorwaarde vormt voor het tot nu toe
behaalde succes. Die factor is con-soliderend in de meest letterlijke betekenis:
samen (c on) voor het geheel (s olidair). Dit sluit aan bij wat in de voorgaande
de wens om als geheel te functioneren.
(ZIE 1.2.4)
In praktijk komt dat neer op
een team dat solidair is met ‘de zaak’. Daarin wordt het (be)geleid door een
129
hoofdstukken is betoogd ten aanzien van integriteit: ‘een geheel zijn’ vanuit
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
geïnspireerde teamleider. Dat team werkt samen vanuit een eigenwijze pedagogische visie op het onderwijs, in dit geval de Wanita methode. 6 Die wordt
pragmatisch geformuleerd en uitgerold: wat werkt er wel en wat niet? Stevig
verankerd in hun visie kan zo’n team zich veroorloven om zich te laten adviseren en ondersteunen door een aantal externe experts met wie zij in grote
lijnen de visie delen maar waar zij niet van afhankelijk zijn. Zonder dat ‘dreamteam’ kun je het als supervisor, coördinator of wetenschapper wel schudden.
Zo’n team is overigens slechts een noodzakelijke, maar zeker geen voldoende
voorwaarde. Het is geen garantie voor succes. Daar komt veel meer bij kijken.
Financiën natuurlijk – maar dat hoeft echt niet zoveel te zijn
(ZIE 3.6)
– en vooral
veel andere partners, ouders en stagiaires.
Het deelnemen van ouders aan de verschillende activiteiten is van cruciaal
belang. Ouders zijn alleen bereid om mee te doen als ze zien dat de docenten er
ook voor gaan. Uiteindelijk hebben docenten en ouders één gemenschappelijke
interesse: het welzijn en de toekomst van de kinderen die aan hen zijn toevertrouwd. Tot 2010 werkt de school zonder oudercommissie. Een medezeggenschapsraad is dan ondenkbaar, omdat er geen oudergeleding gevonden kan worden. Door de veranderende ouderpopulatie en door de hoge ouderparticipatie
op school groeit de vraag om mee te praten over het schoolbeleid. In 2011 start
er op één locatie een oudercommissie. Een oudergeleding van de medezeggenschapsraad is in de maak. Er wordt over de oprichting van een ‘meedenkraad’
nagedacht: een groep moeders denkt mee over de keuzes die de school maakt
rond het dagarrangement en Fysieke Integriteit. De verdere ontwikkeling raakt
gestagneerd doordat directeur Pak, getroffen door de ziekte van Lyme, een jaar
uit de roulatie is, waardoor er meer op de schouders van andere leden van het
begeleidingsteam komt te liggen. Dat alles niettemin doorgaat, zegt iets over de
communicatie tussen en participatie van alle andere betrokkenen.
De school staat in een van de buurten van de wijk Bloemhof. Daar zijn veel
partijen werkzaam zonder dat deze dat van elkaar weten. Hoe sneller deze
partijen van elkaars activiteiten op de hoogte zijn, hoe eerder ze met elkaar om
de tafel gaan zitten, hoe beter. Dat heeft RVS niet alleen in Bloemhof gezien,
maar ook in de andere wijken waar Fysieke Integriteit is opgezet. De deelgemeente speelt daar een belangrijke rol in, maar ook de woningcorporatie. Deze
partijen kunnen dit proces positief faciliteren. Het welzijnswerk speelt ook een
vanzelfsprekende rol, omdat dit met jongeren werkt. Maar even zo belangrijk in
deze wijken zijn de partijen die zich met de zorg rond en in de gezinnen bezighouden. Dat zijn in het geval van de scholen waar RVS actief is het schoolmaatschappelijk werk, maar ook Bureau Frontlijn. De Centra voor Jeugd en
Gezin (CJG) hebben al jaren opstartproblemen. Voor de CJG’s ligt een intensieve samenwerking met Bureau Frontlijn, een projectbureau van de gemeente
R otterdam gericht op gezinsbegeleiding achter de voordeur om de thuissituatie te verbeteren, dan ook voor de hand. De implementatie van het door het
130
Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid opgezette programma Rotterdam
Children’s Zone biedt daarvoor mogelijkheden.
HULPMOEDERS
131
INTERVIEWS
132Songul
Songul Ģerkez
Hulpmoeder
Locatie: Putsebocht
De oudste zoon van Songul heeft ook op de OBS Bloemhof gezeten. De jongste zit nu in
groep 5. Het verschil met andere scholen zit ‘m in de lange dagen, de judolessen en dat
ze veel Engelse les krijgen. De judolessen, zegt ze, zijn goed om ze te leren zich te verdedigen. De Engelse les is belangrijk omdat ze die taal dan later al een beetje spreken.
Kinderen leren op deze school al vanaf het eerste jaar een vreemde taal. Dat is goed
voor ze. Haar oudste zoon zat al in groep 8 toen het project begon en heeft er nauwelijks iets van meegekregen.
Elif – “Mijn dochter Merve zat op een andere school. Ze heeft het echt naar haar
zin op de OBS Bloemhof. Als ik haar met mijn andere dochter vergelijk die pas in groep
8 Engelse les kreeg, zie ik wel verschil in ontwikkeling. Ook het tuinieren heeft veel
effect op haar. Ze weet nu bijvoorbeeld waar groenten vandaan komen, hoe het ontstaan
en gegroeid is.
Thuis vertelt ze graag wat ze op school heeft gedaan. Dat is leuk om te horen.
Judo is ook belangrijk. Normaal zaten ze de hele dag op school, kwamen thuis en kropen
achter de computer. Dus een beetje bewegen is goed. Ook dat ze tussen de middag eten
is bijzonder. Als kinderen een eigen lunch meenemen zit er vaak geen fruit bij. En in
het restaurant krijgen ze tenminste iedere dag een bakje fruit.”
Songul – “Ik vind de warme maaltijd en het samen eten ook goed. Sommigen
kinderen eten nooit groenten en dat leren ze nu op school. Ze kijken ook naar elkaar,
beïnvloeden elkaar en leren samen aan tafel te zitten en zich te gedragen. Daarom is
het een goed idee dat ze tussen de middag een warme maaltijd krijgen.
Als je het eten cultureel bekijkt verschilt het van wat ik thuis klaarmaak. Maar ik
probeer ook steeds meer groente klaar te maken. We proberen thuis nu ook een beetje
anders te koken. In het begin wilden de kinderen absoluut niet eten. Nu gaat het goed.
Ze zijn er denk ik wel aan gewend geraakt.”
Elif – “De kinderen proeven nu wel meer en eten vaak ook hun bord leeg. Wij moeders
leren ook anders te eten. Als het lekker is vraag ik naar het recept en ga ik het thuis uitproberen. Vroeger kwam mijn dochter tussen de middag naar huis, keek wat tv en at wat.
Daarna bracht ik haar terug naar school. ’s Ochtends krijgt ze in ieder geval een ontbijt.”
Songul – “Mijn zoon van acht jaar is een druk kind. Verder heb ik geen problemen
met hem. Toen hij jong was keek hij tussen de middag naar tv, speelde wat en bracht ik
hem terug naar school. Nu werk ik tussen de middag als vrijwilliger op school. Ik help
elke dag mee in de keuken.”
Songul – “We komen vaker naar de school. Ik voel me meer betrokken. Vroeger
kwam ik mijn kind brengen, ging daarna even de ouderkamer in en vertrok weer. Een
paar uur later kwam je hem dan weer ophalen en ging je weer weg. Nu heb ik meer contact op school. Ik blijf langer en praat met andere moeders en met de leerkrachten. Je
weet meer wat er gebeurt.”
133
Elif – “Op de andere school kon ze niet overblijven. In het begin was ik bang dat
mijn kind daarom problemen zou krijgen op deze school. Maar het gaat goed. Ze is zelfstandiger geworden. Op de andere school was mijn dochter erg verlegen. Ze is nu veel
vrijer. Mijn dochter krijgt filosofie, dat vind ik goed.”
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Elif Keten
Hulpmoeder
Locatie: Putsebocht
Thuis zet ik hem niet onder druk wat leren betreft. Hij mag tv kijken, spelen en voordat
hij naar bed gaat ik lees een boek voor. Als hij huiswerk heeft maakt hij dat. In groep 4
krijgen ze niet zoveel huiswerk dus het is meer een beetje een boek lezen.”
Elif – “Bij mij gaat het ongeveer hetzelfde. Als zij uit school komt gaat ze een beetje rusten, een uurtje. Daarna wil ze eigenlijk direct op de computer, maar dat mag niet.
Eerst huiswerk maken. Tijdens het eten vertelt ze wat ze die dag op school gedaan heeft
en wat ze gegeten heeft. En of ze het lekker vond of niet. Daarna mag ze tv kijken.”
Elif – “Mijn dochter vindt het saai als er geen school is. Ze heeft vrienden en
vriendinnen op school en leert er heel veel. De tijd gaat sneller als ze dat met anderen
kan delen. Mijn dochter heeft nu veel meer zelfvertrouwen. De kinderen op de Bloemhof
zijn nu ook gewend aan een ander soort eten en dat is leuk. Ik leer zelf ook ander eten
kennen. Ik maak nu ook bami en nasi en dat vinden ze lekker. Af en toe maak ik ook
stamppot. En ook dat lusten we nu thuis allemaal.”
Elif – “Wat we zelf leren is met mensen werken, we leren andere culturen kennen.
Verder leren we met stagiaires om te gaan en ben ik een beetje buitenshuis. Als ik thuis
zit is het best saai en is het een lange dag. Het is beter om naar buiten te gaan. Ik werk
vanaf het begin van het project in de keuken.”
Songul – “Onderling bespreken we wel een aantal zaken. Als een van ons onder
druk staat bijvoorbeeld. Of als het onderling niet goed gaat. We hebben het niet echt
over elkaars kinderen en hele intieme dingen. Maar wel over de dingen die ons bezighouden. Door alle ervaring die we hier opdoen denk ik erover om een baantje te zoeken.
Je weet maar nooit.”
134
Elif/Songul – “Het project moet zeker doorgaan als ze het budget hebben, als
ze het kunnen betalen. Het laatste jaar is onze school een beetje beroemd geworden. Ik
hoor van andere moeders in de omgeving: ja, op jullie school kan je overblijven, kan je
goed eten en hebben ze sport. Dat soort dingen hoor ik heel vaak van mijn vriendinnen.
Ook dat de kinderen Engelse les krijgen en judo en zo. Dat vinden ze leuk. Er komen
ook steeds meer ouders hun kinderen inschrijven. Ze horen dingen en vragen aan ons
hoe het zit. Wat we ervan vinden. Veel vrouwen hebben hun kinderen intussen naar de
school gebracht.”
Elif
136Fatos
FatoÅŸ Ilksoy
Hulpmoeder
Locatie: Putsebocht
Haar zoon zit vanaf groep 1 op de school en zit nu in groep 7. Ze vindt het prettig en
goed dat hij lessen zoals judo krijgt. Ook dat hij tussen de middag een warme maaltijd
krijgt en dat ze op jonge leeftijd al Engels leren. Daar hebben ze straks op de middelbare school veel baat bij, denkt ze.
Judolijn - “Judo vind ik voor de conditie van de kinderen belangrijk. Dat ze dat
op school krijgen is bijzonder. Mijn zoon is zelf ook erg blij met de lessen. Hij vindt
het leuk en geniet van de judolessen. Hij is niet echt veranderd. Hij is van zichzelf een
druk kind. Op aanraden van de huisarts hebben we hem op voetbal gezet. Hij gaat nu
dus tweemaal per week naar een voetbalvereniging. Op zaterdag heeft hij wedstrijden.
Ondanks al die activiteiten houdt hij nog energie over. Het is ook een jongen die altijd
al zelfvertrouwen heeft gehad. Ik denk niet dat de judolessen daar invloed op hebben
gehad. Hoewel, mijn oudste zoon heeft een stuk minder zelfvertrouwen. Hij heeft pas
in groep 7 en 8 de onderwijsveranderingen op de OBS Bloemhof meegekregen.
Kooklijn - Het is goed dat de school eten aanbiedt. Vroeger nam ik hem tussen de
middag mee naar huis om te lunchen. Dan zag je sommige kinderen op straat met een
blik cola en een zak chips. Die hielden dan hun pauze op straat. Dus het is perfect dat
ze nu tussen de middag samen eten. Ze snoepen denk ik ook minder omdat ze niet echt
honger meer hebben. Behalve dan de kinderen die absoluut niet eten. Mijn kind krijgt
niet dagelijks chips of snoep van mij. Misschien een keer in de maand.
In het restaurant proberen ze hen aan de gezonde voeding te krijgen. Maar ik weet niet
of dat bij iedereen gaat lukken. Thuis probeer ik zo gezond mogelijk te koken, met veel
groenten. Ik maak ook wel Turks eten klaar maar daar doe ik dan groente bij. Doperwten of kikkererwten.
137
Ouderparticipatie - Okan is van oudsher een overblijfkind omdat ik vroeger
werkte. Nu ben ik zelf overblijfmoeder, dus ben ik in de buurt. Ik voel me echt betrokken bij de school. Het voelt als familie. Mijn oudste zoon van achttien jaar heeft ook op
die school gezeten. Dus ik ken de Bloemhof al heel lang. Ik ben vorig jaar pas begonnen
als overblijfmoeder, op aandringen van mijn zoon. Hij zag andere moeders op school
rondlopen en vond het wel stoer om mij daar ook te zien, zodat ik ook de deur uitkwam.
Wij moeders hebben onderling geen concurrentie, het is heel fijn om met elkaar samen
te werken. De docenten zijn schatten. Vorig jaar hebben we een cursus gehad met een
certificaat. Dus ben ik officieel overblijfmoeder. We hebben vooral geleerd hoe om
te gaan met de kinderen en of je echt altijd aardig moet zijn. Hoe je moet straffen en
belonen. Sommige moeders lieten zich echt domineren door de kinderen. Wat echt
veranderd is, is dat je nu andermans kind mag aanspreken op gedrag. Dat kon vroeger
niet, dat past niet in onze cultuur. Ik vind het echt goed want zo hoor ik bijvoorbeeld
van een ander hoe mijn zoon zich gedraagt. We stimuleren elkaar om verder te komen.
Ik krijg als hulpmoeder een vrijwilligersbijdrage maar als dat er niet was geweest, had
ik het ook gedaan. De volgende stap voor sommigen van ons is een baantje gaan zoeken.
Door het hele project heb ik meer contact met andere moeders gekregen. Het is een
soort praatgroep geworden, maar dan niet officieel. Een keer in de maand hebben we
serieus overleg over het reilen en zeilen bij de overblijfmoeders. Wel leuk. Je bent op de
hoogte van wat er op school gebeurt.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
138
Wat moeilijk is zijn de probleemkinderen. Elke groep heeft er een paar. Sommige
kinderen horen gewoon niet in een groep thuis. Die hebben ernstige gedragsproblemen.
Ik heb liever dat ze meer op deze kinderen gaan letten en dat ze die desnoods naar een
speciale school sturen. Het negatieve gedrag beïnvloedt andere kinderen. Ik hoor soms
geklaag over de vele activiteiten. Daar heb ik op zich geen moeite mee, ook niet dat het
teveel zou zijn. Voor de grote kinderen is dat al helemaal geen probleem. De kleintjes
hebben denk ik iets meer tijd nodig, voor hen zou je wat meer ruimte moeten maken.
Continuïteit - Ik vind het echt een goed project, dus het moet zeker doorgaan.
We zijn erg blij met de extra lessen. Ik weet zeker dat deze kinderen op de middelbare
school minder moeite zullen hebben met bijvoorbeeld het Engels. Mijn oudste zoon
zegt tegen zijn broer: jullie zijn echte bofkonten met alle dingen die jullie op school
krijgen. En mijn man staat volledig achter dit soort onderwijs.”
Erica Berg *
* De naam van deze hulpmoeder is
om persoonlijke redenen veranderd.
Hulpmoeder
Locatie: Putsebocht
Haar drie kinderen komen van een andere school. Het was een bewuste keuze om ze op
de OBS Bloemhof te plaatsen. Vanwege de methodiek. Ze merkt dat haar kinderen thuiskomen met hele verhalen over wat ze op school hebben gehad. Vooral de twee oudsten
worden zich bewuster van de dingen om zich heen. Ze zijn veel meer bezig met de natuur
en de laatste jaren ook veel met voeding. Dat vindt ze leuk om te zien en te horen.
Judolijn – “Mijn kinderen vinden judo op zichzelf niet zo leuk maar proberen wel
goed mee te doen. Ik zie ook niet echt verschil bij ze, bijvoorbeeld dat ze meer zelfvertrouwen krijgen of zo. Behalve judo doen ze niet aan een andere sport. Ik ben bezig om
ze op zwemles te krijgen. Maar het is een hele dure hap. Het zijn er drie die tegelijk
zwemles moeten krijgen.
Kooklijn - Ik vind het goed dat ze weten waar eten vandaan komt. Vroeger aten
ze thuis tussen de middag een boterham of iets wat de pot schafte. Ze krijgen nu een
boterham mee en wat te drinken voor het ‘tien-uurtje’. Ik weet niet wat de oudste eet
maar de twee kleintjes eten enorm goed op school. Ze aten eerst geen groenten of salades, ik maakte het wel thuis maar dat kreeg ik er niet in bij ze. Nu staan ze open voor
allerlei soorten eten. Ik kan ze salades geven of wat dan ook. Ze eten het gewoon op. Dat
is groei. Ze eten wel twee keer per dag warm, maar dat is volgens mij niet erg. Ik hou
wel rekening met wat ze overdag hebben gegeten. Dus als ze ’s middags pasta op school
hebben gehad, zet ik ’s avonds iets heel anders op tafel. Of ze krijgen een kleine portie.
Ik merk het wel in mijn portemonnee dat ze een maaltijd op school krijgen. Maar het
belangrijkste is dat ze op school verschillende dingen leren eten. Ook samen eten is belangrijk. We werden laatst door mijn ouders mee uit eten genomen en het was voor het
eerst dat ze netjes aan tafel bleven zitten en niet onder de tafels verdwenen. Dat komt
omdat ze nu geleerd hebben om in een restaurant te zitten.
Ecolijn - Mijn kinderen genieten echt van de natuurlessen. Buiten letten ze beter
op. Kijken hoe de dingen om zich heen groeien en veranderen. Ze zijn er meer mee
bezig. Als ouder probeer je ze zelf ook iets bij te brengen maar daar heb je niet altijd de
tijd voor. Dit is dus een leuke manier om ze iets te leren.
Continuïteit - Ik ben een groot voorstander van onderwijs zoals dat op de OBS
Bloemhof gegeven wordt. Het project moet dus zeker doorgaan.”
139
Ouderparticipatie - Ik ben hulpmoeder geworden om mijn kinderen een
beetje in de gaten te kunnen houden. Ik heb op de vorige school ook vrijwilligerswerk
gedaan en dacht: dat ga ik hier ook doen. Je leert de leraren kennen en het is toch
anders als je daar bent of dat je alleen maar je kind komt afleveren. Het contact met de
school is beter. Wij moeders onderling leren iets over de opvoeding. Hoe je dingen beter
kan aanpakken, je herkent ook dezelfde problemen bij elkaar. Het is goed om erover de
praten. Het levert me goede contacten en opvoedkundige tips op. In de toekomst wil ik
gaan werken. Het was wel een beetje mijn opzet om als hulpmoeder te beginnen en langzaam in het werkproces te groeien. Maar ik doe het ook voor mijn kinderen, ze vinden
het fijn dat ik er rondloop en dat ik er ben. Het blijft moeilijk om andermans kinderen
aan te spreken. Dat wordt niet gewaardeerd door sommige moeders. Ikzelf heb er geen
moeite mee en weet dat mijn zoon erg ondeugend kan zijn. Ook om elkaar aan te spreken is niet gemakkelijk. Het contact met docenten is prima.
140Mounia
Mounia Attiaoui
Hulpmoeder
Locatie: Putsebocht
De 35-jarige Mounia woont sinds 2001 in Nederland. Haar oudste zoon is net van school
af, haar jongste zit in groep 6. Ze spreekt de taal redelijk. Haar man staat achter de
onderwijsmethode van de OBS Bloemhof, al volgt hij het geheel slechts op afstand.
“Eigenlijk is het goed wat ze hier doen voor de kinderen. Mijn kinderen zijn altijd te
druk. Van judo worden ze een beetje rustig, maar niet echt. Wat ze leuk vinden is werken in de tuin. Als ze op school tuinles hebben gehad ga ik thuis potjes en plantjes met
ze verzamelen.
Kooklijn - Prima dat ze andere smaken leren kennen. Maar het blijft moeilijk om
ze te laten eten. Ze leren veel van het samen eten, de ouderen helpen de kleintjes. Ze
stimuleren elkaar. Mijn zoon heeft het echt naar zijn zin op school. Als hij thuiskomt
vertelt hij honderduit over wat ie allemaal heeft gedaan. Hij is wel een kind dat zich
moeilijk kan concentreren. Hij houdt meer van dieren dan van boeken. We zijn bezig
met een organisatie om hem thuis te begeleiden. Mijn kinderen zijn goede eters. Thuis
pas ik mijn eten aan wat ze op school hebben gegeten. Ze krijgen in de ochtend brood
en fruit mee naar school. De kleintjes gaan niet zonder ontbijt de deur uit. De grote wel
maar dat is zijn keus.
Judolijn - De judolessen vinden ze leuk. Thuis willen ze met me oefenen. Mijn
oudste heeft zijn A/B diploma zwemmen. Ik ben ermee gestopt, want ik kon hem niet
brengen en halen.
Het programma is wel zwaar voor groep 1 en 2. Ik vind het echt te zwaar voor de kleuters. Het is soms teveel voor een dag. Vroeger kwamen ze tussen de middag naar huis,
aten wat en gingen dan rusten, beetje tv kijken en weer terug. Nu zijn ze een hele dag
bezig.
Continuïteit - Wat mij betreft moet het project zeker doorgaan. Het strakke
regime van rekenen en taal hoeft van mij niet. Die kinderen kunnen zich toch niet een
hele dag op strakke vakken concentreren. Dit is een goede verdeling. Al kunnen de
extra lessen op sommige dagen beter ingedeeld worden.”
141
Ouderparticipatie - ’s Ochtends brengen we de kinderen naar school. Daarna
gaan we koffie drinken. Even bijpraten over wat we die dag hebben meegemaakt. Ik heb
een chronische ziekte, reuma. Door de contacten op school denk je minder aan je ziekte.
Ik ben hulpmoeder geworden om dichtbij mijn kind te zijn. Hij is altijd heel blij als hij
me ziet. En ik denk dat hij het op die manier de hele dag op school uithoudt. Zakaria,
de oudste, is zelfstandiger. Door hulpmoeder te zijn, hoor ik de verhalen niet alleen van
mijn kind maar ook van de docenten en andere ouders. De kinderen weten dat ze me
niet moeten belazeren omdat ik op de hoogte ben. Hij vertelt nu vooraf wat voor huiswerk hij heeft. Vroeger kon hij me van alles wijsmaken. Nu niet meer.
Hulpmoeder zijn is goed voor me. Goed voor de sociale contacten. Ik voel me zekerder
naar buiten en kan als ik naar de dokter ga beter mijn woordje doen. Als moeders onderling praten we veel over onze moeilijkheden bij het opvoeden. We helpen elkaar echt. Ik
spreek ook hun zoons of dochters aan, want voor mij zijn alle kinderen mijn kinderen.
Iedere twee weken hebben we een overleg met de coördinator zorgteam over de aanpak
en andere zaken die spelen.
142Rabia
Rabia Yanmaz
Hulpmoeder
Locatie: Putsebocht
Van haar vier kinderen heeft ze er twee op de OBS Bloemhof zitten. De andere twee
zitten op de middelbare school van wie er een op het hbo. Hij studeert economie waar ze
zeer trots op is. Haar zoon van dertien jaar is een moeilijk kind dat slecht leert. Hij kan
het wel, maar doet het niet. Hij wil gewoon niet. Daar heeft ze het jaren moeilijk mee
gehad, tegenwoordig laat ze het maar zo.
Judolijn – “Mijn kind wil eigenlijk niet veel activiteiten doen. Ik heb geprobeerd
hem op voetbal te krijgen maar hij wilde het echt niet. Maar op school moet hij. In het begin deed hij er moeilijk over, waarom moet ik naar judo en wat is dat nou, waarom is het
verplicht? Intussen vindt hij het wel leuk. Eten doet hij alleen als hij er zin in heeft. Het
is gewoon een beetje een moeilijk kind. Hij is wel lief van binnen en ook thuis is hij aardig. Hij heeft veel moeite met luisteren, maar vindt het fijn om samen te discussiëren.
Daarom vindt hij filosofie wel een leuk vak. Mijn kinderen vinden dingen samen doen
prettig en gaan graag naar school. Dat ze ook een keer in de week Engelse les krijgen is
fantastisch. Engels is een wereldtaal, dus het is belangrijk dat ze het kunnen spreken.
Kooklijn – Het is perfect wat deze school de leerlingen aanbiedt, ik ben er blij om.
Vroeger kwamen de kinderen om 12.00 uur naar huis, aten wat, gingen voor de televisie
zitten en om 13.00 uur weer terug. Meestal aten ze dan dingen die niet echt gezond
waren. Dus dit systeem is echt goed. Het eten is goed, vooral omdat ze het samen doen.
Het is ook goed want sommige kinderen hebben thuis niet genoeg te eten. De kleintjes
leren hoe je moet eten en doordat je samen eet wordt er ook op je gedrag gelet. Sommige
oudere kinderen helpen de kleintjes en dat is goed. Het is dus niet alleen het eten, maar je
leert tegelijkertijd heel veel. Het maakt het maatschappelijk gemakkelijker voor ze om later met andere mensen om te gaan. Het eten is belangrijk, je leert verschillende culturen
kennen, leert hoe je aan tafel moet zitten, met mes en vork eten en hoe je te gedragen.
Ouderparticipatie – Het is nu een stuk gemakkelijker om betrokken te zijn
bij de school. Meer dan vroeger. Ik kom hier dagelijks en vind het heel gezellig om
met de vrouwen onderling te praten. Weet je, voor mij kwam het project op het juiste
moment. Ik heb vier kinderen en was altijd thuis. Had geen sociale contacten. Een jaar
geleden zou ik zo’n gesprek zoals wij nu voeren nooit gehad kunnen hebben. Ik durfde
niet te praten, dat is over. Het gaat echt goed en dat vind ik leuk en het is heel goed
voor mijzelf. Ik ben blij met, zeg maar, deze goeie school. Het zijn goede docenten en
ik mag er komen en gezellig een kop koffie drinken. Ik leer iedere keer als ik er ben
iets bij. Je leert vrouwen uit andere culturen kennen. Normaal gaat dat niet zomaar.
143
Ik zie heel veel verschil bij mijn zoon Achmed van vijf jaar. Hij is een lastige eter. In het
begin had hij overal problemen mee, hij at niet en zei steeds: ik lust het niet, dit is niet
goed, dat is niet goed. Intussen heeft hij doordat hij zijn beste vriend en andere kinderen ziet eten, ook leren proeven. ’s Ochtends voordat hij naar school gaat krijgt hij een
glas melk. Op school krijgt hij om 10.00 uur een boterham en schoolmelk. Veel eten
krijgt hij niet mee van huis. Dat hoeft niet want hij eet nu redelijk goed. Dat hoor ik van
de andere moeders omdat ik niet in het restaurant werk. Ik werk als hulpmoeder voor
de kleuters. De moeders houden elkaar onderling op de hoogte over het eetgedrag van
hun kinderen. Ook de docenten laten aan de moeders weten of een kind die dag goed of
slecht heeft gegeten. Op dit moment gaat het best goed. Thuis maak ik elke avond een
warme maaltijd.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
144
Je moet iemand leren kennen, dan weet je hoe zij in elkaar zit en over dingen nadenkt.
Het is dus ook goed voor de ouders. We doen nu ook een heleboel dingen samen. We
hebben internationale vrouwendag gevierd met elkaar. Een ieder heeft iets lekkers
gemaakt en we hebben het gezellig voor ons gemaakt.
Continuïteit - Zoals het nu gaat, moet je niet stoppen. Er komen veel moeders
van een andere school die hun kind hier willen hebben vanwege het gemakkelijke contact dat je met de school hebt. Je hoeft niet eerst een afspraak te maken, je kunt docenten ook direct aanspreken. Op andere scholen lever je je kind af en moet je wegwezen.
Je mag alleen op een ouderavond iets zeggen. Wij zijn toch buitenlanders en begrijpen
niet alles denken ze. Daarom is dit beter voor ons.”
Wafila Amizian
Hulpmoeder
Locatie: Oleanderstraat
De keus voor de school is omdat de kinderen van haar broer ook op deze school zitten.
Haar zoontje zit nu in groep 1/2a. Daarnaast is het vlakbij en heeft ze veel positieve
verhalen gehoord over de onderwijsmethode. Vergeleken met een aantal jaren geleden
is er volgens haar veel ten goede veranderd. Ook heeft ze op internet de recensies over
de school gelezen.
“Ik heb de resultaten van de Cito-toets opgevraagd en die zijn al een paar jaar goed. Het
is mooi dat de school extra activiteiten aanbiedt. Dat heeft ook een grote rol gespeeld
bij mijn keuze. Dat de kinderen op jonge leeftijd Engels krijgen is goed. Op andere
scholen leren ze dat pas in groep 5. Mijn zoon kan nu al tot tien tellen in het Engels en
dat kunnen zijn nichtjes en neefjes niet. Mijn zoon spreekt ook beter Nederlands dan
andere Turkse kinderen. Hij vindt de school zelf ook heel leuk.
Kooklijn - Ik ben redelijk tevreden over het eten. Er wordt wel wat weggegooid
en dat komt omdat de kinderen het niet altijd lusten. Soms overdrijven de koks ook.
Dan krijg je soep met hele grote stukken ‘iets’ erin, dat de kinderen niet wegkrijgen. Ik
soms ook niet. Over het algemeen is het wel lekker, maar soms ziet het er niet aantrekkelijk uit. Dat is jammer. Tegenwoordig koken de moeders af en toe mee waardoor het
eten iets meer aansluit. De kinderen proeven dan iets meer. Mijn zoon was extreem
lastig wat eten betreft. Wat hij niet kende ging er niet in, hij at alleen maar pap. Sinds
hij hier op school zit, lust hij veel meer. Hij heeft geleerd aan tafel en met grote groepen
samen te eten. En dat er regels zijn als je aan tafel zit. Ik vind wel dat je kinderen niet
mag dwingen als ze iets echt niet lusten. Iedereen heeft wel iets dat ie echt niet moet.
De koks zouden meer met de ouders moeten overleggen. Het is absoluut zinvol dat de
kinderen de maaltijd krijgen en verschillende smaken leren kennen. Dat is goed voor
hun ontwikkeling en daar hebben ze later iets aan. Ik probeer de maaltijden van school
ook thuis klaar te maken. Op school probeer ik mee te eten om het goede voorbeeld te
geven. Want kinderen letten daar heel erg op.
Judolijn - Judo is zijn favoriet. Thuis trekt hij zijn judopak aan om voor te doen
wat hij heeft geleerd. Op dit moment doet hij geen andere sport maar mijn man en ik
willen hem op voetbal en naar zwemles. Zwemmen heeft volgens mijn man geen zin,
want in groep 3 krijgt hij zwemles op school. Dus wachten we er nog twee jaar mee. Mijn
man is ook erg tevreden met de extra lessen en het overblijven.
Continuiteit - Het project is voor iedereen goed en moet gewoon doorgaan.”
145
Ouderparticipatie - Ik ben overblijfmoeder geworden om te weten wat er
allemaal binnen de school speelt en wat mijn zoon doet tijdens de overblijf. Overblijfmoeders hebben samen meer contact, maar niet echt met andere ouders. We hebben
cursussen gekregen. Ik heb daar ook mijn certificaat gehaald. Niet alle overblijfmoeders houden zich aan de afspraken. Met name het constante Turks spreken. Daar
moeten ze echt wat strenger in zijn. Ik heb goed contact met de docenten. We voeren
regelmatig gesprekken over de prestaties van mijn kind. Je wordt door de school erbij
betrokken. Maar de opvoeding ligt bij mij, hoewel alle extra’s mooi meegenomen zijn.
Als de school dat biedt, dan is dat prima. Daar zeg ik geen nee tegen. Voor een kind is
leren nooit genoeg.
146Sevgi
Sevgi Inci
Hulpmoeder
Locatie: Oleanderstraat
Ze komt uit Turkije, is getrouwd en heeft twee kinderen. Beide kinderen hebben het
project vanaf het begin meegemaakt. Ze heeft twee jaar met een peutergroep gewerkt
en helpt nu sinds een paar maanden in het restaurant.
Judolijn - “Mijn kinderen hebben het echt naar hun zin hier op school. Ze
zijn allebei gek op judo. Mijn dochter zit nu op de middelbare school maar komt na
schooltijd nog altijd even langs om met vriendinnen of met de juf of meester een
praatje te maken. Ze mist de judo- en filosofielessen, ze vond het heerlijk om te sporten
en te kunnen discussiëren. Van mijn zoon (die nu nog op de Bloemhofschool zit) hoeft
filosofie niet, hij wil liever knutselen. Hij vindt het te moeilijk.
Kooklijn - Het overblijven vond ik lastig in het begin. Van alle moeders ben ik
denk ik de enige die dat vind. Maar het is gewoon te lang voor die kinderen. Mijn zoon
vindt het eten niet lekker dus krijgt hij van mij brood en iets te drinken mee. Hij proeft
wel, maar vindt het vaak niet lekker. Ik deel het eten uit, doe de afwas en maak het
restaurant schoon. Het is leuk werk, wel een beetje zwaar. Ik leer heel veel. Hoe je met
drukke kinderen om moet gaan en met kinderen die niet willen eten. Ik krijg daar informatie over van de ouderconsulent.
In het begin was het project behoorlijk zwaar. Mijn zoon is elf jaar en kan het programma met de extra activiteiten wel hebben, maar voor de vierjarigen is de dag vaak te
lang. Het project heeft dus voordelen en nadelen. Het voordeel is dat je niet de kinderen
hoeft op te halen en terug te brengen, je hoeft ook niet naar een oppas te zoeken. Dat
is wel weer goed. Sommige ouders gaan daardoor weer werken. Ik heb vroeger altijd
gewerkt maar ben nu werkloos omdat de ID-banen zijn afgeschaft. Ik ben blij met de
bezigheden die ik op deze school heb. Maar ik hoop snel weer betaald werk te vinden.
Ouderparticipatie - Ik heb veel contact met ouders. Ook met de kinderen, die
dwingen je om Nederlands te spreken. Als moeders onderling praten we overal over en
worden steeds vrijer met elkaar. Wat ik niet leuk vind zijn de strenge regels. De school
stelt best wel eisen aan ouders.
147
Continuïteit - Veel ouders die hun kinderen ook op de school willen plaatsen,
spreken me op straat aan. Ze willen weten hoe het er aan toe gaat. Ik vertel ze dat het
een goed project is. Voor mij moet het doorgaan.”
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
3 . 1 . 3 — Co m m u n i ca t i e : s a m e n sc h o l e n
i n d e b u u r t, d e w i j k e n d e sta d
In het voorgaande is regelmatig gesproken over de noodzaak van transparante,
dat wil zeggen van open en duidelijke communicatie. RVS communiceert op
verschillende velden en schalen met telkens weer andere partijen. Afhankelijk van de context is die communicatie face t o face of interfaciaal, fysiek of
digitaal. Soms is die communicatie heel praktisch en concreet, dan weer meer
vertoogs- of beleidsmatig. Met beleidsmakers wordt anders gesproken dan met
leermeesters en docenten. Er wordt steeds opnieuw overwogen wat voor soort
communicatie er in welke context vereist is: strategisch, tactisch of puur operationeel. Ook de toon is van belang. Daarbij schroomt RVS niet om een soms
wat onwennige terminologie te hanteren. Soms stelt ze zich hoogst eigenzinnig op, maar alleen dan als deze eigenzinnigheid met concrete en praktische
voorbeelden die werken te onderbouwen is. Daar ligt immers haar draagvlak en
legitimiteit. Die eigenzinnigheid is soms nodig om andere verbanden te laten
zien en nieuwe samenhangen te tonen. De oplossing van een probleem kan nu
eenmaal niet verwoord worden in de termen van ditzelfde probleem.
(ZIE 4.4.2)
Dat is de crux van een discoursomslag.
RVS is een ‘platte’, lerende en levende organisatie. Aan dit soort organisaties
worden allerlei competenties toegeschreven, maar drie springen er steeds uit.
Naast aspiratie zijn dat generatieve conversatie en het begrijpen van complexiteit. 7 Aspiratie uit zich in een duidelijke strategische visie die maatgevend is
voor de communicatie. Deze wordt intern in intervisie
(ZIE 2.4.2)
generatief: door
operationele vragen steeds naar tactische keuzes terug te koppelen wordt deze
interactieve reflectie cyclisch waardoor inzichten cumuleren. Iedere context
vraagt om continue feedback waarin tegen de achtergrond van de strategische
visie tactische en operationele overwegingen worden bijgesteld of de strategie wordt aangescherpt. Het inzicht in de systemische complexiteit van de
organisatie wordt zo almaar groter. Door deze structurele openheid behoudt de
strategie tegelijkertijd zijn scenario kwaliteit.
Zulk overleg vindt ook plaats met coalitiepartners, zij het geschaald, gefaseerd
en contextgebonden. De grondslag voor dit overleg zijn de beoogde resultaten
die in de afspraken zijn vastgelegd. RVS meent dat het periodiek tonen van
resultaten noodzakelijk is voor haar geloofwaardigheid. Voor het communiceren
van de deelresultaten zijn er verschillende formats. Voor de geïnteresseerde
buitenwacht worden lezingen en seminars gegeven.
(ZIE 3.4.3) Voor
partners en
geïnteresseerde partijen zijn op de website periodiek filmpjes en teksten beschikbaar. Op de scholen wordt er met onderwijsbrieven gewerkt of worden er
voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. De wetenschappelijke monitoring
richt zich op de beleidslaag en het hele proces wordt door een documentairemaker over de hele periode van vier jaar vastgelegd. Dit zijn echter ‘gestolde’
resultaten die hun kracht ontlenen aan de dynamiek van de dagelijkse praktijk
148
waarin deze resultaten zichtbaar worden.
Er is hier dus geen sprake van top-down communicatie, noch van een bottomup aanpak, niet van uitsluitend zenden en niet van louter ontvangen. Het gaat
om cyclische reflectiviteit die zich in steeds bredere cirkels uitbreidt tot het
op weerstand stuit. Dan vouwt de reflectie zich weer over zichzelf terug, zoals
de waterringen rond een steen die in een kleine vijver wordt geworpen: heeft
de uitbreiding de oevers bereikt dan rimpelen de ringen weer in zichzelf terug
naar het midden. Al die ingewikkelde reflecties zijn niettemin praktijkgericht:
het gaat om het versterken en verbreden van de trajecten, niet door louter
b inding – naar binnen gericht – maar vooral ook door bridging – naar buiten
gericht. Deze transparante communicatie is niet machtsvrij. Integendeel, zij
is per definitie belangstellend, dus in een machtsverhouding verwikkeld. Maar
transparante communicatie zoekt nooit het conflict, ook al is ze nog zo robuust.
Ze is zich alleen te bewust van de spanningen die mesopolitieke verlangens en
macropolitieke belangen oproepen
(ZIE 1.3)
om te denken dat ze ontspannen in
het mesopolitieke veld kan manoeuvreren.
3.2 — EDUCATIE:
VERBREDEN VAN DE
SCHOOL ALS KNOOPPUNT
Openbare basisschool Bloemhof ligt in de wijk Bloemhof in de deelgemeente
Feijenoord, één van de drie deelgemeenten van Rotterdam-Zuid, waar ongeveer
80.000 mensen wonen. Zuid heeft ongeveer 200.000 inwoners en vormt op zich
dus een middelgrote stad. De school heeft twee locaties en beide liggen in de
Oleanderbuurt, een kinderrijke maar kansarme buurt. Er zijn drie basisscholen
in de Oleanderbuurt, twee protestant-christelijk bestuurde en één openbaar.
In de Oleanderbuurt leeft 33% van de gezinnen onder de armoedegrens. In de
jaren zestig kwamen de eerste ‘gastarbeiders’. Door grootscheepse verhuisbewegingen in Rotterdam-Zuid is er daarna een andere samenstelling van
nationa liteiten ontstaan. Die verhuisbeweging ontstond door het vrijkomen van
woonruimte in de ring om de wijk – in Pendrecht en IJsselmonde – en door de
bouw van een grote vinexlocatie onder Rotterdam-Zuid.
Tot 2001 heeft de school te maken met een enorme taalachterstand. 98% van
de leerlingen heeft Turkse of Marokkaanse ouders. Er wordt door het team
geïnvesteerd in taal, taal en taal en tussendoor wordt er gerekend. Andere
vakken – muziek, handvaardigheid – worden vrijwel niet meer gegeven. Een
diepere analyse leert dat de taalachterstand vooral te wijten is aan het gebrek
aan algemene ontwikkeling. De kinderen uit de Oleanderbuurt komen zelden
in de dierentuin, in een bos, in een museum of theater. Het referentiekader
van de meeste kinderen beperkt zich tot ongeveer vier straten en de markt. Er
moet dus een manier komen om de buitenwereld de school in te halen en om de
Zie kaart p. 150.
149
school meer deel uit te laten maken van de buitenwereld.
tuin
tuin
Bloemhof
school (2)
De Sleutel (1)
Oranje
school
tuin
De Sleutel (2)
tuin
keuken/
De Sleutel (3)
Bloemhof
school (1)
MFA/vmbo
De Wielslag
Vakhuis/
weekendschool
Eerst is het de bedoeling een Brede school te worden in samenwerking met
twee andere scholen: het vmbo Nieuw Zuid en OBS Blijvliet. Dit plan blijkt
te duur, maar brengt de school wel in contact met de SKVR die een onderwijsconcept heeft bedacht. In het jaar 2000 had het ministerie van OC&W een
onderwijsprijsvraag uitgeschreven: ontwerp een school van de toekomst. Dirk
Monsma, de toenmalige directeur van de SKVR, Irma van Hoorik en Netty
Breedveld schrijven een verhaal over een meisje dat in 2014 haar basisschool
verlaat en terugkijkt op haar schoolloopbaan: het meisje heet Wanita. Zij heeft
op een school gezeten waar heel veel aandacht is voor de authenticiteit van
het kind, en waar veel gedaan wordt aan kunsteducatie. De buitenwereld wordt
(soms letterlijk) naar binnen getrokken. Omdat het Wanitaconcept één van de
winnaars van de prijsvraag is, mag het concept uitgevoerd worden op één of
meer scholen. Voor het samenwerkingsverband ligt hier de kans om te werken
aan de algemene ontwikkeling van de leerlingen.
In 2003 wordt er voorzichtig gestart met de eerste Wanita-projecten en de
samenwerking met kunstenaars. Doordat er niet alleen gedacht wordt in termen
van kunsteducatie, maar er ook gekeken wordt naar pedagogisch-didactisch
werk, verandert de school langzaam. Wereldoriëntatie wordt niet meer vanuit
methodes gegeven, omdat die voorkennis vooral is gericht op kinderen uit de
witte middenklasse. De focus gaat steeds meer uit naar ‘authentiek leren’: wat
kinderen al weten en wat ze verder willen weten. De onderwijzer is niet langer
degene die alles weet en vanuit boeken werkt. De onderwijzer wordt een coach
die voorkennis onderzoekt, kaders schept, leerstructuren met de kinderen bouwt
en die vooral interesse in de onderwerpen stimuleert. Naast de onderwijzer komen kunstenaars uit diverse disciplines de school in. Zelfstandig werken wordt
gestimuleerd. In principe is er één middag in de week waarin gewerkt wordt aan
Wanitathema’s, de donderdagmiddag. Ondertussen wordt ook nog het 'Brede
school'concept uitgewerkt: in eerste instantie door na schooltijd activiteiten
aan te bieden, vooral in samenwerking met het buurthuis en later ook in samenwerking met de SKVR. Het enthousiasme vanuit de kinderen is niet geweldig
groot. Veel activiteiten worden incidenteel aangeboden en veelal sluiten de
activiteiten niet echt aan bij de belevingswereld van de kinderen. Het geld
versnippert en de aandacht wordt gefragmenteerd. Het is niet duidelijk hoe de
investering na een jaar rendeert. In het schooljaar 2007/2008 wordt de lestijd met
een uur uitgebreid die gevuld wordt met kunstlessen vanuit de SKVR.
Het project Fysieke Integriteit sluit naadloos aan op dit Wanita-onderwijs. Als
in het schooljaar 2008/2009 de kans wordt geboden om de lestijd met zes uur uit
te breiden ontstaat er een soort integraal dagarrangement. Dat vormt de basis
voor de verschillende trajecten waarin via Fysieke Integriteit diverse skills
worden aangeboden: naast de zwemles, het Engels en de SKVR activiteiten nu
dus ook judo, koken, tuinieren en filosofie. Ongemerkt krijgt de school zo een
rol als ‘community-school’: er wordt met de wereld rondom de school gewerkt
ontwikkeling van de ouders, met name moeders omdat de vaders moeilijker te
benaderen zijn. Aanvankelijk is het lastig om ouders te vinden die b ijvoorbeeld
151
aan de optimale ontwikkeling van de kinderen, maar ondertussen ook aan de
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
als gids willen werken. De drempel naar de klassen is te hoog. Maar het ouderlokaal wordt steeds toegankelijker. Steeds meer ouders worden de school
ingezogen, als vrijwilliger voor de overblijf en de keuken, maar ook steeds
meer op organisatorisch gebied. De ‘meedenkraad’ is vooralsnog actief op de
locatie Putsebocht. Deze locatie heeft tot nu toe het meeste effect ondervonden van de ontwikkelingen. Het leerlingaantal is er explosief gestegen: van 90
op 1 oktober 2006 naar 171 op 1 april 2010. Maar het is vooral te merken aan een
‘nieuw soort’ ouders die kritisch kijken naar wat een school doet en hoe een
school aangeschreven staat. Aan de locatie Putsebocht vindt er in de loop van
de eerste fase een voorzichtige gentrification plaats. Deze begint zich echter
in 2012 ook af te tekenen op de locatie Oleander.
3 . 2 . 1 — Ko r te s a m e nva tt i n g
t ra j e c to pzet 2 0 0 7 - 2 0 0 9
Omdat in Wo orden als daden de ontwikkeling van Fysieke Integriteit tussen
2008 en 2010 uitvoerig wordt beschreven 8, beperkt het verslag zich hier tot een
summier overzicht. Dit dient uitsluitend om het versterken van de school als
knooppunt in de tweede fase inzichtelijk te maken. De belangrijkste inzet van
het project dat in die fase nog als een traject wordt gepresenteerd, maar door
de differentiatie als cluster van trajecten een zelfstandig project is geworden,
wordt sloganesk geformuleerd als: slanker, soepeler, socialer en slimmer.
Even sloganesk worden de skills die aangeboden worden, samengevat als
Inzet
Fysiek
Sociaal
Mentaal
152
Integraal
Judolijn
Kooklijn
Ecolijn
Filosofielijn
Reguleren
Tegengaan
Ombuigen
Stroomlijnen
agressie
obesitas
wegwerpcultuur
denken
Motorisch
Voeding-
Ecologisch
Reflexieve
evenwicht
balans
zorgbesef
ervaring
Energiebalans
Smaak-
Cyclische
Kritische
ontwikkeling
ervaring
zelfreflectie
Fysieke
Smaak-
Aarding
Gemeen-
sensibiliteit
sensibiliteit
Groene
schapszin
Beproeven
Proeven
vingers
(con)tact
Wederzijds
Wederzijdse
Vitale
Communicatie
respect
hulp
solid(ar)iteit
Concentratie
Aandacht
Voeling
Visie
afzien
overzien
zien
inzien
Herkennen
Erkennen
Beseffen
Doorzien
Respectcultuur
Zorgcultuur
Interdependentie
Interesse
vechten, voeden, verbouwen en visie. Het bovenstaande overzicht geeft aan wat
dit in zijn integrale samenhang betekent. Er loopt als het ware een integraal
van linksboven naar rechtsonder. Die geeft de richting aan waar het in ECO3
opzicht om draait: van fysiek via sociaal naar mentaal. Wat met het reguleren
van agressie begint – kids leren zichzelf in de hand te houden – wordt door de
aansluiting op vakkennis en vaardigheden – op skills – doorgewerkt naar een
integrale competentie: doorzien op basis van interesse.
Zo zijn er vier trajecten uitgezet die elkaar gaandeweg doorkruisen en die de
mentaliteit van de leerlingen cultiveren met als uitkomst een exponentiële verbetering van hun sociaal-emotionele ontwikkeling.
(ZIE 3.4.1)
Die vier trajecten
zijn in het onderschaande schema aangegeven.
2e fase 2009/10: wijk
wijk ecoac tiviteit
wijk restau rant
scho o lspo r tverenig i ng
1e fase 2008/9
duo kok
wo
moestuin
filosofie en eco3
judoleraar
hbo
ecolijn
1
FYSIEKE
INTEGRITEIT
2008-2011
vo
keuken
(v)mbo
dojo
kooklijn
stage
judolijn
leerkracht
leerkracht
filmische registratie/docuresearch/website.intranet
onderzoekscoördinatie, wetenschappelijke monitoring, verslaglegging
de judolijn: van overgewicht naar overwicht en evenwicht door het verwerven van sportskills (judotechnieken of waza), sociale skills (iedere krijger is
een gever), culturele skills (judo etiquette als een exemplarisch voorbeeld
van hoe mensen in andere culturen met elkaar omgaan) en mentale skills
(concentratie en doorzettingsvermogen). De resultaten bij de lokale judotoernooien zijn er naar.
(ZIE 3.2.2.A)
de kooklijn: goed voeden en opvoeden door het verwerven van kookskills (van
snijtechnieken tot het plannen van hele maaltijden), sociale skills (van “hoe
maakt u het?” 9 tot samen eten en afwassen), culturele skills (het begrijpen
en waarderen van afwijkend eten en tafelmanieren) en mentale skills (aandacht besteden aan kwaliteit).
(ZIE 3.2.2.B)
de ecolijn: onder het motto ‘afvallen, geen afval’ worden tuinierskills aangeleerd (groene vingers), sociale skills ontwikkeld (samen de rotzooi opruimen
en begrijpen waar je anderen mee opscheept), in de meest letterlijke zin culturele skills verworven (cultuur is allereerst in cultuur brengen, verbouwen,
begrip krijgen van andere wezens).
(ZIE 3.2.2.C) 10
153
cultiveren) en mentale skills opgedaan (door voeling een breed empathisch
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
de filosofielijn: via de socratische methode leren leerlingen mentale skills
als luisteren, samenvatten, debatteren. 11 In de transformatie van filosofie naar ecosofie worden de eerder besproken skills ecosociaal expliciet
gemaakt in een integrale vorming waarin rationaliteit en sensibiliteit elkaar
aanvullen. Door te denken met je lichaam bij het judo, met je neus en mond
bij het koken en met je handen en je huid bij het tuinieren is deze sensibiliteit al voorgevormd. Door deze interesse wordt doorzien ook een kwestie van
aanvoelen en invoelen.
(ZIE 3.2.2.D)
In het eerste jaar kan alleen met de judolijn direct worden gestart. Een van
de stagiaires pedagogiek van de Hogeschool – Monica Walhout – fungeert als
assistent leraar omdat ze zelf aan kungfu heeft gedaan. Er is nog geen keuken.
Er wordt met twee koks in de klassen uitgeserveerd en in een kleine ruimte
krijgen leerlingen kookles. Drie moeders assisteren. Stagiaires van de Hogeschool R otterdam assisteren in de klassen en werken mee aan de monitoring.
Een mede werker van Sport en Recreatie – Bert Dusseljee – ondersteunt de
N atuur- en milieu educatie. Er is alleen een kleutertuin op het schoolplein
van de Putsebochtlocatie en er worden in het reguliere programma tuinlessen
gegeven door tuinmeester Gerrit Roukens van de Enk voor de hoogste twee
groepen. Stagiaires van de faculteit wijsbegeerte van de EUR observeren bij
Wouter Pols in de filosofielessen en volgen bij de HR een speciale cursus
kinderfilosofie. Met Freehouse is een paralleltraject gestart waarbij moeders
uit de kooklijn meelopen in het project De Markt van Morgen. Dit is de voorbereiding op het uitbouwen van de schoolkeuken naar een wijkrestauarant.
Met Vestia worden voorbereidingen getroffen voor het ontwikkelen van drie
wijktuinen samen met de deelgemeente en zakgeldjongeren. De judolijn krijgt
een opschalingsmoment in de samen met Sportsupport opgerichte schoolsportvereniging.
(ZIE 3.3.1.A)
Het monitoren van de fysieke, sociaal-emotionele en
cognitieve ontwikkeling van de leerlingen komt in dit eerste jaar neer op een
0-meting die in 2010 en 2011 het afzetpunt vormt voor de eerste kwantificerende
metingen.
(ZIE 3.4.1)
3 . 2 . 2 — Fys i e ke I n te g r i te i t :
t ra j e c tu i tvo e r i n g 2 0 1 0 - 2 0 1 2
KERNTEAM
Projectc o ördinatie: Henk Oosterling
Scho olc o ordinatoren: Wim Pak, Josta van den Tillaart
Monitorleider: Nanne Boonstra
Monitorc o ördinator: Marvin Pires
BEGELEIDERS
Koks: Ralph van Meijgaard, Willem Postma,
154
Lucienne van Assendelft, Deniz Özer
Hulpkoks: Jamila Kaddur, Niels Guit
Judoleraren: Daisy Smit, Cas Teeuwisse
Ec oleraar: Bert Dusseljee
Ec oc o ördinator: Gerrit Roukens
Tuinman: Kees Wischmann
Filosofieleraren: (Izaak Dekker), Leonie van Wees, Aetzel Griffioen
Documentairemaker: Rob Schröder
PARTNERS
RVS, Pact op Zuid, diensten JOS en SenR, deelgemeente Feijenoord,
Vestia, Sportsupport, Bureau Frontlijn, Creatief Beheer
SCHOLEN
OBS Bloemhof, Montessorischool De Mare, Hogeschool Rotterdam,
Albeda, Zadkine
ONDERZOEK
EUR Faculteit der Wijsbegeerte, Verwey-Jonker Instituut
Hoe heeft dit programma in de twee jaar daarna een vervolg gekregen? Laten
we beginnen met een beschrijving van een willekeurige dag op de Bloemhofschool aan het begin van het schooljaar 2012/2013. Vijftig leerlingen van de
groepen 5 tot 7 hebben net twee weken de Brede Vakantieschool achter de rug
en de meesten hebben het jaar daarvoor het buitenschoolse huiswerktraject
gevolgd. De leerlingen uit de hoogste groepen zijn allemaal op bliksemstage
bij een bedrijf geweest. Het Cito gemiddelde van de school ligt nu al twee
jaar op rij ongeveer drie punten boven het landelijk gemiddelde. Vele gouden,
zilveren en bronzen medailles zijn bij het judo in de wacht gesleept. Er zijn drie
wijktuinen bijgekomen waarin NME-lessen worden gegeven. Op twee locaties
wordt gegeten: in de hoofdkeuken in het Stekgebouw die medio 2010 gereed is
en in speeltuin De Klimroos waar de kinderen van de Oleanderlocatie eten. Het
‘Stek’ 12 gebouw bij de Putsebochtlocatie is in 2008 in overleg met het OBR en
Vestia voor schooldoeleinden herbestemd. Vestia heeft er in 2009 de schoolkeuken in gebouwd. In de speciaal aangelegde tuin naast deze centrale schoolkeuken annex restaurant zijn in 2011 twaalf door Vestia betaalde zonnepanelen
geplaatst. Niet om geld te besparen of als cosmetische illustratie van een
ecologisch ideetje, maar om onze leerlingen de verwevenheid te tonen en te
laten voelen van het ecosofische basisidee van dit project. Plat verwoord: voor
niks gaat de zon op en die schijnt overal voor iedereen. Kortom, cashen, maar
dat vergt wel enige afstemming en overeenstemming.
Deze kosmische platitude wordt door de ecosociale organisatie van de lunches
in één klap zichtbaar en tastbaar: alles wat de leerlingen, etend in de keuken,
zien en ruiken staat in relatie tot energieopwekking en -verbruik. Om de impact
van dit inzicht lokaal en fysiek hanteerbaar te maken, is naast de panelen en
in de keuken een installatie geplaatst waaraan ze kunnen zien hoeveel energie
gemonteerd waarmee leerlingen fysiek kunnen ervaren hoeveel energie het
kost om een lampje te laten branden of een tv aan te zetten. Ze moeten dan
155
er op ieder moment binnenkomt. Daarnaast zijn er katrollen, wielen en hendels
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
gewichten ophijsen of aan een rad draaien. Fysieke mechanica verklaart
zo fotovoltaïsche elektronica.
(ZIE 3.2.2.D)
Terwijl ze de lampjes met de verschillende voltages zien opflikkeren eten meer
dan driehonderd leerlingen in twee shifts op twee plekken vier keer per week
een gezonde, warme, driegangen lunch die ze zelf ook leren klaarmaken in de
kooklessen. Het vlees is halal en voor de hindoestaanse kinderen is er geen
rund. Met allergieën wordt rekening gehouden. Ze ervaren wat het is om met
je eigen handen – èn hoofd èn hart – je eten te maken. Onder het eten praten ze met moeders en pedagogiekstagiaires. Soms is het een heksenketel.
Ze zien hoe horeca stagiaires van Zadkine en Albeda hun eten klaarmaken,
ondersteund door de in shifts werkende koks onder leiding van chefkok Ralph
van Meijgaard of kok Willem Postma en geholpen door keukenmoeders. Deze
beginnen ’s ochtends om negen uur met het voorsnijden en voorbereiden. De
kinderen ruiken en zien wat ze proeven.
Door de zijramen zien ze niet alleen de zonnepanelen, maar ook in de speciaal
aangelegde moestuin allerlei groenten, fruitsoorten en kruiden. Voedsel dat
ze, naast deze tuin ook in twee andere wijktuinen en in de productietuin De
Enk in Vreewijk, verbouwen en verzorgen. Ze leren daar van tuinmeester Gerrit
Roukens wat permacultuur is: een kleine, zelfvoorzienende vorm van landbouw
waarin de grond het hele jaar door zonder bewerkingen ‘producten’ levert.
Daarbij werden ze tot 2011 bijgestaan door natuur- en milieu educatieleraar
Bert Dusseljee die inmiddels is opgevolgd door Thijs Schipper. Zij verwerken
in hun lessen allerlei direct toepasbare informatie en inzichten. Tuinman Kees
Wischmann wordt voor ontwerp en onderhoud later aan het team toegevoegd.
(ZIE 3.2.2.C)
In de filosofielessen van filosofen Aetzel Griffioen en Leonie van Wees, lessen
die alleen de groepen 6,7 en 8 krijgen, worden deze lokale inzichten doorvertaald naar een globale, geopolitieke schaal. De onderwerpen die speels in
een filosofisch matrix – dialogen, disputen – aangesneden worden variëren
van onder vernietigende tsunami’s bezweken atoomcentrales en ontploffende
olieplatforms tot grootschalige, duurzame energieprojecten en wat we er zoal
zelf mee te maken hebben. Maar deze lessen worden pas gegeven nadat ze zich
een aantal communicatieve vaardigheden hebben eigen gemaakt zodat ze over
zichzelf en over hun interacties met anderen hebben leren nadenken en praten.
In 2012 wordt de transformatie van deze filosofielessen naar ecosofielessen
ingezet waarin filosofie, natuureducatie en vredeslessen onderling worden
verbonden.
(ZIE 3.2.2.D)
Om voeling te houden met de meest primaire, fysieke basis van hun jonge
bestaan krijgen alle leerlingen, meiden en jongens door elkaar, een keer per
week judo van judolerares Daisy Smit en sinds 2011 ook van judoleraar Cas
Teeuwisse. De judozalen of dojo's liggen naast de schoolrestaurants op beide
locaties. Ze doen een keer per jaar examen en tweemaal per jaar doen ze mee
156
met lokale wedstrijden: een door Vestia gesponserd toernooi via sportvereniging Hagendoorn en een stedelijk toernooi in de Ahoyhallen. Er wordt door de
Bloemhofleerlingen goed gescoord.
(ZIE 3.2.2.A)
Daarmee is de ecosociale cirkel rond: bewegen, eten, koken, verbouwen, verzorgen, plannen en doordenken. Zo wordt het fysieke integraal verbonden via het
sociale met het mentale. (ZIE 1.1.2) In deze cyclische reflectiviteit versterken alle
componenten van de cirkel elkaar met positieve feedback. Lichamelijke opvoeding krijgt in Fysieke Integriteit zijn meest pregnante en actuele betekenis. 13
Kunnen we na drie jaar onderzoek in wetenschappelijk opzicht iets zinnigs
over deze voor zichzelf sprekende praktijk zeggen? Van de drie ontwikkelingen
die door het Verwey-Jonker Instituut drie jaar lang zijn gemeten – de fysieke,
sociaal-emotionele en cognitieve gesteldheid van de leerlingen van de hoogste
drie groepen – is de coginitieve ontwikkeling aanvankelijk moeilijk in beeld te
krijgen. In de cognitieve ontwikkeling, stelt het rapport, spelen teveel factoren
mee en zijn de gegevens van de drie groepen te summier om eenduidige conclusies te trekken.
(ZIE 3.4.1)
Maar in een breder perspectief geplaatst blijkt de
school beduidend hoger te scoren dan op grond van het onderzoek wordt voorzien. In vergelijking met de overgebleven controleschool – de montessorischool
De Mare, die overigens geen Cito-test afneemt – is er wel na drie jaar een
significant positief verschil aan te tonen in de sociaal-emotionele ontwikkeling
van de Bloemhofleerlingen. Fysieke effecten in de lichamelijke ontwikkeling
blijven, ondanks het sporten en de dagelijkse, gezondere lunch, vooralsnog uit.
Toch zijn directeur Wim Pak en veel van de begeleiders en docenten die in de
interviews aan het woord komen, ondanks de vele mitsen en maren die tegen
zo’n grootscheepse en intensieve interventie als Fysieke Integriteit zijn in te
brengen, daarin stelliger. Een ding is voor hen helder: de combinatie van het
Wanita-onderwijs – de school is daar een jaar voor het opstarten van Fysieke
Integriteit mee begonnen – en Fysieke Integriteit is uiterst productief. 14
3.2.2.A - Judolijn
Het grote voordeel van verdedigingssporten is dat iedereen gelijk is. Ze kunnen door iedereen beoefend worden, oud of jong, meisjes of jongens, of je nu
in N ederland bent geboren of in Marokko of Turkije, haast geen Nederlands
spreekt of hoogbegaafd bent. Op de tatami is iedereen gelijk. Het respect dat
de docent uitstraalt en stimuleert, zie je bij de kinderen terug. Ze krijgen meer
zelfvertrouwen. Meisjes weten na zes jaar verdedigingssporten hun ‘mannetje’ te staan. De judolijn wordt in het eerste jaar opgetuigd. Stagiaire Monica
Walhout die in het eerste jaar assisteert, stopt er in het tweede jaar mee, maar
dan zijn de kinderen gewend aan de lesdiscipline. De einddoelen voor een
schooljaar zijn examens in het voorjaar en school- en stadskampioenschappen
in juni. De resultaten zijn uitstekend.
Veel docenten en ouders zijn zeer enthousiast over de judolijn, ondanks het feit
dat de judolessen door de katakampioenschappen en iets teveel ziekteverzuim
van de judolerares wel wat veel uitvallen. Reden genoeg om in 2011 een tweede
judoleraar aan te trekken – Cas Teeuwisse van sportvereniging Hagendoorn
goed. Kinderen hebben respect voor elkaar en ze vinden de lessen erg leuk.
Een van de meest positieve effecten van de judolessen wordt duidelijk in het
157
– zodat deze uitval tot een minimum beperkt wordt. De judolessen zelf lopen
speelgedrag: kinderen zijn op het speelplein niet bang om elkaar aan te raken
en reageren niet agressief als dat gebeurt. Er is bij het buitenspelen op het
plein veel minder agressie en bij ongelukjes vallen de kinderen zeer vakkundig.
In de loop van de jaren zijn groepen enorm veranderd. Moeilijke groepen zoals
de huidige groep 7 van de Oleanderlocatie zijn na aanvankelijk veel problemen
te hebben veroorzaakt heel constructief geworden. Ze zijn behulpzaam als het
nodig is en zijn bijna allemaal gemotiveerd om wat te leren van de judolessen. Qua accommodatie is de judozaal naast de keuken eigenlijk te klein en te
benauwd. Omdat de groepen groter worden, is de zaal niet langer geschikt. Er
wordt naar een nieuwe locatie gezocht. Welllicht zal hier via het Vakhuis een
oplossing gevonden kunnen worden.
Succes heeft onbedoeld ook zijn negatieve kanten. Er zijn meer groepen bijgekomen waardoor de judolessen voor de meeste groepen nu drie kwartier in
plaats van een vol uur zijn. Voor de groepen 1 en 2 is dat geen probleem, maar
voor de groepen 3 tot en met 8 wordt het krap, omdat er altijd wel iets tussenkomt in zo’n krap tijdschema. Dat gaat ten koste van de les. Inmiddels hebben
de meeste kinderen de basis wel onder knie en kunnen er nieuwe technieken,
zoals balansverstoring en combinaties worden aangeleerd. Dat verhoogt ook
het plezier in het judo bij de kinderen, wat ook tijdens de Brede Vakantieschool
bleek bij een andere leraar. Beide judoleraren gaan in 2013 met interne schoolwedstrijden beginnen. De judo examens worden meestal voor of na de kerst
gehouden. Door gebrek aan vrijwilligers moeten die soms onder de les worden
afgenomen wat weer ten koste gaat van het lesprogramma. Kortom, de knelpunten liggen in de korte lestijden en de ongeschikte zaal in het Stekgebouw.
3.2.2.B — Kooklijn
Aan het begin van het tweede jaar stapt een kok eruit en wordt er een nieuwe
kok gevonden: de instellingskok Willem Postma. In september 2009 wordt de
keuken door Vestia opgeleverd en kunnen we met de organisatie van de warme
lunch voor driehonderd leerlingen beginnen. Tot dan zijn de warme lunches
bij telkens afzonderlijke groepen uitgeserveerd en zijn er tussendoor kooklessen aan de hoogste groepen gegeven. Helaas wordt de keuken enigszins
gemankeerd en slordig opgeleverd, maar door de aanschaf van tien ‘bier’tafels
en banken kunnen we toch aan de slag. Op de gang zijn extra kapstokken en
wastafels gemonteerd waarbij handdoeken worden opgehangen zodat de leerlingen bij binnenkomst hun handen kunnen wassen. Dat geeft in het begin veel
logistieke problemen met binnenkomende en vertrekkende groepen. Er wordt
een strakke logistiek afgesproken: vanaf de voordeur van het gebouw wordt de
groep opgepakt en begeleid door overblijfmoeders en hbo-stagiaires, ze wassen hun handen en begeven zich dan naar hun vaste tafel.
Logist i e k – De grote vraag was: hoe krijgen we in korte tijd de logistiek –
en de discipline – rond die vereist is om driehonderd leerlingen vier keer per
fels, dus er worden bladen met nummertjes van een tot en met tien gemaakt die
vervolgens willekeurig in de groepen worden uitgedeeld. Zo komen de leeftijds-
159
week in één ruimte te laten eten? RVS past een simpele truc toe: er zijn tien ta-
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
groepen door elkaar te zitten. We kiezen voor een montessoriachtige setting
waarbij oudere leerlingen zich over de jongere ontfermen. Er wordt gewerkt
met ‘tafeloudsten’ uit groep 8. Dit levert, zo blijkt al snel, problemen op, omdat
sommige leerlingen in lagere groepen ouder zijn dan de tafeloudste uit de hogere groep. Vanaf dat moment heten ze dus tafelhoofden. Er wordt in het eerste
kwartaal wekelijks met de hoofden gepraat over hun taak. In het begin geeft het
cijfersysteem problemen omdat iedereen bij zijn broertje, zusje of vriendje wil
zitten. Met de docenten wordt afgesproken dat zij een maand meelopen waarna
het proces zichzelf moet reguleren. We lopen iets over de maand heen, maar
het lukt. Er zijn niet veel docenten die mee-eten, wat overigens te begrijpen is,
maar toch pedagogisch ook een gemiste kans is. 15
De leerlingen eten vanaf het begin op twee locaties. Aanvankelijk besluiten we
om de groepen van de Oleanderlocatie naar de keuken in het Stekgebouw te
laten lopen. Dit stuit echter op veel verzet bij de moeders: ze vinden de wandeling voor de kleinere kinderen te gevaarlijk en bovendien zou met het eten
en het heen en weer lopen de hele middagpauze worden opgeslokt. Er wordt
geklokt hoelang het duurt om met een klas van de Oleanderlocatie naar de
keuken te lopen: twee keer veertien minuten, dus haast een half uur. Er is geen
speld tussen te krijgen. Na een gesprek met de revolterende moeders besluiten
we in de omgeving van de Oleanderlocatie een ruimte te zoeken waarnaartoe
het eten uit de Stekkeuken kan worden uitgereden. We vinden die ruimte bij de
naast het gymlokaal gelegen speeltuin De Klimroos. Dat gaat totaal aan extra
huur €6.000 kosten, maar nu kunnen op twee locaties in twee tranches wel driehonderd leerlingen in een uur worden bediend. Een van de Zadkine mbo-stagiaires fietst met een bakfiets het eten van de Stekkeuken naar de Oleanderlocatie. Deze kar is geschonken door PriceWaterhouseCoopers. In de loop van
de twee jaar zullen nog meer bedrijven incidenteel zo’n gift doen. Of zoals de
marktgroenteman waar veel wordt ingekocht, hand- en spandiensten verleent
bij reparaties van de caterkar. Na een maand inwerken loopt alles redelijk. Om
de kinderen van de Oleander toch mee te laten lopen met het totaalprogramma
gaat iedere groep minstens een keer per week in het Stekgebouw eten.
Proces – Het eten van nieuwe gerechten is voor de leerlingen in het begin
moeilijk. Na de iftarmaaltijd van 2008 is er veel over het eten gepraat en afzonderlijk in de klassen geëxperimenteerd. Ook de kooklessen hebben aan een beter
begrip bijgedragen, maar de kinderen blijven toch heel voorzichtig, zeker in de
hogere groepen. De eerste maanden moeten we veel eten weggooien. Dit gaat
in grote tonnen die worden afgevoerd. Langzamerhand krijgen de kinderen meer
160
inzicht, mede door kooklessen, en gaat het eten tussen de middag makkelijker.
Haar in m'n soep – De tafelhoofden zijn in gesprek met Josta, de intern begeleidster en tijdelijk hun begeleidster. Zij blijken veel moeite te hebben met het houden
van orde aan hun tafel. Telkens als ze een maatregel hebben bedacht, blijkt dat een
overblijfouder of iemand uit de bediening die regels gewoon doorkruist: “Zo kan ik toch
geen orde houden juf?” was één van de geuite klachten. Een ander akkefietje heeft betrekking op het gedrag van de allerjongsten aan tafel. Als er iets op het bord verschijnt
dat ze niet lusten leggen ze slinks een van hun eigen haren op het eten en klagen: “Als
er haren in zitten hoef ik het niet te eten van mijn moeder”. Waar halen ze het vandaan?
Wim, de directeur, hoort een soortgelijk verhaal van een tafelhoofd die ziet dat iemand
een haar uit zijn hoofd trekt, deze in zijn bord legt en vervolgens een van de uitserveermoeders roept met de mededeling dat er een weer haar in zijn bord ligt. Zij stuurt resoluut en verontwaardigd het bord retour naar de keuken. Wim schiet in de lach, waarop
het tafelhoofd hem ernstig toespreekt dat dit echt niet om te lachen is.
Wat zijn de effecten op korte termijn? Tijdens de kerstmaaltijd blijkt, dat er
meer geproefd wordt van elkaars eten. Over de kooklessen in de keuken is
iedereen razend enthousiast. Kinderen krijgen begrip voor de inspanningen
die moeten worden gepleegd om een maaltijd te bereiden. Zeker als je voor de
grap de door hen bereide maaltijd achteloos van je afschuift. Deze negatieve
fo odback werkt uitstekend, maar je moet het maar één keer doen. Om te zorgen
dat de kinderen tussen de middag trek hebben, besluiten de leerkrachten dat
er in de kleine pauze alleen fruit wordt gegeten. In de loop van 2010 begint de
logistiek te werken en gaan de leerlingen door de flankerende activiteiten zoals
kook- en smaaklessen beter eten. Zeker de jongsten hebben beduidend minder
last met het eten.
Er is een macrofysiek probleem: de zaal is heel gehorig. Het kan met tachtig
mensen soms een oorverdovend lawaai zijn. Er wordt ook slecht geluisterd
naar de hulpmoeders. Heel soms komt het bij de oudere groepen tot een handgemeen. De tafelhoofden worden steeds op hun taak aangesproken. Oefening
baart kunst. De stagiaires pedagogiek worden gericht ingezet om deze problematiek in beeld te brengen en er tegelijkertijd iets aan te doen. Ook voor hen
geldt: denken en doen gaan altijd samen.
Observatie middageten Putsebocht
Yasemin Kocadag (HR stagiaire pedagogiek)
161
Tijdens het middageten hebben wij met alle stagiaires de leerlingen geobserveerd.
De eerste dag was het heel druk en chaotisch. De tafelhoofden hadden moeite met orde
houden. Niemand nam het tafelhoofd serieus, het leek alsof ze niet wisten waarom er
een tafelhoofd aanwezig is. We moesten allemaal aan een tafel zitten. De leerlingen
vergeleken het eten dat ze kregen met het eten thuis. Het viel me op dat Marokkaanse
leerlingen liever tomatensoep wilden, omdat ze thuis ook vaak tomatensoep aten. De
leerlingen hadden moeite met de salade. De borden zijn heel plat en het kost tijd om
de sla met een vork op te pakken. De tweede keer ging het al veel beter. De leerlingen
wisten al gelijk waar ze moesten zitten. Het was minder chaotisch, terwijl de helft van
de stagiaires naar de Oleanderschool waren gegaan. Toch vind ik dat de leerlingen een
teken moeten krijgen dat het tijd is om te eten. Bijvoorbeeld met een grote bel. De leerlingen klaagden minder over het eten en waren geïnteresseerd in wat er op hun bord
lag. Het viel me wel op dat het tafelhoofd geen moeite meer deed om orde te houden.
Het tafelhoofd van tafel zes stimuleerde ook niemand om te eten. Hij gaf vaak zijn
mening, ook dat hij de soep vies vond en dit beïnvloedde de rest van de tafel. Ik vond
het ook opvallend dat iedereen aan verschillende tafels met elkaar communiceerden.
Dus iemand van groep 2 met iemand van groep 6. Wat op mijn basisschool eigenlijk niet
vaak gebeurde. Het is wel een groot pluspunt dat alle leerlingen met respect met elkaar
omgaan.
Ouderpar t icipa t i e – Het gesprek met de moeders wordt als zeer waardevol
ervaren. Net als bij de iftar maaltijd van 2008 wordt het hele project nog eens
onder de aandacht gebracht. Terechte kritiek wordt in een gesprek met de coördinatoren en directie productief opgepakt. Er melden zich moeders aan om op
de nieuwe locatie te ondersteunen. De keukenploeg van de drie Turkse dames
die in 2008/2009 hebben ondersteund wordt stevig uitgebreid. In de keuken loopt
het aanvankelijk niet lekker, omdat er nog niet genoeg faciliteiten zijn, zoals
een afwasmachine. In het begin klagen veel ouders die vinden dat hun kinderen
niet alles hoeven te eten. In praktijk blijkt een goed gesprek waarin uitgelegd
wordt waarom er wordt gegeten en hoe het hele project in elkaar zit, voldoende
om ze zelfs enthousiast te maken. Hieruit blijkt eens te meer dat communicatie
de basis is voor participatie. Het aantal ouders dat in de loop van het derde jaar
ondersteunt, loopt in de veertig.
Keukenst af – De nieuwe kok is gewend als instellingskok te werken en kan
grote hoeveelheden hanteren. Bovendien schept hij veel plezier in het begeleiden van stagiaires die hij de kneepjes van het vak leert. Pedagogisch gaat
het soms wat kort door de bocht, maar dat is part of the deal. Ze zijn niet van
suiker. In dat jaar meldt zich een Marokkaanse moeder die een uitstekende kokkin blijkt te zijn. Zij ontwikkelt zich in de loop van de daaropvolgende twee jaar
tot een ware sous-chef die als het moet zelfstandig kan draaien. Er melden zich
regelmatig vrijwilligers zoals Niels Guit.
Voedse l – Een keer in de twee dagen wordt er door de koks voorraad ingekocht. Het gaat om enorme hoeveelheden en hoewel er twee flinke koelkasten
staan, is niet alles weg te bergen. Het eten wordt op de markt, bij de lokale super en bij de Sligro ingeslagen. Alles is vers en halal, maar we streven er naar
om biologisch voedsel te bereiden. Er zijn gesprekken gaande met bedrijven.
Bij de Meneba, een grote meelproducent aan de Brielselaan, mogen we maandelijks uit de opslag waar duizenden zakken liggen waarvan door vrachtwagens
veel breuk ontstaat, een zestal zakken verschillende meelsoorten halen. Dat
loopt ten einde als er in 2011 een nieuw management komt. Ze zijn onvermurwbaar: ze doen niet meer aan sponsoring. Van Pepsico krijgen we halffabricaten
zoals noten en honing die we zelf verder kunnen verwerken. Gesprekken met
Bakker in Barendrecht lopen vast omdat het logistiek voor hen onmogelijk is.
Bij andere bedrijven levert het toch een eenmalige subsidie op.
St agi a ires – Er zitten veel handen aan het eten voordat het wordt opgediend. De bulk van het werk – voorsnijden van ’s ochtends gekochte groenten
en fruit – vereist veel handwerk. In september 2010 leggen we contact met twee
ROC’s om stagiairtrajecten voor de keuken te ontwikkelen. Daar dit alleen mogelijk is als onze koks erkende leermeesters zijn, worden zij op cursus gestuurd
om dit brevet te halen. Onze keuken is nu een erkende leerplek. We krijgen acht
ties. Het is een groep meiden die al een kind hebben, en wat in geval van ziekte
van deze peuters enorme logistieke problemen oplevert. Ook de jongens nemen
163
AKA eerstejaarsstudenten van Zadkine en splitsen deze uit naar de twee loca-
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
het niet zo nauw, wat soms tot volstrekt onhandelbare situaties leidt. Hun mobieltje blijkt altijd stuk als ze moeten afbellen. Er blijkt onder hen ook iemand
te zitten met losse handjes. Regelmatig verdwijnt er geld dat de koks in alle
vertrouwen in de kast leggen zonder deze op slot te doen. RVS voert gesprekken met alle stagiaires om hen duidelijk te maken wat de consequenties zijn
van zulk gedrag: Zadkine stelt dat in dat geval alle stagiaires moeten opstappen. En dit leidt doorgaans tot de beëindiging van de studie. Zo ver laten we het
niet komen. Na enkele weken betrappen we de dief op heterdaad en sturen we
alleen hem naar huis.
Ook dit is part of the deal en een deel van het project. Dit soort akkefietjes
horen bij innovatief ontwikkelen waar je alert alles moet aangrijpen dat zich
aandient en pas in het proces kan vaststellen wat werkt en wat niet werkt. Met
tweedejaarsstudenten van de horeca afdeling van het Albeda college lukt het
een stuk beter. Maar pas in het derde jaar begint er een structureel acceptabele
werksituatie te ontstaan en kunnen we ook was kieskeuriger zijn naar de studenten toe. Uiteindelijk vormt zich een ploeg van vier stagiaires die vier dagen
in de week ondersteunen. Enkelen komen het tweede jaar terug.
De stagiaires van de HR begeleiden de leerlingen op de trajecten, maar doen
ook monitoringswerk zoals het maken van sociogrammen op verschillende
ijkmomenten van het schooljaar. Zo kan de relationele dynamiek in de klas
gevolgd worden. Stagiaires komen ook met het voorstel om een handboek met
regels op te stellen omdat ze merken dat de communicatie tussen de verschillende groepen die de kinderen bedienen – overblijfmoeders, keukenmoeders,
keukenstagiaires – niet optimaal is. Door de pedagogiekstudenten wordt ook
een flankerend programma opgezet rond smaaksensibiliteit. Zij observeren het
proces dat met hen wordt doorgesproken. Op deze manier werkt deze stageervaring ook terug naar hun opleiding: door de brede pedagogische praktijk
waarmee ze te maken krijgen, scherpen ze hun blik en krijgen ze een meer
integrale kijk op wat opvoeden inhoudt.
Evaluatie lunch Putsebocht
Ayse Özdemir (stagiaire HR pedagogiek)
164
De eerste lunch verliep naar mijn idee wel redelijk. Alle kinderen hadden aan het
eind van de lunch minimaal één hap genomen van alles wat ze op hun bord hadden
gekregen. Tenminste alle kinderen die aan ‘mijn’ tafel kwamen zitten. Maar er zijn
een aantal punten waaraan gewerkt kan worden. Het belangrijkste is dat het heel erg
rumoerig verloopt, de hele lunch. De kinderen die aan mijn tafel zaten konden elkaar
niet verstaan, laat staan mij. Dit heeft te maken met de akoestiek van de zaal waarover
we beschikken. We hebben helaas niet de mogelijkheid om een andere zaal te gebruiken voor het eten, maar we kunnen wel wat veranderingen aanbrengen aan de huidige
eetzaal. Om de geluidsoverlast te beperken zou het ophangen van gordijnen al een goed
beginnetje zijn. Maar de vraag is in hoeverre dit mogelijk is, als we ook nog het budget
moeten betrekken waar we over beschikken in dit project.
Een andere mogelijkheid om de geluidsoverlast te beperken was naar mijn idee een
bel. Deze bel kan gebruikt worden wanneer het veel te druk dreigt te worden. Docenten
kunnen de kinderen voordat ze gaan lunchen uitleggen dat wanneer ze de bel horen,
ze allemaal stil moeten zijn. Dit kan goed van pas komen tijdens het wisselen van de
groepen. Wanneer de kinderen klaar zijn met eten, gaat de wisseling heel erg chaotisch,
omdat de docenten niet duidelijk (kunnen) zijn over welke groep aan de beurt is om te
vertrekken. Als men gebruik zou maken van een bel, dan zijn de kinderen stil en letten
ze beter op. Dan ontstaan er ook geen misverstanden over welke groep nou wel mag
vertrekken en welke niet.
Een ander punt, behalve de geluidsoverlast, is, vind ik, dat de tafelhoofden niet veel
gezag hebben. Wanneer de kinderen aan mijn tafel mij een bepaalde vraag stelden
bijvoorbeeld “Mag ik beginnen met eten?” dan wijs ik hem/haar erop dat hij/zij dit aan
het tafelhoofd moest vragen. Het tafelhoofd doet hier erg passief over en is niet echt betrokken bij zijn/haar tafel. Ik vraag me af of het tafelhoofd wel precies weet wat haar/
zijn taak was. De tafelhoofden moeten dus betere instructies krijgen over de functie die
zij tijdens de lunch vervullen.
Terugploegen – Inmiddels lopen er in diverse RVS projecten en trajecten hbo-stagiaires mee die uit de wijk zelf komen. Sommigen, zoals Monica
Walhout en Leonie van Wees, lopen enkele opeenvolgende jaren stage en werken nu als leraar of coördinator. Door in deze nieuwe samenwerkingsverbanden
stage te lopen leren deze studenten methodieken om integraal te werken. Ze
ontwikkelen een open attitude. Als professionals zijn het integralisten. Ze
l eren niet alleen anders werken, maar ook anders analyseren. Volgens RVS
moet dit consequenties voor de beroepsopleidingen hebben. Niet alleen vergt
dit een aanpassing van de zogenaamde body of knowledge – de basisleerstof
die studenten tot zich nemen om zicht op hun vakgebied te krijgen – het vereist
ook een herijking van bestaande profielen.
(ZIE 3.4.2.E)
Kook l essen en sma ak l essen – De eerste groep kookt al in oktober
2009 in de nieuwe keuken. In de loop van dat jaar zullen alle groepen twee keer
kookles krijgen, waarbij ze de maaltijd vanaf het begin moeten organiseren:
ontwerpen, een boodschappenlijst opstellen en boodschappen doen, bereiden,
uitserveren, afruimen en afwassen. Zoals met groep 8 van meester Bennie.
Na een korte inleiding wordt de groep gesplitst. Een helft gaat naar de markt,
samen met Bert Dusseljee die de ecolessen verzorgt, de andere krijgt uitleg
van kok Willem over elementaire snijtechnieken. De marktgroep maakt een
boodschappenlijst nadat het menu gezamenlijk is vastgesteld. De leerling die
de lijst heeft opgesteld, moet ook de uitgaven bijhouden. Er moet uitgerekend
worden wat zo’n maaltijd per persoon kost. Bert Dusseljee legt uit dat sommige
producten van ver komen en dus veel brandstof hebben verbruikt. Impliciet
komt de fo otprint van de fo odprint aan de orde.
In de keuken krijgt iedereen een snijplankje en een aardappelschilmesje. Het
drukste Marokkaanse jongetje ontfermt zich over de tomaten die in stukjes
gesneden moeten worden. Hij doet het op zijn eigen manier, net als thuis als
zijn moeder niet kan koken. Zijn vader snijdt ook zo, maar dan zonder snijplank.
een lastig ventje. Maar hij legde de kok tijdens een van de lunches ooit uit
hoe je een pastasaus kan maken met tonijn. Alle kinderen zijn zeer gretig
165
Meester Bennie verbaast zich over zijn ijver. In de klas is het doorgaans
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
en verdringen elkaar voor een taakje. Bij het ballengehakt draaien wordt er
geschermd met expertise. De meeste kinderen koken thuis ook wel eens, niet
alleen de meisjes. Kinderen verbeteren elkaar en nemen elkaars adviezen
serieus. Er wordt samengewerkt. Bij het uitserveren is er sprake van teamwork.
Gevulde borden worden via het serveerwagentje op tafel gezet. Er heerst een
bijna harmonieuze rust en een opgewekte stemming. De kinderen zijn zichtbaar
t evreden over de resultaten van hun inspanningen, hoewel broccoli iets voor
de liefhebber blijft.
Interviews groep 5 Putsebocht, november 2009
Leonie Stoffers/Marilene Stutterheim
(HR stagiaires pedagogiek)
Naar aanleiding van de verschillende leerlijnen die de leerlingen krijgen aangeboden is
er een interview afgenomen bij de leerlingen. Uit iedere klas zijn vier leerlingen ondervraagd. Het doel van de interviews is te onderzoeken in hoeverre de leerlingen weten
waarom zij les krijgen in judo en filosofie en waarom er gezamenlijk gegeten wordt.
Daarbij werden de volgende vragen aan hen gesteld:
Wat vind je van het eten op school?
Wat heb je tot nu toe allemaal gegeten?
Wat vond je het lekkerst (en wat niet)?
Waarom eten jullie met z’n allen?
Wat vind je van judo?
Wat leer je allemaal van judo?
Waarom leer je dit?
Wat vind je van filosofie?
Wat leer je hierbij?
Weet je waarom je dat leert?
166
Abdellah – Adbellah vindt het eten dat hij op school krijgt een beetje lekker.
Hij heeft daarbij voorkeuren en dingen die hij minder lekker vindt. Wat hij lekker
vindt zijn aardappels, kippensoep, brood, fruit, rijst en sla. Wat hij helemaal niet lekker vindt, zijn vis en radijs. Zijn eten eet hij soms half op, maar als hij het heel lekker
vindt, helemaal. Het eten in de groep vindt hij goed en leuk. Waarom er met de groepen
gegeten wordt weet Abdellah niet. Judo vindt Abdellah erg goed en leuk. Hij leert daar
vechten en iemand pakken en op de grond leggen. Hij weet niet waarom judo zo leuk
is. Hij weet wel waarom hij judo krijgt op school. Dit is namelijk om te leren hoe je
iemand die je niet kent op straat kunt terugslaan. Zichzelf verdedigen op straat dus.
En je krijgt judo op school, omdat je een hogere band kan halen. De regels van judo zijn
volgens Abdellah: oorbellen uit (anders kan je oor afscheuren als hij aan je pak blijft
hangen) bril af, pak verzorgen (wassen, netjes in tas). Groep 5 heeft nog geen filosofie
en Adbellah wist ook niet wat dit was.
Saloua – Saloua vindt het eten goed gaan en zegt dat het leuk is. Ze vindt het lekker gezellig eten en praten. Wat allemaal lekker is, klinkt als volgt: rijst, kip, brood,
soep, fruit, aardappels, groente. Ze heeft geen dingen die ze niet lekker vindt. Saloua
weet niet waarom er samen gegeten wordt. Judo vindt Saloua leuk, vooral de spelletjes
en misschien een wedstrijd. Wat ze leert bij judo zijn de spelletjes en kinderen laten
vallen. De regels die Saloua weet bij judo is dat het pak goed verzorgd moet worden.
Het moet gewassen worden en dan de volgende dag droog weer mee naar school. Wat
ik niet begreep was de opmerking dat de pakken kleiner worden. Ze zei dat dit zo was,
maar kon dit verder niet uitleggen. Waarom ze judo krijgt op school weet ze niet. Toen
er gevraagd werd naar filosofie was haar eerste reactie: “Wat is dat?”. Saloua zei dat ze
daar nog niets van had gehoord en wist ook niet wat het inhield.
Ayetullah – Ayetullah vindt het eten lekker en leuk. Hij zegt dat het gezellig is.
Wat hij niet lekker vindt zijn groenten, de sinaasappelsoep was ook vooral niet lekker.
Ook de lasagne vond hij niet lekker. Wat hij wel lekker vindt is soep. Waarom er met de
school warm gegeten wordt, weet hij niet. Judo vindt Ayetullah heel leuk. Vooral wedstrijdje doen vindt hij leuk. Wat hij allemaal leert bij judo is dat je iemand kan werpen
en dat je goed naar de juf moet luisteren. Als je binnenkomt moet je de mat groeten,
dit is dat je respect voor de mat hebt. En je pak moet je netjes leggen. Waarom er judo
op school gegeven wordt, is omdat je iets kan leren bij judo, zoals bijvoorbeeld werpen.
Wat filosofie is daar heeft Ayetullah geen idee van.
Evaluatie gezamenlijk eten, Putsebocht (Leonie Stoffers)
– Ik heb, net als de week hiervoor, meegegeten met de leerlingen. Wat mij opviel was
dat zij nu het gesprek starten over wat ze te eten kregen in plaats van dat ik dat moest
doen. Omdat ik nu twee tafels (nr 2 en 5) onder mijn toezicht had, heb ik met tafel vijf
meegegeten. Hier waren de kinderen enthousiast over wat ze te eten kregen (aardappel/
preisoep met brood en salade). Zij proefden zelf hun soep en gingen raden wat erin zat.
Nagenoeg alle leerlingen hebben hun soep opgegeten en iedereen heeft uit zichzelf
geproefd. Een meisje uit groep 1 vond het een beetje eng en werd gestimuleerd door
een meisje uit groep 6. Het meisje uit groep 1 heeft uiteindelijk ook alles opgegeten.
Ook was er een meisje uit groep 2 dat van tevoren al besloten had dat ze haar soep niet
wilde. Ik ben er toen bij gaan zitten en ben samen met haar gaan proeven. Ik heb haar
daarbij laten raden wat er in de soep zat. Eind van het liedje was dat ze de soep lekker
vond en alles opgegeten heeft. Dit was voor zowel mij als haar een overwinning.
Aan tafel twee was er het jongetje uit groep 3 dat de week hiervoor ook zijn soep niet
wilde proeven. Ditzelfde gold nu weer. Ik heb hem verplicht te proeven en uiteindelijk
heeft hij zijn kom bijna leeggegeten. Hij gaf daarbij toe dat het toch eigenlijk niet zo
vies was. De rest van de tafel was enthousiast dat ik kwam vragen hoe het smaakte.
Nagenoeg alle leerlingen hadden toen hun eten al op. Naar mijn idee wordt het eten
voor de leerlingen een soort routine. Ze weten wat er gaat komen en hoe het in zijn
werk gaat. Dit heeft de tweede week voor meer rust gezorgd. Dat ik zelf meegegeten
heb met de leerlingen heeft er voor mijn gevoel voor gezorgd dat de leerlingen het eten
makkelijker accepteerden. De tweede week waren ze er zelfs enthousiast over. Ik weet
niet hoe dit is voor de andere tafels, maar er zijn nog maar één of twee kinderen die met
tegenzin komen eten of hun eten niet opeten omdat ze het niet lekker vinden. Al met al
zijn er tussen moment één en moment twee grote verschillen te zien die zich hopelijk
gaan voortzetten in de rest van de weken. Het ideale beeld zou zijn dat alle leerlingen
gaan zitten en smakelijk gaan eten. Ik denk dat we daar al redelijk naar op weg zijn.
167
Ayse – Ayse vindt het eten vooral goed en het is lekker eten. Wat ze niet lekker vindt
zijn olijven en groene ronde balletjes (wat het is zijn we niet achter kunnen komen).
Wat Ayse wel lekker vindt zijn soep, salade (zonder saus!), kip, tomatensoep en fruit.
Gezamenlijk eten vindt ze goed en gezellig. Waarom ze op school eten is omdat ze eerst
altijd naar huis en weer naar school moesten en nu gewoon op school kunnen eten. Judo
vindt Ayse heel leuk, want vechten is heel leuk. Ze leert trucs, zoals werpen. Waarom ze
judo krijgt weet ze in eerste instantie niet, maar daarna zegt ze dat je dan iemand kan
terugslaan als die jou slaat. Ze weet dat er ook nog een andere reden is, maar niet wat.
De regels bij judo zijn dat je niet zomaar wat mag doen, je de mat moet groeten, je vinger opsteken als je wilt praten of vragen en de mat afgroeten. Van filosofie heeft Ayse
nog nooit gehoord. Dat kent ze niet.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
In juni 2010 worden er smaaklessen ingevoerd om de kooklessen meer te variëren. Je merkt de dag na de keukenles dat de kinderen het eten meer waarderen
en lekkerder vinden omdat er inzicht in het koken is gegeven. Uitgangspunt zijn
alledaagse smaken en bijzondere geuren. De koks maken een palet van witte
truffelolie, Zwitserse kaas, zelfgemaakte abrikozensiroop, steranijs en vanillestokjes. Maar ook specerijen zoals gemalen kruidnagel en nootmuskaat. Ze
ontwerpen proefopstellingen en laten de leerlingen proeven en ruiken. Wat is
het? Waar smaakt of ruikt het naar? Waar komt het vandaan? Wat kun je ermee
maken? Aan de kinderen wordt bij binnenkomst in de keuken uitgelegd dat er
een eenvoudige maaltijd zal worden bereid, waarbij zij het geleerde en de ingrediënten van de les kunnen toepassen. Wanneer de eerste teleurstelling wat
is gezakt en de bedoeling van de les duidelijk wordt, neemt het enthousiasme
toe en beginnen de kinderen warm te lopen en mee te draaien.
Taal speelt hier een belangrijke rol. Ze weten vaak wel hoe een geur of smaak in
het Turks of Marokkaans heet, maar niet in het Nederlands. Het gaat er om dat
de kinderen meer van hun zintuigen gebruik leren maken. Smaaksensibiliteit
is een vorm van denken met je neus en tong. Er wordt verteld waar bepaalde
ingrediënten vandaan komen, zoals bij de witte truffelolie. Het varken komt
weer eens op een andere manier in beeld. Bij de prijs van de truffel vallen de
kinderen even stil. En bij de perziksiroop wordt een relatie gelegd met de ecolessen waar het om wekken en inmaken gaat. Hoe maak je vanillevla? Wanneer
de vanillepeul als ingrediënt ter sprake komt is iedereen het met elkaar eens
dat de geur van echte vanille vele malen lekkerder is dan die van kunstmatige
vanille. Ook wil iedereen weten waar je de peulen kunt kopen. Door dit soort
lessen wordt niet alleen hun taal rijker, maar ook hun lichaam meer sensibel.
3.2.2.C - Ecolijn
De skills waarop we de afgelopen jaren op de ecolijn hebben ingezet, zijn in
Wo orden als daden uitgebreid besproken: tuinierskills, (‘groene vingers’), sociale skills (samenwerking en zorg), culturele skills (nadenken over onbekende
gewasssen en hun herkomst) en mentale skills (aandacht en concentratie).
Deze krijgen samenhang tegen de achtergrond van de basisgedachte dat de
foodprint ook een footprint heeft.
(ZIE 2.3.1)
De ecolijn is echter in zijn uitvoering
voor een groot deel afhankelijk van de tuinen. Deze zijn er in september 2009
nog niet, afgezien van de kleutertuin op het schoolplein van de Putsebochtlocatie. Vooralsnog beperkt dit traject zich dus tot natuur- en milieu-educatielessen (NME) en een jaarlijks Wanita project. In maart en april 2009 is dit het
thema Energie, waarbij gebruik gemaakt wordt van de energiemethode Energie
in ’t klein, die ik samen met Cok Beekhuijzen in 1983 voor de lagere school heb
ontwikkeld en die een kleine vijftien jaar op kinderboerderijen is gebruikt.
Bij dit project zijn ook vakdocenten van de SKVR en van techniek betrokken.
Op het internet verzamelen leerlingen rond het thema ‘zon’ via mental
168
m apping vanuit hun eigen interesse en ervaringen informatie. In zes weken
worden vijf thema’s van een uur aangeboden. Op beide locaties worden overzichtsschema’s uitgewerkt waarin alle energiebronnen, transportvormen,
verbruikswijzen en afvalstromen in onderlinge samenhang zichtbaar worden.
Leerlingen maken proefopstellingen over energieomzettingen van beweging
naar licht en van stoom naar stroom. De nogal abstracte icoontjes in de
methode worden vervangen door foto’s.
In 2010 is het Wanitathema ‘Natuur in de buurt’. De school richt zich op de wijk
en de thuissituatie wordt erbij betrokken. Het verzoek aan energiebedrijven
om een proefopstelling van zonnepanelen of een windturbine in de tuin bij de
Bloemhof te plaatsen loopt op niets uit. Dat laat nog minstens een jaar op zich
wachten. Evenmin komt de gemeente tegemoet aan ons verzoek een mosdag te
regelen. Door grote informatieborden in de buurt te plaatsen, zou het traject
op die manier opgeschaald kunnen worden naar de buurt. Tuinmeester Gerrit
Roukens van het tuinencomplex De Enk dat achter controleschool De Mare in
Vreewijk ligt, wordt intensiever bij het project betrokken. Er wordt een aangepast stagetraject geformuleerd voor stagiaires en de ontwikkeling van de
buurttuinen wordt opgestart.
Buur t tuinen – Voor de ecolijn zijn voor de ondersteuning van het lesprogramma naast onderwijskundige ingrepen ook een aantal macrofysieke ingrepen in de buurt nodig. Op vier plekken rondom de twee schoolgebouwen
liggen groenstrippen die RVS ruïneuze restruimten noemt. In overleg met de
gemeente, de deelgemeente en met Vestia en in samenwering met Oleander
bloeit, een initiatief van Vestia, en Creatief Beheer worden deze ontwikkeld:
naast de kleutertuin op het schoolplein zullen er dan drie buurttuinen rondom
de schoolgebouwen zijn, waar les kan worden gegeven. Voor de inrichting van
deze groene ruimten wordt vanaf oktober 2010 samengewerkt met Roukens.
Er wordt een ontwikkelplan gemaakt en voor de uitvoering wordt het team verder aangevuld met Kees Wischmann. In de tuinen worden de volgende functies
gerealiseerd: een droge biotoop, een natte biotoop, bloeiende planten, vruchtdragende planten, kruiden, veel voorkomende, maar ook zeldzame groenten.
Er zijn drie ruïneuze restruimten aangewezen waar niets groeit en alleen rotzooi ligt opgestapeld.
Medio 2009 worden er in totaal op vier plekken voorbereidingen getroffen voor
tuinen die ondersteunend zijn bij de uitvoering van het ecotraject. Door in het
ontwerp elementen terug te laten komen zijn ze onmiskenbaar aan elkaar verbonden. De tuinen liggen in de Heidestraat, de Stokroosstraat en bij de keuken
in het Stekgebouw. Een vierde ligt op het tuinencomplex De Enk in Vreewijk.
Vanaf eind februari 2010 krijgen ook leerlingen van groep 6 Putsebocht om de
twee weken voorbereidende lessen om in die tuin te gaan werken.
Vanaf de derde week van april gaan wekelijks op vrijdag leerlingen van groep
6/7 naar de productietuin op de Enk waar ze van Gerrit Roukens les krijgen in
tuinieren. In april 2010 wordt met groep 6/7 Putsebocht gestart met de teelt
van groenten voor de keuken. In 2011 wordt er een stuk grond als permacultuur
De buurttuinen krijgen allemaal een loofgang waarin de onderlinge verbondenheid tot uitdrukking komt. De loofgang symboliseert de geschiedenis van het
169
ingericht. Zo zijn in 2010 vier tuinen in gebruik.
Stekgebouw als voormalig klooster, maar verwijst ook naar de rondgang van
zuilen waarin de Griekse filosofen van het aristotelische Lyceum al kuierend
in de zuilengalerij (peripat oi) – vandaar: peripatetische scho ol – hun ideeën
(mede)deelden. De Heidestraat wordt geschikt gemaakt als natte en droge ecotuin. De Stokroosstraat dient vooral voor de groepen 5 en 6 voor de kruidenteelt
om het eten dat in de keuken wordt bereid meer smaak te geven. De Stektuin
zal aansluiten op het gebruik in de keuken, maar er worden ook zogenaamde
vergeten groenten gekweekt. De groenten voor de keuken zullen gekweekt
worden op een locatie die door de dienst Sport en Recreatie beschikbaar wordt
gesteld aan de Albatroslaan. Daar gaan de hoogste groepen regelmatig naartoe om te zaaien en te oogsten. De oogst gaat direct naar de keuken.
Er wordt over namen voor de tuinen nagedacht. Het gaat overigens – los van
de productietuin – om totaal achthonderd vierkante meter. Bij de uitrol van de
ecolijn betrekken we leerlingen bij de gehele ontwikkeling. Uiteindelijk zullen
ze hun bevindingen in een gezamenlijk Wanita-project vastleggen, verbinden en
doorgeven. In het eerste jaar staat energie centraal, in het tweede wordt op de
onderlinge samenhang van groente, kruiden, bloemen en energie gefocust. Aan
de basale elementen van de natuurfilosofie ontlenen we de kwaliteitsnamen
van de tuinen: water, lucht, aarde en vuur. 16 (ZIE 4.3.2)
Groep
Tuin
6
Stokroos
Lucht
Vorm
Kruidentuin
Putsebocht
Aarde
Bloemen
7
Productietuinen
8
Heide
Water
Groenten
Biotopentuin
Stek
Vuur
Energietuin
De tuin gelegen op een binnenterrein aan de Heidestraat krijgt de bestemming Biotopentuin, de tuin aan de Stokroosstraat, aangelegd door Vestia, wordt
de Kruidentuin, een plek waar op termijn buurtbewoners op afspraak kunnen
barbecueën. De kleutertuin met zijn vertelhoek, insectenhotel en fruitstruiken
krijgt, omdat het de eerste tuin was en dus de basis is, als element de aarde.
De laatste tuin gelegen aan de Putselaan bij de keuken wordt de Energietuin
waar verschillende fasen van energieopwekking – van zonnepaneel tot biobak
– zichtbaar worden gemaakt. De productietuin wordt in 2010 gelinkt aan het
restaurant.
Heidestraat: Biotopentuin – Een betegelde driehoek achter een rij huizen,
geklemd tussen een gymzaal en enkele tuinen is de eerste ruïneuze restruimte.
In deze tuin zijn de functies natte en droge biotoop en vruchtdragende planten
voorzien. Er is een amfitheaterachtige zitruimte buiten het leslokaal. Het was
oorspronkelijk de bedoeling om met behulp van de kinderen, stagiaires en de
lagere landbouwschool leerlingen in deze tuin biotopen aan te leggen. Niet
samenhang moet ontstaan binnen de wijk en tussen de onderwijsinstellingen.
Dat lukt niet: roosters, stageplekken en projecten op scholen moeten lang van
171
alleen vanwege gebrek aan middelen, maar vooral ook vanuit de visie dat er
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
te voren op elkaar worden afgestemd. Zo’n samenwerking is wel van de grond
te krijgen, maar vraagt vaak jaren van intensief overleg, voordat er daadwerkelijk iets gebeurt.
Ook het oorspronkelijke plan om kleuters in te zetten bij de aanleg van een van
de tuinen is losgelaten. Ze kunnen dit zware werk simpelweg niet aan. Helpen
bij de aanleg kan, maar moet onderdeel zijn van een leerproces en niet van een
uitvoeringsproces. Ons huidige onderwijssysteem begint immers met een wet
op de afschaffing van de kinderarbeid. Vanaf eind maart zijn veel materialen
geleverd en voor een groot gedeelte verwerkt. Begin april leveren de groepen
een bijdrage aan het inbrengen van molmmest en schelpen. Eind april wordt er
door de kinderen met elkaar volop geplant.
Stokro osstraat: Kruidentuin – Op de hoek van het plein voor de Oleanderlocatie en de Stokroosstraat ligt al jaren een verwaarloosd stuk grond dat Vestia
gebruikt om spullen te dumpen. Dit wordt omgebouwd tot een kruidentuin met
in het midden een uit plaggen opgetrokken loofhut die doorgroeit. Ook zullen
er barbecue-ovens komen, waar buurtbewoners op den duur tegen borggeld
gebruik van kunnen maken.
In het voorjaar van 2011 komen de twaalf door Vestia gefinancierde zonnepanelen uit China aan. Niet echt footprint zuiver, maar alle begin is moeilijk. Ze worden in de loop van de daaropvolgende maanden in de Energietuin gemonteerd,
samen met de energieinstallatie aan de buitenmuur en binnen in de keuken. Die
installatie is door twee ondernemende vierdejaarsstagiaires van de Hogeschool
Rotterdam ter plekke ontwikkeld en gemonteerd: Jimmy van Schoubroeck en
Thijs Smit studeren op innovatieve techniek af en runnen nu hun eigen onderneming Futuration. 17 Aan de buitenmuur hangen twee zandzakken van vijf kilo.
De kinderen kunnen deze in competitie met elkaar zo snel mogelijk ophijsen. Ze
ondervinden aan den lijve hoe zwaar het opwekken van energie is.
In het keukenrestaurant zijn in twee rijen twee displays geplaatst. De bovenste
rij staat in verbinding met de zonnepanelen. Naarmate er meer of minder zon
schijnt, lichten er meer of minder paneeltjes op. Op de display staan iconen:
een gloeilamp, een computer, een koelkast, een tv en een kookplaat. Onder het
grote icoon van de radio staan drie kleine gloeilampen; onder het icoon van de
computer staan drie radio’s, enz. Elke volgende stap vergt dus drie keer zo veel
energie. Elke keer dat de kinderen eten in de kantine, zien zij in hun ooghoeken
de zonnemeter verschuiven. Het onderste display heeft ook iconen, maar begint
één stap eerder. Het eerste plaatje is dat van de zandzak die buiten aan de muur
hangt. Dan komt de gloeilamp, een radio, een fiets en een tv. Dit display zit vast
aan een wiel met twee fietsdynamo’s. Hiermee kunnen de kinderen zelf hun elektriciteit opwekken. Je moet het wiel behoorlijk hard draaien om zoveel stroom
op te wekken als nodig is om de zandzak buiten op te hijsen. En drie zandzakken
172
tillen levert pas genoeg energie om een gloeilampje te laten branden.
Probl emen: logist i ek en communica t i e – De uitvoering van de ontwerpen van de tuinen stuit op een aantal problemen. Vooral op het ontbreken
van middelen waardoor tijd en energie moet worden gestoken in het zoeken
naar verantwoorde alternatieven. De lange winter van 2010 levert aanzienlijke
planningsproblemen op, waardoor er minder met de klassen aan de opbouw van
de tuinen wordt gewerkt. Door er een dag in de werkweek van de groepen 7 en
8 aan te besteden, lopen we iets in. De bemensing moet betaald worden en er
zijn te weinig uren beschikbaar. De overige uren worden nu aangevuld vanuit
de dienst Sport en Recreatie. Daarnaast zijn de programma’s in de groepen
behoorlijk vol. Het blijkt soms moeilijk om voldoende tijd te krijgen voor de
lessen. Ook de communicatie en coördinatie laat te wensen over, omdat iedereen op andere dagen werkt en de vier opgestarte trajecten veel afzonderlijke
aandacht eisen. RVS heeft op dat moment maar twee coördinatoren tot haar
beschikking. Toch vindt de ecoleerkracht genoeg draagvlak om in april 2009
samen met leerlingen aan de hand van het schetsontwerp een voorzichtige
start te maken met de aanleg van de Biotopentuin. Maar stoeptegels halveren
is geen kinderwerk. De zandondergrond van de Heidestraat zit vol met wortels
van de meest lastige Nederlandse onkruiden. Een ingehuurde aannemer met
kraan zorgt voor een verkeerde verplaatsing van tegels, die onhandig opgestapeld tegen een muur voor schade aan de muur die weer wateroverlast in aangrenzende gebouwen veroorzaakt. In diezelfde periode is onder leiding van de
project medewerker gestart met zaai- en plantwerk in de tuin aan de Stokroosstraat. De uitgangsituatie voor wat betreft de grond is daar uitermate slecht.
Ongelooflijk veel onkruid en voor de teelt van groenten en kruiden is het te
schrale zandgrond. Er is een matige oogst, maar die komt, hoe karig ook, toch in
de keuken van de Bloemhofschool terecht. De grond-mond-kont cyclus is toch
rondgekomen. Didactisch is er een slag gemaakt.
Het projectteam heeft er voor gekozen min of meer ad hoc te managen en op
een organische manier te sturen. Wat komt, dat komt en vanuit zo’n alerte
positieve benadering wordt alles getackled. Er zijn alleen maar kansen. Elk probleem verbergt een kans. Dit is een manier van werken die niet voor iedereen is
weggelegd. De aanpak werkt, maar heeft soms ook geleid tot vertraging.
Er zijn nog meer knelpunten en stressfactoren. In de eerste helft van 2009 is al
nagedacht over het inzetten van zakgeldjongeren bij de aanleg van de tuinen.
Bij de inzet van deze jongeren lopen we echter op tegen de intensieve begeleiding. Dit roept de vraag op of hier de baten wel tegen de kosten opwegen. Maar
ook al levert het werken met de zakgeldjongeren niet het maximale rendement
op – niet op tijd komen, afgeleid worden door passanten, onbekendheid met het
soms te zware werk – de sociaal-maatschappelijke meerwaarde is groot. Waar
het eigenlijk aan ontbrak, is een begeleider die op diverse momenten van de
dag met de jongeren aan de slag gaat. Alertheid en flexibilteit zijn noodzakelijke ingrediënten. Het binden van vrije energie – lees vrijwillig inzetten voor
je wijk, leefomgeving en nageslacht – is een kunst op zich.
Toegedichte vakkennis en vaardigheden worden te vaak overschat en zorgen in
voorkomende gevallen voor urenoverschrijding in de urenbegroting.
173
Waar ziten de kabels en buizen in de grond? Kaarten zijn vaak niet voorhanden.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Het reclame maken voor de tuinen is op wijkniveau tekort geschoten. De bewoners rondom de tuinen, maar ook die van om de hoek en drie blokken verder
moeten in de tuinen op gezette tijden iets kunnen beleven. In de samenwerking
met partijen zoals Creatief Beheer treden afstemmingsproblemen op door
weder zijds gebrek aan communicatie. Iedereen heeft het druk. Dat geldt ook
voor de andere partijen die in de wijk werkzaam zijn. Toch werkt alles en dat
geldt zeker voor de samenwerking met Oleander bloeit, in de personen van
Hans M oerenhout en Josephine Verhoef.
Ecol essen – Ter voorbereiding wordt er, vooruitlopend op de te realiseren
tuinen, op school gestart met voorbereidende lessen. In de groepen 5, 6, 7, 8,
komen de volgende hoofdonderwerpen aan de orde:
Groep Ecologische basis-
8
7
Ecolab
Ecotechniek
Ecosofie
vorming (tuin/wijk)
(school)
(school)
(school)
Bestudering van een
Onderzoek uitstootvrije
Bouwen
Lokaal-globaal:
biotoop: water-bos
energieopwekking en
zonnecollector
de globe is rond
Zuurstof-CO kringloop
omgevingsonderwijs
Bouwen elektromotor
Ecosystemen:
Interactie dieren en hun Geologische
omgeving (autecologie)
waar houdt het op?
verschijnselen
Voedselpiramide
6
Voedselkringloop
Loeps en microscopen
Omzetten van warmte
Relaties: wie
Composteren:
Paddenstoelen kweken
in beweging, licht in
beïnvloedt wie?
schimmels
stroom
Waterkringloop:
Wet van behoud
insecten en bloemen
van energie
de kringlo op: er worden bloembollen geplant en er wordt ingegaan op de
betekenis van kringlopen voor ons bestaan. De ecodocent toont als illustratie video’s van zijn reizen naar Antarctica en Spitsbergen en hij bespreekt de
zeehondenjacht voor bont en het verdwijnen van ijsberen als gevolg van het
smelten van het poolijs.
keuzes maken: na de kringlopen komt de invloed van mensen aan de orde.
Iedere actie, iedere keuze heeft invloed op de kringloop en het voortbestaan
van de natuur. Meegebrachte vellen van dieren maken de wenselijkheid van
het dragen van bont of leer bespreekbaar.
energie: de kinderen maken aan de hand van een woordweb of gedachtenweb
een relatieschema waarin alle onderwerpen worden benoemd die met ener-
176
gie te maken hebben. De hogere klassen kunnen hun kennis meenemen in
het ecopolicy spel. Focus is het inzicht dat bij elke energieopwekking de zon
centraal staat in het web.
Naast dit programma wordt er met de groepen 7 en 8 op de werkweek een halve
dag in de bossen en duinen van Loon op Zand natuuronderzoek gedaan met
vergrootglazen en verrekijkers. Hierbij komt als vanzelf de invloed van de mens
op de natuur aan de orde: overbegrazing met verstuiving als gevolg. Met de filosofiedocenten wordt afgestemd hoe dit in de filosofielessen wordt opgepakt.
In het najaar van 2009 wordt dit samen met vakleerkrachten tot een integraal
leertraject voor de ecolijn omgewerkt, verdeeld over vier vlakken: ecologische
basisvorming, ecolab, ecotechniek en het sluitstuk ecosofie. De onderwerpen
worden projectmatig aangepakt om authentiek leren mogelijk te maken. Met je
handen werken – techniek – vormt een vast onderdeel. Deze integrale aanpak
garandeert dat de vier vlakken op den duur over elkaar heen schuiven en er een
meerschalig begrip ontstaat.
(ZIE 4.2.2)
In groep 5 worden er voorbereidende les-
sen gegeven, maar de systematische aanpak begint in groep 6.
Vlak 1: ec ologische basisvorming – De ontplooiing van dit vlak voorziet in een
longitudinale leerstof planning. Uiteindelijk zullen de groepen ook andere
delen van het programma uitvoeren. Er wordt in verband met de Cito rekening
gehouden met de kerndoelen. Het programma wordt eerst in de bovenbouw van
de locatie Oleander uitgezet, omdat er op de Putsebocht nog niet voldoende
tijd beschikbaar is. Deze groepen hebben in het voorjaar 2009 veel aandacht
besteed aan de energielessen binnen het Wanitaconcept. De lessen in de
bovenbouw van de locatie Putsebocht starten een half jaar later. Uiteindelijk
ontvouwt de ecolijn zich als volgt in zijn volle omvang:
Groep 5: Het verbouwen van eetbare gewassen, groenten, kruiden is in volle
gang. In het voorjaar zijn de tuinen ingeplant. Samen met de leerlingen van de
bovenbouw zijn de planten van de drie tuinen op hun plek gezet. In de winter is
aandacht besteed aan aanpassing van dieren aan hun omgeving, en aan energie.
Groep 6: Het bestuderen van de kringloop water laat op zich wachten, omdat
de vijver nog niet klaar is. Wel wordt er aandacht besteed aan het begrip
kringloop. De insecten komen deze zomer aan de orde, evenals het composteren. In de winter wordt aandacht besteed aan dieren in hun omgeving en
aan overwintering bij planten via bollen en knollen.
Groep 7: In het winterprogramma wordt gesproken over de aanpassing van
dieren aan hun omgeving (ijsbeer) en de gevolgen van de klimaatsverandering. Ook is het ecopolicy spel gespeeld: hoe te kiezen en wat zijn de
gevolgen van je keuzes? Later komen ook de invloeden van de dieren op hun
omgeving aan de orde. Daar is een begin mee gemaakt tijdens de werkweek:
begrazing en duinvorming.
Groep 8: De biotoop bestudering is begonnen met het laten zien van de
reisvideo’s naar Antarctica en Spitsbergen. Wanneer de tuinen klaar zijn,
vervalt dit lesdeel en gaan de leerlingen de beide biotopen in de tuin vlak
bij school bestuderen. Dit gebeurt aan de hand van inventarislijsten en
geborgd. Alle groepen hebben uiteindelijk regelmatig in de tuinen meegeholpen, schelpenpaden aangelegd, mest verspreid en bollen geplant.
177
waarnemingsformulieren. Daarmee is ook de voortgang na het project
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Lesvoorbeeld:
biotoop water, groep 8
Bert Dusseljee
Voorkennis: Kringlopen, Insecten, Relaties dieren en hun omgeving, Vangtechnieken
Groep 8 gaat in augustus en september in de omgeving met netjes en potjes waterdiertjes vangen. De dieren worden levend naar school gebracht en in aquaria gehuisvest.
Tijdens het project kan er in de vrije tijd gevist worden. De vangsten kunnen ’s morgens
aan de aquaria worden toegevoegd. In de leeropdrachten kunnen leerlingen kiezen om
een aantal vragen te beantwoorden. Nog beter is het de vragen door de kinderen zelf te
laten bedenken. Het moet wel om operationele vragen gaan.
Mogelijkheden: onderwater ademhaling, eten en gegeten worden, sorteren en een determinatie tabel maken, voortplanting.
De kinderen werken hun onderzoek uit op posters, presentaties, foto, video, afhankelijk
van het onderwerp en de onderzoeksmethode. Zij presenteren regelmatig aan elkaar in
de klas de vooruitgang van het onderzoek. De klas geeft ideeën en kritiek (feedback).
Aan het eind van het project organiseert de groep een tentoonstelling in de school met
een presentatie voor de ouders en buurtbewoners. Voor het onderzoek kan eventueel
een Hyves worden geopend om als platform te dienen tijdens het onderzoek.
Vlak 2: Ec olab – Dit vlak blijkt moeilijk te verwezenlijken, omdat er te weinig
ruimte beschikbaar is. Het is noodzakelijk dat er een (deel van) een klaslokaal
beschikbaar is voor een vaste opstelling. Veel van de onderwerpen lenen zich
uitstekend voor een aanrommelfase. De kinderen experimenteren dan zelf
178
met het aangeboden materiaal. De relatie met de kooklessen wordt gelegd, zij
het dat deze uiteindelijk aan een andere groep is gegeven dan oorspronkelijk
gepland is. De skills in de kookles zijn belangrijk: motorische ontwikkeling
door het hanteren van scherpe messen. Het ecolab sluit ook naadloos aan bij
de werkwijze van het Wanita-project, zij het dat de keuze van het thema vooraf
vaststaat. Er wordt verwacht dat de kinderen binnen Wanita-projecten vaker
gaan kiezen voor ecologisch gerichte onderwerpen.
Vlak 3: Techniek onderwijs – Op dit vlak zijn in een paar groepen, naar
aanleiding van het energie project, enkele onderdelen met succes uitgevoerd.
Er zijn huisjes gebouwd met zonnecollectors, waarbij de bel echt op zonneenergie werkt. Binnen het project is door bijna alle leerlingen van de
bovenbouw een elektromotor gebouwd. Stap voor stap werd de werking van de
onderdelen duidelijk. In de tentoonstelling zijn ook de overige onderdelen van
dit vlak behandeld, zij het op een meer theoretische manier dan voorzien werd.
In najaar 2010 wordt dit onderdeel in het techniekvak ingebed.
Vlak 4: Ec osofie – In het schooljaar 2008/2009 is in de groepen 6, 7 en 8 gestart
met filosofielessen. Uitgangspunt zijn de reeds bestaande methodes voor
filosofieonderwijs op basisscholen, zoals de socratische methode. Het eerste
jaar is dit gedaan door HR-docent Wouter Pols. In het tweede jaar nemen de
filosofiestagiaires Izaak Dekker en Leonie van Wees de lessen over en wordt
ook de methode enigszins aangepast. In 2010 worden de lessen meer naar de
RVS ecosofievisie omgebogen. De eerste stappen naar ecosofisch onderwijs
worden gezet. De schakel wordt gevormd door de Wanita-projecten. In 2009 was
de focus Energie, in 2010 Natuur in de Buurt.
Wanit a-proj ect 2010: Na tuur in de Buur t – Een Wanita-project duurt
zes weken. Normaliter kiezen de leerlingen het onderwerp van een Wanitaproject samen met hun leerkracht uit. Deze keer hebben we gevraagd om het
project in te vullen met een onderwerp dat belangrijk is voor het project Fysieke Integriteit. De praktische reden daarvoor is dat de tuinen er vanaf mei mooi
bij staan en dat we die kans willen grijpen om een overgang naar een meer ecosofisch gestuurde aanpak te maken. De natuur rondom de school wordt tijdens
deze periode goed onderzocht. De achterliggende strategische reden is dus de
overgang van filosofie naar ecosofie, waarin de eigen omgeving – lokaal – in
het perspectief van de globale gebeurtenissen wordt belicht. De judolijn en de
kooklijn richten de blik op de lichamelijke aspecten van fysieke integriteit, de
filosofielijn opent via de ecolijn – de zon is er tenslotte voor iedereen – de blik
voor een globaal en kosmisch perspectief.
De proportionele afwisselling van strijd en zorg, daar draait het om. Judoën,
koken en tuinieren verbinden kinderen op een lichamelijke wijze: op de mat
leren de kinderen hoe aan hun lichamen en energie grenzen worden gesteld,
al wroetend in de aarde komen ze letterlijk in contact met ecosystemen, in de
keuken leren ze voor elkaar en voor zichzelf te zorgen. Filosofie heeft als doel
deze fysieke en sociaal-emotionele leerdoelen op cognitieve wijze expliciet te
skill: luisteren naar elkaar en goed kunnen verwoorden wat je denkt.
179
maken. Filosofie is dus een soort intervisie. Maar filosofie is natuurlijk ook een
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Qua methode komen ecosofie en Wanita sterk overeen. Zowel Wanita als ecosofie vertrekken van de eigen interesse van leerlingen. Beide aanpakken gebruiken
woordvelden en de docent heeft vooral een coachende rol. Wanita stelt dat leren
verbinden is. Kritisch inzicht in die verbondenheid is het doel van ecosofie. In
ecosofie draait het om de ‘wijsheid (s ofos) van het huis (oikos) als haard van
verbondenheid. Ecosofie is een filosofie van relaties en verbondenheid, van
i nteresse en respect, maar ook van de omgang met macht. Strijd en zorg, de
a ssen waarop mensen mesopolitiek handelen en onderhandelen.
(ZIE 4.1.4)
In het Wanita-project wordt begonnen met de tuinen. De onderbouw en de middenbouw gaan hier aan de slag, bijgestaan door de ecodocent en tuinmeester
Gerrit. Bij ieder kind komen er andere vragen op die ze willen beantwoorden.
Welke soorten staan er? Hoe groeien de planten? En de bomen? Wat moet je
doen om ze te onderhouden? Zijn ze allemaal eetbaar? Wat voor grond is er nodig? Zijn er dieren in de tuinen? Dit zijn de observerende wat-vragen. Het wordt
natuurlijk interessant wanneer dit hoe-vragen worden en nog interessanter
wanneer het waarom-vragen worden. Dan komt de filosofie in beeld en vervolgens de ecosofische relaties: oorzaak en een gevolg, maar vooral deel-geheel.
Met groep 6 en de bovenbouw schuiven we iets verder door. Daar beginnen
we met de vraag: Waar zijn de bloemen in de buurt? De leerlingen gaan onder
begeleiding van de klassenleerkrachten, de vakleerkrachten en stagiaires het
groen in de buurt in kaart brengen. Waar staan de bomen? En de plantsoenen?
Wat voor soort bomen zijn er in de Bloemhof? Hoe groeit een boom? Zijn er
veel bloemen en struiken? Wat voor soorten zie je? En wat voor dieren zijn er
in de Bloemhof? In de tuinen krijgen zij dezelfde vragen als de andere klassen.
Maar zodra we vragen of de planten en bomen gezond zijn, komt er een nieuw
aspect in beeld. Het oordeel ‘gezond of niet’ kan alleen geveld worden als er
sprake is van reflectie op een relatie. Gezond waarvoor? Voor zichzelf, of voor
mij? En welke invloeden zijn van belang voor die gezondheid? En misschien is
de meest verwarrende vraag wel: waarom heet Bloemhof eigenlijk Bloemhof? 18
Om voor een zo goed mogelijke afstemming tussen de lessen ecosofie en
N atuur in de Buurt te zorgen, wordt er intensief samengewerkt tussen de ecodocent, de tuinmeester en de groepsdocenten. Zij spelen de ecosofisch getinte
vragen die tijdens het werk in de tuinen, tijdens Wanita-uren in de klassen
op donderdagmiddag en de ecologielessen op vrijdag opkomen door aan de
filosofiedocenten. Die gebruiken deze vragen tijdens de ecosofielessen op de
woensdag erna. Een ecosofieles duurt maar drie kwartier. Daarom is het zaak
met andere media de ‘natuur’ het klaslokaal in te krijgen. De Aarde vanuit de
Hemel van regisseur/fotograaf Artrus Bertrand biedt een scala van beelden
over ecosystemen. Met een korte vertoning wordt het thema en de toon gezet.
De eerste les is algemeen van aard, de tweede, derde en vierde les zijn meer
thematisch: ‘De zon en Energie’, ‘Overleven?’ en ‘Ecosystemen’. De invulling
van de laatste twee weken volgt uit de voorgaande. Omdat de leerlingen in een
180
Wanita-project per groepje een eindresultaat presenteren, doen we dat ook bij
ecosofie. Het eindresultaat is dan een essay dat de kinderen in de laatste twee
weken van het project schrijven aan de hand van hun eigen bevindingen.
DOCENTEN GROEP 1-5
181
INTERVIEWS
182Margriet
Margriet van der Linden
Docent groep 1 en 2
Locatiecoördinator Putsebocht
Margriet doceert bijna 31 jaar op de OBS Bloemhof en heeft volgens haar menig verandering in het onderwijs meegemaakt. Het project ‘Fysieke Integriteit’ past in de huidige
tijdgeest. Het is zinvol. Zeker in deze specifieke wijk. Elke investering in de omgeving
kunnen de kinderen goed gebruiken. Het komt ten goede aan de leerlingen. Dat is het
belangrijkste.
Kooklijn - “Ik begin ’s ochtends altijd met de vraag: wat had je vanmorgen op
je brood? Dan weet ik wie er wel of niet heeft ontbeten. Deze kinderen ontbijten vaak
niet, dus met een maaltijd op school vang je dit tekort op. Dat is heel belangrijk want
daardoor zijn ze ook energieker. Dat is direct merkbaar. Het belang van eten is dat ze
merken dat er ook andere dingen zijn dan Turkse pizza en McDonald’s. Dat eten ze hier
voornamelijk. Wat ze thuis aan voeding meekrijgen is niet zo gezond. Dat merk je, want
de kinderen worden steeds dikker.
Sommige leerlingen eten nu dubbel. Als ik de ouders daarover aanspreek zeggen ze dat
hun kind honger heeft als hij uit school komt. Ik adviseer dan een appel mee te geven,
maar dat willen ze niet. Het zijn vooral de ouders die dikke kinderen hebben, het zijn de
kids die overal té veel van krijgen. En dat is niet het gezondste want McDonald’s is bij
hen favoriet.
Ik ga altijd mee naar het restaurant. Dat doen weinig leerkrachten. Ik heb een paar
moeilijke kinderen in mijn klas anders zou ik er misschien niet dagelijks heen gaan,
maar ik wil anderen niet opzadelen met mijn leerlingen.
Aan iedere tafel zit een moeder om op de kinderen te letten. Die grijpen helaas toch niet
in op de manier zoals ik dat zou willen. De moeders die meedoen hebben de afgelopen
periode een cursus gehad om ze wat didactische vaardigheden bij te brengen. Ze worden nu om de zoveel weken bij elkaar geroepen voor overleg en om verbeterpunten door
te spreken. De ouders moeten ook een beetje opgevoed worden.
Afschaffen van het boterhammetje om 10.00 uur om het eetgedrag te bevorderen is geen
optie. Ik vergelijk het met het kopje koffie voor de docenten, ook om 10.00 uur. Na het
restaurant mogen ze van mij om een uur of 14.00 uur, 14.30 uur eten wat ze hebben meegebracht. Een mandarijntje of sinaasappel. Thuis eten ze ’s avonds dan wel weer warm.
Ouderparticipatie - Die ouders zitten nog zo vast geworteld. Anno nu is dat
nog steeds zo. Je ziet het wel minder worden, maar het kan mij niet snel genoeg gaan.
Er zijn wel signalen dat de ouders steeds meer meedenken met de school.
Dit project is zinvol omdat het om een kansarme wijk gaat. Welke kinderen gaan naar
een theater? Vraag maar op maandag wat ze gedaan hebben in het weekend. Dan hebben
ze of achter de computer gezeten of zijn ze een heel enkele keer op familiebezoek geweest. Ze gaan niet haar de kinderboerderij, niet naar de dierentuin. Dat halen wij naar
183
Judolijn - De impact van judo is bij de kleuters nog niet goed te merken. Bij de
ouderen zal ‘t het respect zijn dat ze voor elkaar leren opbrengen. En ook omdat het een
cultuur is van jongens en meisjes apart. Bij judo leren ze dat dit anders kan. Daar gaat
alles door elkaar. In het begin is dat best lastig. Zelfs bij die vier- en vijfjarigen. Je leert
in dat lokaal samen te werken ongeacht of je een jongen of meisje bent. Dat moeten ze
maar leren. Toch merk je dat het na al die tijd nog steeds niet vanzelfsprekend is. Je ziet
na afloop van een gezamenlijke sport dat de jongens en meisjes zich toch weer opsplitsen. Het gebeurt maar zelden dat ze gezamenlijk blijven optrekken.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
de school met bijvoorbeeld dramalessen en muziek. We nemen ze mee naar een theater.
Dat is allemaal wat je extra binnenhaalt, wat die kinderen meekrijgen. Want de ouders
doen dat niet.
Je bent tegenwoordig wel meer aan het opvoeden op school. Tegelijkertijd is dat volgens
mij altijd al zo geweest. Dat weet ik omdat ik veel in kansarme wijken heb gewerkt.
Het zal jaren duren, maar ik denk dat het project pas op lange termijn effect heeft. Toch
word je soms verrast door een zichtbare verandering. Mijn leerlingen krijgen muziek,
drama en Engels. Ook de peuters van vier jaar. Vaak komen mensen uit het buitenland
kijken hoe het er hier op school aan toe gaat. Vorig jaar was er een Engelse delegatie
op bezoek. Die zeiden bij binnenkomst: ‘Hello children how are you?’ In koor zeiden de
kinderen: ‘I’m fine, thank you.’ Dat deden ze geheel uit zichzelf. We hadden vooraf niets
afgesproken. Dan ben je wel trots op wat er bereikt is.
De kleuterafdeling werkt acht uur langer per week. Is op zich niet erg want de tijden dat
er een les binnen het verlengde dagarrangement wordt gegeven, ben je vrij. Helaas vallen er vaak lessen uit. Die tijd moet ik dan opvullen. Dan is het een lange ruk om ze van
08.45 uur tot 15.45 uur bezig te houden. Niet alleen voor mij maar ook voor de kleuters.
Hoewel de kleintjes er nu aan beginnen te wennen. In het begin toen het project net
gestart was, vielen ze ’s middags echt in slaap. Dat is niet meer zo. Maar het blijft toch
acht uur meer per week. Het wordt weliswaar gecompenseerd maar allemaal binnen
schooltijd. Je bent dus constant met de school bezig.
184
Continuïteit - Het project moet sowieso doorgaan, anders is alles voor niets
geweest. Je kan eigenlijk niet meer terug. Er is zoveel geld en energie in gestoken,
dat kan je niet laten vallen.
Wat zou je dan bijvoorbeeld met het restaurant moeten?
Het enige nadeel van dit project is dat je de tijd niet meer hebt om achter de voordeur
bij ouders te komen. Vroeger gingen de kinderen van 12.30 uur -13.00 uur naar huis.
Dan had je anderhalf uur en zei je tegen Jantje, vraag ’s aan mama of ik vrijdag een kop
koffie mag komen drinken. Dat mocht altijd, ik heb nog nooit meegemaakt dat het niet
mocht. Maar nu moeten ze om half twaalf hier in het restaurant eten. Daardoor komen
we niet meer toe aan ouderbezoek. Dat is jammer. Om 17.00 uur breng ik dat na zo’n
lange dag niet meer op.”
Lisette van Straalen
Docent groep 1 en 2
Locatie: Putsebocht
Ze werkt elf jaar op de OBS Bloemhof. Momenteel op de locatie Oleanderstraat. Haar
zoontje zit ook op de OBS Bloemhof. Het is, vindt ze, een mooi project. De filosofie
erachter en het doel om de sociale competenties en de schoolprestaties omhoog te
krijgen is een nobel streven.
“Daar sta ik helemaal achter. De gedachte is dat je met eten, judo en ecosofie een
samen hang probeert te bereiken. Kinderen leren ervaren dat je goed en gezond moet
eten omdat je anders niet genoeg goede energie hebt om bijvoorbeeld te judoën. Het
is een brede aanpak, dus naast het eten en judo kunnen kinderen met tuinieren wat ecologisch besef ontwikkelen. Al met al is het een totaalpakket, het zichtbaar maken van
respect voor zichzelf en voor de ander. Leren je bewust te zijn van je omgeving.
Judolijn - Judo is een goed middel om kinderen een beetje op weg te helpen. Mijn
zoon Amir is een kwetsbaar kind, cognitief gaat het goed, maar op andere vlakken is
hij kwetsbaar. Ik heb het idee dat hij geniet van het leren stoeien tijdens de judoles. Hij
leert fysiek te communiceren, dat is belangrijk. Hij ontdekt wat de kracht van de ander
kan zijn, maar ook de moeheid. Ik denk dat onze leerlingen door de judolessen gestimuleerd worden om ook andere sporten te beoefenen. Ik hoor tegenwoordig regelmatig dat
ouders hun kinderen inschrijven op sportverenigingen. Voorheen hoorde je dat niet.
Kooklijn - Het eten was in het begin een moeizaam proces. Het verloopt nu beter,
het is een langdurig proces geweest voordat dat liep. Na de lunch bespreken we altijd de
maaltijd, wat ze gegeten hebben en wat ze lekker vonden. Daarmee verrijk je ook hun
woordenschat, ik pik eruit wat ze dan moeilijk kunnen omschrijven. Dat lukt goed met
eten, het is zichtbaar, concreet, je kan het beetpakken, dat snappen ze.
Om ze in de middagpauze goed te laten eten heb ik de ouders erbij betrokken en uitgelegd hoe het in het restaurant eraan toe gaat en dat de verantwoordelijkheid eigenlijk
in de ochtend bij hen thuis begint met het ontbijt. En wat de kinderen meekrijgen naar
school. Het kwam geregeld voor dat kinderen in plaats van iets gezonds, koek of snoep
mee van huis kregen. Het lijkt erop dat de ouders positief reageren, want het eetgedrag
van de kinderen is wel wat veranderd.
Wat ik er als moeder en dus niet als docent wel moeilijk aan vind is dat het inbreuk
maakt op je gezinsleven. Voor mij is het warm eten aan het eind van de dag een heel
belangrijk moment. Je zit samen aan tafel als gezin en dat laat ik me nu tot op bepaalde
hoogte uit handen nemen. Zaken als hoeveel mijn kinderen eten, ‘tafelmanieren’ en het
prettige moment in rust samen vind ik belangrijk. Soms ga ik mee naar het restaurant,
met name om een vinger aan de pols te houden voor mijn groep. Het is mooi om de kinderen te zien opleven.
Filosofie - De kleuters hebben nog geen filosofielessen maar je kunt als docent
zelf een beetje de richting bepalen en sommige dingen op een speelse filosofische
manier benaderen. Kleuters kunnen doorgaans niet ‘logisch’ denken maar je kunt juist
met die niet-logica ingaan op magisch- en fantasie denken. Ik bespreek regelmatig met
185
Ecolijn - Respect is ook weer terug te vinden in het tuinieren. Dat daar van
alles verbouwd wordt en dat je kan zien hoe de tomaten of pompoenen groeien. En dat
je dat terugvindt op je bord. Je maakt een cyclus zichtbaar. Kinderen vinden dat leuk.
De filosofielessen zijn een goede aanvulling daarop.
186Lisette
de leerlingen waarom het belangrijk is om gezond te eten, waarom regelmaat goed is.
We lopen geregeld langs de tuinen, dan heb je het ter plekke over de dingen die ze zien.
Op die manier pak je het integraal aan. Ik ben blij dat die filosofielessen eraan komen
voor mijn zoon, ook al zal het nog even duren. Hij zit nu nog maar in groep 4. Wat mij
betreft mogen ze in de middenbouw al met filosofie beginnen. Er zijn genoeg kinderen
die eigenlijk heel goed kunnen nadenken.
Ouderparticipatie - Het project heeft bijgedragen aan een regelmatiger
contact met de ouders. Er lopen hulpmoeders rond, die zijn natuurlijk vaker op school
dan voorheen. Ik heb het idee dat ouders kritischer worden en dat heb je wel nodig op
een school. Vroeger vonden ze alles goed en werd er weinig gecommuniceerd omdat
ze weinig zicht hadden op wat er gebeurde. Het is wel drempelverlagend en dat hoor je
terug in het kritisch durven zijn.
Ze willen weten wat er gebeurt, kijken veel meer om zich heen. Ze vragen zich af of de
kinderen goed eten, zijn benieuwd naar het reilen en zeilen in het restaurant. Ouders
horen verschillende dingen van elkaar. Over gezonde voeding bijvoorbeeld. Ze willen
precies weten wat de kinderen eten, ze houden tegenwoordig ook de sportprestaties bij.
Deze vragen waren er vroeger niet.
Onderling hebben de moeders meer contact. De Turkse groep is dominant op deze
locatie, maar inmiddels zie ik ook de andere nationaliteiten meer contact met elkaar
hebben. Door het overblijven moeten ze ook meer Nederlands spreken. Dat is een goede
stimulans om de taal te leren. Mijn indruk is dat de meeste moeders alleen maar thuis
zitten. Ze komen de deur niet uit. Het is een hele gesegregeerde buurt en ook nog in een
bepaalde cultuur waar ze ook niet echt gauw de kans hebben om verder te komen dan
je eigen wijk, binnen je eigen buurt met de eigen moeders. Hierbinnen is dan toch een
plek waar ze met elkaar kunnen praten. Ze zien ons, ze zien de koks, de stagiaires. Het
is toch een beetje meer in de wereld.
187
Continuïteit - Het project is vooral belangrijk voor kinderen die thuis de zorg
die ze nodig hebben niet krijgen. En dat zijn er best wel wat in deze wijk. Als je ervoor
kan zorgen dat ze gezond eten en daarmee hun leerprestaties kan verhogen ben je op
de goede weg.
Voor de allerjongsten is het hele pakket best zwaar, ze zijn net vier en maken lange dagen. Ze hebben de hele tijd andere kinderen om zich heen en hebben eigenlijk geen moment rust. Dat hebben kinderen van deze leeftijd nog wel nodig. Als ik het zelf mocht
invullen zou ik groep 1 loskoppelen. Dan gaat het niet eens om de tijd maar om de andere zorg. Deze kinderen zouden eigenlijk een soort compensatieverlof moeten hebben.
Ik zeg wel eens tegen ouders, ze zijn nog niet leerplichtig, misschien is het handig om
ze een middagje thuis te houden. Om even bij te komen. Daarnaast moet je goed kijken
naar de groepen 1 en 2. Het is een groot verschil tussen vier- en zesjarigen, goed kijken
naar wat hun draagkracht is. Daar moet echt kritisch naar gekeken worden. Het project
moet in ieder geval doorgaan. Ik geloof erin.”
188Jacoline
Jacoline de Vos
Docent groep 1 en 2
Locatie: Putsebocht
Jacoline is relatief nieuw op de school. Ze vindt dat ze daarom moeilijk kan reflecteren
op de ontwikkelingen van het project. De huidige methodiek bekijkt ze dus met frisse
blik.
Judolijn - “Judo vind ik geweldig. Maar het is wel allemaal een hoop gedoe voor
de kleuters. Ze moeten voor deze les naar een ander lokaal. Het verplaatsen is praktisch
ongemak. Het is vaak hectisch. Dit is trouwens mijn eerste jaar met kleuters dus ik
beleef alles sowieso heftiger. Het is goed dat ze allemaal judo krijgen, maar het is wel
behoorlijk druk.
Ik heb wel eens een praatje gemaakt met de kinderen over wat er wel eens fout gaat als
er een andere juf of meester voor de klas staat. Zeker kleuters zijn dan moeilijk in de
hand te houden. Een kind vertelde dat ze geen ruzie mogen maken en niet vechten. Dus
ik zeg spontaan: wij maken toch helemaal nooit ruzie en jullie vechten toch helemaal
nooit. Terwijl ik dat zei realiseerde ik me dat ik nauwelijks agressie zie op deze school
omdat dat waarschijnlijk in de judolessen wordt ondervangen.
Ik kom van een school in de Beverwaard. Ik heb daar acht jaar gewerkt. Daar komt heel
veel meer agressie voor. Dat merk ik hier niet. De kleuters bij mij gaan best redelijk en
leuk en gezellig met elkaar om. Ruzie en vechten heb ik ze nog nooit zien doen.
Het zijn dan mooie theorieën en idealen van zo’n project die in de praktijk toch lastig
werken. En wij, de mensen op de vloer, moeten dus alle praktische problemen zien op
te vangen. Ik zeg heel eerlijk dat ik op dit moment niet naar het restaurant ga omdat ik
die pauze gewoon nodig heb. Ook omdat het me frustreert dat de kinderen niet eten.
In principe is de filosofie achter de methodiek prachtig. Als ik aan mensen vertel hoe
het bij ons op school eraan toe gaat, met een schoolrestaurant roept iedereen: geweldig!
Tegelijkertijd denk ik dan, het is wel heel hectisch. Je moet de straat op met die kinderen. Ik kan mijn kinderen wel keurig in de rij houden, dat lukt wel met kleuters. Maar
andere groepen die begeleid worden door een hulpmoeder schieten vaak alle kanten uit.
Dat kan gevaarlijke situaties opleveren.
189
Kooklijn - Het restaurant vind ik op zich ook geweldig. Maar ook daar kom je
praktische problemen tegen. In het begin van het schooljaar ging ik elke pauze mee. Na
een week was ik versleten. En als je dan ook nog een half uur lang met je groep zit en je
voelt je heel verantwoordelijk voor het eten van die kinderen, wordt het heel lastig. Je
kan ze de meest lekkere dingen voorzetten maar een aantal kinderen eet gewoon niet.
In de motivatie om dit project binnen te halen wordt aangegeven hoe belangrijk het is
dat kinderen goed eten. In de praktijk zie ik dus een aantal kinderen ertussenuit glippen. Die eten niet goed.
De tijdspanne is een groot probleem voor de kleuters. Een half uur is veel te kort. Tegen
de tijd dat ze zover zijn om een eerste hap te nemen, moeten ze al weer plaatsmaken
voor de volgende groep. Daarna moet je alweer terugrennen naar de klas. Kleuters
kunnen gewoon niet binnen een half uur eten. Je ziet dat het probleem zich verlegt.
Dat moeders en vaders de broodtrommels vullen en soms helemaal voldouwen. In het
begin stapte ik een beetje in die val en dacht die broodtrommels moeten leeg. Je weet
niet waarom ouders dat doen. Of de kinderen hebben thuis geen ontbijt gehad omdat de
ouders denken dat ze dat om 10.00 uur op school krijgen. Of ze doen dat omdat ze weten
dat de kinderen niet eten.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Ik heb het idee dat kinderen die deze school doorstaan veel aan kunnen. Ze moeten zich
continu omkleden en worden van hot naar her gesleept. Er zitten veel wisselingen in
zo’n dag. Ik denk dat het voor een heleboel kinderen goed is. Kinderen die hier minder
tegen kunnen hebben het zwaar hier. Heel zwaar.
Er zou ook meer met de kinderen gecommuniceerd moeten worden over het waarom van
al die extra lessen en inspanningen. En wat ze er eventueel aan zouden kunnen hebben.
Vooral ook aan de kleintjes zou je meer duidelijk moeten maken.
Het moet allemaal rustiger. In die zin zou je wat strenger moeten zijn met de regels.
En meer orde en rust in de school moeten brengen.
Ouderparticipatie - Ik heb bewust gekozen voor deze school. Met name
door het enthousiasme van een collega. Ik denk dat dit project goed zou kunnen werken. Het moet dan wel wat breder getrokken worden. Meer de ouders erbij betrekken,
het wordt nu teveel binnenshuis gehouden.
Voor de buitenwereld is het, bijvoorbeeld als je het googled, heel erg zichtbaar. Of dat
voor de ouders ook zo is betwijfel ik. We moeten het wat meer naar de andere ouders
uitdragen en het niet alleen bij de hulpmoeders laten.
Ouders leveren nu hun kind om 8.30 uur af en komen het om 15.45 uur weer ophalen.
Dat is natuurlijk wel prettig voor ze en voor ons in praktische zin ook.
Je hebt doordat ze overblijven maar één moment dat ze te laat kunnen komen.
Maar of ouders zich bewust zijn van de filosofie van de school? Ik betwijfel dat.
Ik zie in ieder geval niet dat ouders meer participeren.
190
Continuïteit - Het hele pakket met de Wanita-methode erbij is wel veel.
Toch is het een aanvulling op de opvoeding en ontwikkeling van de leerlingen.”
Sjanine Dingelhoff
Docent groep 1 en 2
Locatie: Putsebocht
Ze werkt ruim zes jaar op de OBS Bloemhof. De Wanita-methodiek was net geïntroduceerd. Enige tijd later werd daar Fysieke Integriteit aan toegevoegd. In het begin
moest ze erg wennen aan alle vernieuwingen. Het project vroeg veel aanpassingsvermogen van de docenten. Maar voor de kinderen vond ze het erg goed.
Judolijn - “Het is goed dat ze judo krijgen. Het heeft impact op de kinderen. De
discipline, het sporten, het vechten en niet-vechten eigenlijk. Eerlijk tegenover elkaar
staan en de krachten kunnen meten, dat geeft zelfbewustzijn.
Je merkt dat ze wat vrijer worden in hun praten, in hun doen. Verlegen kinderen komen
uit hun schulp. Dat heeft wel te maken met het integrale pakket. Zeker als ze moeten
presenteren zie je de effecten. Het is verbazingwekkend om te zien hoe zelfbewust ze
dat doen. Alle groepen staan dan ontzettend goed te presteren. Ook de kleintjes van
vier. Dat is prachtig om te zien. Ze overwinnen hun schroom en gaan er dan gewoon
voor. Dat hebben ze toch in de afgelopen jaren ontwikkeld. Deze methode draagt absoluut bij aan het onderwijs.
Dit project is belangrijk voor deze wijk. Wat ze hier leren krijgen ze van huis uit niet
mee. Ik krijg ‘gepamperde’ kinderen als ze van huis komen en het zijn zelfstandige
kinderen als ze de klas verlaten. Ze komen binnen en kunnen nog niet eens hun jas zelf
aantrekken. Je leert ze hier een beetje zelfstandigheid. Ze hebben nu ook meer respect
voor elkaar. Kunnen mekaar beter accepteren en omgaan met onderlinge verschillen.
Kooklijn - Dat er gegeten wordt tussen de middag heeft wel degelijk impact.
Eten is heel belangrijk. Lekker, gezellig, het is een sociaal gebeuren. In het begin aten
we samen in de klas. Dat was ook heel gezellig. Het eten in het restaurant is voor de
kleintjes vaak vreemd. De oudsten geven niet altijd het goede voorbeeld. De ouders die
meewerken in de keuken grijpen niet in als het misgaat tijdens het eten. De ouders die
aan tafel zitten draaien zich om als ze iets zien gebeuren. Kijken de andere kant op. Het
is niet de cultuur om andermans kind aan te spreken. Als ik dus meega, hoef ik alleen
maar te kijken en het is rustig, meer niet.
Voor de kinderen is het heel belangrijk dat ze andere dingen leren eten. De Turkse
keuken is lekker maar ze krijgen veel te eenzijdige voeding. En goede voeding is ook
een basis om gezond te blijven. De kinderen eten wel heel weinig in het restaurant, er
gaat best veel terug. Dat vind ik erg, dat ben ik van huis uit niet gewend. Je eet wat je op
je bord opschept.
De uitvoering van het project is een behoorlijke taakverzwaring. In het begin was het
even heel hard wennen en ook de omschakeling nam tijd in beslag. Vroeger had je gewoon je lesprogramma die je dan afdraaide. Je werkte door. Nu moet je rekening houden
met allerlei andere activiteiten en moet je sneller schakelen om alles te kunnen doen.
191
De verdeling van het eten zou beter moeten. De kleintjes krijgen teveel op hun bord en
de ouderen van groep 8, de bovenbouw, te weinig. Maar er zitten ook kleintjes bij die
thuis niet voldoende te eten krijgen. Je weet inmiddels wie dat zijn, dat zijn de kleine
grote eters. Dus moeten ook zij goed voorzien worden. Dat ze gezellig met elkaar eten
vind ik belangrijk. Dat ze andere dingen leren eten is ook van belang. Dat het via een
school gebeurt is hartstikke super, dat is luxe. Dat realiseren ze zich ook.
192Sjanine
Of de verlengde dagarrangement lessen vallen uit, of je hebt een leerkracht die niet zo
goed met kinderen kan omgaan. Dan ben je als docent eigenlijk alleen maar aan het
opvangen of puinruimen. Dat maakt het zwaar. Zo’n leerkracht draagt niet bij en levert
eigenlijk alleen maar meer stress op. Zo zijn er diverse leerkrachten voorbijgekomen
waarvan je denkt, nee dank je. Er is dan ook geen goede terugkoppeling na de lessen.
Een hele enkele keer gebeurt dat.
Ecolijn - We zijn op kleine schaal een tuin begonnen en daar leren de kinderen
heel veel van. Ze leren dat de radijsjes uit de grond komen en niet alleen maar van de
markt. Ze leren kleine beestjes kennen en weten nu dat ze niet zomaar bloemen uit de
perken mogen plukken. Ook de buurt waardeert de tuin. Er worden minder ruiten ingegooid en sommigen vragen of ze mogen helpen. Het is echt educatief en een toevoeging
aan de opvoeding. De kinderen hebben hier weinig natuur in de directe omgeving. Er is
bijvoorbeeld een speelveldje in de buurt maar daar moet je, als je nog te klein bent, mee
naartoe genomen worden door je vader of moeder. Dat doen de ouders dus vaak niet.
Het is belangrijk dat de kinderen iets over de natuur en het milieu leren. Daar zou meer
in geïnvesteerd moeten worden.
Ouderparticipatie - Ze doen hard hun best, maar het zou beter kunnen. Ik
heb ouders die al van huis uit de kinderen anders opvoeden en de kinderen meer algemene ontwikkeling meegeven. Dat is wel zo prettig, zeker met het Nederlands. Ze lezen
thuis een boekje en werken met de kinderen aan hun taalontwikkeling.
Andere ouders zouden hiertoe aangespoord moeten worden. Deze ouders moeten eigenlijk ook opgevoed worden. Maar ik zou niet weten hoe die afstand te overbruggen. Er is
nog steeds een groot taalprobleem. Het is in deze buurt bijna niet nodig om de Nederlandse taal te leren. Je kan overal terecht in je eigen taal. Bij de bakker, de slager, noem
maar op. Op straat wordt er bijna uitsluitend in een vreemde taal gecommuniceerd.
193
Continuiteit – Natuurlijk moet het project doorgaan. Voor de kinderen in deze
wijk is het noodzakelijk dat er in ze geïnvesteerd wordt.”
194Esra
Esra Tunçyürek-Yilderim
Docent groep 3
Locatie: Oleanderstraat
Het is haar tweede jaar op de OBS Bloemhof, locatie Oleanderstraat. Daarvoor heeft ze
gewerkt op verschillende scholen met andere visies en andere onderwijsplannen. Ze
heeft bewust voor de OBS Bloemhof gekozen, maar was in het begin toch erg verbaasd
over de leermethode. Ze vindt het al met al een aparte maar prima manier om de kinderen iets bij te brengen.
Judolijn - “Van collega’s heb ik veel geleerd. Hoe je een aantal zaken op een
andere manier kan aanpakken. Dat de kinderen uit deze buurt judo op school krijgen is
fantastisch. Dat verwacht je van een privéschool. Deze kinderen komen nu in aanraking met andere sporten en leren sociale vaardigheden. Je ziet vanaf de kleuters tot
aan groep 8 hoe de kinderen door deze aanpak groeien. Hoe ze steeds beter met elkaar
omgaan, dat is heel speciaal. Tijdens de judolessen leren ze vallen, elkaars krachten
kennen en hoe je voorzichtig en respectvol met elkaar omgaat. Ook wordt ze bijgebracht hoe je elkaar kan vertrouwen. Dat gaat stap voor stap maar je ziet ze wennen aan
de vaste structuur en discipline. Het samen sporten heeft op deze kinderen veel impact.
Het is niet gebruikelijk dat meisjes en jongens op deze manier samenwerken. Het is een
islamitische wijk met soms strenge culturele normen. Het begint al bij de kleuters waar
de jongens leren dat ze een meisje geen hand mogen geven. Dat taboe wordt bij judo
doorbroken. Ook het elkaar niet mogen aankijken, een ander gebruik in de islamitische gemeenschap, wordt ze afgeleerd. Ze leren dat als je met elkaar in gesprek bent je
elkaar ook aankijkt. Het werkt ook door op de speelplaats, de meisjes gaan tegenwoordig ook gewoon meedoen met voetballen. Je hoort de jongens meisjes complimenten
maken over hun prestaties. Dat was vroeger ondenkbaar. Op andere scholen is de scheiding jongens/meisjes nog steeds heel zichtbaar.
Ouderparticipatie - Er werken veel moeders in het restaurant. Die zien ook
wat er gekookt wordt, ze zijn erbij en helpen de kinderen. Ze zien ook hoe de kinderen
zich gedragen. Ouders zeggen vaak dat hun kind goed luistert en geen kattenkwaad uithaalt. Door meer betrokken te zijn bij de school en als hulpmoeder te werken krijgen ze
195
Kooklijn - Ik eet soms ook mee. Er zitten op deze locatie veel Turkse kinderen,
die zijn echt heel eenzijdig eten gewend. Ik vind het belangrijk dat ze andere smaken
leren proeven. Het eten is voor hen super Nederlands maar ze hebben het inmiddels
wel leren waarderen. Ze eten nu gewoon mee. Van huis uit heb ik niet geleerd om
Nederlandse, Surinaamse of andere gerechten te eten. Nu ik op mezelf woon heb ik de
kans om bijvoorbeeld chinees of Italiaans op tafel te zetten. Op de basisschool vroeg
ik me altijd af wat bami en nasi waren, dat moest lekker zijn volgens anderen. Maar we
kregen het thuis niet dus had ik er ook geen beeld bij. Wij leerden van jongs af aan dat
we geen vreemde dingen mochten eten. Dat hadden deze kinderen ook. Een heleboel
gerechten, zoals lasagne, die ik hier eet kende ik niet eens. Broccoli en stamppot heeft
mijn moeder nooit gemaakt. Ik heb nooit geweten hoe lekker dat is. Voor mij is het nu
hoe meer je eet hoe meer je weet.
Aan de leerlingen wordt dagelijks uitgelegd wat ze te eten krijgen. De boodschap is:
proef eerst. En als je het dan nog niet lust mag je het laten staan. Maar eerst een paar
keer proeven.
We leggen ook een koppeling naar het eten dat uit de tuin komt. Dat ze zelf verbouwd
hebben. Ze zien hoe er uit een bol een plant en uiteindelijk een groente ontstaat. Dat is
een zeer zinvolle bijdrage aan hun ontwikkeling.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
196
een beter beeld van hun kind. Ze zien ook de strijd van de leerkrachten om de kinderen
in het gareel te houden. Ze begrijpen meer van de processen op school.
De moeders op hun beurt leren ook heel veel. Ze willen zelf ook nieuwe gerechten invoeren in hun huishouden. Ik hoor ze wel eens over recepten van de maaltijden praten en
onderling afspreken dat ze een bepaald gerecht ook gaan maken. Er wordt een vertrouwensband opgebouwd. Ze leren met elkaar communiceren en leren Nederlands spreken.
Dat is een belangrijke ontwikkeling.
Continuïteit - Het project moet zeker doorgaan. Eigenlijk wordt het samen
met de ouders uitgevoerd. We betrekken ze erbij en laten ze weten dat we hun hulp
nodig hebben. Het restaurant bijvoorbeeld, had zonder de hulp van moeders een stuk
moeilijker gelopen. We werken projectbreed samen.”
Donny Waarts-Reedijk
Docent groep 3
Locatie: Putsebocht
Juf Donny is een nieuwkomer op de Bloemhof. De onderwijsmethodiek op de school was
haar vooruitgesneld. Dat sprak haar enorm aan. In haar vorige werkkring werd een 'topdown beleid' gevoerd. De lijnen werden van bovenaf bepaald en de docent was slechts
uitvoerend. Ze wil graag meedenken, gehoord worden omdat ze er vanuit gaat dat je
collectief meer bereikt. Dat lukt nu heel goed bij haar huidige werkgever.
“Ik zit hier goed op mijn plek. We werken zeer kindgericht, dat vind ik sowieso belangrijk. Het gaat voornamelijk uit van de behoefte van de kinderen in deze specifieke wijk.
Het zijn redelijk kansarme kinderen. Het is geen vanzelfsprekendheid dat zij overal
komen of dat de ouders iets uitleggen. Bijvoorbeeld waar je eten vandaan komt, wat
gezond is, of dat het belangrijk is dat er een bepaald ritme in je dag zit.
Er wordt dus heel goed gekeken naar kinderen die in een wijk als deze op moeten
groeien. Waar kan je die nou een betere start geven dan in zo’n project? Het gaat niet
om symptoombestrijding. Het probleem wordt bij de wortel aangepakt zodat er een
nieuw plantje uit kan groeien. Een mooier plantje, met meer basis en meer mogelijkheden. Het biedt de kinderen optimale kansen. Ze krijgen een extra impuls dat later
doorwerkt. Het is allemaal zeer toekomstgericht.
Kooklijn - Om de orde te bewaren springen ouders bij in de keuken. Maar deze
moeders zijn niet didactisch geschoold. Als je een groep hebt die ze aankunnen is het
geen enkel probleem. Heb je een groep zoals de mijne waarin een stuk of drie kinderen zitten die alleen maar naar mij luisteren en anders hun gang gaan, dan heb je een
197
Judolijn - Het feit dat de kinderen respectvol met elkaar omgaan heeft ook te maken met de judolessen. Al geldt dat niet voor ieder kind. Gedragsproblemen haal je niet
weg met drie kwartier judo. Het is niet alleen judo of alleen eten of ecosofie of filosofie.
De dingen moeten in elkaar grijpen om te kunnen werken. De judolessen grijp ik zelf
aan om sociale vaardigheidstraining te geven. We hebben hier geen specifieke methode
voor. Vanuit mezelf pak ik het op en doe het op mijn manier. Andere docenten pakken
weer andere lessen op. Ik vind het belangrijk om even na te bespreken wat de kinderen
gedaan hebben. Hoe ze zich voelen als ze tijdens de les op de grond worden gegooid.
Ervaren ze verschil als ze bij judo op de grond gegooid worden of als dat gebeurt terwijl
ze buiten aan het spelen zijn?
Op die manier probeer ik ze er bewust van te maken dat iemand omgooien niet altijd
betekent dat iemand je kwaad doet, maar dat het ook vanuit een andere optiek kan.
Respect voor sport wordt ze met judo spelenderwijs bijgebracht en dat loopt dan ook
weer door in het normale dagelijks leven.
Ik zie verschillen in gedrag, in die zin dat de kinderen trots zijn op wat ze kunnen.
Dat zie je als ze bijvoorbeeld judo-examen hebben gehad. Dan zijn ze beretrots en dolenthousiast dat ze hun ‘slip’ gehaald hebben. Dat is ontzettend leuk en ontroerend om
te zien. De kinderen krijgen er heel erg een boost van.
Juist in deze wijk zijn er weinig aanleidingen om tegen een kind te zeggen: je bent een
kanjer. Dat kan je nu al tegen kleuters zeggen na een examen. Dat is dus al een groot
voordeel en daar zie ik al kinderen door groeien. Dat ze trots zijn op zichzelf.
De dingen waar ze echt goed in zijn benadrukken is goed voor hun eigenwaarde en
groei. Daar zie ik zeker vooruitgang in. Niet bij iedereen want bij kinderen met een
gedragsstoornis verloopt het proces langzamer. Maar ook daar zie je groei, een verandering in de structuur.
198Donny
probleem. Enerzijds vertikken kinderen het om naar zo’n moeder te luisteren, want
ze denken: je bent niet mijn moeder en niet mijn juf. Anderzijds hebben de moeders
geen tools om de kinderen op een juiste manier aan te kunnen pakken. In deze moeders
wordt nu geïnvesteerd door scholing en gesprekken.
Zelf ga ik één keer in de week mee naar het restaurant om een beetje zicht te blijven
houden op wat er speelt. Sommige docenten gaan elke dag mee en anderen gaan helemaal niet omdat dat ten koste gaat van hun pauze. Ongeveer een derde van de docenten
doet stelselmatig niet mee.
De terugkoppeling met docenten die de verlengde dagarrangement lessen verzorgen
behoeft ernstige verbetering. Bij aanstelling zou er beter geselecteerd moeten worden.
Wat is de visie van een nieuwe leerkracht op een aantal zaken? Dat is op dit moment
niet aan de orde. Het gebeurt natuurlijk wel eens dat je die mensen spreekt in de personeelskamer, dan wordt er even gecommuniceerd over de thuissituatie van een kind.
Zo van: er is thuis iets niet in orde bij hem of haar, hou daar een beetje rekening mee.
Maar daar blijft het eigenlijk bij. Dat kan echt beter. Ik denk dat als je meer van elkaars
werkzaamheden zou weten, je dan meer op elkaar kan inspelen. Niet iedereen die deze
lessen geeft heeft didactische vaardigheden. Het is gewoon een andere discipline. De
judojuf heeft het toevallig wel in zich. Maar er zijn er ook een paar die dat niet hebben.
Dat maakt het moeilijk.
Als je vier/vijf keer op een dag verlengde dagarrangementlessen hebt brengt dat extra
druk mee voor een kind. Ik vergelijk het een beetje met de middelbare school. Je gaat
van de ene naar de andere klas. Heb je iedere keer een nieuwe leraar voor je, waar je ook
weer naar moet luisteren.
Voor de basisschool kan dit een nadeel zijn. Dat ze steeds moeten omschakelen naar
een andere docent, naar andere regels. Het overgrote deel kan dat, een selecte groep helaas niet. Daar is wel oog voor. De kinderen worden gemonitord van de wieg tot het graf
zal ik maar zeggen. Er is veel respect voor het kind. Dat maakt het project sterk. Het is
een voorrecht om hier te mogen werken.
199
Continuïteit - Dit project heeft voor de leerlingen een ‘giga’ meerwaarde. Deze
kinderen weten niet dat melk van een koe komt en een peentje uit de grond. Je maakt
van een kind een geheel als ze dit soort dingen wel weten. Je geeft ze een gezonde maaltijd. Je weet niet wat ze thuis eten. Turkse en Marokkaanse ouders zijn heel erg van de
schijn ophouden. Als vooral de buren het maar niet weten. Hier heb je er dus zicht op
dat de kinderen in ieder geval gezond eten en dat ze tafelmanieren leren. Het is niet alleen die maaltijd of judo, maar als je met stinkvoeten bij de judoles komt, dan is er echt
wel een kind dat daar iets over zegt. Dat heeft invloed. Dat rimpelt wel door. Ik zou het
erg vinden als dit zou stoppen. Het gaat om kinderen die toch al niks hebben. Ik denk
dat als je stopt, je ze daar ernstig mee tekort doet. Met dit concept draag je daadwerkelijk bij aan de samenleving. En dat is wat je als docent ook wilt.”
200Carmen
Carmen Gravenberch
Docent groep 4
Locatie: Putsebocht
Het was voor juf Carmen erg wennen aan de nieuwe situatie. Dit gold volgens haar voor
zowel de leerkrachten als voor de leerlingen. Het is een hele andere manier van werken.
Ze waren gewend aan echte pauzes en kinderen die tussen de middag naar huis gingen.
“Nu, na drie jaar lijkt het alsof het altijd al zo is geweest. Ik heb mijn weg erin gevonden. Afhankelijk van het verloop van de dag vind ik het wel of niet leuk. Verder heb ik
me er niet erg kritisch mee beziggehouden. Waren we in het begin min of meer verplicht om mee te werken, tegenwoordig is het vrijblijvender. Zo nu en dan ga ik dan
ook mee naar de diverse activiteiten om te zien hoe de kinderen zich gedragen.
Judolijn - Als het misgaat tijdens een les wordt dit teruggekoppeld door de judolerares. Je praat dan met je groep en maakt ze duidelijk dat ze er iets van kunnen leren.
Dat de lessen invloed hebben op de kinderen is mij niet opgevallen.
Kooklijn - Het eten heeft wel effect. Kinderen die moeilijk aten zijn steeds beter
gaan ontbijten. Ik heb een jongetje dat altijd begon te huilen als hij moest eten. Zelfs
hij eet nu gewoon mee. Ik denk dat het samen leren eten erg belangrijk is voor de
kinderen. Moeilijke eters zien anderen eten en dat stimuleert. Ik vind het goed dat de
leerlingen in ieder geval leren proeven. Hoewel het eten niet helemaal lijkt af te wijken
van wat ze thuis krijgen omdat de moeders regelmatig meekoken.
In mijn klas nemen ze eten mee van huis. Ze mogen ’s ochtends in de klas een boterham
eten omdat ik weet dat er kinderen zijn die thuis niet eten. Voor hen is het wachten tot
12.30 uur om naar het restaurant te gaan een hele rit.
Sommige kinderen zijn notoire slechte eters. Dat kan tot aan de tienerjaren doorgaan.
Van de ouders krijg ik na de maaltijd te horen wie er wel of niet heeft gegeten. Daar kan
je dan tijdens de les rekening mee houden.
Het is geen verwennerij, het is een basis dat kinderen goed eten. Dat hoort erbij. Voor
hun gezondheid en ontwikkeling is het goed iets te leren over gezonde voeding. Dat
geldt ook voor de ouders. Ze leren van de lunch die de kinderen krijgen.
Ouderparticipatie - Ik heb niet echt goed zicht op de bijdrage van de ouders.
In het restaurant proberen ze de kinderen zoveel mogelijk aan te sporen om te eten.
Ouder participatie lijkt door mee te denken en mee te doen aan activiteiten toegenomen. De school heeft een andere betekenis gekregen. Het is niet meer een plek waar
je jouw kind afzet en vertrekt. Het is ook hun plek geworden. Ze lijken echt veel meer
betrokken dan voorheen.
Door de hele methodiek en wat we de kinderen aanbieden denk ik dat de kinderen
veel vrijer zijn, spontaner. Peuters die bijvoorbeeld al zo vroeg drama krijgen, je krijgt
een ander soort kinderen. Je hebt leerlingen die minder terughoudend zijn geworden.
Je ziet ze gewoon opbloeien. Ze kunnen beter en vrijuit praten.
201
Ik vind het een goed project. Ik zou zo mijn kind hier op school zetten. Als ik naar mezelf kijk als werkende ouder, ik ben destijds met mijn kind voor een groot deel alleenstaand geweest, dan denk ik: had ik maar van zo’n methode gebruik kunnen maken. Het
idee dat je kinderen de hele dag op school zitten, een maaltijd krijgen en goed verzorgd
zijn, dat is toch geweldig.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
202
Continuïteit - Als ik het vergelijk met vroeger heeft dit soort onderwijs een
meerwaarde. Het vergt veel van je als leerkracht, maar ik zou nu niet anders meer
willen. Het is een goede aanvulling op het onderwijssysteem.
Wat mij betreft moet het doorgaan. Je hebt inmiddels zoveel geïnvesteerd dus waarom
zou je ermee stoppen. Dat zal ook grote consequenties hebben voor de ouders die hier
inmiddels aan gewend zijn geraakt.
Dit project biedt kinderen die anders tussen de middag op een schoolplein zouden hangen mogelijkheden om andere dingen te leren. En dat ook nog in een veilige omgeving.
Voor de docenten is het druk. Je bent niet meer tussen de middag van 12.00 uur tot
13.00 uur bezig met je eigen dingen. Er mag wat mij betreft meer tijd voor de docenten
gereserveerd worden. Maar dat hoeft niet ten koste van de kinderen te gaan. Ik heb
geen enkele moeite om eventueel extra tijd te investeren in het project. Ik denk dat het
zeker op lange termijn effect heeft op de kinderen.”
Nicole van ’t Wout
Docent groep 4
Locatie: Putsebocht
Drie jaar geleden startte juf Nicole op de school als lerares Engels binnen het verlengde
dagarrangement. Nu is ze groepsleerkracht. Het is haar eerste baan als vakleerkracht
en daarmee is ze de jongste van het docententeam. Ze komt, zegt ze, uit de ‘Montessoriwereld’. Op de Pabo heeft ze zich daarin gespecialiseerd.
“Wat mij opviel is dat er hier goed wordt ingespeeld op het individuele kind. Er wordt
gekeken naar multiple-intelligence . Leerkrachten sluiten daar op aan. Ieder kind mag
er zijn. Er wordt rekening gehouden met hoe het leert. Het Wanita-concept en het
project Fysieke Integriteit zorgen ervoor dat juist het individu naar voren komt. Die
differentiatie is hier erg groot. Het is vernieuwend. Daar zijn de docenten zich erg van
bewust. Ook de kinderen beseffen ergens dat het anders is. Dat ze op een bijzondere
manier onderwijs krijgen met judo en het restaurant. Hun vriendjes en vriendinnetjes
in de wijk die op een andere school zitten maken dat niet mee.
Judolijn - Ik heb sowieso een lekker energiek groepje, maar ik merk dat ze na
judo al helemaal enthousiast naar buiten komen. Ze hebben, zo lijkt het, een stukje
meer zelfvertrouwen. Ik denk dat judo hen weerbaarder maakt. Ze weten dat ze voor
zichzelf kunnen opkomen. Dat is iets dat tussen je oren zit: als je weet dat je dit fysiek
kan, dan kan je het misschien verbaal ook wat beter. Wat ze leren is zelfverdediging en
niet zelf aanvallen. Een soort respectcultuur komt er vanuit deze lessen naar boven. Ze
leren er netjes met elkaar omgaan. Je ziet het buiten op het schoolplein en op straat. Als
er eentje valt op het schoolplein, zegt de ander: maar je weet toch hoe je moet rollen!
Ja, ik merk dat ze blij en trots op zichzelf zijn als ze terug komen van de judoles. Het
geeft ze ook een groepsgevoel. Het gezamenlijk omkleden. Je eigen band goed kunnen
strikken. Daar kunnen ze heel trots op zijn. Dat je als groep eenzelfde pakje aan hebt,
maakt verschil. Iedereen is gelijk. Jongens en meisjes door elkaar. Die samenhorigheid
is schoolbreed. Ze gaan naar elkaars wedstrijden kijken en ook dat geeft een groepsgevoel. Het is best een technische sport. Kinderen die cognitief niet zo sterk zijn, kunnen
dan uitblinken in het fysieke, in snappen van hoe je met je lichaam moet werken.
Restaurant - Het restaurant heeft zin omdat ze er andere dingen leren proeven.
Ze eten wat ze anders nooit geproefd zouden hebben. Hun smaak wordt ontwikkeld. Het
is niet alleen de Turkse of Marokkaanse keuken maar een stukje Italiaans en Frans. Er
wordt met allerlei kruiden en verse groenten gewerkt. Ze leren verse producten eten.
Groente is niet populair maar het merendeel proeft het wel. Het allerbelangrijkste is
toch dat je hun wereld een stuk groter maakt. En wat ze hebben geproefd kunnen ze
beschrijven. Ze weten hoe het eruit ziet. De kok laat de producten ook altijd zien en
zegt: nou jongens, dit zit dus in jullie eten. De context wordt ze dan duidelijk. Het project Fysieke Integriteit maakt de dingen heel concreet. Ze kunnen een aubergine zien,
voelen en proeven. Het is tastbaar. In het begin ging ik vaak mee naar het restaurant.
203
Ecolijn - De kinderen beseffen inmiddels dat wat ze in de supermarkt kopen
niet zomaar in een pak uit een koe komt. Dat aardbeien niet in een bakje in de grond
groeien. Ze kunnen dan in het restaurant die dingen proeven. Ik denk dat ze zich bewuster zijn van de herkomst van het voedsel. Hun wereld is daarmee groter geworden in
vergelijking met andere kinderen. Ze leren veel over oorzaak en gevolg. Zo van, dit stop
je in de grond en als je daar goed voor zorgt, gaat er wat groeien en krijg je er iets voor
terug. Daarmee groeit ook weer het bewustzijn.
204Nicole
Later niet meer omdat ik in de pauze ook andere dingen moet doen. Als de kinderen
echt heel enthousiast en verrast zijn over wat ze gegeten hebben ga ik er in de klas op
door. Hoe het smaakte, of het lekker was. Dan vertellen ze hoe het voelde op hun tong.
Ze proberen op hun eigen manier textuur te beschrijven. Dat is heel bijzonder.
Ouderparticipatie - Er lopen hier heel veel moeders rond die op deze school
hulpouder zijn. Het is een gezellige boel. Het bevordert de ouderparticipatie. Ze krijgen
een vrijwilligersvergoeding. Voor veel ouders is dat toch een extraatje. Het is een baantje, ze worden daarnaast ook nog opgeleid. In zekere zin is het een win/win situatie: ze
zijn betrokken en zien ze wat hun kinderen op school meemaken. Ouders die je anders
niet zo makkelijk op school krijgt of die wat moeilijk in het Nederlands communiceren
komen nu toch. Die zeggen, ja mijn vriendin d’r kind zit ook op de Bloemhof. Die werkt
daar en dat kan ik misschien ook. Een positieve ontwikkeling. Je doet het samen. Toch
is het voor sommige kinderen teveel. Die kunnen daar niet zo goed tegen omdat ze veel
structuur en regelmaat nodig hebben. Daar kan het best wel lastig voor zijn. Zeker als
je in het rooster zoveel activiteiten hebt. Als er iets uitvalt, valt ook de structuur weg.
Voor docenten is het ook wel zwaar. Je wilt dat het goed gaat. Daar heb je vakleerkrachten voor nodig met pedagogische en didactische vaardigheden. Je kan wel mooi over
muziek vertellen, maar je moet ook een klas kunnen vastpakken, iets doorgeven. En als
iemand de klas niet aankan, moet je er als docent bij blijven. Kortom, de impact wordt
ook bepaald door de vaardigheden van anderen. Goed kunnen aansluiten op de belevingswereld van kinderen is een ambacht op zich. Ook bij de ouders zou er meer kennis
van zaken moeten zijn. Er wordt wel veel in ze geïnvesteerd. Maar misschien moet de
volgorde anders. Eerst kwalificeren en dan aannemen. Een neveneffect is dat de school
nu voor ouders als buurthuis gaat fungeren. Is op zichzelf niet slecht, het verlaagt de
drempel en ouders spreken je gemakkelijker aan als docent. Maar het maakt alles wel
druk. Daarnaast is er te weinig tijd voor rekenen en taal, reguliere vakken moet je in
een paar uurtjes proppen.
Filosofie - Ik denk zeker dat dit op lange termijn effect heeft. In de bovenbouw
leren ze met filosofie objectief denken, naar argumenten en naar elkaar luisteren. Ze
leren hier toch een beetje op een wetenschappelijke manier te denken. Je praat om te
overtuigen en niet om je gelijk te halen. Het doel is het proces en het is belangrijk dat
ze dat meekrijgen. De drempels in de wereld zijn op verschillende vlakken wat lager
geworden. Ze kunnen meer en dat weten ze.
205
Continuïteit - Het project moet doorgaan. Waarom zou je anders drie jaar
investeren in de belevingswereld van deze kinderen? Hen verrijken en ze meer ervaring geven zodat ze hongeren naar meer. Het project heeft wel degelijk zin, integraal.
Omdat je kinderen dingen laat ervaren die ze anders niet zouden ervaren. Ze weten nu
wat nodig is om judo te beoefenen, hoe het is om in een restaurant te zitten. En om met
elkaar dingen te doen. Ze beseffen dat ze op een bijzondere manier onderwijs krijgen.
En dat niet ieder kind in deze wijk dat meemaakt. De meeste leerlingen hebben geen
achtertuin, weten niet hoe een aardappel groeit. Ik denk dat het een gevoel van samenhorigheid geeft als ze samen dingen in een andere context bekijken. Lichamelijk en
geestelijk welzijn zoals ze het hier krijgen zijn voorwaarden om te kunnen leren. Er nu
mee stoppen zou cru zijn!”
206Irma
Irma Haspels
Docent groep 5
Locatie: Putsebocht
Sinds 1979 doceert ze op de OBS Bloemhof. Inmiddels heeft ze verschillende directeuren en leerkrachten voorbij zien komen. Omdat je iets dat je niet kent niet op voorhand
afkeurt zegt ze, stond ze in het begin positief tegenover het project.
“Maar naarmate de tijd vorderde merkte ik dat het echt een roofbouw op je lichaam
pleegt. Het is heel druk en intensief geworden. Je bent van 8.30 uur tot 15.45 uur in
touw. En dan heb je nog de verlengde dagarrangement lessen. Als die uitvallen heb je
een hele lange dag in te vullen. Dat is echt vermoeiend.
Ik kom uit Breda en begin al om 07.15 uur. Dan ga ik me voorbereiden omdat het dan
het enige rustige moment is voordat de kinderen komen. Wat het zo druk maakt is dat
ik zoveel met ze moet sjouwen. Ze lopen op en neer, worden dan heel druk omdat ze nog
geen reguliere lessen hebben gehad waarbij ze rustig kunnen zitten en zich concentreren. Ze zijn eerst met allerlei activiteiten bezig en dan moet je ze ’s middags in het
gareel zien te houden. Daarna moet ik taal en rekenen met ze gaan doen. Dan merk je
die onrust, want dan zijn ze terug van een les, moeten zich vervolgens omkleden voor
judo en naar het stek gebouw gaan. Het is behoorlijk hectisch.
We hebben het als docenten vaker over gehad dat de reguliere lessen het beste in de
ochtenduren gepland moeten worden. En dat alle extra activiteiten naar de middag verschuiven. Maar ook dat het beter verdeeld wordt over de week. Je komt op deze manier
niet aan het gewone werk toe. Er wordt wel eens gezegd dat je een aantal dingen kan
schrappen, maar daar ben ik het niet mee eens. Een aantal fundamentele vaardigheden
zoals klok leren kijken, moet je de kinderen bijbrengen. En dat kost tijd. Daar ontbreekt
het vaak aan.
Ik vind de kinderen ook een stuk drukker geworden. In principe hoef je niet bij de verlengde dagarrangement lessen te zitten. Dat zijn dan uren die je voor andere zaken kan
gebruiken. Maar als dat niet lukt omdat het anders een puinhoop wordt bij die les, heb
je een probleem. Het project is gebaat bij capabele mensen. Je zou dezelfde standaard
die je bij de aanname van docenten hebt, voor de extra leerkrachten moeten hanteren.
Je ziet het ook bij de hulpmoeders. De kinderen hebben daar geen respect voor. Ze negeren ze of geven ze een grote mond. Als je ook daar de orde moet handhaven ben je jouw
pauze kwijt. Kortom, het is echt heel druk geworden. Mijn leeftijd zal ongetwijfeld een
rol spelen, dat realiseer ik me heel goed.
207
Judolijn - Ik weet niet hoe de kinderen tijdens de judolessen presteren. Ze komen
er wel rustig vandaan. Dat is dan ook een van de weinige keren dat ik na een activiteit
rustige kinderen terugkrijg. De judojuf doet het prima.
Verder vind ik ze gewoon druk. Ik zie dat kinderen die vroeger vrij rustig waren nu
behoorlijk onrustig geworden zijn. Ze maken meer ruzie. Heb onlangs een kind in
blinde woede zien ontsteken. Dat verbaasde me hogelijk. Je bent steeds bezig brandjes
te blussen.
Er zou veel meer aan de ouders getrokken moeten worden. Ze zijn hier wel gezellig aan
het koffie drinken en zo maar het kan me niet snel genoeg gaan dat ze wat didactische
vaardigheden aanleren. Dat ze leren hoe de kinderen beter te begeleiden.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
208
Kooklijn - Het eten heeft wat mij betreft zin als de kinderen hun bord leeg eten.
Maar er wordt veel weggegooid. Dat is zonde. Ik ging in het begin regelmatig mee maar
na een akkefietje in de keuken kom ik er niet meer. Onlangs was er weer een incident
waardoor een leerling zei dat hij liever tussen de middag naar huis gaat dan naar het
restaurant. Ik heb direct met de coördinator zorgteam kortgesloten dat daar geen
sprake van kan zijn. Sommige kinderen eten echt niet. Die komen dan na de lunch terug
en smeken om hun boterham. Dat mag van mij niet. Drinken wel. Dan zie je ze om 15.45
uur hun tas induiken en alles wat ze bij zich hebben naar binnen proppen.
Continuïteit - Ik vind het moeilijk om te beoordelen of het project door moet
gaan. Ik weet niet of het effect heeft of dat het bijdraagt aan de ontwikkeling van de
kinderen. Heeft het te maken met de veelheid van activiteiten, want naast de verlengde
dagarrangementen heb je ook de Wanita-middagen. Je zou misschien een paar activiteiten moeten schrappen. De vraag is wat eruit kan. Er gebeurt teveel tegelijk. Je moet
kiezen, denk ik. Of het een of het ander. Ze worden nu doodgegooid met van alles en
nog wat. We hebben vaak aangegeven dat de planning wat beter zou moeten. Ik ben misschien van de oude stempel maar soms denk ik: moeten we niet gewoon terug naar af?
Terug naar de reguliere lessen en methodiek van vroeger.”
Roos Hoogendorp
Docent groep 5
Locatie: Bloemhof
Roos begon een kleine vijf jaar geleden als leerkracht op de OBS Bloemhof aan de
Putsebocht. Vanaf het begin is ze betrokken bij het project. Het experiment, zegt ze,
was veelomvattend, maar ze is er wel tevreden over. De bewustwording die wordt aangewakkerd, werkt zeker. Het werpt in ieder geval z’n vruchten af. Maar het is volgens haar
wel druk voor de leerlingen.
“Het nieuwe besef wordt bijvoorbeeld zichtbaar doordat leerlingen naar mijn idee
respectvoller met elkaar omgaan. Ze zijn gemakkelijker aanspreekbaar bij ruzietjes,
terwijl ze het vroeger veel moeilijker vonden om het zelf op te lossen. Ze kunnen zich
beter inleven in de ander en het lijkt alsof ze wat meer begrip hebben voor elkaar. Ze
rea geren niet meer zo agressief en impulsief als vroeger. Dat merk je echt. Het is goed
dat de school dit aanbiedt, maar eigenlijk vind ik het een taak van de ouders. Ik wil
er ook bij zijn en als ouder zien hoe je kind het doet. Als ik naar het volle programma
van de school kijk, denk ik dat het voor mijn kinderen teveel zou zijn als ik thuis ook
nog eens van alles met ze zou doen. Voor een kind van vijf/zes jaar is het al moeilijk te
behappen en als ze daarna ook nog naar dansles, voetbal of een andere extra activiteit
moeten, wordt het wel erg veel. Maar onze leerlingen hebben dit nodig. Daarom is het
goed dat ze het aangeboden krijgen.
Judolijn - Judo valt erg goed bij de leerlingen, ze vinden het leuk. Ik ben daar
kort gezegd heel tevreden over, de kinderen moeten ook dingen leren daarom zal het
soms wat minder actief zijn, maar dit is denk ik noodzakelijk om uit de lessen te halen
wat er uitgehaald moet worden. Roostertechnisch is er bij uitval van de docent inmiddels vervanging geregeld. Dat is belangrijk en ik hoop dat dit gecontinueerd blijft.
Kooklijn - De kinderen hadden in het begin grote weerstand om dingen te eten
die ze thuis niet kregen. Nu is dat een heel stuk verbeterd. Ze leren meer smaken herkennen, ze proeven, ze leren waar het voedsel vandaan komt. Voor hen is het belangrijk
dat ze verder leren kijken dan hun neus lang is. Dat ze weten dat ander eten ook lekker
kan zijn. Bovendien leren ze gezond te eten. Met de kooklijn merk je dat ze steeds meer
durven te proeven. Veel meer dan vroeger. Dat ze dit aangeboden krijgen, werkt ook
door naar thuis. Ik hoor ze vaak, als ze iets heel lekker vinden, roepen dat ze dat thuis
ook gaan klaarmaken. En ik denk dat dat ook gebeurt. De kooklessen zijn heel goed
voor ze. Ze leren er producten snijden, iets klaarmaken en proeven van elkaars klaargemaakte goedje. Dat vinden ze iedere keer weer geweldig.
209
Ecolijn - Van het tuinieren vinden ze de kruiden helemaal top. Ze vinden het
geweldig om te proeven wat voor smaak dat aan het eten geeft. Het zelf planten, zien
hoe het groeit, dat is een enorme uitdaging. Het is belangrijk dat ze er vanaf het begin
mee bezig zijn en het hele proces zien. Bij mij in de groep hebben ze ooit zonnebloempitten geplant. Dat zagen ze groeien en vonden ze echt geweldig. Ze namen het mee
naar huis, zorgden ervoor en het was op dat moment echt hun hele wereld. Nu kijken ze
door de tuinlessen meer om zich heen en zien niet zomaar meer een boom. Ze kijken er
echt naar als iets dat leeft. Ze zijn zich bewuster van de natuur en van hun omgeving. Ik
denk dat ze deze nieuwe interesses ook delen met hun ouders en dat die daardoor misschien ook wat meer om zich heen kijken.
210Roos
Filosofie - We hebben een keer een les gehad aan de hand van stellingen.
Daarna is er gedebatteerd. Het was mooi om te horen dat ze kunnen uitleggen waarom
ze ergens voor staan en dat ze hun mening durven te uiten. Dat ze leren nadenken over
belangrijke zaken. Ik als docent vind dat prima. Ook dat bijvoorbeeld het geloof tijdens
een les ter sprake kan komen.
Ouderparticipatie - Over de betrokkenheid van ouders aan de Putsebocht
ben ik in ieder geval tevreden. Ze durven alles te vragen. Heel veel is bespreekbaar. Als
een kind ziek is, bel ik ze vaak ook zelf op, zodat je een band blijft houden. De laatste
tijd krijgen we wat meer hoger opgeleide ouders binnen de school en die nemen dan
meestal de andere ouders wat meer mee. Op het schoolplein wordt dan vaker gesproken
over wat er binnen de school gebeurt. Ze zijn ook geïnteresseerder in de prestaties van
hun kind.
Het is jammer dat een deel van de ouders zich niet gestimuleerd voelt om meer met hun
kinderen te doen. Als ik naar mijn klas kijk, dan zitten er bedroevend weinig leerlingen
op een sportclub. Naar het strand gaan bijvoorbeeld of andere uitstapjes, die niet per se
geld hoeven te kosten, worden ook niet gemaakt. Er mag best meer geïnvesteerd worden
in ouderparticipatie. Nu mogen ouders een keer per jaar meelopen tijdens een les om
te zien hoe wij als docenten sommige vakken aanpakken. Dat mag wat mij betreft wat
vaker gebeuren. Op meerdere momenten in de klas meekijken welke strategie de docent
bijvoorbeeld bij begrijpend lezen gebruikt. Het is wel een investering. Maar investeren
in ouders is sowieso goed. Daar hebben de kinderen alleen maar baat bij.
Continuïteit - Er nu mee stoppen zou zonde zijn. Voor onze kinderen wordt
hun belevingswereld vergroot, ze zien dingen die ze anders niet zouden zien en krijgen
tools aangeboden die ze normaal van huis niet krijgen. Ik denk dat hoe het nu loopt, het
allemaal bij elkaar past en elkaar aanvult. Koken, tuinieren, judo en filosofie versterken elkaar. Het loopt goed. Dus niet veranderen. De reacties van de kinderen zijn over
het algemeen dat ze het heel erg naar hun zin hebben. Dat ze het allemaal leuk vinden
en blij zijn met hoe het gaat. Dat merk ik.
211
Het resultaat is het best te meten na acht jaar. Dan kan je zien hoe ze in groep 1 begonnen zijn en hoe ze er na acht jaar uit komen. Of het inderdaad echt heeft gebracht wat
je wilde. Ik ben er van overtuigd dat het project ze een ander mens maakt. Ze zien meer,
leren meer en kunnen daardoor later meer bereiken.“
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
3.2.2.D – Filosofielijn: aanzet ecosofisch curriculum
Taal is cruciaal. Filosofieles op de basisschool gaat allereerst over luisteren
en spreken. Filosofielessen worden al decennialang op basisscholen gegeven.
Er zijn verschillende methoden voorhanden die alle zo hun voor- en nadelen
hebben. Sommigen beginnen met een verhaaltje. De bespreking ervan is de
aanleiding voor een groepsgesprek. Dat kan meer of minder socratisch worden
uitgewerkt: daarbij gaat het niet om gelijk te krijgen, maar om het goed onder
woorden brengen van je eigen standpunt. Het gesprek kan echter ook de vorm
van een doorwrocht debat met goed onderbouwde argumentaties krijgen. De
belangrijkste skills die in beide aanpakken worden ontwikkeld zijn luisteren,
samenvatten en argumentatief spreken. Deze aanpak kent ook een schriftelijke
component, waardoor er weer andere skills worden ontwikkeld. Hoe dan ook,
taal staat hier centraal.
Filosof i e l essen – Een van de grootste problemen waar de docenten op
stuiten is de beperkte taalkennis van de leerlingen. Op school is voor de opzet
van Fysieke Integriteit al zeer veel aan taal gedaan via het Wanita-onderwijs.
(ZIE 3.2.1)
In het algemeen gesproken komen deze leerlingen met een taal-
achterstand van twee jaar op school. Het vergt een immense inspanning om
deze achterstand weg te werken, zeker omdat veel leerlingen thuis vaak op de
moedertaal van hun ouders terugvallen. In de Oleanderbuurt kun je in het Turks
boodschappen doen. In de vakanties zakt de taalbeheersing van veel leerlingen
weg.
(ZIE 3.3.1.D)
Dat levert voor de basis van het filosof eren op onverwachte wijze enkele
problemen op. Juist door de directe aansluiting van het Wanita-onderwijs
bij de belevingswereld van de leerlingen komen abstracte begrippen niet in
beeld. Begrippen als ‘mening’ of ‘argument’ zijn niet bekend. Er kan met de
leerlingen niet op een metaniveau over hun taalgebruik worden gesproken.
Tenminste, niet op de manier zoals dit doorgaans gebeurt. Dit heef t voor de
opzet van de filosofielessen consequenties. De ‘gereedschapskist’ met de
instrumenten om op het taalgebruik te ref lecteren moet eerst gevuld worden. Dit komt bovenop de luister- en spreekskills die de leerlingen zich eigen
moeten maken. In het eerste jaar is dit door de filosofiedocent systematisch
ontwikkeld en nu, na vier jaar, kunnen we vaststellen dat die discipline er
zonder meer is.
Na het vertrek van Wouter Pols in het tweede jaar zijn de lessen door de filosofiestagiaires overgenomen. Na een half jaar stapt Izaak Dekker uit en Aetzel
Griffioen in. Vanaf medio 2010 zijn hij en Leonie van Wees vaste vakdocenten
filosofie die vanuit het verlengde dagarrangement worden betaald. Deze wisselingen werkten aanvankelijk niet positief door. Het kost immers tijd om docent
en groep aan elkaar te laten wennen. Er zijn nogal wat hobbels. Het niveau is
vaak te hoog. In het begin zijn er veel ordeproblemen omdat de groepsleerkracht niet bij de lessen aanwezig is. Minder taalvaardige kinderen worden
212
overvleugeld door de kinderen die goed gebekt zijn en leren zich daardoor juist
niet te uiten. Ze vervelen zich en gaan klieren. Soms werkt een kringgesprek
beter dan in groepjes. De docenten moeten hun vorm vinden. Ze bezoeken
ook andere lessen, zoals Turks, waardoor de leerlingen ze meer zien. Al deze
kinderziektes zijn nu achter de rug. Ook is er meer variatie van werkvormen
gedurende een les.
Wat is een experiment?
(groep 7)
Een filmfragment. James Bond valt in een gevecht uit een vliegtuig dat snelheid maakt
op de startbaan. Het vliegtuig heeft geen piloot en stort aan het eind van de baan een ravijn in. Bond grijpt een motor, racet er achteraan, rijdt het ravijn in, haalt het vliegtuig
in, kruipt naar binnen en trekt het vliegtuig op het laatste moment weer op. Kan dat?
De komende twee lessen werken we aan een experiment met de valsnelheid. De hoofdvraag heeft echter niets met valsnelheid te maken, maar met het experimenteren. Om
te kijken of Bond een vliegtuig in kan halen, maken we eerst drie vormen van klei. Een
grote schaal, een grote bal van dezelfde hoeveelheid klei en een kleine bal van klei die de
helft minder weegt. Iedereen mag voorspellen wat er gaat gebeuren als we ze van gelijke
hoogte laten vallen. De meesten denken dat de zware objecten sneller zullen vallen dan
de kleine bal. Een kleine minderheid denkt dat de lichte bal juist sneller zal vallen.
De volgende les klimmen zes kinderen met juffrouw Marleen het torentje van de school
in. Ik sta beneden met de rest. We leggen vuilniszakken neer, de bezems staan in een
hoekje klaar, en drie duo’s hebben een stopwatch en een opschrijfboekje. Eerst oefenen
we het laten vallen, het meten en het opschrijven met een paar gummetjes. En dan
laten twee kinderen steeds één van de drie kleiobjecten vallen. Drie kinderen meten de
duur van elke val. Wat blijkt? De twee ballen vielen even snel, de schaal viel duidelijk
het langzaamst. Hoe kan dat? Eén leerling oppert dat het de luchtweerstand is. Nu het
experiment is afgerond, komen de filosofische vragen. Wat is een experiment? Wanneer doe je een experiment? Is experimenteren denken, of is het doen? Hoe voer je een
experiment uit?
Doen en denken tegelijkertijd. De leerlingen krijgen impliciet inzicht in procesmatig werken, in experimenteren. In het verlengde van wat er hiervoor over de
opbouw van de ecolessen is gezegd, staat in het schooljaar 2011/2012 de opzet
van de ecosofie centraal. Deze wordt in het schooljaar 2012/2013 methodisch
uitgewerkt.
Ecologi e l essen – Waar gaat het om in deze transformatie? Wat behelst
die overgang precies? Het gaat om een combinatie van filosofie, ecologie en
vredesonderwijs. De focus is een relationeel besef van wat kinderen doen en
denken. Ecosociale educatie biedt de skills aan die nodig zijn voor daadwerkelijke participatie binnen een transparante communicatie. Ecologie levert inhoudelijke thema’s, filosofie de dynamische, expressieve vorm of methode van
debatteren en vredeslessen passen deze inzichten toe in de dagelijkse praktijk
waarbij de relatie tussen deel en geheel, individuele levens en de wereldgemeenschap, kortom, een 21 e-eeuws spannend kosmopolitisme centraal staat.
Specifiek filosofische thema’s blijven echter ook deel van het lespakket.
Het derde element waarin de maatschappelijke realiteit in beeld komt, zou in
het voortgezet onderwijs maatschappijleer heten, maar kan op dit niveau nog
onder een strikte definitie van burgerschap.
(ZIE 4.1.4) Wordt
er gedebatteerd
over natuur en milieu? Natuurlijk, met mate. Ecologie gaat verder dan natuur-
213
het eenvoudigst omschreven worden als primaire burgerschapskunde, zij het
en milieu educatie. Daarin leren leerlingen allerlei wetenswaardigheden over
de natuur. In ecologielessen gaat het erom niet uitsluitend over de natuur,
maar vooral van de natuur en bij voorkeur in de natuur te leren. 19 Kringlopen en
diversiteit komen in de NME lessen aan de orde, maar de koppeling van footprint en foodprint blijft doorgaans buiten beeld. In de ecologielessen wordt het
perspectief van duurzame ontwikkeling ontsloten. Net als in de jaren negentig
het gebruik van media cruciaal werd geacht voor iedere burger en medialiteracy
een onderdeel werd van het lespakket, zo wordt nu ec oliteracy, eco geletterdheid, op school onderwezen. 20
Vanuit filosofisch perspectief blijven de mensbeelden en allerlei concepten
van belang. Die worden, binnen het bevattingsvermogen en de leefwereld van
de leerlingen, besproken en eventueel ter discussie gesteld. Want dat blijft de
filosofische inzet: conceptueel relateren zonder te relativeren.
(ZIE 4.4.1)
Zelfbesef
(groep 6)
Een leerling die oppervlakkig bezien bij uitstek niet geschikt lijkt voor filosofielessen omdat ze moeite heeft mee te komen met de groep, komt in december 2010 met de
perfecte omschrijving van filosofie. Filosoferen betekent dat je altijd bij jezelf te rade
moet gaan: ben ik tevreden met dit antwoord of wil ik nog meer weten? Filosoferen is
dus voelen wat je zelf vindt. De hele klas valt haar bij. Het hele jaar door zullen we op
haar definitie terugvallen.
Eind 2010 worden een aantal gebieden op de wereld geteisterd door grote milieurampen: een ontploft olieplatform in de Golf van Mexico, waardoor maandenlang de olie de zee in stroomt en de tsunami in Japan met als gevolg de
meltdown van een kerncentrale. Tegelijkertijd ontwaakt een slapende vulkaan
op IJsland en mogen er door de aswolken geen vliegtuigen meer vliegen. De
kinderen weten er allemaal van en steunend op die informatie worden op de
filosofielessen de eerste ecologielessen gestapeld. Er wordt voortbordurend
op het Wanita-project een reeks lessen ontworpen waarin deze problemen van
een globale naar een lokale schaal worden vertaald. Nieuwe begrippen worden
geïntroduceerd: voedselketen, voedselpiramide, web, ecosysteemcirkel. De
invloed van de mens op de natuur wordt uitgewerkt en de doorwerking op de
locale economie, met zijn verketeningen. De omkering van de relatie tussen
mens en natuur en de vernietigende invloed van de natuur op de mens wordt
bij de vulkaanuitbarsting in beeld gebracht. Er zijn overal filmpjes te vinden,
waardoor de lessen zeer gevarieerd zijn. Impliciet komen de elementen allemaal in beeld: na het water eerst het vuur en dan via de aarde de lucht. Wat is
de quint-essence?
Zo komen als vanzelf ecosofische thema’s in beeld. De natuur (fysieke ecologie) roept vragen op over de relatie tussen de mens en de natuur. Veel van
die vragen zijn technische wat-vragen: hoe groeit een plant of hoe werkt een
derzoek te doen naar de samenhang tussen de verschillende elementen. Het
werken in en het onderzoeken van de tuin roept op kleine schaal vragen op over
215
vulkaan? De tuinen en de YouTube filmpjes geven genoeg aanleiding om on-
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
de rol van mensen in de natuur – cultuur – en over de onderlinge relaties tussen
mensen en de natuur – van wie is die plant eigenlijk? Zo kan de genetische manipulatie en de manipulaties van een firma als Monsanto die gewassen patenteert waardoor boeren hun traditionele gewassen niet meer kosteloos kunnen
planten, besproken worden. Alles met mate, alles op het bevattingsniveau van
de leerlingen.
Fysieke Integriteit draait uiteindelijk om vitaliteit en gezondheid, om leven als
basis voor samenleven. Dat is een van de meest geschikte onderwerpen om
de drievoudige ecologie – fysiek, sociaal, mentaal
(ZIE 1.2.2)
– te verkennen. Iets
kan gezond zijn op zichzelf (fysiek) of in relatie met andere wezens (sociaal).
Maar wat is dan geestelijke gezondheid (mentaal) eigenlijk? Is dat uitsluitend
mentaal of kan iemand je ook gek maken of voor gek verklaren? Een ander interessant ecosofisch thema is tijd. De kinderen monitoren de planten tijdens hun
groei. Van een plant is het nog wel vast te stellen wanneer die begint te leven
en wanneer die afsterft. Maar hoe zit dat met bijvoorbeeld een ecosysteem?
Een kosmische opschaling ligt voor de hand. Hebben we het bij planten over
bloei en groei, natuurtijd roept direct het idee van oneindigheid op: waar stopt
de aarde? Dat is een onderwerp waar kinderen graag over nadenken. Ook het
verschil tussen begin en oorzaak vinden ze interessant.
Oneindigheid
(Groep 8)
Op verzoek van de groep hebben we het deze les over het heelal en zijn oneindigheid.
Om te kunnen bepalen wat het betekent dat het heelal oneindig is, vragen we ons eerst
af wat oneindigheid eigenlijk is. Ik geef een simpele tekst over de filosoof Spinoza
en zijn ideeën over ‘oneindigheid’. We proberen er achter te komen welke kenmerken
oneindigheid heeft. De groep komt, met enige hulp, op de volgende kenmerken: iets is
oneindig als het geen begin of eind heeft (bijvoorbeeld een cirkel), als het uit een ontelbare hoeveelheid bestaat (bijvoorbeeld alle zandkorrels op het strand), als we er ons
geen grens bij kunnen voorstellen (bijvoorbeeld het heelal). Dat laatste vindt de groep
het meest interessant. Ensar vraagt zich af: wat nu als het heelal wel een grens blijkt
te hebben? Dat betekent dat er nog iets achter het heelal ligt. Ik vraag de klas wat er
dan achter het heelal zou liggen. Ensar denkt een ander soort dimensie waarin ook een
wereld bestaat met levende wezens. Hikmet vraagt zich af of het wel kan, dat het heelal
een grens heeft. Het heelal was toch oneindig? Ik vraag de klas wat het woord ‘heelal’
eigenlijk betekent. Hikmet denkt na en zegt dat heelal ‘heel al’ betekent, dus ‘alles dat
er is’. Maar kan er dan nog iets anders zijn? Hikmet redeneert: als het heelal alles is dat
er is, ligt er achter het heelal niks.
Evolutieleer als onderwerp voegt zich naadloos in dit persepctief. Maar het
blijft een tricky onderwerp, omdat ouders, zeker gelovige ouders van alle snit,
dat impliciet als blasfemisch ervaren. Tenminste dat denken veel deskundigen.
Zo dachten ze ook dat het judoën voor moslimameiden uit de hoogste groepen
problemen zou opleveren bij hun ouders. Niets is minder waar. Maar tijdens
zo’n ecosofieles kan een leerling wel de conclusie trekken dat het leven een en
216
al strijd is en dat je moet pakken wat je pakken kunt. Het recht van de sterkste
is een straatwijsheid. Maar een ecosoof is meer dan streetwise.
(ZIE 4.5)
Evolutieleer
(groep 7)
Uit de groep komt de vraag of het echt zo is dat een aap uit een vis voortkomt. Aanvankelijk begrijp ik het niet, maar het begint me te dagen als de leerlingen zeggen dat het
iets met ‘evaluatie’ te maken heeft. Ze willen de evolutieleer bespreken. De komende
vier lessen behandelen we evolutie aan de hand van een voorbeeld van Bas Haring in
week een, cellulaire automata in les twee, veranderingen in hun eigen wereld in week
drie en weer terug naar het dierenrijk in les vier. Ik geef voorbeelden en vraag aan de
kinderen om deze uit te leggen. Wat gebeurt hier? Sommigen kunnen er nog niet bij,
maar de meesten concluderen dat evolutie verandering betekent. Ondertussen hebben
enkele ouders laten weten dat ze de verhalen thuis over deze les erg waarderen.
Nog even iets technischer: ecosofie beoogt een doendenken gebaseerd op
glokale empathie en fysieke interesse, kortom, op dat wat in een emancipatieperspectief ooit solidariteit en engagement heette.
Vredesl essen – Alles is denkbaar. Ieder standpunt is het verdedigen
waard, hoe absurd en grotesk ook. Of het standhoudt, zal moeten blijken.
Die inzet blijft onverkort gehandhaafd in het derde element van de ecosofie:
vredeslessen. Die gaan niet over harmonie, bloemetjes en bijtjes. In deze
laatste transformatieslag komt de politiek in zijn diverse verschijningsvormen in beeld. Macht en strijd zijn de inzet van de vredeslessen. Binnen welke
machtsverhoudingen zorgen mensen voor elkaar of staan ze elkaar juist naar
het leven? Hoe ga je daar mee om? In een vloeiende beweging wordt de fysieke
integriteit van lichamen aan die van de aarde als ecosysteem en de globe als
wereldgemeenschap gekoppeld. Relaties staan in dit alles centraal. Gegeven
het eerder uitgewerkte gezichtspunt dat alle relaties door macht zijn bezet,
moet conflictbeheersing een aspect van deze vredeslessen zijn, zoals agressieregulering een aspect is van het judo. Maar het ultieme stadium is in het
aanvangscitaat van Musashi weergegeven:
de gemoedstoestand om te winnen zonder zwaard en ook niet te kunnen winnen met een zwaard. Concreet en heel praktisch komt dat neer op mediatie als
conflictbeheersing. Dit wordt al jaren in de vorm van buurt- en schoolmediatie
in cursusvorm aangeboden. In Rotterdam gebeurt dit al meer dan zes jaar door
organisaties zoals JOLO (Jongeren en Ouderen Lossen het Op).
In het schooljaar 2012/2013 wordt deze derde lijn in de ecosofie opgestart. In
strategische termen is dat de vector die micropolitiek via mesopolitiek met
macropolitiek verbindt.
(ZIE 1.3) Anders
gezegd, het gaat om een affectieve
verbinding tussen het individu, de groep en de wereld en de manier hoe je met
deze spaningsvolle relaties omgaat. Hier krijgt de thematiek van het deel en
het geheel, oorzaken en gevolgen en de relationele wisselwerking als gemeenschap zijn beslag. Maar vooral in zoverre dit een continu leren omgaan
betekent met de spanningen waarmee dit allemaal per definitie gepaard gaat.
Iedere verhouding is door macht bezet: micropolitiek (waardoor of waarvan
macropolitiek (waar horen wij dan allemaal bij?). Hoe ga je met die krachten en
machten om? Wie is er de baas en wie delft altijd het onderspit? En waarom?
217
word ik beroerd?), mesopolitiek (wat doen wij daar samen mee en aan?) en
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Wat is leiderschap? Wat heet pesten? Filosofisch argumenteren wordt nu een
aspect van conflictbeslechting, van mediatie: het beheersen van conflicten
op niet gewelddadige wijze. Judo en filosofie als gevechtskunst èn als levenskunst raken elkaar hier. Nogmaals wordt het aanvangscitaat van dit hoofdstuk
inzichtelijk: het handvat loslaten, de grip verliezen, hoe gaan we daar mee om?
Hoe gaan we dan verder? Fysiek en mentaal zelfvertrouwen gaat hier over in
respect voor anderen. De integraal in Fysieke Integriteit die van agressieregulering naar op interesse gebaseerd doorzien loopt
(ZIE 3.2.1) ,
is de lijn die deze
vredeslessen volgen: de agressie doorzien. Cynisme en onverschilligheid zijn
de negatieve tegenhangers van de levenskunst die in ‘het handvat loslaten’ zijn
waarheid belichaamt.
(ZIE 4.3.3)
Dit aspect van de ecosofielessen staat nog in de steigers. Er zijn verwante
projecten die het komende jaar bestudeerd zullen worden. JOLO als buurt- of
schoolbemiddeling is een partner, maar ook de in Utrecht lopende projecten
van de Vreedzame school en Vreedzame wijk zijn perspectieven waar RVS zijn
licht gaat opsteken.
3.2.2.E – Stagenetwerk: EUR, HBO, ROC
Het EP(i)C traject beperkt zich niet tot de leerlingen van de basisschool. Op de
OBS Bloemhof lopen veel stagiaires rond van uiteenlopende opleidingen. Ook
zij nemen deel aan de trajecten en delen mee wat ze meemaken. Educatie verbindt participatie en communicatie en mondt bij deze stagiaires uit in een eindverslag of een scriptie. Naast de RVS trajecten lopen er overigens nog tientallen stagiaires per jaar met andere activiteiten mee. Ook de stagetrajecten zijn
stevig opgeschaald: naast de hbo-stagiaires van de Hogeschool Rotterdam
(Fysieke Integriteit in 2009/2010: 10 en in 2010/2011: 5; huiswerktraject 2011/2012:
12) en de studenten van de Faculteit der Wijsbegeerte van de Erasmus universiteit (ieder jaar 3) zijn er ook mbo-stagiaires van Albeda en Zadkine (tussen
2010 en 2012: 30) bijgekomen. Ook bieden drie afgestudeerde criminologen
ondersteuning en lopen masterstudenten van andere universiteiten (Universiteit voor Humanistiek, Rijksuniversiteit Leiden) stages. Van de samenwerking
met het vmbo is in deze periode helaas niets terechtgekomen. Eind 2011 wordt
er door een reorganisatie op Nieuw-Zuid echter een productieve samenwerking
in gang gezet die naast stages op de basisschool ook concreet vorm zal krijgen
in het Vakhuis.
De stagiaires pedagogiek van de HR zijn aan de groepen in de klassen verbonden. Zij maken reeksen sociogrammen die veranderingen in de relationele
patronen van leerlingen aan het licht brengen, interviewen leerlingen over hun
bevindingen op de verschillende trajecten, nemen de Lekker Fit testen af op
de bij het onderzoek betrokken basisscholen, begeleiden aan de tafels bij de
lunch, ondersteunen in de Wanita-projecten en helpen mee met het invoeren
van data voor de monotoring. In het eerste jaar is er een vierdejaarsstudent
218
afgestudeerd bij HR sportmanagement met een onderzoek over de sportbeleving in de wijk. In 2010/2011 loopt er een vierdejaarsstudent stage die op een
ander aspect van Fysieke Integriteit afstudeert: management in de kooklijn.
opschalen & terugploegen
buurt
ale
n
2.
actief
burgerschap
te
ops
ch
sociaal
(V)MBO
cultuur
ru
g
p
lo
e
1.
fysieke
integriteit
n
school
Vakmanstad
ge
Vakmanstad
Frontlijn
stage
PO
Creatief
beheer
HBO
3.
duurzaam
vakmanschap
markt
DRIFT
WO
fysiek
4.
eco 3
economie
stad
Als voorbereiding op de opschaling van de keuken naar een wijkrestaurant
onderzoekt hij de mogelijkheden om er een businesscase van te maken. Hij
inventariseert toelevering, afnemers en gaat na hoe het met exploitatievergunningen zit. Uiteindelijk komt hij met een uitgebalanceerd kostenplaatje.
Daarvoor moet hij met alle partijen praten en onderhandelen, ook met de koks,
de hulpmoeders en de stagiaires. Zo ontwikkelt hij, net als de vierdejaarsstudent het jaar ervoor, een meer integraal inzicht in het opzetten van dit soort
ondernemingen in wijken zoals Bloemhof. Hoewel een enkele stagiair snel
afhaakt, zijn de meesten enthousiast en willen er steeds meer stagiaires voor
een tweede jaar terug komen. Een enkeling, zoals Monica Walhout, loopt haar
hele opleidingstage op OBS Bloemhof. Zij ontwikkelt zich als een volwaardig
integrale professional, studeert cum laude af, krijgt een baan als docent op de
hogeschool en stroomt in voor een master sociologie op de Erasmus Universiteit. Monica Walhout wordt als coördinator bij RVS projecten betrokken waar
zij de spil in de opzet en ontwikkeling van het huiswerktraject is.
(ZIE 3.3.1.C)
De opschaling van de samenwerking met de Hogeschool Rotterdam vergt
nogal wat afstemming. Vooral het begeleiden van groepen studenten die in
vraagstukken) meelopen, kost veel tijd en sluit niet aan op de RVS gedachte
van participatie en communicatie. Maar ondanks deze problemen wordt door
219
PMG projecten (Projectmatig, Multidisciplinair werken aan Grootstedelijke
intensief overleg op verschillende niveaus de samenwerking op weg naar een
strategisch partnerschap steeds beter. In 2012 geeft RVS enkele seminars voor
docenten- en managementteams ter ondersteuning van het overleg over een
infrastructurele inbedding van stagetrajecten in de projecten van RVS.
De keukenstagiaires van Zadkine en Albeda bieden vier dagen in de week
om de week ondersteuning in de keuken. In dit proces gaat veel energie van
begeleiders zitten. De studenten moeten leren wat een groepsproces waarin
mensen elkaar respecteren en integrale ondersteuning een gegeven is, concreet betekent. De stagiaires werken ook in de tuin om inzicht te krijgen in
seizoensgroenten. Een van de koks geeft workshops in smaak en kooktechnieken. Ze krijgen onverwacht testen voorgeschoteld om hun skills te toetsen. Als
afsluiting schrijven ze zelf een evaluatie die doorgesproken wordt met de koks.
Maar de ultieme test is toch hun arbeidsethos en werkdiscipline die begint met
op tijd komen. Deze generieke competenties staan centraal.
De samenwerking met de koks is geen probleem, maar met de hulpmoeders
loopt het in het begin een stuk stroever. De diefstal van geld door een van de
stagiaires die uiteindelijk op heterdaad wordt betrapt, is een leerzame ervaring
voor iedereen. De gesprekken die met de stagiaires gevoerd worden leveren
veel inzicht in hun beweegredenen op om deze studie te doen. De stelende
stagiair krijgt na een taakstraf bij HALT van het Albeda alsnog de gelegenheid
om zijn testen van bekwaamheid af te leggen.
Eind 2011 wordt RVS door het college van bestuur van Albeda gevraagd mee
te denken over een meer expliciete implementatie van vakmanschap met een
ambitie in de opleiding. In die context wordt er met Albeda horeca opleiding
op de locatie Rosestraat overlegd over een traject waarin meer aandacht komt
voor de footprint van de foodprint.
(ZIE 3.3.3.A)
Er wordt ook gesproken over ver-
dere samenwerking in Lombardijen waar Albeda samen met woningcorporatie
Havensteder in het kader van Healthy Cities productietuinen met bewoners
onderhoudt. 21 Een van de RVS koks geeft een workshop op de Albeda locatie
en een van hun studenten wordt als stagiair toegevoegd aan het team van de
Agnesschool in de wijk Feijenoord.
(ZIE 3.5.2)
Het experiment met de filosofiestudenten die onder leiding van Wouter Pols
het eerste jaar hebben meegelopen en observatieverslagen hebben gemaakt,
is succesvol gebleken. Vier van deze stagiaires hebben nu een baan als
docent, op de Bloemhofschool of elders. In het tweede en derde jaar worden
er weer twee maal drie studenten ingezet, waarvan er een – Aetzel Griffioen
– aan de slag kan. Inmiddels is hij de algemeen coördinator van alle Fysieke
Integriteitsprojecten in de verschillende wijken.
De filosofie aanpak die Wouter Pols hanteert, wordt naar een ecosofische
invulling opgeschaald. Omdat er voor deze werkwijze nog geen methodes
bestaan, wordt er een traject opgezet om deze samen met de nieuwe docenten
verkenningen die in 2014 tot een uitgeschreven methodiek moeten leiden. Ook
hierin zullen stagiaires een grotere rol gaan spelen. Deze methode wordt
221
ecologie en filosofie te ontwikkelen. Medio 2012 wordt gestart met de eerste
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
helemaal afgestemd op de integrale aanpak van RVS. Door de verbreding van
Fysieke Integriteit naar andere wijken waarvoor scenario’s zijn ontwikkeld,
wordt het mogelijk verschillende aanpakken met elkaar te vergelijken.
Er melden zich regelmatig masterstudenten en afgestudeerde studenten van
andere faculteiten en andere universiteiten met de vraag of zij vrijwillig kunnen meewerken. Drie afgestudeerde criminologiestudenten melden zich: Omri
Manoach, Maarten Verdonk en Amin Talagani. Zij worden in de protofase van de
verbreding van Fysieke Integriteit naar Beter Presteren op het huiswerk traject
gezet. Door het intensieve werk aan de reguliere trajecten lukt het echter niet
dit voor 2011 te realiseren. Pas in het schooljaar 2011/2012 zet een van hen,
Amin Talagani, maar nu in vast dienstverband, samen met de coördinatoren dit
traject op
(ZIE 3.3.1.C)
om zich daarna op het ontwikkelen van de Brede Vakantie-
school Bloemhof te richten.
(ZIE 3.3.1.D)
Een soortgelijke route bewandelt een masterstudent van de Universiteit voor
Humanistiek in Utrecht, Pascal Leuvenink. Hij meldt zich in 2010 aan voor een
onderzoeksstage. Hij wil de overdracht van stressfactoren onderzoeken bij
gezinnen en heeft, na bijstelling van zijn aanvankelijke onderzoeksdoelen – het
is niet zo eenvoudig bij de gezinnen binnen te komen – via kwalitatieve observatie naar de doorwerkingen van het traject Fysieke Integriteit gekeken op
basisschool Bloemhof. 22 Na zijn afstuderen meldt hij zich weer en inmiddels
draait hij in het kader van Veerkracht Carnisse als projectcoördinator mee om
222
onderdelen van Fysieke Integriteit in de wijk Carnisse op te zetten.
(ZIE 3.5.3)
DOCENTEN GROEP 6-8
223
INTERVIEWS
224Rosa
Rosa van der Meer
Docent groep 6
Locatie: Oleanderstraat
Dit is haar vijfde jaar op de OBS Bloemhof. Het eerste jaar was zeer rommelig. Het
restaurant liep nog niet helemaal. Dat gaf een hoop gedoe, zegt ze. Het was onrustig.
Maar dat is het eigenlijk nog steeds. Een aantal zaken zijn beter georganiseerd, maar
in principe blijft het een onrustig geheel.
“Het is een mooi concept en ik denk dat het een meerwaarde zou kunnen zijn. Ik denk
alleen niet voor deze doelgroep. Vanwege de onrust die het met zich meebrengt. Ik merk
dat het voor kinderen soms gewoon onveilig is. Letterlijk onveilig met bijvoorbeeld de
straat oversteken. Er kunnen rare dingen gebeuren als ze van en naar het restaurant
gaan. Maar ook de veiligheid die je als leerkracht eigenlijk moet bieden binnen de
school en binnen je lokaal is er soms niet meer. Het is voor sommige docenten niet te
doen omdat de kinderen zo ontzettend onrustig terugkomen. Er is dan zoveel gebeurd,
dat ze eerst tot rust gebracht moeten worden. Wij zijn met z’n allen verantwoordelijk
voor die hele dag dus uiteindelijk ook voor de momenten dat ze andere lessen hebben.
Een voorbeeld is dat ouders die weinig Nederlands spreken de kinderen niet aankunnen. Kinderen zoeken dan continu die grenzen op want die denken: je begrijpt toch
niet wat ik zeg dus kan ik over je heen lopen. Maar ook ruzies, een leerkracht ziet dat
ver van te voren aankomen waardoor je het op voorhand de kop in kan drukken. Zo’n
moeder probeert nog tot het laatste moment dingen te redden waardoor het soms zelfs
verergert. Dan ben jij als docent het eerste half uur van je les bezig met brandjes te
blussen en dingen oplossen. En dat is eigenlijk kostbare lestijd.
Kooklijn - In het begin gingen wij mee naar het restaurant, dat maakt sowieso
verschil. Als docent neem je de rust en veiligheid mee die je ook in de klas hebt. Ik denk
dat de kooklessen die vorig jaar sporadisch gegeven zijn echt een meerwaarde zouden
bieden. Zeker voor deze kinderen die uit het zicht van de keuken (Oleanderstraat) de
maaltijden krijgen en dus minder binding hebben met het geheel. Het concept en de
achterliggende gedachte zijn mooi, maar ik denk dat het zijn doel voorbij schiet. Er
wordt nog te weinig aandacht besteed aan waar het voedsel vandaan komt. Ze gaan naar
het restaurant en dat is het. Ik mis de bewustwording. Het liefst zou ik teruggaan naar
hoe het was. In de middag naar huis. Rust voor de kinderen en voor de docenten. Niet
koste wat kost iets willen aanbieden. Het is ook fijn voor de kinderen om even weg te
gaan uit de school. Vroeger kon je een moment weg uit het vaste stramien, even de rust
opzoeken. En dat missen ze nu gewoon. Positief is dat ze in ieder geval iets gezonds
eten. Een heleboel krijgen dat volgens mij thuis niet omdat er bijvoorbeeld te weinig
tijd en geld is om kwaliteitsvoedsel in huis te halen.
225
Judolijn - Dat vind ik echt een aanwinst. Wat jammer is dat de juf regelmatig
afwezig is. Dat is echt spijtig, het is een fantastische leerkracht. En het is juist de les
die de kinderen superleuk vinden om te doen. Zij sport zelf natuurlijk ook op hoog
niveau en is waarschijnlijk daardoor vaker afwezig. De absentie is het laatste half jaar
echt extreem. De kinderen moeten zich voorbereiden op het examen en dat lukt niet.
Ze raken gedemotiveerd.
Aan kleine dingen kan je de impact van judo aflezen. Bijvoorbeeld dat ze zich bewuster
zijn van hun lichaam en wat ze ermee kunnen. Ze hebben ook respect voor de materialen die ze krijgen. Als ze iets missen aan hun judopak breekt zo ongeveer de hel los.
Daaraan merk je hoe belangrijk het is voor ze.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Filosofie - Het niveau is te hoog. Soms zitten er hele leuke lessen tussen. Maar
uiteindelijk levert het niet genoeg op. Er moet meer tijd en aandacht worden besteed
aan het aanleren van basisvaardigheden zoals gesprekstechnieken en sociale omgang.
Ik denk dat zo’n project op een andere school met een andere doelgroep zou kunnen
slagen. Met kinderen die een bredere algemene ontwikkeling hebben en communicatief
sterk zijn, meer zelfbewust en zelfstandig kunnen denken. In mijn klas zitten wat hoogvliegers maar die worden weer meegetrokken door de wat zwakkeren. Ook hier heb je
dan weinig rendement. Aan inzet ontbreekt het de docenten niet, daar ligt het niet aan.
Ouderparticipatie - Prima dat er moeders meedoen. Maar de ouders die meedoen zijn eigenlijk de ouders die toch al betrokken waren bij de school. Misschien dat
er een enkeling bijgekomen is, ik zie er een paar nieuwe gezichten bij.
Het project is gebaat bij meer mensen met de juiste opleiding. Medewerkers die pedagogisch zijn onderlegd. Die met gemak een brandje kunnen blussen en die op een goede
manier voor de kinderen kunnen zorgen. Het is belangrijk dat de school die veilige
haven blijft. Doordat deze kinderen vaak niet naar een sportvereniging of naar het
wijkgebouw gaan en in de thuissituatie een heleboel dingen niet hebben, is dat de school
binnengehaald. Zodat de kinderen zich toch op een bepaalde manier kunnen uiten.
Maar al die extra activiteiten brengen in de praktijk veel onrust met zich mee. We
verlangen wel eens terug naar de tijd dat je lesgaf en ruim de tijd had om bijvoorbeeld
het lesmateriaal te herhalen. Soms voelt het ook alsof je iets afgenomen wordt. Ik vind
het eigenlijk ook leuk om muzieklessen, of gym of drama te geven. Dat is nu uitbesteed,
dat is jammer. Het beste zou zijn om het te scheiden en de Brede school activiteiten na
schooltijd doen. Dat is ook minder verwarrend voor de kinderen.
226
Continuïteit - Het project maakt de kinderen wel bijzonder, zij maken dit mee.
Dat is mooi. Ook al ervaren wij het misschien als onprettig, voor de leerlingen hoeft dat
niet zo te zijn. Ze leren eten in een restaurant, ze leren dat ze tafelhoofd kunnen zijn.
Dat zijn natuurlijk ook mooie dingen. Maar dat neemt niet weg dat wij er middenin
zitten en denken ‘jeetje, dit is best heftig’. Ik denk dat dit kinderen zijn die straks op de
middelbare school kunnen zeggen: wij hadden judo en wij hadden filosofie op de basisschool. Dat kan op langere termijn een klein voordeel zijn.”
Marleen Sahertian
Docent groep 7
Locatie: Oleanderstraat
Juf Marleen is als stagiair op de school begonnen. Ze heeft er, zegt ze, een hele leuke
baan aan overgehouden. Haar start ging gelijk op met de introductie van de Wanitamethodiek en het invoeren van het traject verlengde dagarrangement (VDA). Het
project Fysieke Integriteit noemt ze een extra dimensie. Ze heeft het project volledig
omarmd, ondanks alle ‘mitsen en maren’.
“Dat de school dagelijks een maaltijd aanbiedt is een luxe. Het past wel bij het aanbod
van de school en binnen het idee van Fysieke Integriteit, maar toch. Het draagt wel bij
aan de algemene ontwikkeling van het kind, maar ik weet niet of het noodzakelijk is.
Maar als je dan toch een VDA school bent, dan hoort Fysieke Integriteit er zeker bij.
Ik draag onze school naar buiten uit als een bijzondere school waarin veel gebeurt,
nieuwe dingen starten en ook zaken mis kunnen gaan, maar waar vooral ontzettend
hard wordt gewerkt om experimenten een eerlijke kans te geven. Het gaat niet altijd
goed, maar de wil om het goed te doen en nieuwe dingen uit te proberen is er altijd. Wij
docenten zijn inmiddels een hoop gewend. Ook de kinderen hebben leren wennen aan
vernieuwingen. Je wordt er gemakkelijker in en het verloopt allemaal soepeler. Het
mopperen wordt elk jaar minder.
Kooklijn - Dagelijks een maaltijd krijgen is goed. In het begin waren er veel gewenningsproblemen. In de kooklijn gaat om andere smaken en producten leren kennen.
Dat was dus even een probleem. De kok kon nog zo hard zijn best doen, maar het bleef
nieuw en vooral niet zoals moeders het doet. Dat bracht onrust. Als de kinderen het niet
gewend zijn en het voor de ouders ook nieuw is, ontstaat er rumoer en chaos. De kinderen luisterden niet naar de moeders, de hulpmoeders hadden geen overwicht. Dan zat je
met een grote groep kinderen, die een heleboel herrie maakten. Erg storend. De eerste
periode had ik echt moeite hiermee om te gaan. Als het tussen de middag niet goed
gaat, vertaalt dat zich direct in de klas. Het kost veel tijd om dat recht te zetten. Het
eten tussen de middag loopt nu goed, de kinderen vinden het prima. Het zijn processen
waarvan je niet kan verwachten dat die gelijk goed lopen. Ook van de kinderen kan je
er niet vanuit gaan dat ze na drie jaar ineens alles lekker vinden. Daar heb je meer tijd
voor nodig. In het begin gingen we als docent mee, maar dat is tegenwoordig niet meer
nodig. De kooklessen zijn een toegevoegde waarde. De kinderen zijn erg enthousiast.
De combinatie eten en kooklessen voegt, denk ik, nog meer toe aan het gezond eten en
het denken daarover. Ze leren de producten kennen en weten waar ze vandaan komen.
Ze leren echt proeven, want als je zelf iets klaarmaakt, moet je ook weten hoe het
smaakt. Je moet iets eten terwijl je denkt: lust ik dit wel? Dat doe je eerder als je het zelf
227
Judolijn - De judolessen verliepen vanaf het begin goed. Van de vier trajecten
binnen Fysieke Integriteit was dat misschien het makkelijkste onderdeel om op gang
te krijgen, omdat kinderen het altijd leuk vinden om te bewegen. Natuurlijk heb je daar
een goede docent bij nodig. De kinderen genieten van de judolessen. Het bewegen is
natuurlijk heel anders dan bij gym, plus het respect en het luisteren naar elkaar. Dat
slaat goed aan. Het is eigenlijk beter dan twee uur gym, omdat je er ook je agressie
positief kwijt kan. Bijzonder is dat jongens en meisjes door elkaar sporten en dat ze dat
zonder ‘piepen’ doen. Het is een prettige bijkomstigheid dat de kinderen ook buiten de
schooltijden naar judotoernooien gaan. Er gaan nog steeds heel veel leerlingen mee.
Vroeger deden ze in het weekend niets in schoolverband.
228Marleen
hebt gemaakt dan wanneer iemand anders het je voorschotelt. Ik heb kinderen horen
zeggen: juffrouw, ik heb het opgegeten, omdat ik het zelf heb gemaakt, anders had ik
het niet gedaan. De kooklessen zijn dus belangrijk binnen de kooklijn. De lessen hoeven niet wekelijks gegeven te worden, twee keer per jaar zoals dat nu gaat is voldoende.
Ecolijn - De ecosofielessen kwamen moeizaam op gang. De tuinen waren nog niet
af. Nu wel min of meer. We hebben een nieuwe tuinmeester waar ik veel van verwacht.
Het valt of staat met continuïteit. Soms probeer ik het tuinieren aan te laten sluiten op
de klassikale lessen. De introductie van de tuinles begint sowieso in de klas. De kinderen genieten er wel van en lijken zich bewuster van hun omgeving. Ik vind het een echte
toevoeging.
Filosofie - Ook hier gaat het nu goed. De kinderen zijn bedrevener en meer
‘open minded’. Je merkt het aan de manier waarop ze dingen benaderen. Ik denk dat het
heel belangrijk is dat ze dit leren, al snappen ze soms niet waarom ze deze les krijgen.
De materie is voor sommigen nog. Dat verschilt wel per kind. Het ene kind pikt het
goed op, die kan je dan ook goed duidelijk maken waarover het gaat en het andere heeft
er helemaal niets mee. Je hebt natuurlijk ook zwakkere kinderen voor wie het niet
geschikt is. Dat zie je vooral scherp bij een les als filosofie. Wie kan er vrij denken en
wie niet? Binnen de lessen probeer je zoveel mogelijk aan te sluiten op wat ze buiten
de reguliere lessen hebben gedaan. Ik overleg regelmatig met de docenten van Fysieke
Integriteit over de thema’s die in de klas aan de orde komen. Zodat ook zij daarop kunnen inspelen. Als ik in de klas bijvoorbeeld het thema heelal behandel, is het nuttig als
je daar in de filosofielessen op door kan gaan. Dat gebeurt dan ook.
Continuïteit - Docenten van binnen en buiten de school krijgen meer feeling
met waar we mee bezig zijn. Het gaat allemaal een stuk soepeler. Het project moet echt
gecontinueerd worden. Het is goed voor de kinderen. Je hebt iets opgezet waar je niet
zomaar mee kan stoppen. We zijn nu drie jaar bezig en het gaat steeds beter. Het blijft
zoeken naar de juiste balans, maar dat hoort erbij. Misschien zou ik een conventionele
school enorm saai vinden. We hebben het jaarlijks over wat er minder zou kunnen in
het programma, maar we gaan ook weer ieder jaar gestaag door. Het een staat niet
los van het ander. Voor de algemene ontwikkeling van de kinderen is het programma
natuurlijk super. Ik denk dat daar echt winst behaald wordt.”
229
Ouderparticipatie - Vooral met de hulpmoeders heb ik meer contact gekregen. Ouders die gemakkelijk naar school kwamen doen dat nog steeds, maar de groep
moeilijk bereikbare ouders hebben niet vaker contact gezocht dan voorheen. Dat blijft
lastig. Het project heeft een enorme aantrekkingskracht gehad op ouders uit de buurt
om hun kind op deze school te plaatsen, maar daar houdt het wel zo’n beetje mee op. Dit
is niet voor alle kinderen even geschikt. Ik wil hiermee niets afdoen aan het project,
maar ik denk gewoon dat die kinderen die echt heel veel structuur nodig hebben het
niet trekken. Die kunnen zoveel zelfstandigheid en vrijheden niet aan. Ik draag het
beleid van de school uit naar de buitenwereld. Als ik in mijn omgeving vertel wat wij
doen op school zegt iedereen ‘waw! En dat klopt, want we hebben een leuk programma
op school.
Taal en rekenen blijven de belangrijkste dingen op school, want daar wordt je bij de
Cito-toets op afgerekend. We blijven die discussie intern voeren. Is de Cito-toets nou
wel of niet belangrijk? Voor de rest van je leven zijn niet. Maar ook weer wel, want op
de middelbare school wordt er toch naar gekeken. Kijk, als je vijftig jaar bent, vraagt
niemand meer naar je Cito-score. Maar aan het eind van groep 8 word je wel afgerekend
op rekenen en taal, aardrijkskunde en geschiedenis. In die zin denk ik: dat is onze
hoofdtaak. Maar tegelijkertijd zijn er ook andere zaken die belangrijk zijn en daar
moet je een balans in zien te vinden. En dat is soms lastig, die balans.
230Irene
Irene Benimadho
Docent groep 7
Locatie: Putsebocht
Het is inmiddels haar zestiende jaar op de OBS Bloemhof. De start van het project
vond ze problematisch. De organisatie was rommelig en allerlei hindernissen moesten
worden overwonnen. Dat heeft tijd gekost. Na diverse gesprekken gaat het volgens haar
stukken beter. Ouders helpen mee, er worden duidelijke afspraken met ze gemaakt. Ook
dat loopt inmiddels goed.
“De school biedt zes uur per week meer lestijd aan in de vorm van verlengde dagarrangement lessen. Als de vakleerkrachten ziek zijn krijgen wij die zes uur erbij. Dat wordt
niet gecompenseerd en dat is zwaar. Maar ja, je moet het doen. Een pool van gekwalificeerde invallers zou een oplossing kunnen zijn. Bij de extra lessen moet ik bijvoorbeeld
erbij blijven omdat sommige vakleerkrachten de kinderen moeilijk onder controle
kunnen houden in de klas.
Kooklijn - Het eten gaat heel veel beter. Er wordt redelijk goed gegeten. We hebben een tafeloudste van de bovenbouw. Die stimuleren de kleintjes die niet willen eten.
Soms worden ze zelfs gevoerd om ze op weg te helpen. Dat is ontroerend om te zien.
Je hebt een paar kinderen die helemaal niet willen eten. Wat ik jammer vind is dat er
teveel eten weggegooid wordt. Hoe je dit moet oplossen weet ik niet. Het is zonde van
het eten en zonde van het geld.
Ik denk dat ouders kunnen bijdragen aan het eetgedrag van de kinderen door gezonder
te koken. We leren onze leerlingen hier dat ze gezond moeten eten. Maar je kan niet achter de voordeur kijken. Je weet niet wat ze thuis te eten krijgen en wat ze gewend zijn.
Er zijn ook kinderen die het eten echt nodig hebben. Die eten vaak twee of drie porties,
die hebben het thuis waarschijnlijk niet breed. Ik vind het goed dat de school voor eten
zorgt. Aan de andere kant vind ik het jammer van de kinderen die niet eten en toch
verplicht zijn om naar het restaurant te gaan. Je weet dat ze niet eten dus wat ze op hun
bord hebben wordt sowieso weggegooid.
Om te voorkomen dat ze dan hongerig terugkomen laat ik ze voor de zekerheid om
10.00 uur in de klas een halve boterham opeten en krijgen ze wat te drinken.
In het begin ging ik vaak mee naar het restaurant. Het was ook een soort verplichting.
Tegenwoordig ga ik minder, anders schiet je eigen pauze erbij in. Je bent dan de hele
dag met de kinderen bezig terwijl je zelf ook momenten nodig hebt om bij te komen.
Ik ga ook minder vaak mee omdat ik zie dat het minder nodig is. Het is een stuk rustiger. Ik evalueer na elke maaltijd met ze over het verloop. Alle tafeloudsten hebben een
schrift met tafelnummers. Zij observeren en rapporteren dagelijks hoe het in zijn of
haar groep gegaan is.
Misdragingen tijdens het eten worden genoteerd. De tafeloudsten rapporteren ook aan
de desbetreffende docenten. Soms misdragen ook de tafeloudsten zich, ook zij worden
dan aangepakt.
231
Judolijn - Je ziet dat de kinderen er plezier in hebben. Het is een gekwalificeerde
leerkracht. De lessen zijn goed voor leerlingen die beweging nodig hebben om zich te
uiten. Het komt zelden voor dat ze er niet heen willen.
Als ze van de judolessen komen zijn ze vaak rustig. Daarna hebben ze pauze en gaan
vervolgens eten. In hun gedrag groeien ze wel. In het begin van het schooljaar konden
ze minder van elkaar hebben dan nu. Dat is een stuk verbeterd.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
232
Ik vind het moeilijk om iets over filosofie te zeggen. Ik ga tijdens die les de klas niet
uit omdat er regelmatig wanorde heerst. De kinderen hebben moeite met filosofie. Ze
vinden het saai, zeggen ze. Filosofie is misschien te hoog gegrepen voor deze kinderen.
Continuïteit - Het project heeft zin maar het hangt van gekwalificeerde krachten af. De kinderen hebben snel door als iemand niet geschikt is. Het project moet zeker doorgaan, de verschillende onderdelen leveren een goede bijdrage. Ik kan niet goed
inschatten of dit project op langere termijn effect heeft op de leerlingen. Het hangt heel
erg af van wat ze verder van huis uit meekrijgen. Als het ouders niet interesseert, blijft
het een ding van de school. Ik hoop dat het in de toekomst wel iets oplevert.”
Nural Culha
Docent groep 8
Locatie: Putsebocht
Nural geeft sinds vier jaar les, het laatste jaar aan groep 8. Het project ‘Fysieke
Integriteit’ heeft volgens haar vele voor- en nadelen. Misschien wel meer nadelen
dan goed is.
Kooklijn - “Wat ik merk van het restaurant is dat de kinderen in het begin helemaal niets wilden proeven. Simpelweg omdat het niet te vergelijken is met het eten wat
ze thuis krijgen. De koks zorgen er wel voor dat ze een soort mix ervan maken zodat het
eten niet helemaal op het eten lijkt dat ze thuis krijgen. Toch heb je kinderen die alles
wat nieuw is schuwen dus we te stimuleren dat ze het avontuur aangaan. Bij de kleuters
is dat niet zo’n probleem want voor hen is alles al nieuw. Het probleem zit ‘m bij groep
7/8. Het heeft even geduurd voordat die echt begonnen te eten. Een aantal van hen
weigert nog steeds iets te proeven.
Je hebt leerlingen die het leuk vinden om naar het restaurant te gaan, anderen doen dat
alleen omdat ze verplicht zijn. Ze vinden dat ze niet het eten krijgen wat ze willen eten.
Voor de vakantie waren er bijvoorbeeld hamburgers. Dat was een groot succes maar dat
kan natuurlijk niet iedere keer. Jammer dat er in de keuken zoveel wordt weggegooid.
Ik ga zo nu en dan mee naar het restaurant. Eerlijk gezegd neem ik mijn eigen eten mee
want ik lust ook niet alles. Bovendien wil ik niet twee keer per dag warm eten. Dus eet
ik alleen thuis warm.
Judolijn - Judo vinden de kinderen geweldig. Ze balen ook erg als de juf afwezig
is. In tegenstelling tot andere lessen komen de kinderen rustig terug na de judoles. Bij
het eten bijvoorbeeld is er vaak chaos geweest en worden leerlingen de keuken uitgestuurd. Dat brengt de nodige onrust. Ik vind dat als je als docent je leerling er rustig
heenbrengt, je dan ook een rustige groep terug mag verwachten.
Ouderparticipatie – Ouders vertellen dat ze gemakkelijker naar school
komen. Ze trekken veel meer met elkaar op. De moeders zijn echt meer betrokken en
geven aan het hartstikke leuk te vinden om mee te doen. Als het misgaat met de kinderen komen ze ook gemakkelijker met hun ongemakken naar de docenten. Het is dan
zaak zo’n hulpmoeder bij te staan en ervoor te zorgen dat ze de kinderen de baas is. Na
overleg met de ouders gaat het even goed en daarna zakt het weer in. Het gaat nu goed
met de hulpmoeders die ik momenteel heb. Maar dat heeft ook te maken met feit dat ze
de taal beter beheersen. Kinderen lijken ze daardoor meer te respecteren. Ik spreek zo
min mogelijk Turks met ouders en leerlingen.
233
Filosofie - Dit trekt de leerlingen niet echt aan. We hebben regelmatig gesprekken met de docent en Henk Oosterling gehad over hoe de lessen eigenlijk gegeven
zouden moeten worden. Maar er is niet veel veranderd. We hadden afgesproken om
verschillen didactische werkvormen te hanteren maar dat is nog steeds hetzelfde. Het
wordt op een of twee manieren aangeboden en de leerlingen vinden het niet leuk. Ze
zeggen dat regelmatig.
Het voordeel van filosofie is dat ze leren om naar elkaar te luisteren, de regels zijn
sowieso heel erg belangrijk omdat iedereen een eigen mening heeft. Wat me opvalt is
dat ze wel vaak in discussie gaan en dat andere meningen niet worden geaccepteerd,
terwijl het juist andersom zou moeten zijn. In het begin vonden ze de lessen geweldig.
Het probleem zit ‘m nu in, met alle respect, gebrek aan didactische skills.
234Nural
Duidelijkheid is ook belangrijk. Ook andere ouders die geen hulpouders zijn weten
steeds vaker de weg naar de school te vinden. Deze ouders komen nu vertellen wat ze
van de lessen vinden en hoe ze vinden dat het gaat in het andere gebouw. Ze willen dan
weten wat ze voor hun kind kunnen doen als die bijvoorbeeld moeite heeft met rekenen
of taal. Het gaat niet om privé-vragen maar meer om hun kind te kunnen ondersteunen.
Voor een aantal leerlingen is het hele project goed, maar dat verschilt. Ik heb bijvoorbeeld een leerling die ondanks het hele aanbod toch zeer teruggetrokken blijft.
Wat ik heel lastig vind is dat ze heel veel vakken hebben. Dat is natuurlijk erg leuk
maar daarnaast moeten we ook nog de hoofdvakken behandelen. Je kan heel weinig
herhalen, ik gebruik ook elke extra minuut die ik kan pakken. Door de verlengde dagarragement vakken is er minder tijd om de materie te herhalen. Dat is jammer want
juist deze kinderen hebben veel aandacht nodig qua taalproblemen. Ze hebben al een
grote taalachterstand, hun woordenschat is al erg klein dus een keer per dag een taalles
is sowieso te weinig. Dat je dan ook niet kan herhalen maakt het moeilijker. Ik probeer
wel zoveel mogelijk te herhalen maar dat is niet echt hoe ik het zou willen hebben.
Het tijdstip van de reguliere lessen is ook belangrijk. Een taalles om 14.00 uur of 15.00
uur is heel wat anders dan een les in de ochtend. Ik merk aan de leerlingen dat om 15.00
uur hun aandacht totaal verslapt, dus hoe effectief is het dan. Je ziet aan de gezichten
en houding dat het gewoon niet meer gaat. Op zo’n dag hebben ze dan al heel veel gehad. Het is gewoon zwaar voor ze.
Of het op langere termijn effect zal hebben is moeilijk te zeggen. Ik vergelijk het met
mezelf, ik heb op een openbare basisschool gezeten. Ik had alleen maar handvaardigheidles, natuurlijk had ik ook gym maar alle vakken erom heen zoals we die nu hebben
had ik niet. Toch ben ik er niet slechter van geworden.
Wat ik heel belangrijk vind zijn de lessen, rekenen, taal, begrijpend lezen, geschiedenis en aardrijkskunde. Daar moet ruim aandacht aan gegeven worden. Dat doen we ook,
we praten er onderling over hoe we de resultaten kunnen verbeteren. Begrijpend lezen
gaat bijvoorbeeld niet goed op het moment. Dan denk ik: moeten we misschien niet
bepaalde vakken skippen en ons weer richten op de echte vakken?
Je kan je afvragen of dit wel de geschikte school is om deze methode aan te bieden. Het is
een wijk met een grote achterstand en ik vraag me af of het zin heeft om zoveel vakken
aan te bieden. Het is leuk want veel leerlingen krijgen het vanuit huis niet mee. Maar
toch ben ik een voorstander om op de traditionele manier veel meer met de taal te doen.
Het liefst zou ik terug willen naar de situatie van vroeger, dat schiep meer rust. Die
vrijdag met een keer handvaardigheid vond ik gewoon geweldig. We zetten een muziekje op, de sfeer was goed en we hadden een leuke les. Nu gebeurt er zoveel dat het
gewoon teveel is. Ik mis de rust.
235
Continuïteit - Ik zou een keuze maken in het aanbod. Ik zou het bijvoorbeeld
ook zelf leuk vinden om handvaardigheids- of een andere leuke les te geven. Dat kan
nu niet meer, daar worden anderen voor ingehuurd. Ik ben groot voorstander om terug
te gaan naar rekenen en taal. We kunnen wel veel van de ouders overnemen, maar de
ouders hebben ook een eigen verantwoordelijkheid. Het wordt ouders hier te gemakkelijk gemaakt. Laat ze zelf hun kind bezighouden, laat ze zelf hun kind naar een sportschool brengen. Je zou ouders moeten stimuleren om meer verantwoordelijkheid te nemen. Er zijn nog steeds ouders die niet met hun kind naar de bibliotheek gaan. Dat zijn
belangrijke dingen, het kan niet alleen van de school komen. Veel ouders zien dat niet.”
236Bennie
Bennie Tonnon
Docent groep 8
Locatie: Oleanderstraat
Meester Bennie maakt sinds 2007 deel uit van het lerarenteam aan de Oleanderstraat.
De start van het project vond hij heel chaotisch, iedereen moest wennen aan de nieuwe
methode. Vooral het ritme van het verlengde dagarrangement trok volgens hem een behoorlijke wissel op de docenten. Naarmate het project zich ontwikkelde verliep het wat
soepeler. Hij vreest dat de continuïteit in het gedrang komt door toegenomen ziekteverzuim van zijn collega’s. Bovendien moet elke uitgevallen les worden opgevangen
door de vaste leerkrachten, zowel op de Putsebocht als de Oleanderstraat. Dat breekt
hem en zijn collega’s behoorlijk op.
Judolijn - “Qua sport is het wel goed dat ze judo krijgen. In het begin hadden
we twee uur gym, daar hebben we nu judo voor terug. Dat verloopt heel goed. Maar je
ziet bij de leerlingen dat de motivatie door gebrek aan continuïteit minder wordt. Ze
raken hun judopakken kwijt, terwijl dat voorheen heilig voor ze was. Ik heb niet echt
het gevoel dat er door judo iets veranderd is bij de kinderen. Er zijn niet meer of minder
akkefietjes. De judolerares doet het perfect maar dat is het dan.
Ecolijn - Is een leuk idee, maar nauwelijks uitvoerbaar. De kinderen hebben er
nog geen band mee. Ze vinden het daardoor niet echt leuk. Ik moet ze vaak dwingen om
iets te doen in de tuin. Ik ben bang dat als het tuinieren stopt, er niemand opstaat om
dat weer op te pakken.
De impact die het project op mij heeft is dat ik toch te vaak voor een onrustige klas sta
te doceren. Door het volle rooster moet je de lesstof er doorheen jagen. Je hebt niet de
tijd om als een kind bijvoorbeeld een bepaalde som moeilijk vindt, er even rustig bij te
gaan zitten en dat kind te helpen. Je bent vaak ook met opvang bezig van kinderen die
uit een les gestuurd zijn en ga zo maar door. Ik ben ermee opgehouden want op gegeven
ben je echt langer aan het werken en dat was niet de afspraak. Als leerkracht zijnde wil
je een kind zover mogelijk brengen. Je hoopt dat je ze, als ze van school gaan, veel hebt
bijgebracht. In de huidige situatie heb je toch het gevoel dat je iets moet afraffelen.
237
Kooklijn - De zin van het eten was dat kinderen zich bewust werden dat aardappels niet zomaar uit de Albert Heijn komen. Dat er een weg te begaan valt voordat het
in een zak in de schappen ligt. In de afgelopen drie jaar is er maar twee keer een les
geweest waarbij de kinderen zelf iets konden maken en waarin deze kennis aan de
orde kwam. Twee keer is te weinig, dat moet snel veranderen. Het eten wordt vaak mooi
opgediend maar het is niet altijd wat kinderen willen eten. De lunches verlopen wat mij
betreft nog niet soepel, het is te onrustig. De hulpmoeders gaan anders met kinderen
om dan dat wij dat doen. Ze schreeuwen naar ze waardoor de kinderen op gegeven moment een beetje doordraaien. Dat krijgen wij dan weer op onze boterham en dan ben je
even bezig om ze weer tot rust te brengen. We hebben het een aantal keren aangekaart.
De ouders zouden beter begeleid moeten worden. Dat moet niet beperkt blijven tot een
cursusje. Ze moeten wat didactischer met de kinderen leren omgaan. Op een gegeven
moment moesten kinderen stil zijn bij het eten, dat werd afgedwongen. Dat is niet
reëel. Als volwassene ben je tijdens de pauze ook aan het bijpraten met collega’s. Het is
tenslotte ook pauze voor de kinderen. Vroeger hadden ze een uur pauze en konden ze
zelf bepalen hoe lang ze wilden eten of wat ze met hun tijd wilden doen. Nu wordt het
voor ze ingedeeld. Ze moeten naar het restaurant, ze moeten spelen, ze moeten chillen
of knutselen. Ik denk dat het ze gewoon onrustiger maakt. Om het project echt goed te
laten lopen heb je gewoon vakbekwame mensen nodig.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Aan het eind van de dag blijf je met een heel onbevredigd gevoel zitten. Gelukkig zijn er
intussen activiteiten in het programma geschrapt waardoor je iets meer tijd hebt.
Filosofie - Mijn ervaring met filosofie de afgelopen drie jaar is dat ik nog geen
klas heb gehad waarin het soepel verliep. Het is meestal chaos. De leerkracht weet waar
hij over praat maar heeft moeite om een klas onder controle te houden. Er zijn veel
niveauverschillen onder de leerlingen. Dan is het gewoon moeilijk filosoferen. Als je
op een onderwerp focust en je praat op redelijk niveau met ze, krijg je er twee mee in
zo’n klas. De rest vindt het niet interessant. Dit probleem is wel bespreekbaar met de
leerkracht, ik heb veel tijd vrijgemaakt om naar een oplossing te zoeken. We hebben
een programmaatje met te behandelen onderwerpen opgesteld. Maar nog werkt het
gewoon niet.
Ouderparticipatie - Ik zie niet dat ouders meer betrokken zijn. Ik heb sowieso heel weinig contact met ze. Ik heb natuurlijk een groep grote kinderen die niet meer
door de ouders naar school worden gebracht. Ik zie wel de overblijfmoeders rondlopen
en heb daar af en toe een gesprekje mee.
238
Continuïteit - Toen we aan het project begonnen, werd ons extra gekwalificeerde leerkrachten beloofd. Op basis daarvan zijn we akkoord gegaan. In de praktijk is
dat nu het lastigste punt. Het zijn stuk voor stuk mensen die goed zijn in hun expertise
maar om dat ook over te kunnen brengen op kinderen vraagt een andere discipline.
Mijn aanbeveling zou zijn: regel dit goed voordat je verder gaat met het project. Het zou
natuurlijk zonde zijn om na al die jaren te stoppen. Maar soms denk ik dat het beter is
terug te gaan naar vroeger. Deze kinderen hebben juist structuur nodig en dat krijgen
ze met een aantal vakken gewoon niet.”
Rob Reedijk
Docent groep 8
Locatie: Putsebocht
Rob is een van de weinige mannelijke docenten op de OBS Bloemhof. Hij doceert al
veertig jaar op de school en heeft, zegt hij, alles al een keer gezien.
“Twee jaar geleden had ik weggekund. Heb ik niet gedaan. Daarvoor dacht ik nog: zodra
ik weg kan – dat was op m’n 61 ste – ga ik weg. Maar ik moet zeggen dat het idee dat je nu
per maand kan opzeggen en weggaan, dermate rustgevend is dat ik heb besloten dat het
nog even goed is zo. Vorig jaar had ik mijn jubileum. Ben nog steeds hartstikke gezond,
fiets naar school dat is 2,5 uur per dag en als ik thuis zou gaan zitten hoewel ik er nog
genoeg te doen heb, ben ik toch bang dat ik inzak.
In de afgelopen veertig jaar heb ik diverse veranderingen binnen het onderwijs
meegemaakt. Als ik de drie poten restaurant, judo en filosofie een cijfer moet geven
op de schaal van 1 tot 10 dan krijgen ze van mij een 7. Maar dat heeft weinig met mijn
bijdrage hieraan te maken.
Ik spreek nu voor mezelf. Ik ervaar het nauwelijks als taakverzwaring. Ik ga niet mee
naar het restaurant. Dat hoort niet bij mijn taken. Bij de filosofielessen hoef ik niet
aanwezig te zijn, ik hou meestal wel een oogje in het zeil. Judolessen, ik werk maar drie
dagen in de week dus die vallen buiten mijn werkdagen.
Filosofie - Ik hou een oogje in het zeil bij filosofie. Niet omdat ik het zo interessant vind maar omdat het anders uit de hand kan lopen. Het zijn moeilijke lessen om
te geven en bij 80% van de kinderen gaat het boven hun pet. Dus die 80% die er totaal
geen interesse in hebben proberen er een slaatje uit te slaan. Zou ik vroeger ook gedaan
hebben. Het is in mijn ogen ook niet te doen met kinderen die daar totaal niet in geïnteresseerd zijn. Het zijn ook vaak onderwerpen die de kinderen helemaal niets zeggen.
We willen de kinderen tegenwoordig zoveel meegeven. Ikzelf zou ze liever andere dingen meegeven zoals wat meer algemene ontwikkeling. Zoals dat vroeger in het regulier
onderwijs gebeurde. Aardrijkskunde, geschiedenis, de wereld om zich heen, dit zijn
zaken waar ze iets aan hebben. Die filosofievragen zijn andere vragen en misschien ook
nuttig maar niet voor alle kinderen. Ik denk dat daar de nadruk op gelegd moet worden
dat het beslist maar voor een heel klein percentage is dat geïnteresseerd is. Dat het alleen voor die hele kleine groep geschikt is.
Kooklijn - Ik ga niet mee naar het restaurant. Dat vind ik ook terecht want dat
is per slot van rekening je middagrust. Ik heb ook geen zin om twee keer per dag warm
te eten. ‘s Avonds heb ik mijn eigen bijzondere gezonde prak, dan eet ik ’s middags het
liefst brood. Je wordt niet gedwongen om mee te gaan naar het restaurant maar het
wordt toch gevraagd, dus voel je in die zin wel een zekere druk. Een ander punt van
kritiek is dat er in de ochtendpauze zakken brood tevoorschijn komen. Intussen wordt
er van leerlingen verwacht dat ze een uur/anderhalf uur later warm eten. Tegen die tijd
hebben ze echt geen trek meer, dat is toch logisch? Maar als de boterhammen om 10.30
uur hun ontbijt is, snap ik best dat ze trek hebben.
239
Judolijn - Ik zie niet dat judo bijdraagt aan een grotere zelfstandigheid of zelfbewustzijn. Nou nee. Maar dat de lessen gegeven worden vind ik prima. Een uur judo
in plaats van een lesuur gymnastiek is ook goed. Maar als ik het vergelijk met drie jaar
geleden zie ik weinig verschil bij de kinderen.
240Rob
Het beste zou zijn om ze om 8.30 uur de gelegenheid te geven om een boterham te eten.
Tussen de middag hebben ze dan ook meer trek, daar ben ik van overtuigd.
Alleen ben ik dan weer een kwartier kwijt van m’n les. Wat er nu gebeurt klopt in ieder
geval niet. Dat heb ik al een paar keer aangekaart, je kan niet van kinderen verwachten
dat ze binnen anderhalf uur twee keer eten, dat kan niet. Dus als je wilt dat ze in het
restaurant eten dan zou je ook iets moeten doen aan die ontbijtcultuur. Een integrale
aanpak.
Je kan je afvragen waarom het nodig is om de kinderen iedere dag eten aan te bieden.
Het is de verantwoordelijkheid van de ouders. En als de ouders dat niet doen, ook als
het geld er niet voor hebben, zijn er toch voldoende andere mogelijkheden. Bijvoorbeeld
dat de gemeente bijspringt. Dus denk ik, ja je neemt wel een hele hoop verantwoordelijkheid van de ouders weg. Misschien maak je de ouders wel steeds luier op die manier.
Moet de school zich op dat terrein begeven. Er zijn ook scholen die bieden de kinderen
een ontbijt aan omdat ze ‘s ochtends niet gegeten hebben. Ja maar verdikkeme, waar
zijn we nou voor?
Ouderparticipatie - Je betrekt maar een heel klein deel van de ouders. Dat
zijn de moeders die hier toch al rondliepen, de hulpmoeders. En die komen voor het
geld, die komen niet omdat ze zich zo betrokken voelen. Een enkeling misschien wel
maar de meesten komen voor de centjes. Het is al vaak genoeg geprobeerd om ouders
bij de school te betrekken. Je kan het niet als voorwaarde stellen. Je kan hoogstens als
voorwaarde stellen dat de ouders zich op de hoogte dienen te houden van de vorderingen van de kinderen.
En dan die drukte. Met al die bezigheden die we hebben, het project Fysieke Integriteit
in combinatie met de verlengde dagarrangement lessen, is het een stuk drukker
geworden in de klas. De leerlingen denken op een gegeven moment dat het gedrag dat
ze vertonen in een restaurant of bij de extra lessen de standaard geworden is. Het wordt
te vrij in bepaalde lessen, dat is een punt van kritiek.
Ik vind de school meer op een clubhuis gaan lijken dan op een school. Ben waarschijnlijk ouderwets. Ik denk wel eens: er worden wel degelijk naar resultaten gevraagd. De
inspectie vraagt hoe de Cito-toetsen waren en als je ziet hoeveel moeite ik moet doen
om tot een zeker gemiddelde te komen dan denk ik nou… dat is niet dankzij al die extra
activiteiten. Misschien meer ondanks. Ik ben vreselijk veel tijd kwijt aan het heen en
weer lopen met die kinderen. Ik ben geneigd te zeggen dat ik het niet zo geloof dat het
een toegevoegde waarde heeft, ik geloof dat niet zo. Dat het erg onrustig in de school
is geworden, dat weet ik wel. Maar of het nou voor de kinderen iets bijdraagt, ik weet
het niet.
241
Continuïteit - Misschien zou je met een tandje minder meer effect hebben.
Als je ziet hoeveel gezichten er in de school rondlopen. Ook dat er overal met ze naar
toe gesjouwd wordt. Op een dag ben ik ze drie keer kwijt maar ik moet intussen wel
gewoon mijn rekenen, taal en spellingsprogramma’s doen. En dat komt er lang niet altijd van. Vroeger had ik daar veel minder last van. Er was meer tijd voor die vakken die
getoetst worden bij de Cito. De balans is nu een beetje zoek. Je zou misschien bepaalde
lessen moeten schrappen en/of beter verdelen over de week. Groep 8 kan dat wel aan
maar die kleuters, die vallen om. Vroeger gingen kleuters van 8.30 uur tot 11.30 uur
naar school. Dat is nu veel langer, dat kan toch niet? Voor de kinderen is deze methode
misschien wel goed. Ze krijgen een brede ervaring op deze manier. Ook in het restaurant, het is toch elke keer gevarieerd eten en de bedoeling is dan hun smaak ontwikkeld
wordt. Ik denk dat je sowieso door moet gaan met het project. Je kan niet zomaar stoppen. Er is al teveel in geïnvesteerd.”
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
3.3 – PARTICIPATIE:
VERBINDEN NAAR BUURT
EN WIJK (2011–2014)
RVS c o ördinatie: Henk Oosterling
Algemene c o ördinatie: Aetzel Griffioen
COÖRDINATOREN
Fysieke Integriteit: Aetzel Griffioen
Actief Burgerschap: Aetzel Griffioen, Ralph van Meijgaard, Monica Walhout,
Amin Talagani, Hassan Yatim
Vakhuis: Henk Oosterling, Ans Stolk, Richard Lugten
Duurzaam Vakmanschap: Henk Oosterling
ECO3: Henk Oosterling, Aetzel Griffioen
PARTNERS
Stichting De Verre Bergen, Sint Laurensfonds, NPKZ, Stadshavens, deelgemeente
Feijenoord, IJsselmonde en Charlois, woningcorporaties Vestia en Woonstad,
Sportsupport, Bureau Frontlijn, Creatief Beheer, DRIFT, Slinger Rotterdam
SCHOLEN
OBS Bloemhof, vmbo De Wielslag, Hogeschool Rotterdam,
ROC Albeda en Zadkine, EUR
ONDERZOEK
EUR Faculteit der Wijsbegeerte, Verwey-Jonker Instituut
In een tweede fase van drie jaar (2011-2014) klapt Fysieke Integriteit ‘uit de
school’. Het project wordt stap voor stap naar de buurt en de wijk opgeschaald.
Dat is in de eerste fase geprobeerd via de schoolsportvereniging
(ZIE 3.3.1.A)
en er zijn voorbereidende verkenningen geweest in het masteronderzoek voor
het wijkrestaurant. Maar nu krijgt vakmanschap met een ambitie in de tweede
versnelling handen en voeten. Concreet betekent dat een verbreding en
versterking van de coginitieve, sociaalemotionele en fysieke ontwikkeling in
Fysieke Integriteit door een huiswerktraject
(ZIE3.3.1.D)
(ZIE 3.3.1.C) ,
de Brede Vakantieschool
en een oudertraject met voedingcursussen als voorbereiding op het
wijkrestaurant
(ZIE 3.3.2.C) .
Huiswerkklassen worden één keer in de week na
schooltijd gegeven, de Brede Vakantieschool loopt twee weken – week vier en
vijf – in de zomervakantie.
De opschaling van Fysieke Integriteit naar het interactieveld Actief Burger-
242
schap wordt gerealiseerd in de Weekendschool
(ZIE 3.3.2.A) ,
het Vakhuis
(ZIE 3.3.2.B)
en betreft de leeftijdsgroep van tien tot en met veertienjarigen. De Weekendschool is een leertraject voor intrinsiek gemotiveerde leerlingen die één keer
in de week op zondag gedurende drie uur in drie leergangen van ieder één jaar
kennis maken met bedrijfsleven, kunst en wetenschap. De Weekendschool
wordt in samenwerking met de in Amsterdam gevestigde IMC Weekendschool
voorbereid. 23 Het Vakhuis is een nieuw soort buurthuis: een cluster van clinics
en workshops die leerlingen van groep 7 en 8 van de basisschool en de eerste
twee klassen van het vmbo vier dagen in de week van ’s middags van 16.00 tot
17.30 uur – 10-12 jarigen – en ’s avonds van 18.30 uur tot 20 uur – 12-14 jarigen –
kunnen volgen. De oudercursussen liggen in het verlengde van de kooklijn en
zijn aller eerst gericht op de moeders en de gezinnen om het povere resultaat in
de fysieke ontwikkeling van de leerlingen op te waarderen.
Duurzaam Vakmanschap wordt tactisch voorbereid in de besprekingen en
samenwerkingen met bedrijven. Cruciaal is de samenwerking met het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs. Zo bood de vraag van het college van
bestuur van het Albedacollege om hun beleidsnota’s op vakmanschap, gezondheid en duurzaamheid door te lichten RVS de kans om haar concepten aan te
scherpen en samenwerkingen zoals met Skillmasters voor te bereiden. Het
meedenken aan de beleidsnota Ruim Baan 3.0 van het Albedacollege
(ZIE 3.3.3.A)
levert veel nieuwe inzichten op. De op te richten Vakwerf sluist jongeren uit de
bovenbouw van het mbo door naar de arbeidsmarkt met een baangarantie door
hen via stagenetwerken in productiewerkplaatsen specifieke expertise te laten
ontwikkelen voor bedrijven die in zo’n Vakwerf investeren.
(ZIE 3.3.3.B) Wat
betreft
de concept Vakwerf wordt er aangesloten op wat er al in de wijk Feijenoord
gaande is. RVS meent echter dat dit bedrijfskundige concept te mager is voor
een ecosociale verbreding en opschaling van Fysieke Integriteit via duurzame
en integrale gebiedsontwikkelingsplannen. De Vakwerf wordt in deze tweede
fase voorbereid en zal in een derde fase van 2014-2017 zijn beslag krijgen.
Daarmee zal RVS haar tien-jarig bestaan bekronen.
3 . 3 . 1 – Fys i e ke I n te g r i te i t
Om de opschaling naar de buurt in afzonderlijke projecten voor te bereiden
worden er binnen de school vier trajecten aan Fysieke Integriteit gekoppeld:
een schoolsportvereniging aan de judolijn, een oudervoedingsprogramma aan
de kooklijn, een huiswerktraject om de coginitieve skills te versterken en een
Brede Vakantieschool om alle lijnen naar de wijk door te verbinden en het bliksemstagetraject te verbreden. Op deze verbreding wordt ingehaakt met twee in
de buurt op te starten scholingstrajecten, waar nieuwe partners bij betrokken
zijn: de Weekendschool met IMC Weekendschool uit Amsterdam en het Vakhuis
met vmbo De Wielslag en structurele samenwerkingen met de SKVR en JOLO.
3.3.1.A – Schoolsportvereniging Bloemhof
In het eerste jaar ligt het accent op de interne opbouw van de judolijn. Na
een jaar zijn de leerlingen aan de lesroutine gewend en wordt dit traject in
een dubbele beweging opgeschaald: 1 ) door jaarlijks mee te doen aan wijkSchoolsportvereniging (SSV). Deelname aan de kampioenschappen van SV
Hagendoorn en de stedelijke kampioenschappen zijn een groot succes, als we
243
en stadskampioenschappen en 2 ) door judo op te nemen in de op te richten
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
dat afmeten aan het aantal behaalde gouden, zilveren en bronzen medailles.
De opstart van de SSV loopt moeizamer. Het basisidee is kinderen op school
voor sport interesseren, ze gratis laten meedoen en ze dan door te sluizen naar
de sportverenigingen. In april 2009 wordt de schoolsportvereniging Bloemhof 24
opgericht en kunnen leerlingen van de drie rond het plein liggende scholen er
naast judo ook hockeyen, voetballen en turnen. De coördinatie ligt bij PCBO
De Sleutel. De werkwijze van de judolerares van de Oranjeschool die ook in de
SSV meedoet, verschilt van die van de lerares van de Bloemhofschool, Daisy
Smit. Zij geeft de eerste lessen in De Sleutel aan twee groepen onderbouw en
bovenbouw. Ondanks de vele inschrijvingen bij de drie scholen komen er weinig
kinderen opdagen. Er wordt een groep gemaakt, maar na een paar weken blijkt
er geen animo meer te zijn en stopt ze met de lessen.
Bij navraag blijkt dat er op de scholen nauwelijks wordt gepromoot. Vanuit
RVS wordt een poging gewaagd het proces weer op gang te brengen. Er volgen
gesprekken met Daisy, de andere judodocente, Sportsupport en Linda Hagendoorn over de situatie. RVS aan SportSuppport voor om een filmer een kort
promotiefilmpje te laten maken om ouders makkelijker te informeren. Dat
gebeurt. In het schooljaar 2010/2011 wordt er op verzoek van de schoolsportvereniging toch weer een poging gedaan, dit keer met succes, dankzij goede
promotie. Er komen nu ook veel kinderen van basisschool Bloemhof. De laatste
les dat ze gratis mee mogen doen, komen er veel ouders kijken. Zij krijgen informatie over de sportverenigingen: over het inschrijven, welke vereniging het
overneemt (SV Hagendoorn) en wat er allemaal gedurende het jaar te doen is
(wedstrijden, examens, enz). De week erna komen er slechts vijf kinderen terug
die zich hebben ingeschreven. Dit blijkt ook bij de andere lerares het geval te
zijn. Geld blijft voor de ouders een probleem. Niet alleen het lesgeld, maar ook
het openbaar vervoer naar de verenigingen die aan de rand van de deelgemeente liggen. Toch is dit een noodzakelijke stap om deze activiteiten infrastructureel in te bedden en los te maken van de incidentele subsidies.
3.3.1.B – Schoolrestaurant en oudertraject
“Eet je slim!”
Co ördinatie: Ralph van Meijgaard
Ondersteuning: Liesbeth Babel
Partner: Bureau Frontlijn
Al in de opzet van Fysieke Integriteit in 2008 is er een opschaling naar de
buurt voorzien. Er is nagedacht over arrangementen met personeel in
‘uitcater’module. Er wordt een folder gemaakt, maar deze stap blijkt voor de
eerste fase met al zijn verschillende trajecten nog niet opportuun. Wel wordt
ermee geëxperimenteerd tijdens de vele presentaties voor in het project
geïnteresseerde groepen die op de Bloemhofschool seminars volgen
244
3.4.3)
(ZIE
en in de diners pensants of denkdiners waarmee RVS sponsorgroepen
binnenhaalt om het geld voor de lunches bij elkaar te krijgen.
(ZIE 3.6.5)
Eind 2011
worden de kooklessen voor ouders opgestart. Door de problemen bij Vestia
is hun ondersteuning weggevallen, maar met de binnen hun buurtinitiatief
Oleander Bloeit aangestelde Mo Smit worden in het voorjaar van 2012 op drie
ochtenden kooklessen gegeven aan de damesgroep Duizendknopen uit de wijk,
een groep van twintig buurtmoeders die zichzelf al verenigd hebben in een
kookclub. De belangstelling is groot. De dames zijn enthousiast en helpen met
de bereiding van de verschillende gerechten terwijl ondertussen de recepten
nauwgezet worden genoteerd. Na afloop van iedere bijeenkomst wordt er
gegeten en collectief besloten wat het onderwerp voor de volgende sessie is:
gezond zoet met veel fruit of /en gerechten met vis uit de oven. Ter afsluiting
van de reeks kooklessen wordt er een familiediner georganiseerd. De opkomst
is groot en er komen dit keer ook mannen mee, die doorgaans moeilijk te
benaderen zijn.
In 2012 worden er ook gezinsdiners voor de ouders van de leerlingen georganiseerd. Bij de eerste komen er rond de tachtig personen, bij de tweede
na de zomer, ditmaal tegen betaling – €10 per gezin – kostendekkend voor de
ingrediënten, meer dan 100. Bij het eten gaat er een intekenlijst rond voor de
cursus "Eet je slim!" die later die maand van start gaat. Ter stimulering van
het meerschalige denken
(ZIE 4.2.2)
waar RVS op inzet, wordt te kennen gegeven
dat elke ouder die op OBS Bloemhof werkt ook aan de cursus mee moet doen.
Tijdens deze bijeenkomst is een diëtiste aanwezig. Zij dient met haar expertise
als vraagbaak en ondersteunt met adviezen en praktische tips. Vierdejaarsstagiaire Sumeya Erdem van de Hogeschool die voor het tweede jaar stage loopt,
geeft de ouders achtergrondinformatie over Fysieke Integriteit. Ze zet een onderzoekje op over concentratiebevordering en organiseert de ouderspreekuren
op twee locaties via themaochtenden.
Eet je slim!
Les 1: Kennismaking en introductie. Met plaatjes en korte tekstjes van voedingswaren
en maaltijden doen we een inventarisatie van eetgewoonten. Er volgt een gesprek over
voedingswaarde van die getoonde voorbeelden.
Les 2: Eetgewoonten. Welke snacks geeft u aan uw kind? Op welke manier kunnen we
dit gezonder maken? Dit wordt in een kookles in praktijk gebracht.
Les 3: Moeilijke momenten, moeilijke eters en pedagogische vaardigheden. Wat zijn de
moeilijke momenten die u vaak tegenkomt? Hoe kunt u hier het beste mee omgaan?
Les 4 : Etiketten bestuderen. Wat zijn al die E-nummers: kunstmatige kleur- en smaakstoffen.
Les 6: Voedingsbehoeften. Ontbijt als een keizer, lunch als een koning en diner als een
bedelaar. We spreken over tijden, frequentie, leeftijd, geslacht in het licht van (lichamelijke) activiteiten.
245
Les 5 : Anatomie: het lichaam. Hierbij wordt de afzonderlijke plaatsen en liggingen van
de organen bekeken door middel van een anatomische poster en wordt de verbinding
gelegd met de gevolgen die voedingsmiddelen kunnen hebben voor het lichaam. Er
volgen interessante weetjes over het lichaam en de seintjes van het brein. Daarnaast
wordt er ook teruggekeken op het eetexperiment.
Liesbeth Babel stuurt later vragen via de leerlingen naar de ouders om hun
ervaringen te kunnen verwerken en hen in en follow up te binden. In samenwerking met de nabijgelegen artsenprakijk van huisarts Galesloot, Bureau Frontlijn en de diëtiste wordt zo aan de bewustwording en gedragsverandering van
ouders en indirect ook aan de gezondheid van de kinderen gewerkt. De opschalingslag van de fysieke ontwikkeling krijgt hierin zijn eerste vorm.
3.3.1.C — Huiswerktraject
Algemene c o ördinatie: Aetzel Griffioen
Co ördinatie: Monica Walhout
Ondersteuning: Amin Talagani, Hassan Yatim, Leonie van Wees
In oktober 2011 wordt door een subsidie van het Sint Laurensfonds die RVS
samen met de Slinger Rotterdam heeft aangevraagd, de opzet van een huiswerktraject op de Bloemhofschool mogelijk gemaakt. Vanuit RVS wordt dit
traject gecoördineerd door Monica Walhout. Bij aanvang van de huiswerkklassen wordt door de groepsleerkrachten voor elk kind een dossier aangemaakt
dat de basis vormt voor de huiswerkklassen, die op donderdagmiddag na
schooltijd van 16.00 uur tot 17.30 uur worden gegeven. Stagiaires van de opleidingen Pedagogiek en Cultureel Maatschappelijke vorming (CMV) begeleiden
kinderen uit groep 6, 7 en 8 in groepjes van ongeveer vijf. De samenstelling van
deze groepjes komt tot stand in nauw overleg met de groepsleerkrachten en de
intern begeleider, Josta van den Tillaart. RVS stelt een begeleider aan vanuit
de basisschool – Hassan Yatim – die zorg draagt voor de facilitaire zaken, de
absentielijst bijhoudt en ouders opbelt als er vragen zijn over hun kind. Hassan
Yatim ondersteunt op deze manier ook de Brede Vakantieschool en is in 2012
opnieuw betrokken bij de huiswerkklassen.
Vanaf oktober nemen de kinderen van de groepen 7 en 8 deel aan de huiswerkklassen. Zodra voor groep 8 de Cito-toets achter de rug is, nemen zij afscheid.
Op dat moment stromen leerlingen uit groep 6 in. Voor begrijpend lezen wordt
gewerkt met de methode Nieuwsbegrip. Iedere week kregen de HR-studenten
het materiaal twee dagen van tevoren toegestuurd, zodat zij de tijd hebben om
zich gedegen voor te bereiden. Na een korte pauze waarin fruit wordt gegeten,
werken de kinderen nog een half uur aan het rekenwerk dat zij van de groepsleerkracht hebben meegekregen.
In het schooljaar 2012/2013 melden zich opnieuw zeventig kinderen aan voor
de huiswerkklassen. Deze kinderen worden ingedeeld in vijftien groepjes die
nu begeleid worden door tweedejaarsstagiaires van de opleiding Pedagogiek.
Omdat de stagedag van de opleiding Pedagogiek is verplaatst naar de maandag, zijn ook de huiswerkklassen naar deze dag verplaatst. In verband met
het Wanita-onderwijs op OBS Bloemhof heeft de maandag ook daar de voorstudenten uit het vierde jaar van de opleiding Pedagogiek die eerder al stageervaring hebben opgedaan bij RVS: Sumeyya Erdem en Özgül Mouemin.
247
keur boven de donderdag. De tweedejaarsstagiaires worden nu begeleid door
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Zij begeleiden de studenten vooral op praktisch niveau en kunnen in geval van
ziekte een groepje overnemen. Monica Walhout coördineert als eindverantwoordelijke zowel de gang van zaken binnen de huiswerkklassen als de begeleiding van de betrokken stagiaires.
Ook dit jaar wordt voor begrijpend lezen weer met de methode Nieuwsbegrip
gewerkt. In de week voor de huiswerkklas behandelen de groepsleerkrachten
het A-niveau. In de huiswerkklas wordt dit omhoog getild naar het B-niveau.
Alle kinderen in een groepje komen uit dezelfde klas. Dit vergemakkelijkt het
overleg met de groepsleerkrachten, waaraan drie of vier vaste stagiaires zijn
gekoppeld. Per groepje wordt de voortgang bijgehouden in Google Drive. Na
afloop van de huiswerkklas noteert de begeleider van het groepje wat goed
ging, wat minder goed, hoe hij eventueel zijn strategie wil aanpassen en hoe
de kinderen zichzelf die dag beoordelen. Dit document is in te zien door de
groepsleerkrachten en coördinatoren.
3.3.1.D — Brede Vakantieschool
Co ördinatie: Aetzel Griffioen, Amin Talagani, Hassan Yatim
Docenten: Nural Culha, Roos Hoogendorp-Azzouzi, Marleen Sahertian
en Lisette van Straalen.
Ondersteuning: Monica Walhout, Pascal Leuvenink, Joeri Kooimans,
Hanno Wisse
Partners: JINC, Villa Zebra, Hoedje van Papier, Bureau Frontlijn
Begin 2012 begint RVS op strategische niveau – als verlenging van het huiswerktraject – in te zetten op een Brede Vakantieschool binnen het interactieveld Actief Burgerschap. De Brede Vakantieschool (BVS), haakt aan op het
Rotterdamse Onderwijsbeleid Beter Presteren 2011-2014 dat zich richt op het
verhogen van de kwaliteit en resultaten van het Rotterdamse onderwijs. De gemeente legt de focus op taal en rekenen. 25 De Vakantieschool moet de terugval
bij leerlingen in de vakanties terugdringen en de opstartfase in het nieuwe jaar
van klassen vergemakkelijken. Er is vooroverleg met de gemeente, omdat RVS
een brede variant van de Vakantieschool wil opzetten: naast rekenen en taal,
waarvoor via de gemeente financiën beschikbaar zijn, zullen alle aspecten van
Fysieke Integriteit er in terugkomen. Ook krijgen bliksemstages naar bedrijven
er een plek. Door deze eerste oriëntatie in bedrijven komen leerlingen in contact met vakskills. Omdat het vakantie is en het vooral voor kinderen is die niet
op vakantie gaan, worden er ook leerzame ‘excursies’ opgenomen. Onderwijzers worden in de onderwijsbrief gevraagd of zij bereid zijn twee weken in hun
vakantie terug te komen. Er melden zich vier docenten. In mei volgen de eerste
voorlichtingsochtenden voor ouders die zeer goed worden bezocht. De doelgroep zijn leerlingen van groep vier tot en met zeven. Aanvankelijk is het idee
om maar dertig leerlingen toe te laten. Maar bij de ouderbijeenkomsten blijkt
248
de animo veel groter dan verwacht. Hierop wordt besloten om alle leerlingen
die zich aanmelden toe te laten. Uiteindelijk melden zich zestig leerlingen aan,
waarvan er 53 daadwerkelijk komen. In de loop van de week melden zich weer
Getuigschrift
BREDE
VAKANTIESCHOOL
OBS BLOEMHOF
2012
NAAM
GEBOREN
heeft de Brede Vakantieschool
OBS Bloemhof 2012 voor de
groepen 4, 5, 6 en 7 met succes
afgerond en heeft enthousiast
meegedaan met de volgende
activiteiten:
EXCURSIES
TAALLES
REKENLES
BEDRIJFSSTAGES
Brandweer
SS Rotterdam
JINC
Arthotel keuken
JUDO
TUINLES
KOOKLES
JUF ROOS
Natuurmonumenten
Tiengemeten
Museum Nemo
Amsterdam
Museum Villa Zebra
Rotterdam
JUF MARLEEN
JUF NURAL
JUF LISETTE
MEESTER AETZEL
ROTTERDAM
VAKMANSTAD
BREDE
VAKANTIESCHOOL
OBS BLOEMHOF
2012
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
een aantal nieuwe leerlingen die het aanvankelijk niet ‘cool’ vonden maar door
de verhalen van hun vriendjes als spijtoptant alsnog willen meedoen. Geen
probleem.
Het zoeken van partners heeft nogal wat voeten in de aarde, maar uiteindelijk
kunnen we met JINC 26, Hoedje van Papier, Villa Zebra, een nieuwe judoleraar
en Bureau Frontlijn zaken doen. Al onze coördinatoren zijn standby, plus een
vijftal vrijwilligers en stagiaires en een aantal moeders.
Samen met de docenten wordt voor elke leerling een individueel leerplan
ontwikkeld. De gedachte achter deze probleemgestuurde aanpak is dat elke
leerling tijdens de BVS minstens een succeservaring moet krijgen om tot
het inzicht te komen dat obstakels te overwinnen zijn. Dit zal leerlingen meer
zelfvertrouwen geven in hun eigen mogelijkheden. De Brede Vakantieschool
wordt gehouden van 30 juli tot en met 10 augustus 2012, in week vier en vijf van
de vakantie. De in Bloemhof geboren balkunstenaar Soufiane Touzani opent de
BVS met een demonstratie. De leerlingen eten elke dag, behalve de woensdag,
een warme lunch op school.
Voor de leerlingen van groep zeven zijn met JINC bliksemstages georganiseerd naar SS Rotterdam en het Art Hotel voor horeca- en hospitaliteitskills.
Ook krijgen ze een beeld van organisatorische aspecten van het runnen van
een hotel. Anderen gaan een dagdeel naar de Rotterdamse Brandweer. Hier
werd het hele proces van meldkamer tot het uitrukken van de brandweer tot
in details besproken en nagespeeld (tijdens de stagen moest de brandweer
ook daadwerkelijk uitrukken). Er wordt een bezoek aan JINC gebracht voor
telefoontraining: leeerlingen leren met organisaties zoals ING bellen. Naast
de bliksemstages voor de bovenbouw zijn er ook culturele uitstapjes voor
alle leerlingen. Ze gaan naar Villa Zebra die een interactief kunstprogramma
aanbiedt voor kinderen van drie tot en met twaalf jaar. Beide weken worden
afgesloten met excursies naar het natuurgebied Tiengemeten, een eco eiland in
Zuid-Holland, en Science Museum Nemo in Amsterdam. De leerlingen krijgen
ook Fysieke Integriteitsactiviteiten zoals judo, tuinieren en koken. De stichting
Hoedje Van Papier geeft aan de bovenbouw een mediaworkshop interviewen en
maken samen met de leerlingen een krant, waar ze zelf de titel voor verzinnen:
Summer’s cool.
Op de donderdagen worden er samen met Bureau Frontlijn cursussen voor de
ouders gegeven. Eén van de projecten van Bureau Frontlijn is het ‘samen leren’
programma dat is bedoeld voor ouders van leerlingen van groep 1 tot en met 4.
Deze workshops worden voor de BVS voor de groepen 4 tot en met 7 omgevormd tot ‘huiswerkondersteuning’. Uitgangspunt is het bijwonen van één van
de lessen van de Vakantieschool door de ouders. In de tweede workshop wordt
er onder andere een programma van ETV.nl over ouderbetrokkenheid besproken. Deze oudercomponent wordt door het Verwey-Jonker Instituut gemonitord.
254
Terugkijkend kan er voor de direct betrokkenen slechts één conclusie worden
getrokken: deze Brede Vakantieschool was een enorm succes. Het plezier
spatte er vanaf. De ontspannen sfeer waarin en het plezier waarmee zowel de
kinderen als de docenten hebben gewerkt, liet zien wat vier jaar Fysieke Integriteit in de vorm van fysieke, sociale, culturele en mentale versterking van de
netwerken rond de school heeft opgeleverd. 27
3 . 3 . 2 — Ac t i e f Bu rg e rsc h a p : o psc h a l e n
Met de schoolsportvereniging, het ouderprogramma, het huiswerktraject en
de Brede Vakantieschool zijn stappen gezet om buitenschools de buurt en de
school met elkaar te verbinden. Om de talenten van leerlingen te benutten
worden daaraan nog twee trajecten gekoppeld voor leerlingen van tien tot en
met veertien jaar: de Weekendschool en het Vakhuis. Deze leeftijdsgroep is
voor het onderwijs van groot belang. Niet alleen omdat er in de laatste groep
van het basisonderwijs een beslissing valt voor de vervolgopleiding en zowel
leerlingen als ouders daarover goed geïnformeerd moeten zijn, maar ook omdat
in deze leeftijd allerlei sociale vaardigheden in een kritisch fase komen. Het
voortijdig schoolverlaten op scholen is mede te wijten aann het veronachtzamen van dit soort vaardigheden. Vandaar dat RVS, net als bij Beter Presteren,
in aanvulling op het programma Aanval op Uitval een p otentief traject heeft
ontworpen dat leerlingen met uiteenlopende intelligenties en talenten in hun
kracht zet.
3.3.2.A – IMC Weekendschool RVS:
intrinsiek gemotiveerd
Algemene c o ördinatie: Henk Oosterling
Partners: IMC Weekendschool
In de loop van 2012 legt RVS contact met de IMC Weekendschool uit Amsterdam
die al vijftien jaar actief is en in Delfshaven ook een Weekendschool heeft
opgestart. 28 Het heeft geen zin het wiel opnieuw uit te vinden. Na een drietal
gesprekken zijn IMC en RVS het er over eens dat hier een kans ligt om een uitgebreid netwerk in Rotterdam te realiseren. De Weekendschool biedt leerlingen
van tien tot veertien jaar, die intrinsiek gemotiveerd zijn, de kans om kennis te
nemen van wetenschap, kunst en wat er zoal in het bedrijfsleven gebeurt. Ze ontmoeten wetenschappers, kunstenaars en ondernemers en brengen stagebezoeken aan bedrijven, organisaties en instellingen. Ze maken kennis met interessante vakgebieden uit de wereld van cultuur en wetenschap. Het curriculum duur
tweeeneenhalf jaar en omvat vakken als Recht, Geneeskunde, Journalistiek, Filosofie, Wiskunde, Sterrenkunde en Beeldende Kunst. IMC Weekendschool heeft
goede ervaringen met deze ‘netwerk’activiteit die jongeren drie jaar lang in
staat stelt om inzicht in hun eigen wensen, talenten en interesses te krijgen en
hen invoert in netwerken die hen communicatiever en maatschappelijke actiever
maakt. IMC Weekendschool richt zich ook op jongeren uit sociaaleconomische
zwakkere wijken wat naadloos aansluit op de inzet van RVS. Ze werkt met bedrijbiedt voor het Vakhuis en de Vakwerf. Zo rendeert deze extra investering op het
tweede interactieveld Actief Burgerschap ook voor Vakhuis en Vakwerf.
255
ven samen die financieel en materieel ondersteunen wat weer mogelijk heden
3.3.2.B — Vakhuis: niet chillen maar skillen
Algemene c o ördinatie: Henk Oosterling
Co ördinatie: Ans Stolk, Richard Lugten, Aetzel Griffioen
Ondersteuning: Amin Talagani, Monica Walhout, Liesbeth Babel
Partners: OBS Bloemhof, vmbo De Wielslag, SKVR, JOLO, JINC
Jongeren staan twee keer in hun jeugd voor een grote beslissing: aan het eind
van basisschool (twaalf jaar) kiezen ze voor een voortgezette opleiding en twee
jaar daarna halverwege de middelbare school (veertien jaar) voor een profiel.
RVS wil met haar projecten een bijdrage leveren aan het maken van een passende schoolkeuze met een accent op vakmanschap. Rotterdamse jongeren
hebben geen realistisch beeld van een technisch beroep of werkveld. Techniek heeft ten onrechte een slecht imago. Dit jaar koos landelijk 17% voor een
technische opleiding, terwijl een dreigend tekort op de arbeidsmarkt vereist dat
minstens 25% van de jongeren een technische opleiding gaat volgen. Techniek
en zorg zijn in Rotterdam grote banenmotoren.
Vanaf november 2012 begint RVS een tweede integraal project in de wijk: het
Vakhuis. Het Vakhuis bedient dezelfde leeftijdsgroep als de Weekendschool.
In het Vakhuis wordt Fysieke Integriteit naar het tweede interactieveld Actief
Burgerschap opgeschaald via een viertal trajecten: techniek, zorg/gezondheid,
ICT en cultuur. Jongeren worden in cursussen, clinics en workshops van ieder
zes weken in contact gebracht met vakskills die ontwikkeld worden tijdens het
ontwerpen en uitvoeren van opdrachten en werkstukken. Voor techniek – electrotechniek, kleinmetaal, houtbewerking – varieert dat van het maken van stoelen of boten tot robotics. Bij zorg en gezondheid wordt begonnen met EHBOcursussen, maar ook de planning en verzorging van een groot wijkdiner in het
Filosofielijn
Engels
SKVR
Huiswerkklas
Ecolijn
Judolijn
Kooklijn
Zorg/gezondheid
FYSIEKE
INTEGRITEIT
Mediawijsheid
Cultuur
VAKHUIS
JINC
ICT
Techniek
metaal/electro
256
STAGENETWERK HBO
L e e f t i j d d e e l n a m e Va k h u i s : 1 0 t /m 1 4 j a a r
verlengende van de kooklijn of een sportactiviteit behoort tot de mogelijkheden. Bij ICT gaat het om de ontwikkeling van medialiteracy of mediawijsheid.
In de Brede Vakantieschool wordt dit aangezet in de vorm van een pers bureau
waarin de leerlingen uit groep zeven als journalisten verslag doen van alle
activiteiten. In de buurt kan dit via het Vakhuis een meer duurzaam karakter
krijgen. Maar er wordt ook gedacht aan het bouwen van zonnecollectoren en het
experimenteren met innovatieve technieken in het verlegende van de ecolijn.
Cultuur biedt een breed scala van activiteiten. Dat kan het leren bespelen van
een instrument zijn, een breakdance cursus of zanglessen.
Taktisch zijn in de voorbereiding van het Vakhuis gesprekken gevoerd met partijen waarmee RVS al langer samenwerkt. Er zijn ook nieuwe partijen in beeld
gekomen. De SKVR is een partner voor het cultuurtraject. Maar er zijn ook
besprekingen met Soufiane Touzani om met zijn uit de Soccer Showdown Act
voortgekomen plan voor een Academie mee te denken over een partnerschap.
Met JOLO die al jaren buurtmediatie en schoolmediatie cursussen geeft, zijn
vaste plannen ontwikkeld. Dat het jongerenwerk een partner in de ontwikkeling van het Vakhuis zal zijn, ligt voor de hand. Maar even vanzelfsprekend is de
samenwerking met hbo-opleidingen met profielen CMV.
Kortom, er zijn vele combinaties denkbaar. Het Vakhuis is voor RVS een kruising tussen het buurthuis en het verenigingsleven. Het afgelopen decennium
is het jongerenwerk steeds meer verschoven naar de straat, omdat buurthuizen
werden gesloten. Sinds enkele jaren moeten het welzijnswerk en het jongerenwerk zich op de vrije markt begeven waar ze op kortstondige aanbestedingen
inschrijven. De bestaande methodieken zijn echter aan slijtage onderhevig.
Dat zijn jongerenwerkers zich meer dan bewust, maar er is nauwelijks ruimte
voor het ontwikkelen van nieuwe praktijken nu het overgrote deel van clubhuizen, buurthuizen en jeugdcentra is gesloten. Dat is een enorm probleem omdat
talenten van jongeren vaak in de langduriger activiteiten in buurthuizen worden
opgemerkt. Het accent op talentontwikkeling vraagt dus om een meer gerichte
aanpak van locaties waarin deze talenten zichtbaar worden. Skilltraining staat
daarbij voorop. Vandaar dat het Vakhuis zich presenteert onder het motto: niet
chillen, maar skillen.
Het prototype van het Vakhuis wordt opgestart in de wijk Bloemhof. Het bestaat
fysiek uit werkplaatsen, studio’s en ateliers waar jongeren kunnen ervaren wat
het is om met je handen te werken. De clinics, workshops en cursussen worden
gegeven door leermeesters uit het bedrijfsleven en didactisch geschoolde
kunst- en cultuurwerkers. Met zijn programmering sluit het Vakhuis inhoudelijk
aan bij de belevingswereld van jongeren. In een hink-stap sprong beweging –
vakhuis, vakschool, vakwerf – is het de speels opmaat tot een beroepspraktijk.
De leermeesters in het Vakhuis komen uit bedrijven en onderwijsinstellingen
voor beroepsonderwijs. Ook wordt er op de expertise van vaders en moeders
stagiaires die zelf een beroepsopleiding volgen en bijgestaan door didactische
professionals. Het benodigde gereedschappen en materialen zijn aanwezig.
257
van de leerlingen een beroep gedaan. Leermeesters worden ondersteund door
Certificaat
Certificaat
VAKHUIS BLOK 1
VAKHUIS BLOK 1
EHBO
DANS
uitgereikt op 18 december 2012 aan
uitgereikt op 18 december 2012 aan
NAAM
NAAM
PERIODE 13 november – 18 december 2012
heeft Blok 1 van het Vakhuis
met succes afgerond en heeft
enthousiast meegedaan aan
de activiteiten.
SKILLS
PERIODE 13 november – 18 december 2012
heeft Blok 1 van het Vakhuis
met succes afgerond en heeft
enthousiast meegedaan met
de activiteiten.
LEERMEESTER
SIMONE ROZA
COÖRDINATOR VAKHUIS
ANS STOLK
SKILLS
kan samen oefenen
om te dansen,
kan door goed naar ritme van
de muziek te luisteren dansen,
kan samen een dans instuderen,
kan met anderen een
danspresentatie geven.
DIRECTEUR
ROTTERDAM VAKMANSTAD
HENK OOSTERLING
LEERMEESTER
BOB UITJES
COÖRDINATOR VAKHUIS
ANS STOLK
kan handelen en weet wat te
doen als mensen een bloedneus
hebben, als iemand flauwvalt,
ook bij brandwonden en bij een
verdrinkingsongeluk,
kan iemand in stabiele
zijligging leggen,
kan personen veilig met
vervoerstechnieken vervoeren,
kan verbanden aanleggen.
DIRECTEUR
ROTTERDAM VAKMANSTAD
HENK OOSTERLING
Certificaat
Certificaat
VAKHUIS BLOK 1
VAKHUIS BLOK 1
TECHNIEK
JOLO
ELEKTRICITEIT
uitgereikt op 18 december 2012 aan
uitgereikt op 18 december 2012 aan
NAAM
PERIODE 13 november – 18 december 2012
NAAM
PERIODE 13 november – 18 december 2012
heeft Blok 1 van het Vakhuis
met succes afgerond en heeft
enthousiast meegedaan met
de activiteiten.
SKILLS
heeft Blok 1 van het Vakhuis
met succes afgerond en heeft
enthousiast meegedaan met
de activiteiten.
SKILLS
LEERMEESTER
RONALD JAN LAFEBER
COÖRDINATOR VAKHUIS
ANS STOLK
kan werken met verschillende
technieken, houten werkplank
zagen,
kan schakeling maken
in een stroomkring,
kan led-lampjes samen
met een weerstand op
een batterij aansluiten,
kan een elektrisch spiraal
spel maken.
DIRECTEUR
ROTTERDAM VAKMANSTAD
HENK OOSTERLING
LEERMEESTER
ANGELA MOS
kan met anderen een
opdracht uitvoeren,
kan luisteren naar een ander,
kan ruimte geven en nemen,
kan respect tonen voor anderen,
kan met anderen een presentatie
geven.
LEERMEESTER
JURANDY MARTIEN
COÖRDINATOR VAKHUIS
ANS STOLK
DIRECTEUR
ROTTERDAM VAKMANSTAD
HENK OOSTERLING
Certificaat
Certificaat
VAKHUIS BLOK 2
VAKHUIS BLOK 2
TECHNIEK
uitgereikt op 1
NAAM
PERIODE 15 januari – 19 februari 2013
heeft Blok 2 van het Vakhuis
met succes afgerond en heeft
enthousiast meegedaan met
de activiteiten.
MAAK JE EIGEN
GEREEDSCHAPKIST
SKILLS
kan houtverbindingen maken,
kan meten met een duimstok,
kan de maat van de tekening
op planken aftekenen met
blokhaak,
kan veilig met de zaag omgaan
en de planken op maat zagen,
kan werken met verschillende
technieken, houten werkplank
zagen.
LEERMEESTER
BART TIJDEMAN
COÖRDINATOR VAKHUIS
ANS STOLK
EHBO
ebruari 201 aan
DIRECTEUR
ROTTERDAM VAKMANSTAD
HENK OOSTERLING
uitgereikt op 1
NAAM
PERIODE 15 januari – 19 februari 2013
heeft Blok 2 van het Vakhuis
met succes afgerond en heeft
enthousiast meegedaan aan
de activiteiten.
SKILLS
COÖRDINATOR VAKHUIS
ANS STOLK
VAKHUIS BLOK 2
ICT
ZANG
NAAM
PERIODE 15 januari – 19 februari 2013
heeft Blok 2 van het Vakhuis
met succes afgerond en heeft
enthousiast meegedaan met
de activiteiten.
SKILLS
LEERMEESTER
SJHARLIE VOS
COÖRDINATOR VAKHUIS
ANS STOLK
kan samen oefenen om
mijn stem te gebruiken,
kan met mijn stem een
melodie maken,
kan samen een lied instuderen,
kan met anderen een
zangpresentatie geven.
DIRECTEUR
ROTTERDAM VAKMANSTAD
HENK OOSTERLING
DIRECTEUR
ROTTERDAM VAKMANSTAD
HENK OOSTERLING
Certificaat
VAKHUIS BLOK 2
ebruari 201 aan
kan handelen en weet wat
te doen als mensen een
bloedneus hebben, als iemand
flauwvalt, als iemand een
brandwond oploopt en bij een
verdrinkingsongeluk,
kan iemand in stabiele
zijligging leggen,
kan personen veilig met
vervoerstechnieken vervoeren,
kan verbanden aanleggen.
LEERMEESTER
BOB UITJENS
Certificaat
uitgereikt op 1
ebruari 201 aan
uitgereikt op 1
ebruari 201 aan
NAAM
PERIODE 15 januari – 19 februari 2013
heeft Blok 2 van het Vakhuis
met succes afgerond en heeft
enthousiast meegedaan met
de activiteiten.
MAAK HET MET IPAD
LEERMEESTER
FRANK BOS
COÖRDINATOR VAKHUIS
ANS STOLK
SKILLS
kan iPad bedienen,
met App Foldify werken,
kan website bouwen, met eigen
onderwerp,
informatie verzamelen
en verwerken,
t s en lms beeldmate iaal
uitzoeken en uploaden,
teksten voor website schrijven,
beelden bij tekst zoeken
en plaatsen,
samenwerken met anderen bij
ma en van lm es met i ad
DIRECTEUR
ROTTERDAM VAKMANSTAD
HENK OOSTERLING
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Op den duur zullen de projecten door de leerlingen samen met de leermeesters
worden gekozen. Aan het eind van de cursus worden individuele en collectieve
vakstukken aan de school, de ouders en de buurt gepresenteerd en het ligt in
de bedoeling de activiteiten op de verschillende velden zo te plannen dat er via
overlap tussen groepen kan worden samengewerkt aan een groot spectakelstuk: met cultuur als spil kunnen decors worden gebouwd, op digitale screen
beelden worden getoond waarvoor programma’s zijn ontwikkeld. En als we dan
met z’n allen oo nog gaan eten hebben we techniek, gezondheid, ICT en cultuur
op een lijn.
3 . 3 . 3 — D u u rza a m Va k m a n sc h a p :
va n va kwe r f n a a r ca m p u s
Het Vakhuis hinkelt naar de eerste stap binnen de beroepsopleidingen: de
Vakschool. De grote sprong is voor RVS de Vakwerf. Is het Vakhuis een nieuw
type buurthuis, de Vakwerf verwerkt elementen van de bedrijfschool in het
integrale skilltraject van RVS. Deze sluit aan bij de door (v)mbo binnen het
curriculum opgezette vakscholen. De Vakwerf sluist de jongeren die in techniek
en zorg zijn geïnteresseerd door naar de arbeidsmarkt, waarbij het accent in
dit laatste samenscholingstraject op duurzaam vakmanschap en innovatieve
maakindustrie ligt.
De opschaling naar van Actief Burgerschap naar Duurzaam Vakmanschap
wordt vanaf 2012 al strategisch voorbereid door overleg met bedrijven en met
het middelbaar beroepsonderwijs. Tussen 2010 en 2012 kon RVS door opdrachten van deelgemeente Feijenoord, Woonstad en Stadshavens om op sociale
duurzaamheid gerichte, meerjarige gebiedsontwikkelingsplannen te ontwerpen
(ZIE 3.4,2.B/C)
met zeer veel partijen in gesprek gaan. De vraag van het college van
bestuur van het Albedacollege om hun beleidsnota’s op vakmanschap, gezondheid en duurzaamheid door te lichten schiep de mogelijkheid om concepten
aan te scherpen en coalities voor te bereiden.
3.3.3.A – Beleidsnotitie Albeda College
Zomer 2011 wordt RVS door het Albeda College gevraagd om de thema’s vakmanschap, gezondheid en duurzaamheid in hun beleidsstukken door te werken.
De visienota Ruim Baan 3.0 staat in de steigers. Bij gezondheid gaat het expliciet om bewegen, sport en voeding. Een integrale notitie moet deze thema’s
in globale lijnen en in hun onderlinge samenhang naar de onderwijspraktijk
doorvertalen. In de daarop volgende maanden zijn samen met de Albeda
coördinator en een sportdocent van de locatie bij de Spinozaweg een viertal
sportclinics gegeven. RVS wordt daarbij ondersteund door Richard Lugten.
Vervolgens wordt er gezamenlijk nagedacht over wat dit voor een structurele
inbedding kan betekenen. Tegelijkertijd wordt er op de locatie Rosestraat bij
de horeca afdeling gesproken over het introduceren van thema’s als duurzaamheid en seizoengroenten binnen deze opleiding. Daar is een projectleider van
262
Havensteder bij betrokken, omdat Albeda met Healthy Cities samenwerkt in de
tuinen in Lombardijen. RVS oppert de wijktuinen die zij in de aanpalende wijk
Feijenoord met de Agnesschool en BuurtLab heeft opgezet in deze samenwer-
king te betrekken. Het overleg heeft concreet tot gevolg dat er stagiaires in de
keuken van de Agnesschool gaat ondersteunen. Vanuit deze opzet wordt RVS
medio 2012 betrokken bij de nieuwe toekomstvisie Ruim Baan 3.0. Daarin wordt
het opleiden tot vakman of vakvrouw met een ambitie integraal opgenomen. Uit
het onderzoek wordt ook duidelijk dat het inzetten op ambiteus vakmanschap in
termen van duurzaamheid en het stimuleren van een breed gezondheids begrip
bij personeel, docenten en studenten een diepte-investering vergt die de macht
van het mbo te boven gaat. Net als het effectief voorkomen van uitval, een
gedegen voorbereiding van beroepsprofielkeuzes en het doeltreffend begeleiden van een loopbaan al begint in het primaire onderwijs en via het vmbo met
een mbo punt 29 door het mbo heen op de markt aansluit, zo zullen gezondheid
en duurzaamheid alleen effectief op het mbo geïmplementeerd kunnen worden
als ze al vroeg in deze keten worden opgenomen. Samenwerken is het sleutelwoord.
3.3.3.B – Vakwerf
In het derde jaar van fase twee – voorjaar 2014 – wordt het Vakhuis opgeschaald
naar een op de markt en banen gerichte Vakwerf. In deze productiewerkplaatsen participeren naast bedrijven ook de beroepsopleidingen: het mbo met de
bovenbouw (15-18 jaar) zorgt via werkstages dat de door bedrijven gevraagde
expertise samen met hen wordt ontwikkeld in opdrachten die door het bedrijfsleven en andere partijen op deze vakwerven worden uitgezet. Baangarantie is
een van de doelstellingen. Met de Vakwerf wordt op het derde interactieveld
markt georiënteerd Duurzaam Vakmanschap ingezet. Duurzaam wordt hier in
een dubbele betekenis gebruikt: ecologisch en economisch. Innovatief vakmanschap in een op duurzaamheid gerichte wereld biedt een baan met vooruitzichten en met toekomst. Het spreekt vanzelf dat zo’n duurzaamheidsvisie ook in de
aangesloten bedrijven moet doorwerken. Maar gezien de gemeentelijke visie
op duurzaamheid waarin overeenstemming is over de noodzaak in een versnelde transitie de leefomgeving in al zijn dimensies op te schonen, te helen door
meer samenhang te creëren en vooral veiliger te maken, is een dergelijke ecologisch-economische verduurzaming van bedrijfsculturen onvermijdelijk. Het
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen zal zijn marginale pretentie moeten
doorstarten naar een integrale en duurzame bedrijfscultuur dat ook in het wervings- en personeelsbeleid zichtbaar moet worden. Of zoals het in de RVS VIDI
kernbegrippen wordt aangegeven: naast vakmanschap, integraliteit en duurzaamheid zal ook het interculturele karakter van de Rotterdamse samenleving
in de human res ource management moeten terugkeren. Dat kan dan binnen de
263
leefbaarheid 2.0 visie opgetild worden naar human being development.
264
3.4 — COMMUNICATIE:
DISCOURSSTRATEGISCH
OVERBRUGGEN
Het vierde interactieveld ECO3. Urbane infrastructuur verbindt al deze projecten en trajecten in integrale gebiedontwikkelingvisies. Deze worden gecommuniceerd naar de lokale en landelijke politiek. Dat gebeurt in de opdrachten
die RVS van hen krijgt. Ze doet op haar gedachtegoed gebaseerde beleidsvoorstellen. Zo ontwikkelt RVS concreet beleid waarin alle hierboven geschetste
projecten en trajecten gefaseerd en geschaald op elkaar betrokken zijn. Voor
de onderbouwing werkt RVS samen met andere onderzoeksinstituten zoals het
Verwey-Jonker Instituut (VJI), DRIFT en de Veldacademie. Monitoring van projecten op de verschillende interactievelden opent het zicht op de opschalingsmogelijkheden in de buurt, de wijk en de stad. Vanaf 2008 tot 2012 is Fysieke
Integriteit met zijn vier trajecten intensief door het VJI gemonitord. In het
eindrapport van het Verwey-Jonker Instituut wordt aangegeven dat de sociaalemotionele ontwikkeling van de kinderen significant is verbeterd. Het succes
van de Cito-scores van de afgelopen twee jaar kwam bij de gemonitorde groep
niet in beeld. 30 De cijfers liegen er echter niet om: twee tot drie punten boven
het landelijke gemiddelde. In het schooljaar 2011/2012 is de Huiswerkklaslijn
opgezet en in de zomer van 2012 heeft RVS de Brede Vakantieschool uitgevoerd. Die komen in het onderzoek niet meer in beeld. In het eerste half jaar
van 2012 is met het VJI een nieuw onderzoeksformat uitgewerkt om het effect
van beide trajecten in de komende jaren verder te onderzoeken.
Om een zo breed mogelijk beeld te schetsen van de effecten organiseert RVS
in mei 2011 een tweetal afsluitende evaluatieseminars in de Creative Factory
aan de Maashaven in Rotterdam-Zuid. Externe deskundigen wordt gevraagd
vanuit hun specifieke expertise hun licht over het project laten schijnen.
Gerenommeerde wetenschappers als Micha de Winter (pedagoog), Johan
Mackenbach (medicus) en Luc Stevens (orthopedagoog) buigen zich samen
met een aantal lectoren van de Hogeschool Rotterdam, in de wijk opererende
wetenschappers en met in het project werkende professionals twee dagen over
de materie. De uitkomsten van deze seminars, aangevuld met artikelen, komen
in september 2012 gebundeld uit: Wat heet lichamelijke opvoeding? Ec os ociale
educatie op de Brede scho ol. De vraag die daar wordt geëxploreerd is simpel:
hoe garanderen we de fysieke integriteit van kinderen in onze huidige wereld?
Volstaat het om gymnastiek weer als vak in te voeren, aangevuld met schoolsportverenigingen? Of moet we het gezondheidsthema integraler aansturen
en ook de eet- en beweegpatronen breed faciliteren? En blijft dat dan een zaak
lijke overheid en lokale overheden?
265
van afzonderlijke scholen of ligt hier ook een faciliterende taak voor de lande-
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
3 . 4 . 1 — Onderzoeksevaluatie Fysieke
Integriteit: een nieuw perspectief
voor Bloemhof (2008-2012) 31
Inleiding –
Het ondersteunen, verhelderen en uitwerken van een onderwijs-
concept stond ons voor ogen toen wij in 2008 werden gevraagd om de ontwikkeling van het integrale onderwijsconcept ‘Vakmanstad’ te onderzoeken. Ons
onderzoek is een onderdeel van het proces om stapsgewijze verbeteringen
in het programma door te voeren. De ondersteuning van de fysieke, sociale
en cognitieve ontwikkeling van kinderen in het basisonderwijs is een maatschappelijk onderwerp waaraan wij vanuit ons instituut praktisch en beleidsmatig willen bijdragen. En als onderzoekers was het voor ons belangrijk om
een wetenschappelijke vorm te vinden. Effectonderzoek vindt meestal plaats
wanneer een interventie, een programma of project is uitontwikkeld. Gekeken
wordt dan of de aanpak van een bepaald probleem de resultaten behaalt die het
wil behalen. De resultaten van een experimentele groep – waar de interventie
plaatsvindt – worden dan vergeleken met de resultaten van een controlegroep.
Van de drie aanvankelijk geselecteerde controlescholen is er uiteindelijk één
over de hele periode vergeleken: montessorischool De Mare gelegen in de wijk
Vreewijk. Maar zo’n vergelijkend perspectief is niet alleen interessant wanneer
een interventie, programma of project af is. Het kan ook inzichten opleveren
wanneer een sociaal concept ontwikkeld wordt.
Het onderzoek is uitgevoerd op twee scholen in Rotterdam-Zuid, de experimentele school OBS Bloemhof en de controleschool De Mare. Bloemhof is een
openbare basisschool en heeft twee locaties in de wijk Bloemhof: een aan de
Putsebocht en een aan de Oleanderstraat. Op beide locaties wordt lesgegeven
aan de groepen 1 tot en met 8. De school heeft aan het einde van het schooljaar
2008/2009 240 leerlingen, waarvan 98% afkomstig is uit een niet-Nederlandstalig
milieu. De Mare is een basisschool met een lange traditie. In 1928 is de school
opgericht als een opleidingsschool, om vervolgens in 1977 een Montessorischool te worden. De school telt ongeveer zevenhonderd leerlingen. In het
hoofdgebouw aan de Grift 50 zitten de midden- en bovenbouw (groepen 3 tot en
met 8). Daarnaast heeft de school de beschikking over twee dependances aan
de Grift 42 en de Fichtestraat 7. In deze twee kleutergebouwen met veel buitenspeelruimte zit de onderbouw (groepen 1 en 2).
Fysieke Integriteit –
De gesprekken tussen de Rotterdamse filosoof
Henk Oosterling en directeur van OBS Bloemhof Wim Pak waren de directe
aanleiding voor het starten van het programma Vakmanstad/Fysieke Integriteit
op de basisschool in de wijk Bloemhof. De visie van Oosterling en de grondgedachte van Fysieke Integriteit sloten goed aan bij het Wanita-concept 32 waar
OBS Bloemhof al sinds 2003 mee werkte. Het Wanita-concept is een manier
van leren gebaseerd op authenticiteit in samenhang met kunsteducatie. De
266
overeenkomst tussen Wanita-onderwijs en Fysieke Integriteit is kort gezegd
dat beide concepten uitgaan van ervaringsgericht leren en de intentie hebben
om de schoolprestaties van kinderen op sociaal, fysiek en cognitief niveau
te verbeteren. Door de mogelijkheden van het verlengde dagarrangement (de
e xtra VDA-leertijd op de Brede school) kreeg de school binnen het kader van
het sinds 2006 opgerichte Pact op Zuid de kans om de ideeën uit te werken in
een concrete pilot Fysieke Integriteit.
Het integrale programma is opgebouwd langs vier lijnen. Deze lijnen zijn
achtereenvolgens de judolijn, de kooklijn, de ecolijn en de filosofielijn. Bij de
judolijn krijgen alle kinderen één uur judoles. Binnen de kooklijn krijgen alle
kinderen tussen de middag een warme maaltijd uit het schoolrestaurant. Hierbij gaat het om gezond eten, om smaakverkenning en om de aandacht voor gezond leven. Om te laten zien waar het eten vandaan komt, is bij de keuken en in
de wijk een drietal tuinen aangelegd waarin de kinderen voedsel verbouwen en
biotopen bestuderen. Deze lessen zijn door een speciaal daartoe aangetrokken
docent natuur- en milieu-educatie (NME) verzorgd. 33 Om dit ecosociale besef
te versterken worden er ten slotte op school filosofielessen gegeven aan de
groepen 6, 7 en 8. Hiermee wil de school de wereld van de kinderen vergroten:
het verbreden van de horizon en het vergroten van het referentiekader van de
leerlingen. Deze filosofielessen zijn in de loop van het experiment uitgebouwd
tot ecosofielessen door ze te combineren met maatschappijleer en natuur- en
milieue-ducatie. Buiten de koks, de judoka, de NME-docent en de filosofieleraar werken er verschillende (v)mbo-stagiaires, hbo-stagiaires en studenten
van de Erasmus Universiteit mee aan het project. In de keuken zijn naast de
stagiaires ook ouders aan het werk. Ouderparticipatie vormt een integraal deel
van het project. Zo wil de school leerlingen via dit project laten instromen in
het voortgezet- en beroepsonderwijs op grond van wat ze kunnen en wat ze
willen. Het programma moet erin resulteren dat leerlingen ontdekken waar ze
geschikt voor zijn en waar ze zich op hun plaats voelen en gewaardeerd weten.
Uiteindelijk wil het programma de fysieke, sociaal-emotionele en cognitieve
ontwikkeling van kinderen op het basisonderwijs versterken.
Doel en opzet onderzoek –
Het is een meerjarig ontwikkelings-
onderzoek (2008-2011) geworden waarin we op zoek zijn gegaan naar werkzame
kernelementen en de effecten van het onderwijsprogramma. Het ontwikkelonderzoek biedt een basis voor implementatie van het programma en voor
effect onderzoek op meer scholen. In de onderzoeksopzet hebben we onderscheid gemaakt tussen de schooljaren 2008/2009, 2009/2010 en 2010/2011 waarin
de programma’s gefaseerd zijn ingevoerd. We hebben gekozen om het onderzoek uit te zetten onder drie groepen en deze kinderen drie jaar lang te volgen.
Groepen
3
4
5
6
7
8
2008/2009
-
x
x
x
-
-
2009/2010
-
-
x
x
x
-
2010/2011
-
-
-
x
x
x
Tabel – Onderzoeksgroep
267
Schematisch geven we dat als volgt weer:
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Enquêtes en fysieke fitheidtesten zijn in deze groepen afgenomen op de experimentele school Bloemhof en de controleschool De Mare.
Jaarlijks hebben we in het kader van de procesevaluatie interviews afgenomen
met alle betrokken docenten bij de vier ontwikkelingslijnen, de directie, een
selectie van ouders en relevante samenwerkingspartners zoals woningbouwcorporatie en deelgemeente. Ook hebben we groepsinterviews afgenomen bij kinderen uit de verschillende groepen. Tot slot hebben we observaties gehouden.
De interventies zijn gedurende de looptijd van het onderzoek steeds in ontwikkeling geweest. Geen jaar was hetzelfde. Bij de start van het programma en
onderzoek in september 2008 was er bijvoorbeeld nog geen keuken, geen judoleraar en alleen zicht op aanleg van meerdere tuinen. Door financiële (aanleg
keuken), organisatorische (aanleg tuinen) en pragmatische redenen (warme
lunch voor alle kinderen) heeft het drie jaar geduurd, tot het laatste jaar van het
onderzoek in het schooljaar 2010/2011, voordat alle vier de lijnen op zo’n manier
waren ingevoerd dat ze structureel onderdeel uitmaakten van het curriculum.
Voor het onderzoek heeft de gefaseerde implementatie van de vier lijnen geen
problemen opgeleverd. De interpretatie van de gegevens kan door de nietgelijktijdige start van de vier lijnen en de verschillen in intensiteit en bereik
van kinderen wel vertekenend werken. Hoe kun je spreken van effecten van
Vakmanstad/Fysieke Integriteit als het programma pas in het laatste jaar van
het onderzoek volledig in de school was ingevoerd? Vooral de ecolijn heeft lang
op zich laten wachten; in de eerste twee jaar van het onderzoek is hier weinig
op gebeurd. De effecten die we zien zijn vooral de resultante van de uitwerking van de andere drie lijnen. De judo- en filosofielijn zijn bij aanvang van het
schooljaar 2008/2009 van start gegaan. Met de kooklijn is ook vrij snel gestart,
maar heeft het tot de herfst 2009 geduurd voordat iedere dag aan alle kinderen
een warme lunch werd geserveerd.
Om de effecten op gezondheid vast te stellen hebben we gebruik gemaakt van
de Eurofittest. Dit instrumentarium is ieder jaar uitgezet onder alle kinderen
die aan het panelonderzoek meedoen. Deze test meet de fysieke ontwikkeling (Gewicht, Lengte, Buikomvang, Body-Mass Index/BMI) en de kracht en
conditie van de kinderen (Sneltikken, Reiken, Verspringen, Handknijp, Situp,
Hangen, Snelheid). Om de effecten op de sociaal-emotionele ontwikkeling vast
te stellen is gebruik gemaakt van een tweede instrument: de SDQ-vragenlijst
(Strengths and Difficulties Questionnaire). Ook deze vragenlijst is drie keer
afgenomen voor de panelleerlingen van de experimentele- en controleschool
en door hun leerkrachten ingevuld. Deze gevalideerde gedragsvragenlijst voor
drie tot zestienjarige jongeren onderzoekt de aanwezigheid van psychopathologie en de gevolgen daarvan voor het dagelijks functioneren van kinderen. Het
gaat daarbij om de subschalen: Emotioneel gedrag, Gedragsproblemen, Hyperactiviteit en Sociale problemen. Uiteindelijk kan voor ieder kind een Totaalscore worden berekend over de vier subschalen (SDQ-totaal). Daarnaast wordt
er gekeken naar de sterke kanten van de jongeren die wijzen op psychologische
268
aanpassing en kansen op herstel als zich problemen voordoen (prosociaal
gedrag).
Opbrengsten en werkzame elementen –
Zoals aangegeven heb-
ben we jaarlijks interviews gehouden met betrokken professionals bij de verschillende lijnen (koks, judoleraar, filosofiedocenten, NME-docent), docenten,
directie, ouders en kinderen. Dit kwalitatieve onderzoek levert informatie op
over de voortgang van Vakmanstad/Fysieke Integriteit en de opbrengsten van
de verschillende lijnen. Uit de vele gesprekken die we de afgelopen drie jaar
hebben gehouden blijkt dat OBS Bloemhof de afgelopen jaren enorm is veranderd. Wie nu de school binnenloopt, ziet een andere school dan bij de start van
het onderzoek.
Allereerst zal dat blijken uit het aantal kinderen op school dat de afgelopen
jaren is gegroeid van 240 naar 320. Veel van de nieuwe kinderen komen uit gezinnen met een modaal inkomen. Dit verschilt van de ‘oude populatie kinderen’
waarvan de ouders vaak een laag inkomen hebben of van een uitkering leven.
Ten tweede valt op dat de school toegankelijker is geworden voor ouders. Dit
merk je aan ouderkamers die voller zitten, ouders – met name moeders – die de
school inlopen en vragen stellen aan docenten en directie en moeders die dagelijks helpen in de keukens. De toename van ouderbetrokkenheid is een groot
succes, aangezien de jaren voor de start van Fysieke Integriteit zich kenmerkten door een lage ouderparticipatie en betrokkenheid van ouders bij de scholing van hun kinderen. Veel ouders kwamen de school niet in. Nu zien ouders de
school als ontmoetingsplek en hebben ze ervaren dat de school geïnteresseerd
is in hun mening en ervaring.
Ten derde valt op dat het voorzieningenniveau op de school door Fysieke
Integriteit is toegenomen. De relatief kleine school beschikt nu over een eigen
keuken en twee grote ruimten waar kinderen hun warme lunch kunnen eten, vier
tuinen, waaronder een met zonnecellen en een dojo waar judo wordt gegeven.
Ten vierde is er een structureel samenwerkingsverband ontstaan met de HRO,
Albeda college, Erasmus Universiteit, woningcorporatie Vestia en het bedrijfsleven. Dit laatste is van wezenlijk belang om de lijnen – en dan met name de
kooklijn – gefinancierd te krijgen. Hieronder gaan we uitvoeriger in op de gefaseerde implementatie van de vier ontwikkelingslijnen en de resultaten.
De vier ontwikkelingslijnen door de jaren heen –
School-
jaar 2010/2011 is het tweede schooljaar dat er dagelijks voor alle kinderen van
de basisschool een gezonde lunch wordt verzorgd in de (nieuwe) grote keuken
en in een zaaltje van de speeltuin naast de Oleanderlocatie. Door de instroom
van nieuwe leerlingen is het aantal kinderen waarvoor gekookt moet worden
enorm toegenomen. De kooklijn is na drie jaar ‘kwakkelen’ uit de kinderziektes.
Er zijn in het laatste jaar van het onderzoek een aantal veranderingen doorgevoerd waardoor de kooklijn zich, in vergelijking met de eerste twee schooljaren, in een stijgende lijn voortzet en het warme eten op school steeds meer
‘gewoon’ wordt. Voor de financiering van de lunch is samenwerking met het
bedrijfsleven en de woningcorporatie Vestia, verkoop van boeken en sponsoring
pensants of denkdiners cruciaal geweest. Vestia heeft de keuken gefinancierd,
verschillende bedrijven sponsoren geld en halfproducten zoals meel, rozijnen,
269
door het geven van lezingen en seminars en het houden van zogenaamde diners
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
suiker en dergelijke. Het gaat goed met de kooklijn. Zeker in vergelijking met
de afgelopen twee schooljaren. Directie, docenten, koks en vrijwillige moeders
zien een duidelijke verbetering. Het blijft echter een lastig punt om de orde en
rust te handhaven tijdens het eten. Of de gezonde maaltijd een positief effect
heeft op de fysieke gezondheid van de kinderen is vooralsnog lastig om te
bepalen. Voor een deel van de kinderen is het een belangrijke maaltijd, omdat
ze thuis met regelmaat niet ontbijten. In de loop van de dag neemt hun concentratie in de klas daardoor sterk af. Docenten geven aan dat deze groep kinderen
door de warme gezonde lunch beter presteert op school. Voor de andere groep
kinderen geldt dat ze hun slechte gewoontes met betrekking tot slechte voeding nog niet zijn verleerd. Kinderen eten in de pauze nog steeds chips, krijgen
thuis nog steeds weinig groente voorgeschoteld en eten na de warme lunch van
thuis meegekregen boterhammen op. Gedragsverandering realiseren vergt een
lange adem, maar vooral opschaling naar het gezin. Docenten geven aan dat ze
bij de jongste groepen meer gedragsverandering zien dan bij de hogere groepen. De kinderen in de leeftijd van vijf tot en met acht zijn eerder geneigd om
andere smaken te proberen dan de oudere kinderen. Deze kinderen zijn echter
niet meegenomen in ons kwantitatieve onderzoek. In het algemeen geldt dat
de geïnterviewden van mening zijn dat de kinderen wel bewuster met voeding
omgaan en nu veel beter weten wat ze lekker en niet lekker vinden. Het heeft
echter nog niet geleid tot fysiek gezondere kinderen. Daarvoor is de context te
complex en verder onderzoek vereist.
De judolijn staat vanaf de start van het onderzoek stevig in de steigers. Inmiddels wordt er drie jaar judoles gegeven aan de ongeveer driehonderdvijftig
leerlingen van de basisschool. Alle groepen van beide locaties Oleander en
Putsebocht krijgen één uur per week judoles van een aangestelde judolerares.
De judolijn wordt ervaren als een groot succes. Vanaf de kleuters tot aan groep
8 hebben de leerlingen de afgelopen drie schooljaren judoles gekregen. De
lessen zijn niet meer weg te denken uit het huidige lesprogramma. De geïnterviewden zijn allemaal enthousiast over de judolijn en beschrijven de judolijn
als ‘geslaagd’. Het merendeel van de docenten ziet hoe de kinderen door de
aanpak de afgelopen schooljaren in positieve zin zijn gegroeid. De leerlingen
leren met elkaar omgaan, respect voor elkaar te krijgen en elkaar te vertrouwen.
Daarnaast krijgen ze meer zelfvertrouwen en wordt ook hun conditie verbeterd.
Het gaat stap voor stap, maar met resultaat. Docenten zijn er vooral over te
spreken dat er bij de judolessen jongens en meisjes met elkaar sporten. Fysiek
contact tussen jongens en meisjes op de school, waarvan de meerderheid van
de kinderen islamitisch is, is nooit een punt van discussie geweest. Sommige
kinderen moesten er aan wennen, maar ouders hebben er nooit een punt van
gemaakt. Een aantal jongens hebben in interviews aangegeven het niet leuk
te vinden om van een meisje te verliezen.
De kinderen zien de judolessen inmiddels als regulier onderwijs. De meerderheid is nog even enthousiast, wel is het zo dat sommige kinderen minder inte-
270
resse hebben in de sport judo. Het nieuwe is er voor deze groep af.
Met betrekking tot de ecolijn zijn er bij de afronding van het onderzoek vier tuinen aangelegd en in gebruik, namelijk: naast de Putsebochtlocatie die al voor
het project bestond, ook een energietuin bij het Stekgebouw, een kruidentuin
in de Stokroos en een biotopentuin in de Heidestraat. De direct betrokkenen bij
de ecolijn zijn druk bezig met de doorontwikkeling van de Stekgebouwtuin, de
zogenaamde energietuin. Daar is uiteindelijk in september 2011 een twaalftal
zonnepanelen geplaatst. De tuinen zijn anderhalf jaar oud en in deze periode
valt de opbouw van de tuinen en ook nog de onproductieve wintermaanden.
De betrokkenen geven aan dat er eigenlijk eerder met de aanleg van de tuinen
gestart had moeten worden. De aanleg van mooie tuinen in een van de meest
dichtbevolkte wijken is geen vanzelfsprekendheid. De tuinen zijn aangelegd op
voormalige openbare en semi-openbare plekken zoals een braakliggend terrein
naast een gymzaal, naast het Oleanderplein en bij de keuken. De woningcorporatie heeft de ruimten beschikbaar gesteld en de school heeft samen met de
dienst Sport en Recreatie en de door de deelgemeente betaalde en door Thuis
op Straat (TOS) begeleide zakgeldjongeren de tuinen ontwikkeld. Ondanks de
zeer beperkte openbare ruimte is de school erin geslaagd om educatieve tuinen
aan te leggen op loopafstand van de school.
Direct betrokkenen geven aan dat het te positief is om te denken dat binnen
drie jaar de doelstellingen zijn gerealiseerd. Weliswaar lopen de NME-lessen
vanaf het begin van het programma, maar willen de doelstellingen überhaupt
worden gerealiseerd dan moet de fysieke kant van de ecolijn worden verbeterd.
De ecolijn lijkt ook in het derde schooljaar helaas nog niet geheel uit de verf te
komen en vraagt nog om verdere ontwikkelingen. De ecolijn is dan ook het zorgenkindje van de directie en de docenten. Het ontbreekt momenteel aan ritme
en regelmaat, een duidelijke leerlijn en een goede trekker. Daarnaast wordt
teveel voorbijgegaan aan de individuele leerling. Voor de leerlingen die de ecolijn leuk vinden, zijn in de huidige opzet weinig vrijblijvende mogelijkheden om
naar de tuinen te komen.
Filosofie wordt vanaf het begin van het onderzoek gegeven aan de drie hoogste
groepen van de school, de groepen 6, 7 en 8. Door de filosofielessen zouden
leerlingen beter (objectief) nadenken, argumenteren en naar elkaar luisteren. Ook hun zelfvertrouwen wordt vergroot. In het eerste jaar zijn de lessen
door een aan de Hogeschool Rotterdam verbonden senior-docent gegeven. De
filo-sofiestudenten van de Erasmus Universiteit hebben bij hem een didactiekcursus gevolgd en zijn na een jaar stage het tweede jaar zelf aan de slag
gegaan. Er zijn vanaf 2009 dus twee docenten betrokken, waarvan één de lessen
verzorgt op locatie Putsebocht en de ander op locatie Oleander. De lerares die
les geeft op de Putsebocht is er vanaf het begin bij betrokken geweest. De lessen op locatie Oleander zijn door drie verschillende docenten verzorgd. Er zijn
vooral de eerste twee jaar een aantal knelpunten bij de filosofielijn naar voren
gekomen. Het niveau zou te hoog zijn en de lessen zouden niet goed aansluiten
op de belevingswereld van de leerlingen.
De leerlingen vinden de lessen niet altijd even leuk. De lessen verlopen soms
onrustig waardoor het docenten extra tijd kost. Kortom, er moeten aanpassinlijn een meerwaarde kan hebben staat voor de betrokkenen vast, ook al zijn de
effecten nog niet direct zichtbaar.
271
gen komen wil de filosofielijn daadwerkelijk een meerwaarde hebben. Dat deze
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Leerprestaties –
Een doelstelling van Vakmanstad/Fysieke Integriteit is
het bevorderen van de leerprestaties. Dat is niet de ambitie om alle leerlingen
te laten doorstromen naar het VWO zodat zij een academische carrière kunnen
opbouwen. De ambitie is wel om leerlingen te laten uitstromen op grond van
wat ze kunnen en wat ze willen. Het beoogde ambitieniveau dient overeen te
stemmen met de in skills te realiseren competenties. We hebben leerkrachten,
directieleden en betrokken professionals bij de lijnen jaarlijks daarvoor drie
stellingen voorgelegd. De eerste stelling gaat over de vraag of de schoolprestaties van de kinderen in positieve zin zijn beïnvloed door de vier programmalijnen. De andere liggen meer in de randvoorwaardelijke sfeer en gaan over het
concentratievermogen in de klas en over de ouderbetrokkenheid. Dit laatste is
van belang omdat de veronderstelling is dat een grotere ouder-betrokkenheid
invloed heeft op de schoolprestaties van het kind.
De stelling ‘De activiteiten hebben een positief effect op de schoolprestaties
van de kinderen’ vonden de respondenten ieder jaar moeilijk te beantwoorden.
De helft had hier geen uitgesproken mening over. Ze stonden te ver van de
dagelijkse praktijk af. De intern begeleider denkt dat het voor sommigen zo is,
voor anderen maakt het misschien minder uit. Ze wijst erop dat bij de eerste
meting de school al was gestart met Wanita-onderwijs. In het algemeen ziet de
intern begeleider de schoolprestaties verbeteren. Maar of dit specifiek door het
programma komt, is moeilijk aan te tonen. Een leerkracht heeft aangegeven niet
direct verbeteringen te zien in de schoolprestaties. Door haar, maar ook door
anderen is gewezen op het feit dat al die extra activiteiten ook tijd afsnoepen
van de lessen rekenen en taal. In de ideale situatie komen taal en rekenen ook
terug in de lessen. Maar de vraag is of dat in de praktijk zich zo uit. Sommige
docenten zijn positiever gestemd, al zijn ze allemaal terughoudend in het benoemen van concrete resultaten.
Voor het onderzoek hebben we ook gekeken naar de Cito-scores. Als je de
Cito-scores bekijkt, zit er in de laatste drie jaar geen vooruitgang. Het tweede
jaar vertoont een dip ten opzichte van jaar 1, die in jaar 3 weer wordt i ngelopen.
Na correctie voor leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) leerlingen is de
gemiddelde score wel boven het landelijk en stedelijk gemiddelde, zonder correctie is deze score ongeveer gelijk. Als we specifiek kijken naar de scores op
begrijpend lezen zie je dat daar nog geen sprake is van een positieve trend.
Dat valt volgens de intern begeleider van OBS Bloemhof niet te verwachten.
Voordat de veranderingen terugkomen in de cognitieve meetresultaten, moet
er volgens haar minstens een schoolgeneratie overheen gaan. Bovendien heeft
niet het hele FI programma de afgelopen drie jaar gedraaid. Nu zijn we pas uit
de opbouwfase. De intern begeleider is van mening dat we ook nu pas het punt
hebben bereikt waarop de klassen-leraren zich de ontwikkelde methodes eigen
kunnen maken en de vakdocenten zich pedagogisch kunnen gaan ontwikkelen.
Ze is positief gestemd en verwacht dat het doorzetten van Vakmanstad/Fysieke
272
Integriteit over enkele jaren wel tot meetbare cognitieve resultaten zal leiden. 34
Of de programmalijnen effect hebben op het concentratievermogen van de kinderen is niet eenduidig vast te stellen. De redenering gaat twee kanten op. De
programmalijnen zetten het onderwijsprogramma onder druk, want het aantal
transitiemomenten – momenten dat kinderen de klas uitmoeten, of in de klas
‘gestoord’ worden – vergroot.
Dit zou voor onrust en onduidelijkheid zorgen in de klas. De directie heeft hier
in de loop van het onderzoektraject klachten over gehad. De andere redenering
is dat de kinderen bijvoorbeeld na de judoles meer geconcentreerd werken omdat ze hun teveel aan energie tijdens de judoles zijn kwijtgeraakt. De sportles
werkt voor deze kinderen als uitlaatklep. Andere leerlingen die van huis uit te
weinig eten krijgen, kunnen zich na het eten van de maaltijd beter concentreren
in de klas. Beide redeneringen worden genoemd. Een groepsleerkracht geeft
bijvoorbeeld aan dat ze na de judoles heerlijk met de groep kan werken. De
judoleraar merkt dat de concentratieboog van de leerlingen tijdens de les in de
loop van het jaar is toegenomen.
Op de stelling ‘De ouderbetrokkenheid is toegenomen’ reageert vrijwel iedereen positief. De directeur merkte vorig jaar al op dat ouders gemakkelijker te
benaderen zijn en dat ze hem en groepsleerkrachten vaker aanspreken. De beide koks zijn ook enthousiast over de groei in de ouderbetrokkenheid op school.
Dit komt volgens hen mede door de vrijwilligersvergoeding. Ouders zijn daarnaast razend nieuwsgierig. Men plaatst kinderen soms speciaal op deze school
vanwege het project. Het is ook een eer voor de ouders om als vrijwilliger te
werken in de keuken. In de tuinlessen en de judoles merken de vakleerkrachten
minder van de toegenomen ouderbetrokkenheid op school. De directie leden
zien een groot verschil met voorgaande jaren. Er zijn actieve moeders die helpen in de keuken en bij het serveren van de maaltijden; ook zit de ouder kamer
vaak vol. De school is opener tegenover de ouders en de ouders zijn meer
betrokken bij de school. Het programma Fysieke Integriteit heeft de school ook
meer afhankelijk gemaakt van ouders dan voorheen. De ouderbetrokkenheid is
erg positief voor de school en voor de ontwikkeling van de kinderen.
Opbrengst effect-onderzoek
Eur o f it t e s t
– Om het effect van het innovatieve onderwijsprogramma te meten
zijn de resultaten van de kinderen op de Eurofittest van OBS Bloemhof vergeleken met die van de kinderen van montessorischool De Mare. In totaal hebben
237 jongeren aan alle drie de metingen van de Eurofittest meegedaan (zie figuur
1, p. 274). Van 44 jongeren hebben we alleen resultaten over de eerste twee metingen, van 51 jongeren alleen de laatste twee keer en van 26 jongeren de eerste
en laatste meting. 61 jongeren zijn slechts één keer onderzocht (27 daarvan de
eerste keer, 8 de tweede keer en 26 alleen de laatste keer).
Kinderen op OBS Bloemhof zijn bij alle metingen gemiddeld significant zwaarder dan die op De Mare. Ook de buikomvang van kinderen die op OBS Bloemhof
zitten is significant groter. Daar komt bij dat de kinderen op OBS Bloemhof
significant kleiner zijn dan die op De Mare. Dit betekent dat BMI-score van
Kinderen van De Mare doen het over het algemeen bij bijna alle activiteiten
net iets beter dan kinderen van OBS Bloemhof. Op twee uitzonderingen na
273
kinderen op OBS Bloemhof hoger is.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
SDQ – aantal 1 meting 2008-2009
SDQ – aantal 2 metingen 2009-2010
SDQ – aantal 3 metingen 2010-2011
SDQ – aantal 1 meting
SDQ – aantal 2 metingen
SDQ – aantal 3 metingen
204
196
153
135
122
93
62
104
90
61
29 23
OBS Bloemhof
51
44
39
Totaal
87
46
17
De Mare
Totaal
OBS Bloemhof
De Mare
(h andknijpen, sit-up) scoren Mare-kinderen beter dan Bloemhof-kinderen op
activiteiten (sneltikken, snelheid, reiken, verspringen, hangen). Dit geldt zowel
voor jongens als voor meisjes.
Wanneer we de ontwikkeling van kinderen van beide scholen over de tijd met
elkaar vergelijken zien we geen invloed van Vakmanstad op de fysieke resultaten. Wanneer er significante verschillen tussen beide scholen zijn (dat is het
geval bij verspringen, hangen, snelheid), dan zien we dat de kinderen op De
Mare gunstiger scoren. Ook op de andere activiteiten scoren deze kinderen hoger maar niet significant. Op de uitkomstmaten waar een lagere score gunstig
is (bijvoorbeeld omdat ze ergens minder lang over doen), scoren de kinderen
van De Mare lager.
Omdat de groepen die wij onderzocht hebben qua achtergronden sterk van
elkaar verschillen (wat de uitkomsten kan beïnvloeden) hebben we de groepen gematcht op verschillende variabelen tegelijkertijd (waaronder geslacht,
leeftijd, etniciteit ed-propensity score matching). Bij de twee gematchte
groepen zien we vergelijkbare maar net iets andere resultaten. Kinderen van
De Mare zijn langer dan die van OBS Bloemhof. Op gewicht en BMI zien we
geen significant verschil meer, wel scoren de kinderen van OBS Bloemhof hier
hoger (indicatief). Voor buikomvang stellen we een interactie-effect vast: de
buikomvang van kinderen op OBS Bloemhof neemt over drie jaar sterker toe
dan die van kinderen op De Mare (negatief effect). Bij de activiteiten zien we
bij de gematchte groepen een aantal keer een significant interactie-effect van
school en tijd. Het effect wijst in dezelfde richting: de ontwikkeling van de
274
kinderen op OBS Bloemhof is minder positief (hangen, verspringen en reiken).
Bijvoorbeeld: alle kinderen springen wanneer ze ouder worden verder, maar bij
de kinderen op De Mare is deze ontwikkeling sterker.
Sociaal-emotionele ontwikkeling – Om het effect van Vakmanstad op de
sociaal-emotionele ontwikkeling zichtbaar te maken hebben we gebruik gemaakt van de SDQ-vragen-lijst. In totaal hebben 204 jongeren aan alle drie de
metingen van de SDQ meegedaan (zie figuur 2, p. 274). Van 81 jongeren hebben we alleen van de eerste twee metingen resultaten, van 5 jongeren alleen
de laatste twee keer en van 18 jongeren de eerste en laatste keer (totaal 104).
90 jongeren zijn slechts één keer onderzocht (39 daarvan de eerste keer, 2 de
tweede keer en 49 alleen de laatste keer). De totale onderzoeksgroep bestaat
uit 397 leerlingen.
Wanneer we de tweemeting (laatste meting) en de nulmeting (eerste meting)
met elkaar vergelijken zien we voor Bloemhofjongens een significante afname
op de schaal voor emotionele problematiek, gedragsproblemen, hyperactiviteit, de totaalscore en een toename op pro-sociaal gedrag. Dit betekent dat ze
volgens de leerkrachten minder last hebben van sociaal-emotionele problemen.
Bij de meisjes is er op OBS Bloemhof een significante afname op de schaal
voor hyperactiviteit en totaalscore. Op De Mare zien we alleen een significante
afname bij jongens op problemen met leeftijdsgenoten. Hierbij moeten we in
het achterhoofd houden dat de scores op de leerlingen van de Mare aan het
begin wel lager waren, ze hebben minder last van dit soort problemen dan de
leerlingen op OBS Bloemhof. Bij De Mare valt er dus ook minder ‘in te halen’.
Als we de sociaal-emotionele ontwikkeling over de tijd analyseren (metingen
binnen individuen) en daarbij vooral kijken naar de invloed van school (en dus
Vakmanstad), stellen we vast dat school (dus Vakmanstad) er eigenlijk nauwelijks toe doet. Er zijn wat trends zichtbaar waarbij het er naar uitziet dat op
probleemgedragingen leerlingen van OBS Bloemhof het beter doen dan leerlingen op De Mare. Maar dit is niet ‘hard’ vast te stellen. Er zijn verschillen tussen
jongens en meisjes, jongens scoren hoger en hebben meer last van gedragsproblemen dan meisjes. Het is ook zo dat op de totaalschaal er een groepseffect is, wat er op duidt dat hoe hoger de groep hoe minder de score, hoe minder
problemen (problemen nemen met ouder worden af). Maar we zien niet echt een
schooleffect (interventie-effect), ook niet over de tijd op de SDQ.
Echter, wanneer we met matching corrigeren voor de populatie (dus rekening
houden met de achtergronden van de leerlingen op beide scholen) en we
dezelfde analyse herhalen met een gematchte groepen vallen de scores op
emotionele problemen wel gunstig uit voor OBS Bloemhof. Hier werpt de integrale aanpak van OBS Bloemhof met Vakmanstad zijn vruchten af. De kinderen
scoren hier uiteindelijk minder hoog op, vergeleken met de kinderen van De
Mare. Ook de trends lijken hier meer zichtbaar. Op hyperactiviteit en de totaalschaal worden (bijna) significante verschillen gemeten. Al met al lijken er meer
positieve resultaten behaald te worden op het gebied van sociaal-emotionele
275
ontwikkeling dan op fysieke ontwikkeling.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Conclusie –
De Bloemhofschool is de afgelopen jaren wezenlijk veranderd.
Allereerst is het aantal kinderen op de school in drie jaar tijd met 50% gestegen. Veel van deze nieuwe kinderen komen ook uit gezinnen met een gemiddeld hoger inkomen dan de ‘oude populatie kinderen’. Ouders kiezen er dus
bewust voor om hun kind naar OBS Bloemhof te sturen. Daarnaast is de school
toegankelijker geworden voor ouders. Ouderkamers zitten vol, ouders spreken
docenten en directieleden aan en helpen mee bij de uitvoering van het programma Vakmanstad/Fysieke Integriteit. Ook is het voorzieningenniveau op de
school door Fysieke Integriteit toegenomen. De relatief kleine school beschikt
nu over een eigen keuken en twee grote ruimten waar kinderen hun warme
lunch kunnen eten, vier tuinen en twee dojo’s waar judo wordt gegeven. Ook is
er een structureel samenwerkingsverband ontstaan met de HRO, het Albeda
college, de Erasmus Universiteit, woningcorporatie Vestia en het bedrijfsleven.
Dit laatste is van wezenlijk belang om de lijnen gefinancierd te krijgen.
Er overheerst een positieve en optimistische stemming onder de betrokkenen.
De programmalijnen die zijn ontwikkeld dragen bij aan de sociale en algemene
ontwikkeling van leerlingen. De programmalijnen filosofie en judo dragen bij
aan een groter zelfvertrouwen bij kinderen en meer contact-momenten tussen
leerlingen van verschillende seksen. Door te lunchen op school zijn kinderen
zich meer bewust van wat ze eten. Tegelijkertijd is niet iedereen over alles
optimistisch. Van het terugdringen van overgewicht lijkt volgens een aantal nog
weinig sprake. De ouderbetrokkenheid is de drie jaar van het programma veel
meer toegenomen dan verwacht. Er is een partnership ontstaan tussen school
en ouders. Dit is voor de continuering van de programma’s die vallen onder
Vakmanstad/Fysieke Integriteit van groot belang.
Dit onderzoek heeft inzichten opgeleverd over werkzame factoren: wat werkt
wel en wat werkt niet. Daarnaast heeft het onderzoek inzichten opgeleverd over
de effecten van het programma op de ontwikkeling van kinderen. We hebben
geen effect vast kunnen stellen op ontwikkeling van gezondheid van kinderen.
Wel zien we effecten op sociaal-emotionele ontwikkeling. Of het een bijdrage
heeft geleverd aan de schoolprestaties van de kinderen is nog niet duidelijk.
Docenten zijn positief gestemd, in de Cito-scores zijn verbeteringen te zien.
Dit was ontwikkelonderzoek. De tijd is nu aangebroken om het uitontwikkelde
concept over langere tijd bij kinderen te onderzoeken en de effecten te kunnen
vaststellen. Belangrijk is dat een grotere groep kinderen gevolgd wordt. Op
basis van resultaten van het effectonderzoek zal er moeten worden overgegaan
276
op het uitzetten van het programma op een groter aantal scholen.
BEGELEIDERS
277
INTERVIEWS
278Birgül
Birgül AtaÅŸ
Schoolmaatschappelijk werkster
Locatie: Oleanderstraat
Ze begon ooit als ouderconsulent op verschillende scholen in de wijk. Haar zoon Can is
inmiddels geselecteerd voor het Erasmiaans gymnasium. De laatste acht jaar adviseert ze leerkrachten over hoe om te gaan met kinderen met gedragsproblemen of met
leerlingen met een achterstand. Daarnaast overlegt ze met allerlei andere disciplines,
zoals de schoolverpleegkundige, en voert ze ouder- en kindgesprekken. Doordat ze
voornamelijk met de zorgkinderen bezig is heeft ze slechts in grote lijnen iets over het
project meegekregen.
“Ik ben supervoorstander van het project. Het levert veel kinderen waarschijnlijk ook
iets op. Maar er zijn leerlingen voor wie deze methode niet geschikt is. Kinderen met
hele grote problemen kunnen dit niet aan. Hun ouders zouden een bewustere schoolkeuze moeten maken, maar dat doen ze niet. Ik heb onlangs ouders geadviseerd om hun
kind op een andere school te zetten. Het paste gewoon niet bij het karakter van het kind
en vaak spelen andere factoren ook een rol. Sommige kinderen hebben rust en structuur nodig.
Mijn kind zit ook hier op school en heeft er ontzettend baat bij. Hij vindt filosofie heel
fijn. Ook van andere vakken zie ik hem sociaal-emotioneel groeien.
Judolijn - De kinderen die het wel aankunnen leren veel en verschillende dingen.
Mijn zoon bijvoorbeeld komt van een andere school. Hij was sociaal-emotioneel niet
sterk. Door inzet van de docent en vooral de steun die hij in groep 7 heeft gehad, gaat
het nu goed. Voor hem is het project een enorme uitdaging en soms roept hij dat ie even
rust nodig heeft. Hij klaagde wel over de uitval van de judolessen omdat je datgene wat
je geleerd hebt dan alweer vergeten bent. Dus het schort aan een goede achterwacht bij
uitval van de verlengde dagarrangement leerkrachten. Het is ook lastig voor de docenten want die hebben in die uren vaak al andere afspraken gemaakt, zoals ouderbezoek.
Kooklijn - Ook hier geldt dat het voor een heleboel kinderen ideaal is. Voor mij
als moeder is het lastiger. Als ik naar mijn gezin kijk, eet mijn zoon dan twee keer op
een dag warm. Je kan bij het avondeten ook niet tegen hem zeggen dat hij minder krijgt
omdat hij tussen de middag al warm heeft gegeten. Hij proeft wel op school maar is
geen groot voorstander van het eten op school. Hij heeft zoiets van ik eet liever een
boterham in de pauze en kan dan voor de rest een beetje tot rust komen. Toch respecteert hij het dat de school de maaltijden verzorgt en dat de koks daar zo hun best voor
doen. Dat vind ik het knap van hem. Hij zag tijdens de kooklessen hoeveel werk het was
en zei: dat was alleen nog maar voor onze klas, laat staan dat je dat voor een hele school
moet doen. Daar was hij best van onder de indruk.
Ouderparticipatie - Ik zit af en toe in de ouderkamer om ze voorlichting te
geven en dan hoor je dat ouders heel blij zijn dat de Cito-scores van deze school goed
zijn. Veel ouders zijn voorstander van de maaltijden, het overblijven is voor een heleboel van hen gewoon goed. Ook zij vinden het soms onrustig tussen de middag.
279
Ecolijn – Tuinieren is niet zijn ding. Dat ligt gewoon niet in zijn karakter, hij
houdt meer van boeken. Filosoferen en discussiëren vindt hij echt super. Hij is inmiddels aangenomen op het Erasmiaans en zegt veel geleerd te hebben op de Bloemhof. Als
ouder heb ik er zelf baat bij dat mijn zoon op deze manier les krijgt en zulke prestaties
levert.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Het zijn natuurlijk vrijwilligers, de meesten doen het voor het geld. Ze hebben het krap
en dan is een kleine vergoeding meegenomen.
Het bevordert dat ze participeren, ze zijn zeer betrokken en kunnen een positieve of
negatieve rol spelen. In het algemeen zijn ze tevreden. De school is ook erg beroemd in
de wijk. Ik werk ook op elf peuterspeelzalen waarvan vier in deze wijk. Dan hoor je de
moeders zeggen dat ze voor de Bloemhof gaan kiezen. Als je naar het waarom vraagt
gaat het vaak over de Engelse les, filosofie en een breder beeld in de maatschappij. Ik
merk ook dat ouders bewuster keuzes gaan maken, maar er zijn er ook genoeg die de
school kiezen vanwege alle gratis faciliteiten.
Ook de school moet keuzes maken. Sommige kinderen hebben meer aan rekenen
en taal. Dus het project mag nooit ten koste gaan van de verplichte vakken. Vroeger
verwees ik lastige kinderen door naar de Brede school. Dat hoeft nu niet meer. Voor de
kleuters is het wel zwaar, ik zeg regelmatig tegen de ouders: ze hebben best heel veel
gedaan vandaag dus thuis geen gekke dingen meer met ze doen. Laat ze maar gewoon
tot rust komen. Voor deze groep zou je een hele rustige kamer moeten hebben zodat ze
zich even terug kunnen trekken.
280
Continuïteit - Over het algemeen is het een leuk en goed project. Dus doorgaan.”
Güler OÄŸuz-TaÅŸ
Ouderconsulent
Locatie: Oleanderstraat
Samen met een collega begeleidt ze ruim negen jaar ouders op school en in de wijk.
Haar twee dochters zitten op de OBS Bloemhof in groep 2 en groep 7. Ze geeft ze onder
andere taallessen en helpt met een opstapprogramma voor ouders van de groepen 1,
2, 3. Daarnaast kunnen de moeders op naailes en maakt ze op hun verzoek zinvolle
uitstapjes met ze. De begeleiding is dagelijks en bij onvoldoende vraag vanuit de ouders
assisteert ze de conciërge.
Judolijn – “Ik was al van plan om mijn kinderen naar judoles te sturen zodat ze
zichzelf kunnen verdedigen. Want je weet nooit wat je buiten tegenkomt. Ik wil niet dat
mijn kinderen ruzie maken, maar als het toch gebeurt wil ik dat ze zichzelf kunnen verdedigen. Ze krijgen dat nu op school dus hoef ik daar geen extra geld aan uit te geven.
Ik vind het wel goed dat ze deze sport aanbieden zodat de kinderen in beweging blijven.
Niet elk kind vindt de judolessen leuk. Vooral meisjes hadden er in het begin moeite
mee.
Kooklijn – Ik vind het prima dat er een warme maaltijd gegeven wordt. Bijna iedereen, de moeders en ook ik moesten ons best doen om het eten te proeven. Het smaakt
altijd anders dan je verwacht. Intussen zijn we er zo aan gewend dat het normaal is.
Mijn oudste kind in groep 6 lustte vroeger helemaal niets. Sinds hij hier eet gaat het
thuis ook veel beter. Ik maak ook steeds vaker de gerechten klaar die ik hier leer kennen. Ik kijk goed naar de ingrediënten en ga het dan uitproberen. Samen eten stimuleert de slechte eters om ook mee te doen. Ze kijken naar elkaar en denken: als jij eet,
moet ik dat ook. Ik zie het aan mijn kinderen, het gaat stukken beter. Nu in het derde
jaar wordt er eigenlijk best goed gegeten door de leerlingen.
Af en toe vergaderen we met de moeders van de Putsebocht en ga ik wel eens kijken wat
ze in de keuken allemaal maken. Er is aan de moeders van de Oleanderstraat aangeboden om zo nu en dan mee te helpen in de keuken. Helaas doen ze het niet. Dat heeft
denk ik met afstand te maken. De locatie is net iets te ver voor ze. Ik breng de kinderen
bijna dagelijks naar het restaurant en zit bij ze aan tafel. Er zou meer naar de behoefte
van de kinderen gekeken moeten worden. Wat ze graag zouden willen eten. Daar kan je
dan een gezonde maaltijd van maken. We kregen laatst garnalen op ons bord. Turken
eten dat niet, Marokkanen wel. Dan wordt het wel een beetje ingewikkeld. Dan moet je
zoveel weggooien. Eerlijk gezegd had ik het zelf nog nooit geproefd en zal ik dat ook
nooit meer doen. Ik vond het echt niet lekker. Dus meer ideeën aan de kinderen vragen.
Voor mijn kinderen is het goed dat ze op school eten. Ze eten gezamenlijk, gezond en
het samen eten stimuleert ze om beter te eten. Mijn dochter vraagt thuis of ik hetzelfde
wil maken als wat ze op school heeft gegeten.
Filosofie - Vorige week begon mijn dochter over filosofie. Dat ze het niet leuk
vindt. Dat ze te vaak moeten herhalen wat filosofie is, dat ze dat steeds weer moeten
uitleggen. Dat vindt ze saai. Ze wil verder en er meer over leren.
281
Ecolijn - Het tuinieren heeft grote invloed op mijn kinderen. Als mijn dochter
thuis groenten ziet, zegt ze mam dit hebben we ook op school gehad. We hebben zaadjes
in de grond gestopt en dit kwam eruit. Ze weet nu hoe het elkaar zit, hoe het begint.
Dat het niet zomaar tomaten of bonen worden. Ze heeft het eigenlijk best vaak over de
tuinlessen.
282Güler
Ouderparticipatie - Het project biedt ouders kansen om te gaan werken.
Een heleboel moeders wilden altijd al graag dingen buitenshuis doen maar hadden
daar geen tijd voor. De kinderen moesten tussen de middag opgehaald en teruggebracht
worden. Nu de kinderen overblijven hebben ze de kans om bijvoorbeeld naar taalles
te gaan. Of om werk te vinden. Iedere ochtend komen er behoorlijk wat moeders naar
school. Voor de gezelligheid en het contact.
In de ouderkamer hebben we het dan over de kinderen. Over hun prestaties en onze
problemen. Tussen de middag heb je de overblijfmoeders, die komen er dan bij. Het is
allemaal een stuk gemakkelijker geworden om vragen aan de docenten of maatschappelijk werker te stellen. Dat was vroeger heel moeilijk. Doordat ze in de school zijn
kan je ze ook andere informatie geven, bijvoorbeeld over de tandarts of over opvoeden.
Ze hebben geen haast want ze hoeven niet meer naar huis te rennen met de kinderen.
Ze zijn dus betrokkener, zeer geïnteresseerd en stellen veel vragen.
283
Continuïteit - Ik zou echt niet weten waarom je niet door zou laten gaan.
Er zijn genoeg ouders en kinderen die er veel aan hebben.”
284Janny
Janny de Boer-Hameetman
Adjunct-directeur, Locatieleider
Locatie: Oleanderstraat
Bij de introductie van het onderwijsprogramma Fysieke Integriteit was ze direct
enthousiast over de kansen die het de kinderen zou kunnen bieden. Terugkijkend
heeft het programma in combinatie met het ‘Wanita-concept’ en het verlengde dagarrangement door de jaren heen veel extra werk, tijd en energie gekost. Doordat die
twee stromen door elkaar heenliepen zijn gedurende het proces steeds weer accenten
verlegd. Aanpassingen zijn op beide niveaus doorgevoerd en langzaam maar zeker is
het programma opgenomen in het dagelijkse ritme van de school. Het kost minder energie. De acceptatie is verbeterd en voor de kinderen levert het zoveel op dat het alleszins
de moeite waard was ermee te starten. Het aanbod judo, eten/tuinieren en filosofie
noemt ze een logische driehoek.
Judolijn – “Dat vindt iedereen unaniem leuk. De leerlingen bewegen en leren
tegelijkertijd iets over hun lichaam en motoriek. Kinderen van deze tijd ravotten steeds
minder op straat. Dan kan een beetje beweging op school geen kwaad. Wie opgroeit in
deze omgeving heeft vaak totaal geen idee van de wereld om zich heen. Ze leven in een
heel klein wereldje. Ons programma draagt bij aan minder agressie, meer begrip en
respect voor elkaar en voor de omgeving. Voor de wereld.
Filosofie - Filosofie is lastiger, het zijn kinderen die niet zo mondig en taalvaardig zijn en het dus minder leuk vinden. Maar de meerwaarde is duidelijk. Ik zie dat
ze goed leren formuleren en rekening houden met elkaars meningen. Het is een eyeopener voor ze om te merken dat er verschillende meningen kunnen zijn en dat er niet
per se één mening telt. Dat maakt ze al toleranter. Maar je merkt ook andere dingen,
we hebben een jongetje die later in het project is gestapt. Hij durfde nooit een woord
tegen een vreemde te zeggen. Voor zijn toelating op de middelbare school moest hij een
voordracht houden over zijn motivatie. Die jongen heeft voor de toelatingscommissie
een half uur staan praten en uitgelegd wat hij wil. Zijn moeder kon haar oren niet geloven. Zij denkt dat het toch te maken heeft met ervaringen binnen de school en door de
filosofielessen waarin hij heeft geleerd een eigen mening te hebben. Dat is natuurlijk
zeer waardevol.
285
Kooklijn - Het eten is om een aantal redenen nuttig. In ieder geval krijgt iedereen vier keer per week een gezonde maaltijd. Sommige kinderen kenden alleen een
boterham met pindakaas. Om 10.00 uur mogen ze in de klas alleen maar fruit eten,
de bovenbouw mag rond 14.00 uur nog wat nuttigen omdat ze dan weer of nog honger
hebben. We proberen de ouders goed voor te lichten zodat de kinderen thuis een ontbijt
krijgen. Sommige leerlingen rollen vanuit hun bed naar school. Zonder ontbijt. De
ouders beweren dat het thuis allemaal wel goed geregeld is, maar dat is vaak niet zo en
daar zit het probleem.
Ook belangrijk is dat ze leren om diverse smaken te waarderen. Je zag in het begin dat
kinderen helemaal niets aten dat niet Turks of Marokkaans genoeg was. Nu na drie jaar
merk je dat zeker degenen die vanaf het begin meegegeten hebben eraan gewend zijn
geraakt. In groep 8 heb je nog een paar weigeraars. Ik denk dat het leren waarderen van
elkaars smaken kan leiden tot grotere tolerantie. Als je ander eten waardeert heb je ook
zin om je te verdiepen in die cultuur. Eten is een van de gemakkelijke openingen naar
elkaars cultuur. In die zin is de filosofische gedachte erachter belangrijker dan het feit
dat ze die maaltijd krijgen.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Ecolijn - Tuinieren is er de afgelopen jaren een beetje bij ingeschoten. Dat komt
voor een deel doordat het later gerealiseerd is. Er is nog niet helemaal goed geformuleerd hoe dat onderdeel op een logische manier in het geheel ingepast kan worden. Dat
is een aandachtspunt. Er moet iemand bij die verantwoordelijk is voor het basisonderhoud, voor het wieden van onkruid en die ervoor zorgt dat de tuin er goed bij ligt. Bij
tuinieren varieert het bij de kinderen aan wie je het vraagt, je bent liefhebber of niet.
De een vindt het leuk om onkruid uit de grond te trekken en met stenen te sjouwen, de
ander niet. Essentieel is dat de kinderen iets leren over de herkomst van voedsel.
Ouderparticipatie - Dat is enorm toegenomen. Vóór het project hadden we
een ouderkamer, daar kon iedereen in en uit lopen. Tegenwoordig werken veel moeders
mee op de school. Dan zie je dat het meer hun school wordt en dat ze zich daar verantwoordelijk voor voelen. Per dag zijn er zo’n dertig, veertig ouders aanwezig die op een
of andere manier meehelpen. Ze zitten logisch ingebed in het project. Doordat ze meer
participeren zijn ze geneigd om beter te communiceren. Formele en informele gesprekken worden regelmatiger gevoerd. Vroeger was er duidelijk een Turkse en Marokkaanse
groep. Door het samenwerken is er een gemengde groep ontstaan. Ze krijgen een vergoeding zodat je weet dat je op ze kan rekenen. Het zou mooier geweest zijn als ze het
geheel vrijwillig hadden gedaan maar dan worden de afspraken vaak afgezegd.
In de wijk maken we duidelijk dat het om een concept gaat en niet om alle gratis faciliteiten. Dat er wel degelijk een verhaal zit achter het beleid. Het overblijven heeft in
ieder geval ervoor gezorgd dat een aantal moeders is gaan werken. Die kunnen nu parttime aan de slag en een paar centen bijverdienen.
286
Continuïteit - Sowieso is een van de punten in het project het voortdurende
spanningsveld tussen de extra activiteiten en de tijd die ermee gemoeid is. Leswisselingen, terugkoppeling en de gewone lessen die gegeven moeten worden, ik denk dat de
leerkrachten dat soms ook als een probleem ervaren. Er zijn twee kampen, de een is blij
als er een les uitvalt want die gebruikt het om de reguliere lessen extra te behandelen.
De ander zegt: wat vervelend want nu moet ik een lange dag maken. Dat spanningsveld
voel je voortdurend.
Het is nu te snel om te weten of de kinderen anders in het leven staan. Je probeert ze
een positieve houding mee te geven. Dat ze het leven aankunnen en voor zichzelf op
kunnen komen. Wij hebben het idee dat er minder agressie is. Op termijn heeft, denk
ik, deze vorm van onderwijs zeker effect. Er zijn berichten dat de kinderen die doorgestroomd zijn naar het voortgezet onderwijs het heel goed doen. We willen graag geloven dat het voor een deel komt door de manier waarop ze hier zijn voorbereid. Zelfstandiger, meer nadenken over dingen en bezig zijn. Toch is drie jaar eigenlijk te kort om de
effecten te meten. Je hebt een langere periode nodig. Ik denk dat als je van kleuter tot
bovenbouw het traject hebt meegemaakt, de effecten vele malen groter zijn.
Het project valt of staat met een goed team dat bereid is de kar te trekken. Als je dat
niet hebt is het zinloos om eraan te beginnen."
Josta van den Tillaart
Zorgcoördinator Bloemhof
Locatie: Putsebocht
Binnen de school is ze de spin in het web. Een belangrijke voorwaarde om akkoord te
gaan met het project was voor haar de instemming van het hele team. Docenten moesten zich committeren. Een meerderheid heeft ingestemd in een project dat de kinderen
dient maar daarnaast neveneffecten heeft. Ze vindt dat het ook voor de naam van de
school en een grote groep ouders die er aan het werk zijn goed moet zijn. Maar het uiteindelijke doel is de kinderen een bredere blik op de wereld geven.
“Het programma Fysieke Integriteit draagt bij aan de sociale en emotionele vaardigheden van het kind. Het heeft zowel binnen de school als daarbuiten impact. We hebben
veel bezoek van delegaties en landelijke belangstelling. Er worden lezingen gegeven
en meedenkdiners gehouden. De bekenheid wordt zichtbaar. Nu, na drie jaar, plukken we er de vruchten van. De judo-, filosofielessen en het tuinieren geven een ander
denkpatroon. Dat is merkbaar als we bij andere scholen op visite zijn, naar het theater
gaan of kunstenaars op bezoek hebben. Bij een vergelijking met andere groepen wordt
er bijna altijd gezegd: ‘goh, jullie kinderen denken anders. Ze wachten niet af, totdat
ze gezegd wordt wat ze moeten doen. Ze hebben eigen ideeën. Ze kijken hoe ze hun
gedachte gestalte kunnen geven, ze zijn zelfstandiger.’ Zelfstandigheid, zelfbeeld en
zelfrespect zijn heel belangrijk. Ook het contact met bezoekers is goed. Niemand van
onze kinderen kijkt meer vreemd op als er bezoekers komen kijken. Ze verbazen zich
niet als er gefilmd wordt of als vreemden vragen stellen, want dat hoort gewoon bij je
wereld. Dat je open kan communiceren over van alles en nog wat, is in hun beleving normaal geworden. Kinderen die veel moeite hebben met veranderingen gedijen niet in dit
soort onderwijs. Dat communiceren we ook met ouders die van andere scholen komen.
We wijzen ze nadrukkelijk op de grote verschillen met het regulier onderwijs. Dat de
leerlingen te maken krijgen met verschillende lessen, situaties en docenten. Inmiddels
hebben we onze max aan aantallen bereikt. Fysiek groeien we uit onze jas, we moeten
woekeren met de ruimte. Dat kan tot onnodige onrust leiden.
Kooklijn - We zitten in een wijk met redelijk wat huishoudens met een klein
budget. Waar beperkt aan eten gedacht wordt. Dat betekent dat er niet altijd de beste
kwaliteit op tafel komt. De schijf van vijf kennen ze niet. We zien kinderen die niet ontbijten, of alleen met een zak chips. Op deze manier geven we ze in ieder geval één keer
per dag ecologisch verantwoord eten waarvan wij denken dat het ook de cognitieve kant
zal bevorderen. We organiseren ook themamiddagen met ouders over gezonde voeding
en proberen onze motieven duidelijk te maken. De meeste ouders houden tegenwoordig
rekening met wat er op school gegeten is. Ze vragen ernaar. Ook de methode die in het
restaurant gebruikt worden, slaat aan. Bijvoorbeeld de tafelhoofden. Dat is voor de
kids in groep 7 een hele eer. Ze doen hun best om het goed te doen en dat lukt soms ook
nog. Het gevoel dat je met elkaar verantwoordelijk bent, is belangrijk. Er is een grotere
binding. Je kunt kinderen sneller aanspreken op hun gedrag en een beroep doen op hun
verantwoordelijkheid binnen de groep.
287
Judolijn - Door de schoolsport geven steeds meer leerlingen thuis aan dat ze ook
na school willen sporten. In deze wijk was het niet gebruikelijk dat kinderen buiten
hun eigen buurt sporten. Nu zijn er steeds meer kinderen die sporten, naar een muziekschool gaan of meedoen aan activiteiten buiten de buurt. Ze weten nu dat er meer is dan
op het pleintje spelen. Ook gaan ouders vaker mee en doen meer met hun kinderen. Nu
staan ze tijdens sportwedstrijden wel langs de lijn en halen en brengen de kinderen zelf.
288Josta
Ecolijn - Wat wij merken is dat kinderen inmiddels weten dat ze voor een deel
zelf hebben gezorgd voor wat ze eten. De kleintjes snappen dat melk niet uit de winkel
komt, maar uit een koe. Ze gaan linken leggen met de natuur, de wereld en hun eigen
bestaan. Maar ze beseffen ook dat hoe ouder ze worden ze zelf verantwoordelijk zijn
voor hoe hun wereld eruit kan zien. Dat als je goed voor jezelf kan zorgen dat je ook
goed voor je leven, collega’s of familie kan zorgen. De verbinding leggen van leren naar
de buitenwereld wordt hiermee gevoed. Het gaat niet alleen om onkruid wieden in de
tuin, het gaat om zorg dragen voor je omgeving, voor je leefruimte.
Filosofie - Onze leerlingen ontwikkelen een steeds bredere blik. In het begin
vonden ze het heel moeilijk om te bedenken wat ze willen leren. Dat begrijpen ze nu
stukken beter. Daar zijn natuurlijk ook de lessen filosofie debet aan. Als je leert denken dat je niet altijd hoeft te geloven wat een ander zegt, dat je zelf vragen kunt stellen,
dat je niet altijd binnen de kaders hoeft te leven, dan hoop ik dat ze dat meenemen naar
hun verdere leven. Naar de middelbare school. Feitelijk gaat onze methodiek om het
anders kijken naar leren. De taak van de leerkracht is om sturing te geven en elk kind
datgene te laten leren wat ie kán leren. Ik mag het woord holistisch officieel niet gebruiken. Maar wat we hier op school doen is niet alleen naar het kind kijken. We kijken
naar wat het voor ieder kind betekent en dat je pas kunt leren als je goed in je vel zit.
Als je hoofd vol zit met alle narigheid van thuis, dan belemmert je dat in je leren.
Ouderparticipatie - Ouders voelen zich erg betrokken bij de school. Het is
laagdrempelig, maar veel ouders werken nu ook mee. Die trekken weer andere mensen
mee. Ouders zijn nieuwsgieriger op de ouderavonden. De informatieavonden die we
rond dit project organiseren, worden goed bezocht. Ze stellen veel vragen. Vergeleken
met vijf jaar geleden is het een wereld van verschil. Ook de ouders bevalt het goed. Ze
voelen zich welkom en gehoord. We hebben een hele grote groep moeders in de ouderkamer. Die komen drie/vier keer per week bij elkaar. Vroeger bespraken ze nooit iets
met elkaar want je hangt je vuile was niet buiten. Tegenwoordig is het heel gewoon om
je zorgen te delen. Er is meer tolerantie, er wordt op een andere manier naar elkaar
gekeken en ze hebben ontzettend veel plezier met elkaar. Ze voelen zich medeverantwoordelijk, dus de ouderparticipatie heeft een grote boost gekregen. Doordat kinderen
nieuwsgierig gemaakt worden, vragen ze ook meer aan en van de ouders. Ze willen
bijvoorbeeld meegenomen worden naar een bibliotheek. Dat zie je groeien.
Ik slaak soms een diepe zucht omdat het veel werk is, maar ik ben ook heel trots. Op de
kinderen, docenten, eigenlijk op iedereen die bij het project betrokken is. We staan er
als een team.
289
Continuïteit - Het project moet absoluut doorgaan. Wij krijgen nu van het
middel baar onderwijs reacties waaraan we kunnen merken dat het uitstroomprofiel dat
de kinderen van ons hebben meegekregen klopt. Dat de meeste van onze leerlingen actief en betrokken zijn. Nadelen zijn dat het niet voor ieder kind geschikt is. Dat je veel
in de leerkrachten moet investeren om met elkaar te kijken wat je wel of niet van het
individuele kind vraagt. Het vergt veel structuur van de docenten binnen een klas want
na de verlengde dagarrangement lessen en na het restaurant moet je als docent even
checken hoe de boel erbij staat en eventuele onenigheden gladstrijken. Het veroorzaakt
onrust als er mensen voor de klas staan zonder didactische vaardigheden. Dat geldt
ook voor alle studenten, vrijwilligers en mensen die binnen school werken en eigenlijk
geen pedagogische en didactische vaardigheden hebben. Het vraagt van conciërge tot
aan directie heel veel inzet. Daarnaast moet je bezig zijn met visie, ontwikkeling en
zelfreflectie. Hoe beklijft het en willen we dit wel, hoe verder? Waar haal je de financiën
vandaan? Het rendement is denk ik pas over vijf jaar echt meetbaar.”
290Liselot
Liselot van Rest
Intern begeleider
Locatie: Oleanderstraat
Als intern begeleider werkt ze sinds drie jaar zowel op de Oleanderstraat als op de
Putsebocht. Liselot is de vraagbaak voor docenten en ouders. Daarnaast begeleidt ze
kinderen met leer- en gedragsproblemen. In de praktijk richt ze zich voornamelijk op
de docenten en op de cognitieve ontwikkeling van de leerlingen binnen het geheel.
“Het project staat me wel aan, al heb ik maar een paar dagen in de week mee te maken.
Het is belangrijk dat bepaalde zaken geïntegreerd worden bij kinderen. Zeker als dat
niet van huis uit wordt meegegeven. Dus het eten, de gedachte achter de judo- en filosofielessen zijn belangrijke dingen voor deze leerlingen. Mijn indruk is dat er in deze
wijk thuis weinig met kinderen wordt gepraat. Er wordt tegen ze gepraat en niet met ze.
Binnen dit project leren de leerlingen dat er een dialoog kan zijn en dat er ook naar ze
wordt geluisterd.
Wat ik in de praktijk meekrijg van deze methode is dat het voor de kleuters echt lange
dagen zijn, je ziet het ook aan de kleintjes. Ze zijn soms erg moe. Je moet er dus voor
zorgen dat de lessen goed gegeven worden en de overgangen soepel zijn, dan is het een
heel zinvol project. Ook qua organisatie zou je het anders kunnen inrichten. Meer kijken naar welke lessen er op welke momenten gegeven worden. Dit moeten de leerkrachten ook aangeven bij de coördinator van de verlengde dagarrangement lessen.
Judolijn - Met judo leren ze meer respect voor elkaar te hebben, maar dat zie ik
niet altijd terug op het schoolplein. Dat mag echt wel wat meer. Het is wel goed dat deze
sport in het belang van het kind wordt aangeboden.
Kooklijn - De kinderen leren op school wel andere smaken kennen. Ze leren
gezond te eten en met tuinieren iets over de herkomst van het voedsel. Ik ben wisselend
over het aanbieden van maaltijden. Ik denk dat als je kinderen twee keer per dag warm
laat eten dat ze daar behoorlijk van gaan groeien. Met zekerheid kan ik het niet stellen.
In die culturen speelt eten een belangrijke rol dus zal het niet weinig zijn wat er bij het
avondeten op tafel komt.
Filosofie - Deze leerlingen kunnen al heel goed, bijna op een volwassen manier
nadenken over wie ze zijn, hoe ze zich voelen. Dit soort gesprekken heb ik in de praktijk regelmatig met ze en ik merk dat ik heel ver kom. Ze kunnen goed aangeven wat ze
willen en hoever ze willen komen en dat is heel knap. Ik voer weliswaar korte gesprekken met ze, maar het valt wel op hoe sterk ze verbaal en filosofisch zijn.
Continuïteit - Wel of niet doorgaan van het project hangt wat mij betreft af
van de leerkrachten. Die moeten er achter staan, maar om de docenten gemotiveerd
te houden zal het hele team inclusief het management eraan mee moeten werken en
meedenken.”
291
Ouderparticipatie - We hebben een vaste groep ouders die zeer actief is op
school. Zij krijgen cursussen over hoe om te gaan met de leerlingen de stagiaires. Ik
merk dat ouders zich meer competent voelen. Ik heb regelmatig gesprekken met ouders
over de voortgang van de cognitieve en sociaal emotionele ontwikkeling van hun kind.
Soms is het lastig uitleggen omdat ouders niet altijd de taal spreken en je gebruik moet
maken van een tolk.
292Wim
Wim Pak
Directeur
Locatie: Putsebocht
De school is de afgelopen jaren expansief gegroeid. Er is een aannamestop want de
limiet van driehonderd leerlingen is al enige tijd geleden bereikt. Het ontbreekt inmiddels ook aan fysieke ruimte om nieuwe leerlingen aan te nemen. Mondjesmaat wordt
er nog een enkeling toegelaten. Het gaat dan om kinderen voor wie er echt geen andere
optie is. Een school, zegt schooldirecteur Wim Pak, hoort redelijk overzichtelijk te zijn.
Eind jaren negentig werd hij gevraagd het roer over te nemen op de OBS Bloemhof.
“Na een slecht inspectierapport (1998) en de start van een verbetertraject ben ik in
1999 op deze school begonnen. Het was helder dat er vooral vertrouwen moest komen
in het onderwijs: niet alleen het vertrouwen van de buitenwereld (inspectie, bestuur
en ouders) maar ook vertrouwen in het eigen werk door de leerkrachten. We begonnen
met een nieuwe onderwijsmethode ‘Wanita’ en daarop aansluitend het project Fysieke
Integriteit.
Begin 2010 werd onze school als meest innovatieve leeromgeving bekroond met de
VOO-onderwijsprijs. Ik doe niet meer dan dat ik hoor te doen en deze kinderen hebben
weinig tot niets. Die verdienen veel meer dan dat ze krijgen. Ze hebben ongelooflijk
veel potentie maar dat wordt van huis uit of vanuit traditioneel onderwijs niet aangeboord. Ik zag kinderen die in een mal gedrukt werden. En als je kinderen wil laten
bloeien moet je ze de ruimte geven. Dan moet je onkruid willen wieden. In plaats van
onkruid wieden werd er vanuit de oude methodiek een harnas om ze heen gezet. Daarin
stond vast wat en hoe er geleerd werd. Leren is niet iets wat je oplegt. Het gebeurt. Van
het onderwijzen zoals dat vroeger gebeurde leert een kind mijns inziens niet.
Fysieke Integriteit - Het project sluit mooi aan bij het ‘Wanita’ onderwijsconcept. Een traject dat al binnen de school werd uitgevoerd. Wij geven geen standaard
geschiedenis- en aardrijkskundelessen. In plaats daarvan laten we kinderen met hulp
van onderwijzers en kunstenaars uitzoeken wat ze zelf willen leren over de wereld.
Daarnaast zijn we voorzichtig begonnen met de Brede school aan te bieden. Vervolgens
een uur uitbreiding van de lestijd per week. En uiteindelijk zes uur meer lestijd. Kinderen geven zelf aan wat ze willen leren en leerkrachten geven soms aan wat kinderen
kunnen leren. Daarin wordt een weg gezocht. Met deze methode stimuleer je ook de
taalontwikkeling. De docenten zijn inmiddels gewend geraakt aan deze vorm van onderwijs. Die kunnen kinderen stimuleren en coachen om echt iets te leren.
Team - We hebben de afgelopen jaren een aantal dingen gedaan die uniek waren.
Dat heeft ongelooflijk veel energie gekost. Het betekent dat we in het begin vooral
bezig zijn geweest met het bij elkaar krijgen van middelen om onze plannen te kunnen
293
De reden om Fysieke Integriteit binnen de school te halen heeft met name te maken
met het traject Vakmanschap van Henk Oosterling. Daar zaten een aantal interessante
elementen bij. Zoals: wat is hier de manier om deze kinderen te richten op een goede
toekomst? Daar zit respect in, dat is wat nodig is. Maar hoe leer je respect aan. Dat zit
in judo, in tuinieren, in eten en filosofie. Het zijn de instrumenten om kinderen respect
voor zichzelf en de dingen om hen heen bij te brengen. Zorgen voor een tuin is iets
geven en iets terugkrijgen. Dat geldt ook voor judo. Zonder Fysieke Integriteit hadden
we gewerkt aan een verlengde dagarrangement met een redelijk samenhangend programma. Maar niet zo integraal als nu. Het succes zit ‘m in de koppeling van een aantal
zaken.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
uitvoeren. Hoe krijgen we een keuken, hoe komen we aan de juiste mensen? Dat heeft
heel wat voeten in de aarde gehad. Aan het eind van het eerste jaar waren we zo ‘gesloopt’ dat we het woord evaluatie niet eens konden uitspreken.
We werken hier met een team mensen die stuk voor stuk hart hebben voor deze kinderen.
Het programma is niet gemakkelijk. Aan een aantal zaken moet nog gesleuteld worden.
Bijvoorbeeld aan het verlengde dagarrangement. Het ontbrak aan vakkrachten met
didactische vaardigheden. We hebben daarom besloten om meer te gaan investeren in
vakkrachten met de juiste expertise.
Judo - Wat ik onbegrijpelijk vind is dat judo hier zo werkt als het werkt. Meisjes
van twaalf jaar die judoën met jongens van dezelfde leeftijd. Zonder schroom en in
lichamelijk contact met elkaar. In respect voor de ander. Ik sta wel eens te kijken en
denk dan: dit kan niet. Maar het kan. Het is werkelijk het wonder van de wijk dat dit
op deze manier gebeurt. We werken momenteel met een bijzonder goede judolerares
die de gedachte achter het project in de lessen verwerkt. Daardoor is de judolijn zeer
geslaagd.
Ecolijn - Dat is een zorg voor de toekomst. Er wordt flink bezuinigd op sport
en recreatie. We hebben een alliantie gesloten met de organisatie Creatief Beheer.
We werken eraan om deze leerlijn om te zetten in een verlengde dagarrangement.
Kooklijn - Ik heb eens een bezoek gebracht aan scholen in Zweden waar ook tussen de middag warm wordt gegeten. Op een van de scholen was ik er vlak voor de pauze.
De rust waarmee zo’n honderd kinderen zich van het klaslokaal naar het restaurant
verplaatsten heeft grote indruk op me gemaakt. Op die honderd kinderen waren slechts
twee toezichthouders. De voornaamste taak van deze dames was erop toezien dat het
eten in orde was. De discipline en rust waarmee de kinderen aten was bewonderenswaardig. Dat wil ik ook dacht ik. Jaren later zijn wij zover dat het ons gelukt is. In het
begin was de discipline bij ons ver te zoeken. Het was een enorme herrie, de kinderen wilden niet eten en meer van die dingen. Toen ik onlangs een reportage over ons
restaurant zag drong tot me door dat wat ik bij ons zag vergelijkbaar was met wat ik in
Zweden heb gezien. Het viel me op met hoeveel rust de kinderen binnenkwamen. Het is
de investering van de afgelopen jaren door de coördinator/kok. Het is ongelooflijk knap
dat hij dat op heeft kunnen opbouwen. Het systeem in de keuken zit hartstikke stevig
in elkaar. Ik geloof heilig in het verstrekken van een warme maaltijd aan de kinderen.
Voor de een is het misschien twee keer per dag warm eten, voor de ander kan het de
enige keer zijn dat ze een warme maaltijd krijgen.
294
Filosofie - Over dit onderdeel van Fysieke Integriteit heb ik mij vooraf het
meest bezorgd geweest. Waar ik bij judo twijfelde of het zou lukken omdat ze elkaar
niet aan zouden willen raken, dacht ik bij filosofie dat het te elitair zou zijn. Te moeilijk, te niet kindgericht en te volwassen. Bij een deel van de kinderen slaat het heel
goed aan. Veel beter dan ik verwacht had. In de praktijk blijkt dat het niet per se alleen
bij het intelligente deel aanslaat, het raakt ook het deel dat geïnteresseerd is in het
gesprek. Daar hoef je niet intelligent voor te zijn.
Ik zie de worsteling van kinderen met het vak. Maar dat hoeft niet negatief te zijn. Het
kan ook juist iets teweegbrengen. Het effect van filosofie is denk ik na drie of vier jaar
het best te meten. Dan wil ik van de leerlingen horen of ze er iets mee opgeschoten zijn.
Ouderparticipatie – Door het integrale aanbod zijn we heel aantrekkelijk geworden voor ouders. De participatie van moeders is vele malen groter dan verwacht. Ze
hebben onlangs een verzoek ingediend om een ouder/kind centrum op te richten. Een
plek waar ze met jonge kinderen bijeen willen komen. Waar een pedagoog een keer in
de zoveel tijd een praatje komt houden. Waar ze met elkaar iets kunnen doen en elkaar
ondersteunen en helpen met de opvoeding. Dat is een prachtig initiatief.
De toeloop van ‘buitenstaanders’ is erg groot en dat ligt ook boven verwachting. We
krijgen nu ook te maken met kritische ouders. En met ouders die nu ook de sociale
ontwikkeling van hun kind belangrijk vinden. Dat is een mooie beweging. Een verrassend bijeffect.
De uitstroom is relatief klein. Je ziet ouders die na een verhuizing hun kinderen toch
weer terugbrengen naar deze school. Die nemen de afstand van huis naar school voor
lief. Ik vind het belangrijk dat de leerlingen later een goed beeld hebben van hun eigen
kunnen. En als de ouders daar baat bij hebben is dat een goed neveneffect.
Dat is mijn ideaal.
295
Continuïteit - Voor mij is helder dat we doorgaan op de lijn die we nu hebben
ingezet. Ik zeg elk jaar weer: nu gaan we bestendigen. Maar bestendigen werkt niet,
want dan val je terug. We moeten alert blijven, zullen dus door moeten gaan. Het gaat
om het kind en daar moeten we voor werken. Er is vooralsnog geen enkele reden om dit
project niet voort te zetten.”
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
3.4.2 — Coalities en coproducties
Door opdrachten van de deelgemeente IJsselmonde voor de WMO pilot
3.4.2.A)
zijn bij RVS in 2009 na de groepen jongeren bij Kijk op Zuid
(ZIE
(ZIE 2.3.3)
ook oudere groepen bewoners in beeld gekomen. RVS wordt in 2009 door het
Zeeuwse SCOOP gevraagd te adviseren bij het opstellen van De Sociale Staat
van Zeeland. Een opdracht van deelgemeente Feijenoord en woningcorporatie
Woonstad in 2011 stelt RVS in de gelegenheid samen met de Veldacademie het
wijkontwikkelplan De Nieuwe Belangstelling voor de wijk Feijenoord te ontwikkelen.
(ZIE 3.4.2.B)
Daarin zijn naast de FI inzichten ook de resultaten verwerkt.
Een opdracht van Stadshavens in 2011 voor de formulering van de duurzaamheidskwalitetseisen voor de nieuw te ontwikkelen wijk MerweVierhaven
3.4.2.C)
(ZIE
aan de overzijde van Delfshaven tussen Schiemond en het Marconiplein
levert eveneens nieuwe inzichten op.
Op gemeentelijk niveau heeft RVS met verschillende partijen aan een aantal
projecten gewerkt. Vanaf 2009 vervul ik verschillende ambassadeursfuncties
bij de Dag van de Dialoog, het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) en het
Stadsinitiatief waardoor stadsbreed contact wordt gelegd met stadsbewoners
en ondernemers die proactief en creatief met de stad meedenken. RVS organiseert en coördineert in 2011 een van de stadsateliers voor de verbouw van het
centrum rond de Coolsingel. 35 Eind 2012 wordt RVS door het Economic Development Board Rotterdam (EDBR) gevraagd het advies kritisch door te nemen
dat het EDBR na de gemeenteverkiezingen van 2014 aan het nieuwe college zal
presenteren voor de economische ontwikkeling van Rotterdam tot 2030.
Voor het foodprint/foodprint traject zijn de departementale contacten met het
InnovatieNetwerk dat het programma voor een Nationale Schoollunch onderzoekt, uiterst vruchtbaar gebleken.
(ZIE 3.4.D)
Op lokaal niveau bieden de bemoei-
enissen met econetwerken, zoals Eetbaar Rotterdam en de contacten met groepen in de wijken waarin ook het Wageningse Alterra participeert, interessante
aanknopingspunten. De samenwerking met de Hogeschool Rotterdam is vanaf
het begin productief geweest. Er zijn seminars en lezingen gegeven voor verschillende instituten en opleidingen, waarbij het idee is geopperd van een profiel waarin integraal werken centraal staat. Dat is ook op InHolland gebeurd. In
2011 heeft er een minor Vakmanstad gedraaid.
(ZIE 3.4.E)
De meest omvangrijke
coalitie waaraan RVS buiten Bloemhof deelneemt, is in 2010 op initiatief van de
toenmalige Pact op Zuid programmaleider Ditty Blom voorbereid: een consortium onder de naam Veerkracht tussen een viertal best practices uit verschillende projecten op Zuid. Naast RVS bestaat dit uit Bureau Frontlijn, Creatief
Beheer en het aan de EUR gevestigde, maar eveneens in de wijken opererende
Dutch Research Institute for Transition (DRIFT). Als Veerkracht zijn deze partijen gevraagd met geld van het Pact vier jaar in de wijk Carnisse aan de slag te
296
gaan om het buurtweefsel te versterken.
(ZIE 3.4.F)
3.4.2.A — Vakmanstad/Zorg - Pilot WMO
IJsselmonde fase 2
In 2008 adviseert RVS onder de noemer “Van rollator naar relatie” in het kader
van de gemeentelijke uitrol van de WMO in IJsselmonde en ondersteunt zij bij
de ontwikkeling van een multidisciplinaire netwerkstructuur in de WMO pilot.
De Vraagwijzer speelt een cruciale rol in het inschrijven en doorverwijzen van
zorgklanten naar leden van een multidisciplinair team waarvoor door verschillende zorginstellingen medewerkers zijn vrijgemaakt. Ook het welzijnswerk
en het opbouwwerk zijn bij deze teams betrokken. De inzet mikt op een andere
manier van analyseren en werken. Door de blik te ‘kantelen’ kan vanuit een
breed kijken ook het analyseren en handelen verbreed worden. RVS heeft de
taak deze discoursomslag praktisch te verduidelijken en de ‘vlechtwerkers’ te
begeleiden.
In de tweede fase in 2010 en 2011 wordt opnieuw in opdracht van de deelgemeente IJsselmonde samen met Trees van Gennip, Marc de Witte en Corine de
Lange dit ‘vlechtwerkmodel’ via begeleidende seminars geïmplementeerd en
uitgewerkt. Van Gennip richt zich op de door Arnold Cornelis geïnspireerde
‘communicatieve zelfsturing’, terwijl RVS de netwerkfilosofie voor haar rekening neemt. 36 Verder analyseert RVS samen met de vlechtwerkers verschillende casus om aan te geven hoe deze andere manier van werken eruit kan
zien. De opbouwwerksters blijken plotseling veel meer input te kunnen geven,
omdat door deze manier van werken de buurt in beeld komt. RVS stelt voor een
databank te maken met alle activiteiten in de buurt, met wat mensen willen en
wat ze doen om zo matches te maken. Van alles wat de vlechtwerkers dat half
jaar meemaken waarderen zij vooral de intervisie.
(ZIE 2.4.2)
Het meelopen met
huisbezoeken bij zorgcliënten blijkt zeer instructief en biedt een mogelijkheid
om het verschil van aanpak daadwerkelijk te illustreren, overigens in het volstrekte besef dat alleen een institutionele transitie en een cultuuromslag in het
zorgwezen zelf voor deze verandering kan zorgen.
De heer J. is een moeilijke man, zeggen ze. Hij is 63 jaar en zit in een verzorgingstehuis. Hij komt nauwelijks ergens. Door de zorgcoördinatrice is hij al op verschillende
plekken geïntroduceerd, maar na een tijdje is hij karaktertechnisch toch niet echt te
pruimen. We gaan bij hem langs. Na ettelijke tientallen scootmobiels te hebben omzeild, bellen we bij hem aan. Hij doet open, is wat achterdochtig naar mij toe, ondanks
het feit dat hij van tevoren over mijn komst is ingelicht. Maar je merkt ook dat ie blij is
dat ie weer eens iemand anders ziet. We drinken limonade. Het is een bedompte kamer,
maar wel met een mooi uitzicht. Er staat een tafel met wat stoelen, een bank, een bed,
een boekenkast en wat prullaria. Hij komt uit Den Haag, maar woont al heel lang in
Rotterdam en raakt meer op zijn gemak als hij hoort dat ik de buurt waar hij gewoond
heeft goed ken. In de omgeving van de Middelandstraat. Filmtheater Rex. We halen
wat herinneringen op. Hij is tenslotte maar vijf jaar ouder. Hij zit een beetje voorover,
wat krom, en beantwoordt gedwee de vragen, wordt soms wat kriegelig als het om zijn
’probleem’ gaat.
Terwijl de zorgcoördinatrice met hem over ditjes en datjes praat, kijk ik de kamer rond.
Ik zie een boekenkast. Een beroepstik. Maar in de kast zie ik Noorse en Spaanse boeken
staan. Dat is niet niks. Mijn Noors en Spaans zijn hopeloos. Ik ben geïnteresseerd in
297
Latente talenten van ouderen?
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
taal, maar nog meer in wat hem beweegt en interesseert. Bij een opportune wending in
het gesprek haak ik in: “Lees je dat allemaal?”. “Ja” Een mengeling van warse trots en
voorzichtige nieuwsgierigheid naar die vreemde man die zegt dat ie eigenlijk filosoof
is, maar meedenkt met de WMO pilot. “Serieus? Lees je dat echt?” Ik zet het even wat
steviger in. De trots wordt harder. “Natuurlijk! Waarom niet?!” Dit is waar het om gaat.
Waar komt onze woede vandaan? Na een kwartier zit ie helemaal rechtop, kijkt me recht
in mijn ogen en we hebben het over taal. Wat betekent breed analyseren hier? En wat
breed handelen? Op mijn vraag of hij een dvd speler heeft of internet, antwoordt hij
ontkennend. Met een dvd zou hij films kunnen kijken, spaans of noors gesproken of
ondertiteld. Maar dat is niet interactief. Op internet zijn er genoeg groepen met deze
talen bezig. Hij zou, met een beperkte computercursus van de SoZaWe, op het net met
deze groepen in aanraking kunnen komen. Zijn karaktertechnische probleem zou geen
issue zijn. Misschien zou hij wel lesjes op scholen kunnen geven. We weten het niet, we
vragen er niet naar. Meneer J. is vrolijk opgetogen en loopt nog een stukje mee. Als ik
afsla om naar huis te fietsen nodigt hij me uit voor zijn verjaardag. Hij wordt volgende
week 64 jaar.
In de loop van deze drie jaar zijn door RVS seminars en lezingen voor welzijnsen mantelzorgorganisaties gegeven over deze aanpak bij de dienst SoZaWe,
In de deelgemeente Hoek van Holland is het ook gepresenteerd. Er is in dit
kader met zorgverzekeraar Menzis gesproken over mogelijkheden om in dit
soort arrangementen te participeren. Het cruciale argument om dit niet te doen
blijft dat de desbetreffende cliënten daarvoor bij deze verzekeraar moeten zijn
aangesloten en dat dat onmogelijk is als de desbetreffende verzekeraar niet
in heel het gebied opereert. Bovendien staan dergelijke arrangementen haaks
op de wetgeving. Toch krijgt deze manier van vernetwerkte zorgondersteuning
de aandacht van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR)
gekregen in hun rapport over de WMO.
In 2010 komt vanuit Maasdeltagroep die rond Rotterdam opereert en met onderwijs- en zorginstellingen samenwerkt, het verzoek om een integrale visie
neer te leggen voor de samenwerking van partijen die bij een fysiek ontwikkeltraject betrokken zijn. In voorjaar 2011 verschijnt daarover het RVS rapport
Maatschappelijk ondernemen vanuit interesse. 37 Door deze opdracht komen
beroepsopleidingen in beeld die zich expliciet met zorg bezighouden. Dat leidt
tot een keylecture met een masterclass voor het Instituut voor Gezondheidszorg bij de Hogeschool Rotterdam waarin RVS naast zijn zorgvisie ook de
educatieve implicaties kan uiteenzetten. Want een ding is duidelijk: de omslag
die vereist is in de zorg zal nieuwe vlechtwerkers nodig hebben die al in hun
opleiding kennis hebben gemaakt met een andere manier van kijken, analyseren
en handelen.
3.4.2.B – Wijkontwikkelplan Feijenoord:
De Nieuwe Belangstelling
Het wijkontwikkelplan De Nieuwe Belangstelling 38 heeft een exemplarische
voorgeschiedenis als het gaat om het doorwerken van een geïsoleerd probleem
298
op een leefveld naar een integraal perspectief. Het rapport is het eindresultaat van een analyse die RVS samen met de Veldacademie in samenwerking
met Ans Stolk en studenten van de TU Delft in opdracht van de deelgemeente
Feijenoord en Woonstad in 2010/2011 uitvoert. Woonstad is op dat moment
bezig met een grote wijkrenovatie onder de noemer Kop van Feijeno ord. Deze
stagneert, maar stuit ook op verzet bij de lokale bevolking. Wat is de aanleiding? In 2010 worden er in de wijk Feijenoord twee grote acties gevoerd om
het zwerfvuilprobleem onder de aandacht van de wijkbewoners te brengen.
Feijenoord is van oorsprong een oude arbeiderswijk waar de traditionele arbeiderspopulatie weggetrokken of vergrijsd is. Vanaf de zeventiger jaren vestigen
er zich overwegend Turkse gezinnen en na 2000 vestigen bovenmodale kopers
zich aan de gerenoveerde kades. Drie bevolkingsgroepen die nauwelijks met
elkaar communiceren.
Zwerfvuil wordt door iedereen als een probleem ervaren. In de jaarlijks door
de stad gepubliceerde omnibus enquête ‘De Rotterdammers over hun stad’
staat het onderwerp ‘vervuiling en beheer openbare ruimte’ al jaren derde op
de lijst van grootste problemen in Rotterdam. Uit gesprekken met medewerkers
van stadstoezicht komt naar voren dat meldingen vaak door een vaste groep
bewoners gemaakt worden. Uit straten waar veel zwerfvuil ligt, blijken echter
minder klachten te komen. Dat geeft te denken. Via aanbelacties en gesprekken
worden bewoners van de Oranjeboomstraat geïnformeerd, worden folders in
het Nederlands uitgedeeld en kaartjes met het servicenummer dat, zo blijkt uit
de enquêtes, nauwelijks bekend is. Van de geënquêteerden zijn er negen bewoners bereid zich in te zetten voor de straat. SONOR zet een vervolgtraject in en
nodigt schriftelijk de belangstellende bewoners uit. Er komen er twee naar de
bespreking: een uit het Dillenburgblok, een uit de Oranjeboomstraat.
1. Zwerfvuil is deel van een omvangrijker problematiek: de kwaliteit van de openbare
ruimte in de hele wijk Feijenoord. Zwerfvuil, hangjongeren, voetballende kids, hondenpoep en geluidsoverlast worden vaak in een adem genoemd. Ze vormen de top van
de klachtenlijstjes.
2. De kwaliteit van de openbare ruimte in de komende 10 jaar hangt af van de inbedding
in ingrijpende bouwplannen die in de wijk zullen plaatsvinden.
3. Een doeltreffende aanpak van zwerfvuil hangt samen met een doortastende aanpak
van de jaren braak liggende stukken grond die de wijk nog verder zullen ontsieren.
4. Het gebruik van de openbare ruimte in de wijk vergt een gedragsverandering. Maar
het moet ook tussen de oren van bewoners komen. Dus het gaat uiteindelijk om een
mentaliteitsverandering. Deze staat en valt bij juiste informatie, serieuze communicatie en op talenten en krachten van bewoners afgestemde participatie.
5. In deze brede context is zwerfvuil een indicatie voor een bepaalde leefstijl. Deze
leefstijl is de uitdrukkingvanopvattingen over hoe mensen met elkaar samenleven en
wat ieders rol daarin is. Zo’n leefstijl bepaalt het gedrag op verschillende leefgebieden of leefvelden.
6. Naast wonen en woonomgeving worden met deze leefvelden sectorale thema’s in
kaart gebracht zoals gezondheid en hulpverlening, ondernemerschap en werkgelegenheid, startkwalificaties en onderwijs, participatie en vrije tijd. Veiligheid staat
aan het begin en eind van de leefbaarheid in de wijk. Veiligheid is gebaat bij sociale
duurzaamheid.
7. De krachten en klachten van bewoners betreffen al die leefvelden. Via gerichte
activiteiten worden met de problemen ook deze leefvelden met elkaar verbonden.
299
De redenering die van een verschotte aanpak naar
een integrale aanpak voert, loopt als volgt:
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Zo levert deze bindende en overbruggende strategie meerwaarde op: verbetering op
een leefveld als vrije tijd voor jongeren kan weldadige effecten hebben op de ervaren
kwaliteit van de woonomgeving. Op zulke dwarsverbindingen wordt vanuit bestaande
initiatieven ingezet om het gedrag duurzaam positief te beïnvloeden.
8. Initiatieven voor de gewenste gedrags- en mentaliteitsverandering beginnen en
eindigen altijd bij bewoners. Er wordt uitgegaan van de bestaande betrokkenheid.
Die is er voldoende. Want ook al lijkt de wijk opgedeeld in verschillende populatieblokken, dwars door al deze groepen heen zijn al jaren actieve bewoners met elkaar
in gesprek. Iedere nieuwe actie sluit bij deze netwerken aan.
Zwerfvuil is dus meer dan een hoop rommel op de verkeerde plek. Het is ook
een indicatie van de onverschilligheid van bewoners en de onmacht van diensten en woningcorporaties. Een oplossing is slechts voorhanden als er wordt
onderzocht wat de onderliggende problemen zijn. Er zal iets op straat en tussen
de oren van de bewoners en reinigingsambtenaren moeten gebeuren. Om deze
mentaliteitsverandering op basis van een gedragsverandering te realiseren
is een breed gedragen en langdurige strategie nodig waarbij alle belanghebbenden betrokken zijn. Er is nieuwe belang-stelling nodig. Wiens belangen zijn
in het geding? RVS presenteert een oplossingsmatrix, waarin zoveel mogelijk
bestaande faciliteiten en initiatieven zijn verwerkt.
FYSIEK
WONEN: Visie Kop van Feijenoord als kader
Woonomgeving
SOCIAAL
ONDERWIJS
PARTICIPATIE
- Eko Kinderpark
(Creatief beheer)
- HolleBollenGijs (TUDelft)
Onderwijs
- VDA: Fysieke Integriteit –
ouders (RVS)
- Snuffelstages in de wijk
- Feijenoordschool
Economie,
Werk & Inkomen
- Snuffelstages BO
- Stagetrajecten
vakmanschap (V)MBO/HBO
- Vakwerf Feijenoord
(Activiteiten Zuiderpoort)
- Roteb in de wijk (ism TOS)
- Breekgroenplan
(Creatief beheer/stijlgroep)
- Productietuin Oranjeboom
- Opwateren
- Opzoomeren 2.0
- Vakwerf Feijenoord
- Wijktheater in school
- Jaarlijks Wijkproject met
prijs voor ideeën van kinderen
- HolleBollenGijs
- Ouderparticipatie
- L.O.T.S. (Bureau Frontlijn)
- Full engagement SoZaWe:
verplicht vrijwilligerswerk
- Jongeren bij Monteiro’s
Gym op 0-urencontract SWF
- Ruimte Woonstad & Stadstoezicht Oranjeboomstr.
- IZoZ bijdrage aan inrichting
Helderheidsplein
- Blauw-groen: faseren
en opschalen
- Lichtplan koepels
- Woonschepen
- Nassauhavenpark
- Ambulant jongerenwerk
(VSV)
- IkZitopZuid
- Sloepenwerf
- Villa Waning
- Ondern. Oranjeboomstr.
- Aanleg productietuinen:
zakgeld jongeren/
reïntegratiegeld
- Geen MFA
- Verdwijnen bibliotheek
2012
- Aansluiting onderwijs op
arbeidsmarkt
- Braakliggende terreinen
300
Blauw-groene aanpak
Integraal onderwijs
Zichtbaar werk
Het eindrapport richt zich op verbinden en bruggen slaan. De matrix geeft
de kern van het wijkontwikkelrapport De Nieuwe Belangstelling voor de wijk
Feijenoord weer. Hierin worden de eerder geschetste ideeën over integrale en
duurzame gebiedsontwikkeling toegepast.
(ZIE 1.1.1)
De matrix schetst hoe fysiek
en sociaal op elkaar worden afgestemd. De blauwe pijl toont de onderwijs
gerelateerde trajecten en de groene pijl de participatietrajecten. Beide pijlen
lopen over de zes leefvelden
(ZIE 2.2.2)
heen en verbinden zo fysieke en sociale
ingrepen met elkaar. In het witte veld staan de ondersteunende trajecten en in
rood wordt onderaan op de leefvelden aangegeven wat de knelpunten kunnen
worden. In een oogopslag dient zich een patroon in het buurtweefsel.
3.4.2.C – Stadshavens MerweVierhavengebied:
duurzaamheidskwaliteitseisen
In 2011 krijgt RVS de opdracht van Stadshavens om zich over de sociale duurzaamheid van het MerweVierhavengebied te buigen. Met Ans Stolk en Aetzel
Griffioen werkt RVS een ontwikkelplan uit. 39 Dit rapport verwerkt de Ontwerp
Structuurvisie (januari 2011) waarin onder de titel New Green Deal de Clean
Tech Delta ressorteert en van twee eerdere, in opdracht van Stads havens
geschreven rapporten: de Sociale Strategie Stadshavens (SSS: Concire/
Participatie
& Vrije Tijd
Veiligheid
- Schoolsportvereniging
- Voorleesexpres Feijenoordsch.
- Feijenoord Vertelt
- Wijktheater
- AKAdemie (Touzani)
- Feijenoord eet
- Wijkarena’s (DRIFT)
- Kindvriendelijke route
- Senioren speeltoestellen
Nassauhavenpark
- SOS/TOS: senioren op
straat-gymtoestellen
- Ambulant Jongerenwerk
- Fitness ruimte vrouwen
/ouderen
- MediaGroenwijk Antenne TV
- Wereld Havendagen
- Feijenoord festival park
- Opzoomeren 2.0
- JOLO Buurtbemiddeling
- Schouwgroepen
- Belacties
- Buurtvaders
- TOS op pleinen
- Buurt bestuurt (400 uur
toezicht besteden)
- WMO 2.0 (vraagwijzer)
- Bureau Frontlijn
+ CJG’s/Jong XL
- Actieve leefstijl
(Stadionpark)
- Jeugdraad
- Urbansports (Skateland)
- Salon Feijenoord
- Villa Waning
- H.E.L.D.E.R.H.E.I.D’s festival
+ herinrichting
- Drijvend zwembad
- Resultaten beheersconvenant
- LVA Station Zuid/Watch Out
- Opvoedingsondersteuning
ouders, moeder-kind lessen
- Groep 0
- Wegtrekken eerstelijnshulp
naar Parkstad?
- Zorgcluster pas in 2019
Geïnteresseerde
zorgnetwerken
Wijkinteresse
als nieuwe
Belangstelling
- Aanpak Binnenterreinen
Woonstad
- Transitie Sportfaciliteit:
Persoonshal rosepark plaats
Creatieve interactie
Veiligheid vanuit
betrokkenheid
301
Gezondheid
& Hulpverlening
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
WSA september 2010) en Van woestijn naar goudmijn (DRIFT/DSA mei 2011).
Daarnaast wordt er gerefereerd aan De straat van de Toekomst (februari 2010)
en de Inleiding op de Spelregelkaart vo or Nieuwe Initiatieven. De opdracht van
Stadshavens aan RVS behelst twee delen:
1 ) het vaststellen van de sociale duurzaamheidskwaliteitseisen die van
toepassing zijn op de gebiedsontwikkeling van het M4H gebied/Heijplaat;
2 ) het aangeven van voor deze gebiedsontwikkeling relevante doorlopende en
aansluitende leerlijnen van het mbo via hbo naar het universitaire onderwijs.
Communityvorming met de omliggende wijken moet erin zijn verwerkt.
Voor nagenoeg alle experts die zijn geïnterviewd – zie de bijlage van het
rapport – is het duidelijk dat er na strategische vergezichten en tactische
voorzetten een overzichtelijk en geloofwaardig scenario moet komen dat de
ontwikkeling van M4H gefaseerd en geschaald richting biedt. Het concept
‘duurzaamheidskwaliteitseisen’ staat nog niet op het netvlies van iedereen.
Het concept ‘sociale duurzaamheid’ wordt wel benoemd maar niet concreet
uitgewerkt. Ook in de literatuur wordt er slechts explorerend over geschreven.
Vaak ontbreekt dit aspect volledig of wordt het als aandachtsgebied vermeld
met de opmerking dat het verder moet worden onderzocht. In 2011 is er internationaal echter een versnelling in de conceptvorming waar te nemen. Het RVS
rapport sluit daarbij aan.
In het rapport krijgen de operationele trajecten samenhang binnen een context die de Sociale Strategie Stadshavens ‘gebieds- of merkidentiteit’ noemt:
het gebied gaat een dynamisch cleantech imago uitstralen dat investeerders,
ontwikkelaars, ondernemers, bewoners en recreanten zal verleiden om, ieder
op zijn eigen schaal, hun steentje aan de ontwikkeling bij te dragen. De eisen
die de verschillende groepen in ruil voor hun bijdrage stellen, verschillen echter aanzienlijk. Bedrijven willen iets anders dan bewoners, recreanten hebben
een kortere spanningsboog dan investeerders en ontwikkelaars. Gefaseerd en
gespecificeerd tegemoet komen aan deze eisen garandeert betrokkenheid op
lange termijn. Die betrokkenheid is de basis voor het gedifferentieerde concept
van duurzaamheid dat aan de visie van Stadshavens ten grondslag ligt.
Hoe Stadshavens ontwikkeld moet worden, daarover verschillen de meningen. Een van de vragen is bij wie het eigenaarschap ligt. Een andere betreft
de discrepantie in aanpak van strikt planologisch georiënteerde experts en
ecologisch gemotiveerde experts. De eersten willen voornamelijk de markt het
werk laten doen en zetten in op een Privaat-Publieke Samenwerking (PPS)
constructie, de laatsten situeren zo’n PPS binnen een normatief kader waarbij wordt ingezet op een gedifferentieerde duurzaamheid. Op de vraag 'wie
initieert en regisseert?' zijn dan verschillende antwoorden mogelijk. Maar over
één ding zijn beide groepen het wel eens: het mag geen blauwdruk zijn. Beide
302
opteren ze voor open scenario’s. Daarin gaat het niet langer om een bottomup òf top-down aanpak. Evenmin om grootschaligheid of kleinschaligheid.
Een open source aanpak is cyclisch: strategische, tactische en operationele
overwegingen worden voortdurend in elkaar terug ge’looped’. Deze organische ontwikkeling stelt de gebruiker centraal, is flexibel, zoekt telkens weer
naar gemeenschappelijke waarden en ambities, zoomt in en uit en laat zich
omschrijven als een vorm van slow urbanism. 40 In zo’n lerende organisatie worden de zetten door de betrokken partijen gedurende het proces bijgesteld en
aangescherpt, waardoor gedane investeringen ‘teruggeploegd’ worden in het
proces zelf en niet uit het gebied weglekken. Deze cycliciteit is de basis van
wat financiële duurzaamheid kan worden genoemd. Dit kan zijn beslag krijgen
in het in Van woestijn naar goudmijn aangegeven revolving fund. De check op
het proces is ‘een stip op de horizon’ als uitdrukking van een ‘samenhangende
en overkoepelende visie’.
De uitgangssituatie is echter niet gunstig. Het huidige imago van M4H als voormalige tippelzone en onveilige, industriële rommelzone is slecht. Het is een
post-industriële restruimte waar de bedrijven die er nu zijn gevestigd, veiligheid voorop stellen en deze definiëren in termen van hekken en camera’s. Maar
het is ook een havengebied waar sappen en fruit worden overgeslagen en waar
de Eon met restwarmte bezig is. Ondanks het negatieve imago zijn er dus ook
werkbare aspecten zoals voedseldistributie en energieopwekking voorhanden.
Bovendien ligt het gebied dicht bij de ambachtelijke dorpskern van het oude
Delfshaven. Het HAKA-gebouw met zijn coöperatieve historie herinnert aan
een in deze ambachtelijkheid verankerd vakmanschap. In het HAKA-concept
is ook voedseldistributie een substantieel deel van de bedrijvigheid. Kortom,
energie, vakmanschap, voedselproductie en samenwerking zijn vanouds bedrijfsmatige indicatoren voor het gebied. Precies deze historische ruimtelijke
hoofdstructuur biedt het gebied ontwikkelkracht.
Inspelend op dit imago kan de gedachte aan innovatieve maakindustrie en
cleantech in de geschiedenis van het gebied worden verankerd. Cleantech is
de overkoepelende term voor de samenhang tussen midtech en hightech, ook
op het gebied van de medische technologie of medtech. Voor het M4H gebied
houdt dit vooral in dat zich in een klimaatbestendig en energieneutraal woonmilieu een cluster van innovatieve, toekomstbestendige bedrijven en kennisinstellingen vestigt. Het is zaak de in Rotterdam en omstreken aanwezige
kunde en kennis zo te organiseren en op elkaar aan te sluiten dat de bedrijven
en ondernemers daarvan in dit nieuwe gebied optimaal gebruik kunnen maken.
Tegen de achtergrond van dit blauw-groene gebiedsconcept verschijnen de
aspecten van een integrale gebiedsontwikkeling als samenlevingsopbouw –
economisch, fysiek, sociaal, cultureel – als een viertal, elkaar overlappende
vlakken. Daarop projecteert RVS trajecten die door onderlinge afstemming
bedrijfsculturen, woonmilieus en leefstijlen met elkaar vervlechten: van robuust wonen in een innovatief werkgebied tot ambitieus vakmanschap in een
interculturele maakindustrie. Innovatief vakmanschap is de drijvende kracht,
integraliteit de gemeenschappelijke focus. In een gefaseerde uitbouw en opschaling van werk-, stage-, cultuur- en woontrajecten ontvouwt zich, de REAP
303
interculturaliteit de couleur locale, duurzaamheid de centripetale stuwing en
•
economisch
fysiek
sociaal
cultureel
HIGHTECH
MID/MEDTECH
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
•Innovatieve
bedrijfscultuur
• C l e a n Te c h
vakmanschap
•
infrastructuur
•Culturele ambitie
•
•
stijlen
(Rotterdam Energy Approach and Planning) methode indachtig 41, de transformatie van ‘oude productie’ naar ‘nieuwe productie’ in een gebied van blauwgroene bedrijfsculturen en woonmilieus.
Maar deze innovatieve omgang met water en groen vergt niet alleen een
cultuuromslag bij bewoners en bedrijven. Ook beleidsmakers en bestuurders
zullen er – letterlijk – aan moeten geloven. Groen houdt meer in dan ‘bomen
langs wegen en groene daken en gevels’ of een technologisch verankerd Micro
Klimaat Groen. Bovendien vereist het coöperatieve eigenaarschap een andere
rol van de betrokken diensten. Grond en water zijn kostbare assets, maar in een
geglobaliseerde wereld waarin naast de fysieke ruimte een virtuele wereld is
ontstaan die zijn eigen kapitaalsoorten heeft gecreëerd, zijn de rendementen
niet langer louter fysiek. Grond en water zijn groene en blauwe gebiedskwaliteiten waarin vanaf fase 1 infrastructureel wordt geïnvesteerd. Ze leveren in
ieder opschaling meerwaarde op. In het rapport wordt dit verder gedetailleerd
uitgewerkt. De bovenstaande, korte beschrijving geeft echter een indruk van
de wijze waarop RVS op het vierde interactieveld haar concepten in scenario’s
304
implementeert.
3.4.2.D – Innovatieplatform: Nationale Schoollunch
De projecten trekken ook de aandacht van politiek Den Haag. Allerlei delegaties bezoeken de Bloemhofschool: van trainees tot directeur-generaals van de
verschillende departementen. Zij komen in het kader van het Nationaal Programma Kwaliteitsprong Zuid langs om zich over de aanpak en projecten van
RVS te laten informeren. De kooklijn wekt in 2010 de aandacht van het interdepartementale InnovatieNetwerk, waar het idee is opgekomen om de haalbaarheid van een Nationaal Schoollunch Programma te onderzoeken. Er komt een
filmploeg die een korte film over de verschillende aspecten van de kooklijn
maakt. 42 Op uitnodiging van de coördinator Hans Rutten – toevallig ook de vader van een van onze pedagogiek stagiaires – presenteert RVS in Den Haag bij
een bijeenkomst van het netwerk en het Nederlands Instituut voor Gezondheid
en Zorg (NIGZ) het project Fysieke Integriteit, waarna RVS in het voorjaar 2011
wordt gevraagd om een commissie onder voorzitterschap van Marijke Vos, mee
te denken over de implementatie. Naast de genoemde groepen zit ook zorgverzekeraar Achmea, verschillende innovatieve projecten en de Onderwijsinspectie aan tafel. De bezuinigingen halen echter een streep door de rekening die,
grof geschat, voor een dagelijkse lunch op ieder basisschool in Nederland op
een slordige €700 miljoen komt.
3.4.2.E – Samenwerking HBO
Vanaf het begin van Fysieke Integriteit in 2008 is RVS in gesprek met de
Hogeschool Rotterdam. In die gesprekken is geleidelijk aan het gezamenlijke
inzicht ontstaan dat studenten structureler verbonden moeten worden, zodat
zij het werk in dit soort wijken in hun vingers krijgen. Zowel op de Hogeschool
Rotterdam als op InHolland heeft RVS de afgelopen jaren deze ideeën bij
verschillende gremia van het management naar voren gebracht, vooral bij
pedagogiek, zorg en CMV. Er is gesproken over de benodigde kennis of body
of knowledge die voor de nieuwe hbo'er vereist is. InHolland heeft in 2011 een
minor Vakmanstad gedraaid.
Wat zijn de consequenties voor de opleidingen? Integraal werken vergt van de
beroepsbeoefenaar, de professional en in dit geval dus de docenten, pedagogen en CMV'ers een specifieke houding en vaardigheden. In het RVS gedachtegoed wordt dit gevat in termen als ambitieus en duurzaam. Spreken we in het
primaire onderwijs over soft skills 43, in het beroepsonderwijs – vmbo, mbo, hbo
– gaat het om competentiegericht onderwijs (CGO). Zo’n competentie bestaat
uit vaardigheden, een houding en flankerende kennis. Het zijn de eisen van een
specifieke beroepspraktijk die de inhoud bepalen. Dat betekent dat overzicht
en integraliteit min of meer uit beeld verdwijnen. CGO volstaat dus niet om als
professional integraal te werken. Kennis is naar de achtergrond gedrukt en van
reflectie is nauwelijks meer sprake. Toch hebben professionals in de nieuwe
economie meer reflectieve skills nodig om. Ze opereren altijd in netwerken en
moeten dus leren de effecten van hun handelen en dat van anderen adequaat
zelf worden ingebouwd. Reflactie als nieuw vak.
(ZIE 2.4.1) Als
de professional
in spe dit in de dagelijkse hectiek van zijn of haar professionele praktijk moet
305
in te schatten. Het aanleren van deze reflectieve skills moet in de opleiding
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
aanleren, is het voor velen al te laat. Dat staat die hectiek niet toe. Denken in
netwerken, leren samenwerken en het reflectief-cyclisch analyseren van je
eigen beroepspraktijk moet dus al in de opleiding beginnen.
De urgentie van een integrale aanpak en het belang van netwerken noopt
tot het ontwikkelen van reflectieve skills. Mbo- en hbo-studenten zullen ter
voorbereiding op een wereld die samenwerking voorop stelt steeds breder
geschoold moeten worden. Maar ze moeten toch ook scherp en geworteld kunnen opereren. Het moeten geen nieuwe managers worden die processen zo
snel managen dat ze al weer weg zijn voordat ze hun gezicht hebben laten zien.
Het denken en (onder)handelen in netwerken, waarin sprake is van continue
reflectief-cyclisch feedback, vormt de inbedding van deze nieuwe professionele
skills. Integraal werken zal infrastructureel onderdeel worden van ieder profiel
van de hbo-opleidingen. Dit vereist een uitgekiend stagebeleid, zodat studenten op scholen en in organisaties kunnen meelopen waar deze skills methodisch worden ontwikkeld.
RVS begeleidt jaarlijks veel studenten pedagogiek en culturele en maatschappelijke vorming. Dat gebeurt deels omdat zij talenten naar de stad wil ‘terugploegen’, maar ook omdat er in de toekomst andere pedagogen, welzijnswerkers
en zorgverleners nodig zijn. Deze zullen veel meer inzicht moeten hebben in de
integraliteit van hun werkveld en de duurzaamheid van hun ingrepen. Een leven
lang leren en werken in een lerende organisatie vergt dat studenten niet alleen
pro-actiever, maar ook creatiever, duurzamer en integraler leren handelen.
Creatief en proactief handelen in netwerkorganisaties vergt echter tevens een
gedegen kennis van zaken. Maar kennis is in het competentiegerichte onderwijs
naar de marge gedrukt vanuit de gedachte dat kennis in een informatiesamenleving snel gedateerd is en het dus veel meer gaat om te leren hoe je kennis kunt
opdoen. Leren leren, ontslaat een student echter niet van de noodzaak kennis op
te doen, al was het alleen maar om zich breder èn specifieker te kunnen oriënteren. Interesse draagt de creativiteit en inventiviteit omdat het aanvankelijk
nutteloze kennis toelaat die plotseling relevant kan worden. Als dat niet meer
gebeurt kan er van praktijk overstijgende reflectie nauwelijks sprake zijn.
Dat vereist op hogescholen echter een hechtere samenwerking tussen lectoraten (onderzoek) en opleidingen (onderwijs). In het Onderwijsraadrapport van
2011 wordt dit ook aangegeven. Het is de vraag of de recente aanbeveling om
‘generalisten’ op te leiden teneinde de steeds groter wordende kloof tussen
professionals en managers te dichten, effectief zal zijn. 44 Deze benaming is
waarschijnlijk ingegeven door een oppositionele logica
(ZIE 1.2.1)
die ook nog
doorwerkt in het propageren van een bottom-up aanpak als tegenzet tegen een
te hiërarchische top-down benadering. Het idee van een generalist suggereert
dat daarmee de particulariteit van verkokerde beroepsbeoefenaren overstegen
wordt. Het is de vraag of dit volstaat. De ecosociale kwaliteit van de professional die RVS beoogt, vereist een radicalere transformatie. Het probleem van de
miscommunicatie tussen managers en professionals moet bij de wortel worden
306
aangepakt. Er zijn reflectieve skills vereist die een beroepsbeoefenaar in staat
stellen generalist èn particularist te zijn: het geheel te zien door de delen
heen en de delen weerspiegeld te zien in het geheel.
(ZIE 1.2.4)
RVS noemt deze
ecosociale professionals ‘integralisten’. Door zijn reflectief-cyclische feedback skills verenigt de integralist in zich de professional èn de manager. De
integralist leert naast zijn specifieke expertise in het vernetwerken, opschalen
en terugploegen van relaties zijn denken om te zetten in doen.
3.4.2.F – Veerkracht Carnisse
Veerkracht Carnisse is een consortium van best practices: Bureau Frontlijn,
RVS, Creatief Beheer, DRIFT. 45 De vier domeinen waarop Veerkracht inzet, worden interactievelden genoemd. Dit zijn: het gezin thuis, de kinderen op school,
de bewoners buiten en deze groepen in hun sociaaleconomische en sociaalculturele samenhang als wijk. Veerkracht is opgezet vanuit de netwerktheoretische gedachte dat (groepen) individuen die op de verschillende leefvelden op
hun dagpaden ondersteund en versterkt worden – thuis, op straat, op school en
in de buurt – zich beter hechten in de wijk waardoor het verloop vermindert en
de buurt als weefsel sterker wordt.
(ZIE 2.2)
Bureau Frontlijn ondersteunt thuis
in de gezinnen via de school, RVS verbreedt het schoolaanbod met delen van
Veerkrachtfase
Tijdsperiode
Omschrijving fase
Focus van activiteiten
Fase 0
September 2011
Analyse en verkenning
Ontwikkeling Veerkracht-methode.
- november 2012
van de wijk
Data-analyse, interviews, kennismakingsgesprekken, etc. om de wijk,
individuen en netwerken te leren
kennen.
Fase 1
November 2011
Opstart netwerk en
Vertrouwensrelaties opbouwen. Hoe
- januari 2012
aftasten van inzet
middelen het beste in te zetten? Hoe
aan te sluiten bij lopende projecten in
de wijk en van de (deel-)gemeente,
Fase 2
Fase 3
Fase 4
Fase 5
Januari 2012
Start van een aantal
Educatieve tuin, Basisscholen,
- mei 2012
kernactiviteiten
Tennisclub, Arend & Zeemeeuw, etc.
Mei 2012
Uitbreiding netwerk en
Activiteiten en netwerken verder uit-
- medio 2013
activiteiten
breiden en starten nieuwe activiteiten.
Medio 2013
Synergie aanbrengen in Verbinding van netwerken. Opschalen
- medio 2014
succesvolle activiteiten activiteiten.
Medio 2014
Overdraagbaar maken
Overdraagbaar maken activiteiten
- medio 2015
en verduurzaming van
bij bewoners, professionals en
methoden
ambtenaren.
Tabel – Fases van het Veerkracht-traject (bron: werkboek Veerkracht Carnisse)
307
Kwaliteitssprong, etc.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Fysieke Integriteit op drie basisscholen, Creatief Beheer richt zich op straat op
de vergroening van de wijk met participatief groenaanleg en beheer en DRIFT
organiseert wijkarena’s met actieve bewoners en bestuurders. DRIFT monitort
ook de samenwerking van het consortium. Veerkracht legt aan twee partijen
verantwoording af: enerzijds NPKZ dat het consortium financiert, anderzijds
de deelgemeente Charlois die vooral aansluiting bij haar eigen programma’s
vraagt. (zie tabel, p. 307)
De organisatiestructuur van Veerkracht kent een strategisch, tactisch en
operationeel overleg. Het strategisch overleg bestaat uit Barend Rombout, het
hoofd van Bureau Frontlijn, Rini Biemans, oprichter van Creatief Beheer, Derk
Loorbach, directeur van DRIFT en mijzelf als directeur van RVS. Derk Tetteroo
schakelt als projectmanager tussen alle partijen en onderhoudt de externe contacten van het consortium. Na de zomer van 2012 is de projectleider bij Bureau
Frontlijn, Janette van der Meulen, aangesteld als projectleider van Veerkracht
die alle overleggen voorzit.
In de tactische overleggen wordt er gericht door de samenwerkingspartners
gesproken over de aansluiting van de specifieke trajecten, dat ook een van de
eisen van NPKZ is. De dagelijks verantwoordelijken van de vier partijen kijken
hoe de Veerkrachtstrategie verbeterd kan worden. Extern wordt er vanaf de
herfst van 2011 overlegd met de deelgemeente over de te volgen koers en met
bewonersgroepen nagedacht over de toekomst van het leegstaande buurthuis
Arend en de Zeemeeuw. Verder wordt er met Thuis Op Straat en de schoolteams, maar ook met de GGD, Museum Rotterdam en Katrol, een vanuit DOCK
ingestelde gezinsondersteuning, gesproken.
Operationeel overleg vindt om de twee of drie weken plaats. Alle operationele
medewerkers zijn daarbij aanwezig. Het eerste half jaar zijn deze vergaderingen er vooral op gericht om samen implementatieproblemen op de verschillende interactievelden door te nemen en blokkades te slechten. In de huidige
fase heeft elke partij zich functioneel in de wijk gevestigd en zijn de eerste
samenwerkingsverbanden met andere wijkpartners aangegaan. De deelgemeente beoordeelt de voortgang driemaandelijks. Daarbij zet zij voornamelijk
in op aantallen: hoeveel gezinnen worden geholpen, hoeveel leerlingen krijgen
hoeveel uur les, hoeveel vierkante meter groen is er ontwikkeld met hoeveel
bewoners, hoeveel wijkorganisatiemomenten zijn er geweest? Dit soort getallen zijn weliswaar een graadmeter van activiteit, maar ze zeggen weinig over
de effectiviteit van de activiteiten. We weten uit andere onderzoeken – VerweyJonker Instituut naar Fysieke Integriteit, Kenniswerkplaats Rotterdam naar
Huiswerkklassen en de Vakantieschool, RISBO naar de Brede school en uit de
voorlopige resultaten van het landelijk effectonderzoek naar brede scholen van
Oberon, Sardes en ITS 46 – dat cijfers hierover moeilijk te staven zijn.
(ZIE 1.4.1)
Met de beperkte extra data die door het consortium gegenereerd worden, valt
weinig toe te voegen aan deze grote onderzoeken. Daarom richt het onderzoek
308
zich, naast de data waarmee de deelgemeente Veerkracht wil beoordelen,
hoofdzakelijk op de samenwerking tussen Veerkracht Buiten, Thuis, School en
Wijk. Dat werkt als volgt:
01
02
THUIS
01 – WIJK
03
02 – INSTITUTIES
03 – INDIVIDU & NETWERK
BUITEN
SCHOOL
1 . De cijfers per veld (hoeveel leerlingen, hoeveel gezinnen, hoeveel vierkante
meters?) zijn het uitgangspunt. Die vormen per cirkel (thuis, buiten, school)
elk jaar een totaaloppervlakte van 100%.
2 . In een aparte tabel kan dan per interactieveld worden aangegeven voor
welke reële getallen de cirkel van Veerkracht School dit jaar staat: in jaar 1
was het 2000 leerlinguur, in jaar 2 wordt het 10.000.
3. Per jaar vindt er overdracht plaats van het ene naar het andere interactieveld. Dat kan zijn dat Veerkracht Tuin en School samen een activiteit of een
les verzorgen, maar ook dat er tijdens een activiteit in het interactieveld
School een gezin in beeld komt dat gebaat is bij een traject binnen het interactieveld Gezin. Deze overdracht wordt ook geteld.
4 . In het diagram wordt de overlap van de oppervlaktes van de interactievelden
dynamisch gemaakt: hoe meer uitwisseling er plaats heeft gevonden, des te
groter het gedeelde oppervlak van twee interactievelden is.
5. Dit wordt een sturingsmechanisme dat zowel op operationeel als tactisch
niveau gebruikt kan worden.
Daarnaast wordt er, steunend op bewezen literatuur, bijgehouden wat elke
pect verdisconteerd: waar zijn er verbindingen mogelijk binnen Veerkracht, van
Veerkracht met andere partners, tussen andere partners, tussen Veerkracht en
309
activiteit inhoudt voor de deelnemers. Ook wordt het tactisch-bestuurlijke as-
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
bestuurlijke lagen, en tussen andere partners en bestuurlijke lagen?
Het eindresultaat na vier jaar moet meer zijn dan louter kwantitatieve conclusies: een groter aantal gezinnen is zelfredzamer geworden en veel leerlingen hebben interessante lessen gekregen die hen ecosociaal sterker hebben
gemaakt. Dat Carnisse groener is geworden en dat door de georganiseerde
inzet van bewoners ook blijft. Of dat daardoor de netwerken in de wijk sterker
zijn geworden, zodat een individu dat valt opgevangen en een individu dat staat
te springen, gelanceerd kan worden. Er dient ook een methodiek ontwikkeld
te zijn die los staat van de vier Veerkrachtpartners Bureau Frontlijn, Creatief
Beheer, DRIFT en RVS, maar overdraagbaar wordt naar andere contexten. De
monitoring van DRIFT functioneert dus niet als afrekening, maar als cyclischreflectieve feedback in en op het proces.
(ZIE 2.4) Wat
goed gaat, wordt versterkt,
wat slecht gaat, bijgestuurd. Samenwerking staat voorop. Het proces dat zo op
gang komt, levert parameters waarmee andere organisaties die in de vier interactievelden werken zich ook op samenwerking kunnen richten.
3.4.3 — Presentaties, lezingen
en workshops 2009-2012
Communicatie is cruciaal, ook naar externe partijen. Vanaf 2009 heeft RVS
zijn expertise verdiept door haar ideeën met andere organisaties, instellingen,
stichtingen, overheden en maatschappelijke groepen te delen. Altijd wordt in
die kennisdeling het zicht op nieuwe aspecten en mogelijke allianties geopend.
Daarnaast zijn er in de Bloemhofkeuken weer veel groepen ontvangen om zich
310
te laten informeren over het project.
3.4.3.A – De Bloemhofkeuken
2012
29 / 10 – Gemeente: delegatie Europa jeugdbeleid via afdeling Jeugd en Onderwijs.
17 / 09 – Ministerie/wethouders/NPKZ: delegatie van D/G van vijf ministeries,
wethouders Hugo de Jonge en Korrie Louwes, en NPKZ delegatie met
Marco Pastors en Ruud Rakers.
05 / 09 – Europa: delegatie Europese parlement Wijkontwikkeling.
21 / 05 – Wetenschap: bezoek Isabelle Stengers aan de Bloemhofschool.
2011
25 / 08 – Onderwijs: directies Agnesschool en Elisabethschool.
16 / 06 – Woningcorporatie: congres Vestia gebiedsontwikkeling.
09 / 06 – Onderwijs: afstuderen Monica Walhout.
2010
05 / 11 – Ministerie: ‘ECO3 en innovatie’ voor Innovatieplatform.
07 / 10 – Denkdiner.
24 / 09 – Bedrijfsleven: workshop Hoofd Bedrijfschap Ambachten.
23 / 09 – Denkdiner.
10 / 09 – Bestuur: seminar RVS voor Leergang grootstedelijke opgaven.
09 / 09 – Denkdiner.
03 / 09 – Gemeente: seminar/workshop voor Comeniusgroep, dienst SenR.
02 / 09 – Denkdiner.
26 / 08 – Denkdiner.
23 / 06 – Ministerie: waarnemend minister Rouvoet.
08 / 06 – Politie: seminar Potentief politiebeleid, Spiegelgroep Warnsveld
18 / 05 – Onderwijs: ROC Zadkine.
20 / 04 – Bestuur: jaargang NSOB, Den Haag.
16 / 04 – Ministerie: Deetman als voorzitter commissie Deetman/Mans.
16 / 04 – Gemeente: delegatie Den Haag.
15 / 04 – Vestia: directie Vestia.
26 / 03 – Ministerie: delegatie VROM.
18 / 03 – Onderwijs: presentatie Fysieke Integriteit, HRO studenten.
11 / 03 – Onderwijs: avondcollege Fontys Hogeschool: functie van tuin in onderwijs.
21 / 01 – Onderwijs: avondcollege Fontys Hogeschool: functie van tuin in onderwijs.
2009
18 / 12 – Onderwijs: stafbureau BOOR.
11 / 12 – College/PoZ: overhandiging Wo orden als daden aan wethouder Schrijer.
30 / 11 – Ministerie: minister van der Laan.
19 / 11 – Onderwijs: internationale delegatie Pabodirecteuren.
29 / 10 – Onderwijs: delegatie christelijk basisonderwijs Friesland.
31 / 03 – Het koninklijk Huis: Koningin Beatrix en staatsecretaris Sharon Dijkstra.
09 / 01 – Gemeente: burgemeester Aboutaleb en wethouder Dominic Schrijer.
311
11 / 09 – Deelgemeente/Vestia: bestuur en gebiedsmanagers.
3.4.3.B – Externe communicatie
Fysieke Integriteit
2012
02 / 09 – Presentatie Fysieke Integriteit, afsluiting dag De Groene Loper
met wethouder Van Huffelen.
2011
24 / 11 – Overleg Nationale Schoollunch, werkgroep Den Haag.
26 / 10 – Presentatie 'Fysieke Integriteit Bloemhof ECO3' voor Nominatie
Oranje fonds prijs Appeltje van Oranje, NH Hotel Zoetermeer.
03 / 10 – Voorzitter/inspirator sessie Duurzaamheid, inspiratiebijeenkomst
NME, dienst SenR, met wethouder Alexandra van Huffelen, kinderboerderij De Molenwei, Charlois Rotterdam.
14 / 09 – Workshop, Hoe kan burgeractivisme in de alledaagse leefomgeving
worden bevorderd? met Pieter Winsemius en Paul Rosenmöller,
Nationale Postcode Loterij, Amsterdam.
10 / 06 – Lezing ‘Ecosofie’, debat 'Ecologie en Onbehagen', symposium
'De onderbuik van Nederland", Universiteit voor Humanistiek, Utrecht.
31 / 05 – Seminar ‘Fysieke Integriteit’, expert evaluatie 2, met Micha de Winter,
Kees Machielse en Joke van der Zwaard, Fysieke Integriteit, Creative
Factory/Bloemhofschool, Rotterdam.
24 / 05 – Seminar ‘Fysieke Integriteit’, expert evaluatie 1, met Johan
Mackenbach, Frans Spierings en Luc Stevens, Fysieke Integriteit,
Creative Factory/Bloemhofschool, Rotterdam.
19 / 05 – Overleg ‘Nationaal Schoollunch programma’, o.l.v. Marijke Vos,
312
Innovatienetwerk, Den Haag.
23 / 03 – Lezing ‘Bloemhof en Stadslandbouw’, Pecha Kucha: Dienst
Stedenbouw en Volkshuisvesting, gemeente Rotterdam.
2010
14 / 09 – Presentatie Fysieke Integriteit, MFA De Spechten, deelgemeente
IJsselmonde/Woonbron, Rotterdam.
29 / 04 – Presentatie ‘Fysieke Integriteit’, dienst Jeugd Onderwijs
en S amen leving, Blaak, Rotterdam.
07 / 04 – Presentatie ‘Fysieke Integriteit’, met Wim Pak, Meester Van
Eijckschool IJsselmonde, Rotterdam.
04 / 03 – Presentatie RVS project tijdens fondsengesprek Slingerdirectie,
De Harmonie Rotterdam.
01 / 02 – Overleg Meester Van Eijckschool, Fysieke Integriteit, EUR, Rotterdam.
Actief Burgerschap
2011
13 / 12 – Keylecture ‘Talenten, competenties & skills’, tweedaags-symposium
LINT, Demos, Kortrijk België.
26 / 10 – Presentatie 'Fysieke Integriteit Bloemhof ECO3', Nominatie Oranje
Fonds prijs Appeltje van Oranje, Zoetermeer.
14 / 09 – Deelname workshop ‘Hoe kan burgeractivisme in de alledaagse
leefomgeving worden bevorderd?’ met Pieter Winsemius en Paul
Rosenmöller, Nationale Postcode Loterij, Amsterdam.
22 / 08 – Co-referaat 'Woorden als daden', bij presentatie burgemeester
Aboutaleb, minisymposium '10 jaar Dag van de Dialoog Rotterdam',
Schiekade 189, Rotterdam.
18 / 04 – Debat ‘Maak van je kenmerk je handelsmerk’, debat met Korrie
Louwes, Crista Vonkeman, Huub Kleinrouweler, Cees Jan Asselbergs,
Platform Buitenlanders Rijnmond, De Heuvel Rotterdam.
14 / 04 – Seminar ‘Vakmanstad als gereedschapskist’, Afdelingsteam Cultureel
Maatschappelijke Vorming, InHolland, Rotterdam.
08 / 04 – ‘Het echte leven: levenskills’, interview door Wim Brands,
Nacht van de Filosofie, Felix Meritis, Amsterdam.
06 / 04 – Keylecture ‘Kunst en cultuur als grootstedelijke context’, symposium
‘Afkijken mag!’ Kenniseducatie Centrum Rotterdam, jaarcongres
SKVR, Lantaren/Venster Rotterdam.
16 / 03 – College ‘Potentief politiewerk en jongeren’, Albedacollege en
Politieschool Rotterdam, Albeda Rosestraat, Rotterdam.
16 / 02 – Debat ‘Opgroeien in Rotterdam’, met o.a. Frans Spierings,
GroenLinks, De Unie Rotterdam.
2010
11 / 11 – Lezing ‘Jongerenwerk en vakmanschap’, Dag van het Jongerenwerk,
Hogeschool InHolland, Rotterdam.
08 / 10 – Lezing ‘Woorden als daden. Politie(k) in de polis of de zelfverzekerde
het politievak", Rotterdam.
313
grootstedelijkheid’, afscheidsymposium Aad Meijboom 'Geboeid door
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
08 / 06 – Seminar 'Potentief politiebeleid', voor Spiegelgroep SPL Warnsveld,
Bloemhofkeuken, OBS Bloemhof.
08 / 06 – 'Jeugd op Zuid & Fysieke Integriteit', seminar voor CJG regisseurs
van Feyenoord, IJsselmonde en Charlois, Rotterdam.
26 / 05 – Gastcollege 'Vakmanstad, jeud en politiebleid', voor studie
jongerenwerkers Albedacollege en politieagenten, Politieschool
Alexanderpolder, Rotterdam.
22 / 04 – Presentatie Mix & Messe debatgroep Montfortcollege Zuidplein,
Pact op Zuid Rotterdam-Zuid.
15 / 04 – Inleiding bij boekpresentatie 'Your Identity' aan wethouder Rik
Grashof, restaurant vierde etage Stadhuis, Coolsingel 40, Rotterdam.
18 / 03 – Presentatie ‘Fysieke Integriteit’, voor PoZ, studenten HRO,
Bloemhofkeuken Rotterdam.
04 / 03 – Seminar 'Kansen voor de Jeugd' voor Programmamanagement
Centrum Jeugd en Gezin, gemeente Rotterdam, Rotterdam.
26 / 04 – Seminar ‘Vakmanstad, jeugd en politiebeleid’, Albeda, jongeren-
werkers en politieagenten, Politieschool Alexanderpolder, Rotterdam
02 / 02 – Seminar ‘RVS en jongeren nieuwe aanpak’, Cultureel Maatschappelijk
Werk, Hogeschool Rotterdam.
26 / 01 – Masterclass ‘Cultureel burgerschap, Kunstbeleid en Vakmanstad’,
beleidsmakers Kunstgebouw, Rijswijk.
2009
26 / 11 – Workshop en begeleidingsdag WMO pilot IJsselmonde, WMO café,
IJsselmonde, Rotterdam.
26 / 11 – Lezing ‘Werken, net werken, netwerken’, Centrum voor
Dienstverlening, Rotterdam.
19 / 11 – Lezing ‘Van rollator naar relatie. WMO en netwerken’, beleidsdag
St. DOCK, Sloterdijk, Amsterdam.
15 / 10 – Lezing ‘Staging Skillcity’, co-referaat bij de van Slingelandtlezing
Sweder van Wijnbergen, Vereniging Bestuurskunde, Eerste Kamer,
Den Haag, 16.00 uur.
27 / 09 – Deelname debat Vredesweek, Seeds of Change Festival met Chantal
Gill’ard, Jan Pronk en Rik Grashoff, Laurenskerk Rotterdam.
Duurzaam vakmanschap
2012
06 / 12 – Kritische reflectie Economic Development Board Rotterdam visierapport.
05 / 06 – Presentatie Rotterdam Vakmanstad/Skillcity, samen met Marco
Pastors, IkZitOpZuid, Piekstraat, Rotterdam.
2011
314
07 / 09 – Keylecture ‘Rotterdam Skillcity: social design as design activism’,
Annual Conference, Design History Society/Fundació Història del
Disseny & Barcelona, Spanje.
27 / 05 – Lezing ‘Een Dag Zonder Techniek. De Wezenloze Wijsheid van
de Onbewogen Beweger’, Stichting Brandstof, Amsterdam.
04 / 05 – Keylecture 'Honorable Copyright – Relational Authenticity in Japan and
China', Manifestation DMY, Premsela Stichting,Tempelhof, Berlijn, Duitsland.
10 / 03 – Seminar ‘Rotterdam Vakmanstad en creatieve wijken’,
Wijkteamregisseurs Amsterdam, Bloemhof, Rotterdam.
24 / 01 – Deelname havenoverleg stadsbreed. De Nieuwe Maze, wethouder
Baljeu, Hans Smits, Rotterdam.
2010
26 / 11 – Presentatie en debat ‘Craftmanship and Skillcity’ met Richard
Sennett, Arminiuskerk, Rotterdam.
11 / 11 – Lezing ‘Jongerenwerk en vakmanschap’, symposium 'Dag van het
Jongerenwerk: 1 vuist in Rotterdam', Hogeschool InHolland, Rotterdam.
01 / 10 – Lezing ‘Vakmanschap en maakbaarheid’, Makersfestival, Garage
Notweg, Amsterdam.
16 / 09 – Lezing ‘Creatieve industrie en Vakmanstad’, voor Economische Zaken
gemeente Amsterdam, programmabureau Amsterdamse Wijkaanpak,
Geuzenveld-Slotermeer, Amsterdam.
04 / 02 – Lezing 'Vakmanstad als Midtech' met Pieter Tordoir, voor IkZitOpZuid,
Maassilo Creative Factory 010, Maashaven, Rotterdam.
2009
23 / 11 – Lezing ‘Creatief urbane interesse’, bezwarend materiaal, Toneelhuis
Bourla, Antwerpen.
ECO3 Discoursstrategische voorzetten
2012
30 / 08 – Keylecture ‘Theatraal netwerken’, jaardag Vlaams Theater Instituut,
Antwerpen, België.
31 / 04 – Debat ‘Mesopolitics and skillcity’ met Isabelle Stengers
o.l.v. Sjoerd van Tuinen, De Unie, Rotterdam.
27 / 03 – Lezing ‘Rotterdam Vakmanstad: integrale en duurzame
gebiedsontwikkeling’, MCD opleiding, EUR, Rotterdam.
06 / 03 – Deelname debat bij film over werk en mens Gregory Bateson
(Steps to an ecology of mind), CREA Amsterdam.
27 / 01 – Keylecture Symposium expositie 'NijverHEDEN, Me Craft/
You Industry, Zuiderzeemuseum i.s.m. Premsela Stichting,
Zuiderzeemuseum Enkhuizen.
2011
13 / 12 – Keylecture ‘Talenten, competenties & skills’, tweedaags-symposium
de waarheid', i.s.m. uitgeverij Boom/Rode Hoed, Amsterdam.
315
LINT, Demos, Budascop, Kortrijk, België.
31 / 10 – Inleiding en debat presentatie Foucault publicatie 'Moed tot
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
20 / 10 – Lezing ‘Skillcity: publiek-private samenwerking’, seminar ‘Succesvol
samenwerken in ketens en netwerken’, Focus Conferences, Nijenrode
Business University.
14 / 10 – Seminar ‘Leiderschap: relationele authenticiteit’, B-Dare
management, Garderen.
07 / 09 – Key lecture ‘Rotterdam Skillcity: social design as design activism’,
Annual Conference, Design History Society/Fundació Història del
Disseny, Barcelona, Spanje.
10 / 06 – Lezing ‘Ecosofie’, symposium 'De onderbuik van Nederland',
Universiteit voor Humanistiek, Utrecht.
27 / 05 – Lezing ‘Een Dag Zonder Techniek. De Wezenloze Wijsheid van de
Onbewogen Beweger’, Stichting Brandstof, Amsterdam.
04 / 05 – Keylecture 'Honorable Copyright – Relational Authenticity in Japan
and China', Manifestation DMY, Premsela Stichting, Tempelhof
Berlijn, Duitsland.
08 / 04 – 'Woorden als daden', interview door Wim Brands,
Nacht van de Filosofie, Felix Meritis, Amsterdam.
09 / 03 – Seminar ‘Rotterdam RVS/Skillcity’, Masteropleiding City
Development, EUR, Rotterdam.
27 / 01 – Deelname Kenniswerkplaats Duurzaamheid, samenwerking EUR/
Stad, De Machinist, Rotterdam.
21 / 01 – Seminar ‘Vakmanschap en relationele authenticiteit’,
B-Dare management, Garderen.
2010
26 / 11 – Debat ‘Craftsmanship and Skillcity’ met Richard Sennett,
Arminiuskerk, Rotterdam.
01 / 10 – Lezing ‘Vakmanschap en creatieve industrie’, Festival De makers,
Amsterdam.
10 / 09 – Workshop ‘Authentiek Leiderschap’, cursus Leiderschap B-Dare, Putten.
14 / 06 – Workshop ‘Skillcity and Deleuze’, symposium 'Deleuze and Nomadic
Methodologies', Amsterdam School of Cultural Analysis, Amsterdam.
01 / 06 – Presentatie RVS, studentendelegatie Rijksuniversiteit Groningen,
Ondernemershuis, Rotterdam.
31 / 05 – Eindrapportage seminar Stadshavens, Concire, RDM Campus.
29 / 04 – Presentatie 'ECO3 en scholing', seminar over Stadshavens, Concire,
RDM Campus.
25 / 04 – Eco-overleg, stadsnetwerk, met Ans Stolk De Enk, Vreewijk Rotterdam.
14 / 01 – Lunchlezing ‘Rotterdam Skillcity en duurzaamheid’,
Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag.
13 / 01 – Presentatie RVS, voor D’66, samen met Ton Quadt, HUB, Rotterdam.
2009
316
23 / 11 – Lecture ‘Ecology and design’, Design Academy, Bergen, Noorwegen.
13 / 10 – Lezing ‘Circular continuity’ en interview met Lars Spuybroek, 'The
Ecology of Design: everything is made of something', V2, Rotterdam.
23 / 09 – Voordracht en workshop ‘Co-mobiliteit op Zuid. Het nieuwe bewegen’,
'Onze Lijn' nieuwe metroverbinding onder de Maas, Topsportgebouw
Feyenoord stadion.
Sociale architectuur
2012
13 / 12 – Keylecture ‘Sturen op samenwerking. Van Doemdenken
naar doendenken’, jaardag Maaskoepel, Rotterdam.
28 / 11 – Lezing ‘Van doemdenken naar doendenken’, NICIS conferentie
‘De stad in verandering’, Utrecht.
2011
20 / 10 – Lezing ‘Skillcity: publiek-private samenwerking’, seminar ‘Succesvol.
samenwerken in ketens en netwerken’, Focus Conferences, Nijenrode
Business University.
13 / 09 – Presentatie rapport ‘De nieuwe Belangstelling’, commissie
buitenruimte, deelgemeente Feijenoord, Maashaven, Rotterdam.
05 / 09 – Deelname Smal Beraad 'Rotterdam-Zuid', o.l.v. Paul Schnabel,
Stichting Forum Stedelijke Vernieuwing, Katendrecht Rotterdam.
17 / 08 – Presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad’, TedX Dordrecht, Dordrechts
Museum, Museumstraat.
16 / 06 – Seminar ‘Bloemhof: Integrale gebiedsontwikkeling als samenlevings-
opbouw’, Vestia, Praktijkconferentie. Stedelijke vernieuwing in
Rotterdam, onderdeel Vakmanstad, Bloemhofschool.
02 / 06 – Bezoek studententen delegatie Universiteit Hamburg, Duitsland,
studie opdracht Skillcity.
26 / 05 – Lecture ‘After squatting: the commons’, TU Delft/University
of Michigan, Delft.
05 / 05 – Webinar Kwaliteitssprong op Zuid, Stadshavens, Havenport,
Wilhelminapier, Rotterdam.
09 / 03 – Presentatie Rapport 'De Nieuwe Belangstelling',
deelgemeente Feijenoord, Persoonshal, Rotterdam.
17 / 02 – Presentatie rapport De Nieuwe belangstelling,
deelgemeentebestuur Feijenoord, Maashaven, Rotterdam.
2010
09 / 11 – Ateliermeester Atelier Coolsingel, gemeente Rotterdam.
30 / 09 – Lezing 'Opschalen en terugploegen. Over integrale stads-
ontwikkeling', in Publiek/Private samenwerking, FOCUS, Nijenrode.
21 / 09 – Presentatie 'Sociale architectuur en Zorg' expertmeeting
Samenlevingsopbouw en Gebiedsontwikkeling, Maasdeltagroep
met Pieter Winsemius, Rotterdam.
16 / 09 – Lezing 'Creatieve industrie en Vakmanstad', voor Economische Zaken,
programmabureau Amsterdamse Wijkaanpak, Amsterdam.
317
21 / 09 – Bijdrage Vredesweek, Afrikaanderplein Rotterdam.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
14 / 09 – Presentatie Fysieke Integriteit, bijeenkomst MFA De Spechten,
deelgemeente IJsselmonde/Woonbron, Rotterdam.
10 / 09 – Workshop 'Authentiek Leiderschap', cursus Leiderschap B-Dare,
Hampshire Inn 'Mooi Veluwe', Putten.
08 / 09 – Workshops ‘Woorden als daden. Politie(k) in de polis of de
zelfverzekerde grootstedelijkheid’, afscheidsymposium corpschef
Aad Meijboom 'Geboeid door het politievak', Heijplaat, Rotterdam.
03 / 09 – Seminar/workshop 'Rotterdam Vakmanstad/Pact op Zuid' voor
Comeniusgroep, dienst Sport en Recreatie, Rotterdam. Karakus, City
Informatie Centrum, Rotterdam.
21 / 08 – Openingswoord ‘Friendly Fire’, onthulling Brandgrens Noordereiland,
Prins Hendrikkade 66, Rotterdam.
20 / 08 – Co-referaat bij lezing over 'urban strategies' van Jan Gehl, voor SITE
urban development, woningcorporatie Ymere, Amsterdam.
25 / 07 – Seminar ‘Social architecture’ voor Krill, Summerschool, Lingezegen.
23 / 07 – Inleiding presentatie Burgerpanel rapport ‘Kunnen we hierop bou-
wen?’ aan wethouder.
15 / 06 – Presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity: sociale architectuur’,
dagelijks bestuur deelgemeente Feijenoord, Rotterdam.
29 / 04 – 31 / 05 – Presentatie 'ECO3 en scholing', seminar Stadshavens,
RDM Campus, Rotterdam.
20 / 04 – Werkseminar Pact op Zuid i.s.m. NSOB Den Haag en Jack Burger,
Ondernemershuis Creative Factory, Rotterdam.
15 / 04 – Lezing en workshop ‘Wat is de taak van de woningcorporatie in de inte-
grale gebiedsontwikkeling’, directie Vestia, OBS Bloemhof Rotterdam.
10 / 04 – Deelname Actueel 010 debat over stadspolitiek Bibliotheek
Rotterdam, Rotterdam.
29 / 03 – Lezing ‘Vakmanschap in de wijk’, in kader van de STADSWIJK
studies5, i.s.m. Trancity thema: Vakmanschap, Amersfoort.
23 / 03 – Bijdrage expertmeeting ‘Samenlevingsopbouw en Gebiedsontwikke-
ling’, Maasdeltagroep en partners, Charlois, Rotterdam.
18 / 03 – Voorzitterschap debat Stichting Orgaan Bewonerscommissie,
Woonbond, woningcorporatie Vidomes, Zoetermeer.
10 / 02 – Overleg MFA deelgemeente IJsselmonde. Bram van Hemmen
en Woonbron, Stadionweg, Rotterdam.
03 / 02 – Presentatie & expertmeeting Multi Functionele Accomodatie Hillesluis,
Woonstad Feijenoord, OBS De Piramide Hillesluis, Rotterdam.
28 / 01 – Lezing ‘De onderste steen boven: fysiek-sociale wijkaanpak’, 10-jarig
bestaan woningcorporatie Far West, met minister Van der Laan in
Theater De Meervaart, Osdorp Amsterdam.
13 / 01 – Presentatie ‘De sociale stad’, werkgroep Leergang D66, De Hub,
Rotterdam Woningc orp oraties (MFA).
07 / 01 – Overleg Multi Functionele Accommodatie (MFA) IJsselmonde,
318
Woonbron & deelgemeente IJsselmonde, Weena, Rotterdam.
2009
02 / 12 – Lezing ‘Opschalen en terugploegen. Over integrale stads-
ontwikkeling’, in Publiek/Private samenwerking, FOCUS, Nijenrode.
13 / 11 – Presentatie en workshop ‘Woorden als daden. Over integrale
stadsontwikkeling’, congres Woonstad ‘Van buiten naar binnen’,
Rotterdam.
05 / 11 – Presentatie en workshop ‘Woorden als daden. Over integrale
stadsontwikkeling’, Bestuursdienst Stadhuis, Rotterdam.
Zorg
2011
30 / 11 – Moderatie congres ‘Marktwerking in de zorg’, Medenzeggenschapsdag
GGZ NL – O&O Fonds, Antropia, Driebergen.
29 / 11 – Openingslezing 'Van rollator naar relatie. Over welzijn of niet zijn',
themadag Welzijn en Zorg 2.0., Sozawe, deelgemeente Hoek van
Holland.
18 / 10 – Lecture 'Addiction and Radical Mediocrity', Bachelor European
Public Health, vakgroep Health, Ethics and Society, Universiteit van
Maastricht, Maastricht.
22 / 03 – Keylecture ‘Integrale gezondheidsvisie’, Jaarsymposium Hogeschool
Rotterdam, Instituut Gezondheidszorg, Lantaren/Venster
Wilhelminapier, Rotterdam.
19 / 04 – Seminar ‘Integrale gezondheidszorg en het onderwijs’, management
Instituut voor Gezondheidszorg, Hogeschool Rotterdam, Rotterdam.
14 / 02 – Seminar ‘Integrale Gezondheidszorg’, Management en directie Neder-
lands Instituut voor Gezondheidszorg, Woerden.
15 / 02 – Lezing ‘Fysieke Integriteit 2.0’, Nederlands Instituut voor Gezond-
heidszorg, Woerden.
2010
16 / 11 – WMO workshop pilot IJsselmonde.
26 / 10 – WMO workshop pilot IJsselmonde.
21 / 10 – Lezing ‘Zorg, Vakmanschap en waardecreatie’, met Hans Achterhuis
en Trudy Dehue, GGZ Delfland/ABVO/KABO, Delft.
05 / 10 – WMO workshop pilot IJsselmonde.
28 / 09 – Lezing 'Zorg en Interesse', voor Leerganggroep Delta, Art Hotel
Rotterdam.
21 / 09 – Presentatie rapport ‘Sociale architectuur en Zorg’, expertmeeting
Maatschappelijk ondernemen uit interesse, Maasdeltagroep met
Pieter Winsemius, Charlois Rotterdam.
14 / 09 – WMO workshop pilot IJsselmonde.
08 / 09 – Seminar ‘Zorg en Interesse’, Leerganggroep Delta, Art Hotel Rotterdam.
Rotterdam-Zuid, Rotterdam.
319
08 / 06 – Seminar 'Jeugd op Zuid/Fysieke Integriteit', CJG regisseurs
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
3.5 — SCENARIO’S:
TRAJECTUITVOERING
(2011-2015)
Het ecosociale project Fysieke Integriteit is tussen 2008 en 2011 ontwikkeld in
de wijk Bloemhof op OBS Bloemhof. Daar is voor een integrale aanpak gekozen:
alle direct betrokken – docenten en leerlingen – zijn verplicht het hele programma te volgen. Uit de resultaten van de wetenschappelijke monitoring van het
Verwey-Jonker Instituut zijn een aantal consequenties getrokken. Niet alleen
voor de verbreding van het project en de opschaling naar de buurt en de wijk,
maar ook voor het uitzetten van het project in andere wijken. Strategisch is het
belangrijk het basisproject niet als een blauwdruk of als een model op te vatten
dat top-down geïmplementeerd kan worden. In iedere nieuwe context wordt
opnieuw bepaald wat de strategische omlijsting van de taktische samenhang
en de beoogde focus van de operationele opzet kan zijn. Alleen dan kunnen er
adequate keuzes gemaakt worden voor de partners die in die omgeving gezocht
worden en voor de termijn waarop mogelijk resultaten te zien zullen zijn. Zo is
er geen sprake van de integrale Bloemhofaanpak in beide andere wijken waar
Fysieke Integriteit is uitgezet: de wijken Feijenoord en Carnisse. In Feijenoord
is de omlijsting het wijkontwikkelplan De Nieuwe Belangstelling en in Carnisse
de doeltreffendheid van het consortium Veerkracht. Het hangt van de omlijsting
af naar welke resultaten er wordt gekeken.
3.5.1 — Wijk Bloemhof:
MFA, Kindercampus, Children’s Zone
Projectc o ördinatie: Henk Oosterling
Algemeen c o ördinatie: Aetzel Griffioen
Scho olc o ördinatie: Wim Pak, Josta van den Tillaart
COÖRDINATOREN
Fysieke Integriteit: Aetzel Griffioen, Ralph van Meijgaard
Actief Burgerschap:
Huiswerktraject/Brede Vakantiescho ol:
Aetzel Griffioen, Monica Walhout, Amin Talagani
Vakhuis: Henk Oosterling, Ans Stolk, Richard Lugten
PARTNERS
Stichting De Verre Bergen, De Slinger Rotterdam, Sint Laurensfonds, NPKZ/
Children’s Zone, deelgemeente Feijenoord, Welzijnswerk (Twern/Dock), Vestia,
320
Bureau Frontlijn, Creatief Beheer
SCHOLEN
OBS Bloemhof (PCBO De Sleutel, PCBO Oranjeschool), vmbo De Wielslag,
ROC Albeda en Zadkine, Hogeschool Rotterdam, Erasmus Universiteit
Rotterdam
In dit scenario staat voor de tweede fase het verbinden van het project naar de
buurt centraal. Er zijn een viertal trajecten toegevoegd: het huiswerktraject,
de Brede Vakantieschool, het oudertraject, de Weekendschool en het Vakhuis.
Het accent zal in de komende drie jaar liggen op de samenwerking met de
IMC Weekendschool en het vmbo. Vmbo De Wielslag zal na de zomer van 2013
gehuisvest worden in de nieuwe Multi Functionele Accommodatie die aan
de overkant van de Putsebochtlocatie op de kop van de Slaghekstraat wordt
gebouwd. Daardoor was hun oude gebouw aan de overzijde van het plein RVS
vrijgekomen.
Aanvankelijk had RVS de intentie om het Vakhuis in dit leeggekomen NieuwZuid gebouw te huisvesten. Er loopt daar al een sloepenproject: een leermeester is met stagiaires van het vmbo een tweetal sloepen aan het bouwen.
3.3.2.B)
(ZIE
Een prachtige opmaat voor het onderdeel techniek. De gemeentedienst
Stadsontwikkeling besloot echter het gebouw voor het begin van het schooljaar
2012/2013 voor twee jaar te verhuren aan de Ibn Ghaldoun, een islamitische
scholengemeenschap. Daarmee gaat een prachtige kans om het Vakhuis in een
gebouw onder te brengen verloren.
Er zijn echter nog een tweetal opties voor ruimten die met de huidige eigenaren/huurders Stichting Welzijnswerk Feijenoord (SWF) wordt besproken.
Het Vakhuis integreert de ontwikkeling van skills immers in het jongerenwerk.
Vandaar dat het welzijnswerk en jongerenwerk belangrijke partners zijn. De
aanbesteding 2013 van de deelgemeente Feijenoord voor het welzijnswerk is
echter niet naar SWF gegaan. Stichting DOCK die ook in Charlois opereert,
kreeg het ambulante jongerenwerk toegewezen en de Tilburgse stichting De
Twern onder andere het inpandig jongerenwerk. Voorlopig beheert SWF nog de
ruimte in buurthuis Oleander en zijn er ook nog ruimten in het centrum Kamelia
vrij. Maar uiteindelijk mikt RVS op grotere ruimten om daar alle afzonderlijke
trajecten onder te brengen en om deze voor meer leerlingen uit Bloemhof en
de omliggende wijken toe te laten. De nieuwe MFA aan de overzijde van OBS
Bloemhof is ook een optie als herkenbare plek op het kruispunt van drie wijken:
Bloemhof, Hillesluis en de Afrikaanderwijk, drie van de focuswijken van het
gemeentelijke beleid en van NPKZ.
Binnen NPKZ kan de Children’s Zone een katalysator zijn voor de samenwerking tussen de drie scholen van de Kindercampus. Het plan voor een Kindercampus werd al in 2007 gelanceerd. Dan wordt er echter nog van uitgegaan dat
het oude gebouw van Nieuw-Zuid zal worden gesloopt en dat PCBO De Sleutel
in de nieuw te bouwen accommodatie zal komen. Daar zal voorlopig niets van
komen, wat een enorme druk op de samenwerking legt. In de buitenruimte kan
om het onderhoud en gebruik van de wijktuinen. Maar door de reeds bestaande
samenwerking tussen RVS en Bureau Frontlijn kan binnen het concept van de
321
RVS nog samenwerken met Vestia en met Creatief Beheer, zeker als het gaat
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Children’s Zone een omvattender scenario worden ontwikkeld waar alle partijen, maar wat nog belangrijker is, alle leerlingen en gezinnen van de betrokken, baat bij hebben.
3.5.2 — Wijk Feijenoord:
KBS Agnesschool (2011-2013)
Projectc o ördinatie: Henk Oosterling
Algemeen c o ördinatie: Aetzel Griffioen
Scho olc o ördinatie: Annet Dries
Wijkc o ördinatie: Bert van Duuren
COÖRDINATOREN
Ko oktraject: Ralph van Meijgaard, Lucienne van Assendelft
Filosofietraject: Leonie van Wees
Ec otraject: Sander Dikstra
PARTNERS
De Slinger Rotterdam, Sint Laurensfonds, NPKZ/Children’s Zone,
deelgemeente Feijenoord, Woonstad, Bureau Frontlijn, BuurtLab,
Creatief Beheer
SCHOLEN
KBS Agnesschool, Albeda (PCBO Heemskerkschool,
322
PCBO Groen van Prinsterer)
Dit scenario krijgt zijn strategsiche omlijsting vanuit het wijkontwikkelplan De
Nieuwe Belangstelling. In het kader van deze door de deelgemeente en Woonstad omarmde ontwikkelvisie spreekt RVS op verzoek van de vier in de wijk
aanwezige scholen in mei 2011 met hun directies over mogelijke samenwerking
met RVS. De Agnesschool reageert in de persoon van directeur Annet Dries
proactief op het verzoek van RVS om met een plan te komen: een visie en een
vraag. Vervolgens legt RVS samen met De Slinger Rotterdam een aanvraag bij
het Sint Laurensfonds neer voor de opzet van het project Fysieke Integriteit op
de Agnesschool. RVS is bereid mee te investeren. De Agnesschool kiest ervoor
om op vrijwillige basis de kooklijn, ecolijn en filosofielijn op te pakken. RVS
neemt op zich om in een tweejarig traject deze trajecten te organiseren, waarbij zij ondersteund wordt door Woonstad en de deelgemeente Feijenoord. Het
programma Fysieke Integriteit wordt niet integraal ingevoerd en niet verplicht
gesteld voor alle leerlingen zoals op OBS Bloemhof.
Kooktraject –
Omdat er geen gelegenheid in de school is om te koken en
te eten, wordt er gezocht naar een andere oplossing. De optie om samen met
Woonstad aan de school een extra container te bouwen en die in te richten als
keuken en restaurant, is door financiële en logistieke problemen snel van de
baan. Daarom wordt er uitgeweken naar de Persoonshal. De aanwezige keuken
is echter niet voldoende ingericht. Woonstad faciliteert een grote oven. In de
beginfase wordt het eten deels uit de OBS Bloemhof keuken uitgereden en
Vanaf oktober 2011 tot januari 2012 wordt er één keer in de week met circa vijftig
leerlingen gegeten. RVS levert de kok en coördineert. Het eten wordt uit de
323
deels bereid in de keuken van de Persoonshal.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
ouderbijdrage betaald. Twee moeders melden zich om te assisteren. Door de
kok/coördinator zijn in die tijd ook contacten gelegd met andere groepen in de
wijk die koken. Met hen hebben er een aantal bijeenkomsten plaatsgevonden.
Sommige moeders van de Agnesschool zijn al actief in een kookclub waar ze
weer ouders van omringende scholen kennen. Een aantal van hen komt als vrijwilliger meehelpen met de voorbereidingen van de lunch. In de opstartfase worden er aan leerlingen uit de bovenbouw kooklessen gegeven. Die lessen staan,
uit praktische overweging, in het teken van de voorbereidingen van de lunch.
Na de voorjaarsvakantie in maart 2012 wordt de intensiteit opgevoerd: er wordt
vier keer in de week gegeten. Er is een nieuwe kok aangetrokken – Lucienne van
Assendelft – en er wordt een stagiair van het Albedacollege gedetacheerd om te
ondersteunen in de keuken. Acht elkaar afwisselende hulpmoeders komen ieder
één keer in de twee weken helpen onder begeleiding van een vaste hulpmoeder
die dagelijks het team versterkt. Gaandeweg slinkt de groep moeders, omdat
de interval van eens in de twee weken te groot is voor echte betrokkenheid. Nu
zijn er vier hulpmoeders die elk een vaste dag hebben. Er wordt een bijeenkomst
met het hele team belegd waarin de RVS visie en de implementatie van de drie
lijnen uitlegt. Met dienst Sport en Recreatie wordt de huur voor de Persoonshal
uitgedeald.
Ecotraject –
In tegenstelling tot OBS Bloemhof is deelname aan Fysieke
Integriteit op de Agnesschool op vrijwillige basis. Deze interventie bereikt
beduidend minder leerlingen en ouders dan in Bloemhof. NME wordt aan
324
twee klassen van elk tien kinderen gegeven. Met BuurtLab worden afspraken
gemaakt over mobiele tuinbakken die zowel op Oord als bij de school worden
geplaatst. Op 21 maart 2012 worden deze bakken feestelijk opgeleverd tijdens
de opening van Oord voor de wijk. Er is een Natuur- en Milieu Educatie docent
aangetrokken die leerlingen tuinlessen geeft. Deze kosten worden door de
school gedragen vanuit de Brede schoolgelden.
Vanaf maart worden er ook tuinlessen en biologielessen gegeven: zeventien
maandagmiddagen na schooltijd voor kinderen uit groepen vijf en zes. Buurtlab zet mobiele bakken bij de school en op het landje van Oord. Deze groene
plekken zijn gecreëerd op basis van de ontwikkelvisie van De Nieuwe Belangstelling. Tuinmaterialen worden in een zeecontainer opgeslagen. Gebruik van
elektriciteit en water is via de portocabin van de Surinaamse beheerders van
het terrein geregeld. Er is een afdak en tafels van pallethout gemaakt voor de
verwerkingsopdrachten.
In circa tien lessen leren de kinderen de basisskills. De overige lessen wordt er
aandacht besteed aan aansluitende thema’s. Aan bod komen onderwerpen als
zaden, kiemen, bloei, bestuiving, fermentatie, bodemdieren en plantsoorten.
Tevens wordt er op kennismakingsniveau gewerkt met kringlopen, seizoenen,
techniek. Er wordt een verbinding gelegd met de kooklijn en gekookt met oogst
uit eigen tuin. Dit onderwerp is vooral in het oogstseizoen uitgewerkt evenals
het maken van producten met planten uit de tuin. Kinderen leren hun eigen
voedsel te verbouwen, te oogsten, te koken en eten dus gezond.
Filosofietraject –
Vanaf 21 maart worden er ook filosofielessen gegeven,
weer op vrijwillige basis. Op maandagmiddag van 15.15 uur tot 17.00 uur volgen
die door filosofe Leonie van Wees worden verzorgd. Zij geeft al drie jaar les op
OBS Bloemhof. De school huurt ook deze docent in met Brede schoolgelden.
325
twee klasjes van elk vijftien kinderen de filosofielessen in het ouderlokaal,
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Vanuit de ouders is er geen directe betrokkenheid met de filosofielijn. Tijdens
ouderavonden komen er wel positieve reacties terug. Ook blijkt er uit de verhalen van kinderen dat ze de besproken filosofische kwesties af en toe aan hun
ouders voorleggen.
RVS noemt de Agnesschool bij het projectbureau van de Kwaliteitssprong Zuid
als een goede kandidaat voor Children’s Zone. Met extra uren en financiën kan
het programma Fysieke Integriteit infrastructureel in het onderwijs worden
ingebed. Er volgen op de Agnesschool een aantal besprekingen met verschillende partijen – schoolmaatschappelijk werk, JOS, CJG, Bureau Frontlijn,
Oord/Buurtlab, de wijkmanager aan de Oranjeboomstraat 251, YOU-atelier,
RVS – over hoe die constructie er uit zou kunnen zien.
RVS begeleidt het tweede jaar het project nog als backoffice. Waar mogelijk
versterkt ze het netwerken. Zij praat ook mee met het architectenbureau dat
het park aan de Nijverheidstraat en de Persoonsdam gaat inrichten. Ook met
de leden van de Vakwerf is regelmatig contact. Door de opname van de Agnesschool in de Children’s Zone is de kans dat de FI lijnen in het derde jaar infrastructureel worden opgenomen, vergroot. De school heeft besloten het eten
in de school zelf uit te serveren, zodat alleen nog de keuken in de Persoonshal
326
wordt gebruikt.
3.5.3 — Wijk Carnisse: KBS Elisabethschool,
OBS Kameleon, PCBO De Klaver (2011-2015)
Veerkrachtc o ördinatie: Henk Oosterling
Algemene c o ördinatie: Aetzel Griffioen
Projectc o ördinatie: Pascal Leuvenink
Filosofietraject: Aetzel Griffioen, Caroline van Twillert
Ec otraject: Aetzel Griffioen, Thijs Schipper
Judotraject: Ajay Gangadin/Jayra Sport (tuimeljudo),
Patrick Schuilenburg van Zterk (aikido)
PARTNERS
NPKZ, deelgemeente Charlois, Bureau Frontlijn, Creatief Beheer, DRIFT
SCHOLEN
KBS Elisabethschool, OSBS De Kameleon, PCBO De Klaver
Het consortiumscenario vormt in Carnisse de omlijsting van de werkzaamheden van RVS/Fysieke Integriteit. De leidende vraag van Veerkracht en van
NPKZ is: kan een vernetwerkte ketenaanpak via dagpaden en leefvelden
2.2)
(ZIE
buurtbewoners en gezinnen in de wijk Carnisse hechter in het buurtweefsel
verknopen en wel zo dat de woontevredenheid toeneemt (er dus minder verloop
is), de bewonersparticipatie stijgt (en dus meer interactie in de wijk ontstaat
en de openbare ruimte daardoor beter functioneert) en de schoolprestaties van
kinderen worden verbeterd (en de scholen dus aantrekkelijker voor de gezinnen
wordt)?
Daarbinnen ontplooit RVS zijn activiteiten. Maar de start is niet optimaal. De
handtekening om in Carnisse te beginnen wordt pas in augustus 2011 gezet.
Gezamenlijk beginnen is door de verlate start bijzonder moeilijk. Door het opknippen van de toegezegde vier jaar in telkens een jaar is het lastig voor de vier
partijen gesynchroniseerd te starten en alles direct af te stemmen. De dreiging
van een vroegtijdige beëindiging van het werk werkt niet echt stimulerend. Voor
RVS is het moeilijk aan het begin van en schooljaar nog afspraken te maken.
Scholen hebben voor 1 april al programma’s vastgesteld. Ook onduidelijkheden over de toekomst van tuinen – het Hart van Zuid claimt stukken – maakt
de planning moeilijk. Ook het wisselen van de wacht bij de deelgemeente van
cruciale functionarissen – wijkregisseur, buurtmanager – maakt het er niet eenvoudiger op. Voor de specifieke taken van RVS op de scholen was de benarde
situatie van twee scholen en het aantreden van twee nieuwe directeuren een
extra drempel om snel tot actie over te gaan. Vertrouwen winnen kost tijd.
De Elisabethschool opent als eerste haar deuren, waarna De Kameleon volgt.
Er wordt ingezet op de ecolijn en besloten het plein van de Elisabethschool
genomen die het in de herfst van 2012 oplevert. De Klaver is lange tijd afhoudend en stapt pas in april 2012 in. Zo’n laat tijdstip in het schooljaar heeft grote
327
een groene opknapbeurt te geven. Het wordt door Creatief Beheer op de schop
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
consequenties, omdat er geen overleg kan zijn over de invulling van het VDA
of andere gemeentelijke programma’s. RVS wordt door de ondoorzichtige wijze
waarop zij door verschillende partijen wordt gepositioneerd, niet in deze beslissingen betrokken. Sterker, de scholen staan aan de verleiding bloot de RVS
activiteiten als een meer dan welkome aanvulling te zien, waarmee gaten in
het programma kunnen worden gestopt of financieel heikele activiteiten alsnog
kunnen worden uitbesteed. Dat kan soms tot hilarische situaties leiden. Zo
biedt de school geen begeleiding bij het tuimeljudo voor de jongste groepen na
schooltijd met het gevolg dat de RVS coördinatoren zelf de matten neerleggen
en de kleuters in hun judopakjes hijsen.
Toch staat er in oktober 2012 al een stevig programma. De volgende activiteiten
worden door RVS georganiseerd, gecoördineerd en uitgevoerd:
Judotraject –
Omdat er al via de schoolsportvereniging judo wordt aange-
boden besluiten de scholen dit traject niet uit te zetten. Varianten als agressieregulatie door de aikidoleraar en tuimeljudo voor de allerjongsten zijn wel
gewenst.
Ecotraject –
Op de Educatieve Tuin krijgen veertien kinderen uit groep 7
van KBS Elisabeth en OSBS De Kameleon via de Brede school eco/tuinles. De
inschrijving is op vrijwillige basis. Meteen na de herfstvakantie krijgt groep 6
van de Kameleon binnen het reguliere curriculum wekelijks ecoles. Op PCBO
328
De Klaver gaan de groepen 5, 6, 7 en 8 wekelijks anderhalf uur naar de tuin voor
ecoles in het kader van de Brede school.
Filosofietraject –
Vanaf 22 november krijgen de groepen 6, 7 en 8 van de
Kameleon wekelijks filosofieles. KBS Elisabeth wil geen filosofie en PCBO De
Klaver in principe ook niet. Tijdens de ecosofielessen komt filosofie slechts via
de ecosofische inzet aan bod.
KBS Elisabeth
Van eind september tot december krijgt groep 8 aikido/agressierulatietraining.
Er is ook een combiklas ecoles voor groep 7, samen met OSBS De Kameleon.
Er zijn voor de bovenbouwleerlingen via JINC bliksemstages georganiseerd
naar het Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard en Futureland op
de tweede Maasvlakte.
OSBS De Kamele on
Meteen na de herfstvakantie krijgt groep 6 wekelijks tuinles. Vanaf begin september is er al een combi-klas ecoles, samen met OSBS De Kameleon. Verder
krijgen de groepen 6, 7 en 8 vanaf 22 november filosofie. De Kameleon wil ook
een bliksemstage naar Futureland op de tweede Maasvlakte. Er wordt gedacht
over de uitbreiding van de ecolessen voor een schakelgroep.
PCBO De Klaver
De leerlingen uit groep 5, 6, 7 en 8 krijgen wekelijks anderhalf uur tuin/ecosofieles aangeboden via de Brede school, terwijl de groepen 1 en 2 wekelijks tuimeljudo doen. In 2013 wordt een start gemaakt met vijf technieklessen gepland
329
voor de groepen 1 tot en met 8.
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
Huiswerkklassen staan ook op het verlanglijstje van de scholen. Door de late
aanmelding van de scholen of roostertechnische problemen lukt het RVS niet
om deze in het najaar van 2012 te regelen. Dan zijn er echter wel afspraken gemaakt met speciale bueaus om een korte periode via deze commerciële bureaus
huiswerkbegeleiders in te huren.
3.6 — FINANCIËLE
PARTNERS
Gemeente Rotterdam
Pact op Zuid/Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid
Deelgemeente Feijeno ord/IJsselmonde
Woningc orporaties Vestia/Wo onstad
Sint Laurensfonds
Stichting De Verre Bergen
Waar haalt Rotterdam Vakmanstad/Skillcity zijn geld vandaan? Hoe heeft zij
haar projecten gefinancierd? Over welk kapitaal beschikt ze om zulke grote
investeringen te doen? Geld, financiën en kapitaal, het zijn ongelijksoortige
eenheden. Geld geven we uit, financiën regelen we en kapitaal vergaren we om
nog meer financiën te regelen zodat we geld kunnen uitgeven.
(ZIE 4.1.2)
Maar
deze drie dingen moeten wel op het juiste moment in elkaar schuiven.
3.6.1 — Startgeld
Hoe is het begonnen? In 2004 wordt de jaarlijkse stadslezing, waarin een
onderzoeker van de Erasmus Universiteit Rotterdam zich vanuit zijn of haar
vakgebied over de stadsproblemen buigen, door mij gegegeven. Het Algemeen Dagblad schenkt pagina’s media aandacht. Drie maanden later vraagt
de Maaskoepel, een overkoepelend orgaan voor woningcorporaties, RVS
een presentatie gegeven over het achterliggende basisconcept Vakmanstad.
Incidenteel wordt er daarna met allerlei partijen gepraat. Na een jaar geeft het
Architectuur Instituut Rotterdam RVS de kans haar inzichten aan de praktijk
te toetsen. In een aantal sessies worden deze ideeën aan potentiële partners
voorgelegd. 47 Pact op Zuid toont interesse. Het eerste startkapitaal van €70.000
komt van wethouder Dominic Schrijer om te onderzoeken wat de RVS strategie
tactisch en operationeel voorstelt. Er wordt met veel partijen gesproken, maar
vooral met de pijlerhouders van het Pact op Zuid om zicht te krijgen op de afzonderlijke gebieden. RVS werkt tegelijk op met Pact op Zuid. Dit financiert de
mapping van de verschillende pijlers van het Pact – fysiek, economisch, sociaal, cultureel en veiligheid – die RVS twee jaar samen met Gemeentewerken in
330
kaart brengt om zicht op een integrale aanpak te krijgen.
(ZIE 2.0)
Ook wordt RVS
betrokken bij de sociaal-culturele spin-off van het Stadionpark. Ze krijgt de
opdracht van de dienst Sport en Recreatie aan de visie voor een sportcultuur
op Zuid mee te schrijven. Door de samenwerking met KijkopZuid en het Woonbedrijf Rotterdam, De Slinger Rotterdam en de deelgemeente IJsselmonde
3.4.2.A)
(ZIE
kan RVS haar onderzoek naar verschillende doelgroepen op wat later
interactieveld 2 Actief Burgerschap zal gaan heten bekostigen.
(ZIE 3.0)
3.6.2 — Structurele financiering
In 2008 stapt Pact op Zuid structureel in. RVS wordt de kans geboden om
het driejarige project Fysieke Integriteit in samenwerking met de Bloemhofschool op te starten. Het overgrote deel van de kosten wordt via het Pact bij de
diensten geparkeerd binnen reguliere budgetten. Zo worden via het verlengde
dagarrangement van Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) personele en
materiële kosten overgenomen. De dienst Sport en Recreatie levert een projectmedewerker die zich zestien uur gaat bezighouden met de ecolijn. Sportsupport is per definitie de aangewezen partij voor de schoolsportvereniging.
In een later stadium voegt Sport en Recreatie de tuinmeester van De Enk aan
het team toe. Deelgemeente Feijenoord ondersteunt samen met dienst Sport
en recreatie bij de ontwikkeling van de tuinen voor materiaal en de inzet van
zakgeldjongeren €22.000.
Vestia bekostigt via Creatief Beheer ondersteuning bij het onderhoud van de
wijktuinen. De organisatie, coördinatie, registratie en monitoring voor drie en
een half jaar komt voor rekening van het Pact, in casu de dienst Stedebouw en
Volkshuisvesting: een kleine drieëneenhalf ton. Dat is haast evenveel als het
bedrag voor de Stekkeuken die door Vestia, met inbegrip van €75.000 van JOS,
wordt gefinancierd. De uitrol van Fysieke Integriteit in Carnisse wordt voorbe-
331
reid in 2009, bekrachtigd in 2010 en in 2011 in gang gezet. Pact op Zuid draagt
ope r a t ione l e f ocus
eco3. doen denken
dan als Nationaal Programma Kwaliteitsprong Zuid. Zuid werkt! structureel de
kosten voor de vier partijen die ieder met een ton per jaar aan de slag gaan.
In januari 2012 eindigt de financiering van Fysieke Integriteit in Bloemhof. Voor
de opschaling naar de tweede fase staat vanaf dat moment het in 2011 opgerichte fonds Stichting De Verre Bergen garant. Na intensieve bestudering van
de resultaten en de strategie van RVS heeft dit besloten het als een van zijn
initiatieven op te nemen. 48 In deze financiering zijn naast Fysieke Integriteit
ook nieuwe trajecten opgenomen zoals het Vakhuis, de Brede Vakantieschool,
de Weekendschool en de Vakwerf. RVS kan een back office opzetten en een
website. 49 De financiering is, afhankelijk van de resultaten die in het samenwerkingscontract zijn vastgelegd, voor drie tot vijf jaar vastgelegd.
3.6.3 — Kortlopende financiering
Naast de structurele financiering voor drie jaar en langer zijn er ook kortlopende financieringen. Via De Slinger Rotterdam, die ook de tweede druk van
Wo orden als daden voorfinancierde, wordt het Sint Laurensfonds bereid gevonden om een traject en een scenario te subsidiëren: het huiswerktraject op
OBS Bloemhof voor de periode van 2011/2012 voor €22.000
(ZIE 3.3.1.C)
en de opzet
van Fysieke Integriteit op KBS Agnesschool in diezelfde periode voor €20.000.
(ZIE 3.5.2)
In zekere zin kan de samenwerking met Stadshavens in 2011-2012 ook
gezien worden als een kortlopende investering van €60.000 voor RVS om te
onderzoeken hoe haar visie op een integrale en duurzame gebiedsontwikkeling productief kan doorwerken in het MerweVierhavengebied.
(ZIE 3.4.2.C)
En dat
geldt in dezelfde mate voor het wijkontwikkelplan voor de wijk Feijenoord en in
het verlengde daarvan van het facilitair scenario op de Agnesschool in diezelfde wijk waarvoor alles bij elkaar tussen 2011 en 2014 in totaal €55.000 wordt
vrijgemaakt. Van de woningcorporaties heeft Vestia het meest geïnvesteerd in
de keuken van de Bloemhofschool. Woonstad spendeert €10.000 aan de keuken
van de Agnesschool.
3.6.4 — Incidentele financiering
Het is vooral de keuken van OBS Bloemhof waar incidenteel financiële en materiële ondersteuning voor wordt gevonden. PriceWaterhouseCoopers subsidieert
de cateringcar, Quaker Oats/Pepsico levert halffabricaten en biedt logistieke
ondersteuning. Via de moskee is het inkopen van goed hallal vlees tegen een
lagere prijs geregeld en de meelfabriek Meneba heeft RVS tussen 2008 en 2010
per maand een achttal zakken tarwe en meel geleverd. Transtrend BV loopt
tijdens de marathon in Rotterdam in 2011 een sponsorloop die voor de Bloemhofschool een kleine €13.000 oplevert. Bureau Veiligheid van Rotterdam heeft in
2010 het jaarbedrag van €24.000 voor de lunchkosten gesubsidieerd.
3.6.5 — Eigen bijdragen
Het is vooral de keuken en het geld voor de lunches waar het structurele
332
budget niet in voorziet. Via ingenieuze constructies weet RVS samen met de
Bloemhof school toch jaarlijks het bedrag van €24.000 bij elkaar te halen. Het
eerste jaar worden de kosten gedekt uit de opbrengsten van de verkoop van de
twee drukken van Wo orden als daden dat in november 2009 uitkomt. Door de
belangeloze ondersteuning van Eleonoor Jap Sam die het boek in haar fonds
opneemt, kunnen de inkomsten direct naar de school worden doorgestort. Dit
levert uiteindelijk de benodigde €24.000 op.
In het tweede jaar introduceren we een nieuw concept: de diners pensants of
denkdiners. Organisaties, instellingen, overheden, bedrijven, maar ook particulieren kunnen voor vijf personen een tafel van €1.500 ‘inkopen’ in een avondvullend programma waarin zij bij een zesgangendiner dat door onze koks en
stagiars wordt bereid en uitgeserveerd tevens alle ins en outs krijgen voorgeschoteld van het project Fysieke Integriteit. Zij krijgen bovendien Wo orden als
daden. Manaar Faouzi, een bedrijfskundige die vrijwillig aan dit project meewerkt, neemt de organisatie op zich. Het ligt in de bedoeling twintig tafels te
organiseren. Opnieuw lukt het de benodigde €24.000 binnen te halen.
Het allerbelangrijkste ‘kapitaal’ dat RVS heeft vergaard, zijn haar mensen. Dit
menselijke kapitaal is goud waard. Innovatief ontwikkelen op de schaal en in de
diepte waarop RVS mikt, vergt een enorme inzet en alertheid van al haar medewerkers. Wat onbetaalbaar is, is de inzet van de kerngroep van coördinatoren
die haast letterlijk dag en nacht klaar staan om alles aan te pakken. In de begincitaten van de drie eerste hoofdstukken wordt aandacht gevraagd voor zo’n
mentaliteit. Strategisch vergt het een blik die in de breedte en de diepte alles
met elkaar verbindt. Zo breed leren kijken en handelen kan alleen als je je meer
dan theoretisch bewust bent van het gedachtegoed dat RVS schraagt. Maar je
moet te allen tijde blijven beseffen dat je met mensen werkt. Het discours dat
je in- en uitademt, geef je fysiek, sociaal en mentaal gestalte. Tactisch moeten
de medewerkers op iedere stimulans adequaat kunnen reageren, niet te snel,
niet te langzaam. Snel resultaten willen behalen is er niet bij. Het gaat om een
lange adem, om een geïnspireerd handelen en onderhandelen. Operationeel
ben je per definitie onthand, omdat je de aanpak ter plekke moet uitvinden.
Al het geld, alle financiële regelingen leveren slechts loze investeringen op,
als deze alerte daadkracht niet voorhanden is. De energie om dit te doen kan
slechts opgebracht worden vanuit belangeloze interesse die, geschraagd door
andere wereld in deze wereld voelbaar maakt.
333
zelfvertrouwen en gevoed door een mesopolitiek ambitie, de presentie van een
REFLECTIE
DOEN DENKEN
ref lectie
eco3. doen denken
4.0
WAT HIERAAN VOORAF GING:
347
REFLECTIE IN WOORDEN ALS DADEN
4.1
ENKELE EXTRA-POLEMISCHE OVERWEGINGEN
4.1.1
DIALECTIEK ALS POLEMIEK: STRIJD ALS MOTOR
349
350
VAN DE GESCHIEDENIS
4.1. 2
MACHT: (ONDER)HANDELEN
A. IS POLITIEK OORLOG?
B. IS DE MARKT EEN STRIJDPERK?
4.1.3
WETEN EN WAARHEID: UNIVERSITEIT IN DIVERSITEIT
4.1.4
EXTRA-POLEMISCH HANDELEN: STRIJD ÈN ZORG IN
355
356
359
36 1
365
SAMENWERKEN
4. 2 CONTEXT: DISCURSIEF WEEFSEL
4. 2.1
DOUBLE BINDS
A. RADICALE MIDDELMATIGHEID: ONBEGREPEN CONTEXT
B. PARADOXALE BINDINGEN
4. 2. 2 ALTRUÏSME, EMPATHIE EN COÖPERATIE
4. 2.3 MEERSCHALIG REFLECTEREN VANUIT INTERESSE:
368
368
371
375
376
379
BINNENSTEBUITEN KEREN
4. 2.4 MESOPOLITIEK MANOEUVREREN
A. HANDWERK: GECONCENTREERDE AANDACHT
B. VANUIT HET MIDDEN DUS ALTIJD CENTRAAL
4.3
VÓÓR EN VOORBIJ HET CYNISME
4.3.1
GENEALOGIE VAN HET CYNISME
4.3. 2 KYNISME ALS AFFIRMATIEF NIHILISME:
382
382
384
386
387
390
NET IETS MEER DAN NIETS
4.3.3 BESTAANSKUNST: KYNISCHE INTERESSE
393
EN RELATIONELE AUTONOMIE
4.4
MOED TOT WAARHEID SPREKEN:
396
PARRHESIA EN LEIDERSCHAP
4.4.1
WAARHEID: RELATIEF OF RELATIONEEL?
4.4. 2 DIENEND LEIDERSCHAP: HET IRENISCH MOMENTUM
397
400
VAN DE INTERESSE
4.5
GEEN DOEMDENKEN, MAAR DOEN DENKEN
4.5.1
ECOLITERACY EN ECOSOFIE: VAN EIGENWIJS NAAR ECOWIJS
4.5. 2 GEEN BURGERSCHAPSKUNDE, MAAR ECOSOCIALE
403
405
408
336
EDUCATIE
4.5.3 MEDIALE VERLICHTING ALS FYSIEKE SPIRITUALITEIT
409
MEDITATIEVE OPMAAT: VERVULDE LEEGTE
415
“Het geheim van strategie is: niet in de negatieve leegte te
verzinken”(Tôsen Kyô, Het heilige geschrift van de krijgsvoering, 10/11 e eeuw)
De strateeg ziet overal kansen. Hij heeft bij iedere afzonderlijke manoeuvre
de samenhang van het geheel voor ogen. Maar de tacticus die na het uitvoeren van een manoeuvre niet meer weet wat er verder moet gebeuren, wordt
geconfronteerd met een negatieve leegte. Deze opent zich als er geen zicht
meer is op samenhang en richting, als elke handeling inwisselbaar wordt voor
ieder andere en deze algemene relativiteit alle daadkracht verlamt. Gebrek aan
overzicht maakt dat er niet meer kan worden geanticipeerd en er alleen maar
wordt gereageerd op wat er overal vandaan op de ontdane tacticus afkomt.
De vijand kan immers van alle kanten komen. Negatieve leegte werkt een door
angst en stress ingegeven agressieve of panische reactie in de hand. Deze
vecht-vlucht reactie is puur reflexmatig en daarmee het tegendeel van de
alertheid die zo kenmerkend is voor strategisch handelen. Welke reactie er ook
volgt, er wordt niet langer gehandeld. Er wordt louter van moment naar moment
bewogen met maar één oogmerk: aan het gevaar ontsnappen om te overleven.
In minder acute situaties volgt vaak een vriesreactie: iedere beweging verstart.
Onbeweeglijk gefixeerd hopen de belaagden dat het dreigende gevaar aan hen
voorbij gaat. Iedere oproep tot daadkrachtig handelen wordt slimmer dan slim
weggeredeneerd. Iedere tegenzet wordt vermeden of weggewimpeld. Maar voor
de effecten van de getoonde onverschilligheid wordt evenmin verantwoording
afgelegd. In deze door angst ingegeven verlichte, want door en door rationele
onverschilligheid liggen de kiemen van het cynisme waarmee velen zich in de
overspannen hectiek van alledag proberen staande te houden.
In Wo orden als daden is in het hoofdstuk 'Reflectie' in brede lijnen de basisfilosofie van RVS uiteengezet.
(ZIE 4.0) Vakmanschap
wordt daar gepresen-
teerd als een levensinstelling die de door veel werkgevers gewenste en door
beroepsopleidingen via kerncompetenties beoogde arbeidsethos overstijgt.
Als een verdiept ethos houdt dit vakmanschap het midden tussen een professionele werkhouding en ecosofisch doendenken: een geleefde mix van vakcompetenties, bestaanskunst en levenswijsheid.
(ZIE 4.5)
De contouren van deze
ecosofische levensstijl komen in beeld in een kritische analyse van het moderne cynisme en nihilisme.
(ZIE 4.3)
Ondanks de ervaren urgentie van wereld-
omvattende problemen, in weerwil van de exponentiële groei van niet-gouvernementele organisaties en de informatie-offensieven in de massa- en sociale
media op het gebied van milieu, voeding, fitness en wellness in de afgelopen
decennia, is de onmacht bij veel mensen om deze problemen daadkrachtig en
integraal aan te pakken groot. Deels omdat er grote politieke en economische
belangen op het spel staan, deels omdat de dwang van ongezonde, weinig duurzame, dagelijkse routines nagenoeg onontkoombaar is. Individuen en groepen
worden in dit machtsspel op dubbelzininige wijze bespeeld: als burgers worden
– Big Society – en tegelijkertijd worden ze als consumenten door marktpartijen via een subtiele sturing van hun verlangen in ongezonde levensstijlen
337
ze door de politiek opgeroepen om zelf verantwoording voor hun leven te nemen
ref lectie
eco3. doen denken
b evestigd. In dit tegenstrijdige appèl houden een 'brutaal' cynisme en een
'angstig' cynisme elkaar in een houdgreep. De recente succesvolle campagnes
tegen de plofkip en het spectaculaire succes om microplastics uit cosmetische
producten te bannen geven echter aan dat er voor ieder welwillend individu een
schaal is waarop er effectief kan worden gehandeld.
Opgroeiende generaties kunnen zich, zeker in een interculturele samenleving,
moeilijk identificeren met deze inconsequente werkelijkheid. Maatschappelijk
actieve en politiek bewuste groepen onder hen pareren deze tegenstrijdigheden met een op welbegrepen eigenbelang gebaseerd pragmatisch idealisme.
Terwijl instituties, instellingen en bedrijven tegen beter weten in op de oude
voet doorgaan ontwikkelen deze groepen actief nieuwe manieren van leven, van
consumeren, distribueren en produceren. Maar als er naar hun motieven wordt
gevraagd, rechtvaardigen ze, in hun kritische houding, hun gedrag en acties
nog al te vaak vanuit een achterhaald discours. Ze blijven in hun kritiek gebonden aan het moderne discours met zijn excessieve vooruitgangspretenties. Zo
duidt dit pragmatische idealisme in zijn paradoxale legitimatie op een discursieve tweespalt. Dat anti-globalisten zich na 2000 als anders-globalisten gaan
afficheren duidt op een lichte verschuiving.
De cynische tegenspelers die uit angst, onverschilligheid of eigenbelang deze
omslag blokkeren hebben vele gezichten. Naast gedesillusioneerde activisten, machtwellustige politici en zichzelf mateloos verrijkende CEO’s en
bestuurders zijn er ook door provocatie murwgebeukte docenten, roembeluste,
frauderende wetenschapppers, beunhazende aannemers, kokette strafrechtadvocaten, hypocriete hypotheekverstrekkers, uitgekookte uitkeringstrekkers
en superjolige journalisten die zichzelf interessanter vinden dan hun medium.
De mentale horizon van deze cynici is een catastrofedenken. Cynici houden
van catastrofes, waar ze een haat-liefde verhouding mee onderhouden. Ze zijn
catastrofiel. (filein=houden van)
Maar hun grondhouding is tweeslachtigheid. Hun gemoedsgesteldheid en
verstandhouding sluiten niet op elkaar aan. Ze bergen twee zielen in hun borst.
De ene hand wil niet weten wat de andere doet. Cynici weigeren hun doen
en denken, hun affecten en concepten, aandoeningen en begrippen in overeenstemming met elkaar te brengen. Ze hanteren een dubbele logica, zoals
sommige bedrijven een dubbele boekhouding houden. Cynisme komt overal
voor, in alle rangen en standen en op verschillende leefvelden en schalen. De
reikwijdte van zo'n schaal wordt bepaald door de actieradius van individuen in
deze netwerken. Die bepaalt de impact van hun gedrag en beslissingen op anderen. Die impact kan minimaal zijn en louter affectief: micropolitiek. Maar ook
institutioneel en wereldwijd: macropolitiek. Als je het eetgedrag van mensen
wil beïnvloeden omdat je je zorgen maakt over het toenemende overgewicht bij
kleuters, heb je als werkloze kok minder in de melk te brokkelen dan een CEO
van Unilever, ook al zal de laatste dat ten stelligste ontkennen.
Op macropolitieke, institutionele schaal rationaliseert een brutaal cynisme
338
de gruwelijke effecten van zijn onverschilligheid weg met een ongeloofwaardig beroep op een abstracte, maar ideale wereld: een rechtvaardiger samenleving, meer koopkracht voor iedereen, de vrijheid van het individu, respect
voor mensenrechten. Op micropolitieke schaal wordt iedere poging om dagelijkse routines en slechte gewoonten te veranderen angstig met smoezen en
tegenwerpingen geblokkeerd. In een psychologische mix van narcisme, statusangst en zelfgenoegzaamheid wordt iedere reflectie op routines in de kiem
gesmoord. 1 Maar hoe en op welke schaal het cynisme zich ook uit, er wordt voor
een oplossing van urgente problemen niet tot daden overgegaan. Veranderen
is geen optie, omdat de ander niet in beeld komt. De goede bedoelingen van
anderen worden bij voorbaat in twijfel getrokken: "dat doet ie alleen maar om
er beter van te worden". Er wordt evenmin verantwoording afgelegd voor deze
onverschilligheid. In dit angstige cynisme volhardt een gespleten ziel in de
ontkenning dat je kunt veranderen door waarheden en inzichten te belichamen.
Cynisme is een symptoom van een gespleten discursieve praktijk. Een integer
discours streeft naar overeenstemming tussen theorie en praktijk: ik zeg wat ik
denk en ik doe wat ik zeg. “Scheiding tussen persoon en zaak, theorie en praktijk komt in deze elementaire visie totaal niet aan de orde", 2 stelt Sloterdijk in
Kritiek van de cynische rede (1983). Cynisme getuigt van een mentale schizofrenie die met 'de dood van God' tevens het geloof in zichzelf, in de medemens en
in de wereld achter zich heeft gelaten.
Willen we het probleem van dit cynisme tackelen, dan moeten we dit vanuit
een bredere context aanpakken. Cynisme is allereerst eigen aan het westerse
denken. Het krijgt zijn hedendaage kwaliteit in een eerdere discoursbreuk in
het westerse denken: de 18 e-eeuwse Verlichting. Daarin wordt iedere mythische
autoriteit afgezworen. De mens komt in het centrum van de wetenschappelijke
belangstelling te staan. De reactie op de ondergraving van millennia oude
waarden leidt in de 19 e eeuw tot allerlei varianten van nihilisme. In de reguliere
opvatting van dit ongeloof als een geloof in 'niets' verwerpt dit iedere absolute waarde. Daarvoor komen seculiere, relatieve waardensystemen terug die
elkaars autoriteit betwisten. In het waardenvacuüm dat daartussen, in deze
morele leegte, nestelt zich een onverschillig cynisme.
Na ruim een eeuw komt in de negentiger jaren van de 20 e eeuw de belangstelling voor het geloof weer terug. Politiek-economisch zijn de machtsverhoudingen dan echter volstrekt anders. Na de autoriteitscrisis in de jaren zestig, de
civiel-nucleaire rampen in de jaren zeventig en tachtig en de eerste klimaattop
in Rio in 1992, na de val van de Muur en de eerste inval in Irak, de introductie
van internet en het opblazen van de 'newconomy' zeepbel in de jaren negentig, realiseert de wereld zich eind 2001 dat er zelfs geen enkele eenduidige
wereldse autoriteit meer is die geloofwaardig de wereld kan mobiliseren. Alle
legitimaties voor wereldwijde interventies verzanden tot in de gremia van de
Verenigde Naties in dilemma's en paradoxen. De zich zelf ondermijnende wil
tot helen kan alleen door een machtsgreep tot handelen worden aangezet.
Deze discursieve verkramping is op nationaal niveau af te lezen aan beleidsstukken. Na 2001 duiken in het beleidsjargon en politieke debatten allerlei
discoursparadoxen op. Terwijl op het mesopolitieke vlak maatschappelijke groediscours, blijven partij- en bedrijfsstrategen tweeslachtige visies in moderne
terminologieën verwoorden. Typeerde Herbert Marcuse in 1964 het p ermissieve
339
peringen problemen adresseren en aanpakken, naarstig op zoek naar een ander
ref lectie
eco3. doen denken
gedrag van ontredderde machtsdragers in het nieuwe maatschappelijke
machtsvacuüm als 'repressief tolerant', na 2001 worden voorstanders van een
'liberale Jihad' door benarde christenen beticht van 'verlichtingsfundamentalisme'. In pogingen de tijdsgeest te vatten wordt er gesproken over 'pragmatisch idealisme', 'autonome volgzaamheid', 'religieus materialisme' en 'spiritueel materialisme'. Politieke partijen zien wel iets in 'sociaal individualisme',
vragen aandacht voor 'groen kapitalisme' en een enkele partij positioneert zich
zelfs als 'het radicale midden'. De paradoxen buitelen over elkaar heen.
In filosofische debatten wordt dan al veertig jaar gepoogd om een discours te
formuleren dat deze ogenschijnlijke tegenspraken achter zich laat. Ten tijde
van de verschijning van Marcuses De eendimensionale mens. Studies over de
ideologie van de ho ogindustriële samenleving in 1964 wordt het moderne Verlichtingsdenken onder druk gezet door zogenaamde 'differentiedenkers'. Deze
'filosofen van het verschil' laten in hun maatschappijkritiek zien hoe identiteiten geproduceerd worden. Michel Foucault, Luce Irigaray, Jacques Derrida,
Gilles Deleuze, Félix Guattari en Jean-François Lyotard kritiseren het universele Grote Verhaal waarin een specifiek wezen de hoofrol speelt: het westerse,
blanke, vrije, zelfbewuste, rechtschapen, arbeidzame individu, dat ook nog
een heteroseksuele, kinderen producerende man is. Die wordt verondersteld
autonoom de loop van zijn eigen leven te bepalen. De rest volgt. Al die andere
wezens zijn afgeleide varianten of negatieve gestalten. Net als bij Marcuse
gaat dit Grote Verhaal terug op het Duitse idealisme dat voor het eerst door de
verlichtingsfilosoof Immanuel Kant wordt geformuleerd. Kant maakt aan het
eind van de 18 e eeuw in zijn drie kritieken systematisch het bestand op van de
Verlichting. Verlichting, stelt hij, is het ontkomen van de mens aan de onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is. Educatie en emancipatie liggen in het
verlengde van deze oproep.
In de eerste decennia van de 19 e eeuw krijgt de moderne mens bij Kants criticus
Hegel dan ook een historische missie toegedicht. Diens kritische navolger Karl
Marx bouwt op zijn beurt de emancipatoire strijd van groepen methodisch uit in
het begrip 'klassenstrijd'.
(ZIE 4.1)
Beider op een harmonische eindfase gerichte,
maar niettemin hoogst polemische analysemodel wordt als een universeel
verklaringsmodel gepresenteerd onder de noemer 'dialectiek'.
(ZIE 4.1.1)
Het is
precies deze universele aanspraak van de dialectiek, waarvan de verklaringskracht voor iedereen overal altijd zou gelden, die door differentiedenkers wordt
bekritiseerd. 3 In plaats van een lange, oorlogszuchtige mars door de Geschiedenis op weg naar een samenleving waarin iedereen aan hetzelfde set normen
en waarden zal voldoen, zien zij de geschiedenis primair als een krachtenveld
van verschillen of differenties, waarin mensen woorden proberen te vinden
voor wat hen drijft en inspireert om in dit gezamenlijke gesprek tot overeenstemming te komen over hoe samen te leven.
Mensen identificeren zich met de waarden en normen die een gesprek moge-
340
lijk maken. Maar als politieke identiteiten worden deze altijd achteraf door
een verbond van wetenschap en politiek, van weten en macht geconstrueerd.
De oppositie allochtoon-autochtoon is daar de laatste stuiptrekkingen van.
Dialectici, zo stellen hun critici, reduceren identitaire verschillen tot opposities. En je bent altijd voor òf tegen, terwijl de werkelijkheid een veel complexer
beeld geeft. Maar, zo stellen dialectici, uiteindelijk lossen deze dilemma's,
paradoxen en tegenspraken vanuit zichzelf op in een verdiept begrip van hoe
de mens in de wereld staat. Dit diepere synthetische inzicht verklaart waarom
er sprake is van vooruitgang in de geschiedenis. De mens leert zichzelf steeds
beter kennen.
Dit voorsorteren van de immense diversiteit van het leven in opposities – zijn/
schijn, waar/onwaar, goed/kwaad, mooi/lelijk, man/vrouw, hetero/homo, allochtoon/autochtoon – wordt door Angelsaksische denkers doorgaans als louter
splijtzwammerij afgeserveerd. Differentiedenkers nemen de dialectiek wel
serieus. Volgens hen biedt deze wel degelijk inzicht in het reilen en zeilen van
menselijke gemeenschappen. Ze kritiseren de dialectiek dan ook van binnenuit:
het voorsorteren in opposities is een te manipulatieve reductie van verschillen. 4 Dialectici zetten de kennis via een soort ‘verdeel en heers’ politiek naar
hun hand om de realisering van een verloren of nog te bereiken eenheid in de
geschiedenis te legitimeren. Dat is bij Hegel een burgerlijke en bij Marx een
communistische identiteit die ieder hun eigen staatsbestel genereren.
In hun kritiek op deze Grote Verhalen ‘onthoofden’ differentiedenkers de
dialectiek: ze menen dat er van een oplossing van de spanning geen sprake
is. Of alleen via een machtsgreep. Op de plek waar eens koningen, keizers en
kerkvorsten zetelden – de hoofdstad: kapitool, kapitaal (caput=hoofd) – opent
zich na deze onthoofding een leegte die om invulling vraagt, maar die nooit
definitief is vast te leggen. In die lege ruimte vindt in een democratie het parlementaire debat plaats. Daarin gaan machtspolitiek
(ZIE 4.1.2.B)
(ZIE 4.1.2.A)
en marktdenken
een polemiek aan. Maar ook al dienen ze ideologisch verschillende
belangen, beide bedienen zich van dezelfde wetenschap om hun argumenten
kracht bij te zetten.
(ZIE 4.1.3)
Zo gaan in de praktijk politiek en markt al debat-
terend in elkaar over, waardoor het algemeen belang dat de democratie moet
dienen regelmatig bekneld raakt.
Kant ordent aan het eind van de 18 e eeuw systematisch het moderne verlichtingsdiscours: het Grote Verhaal van het in vrijheid oordelende en kiezende
individu als grondslag van de democratische samenleving. Hoe maakt dit
discours de micropolitieke krachtsmetingen tussen individuen enerzijds en
de macropolitieke machtsstrijd tussen politieke partijen, maatschappelijke
instituties en commerciële ondernemingen anderzijds bespreekbaar? Het
hanteert een oorlogzuchtig vertoog dat zich bedient van polemische beeldspraken. (polemos=oorlog) Dat is de horizon waartegen politieke uiteenzettingen,
marktdenken en menselijke interacties zich aftekenen.
(ZIE 4.2) Territoriale
oorlogen vol veldslagen worden dan marktoorlogen met concurrentieslagen die
speculeren op een survival of the fittest. In dit discours moet de straat worden
terugveroverd en wordt dit gedaan met stadsmariniers of cultuurscouts. Maar
brengt slechts één aspect van de huidige menselijk, al te menselijke conditie
in beeld. Extra-polemische supplementen zoals interesse en zorg
(ZIE 4.1.4)
zijn
341
dit gedateerde strijdmodel van de 18 e-eeuwse soevereine, piramidale macht
ref lectie
eco3. doen denken
volgens vele wetenschappers doorslaggevender voor menselijke interacties en
de ontwikkeling van gemeenschappen. RVS zet er daarom vraagtekens bij. De
verhouding tussen macropolitiek en micropolitiek wordt vanuit een mesopolitiek perspectief geherwaardeerd om te laten zien dat strijd zorg veronderstelt,
maar tevens dat in een vreedzame samenwerking verschillen nooit definitief
worden uitgewist. Onverschilligheid is voor RVS geen optie.
RVS ontkent strijd dus niet, maar verlegt het accent naar wat ooit het maatschappelijk middenveld heette, om te laten zien hoe groepen daar constructief
en cocreatief samenwerken. Conflicten en spanningen worden beheerst gestileerd. Het accent ligt op differenties tussen deelnemers en niet op exclusieve
identiteiten. Alles draait om open netwerken en niet om gesloten piramides.
Want in de loop van de moderniteit zijn macropolitiek afgetopte piramides in
praktijk feitelijk bijeengehouden door netwerken, waarvan de jaarlijkse bijeenkomsten van de machtigen der aarde in Davos een ultrapolitiek voorbeeld
zijn. Maar netwerken als WikiLeaks, Facebook en Twitter doen zich recentelijk
gelden. Al deze netwerken zijn geweven van micropolitieke, ragfijne draden:
ze steunen op persoonlijke relaties. Kennissen zijn hierbinnen waardevoller
dan kennis.
Vanuit dit micropolitieke perspectief zijn grote politieke gebeurtenissen en
beslissingen veelal de uitkomst van menselijke al te menselijke interacties
waarin ordinaire statusangst, onbenullige miscalculaties, egoïstisch eigenbelang, maar ook heroïsche zelfverzaking en visionair lef de doorslag geven. In
onze informatie- en mediasamenleving krijgen burgers steeds meer inzicht in
deze verstrengeling van micropolitieke verlangens en macropolitieke belangen.
Een film over de Kennedy's tijdens de Cuba-crisis, een theaterstuk over machinaties bij grote bedrijven, een boek over de ondergang van een bank als ABN/
AMRO, WikiLeaks, al deze artistieke en communicatiemedia openen het zicht
op de verstrengeling van micropolitiek verlangen en macropolitieke belangen.
Zo blijken macropolitieke belangen linea recta op micropolitieke verlangens te
worden aangesloten. "If we don't have it, you don't need it!" las ik ooit op een
groot billboard in een drugstore in het dorp Norwich in Vermont. Als consumenten worden individuen op de markt via hun affecten bespeeld, maar als
burgers moeten zij rationeel wikken en wegen om zo hun verantwoordelijkheid
te nemen. Macropolitiek worden ze tot continue zelfovertreffing opgeroepen
en moeten ze levenslang leren, maar hen wordt de mond gesnoerd als ze via
belangengroeperingen en actiegroepen met de juiste informatie en goed beargumenteerd willen meebeslissen. Klokkenluiders branden in deze kritische
kortsluiting van verlangen en belangen op. De burger/consument raakt verstrikt
in deze double binds.
(ZIE 4.2.1)
Door elkaar tegensprekende imperatieven – wees
vrij, maar gehoorzaam; ontwerp je leven, maar volg onze regels! – wordt het
leven als open ontwerp teniet gedaan en worden levenstijlen schizoïd.
Ondanks het feit dat moderne individuen zichzelf als autonome wezens zien,
voelen ze zich onbehaaglijk afhankelijk van hun comfort. Want velen worden,
342
comfortabel als in een hangmat, in slaap gewiegd door de hen omarmende media. Ze bewegen zich van designbank via een ergonomisch verantwoorde autostoel naar een ecologisch verantwoorde kantoorstoel en rusten 's avonds wat
uit in een geriefelijke clubfauteuil. Hun digitale hypermobiliteit triggert een
obese immobiliteit. Mentale vrijheid vertaalt zich in digitale bewegingsvrijheid.
Autonome keuzevrijheid wordt formeel in een vrije markt discours bevestigd,
maar feitelijk uitgehold in een hyperconsumptieve beleveniseconomie. Dit door
media ingegeven levensritme voedt een sluimerend cynisme: waarom duurzaam, gezond en beheerst leven, als anderen daar hun voordeel mee doen om
zich vervuilend te verrijken?
Om dit cynisme te pareren versterkt RVS in haar projecten mesopolitieke,
extra-polemische affecten zoals altruïsme, empathie en interesse.
(ZIE 4.2.2)
Zonder deze diepte-investering in toekomstige generaties blijven de genoemde
paradoxen onbegrepen doorwoekeren en reproduceren de volgende generaties
zichzelf ondermijnende, ongeloofwaardige leefstijlen en schizoïde praktijken
die het brutale en angstige cynisme versterken. De ECO3 inzet – fysiek, sociaal
en mentaal – in het EP(i)C traject – educatie, participatie, (integratie), communicatie – bevordert bij jongeren meerschalige reflectie: altijd vanaf meerdere
schalen op de eigen situatie reflecteren om aldoende te leren omgaan met
wrijvingen en fricties tussen belangen en verlangens. Dit vergt een spiegeling
van lokaal in globaal, actueel in virtueel, privé in publiek, mijn in dijn, heden in
toekomst.
(ZIE 4.2.3)
Wat hiervoor als een combinatie van reflectie en actie reflactie
(ZIE 2.4.1)
is
genoemd, wordt in dit meerschalige reflecteren een mesopolitieke reflex. Dit is
de basis voor interesse. Meerschalig reflecteren maakt bovendien double binds
politiek transparant: we zijn vrij èn gebonden, maar op verschillende schalen.
Door meerschalig te reflecteren kunnen micropolitieke krachten en macropolitieke machten beter op elkaar worden afgestemd. Door extra-polemische
interesse ontstaan er poriën in de reeds afgetopte hiërarchieën: poreus laten
ze verbindingen met andere netwerken toe, zoals ook in de open source cultuur
gebeurt. Door deze poriën in het systeem komt ruimte vrij voor groepen om
creatief handelend, dat wil zeggen: mesopolitiek te manoeuvreren.
(ZIE 4.2.4)
Individuen blijven als netwerkknooppunten altijd het middelpunt.
Geen dialectische omkering maar differentiële inkeer
4.1.1
van radicale middelmatigheid naar interesse
4.2.3
natuur
zorg
strijd
4.1.4
economie
overvloed
schaarste
4.2.1.B
media
hypermobiel
immobiel
openbaar
privé
relationeel
autonomie
4.3.3
dienen
leiderschap
4.4.2
fysiek
spiritualiteit
4.5.3
politiek
mesopolitiek
macropolitiek
micropolitiek
343
binnenstebuiten keren
ref lectie
eco3. doen denken
Door meerschalige reflectie wordt inzichtelijk hoe zelfondermijnend huidige
levensstijlen zijn. Dat kan alleen als alle aspecten in elkaar worden gespiegeld
vanuit een integrale levensvisie. Door deel en geheel te verknopen ontstaat
verantwoordelijkheid. Wat op de ene schaal als instrument wordt gezien – gebruik van een smartphone om met je 'vrienden'kring te communiceren – blijkt
op een andere een doel op zich: smartphone als statussymbool, entertainment
en levensader. Het kan ook deel van een groter geheel worden: de kostbare
metalen in de smartphone zijn tijdens de winning ervan of als afval hoogst
vervuilend voor mens en omgeving – ecologische context – en vormen vaak de
aanleiding tot grensconflicten of burgeroorlogen – geopolitieke context. Er is
altijd een grotere context, een groter patroon. Zo worden double binds inzichtelijk en kunnen ze politiek worden geadresseerd: mesopolitiek als relationele
autonomie, macropolitiek als dienend leiderschap en micropolitiek als een
fysieke spiritualiteit. Schematisch komt dit op het volgende neer:
Een genealogie van het moderne cynisme als gemoedsgesteldheid met een
specifieke verstandhouding (ZIE 4.3.1) laat zien dat dit, evenals de double binds,
een complex en gelaagd fenomeen is. Vanuit Foucaults analyse van de antieke
zelfzorg wordt de affirmatieve kern van het moderne cynisme blootgelegd: het
'kynisme' of 'hondse' leer (kynos=hond) die canoniek teruggaat op Diogenes van
Sinope die Alexander de Grote vrijpostig diens plaats wijst. Dit kynisme is altijd
verbonden geweest met een specifieke zorgpraktijk: de antiek-Griekse zelfzorg.
In deze 'bestaanskunst' stileert de Grieke aristocraat een geproportioneerde
waarheid om geen slaaf van zijn lusten te worden, heer des huizes te zijn en in
overeenstemming met een kosmische orde te leven. De kynicus is echter een
limietgestalte van deze zelfzorg: hij is compromisloos en excessief, alleen de
baas over zichzelf die weigert zich voor het karretje van de machtigen te laten
spannen. Hij weigert speelbal te zijn van externe macropolitieke belangen en
volgt, bivakkerend in de openbare ruimte, zijn eigen micropolitieke verlangens.
Tegen deze achtergrond wordt het moderne cynisme als uitdrukking van het
19 e-eeuwse nihilisme geanalyseerd. Het uit het verlichtingsdenken voortgekomen atheïsme luidt de doodsklok voor het christendom. Alle bovenwereldlijke
en metafysische boeien slaan los van hun ankerpunten. Het moderne individu,
ontslagen van zijn morele schuld – de erfzonde – reageert met een wraaklustig
nihilisme. In zijn nieuwe 'zelfverzekerde' bestaan wordt nu ieder risico doorberekend. Als geen enkele waarde meer absoluut is, wordt geld de groots gemene
deler. Schuld krijgt in de moderne tijd een economisch kwaliteit. De huidige
claimcultuur en de letseladvocatuur spelen daar op in. Deze biedt ruimte aan
een wraaklustig cynisme als een berekenend wantrouwen. Maar net als in het
cynisme blijkt er ook in het nihilisme een affirmatieve kern te zitten: nihilisme
als geïnteresseerde aandacht voor het nietige voorbij de menselijke schaal.
Deze ecologische vertaling van het nihilisme is geen 'ietsisme', maar getuigt
van een betrokken aandacht bij net iets meer dan niets.
(ZIE 4.3.2)
Of zoals de
344
dichter en beeldend kunstenaar Lucebert die de mens als "een kruimel op de rok
van het universum" kwalificeerde, het in een dichtregel op een kantoordak in het
centrum van Rotterdam puntig formuleert: "Alles van waarde is weerloos". 5
Dit affirmatieve nihilisme krijgt een 19 e-eeuwse kynische uitdrukking in de
artistieke levensstijl van de kunstenaar-bohemien en de politieke levensstijl
van de militante avantgardist. Met hun subversieve 'zelf'praktijken trotseren ze
de heersende macht in een creatieve of militante belichaming van waarheden
die zij met gelijkgestemden delen en leven. In het verlengde van die tradities
ontwikkelen zich in de driehoek van kunst, politiek en filosofie in de 20 e eeuw
duurzame, integrale en integere levensstijlen waarin individuen relationeel
autonoom handelen.
(ZIE 4.3.3)
Geloof in de integriteit van alles wat leeft, is de rationale van een ecologisch
verantwoorde levensstijl. De persoon in kwestie is zelf integer als deze kan
worden aangesproken op zijn verantwoordelijkheid voor dit geheel. Waarheidspreken is de kritische kern van deze bestaanskunst. Waarheden zonder
universele pretenties worden in samenspraak en tegenspraak transparant gecommuniceerd op basis van vrijmoedig spreken: parrhesia, alles (pan) zeggen
(rhema). Gefixeerde en overleefde waarheden worden aan hun eigen paradoxen
uitgeleverd. Daardoor blijken waarheden niet zozeer relatief, zoals het reactieve nihilisme meent, maar relationeel: ze ontvouwen zich altijd binnen machtsverhoudingen.
(ZIE 4.4.1)
Een rond dit waarheidspreken georganiseerde zelfzorg
weerlegt cynisme niet door te argumenteren, maar door te tonen hoe waarheid
kan worden geleefd. Maar in laatste instantie is zelfs dat voor een die hard
cynicus niet overtuigend: "Je doet het alleen maar om mij te overtuigen".
Zo'n mesopolitieke belichaming van waarheden tornt ongewild aan het macropolitieke weefsel. Maar daarbinnen zijn ook al mesopolitieke krachten
werkzaam, omdat het anders een totalitair systeem zou zijn. Ook daar wordt
tegenspraak geduld, zij het repressief tolerant. Klokkenluiders overschrijden
die grens. Interessanter dan deze uitgestoten 'insiders' is de kynische aansturing en bijsturing van zelfkritiek binnen een organisatie. Zo kan een lerende organisatie ontstaan. De creatieve koppeling van micropolitieke verlangens met
macropolitieke belangen vergt echter een mesopolitiek leiderschap dat een
dubbele binding op zich neemt: naar de organisatie en naar de wereld. Dit is
de crux van dienend leiderschap.
(ZIE 4.4.2)
Het maakt de piramide van binnenuit
poreus, zodat er creatieve coalities met maatschappelijke organisaties mogelijk worden. Het gaat hier niet meer over c orporate responsibility. Dit leiderschap schept discretionaire ruimte voor professionals en managers zodat zij
meerschalig leren denken en samenwerken en hun relationele autonomie wordt
versterkt. In een discretionaire ruimte worden de regels opgeschort, gaan
gefixeerde waarheden vlotten en dringen zich relationeel autonome keuzes
op. In die 'lege' tussenruimte wordt interesse gestileerd. Het vrijmaken van dit
pacificerende, vredesstichtende, kortom, irenische momentum (eirènè=vrede)
is de kern van dienend leiderschap.
De weerlegging van het cynisme verloopt dus niet via een dialectische omkenen zich de contouren af van een kynisch-irenisch doendenken dat het cynischcatastrofiele doemdenken laat voor wat het is.
(ZIE 4.5)
Er zijn veel manieren om
345
ring en negatie, maar via een differentiële 'inkeer' en affirmatie. Daarin teke-
ref lectie
eco3. doen denken
dit doendenken te omschrijven, maar alle laten ze de scheiding van geest en
lichaam, van c ogito en c orpus achter zich. In het doorkruisen van deze oppositie wordt micropolitieke eigenwijsheid mesopolitieke ecowijsheid.
(ZIE 4.5.1)
De
vertaling naar het onderwijs geeft het disciplinerende 'burgerschapskunde' dat
in 2005 op scholen is ingevoerd een nieuwe inhoud: als ecosociale educatie en
vorming. Naast mediawijsheid en ecowijsheid worden hierin ook vredeslessen
integraal in opgenomen.
(ZIE 4.5.2)
Zo wordt via het onderwijs het moderne ver-
lichtingsdenken van binnenuit verlicht: de blinde vlek van de fysieke en zintuiglijke verlichting – ons onkritisch gebruik van media – wordt verhelderd.
Aansluitend bij een kritisch-filosofische debat dat van Adorno tot aan
S loterdijk en van Kant tot aan Foucault loopt, is dit voor RVS de inzet van een
tweede Verlichting waarin ons mediagebruik kritisch wordt. Zoals ooit de voormoderne mens uit zijn onmondigheid gewekt moest worden, zo staat nu opnieuw
een bepaalde vorm van geletterdheid centraal: medialiteracy en ecoliteracy. Een
combinatie van beide kan in het alledaagse leven bijvoorbeeld het volgende betekenen: een media- en ecogeletterd individu gebruikt zijn smartphone ook om
met de door Greenpeace ontwikkelde app QuestionMark zijn aangekochte producten te scannen op de integrale footprint. 6 Meestal worden deze begrippen
vertaald als mediawijsheid en ecowijsheid, maar geletterdheid is een betere
vertaling. Wil het wijsheid worden, dan moeten deze inzichten ook belichaamd
en geleefd worden. Denken en doen vallen dan in wijsheid samen. Woorden zijn
dan daden. Wijsheid is het doorleefde besef dat we allemaal deel uitmaken van
een groter systeem waarin alles met alles is verbonden en dus, hoe je het ook
wendt of keert, iedere ingreep, goed of slecht, door feedback als een boemerang
bij onszelf terugkomt. Positief geformuleerd: iedereen doet er toe, elk mens
draagt een steentje bij. We laten dus Rotterdamse volkswijs heden als "Geen
woorden maar daden" en "Niet lullen maar poetsen" achter ons.
In deze tweede Verlichting wordt niet alleen duidelijk hoe wetenschappelijke
inzichten onze geest hebben verlicht, maar ook verhelderd hoe via de toepassing van deze wetenschappelijke inzichten in dagelijks comfort onze lichamen
fysiek en onze sociale verhoudingen interfaciaal verlicht zijn. In deze 'mediale'
verlichting emanciperen moderne individuen fysiek en zintuiglijk zonder dat ze
daar ethische consequenties aan verbinden. Want het wakkere, verlichte individu is in het comfort dat de mediale verlichting biedt, geleidelijk aan in slaap
gesust. Het aanbrengen van dit mediale zelfbegrip is de grondslag van de ECO3
educatie en vorming. Zo wordt comfort in een mesopolitieke afstemming van
gemoedsgesteldheid en verstandhouding geherwaardeerd in een ecosofische
levenswijze. Daarin wordt verantwoordelijkheid teruggebracht naar de schaal
waar de effecten van individueel handelen weer te overzien zijn en relationeel
autonoom kan worden gehandeld.
Zo wordt deze tweede Verlichting bezield door een affirmatief nihilisme waarvan de kern een zorgvuldige en zorgzame omgang met het nietige is. Onderlinge verbondenheid wordt hier niet opnieuw religieus geduid, maar ecologisch.
346
Als leefwijze kan ecosofie materieel of fysiek 'spiritueel' worden genoemd.
4.5.3) Wat
(ZIE
dit in zijn uiterste consequentie betekent voor onze opvatting van het
leven als strijd wordt duidelijk in de afsluitende meta-strategische meditatie.
Een terugblik op de aanvangscitaten van Musashi waarmee de voorgaande
hoofdstukken beginnen, verheldert dat strijd en zorg als tweestrijd en zelfzorg
elkaar veronderstellen: ieder gevecht met de ander blijkt uiteindelijk een strijd
met jezelf. Dat inzicht maakt van iedere krijger uiteindelijk een gever.
4.0 — WAT HIER
AAN VOORAF GING:
REFLECTIE IN
WOORDEN ALS DADEN
Discours wordt in Wo orden als daden omschreven als een collectieve, door
concepten gereguleerde praktijk. Deelnemers gebruiken deze concepten om
hun handelen te verklaren en te legitimeren: "Daarom doen wij wat we doen".
Met deze concepten wordt betekenis en richting aan interacties en transacties
gegeven. Al deelnemend en mededelend leren ze zich tot zichzelf, tot elkaar en
tot de wereld verhouden in EP(i)C-trajecten. Maar concepten komen niet uit de
hemel vallen. Ze sluiten aan bij reeds bestaande concepten. Een concept blijft
als samen (c on) vatting (capere-ceptus) van delen per definitie een onafgesloten geheel. Het is een open design. Concepten worden in hun belichaming
‘doorontwikkeld’. Ze roepen weerstand en frictie op in het contact met anderen.
Want iedere praktijk is weerbarstig. In de praktisering van concepten werkt
altijd een mens- en maatschappijbeeld door. Bij RVS schragen deze de strategische visie, de tactische samenhang en de operationele focus: wie doet wat
waartoe en met wie op welke manier?
Vanuit deze dragende denkbeelden wordt in hoofdstuk vier van Wo orden als
daden een beknopte cultuurkritiek ontwikkeld op het moderne vooruitgangsdenken. Na de Amerikaanse en Franse Revolutie aan het eind van de 18 e eeuw
krijgt met het Verlichtingsdenken en de Industriële Revolutie de politiek-economische moderniteit zijn beslag. Het moderne discours focust op de handel en
wandel van de natiestaat. De politiek-economische rationale daarvan is echter
een koloniaal bestel. Dit ontleent zijn samenhang aan een nationale geschiedenis die met een bevrijdingsstrijd begint die, theologisch-imperiaal onderbouwd, de koloniën wordt ontzegd. De vrije, autonome burger vormt het politieke fundament van de natiestaat: er gaat slechts één persoon het stemhokje
in. Vanaf de tweede helft van de 20 e eeuw als de wereld door medialisering en
digitalisering globaliseert, loopt dit discours, opgekomen in een 'langzame'
wereld, door de almaar versnellende globalisering in paradoxen vast. Bevrijd
van epidemieën en hongersnoden slibben veel westerse individuen in hun
matische paradoxen raken mensen steeds meer in de knoop.
347
ongebreidelde consumptiedrift letterlijk dicht. Door die verstrikking in prag-
ref lectie
eco3. doen denken
In deze crisis wordt de vraag opgeworpen hoe we “achter onze identiteit
kunnen komen”? Identiteit is een optelsom van de vele rollen die dagelijks
op verschillende maatschappelijke leefvelden worden gespeeld. Deze rollen
zijn geen schijngestalten van wat we echt zijn. Tussen schijn en werkelijkheid is geen definitieve grens meer te trekken, zeker niet in de virtuele werelden waarin we (inter)acteren. De specifieke verknopingen van al die rollen
in steeds grotere netwerken maken individuen tot wat ze zijn: niet identiek,
maar uniek. Ieder individu is als een knooppunt in zijn netwerken uniek door
de manier waarop het zich fysiek en sociaal vervlecht en zich mentaal tot die
verknoping verhoudt. Achter onze identiteit proberen te komen, houdt in het
zicht te openen op wat ieder ‘ik’ samenhang verleent: netwerken. Maar wat is
een netwerk precies? Je kunt daar niet zomaar je vinger op leggen, zoals bij
een netkous of een visnet. Een netwerk is een virtueel verschijnsel. Vroeger
zat het in een analoge agenda, nu in een smartphone. Op dit sociale medium
komt continu informatie binnen zonder dat de gebruiker daar weet van heeft.
Die informatie wordt opgeslagen en weggeschreven naar lijstjes met namen en
nummers. Dat is concreet een netwerk. Wat ooit kennissen heette, noemen we
nu vrienden of volgers. Een netwerk is een virtueel veld van relaties. Virtueel
omdat de anderen niet materieel aanwezig hoeven te zijn om het gedrag van de
gebruiker te bepalen.
Deze netwerkanalytische opvatting van onze identiteit toont dat het menselijk
bestaan primair een relationele grondslag heeft. Het ‘inter’ – het tussen of
relaties – bepaalt de aard van een identiteit. Dit tussen is concreet een middel of medium. Elk menselijk wezen is (esse) dit tussen (inter) in zoverre het
geïnteresseerd is in en interessant is voor anderen: "De omgeving van de mens
is de medemens" stelt een dichtregel van Jules Deelder op een muur aan de
Rotterdamse Nieuwe Binnenweg. Het belang van deze relationaliteit is af te
lezen aan ons taalgebruik: na internationaal en interdisciplinair spreken we
over interreligieus, intercultureel, intermediaal, intervisie, internet en interactief. Met Hannah Arendt stelt RVS dat onze menselijke conditie in discursieve
zin, dat wil zeggen als sprekend en handelend wezen, interesse is. Interesse is
bij Arendt meer dan een pyschologische notie, het is een politiek begrip wat tot
uitdrukking komt in de vraag of we nog verantwoordelijk kunnen zijn voor onze
daden in een wereld waar alles met alles verknoopt is en de effecten van ons
gedrag door de virtualiteit van onze netwerken niet meer te overzien zijn? Een
ecologische exploratie van deze vraag toont hoe in netwerken fysieke, sociale
en mentale aspecten samenhangen. Als ECO3 vormt dit de meervoudige ecologische grondslag van de RVS projecten.
ECO3 werkt ook door in de RVS visie op hedendaags vakmanschap. De basisgedachte is simpel: zoals sociale media het virtuele met het actuele, het
private met het publieke en het lokale met het globale verbinden, zo verbinden
skills het hoofd met de handen, het geestelijke met het lichamelijke, het private
met het publieke. Vaklieden 'denken', net als sporters en kunstenaars, primair
348
met hun to ols. Deze verbinden hen met de wereld. Omgaan met gereedschap
en materie luistert nauw, maar goed gereedschap is het halve werk. Het vergt
gemiddeld 10.000 uur om iets goed in je vingers te krijgen. Zo baart oefening
kunst en oriënteert vakmanschap het handelen. In het aanleren van skills wordt
de mens op de maat van het middel toegemeten. De beheersing van skills
bepaalt dus niet uitsluitend de kwaliteit van het werk van vaklieden, daardoor
wordt ook hun zelfbewustzijn gevormd.
De grondslag van vakmanschap is eveneens relationeel. Het medium staat
centraal als pedagogisch-didactisch instrument waarin een gezel het vak van
een meester leert. Die relatie bezielt het leerproces. De meester inspireert
de leerling. In deze relatie is de meester rolmodel. In de meest brede zin is
deze vakmatige betrokkenheid de basis van iedere cultuur: skills en technieken worden van generatie op generatie doorgegeven. Maar iedere generatie
voegt er nieuwe elementen aan toe. Kwantitieve toevoegingen slaat periodiek
om in nieuwe kwalitatieve levensvormen die daarvoor niet bestonden: de auto
heeft de wereld veranderd, maar het was aanvankelijk gewoon een koets met
nieuw aandrijvingsmechanisme dat het paard verving. Media transformeren de
menselijke zijnswijze. Deze 're-creatie' van transport en communicatie is met
het vuur en het wiel begonnen en bereikt met de handsfree iPhone carkit een
nieuwe stadium.
In dit verruimde perspectief van vakmanschap wordt het hele leven een vernetwerkt ontwerpproces: Dasein is design. Dat vormt in Woorden als daden tevens
de grondslag voor de RVS scenario-aanpak. Het kernbegrip in deze aanpak is
‘realiseren’: het bijeen brengen van weten en werkelijkheid, van idee en uitvoering. Scenario's zijn geen voorspellingen. Scenario's zijn voorstellingen, kleine
verhalen. Het zijn combinaties van denkbeelden van een gezamenlijke toekomst
die de betrokkenen in de realisering ervan voor ogen houden. Het zijn met verhalen omklede voorstellen tot werkelijkheid. Als regulatieve ficties 7 getuigen
ze van een wil tot integriteit. Als je (je) iets realiseert, worden woorden daden.
Of zoals het in de slotzin van dit hoofdstuk in Woorden als daden wordt gesteld:
“verantwoordelijk willen zijn voor je inzichten betekent woorden in daden omzetten. Deze dubbele realisering is de crux van het scenario-denken. Het geeft
aan dat mensen in hun doordachte daadkracht deel van de oplossing zijn.” 8
4.1 — ENKELE
EXTRA-POLEMISCHE
OVERWEGINGEN
Hangt de daadkracht van de RVS filosofie af van de mate van bedachtzaamheid en weldenkendheid van de politiek? Maar onderscheidt de filosofie als
theoretische wetenschap zich niet precies van politiek door de belangeloosheid van de waarheid die ze probeert te doorgronden? Of is iedere begeerte
zich van de macht distantieert om zijn schone ziel te redden, wel iets voor? Wat
is dan zijn voorstel? Allemaal vragen die opkomen in het krachtenspel tussen
349
naar wijsheid altijd al een door macht bezet verlangen? Stelt een filosoof die
ref lectie
eco3. doen denken
wetenschap, politiek en markt waarin RVS opereert. Voordat haar rol en positie
worden afgebakend, dienen we ons eerst rekenschap te geven van de reducerende werking van bepaalde lidwoorden: dé filosofie, dé politiek, dé wetenschap. Ze bestaan niet. Deze reductie wordt teniet gedaan door ‘de’ te vervangen door ‘een’ of door in het meervoud te spreken: filosofische perspectieven,
vormen van politiek en een veld van wetenschappen. Want RVS (onder)handelt
politiek-filosofisch altijd vanuit een cluster van filosofische perspectieven in
een specifieke grootstedelijke context – in dit geval Rotterdam – met specifieke
beleidstargets tegen een wetenschappelijke horizon van vele disciplines.
Op het discoursniveau insisteren desondanks een aantal gemeenschappelijke
denkbeelden die het West-Europese denken over individuele vrijheden, rechten en plichten bepalen. Zo werken in het huidige hegemoniale, (neo)liberale
discours nog concepten en denkbeelden uit de 19 e eeuw door. Deze oriënteren
ongewild doen en denken van betrokken partijen. Ze zijn nog zo onwrikbaar
verankerd, dat ze als een onschokbaar fundament worden ervaren. "In elk debat
over politiek beleid is er sprake van vergaande aannames over de menselijke
natuur, die worden gepresenteerd alsof ze rechtstreeks uit de biologie afkomstig zijn". 9 Historische analyses tonen steeds weer aan dat ook 'universele'
waarden aan slijtage onderhevig zijn. Dat geldt ook voor de wetenschappelijke
inzichten die ter legitimatie van deze 'intuïties' worden aangevoerd. Zelfs
denkbeelden worden sleets. Terugkijkend zijn het vaak metaforen die geleidelijk aan door andere denkbeelden worden vervangen. Dat geldt ook voor het
idee dat het leven een en al strijd is en dat de sterkste overleeft, ook al lijken
de beelden en berichten die ons dagelijks via de media bereiken dit keer op
keer te bevestigen. De hardnekkigheid waarmee over het leven als strijd wordt
gesproken, wordt bovendien onderbouwd door een niet aflatende stroom van
politiek-filosofische en wijsgerig-antropologische tractaten. In de werken van
Hobbes, Machiavelli, Nietzsche en – weliswaar minder bekend, maar invloedrijker – van 19 e-eeuwse dialectische denkers als Hegel en Marx is strijd de
motor van de geschiedenis en de rationale van het leven. RVS zet daar enkele
vraagtekens bij om het zicht op samenwerking als basiscategorie te openen.
4.1.1 — Dialectiek als polemiek:
strijd als motor van de geschiedenis
Bij Hegel en Marx is de historische werkelijkheid een onafgebroken strijd. Voor
Hegel tussen ideeën, voor Marx tussen klassen. Georg Wilhelm Friedrich Hegel
(1770-1831) publiceert zijn inzichten even voordat de ideeën over de oorlogsvoering van de Pruisische generaal Carl Von Clausewitz postuum worden uitgegeven. 10 Oorlog, stelt Von Clausewitz, is “de voortzetting van politiek maar
met andere middelen”. 11 Het geweld van de oorlog is dus ook in de politiek
aanwezig. Het is echter anders ingepakt en het pakt anders uit. In de decennia daarna publiceert Karl Marx (1818-1883) zijn boeken over communisme en
kapitaal, werkt Charles Darwin (1809-1882) zijn evolutietheorie uit en lanceert
350
Friedrich Nietzsche (1844-1900) zijn ideeën over de wil tot macht: “De oorlog en
de moed hebben meer groots gedaan dan de naastenliefde. Niet uw medelijden,
doch uw dapperheid redde tot nu toe de verongelukten”. 12 In Nietzsches werk
klinkt een positieve waardering door voor oorlog. Deze wordt echter te simplistisch geïnterpreteerd als een oproep tot strijd, laat staan als een legitimatie
van het nazisme. 13
In tegenstelling tot Darwins aardse inzichten in de dynamiek van ecosystemen 14
en Nietzsches frontale aanval op de christelijke dogmatiek en westerse metafysica wordt in de dialectische visie nog een verkapt christologisch discours
onderschreven en overschreven. In navolging van de christelijke drie-eenheid
– de vader, de zoon en de heilige geest – gaat ook de dialectiek uit van een universele, drievoudige waarheid. Er is een heilsgeschiedenis en na een bloedige
eindstrijd – de variant op de Armageddon – dient zich de verlossing aan in een
utopisch ‘hiernumaals’. Dialectici zijn evenals christenen catastrofiel.
Toch ziet Hegel in de loop van de wereldgeschiedenis redelijkheid en zedelijkheid van de mensheid toenemen. Dit voortschrijdend inzicht slaat neer
in wetgeving en instituties. Het zedelijk zelfbewustzijn van individuen volgt:
mensen worden moreel beter. Het denken – de Wereldgeest: het denkende deel
van een natie in de persoon van priesters, politici, wetenschappers en intellectuelen – manifesteert zich als een historisch proces waarin de mens steeds
beter begrijpt waarom hij handelt zoals hij handelt. Hegel baseert dit inzicht
op zijn analyse van alles wat er tot dan toe aan wetenschappelijke theorieën
is geproduceerd, theorieën die als discours in de rechtspraak, politiek, religie,
kunst, wetenschap en technologie doorwerken.
Die vooruitgang kent een drievoudige ontwikkelingsdynamiek, een soort
walstempo: 1,2,3, 1,2,3, enz. In de 6 e eeuw voor de jaartelling verkondigt
H erakleitos van Efese dat de oorlog de vader der dingen is. Van hem is ook
de uitspraak dat alles stroomt – panta rhei – en dat je daarom nooit twee keer
in dezelfde rivier kunt stappen. Alles is voortdurend in beweging. Deze dialectische basisdynamiek wordt de eeuwen daarop door denkers als Zeno van
Elea en Aristoteles verder uitgewerkt. Daar gaat het vooral om het polemisch
argumenteren: voor, tegen, nieuw argument dat beide omvat, verrijkt inzicht en
weer een tegenzet, enz. De sofisten, voor wie filosoferen een publieke aangelegenheid is, gebruiken deze polemische technieken om alles wat krom is recht te
praten. Zij manipuleren de geest van hun toehoorders. Dit spreken en denken
stemt wel overeen met de 'logische' wetten van de kosmos. Dialectiek is overigens wat anders dan dialogiseren. Is dialectiek polemisch, de dialoog is door
zijn focus op samenwerking, irenisch of vreedzaam. Richard Sennett wijst in
zijn recente boek Together. The Rituals, Pleasures and Politics of Co operation op
dit cruciale verschil en verbindt dit met gevoelens als empathie en sympathie. 15
Ook bij Hegel zegt de dialectiek alles over hoe de mens en de wereld in elkaar
zitten. Dialectiek is een drietrapsraket die God via de Wereldgeest door de wereldgeschiedenis heen schiet. De brandstof is productieve dubbele negativiteit:
de ontkenning van een ontkenning levert een bevestiging op. Op z’n R otterdams:
Ja toch? Niet dan?! Ech wel!! In het 'Ja toch?' klinkt al iets van twijfel door,
maar zolang niemand vragen bij het leven stelt, wordt dit gewoon geleefd zoals
'Niet dan?!' wordt de vertwijfeling expliciet: waarom ik, waarom wij, waarom nu,
hoe nu verder? Geloofssystemen en wetenschappelijke theorieën situeren de
351
het komt. Helaas stuit het voortdurend gewelddadig op zijn grenzen. In het
ref lectie
eco3. doen denken
v ertwijfelde mens binnen een zinvolle samenhang der dingen om zijn bestaan te
'borgen'. Ook Hegels systeem denken is holistisch: alles is deel van een geheel.
Begrijpen betekent inzien welk deel en hoe die samenhang te leven.
Want begrijpen is realiseren. Begrip biedt voorschriften voor het handelen dat
daardoor zin, betekenis en richting krijgt. De pogingen van de vertwijfelde mens
zichzelf als deel van een geheel te begrijpen komen voort uit een ondraaglijke
inzicht in de eindigheid van zijn bestaan dat zich al aankondigt in zijn beperkte
kenvermogen waaruit tegengestelde claims volgen: idealisme versus materialisme, liberalisme versus socialisme, aristocratie versus democratie, vrijheid
versus noodlot? Door een hoger autoriteit aan te roepen kan die spanning worden opgelost. Maar in de moderne tijd, na de Verlichting, wordt de bodem onder
iedere autoriteit uit geslagen en verschijnt de denkende mens als onderzoeksobject van zijn eigen hersenspinsels: de laatste toetssteen voor zelfbegrip
van de mens worden de menswetenschappen. Maar daarin speelt de mens een
dubbelrol: hij is subject, want de wetenschappen vallen terug op het menselijke
kenvermogen. Maar hij is ook het object dat wordt bestudeerd. Maar wie psychologiseert de psycholoog? En wat betekent de conclusie van de neuroloog dat de
wil niet bestaat? Dat leidt tot een impasse. Zodra de mens zichzelf tot autoriteit
opwerkt, verliest hij met al zijn begrip deels de greep op zichzelf. Hij moet zichzelf aansturen, maar overspeelt daarbij regelmatig zijn hand.
De gegeven impasse roept elkaar tegensprekende inzichten op. Maar volgens
Hegel leidt de paradoxale spanning van dit verscheurde bewustzijn tot een
dieper inzicht waarin die innerlijke strijd even tot rust komt. De kortstondig
verlichte mens doorziet dat wat de tegenspraak veroorzaakt en concludeert:
“ik wist niet dat ik het in me had”. Maar de verlichte mens keert in die nieuwe
vanzelfsprekendheid niet terug naar ‘af’: de eerste onbegrepen positie. Hij
stijgt redelijk en zedelijk op de ladder van de menselijke beschaving. Hij wordt
steeds slimmer en moreel beter. Overwonnen posities worden als primitief,
want minder beschaafd weggezet. Maar deze ‘Bildung’ geldt slechts voor individuen – ze hebben wat geleerd – in zoverre deze deel uitmaken van een gemeenschap. De moderne mens emancipeert als deel van een geheel, nooit alleen.
Technisch gezien vormen tegenspraken en tegenspreken in de dialectiek dus
de opmaat naar een hoger zelfbegrip dat uiteindelijk een meer omvattende
identiteit realiseert: een structureel uitgebalanceerd inzicht in een nieuwe
samenleving. Hegel viseert een burgerlijke staat waarin in de wet rechten en
plichten zijn vastgelegd die uitdrukking geven aan het zedelijk zelfbewustzijn.
Bij Marx, die met de dialectiek als politiek gereedschap de strijd handen en
voeten geeft, draait alles om klassenstrijd. Deze strijd is de motor van een
emancipatoire geschiedenis die voor Marx aan 'het einde van de geschiedenis'
uitmondt in een communistische samenleving. Wat beider utopieën concreet ook mogen betekenen, duidelijk is dat strijd voor beiden een productief
f enomeen is.
352
Vanaf de publicatie van deze inzichten zijn ze fel bekritiseerd. Zo ook door differentiedenkers als Foucault. Hij bekritiseert de universele pretenties van de
dialectiek met haar metafysische vooronderstellingen van een transcendente
Wereldgeest. Waar Hegel de innerlijke zedenwet ziet doorwerken, ziet Foucault macropolitieke, disciplinerende mechanismen die mensen normaliseren.
Zelfdiscipline komt niet van binnenuit, maar is het effect van normaliserende,
repetitieve patronen die individuen tot volgzame burgers transformeren. Niks
geen Wereldgeest. In instituties zoals gezin, school, kerk en werk worden door
sociale en culturele drills gedragspratonen aan volgende generaties doorgegeven. Die internaliseren wat eerst als een van buitenaf opgelegde dwang wordt
ervaren. Hadden babyboomers nog moeite met computers, voor de huidige
generaties screenagers zijn social media een vanzelfsprekend milieu waarin ze
zich als een vis in het water bewegen.
Dat de dialectische visie ook in eigen kringen geleidelijk aan zeggingskracht
inboet, is mede te wijten aan één structureel probleem dat ze moeten tackelen: het geweld in een geschiedenis vol oorlogen. Hoe is het mogelijk dat dit
geweld in een redelijker en zedelijker wordende wereld telkens weer de kop
opsteekt? Dat is in tegenspraak met de toename van verlichte redelijkheid. Al
het irrationele geweld waar mensen gedurende hun leven door worden geteisterd, is voor Hegel een ‘list van de rede’: het zet aan tot een verdiept inzicht en
moreel hoogstaander gedrag. Voor Marx is het de noodzakelijke prijs die voor
gelijkheid moet worden betaald. Het dialectische argument van de list van de
rede wordt na de Holocaust en de Goelag voor gelijkgestemde denkers die
aanvankelijk alle historische massaslachtingen nog als list wilden accepteren,
ongeloofwaardig. Veel marxisten hangen hun methodisch instrumentarium aan
de wilgen. Voor hen verliest de dialectiek zijn nu eens nee-schuddende, dan
weer ja-knikkende hoofd.
Maar hoe dan het geweld in te schatten? Of het echt minder wordt, is moeilijk
hard te maken. Volgens de Franse denker Georges Bataille (1897-1962), een criticus van Hegels vooruitgangsdenken, lossen gemeenschappen deze schizoïde
spanning niet op: ze maken deze collectief leefbaar in verspillingsrituelen. 16
Samenleven vergt soms uitleven om te overleven. Om als groep te overleven
moeten individuen onder strikt gereguleerde omstandigheden kortstondig in
vastgelegde routines uit hun dak kunnen gaan, geleid door een speciaal daarvoor aangestelde bemiddelaar met een Groot Verhaal in zijn buidel. Even wordt
er dan alles gedaan wat de goden in het dagelijks leven verboden hebben: excessief gebruik van drugs en drank, sex, geweld, zelfs 'moord' in offerrituelen.
Na deze overschrijdingen gaat iedereen weer over tot de orde van de dag en
keert voor even de rust terug.
Carnaval met zijn omkering van de machtsverhoudingen is een overblijfsel van
deze transgressieve praktijken. In Rio is het iets heviger dan in Breda. Maar
ook het voetbal als gereguleerd strijdperk – van hooliganisme tot geldverslindende wereldkampioenschappen – valt daar ook onder. Voetbal is oorlog.
Binnen een grotere context blijken deze enorme verspillingen van materiaal,
energie en soms mensenlevens wel degelijk een economische en politieke
kunnen vernietigen ten overstaan van elkaar waardoor zij in aanzien stijgen en
zo hun machtsposities consolideren om weer resources op te bouwen voor een
353
functie te vervullen: ze zetten mensen aan bezittingen te vergaren om ze te
ref lectie
eco3. doen denken
volgende verspilling. Verspilling van deze te vergaren overvloed is de motor van
deze 'algemene' economie: sparen voor de kermis of dure vakanties, beleggen
in kunstwerken, kopen van peperdure juwelen, gokken in casino's, escortdames
frequenteren.
Gebruikmakend van een immense hoeveelheid experimenteel en statistisch
verwerkt materiaal komt de psycholoog Steven Pinker echter tot een andere
conclusie. Er is wel degelijk sprake van een afname van het geweld. Er vallen
absoluut gezien weliswaar meer doden in de 20 e eeuw, maar er zijn dan ook
veel meer mensen op aarde. In zijn afsluitende overpeinzingen waarin hij de
moderniteitskritiek een overtrokken nostalgie verwijt, wijst hij op de culturele
structuren die de afname van geweld hebben veroorzaakt. Zo heeft literaire fictie ervoor gezorgd dat lezers zich beter in andere mensen kunnen verplaatsen.
Naast empathie, zelfbeheersing, talige communicatie, geletterdheid en cultureel geheugen waardeert hij vooral 'de uitwisselbaarheid van perspectieven'
en 'oefeningen in perspectiefname' die het 'opgeblazen besef van eigenbelang'
relativeren. 17 Ook al verwerpt hij de dialectische gedachte dat historische
geweld altijd wel ergens goed voor is, toch meent ook Pinker dat, ondanks alle
dwaasheden die nog worden begaan, moderne samenlevingen steeds slimmer
en, onder gelijkblijvende omstandigheden, minder gewelddadig wordt.
Is de dialectiek als mens- en maatschappijbeeldspraak verleden tijd? Zeker niet. In het laatste decennium van de 20 e eeuw bepaalt het beeld van een
wereldgeschiedenis als dialectisch strijdperk nog onverkort het heersende
politiek-economische discours, zeker in de VS. De eerste inval in Irak door
de ‘coalition of the willing’ is politiek-filosofisch voorgekookt door de Amerikaans-Japanse filosoof Yoshihiro Francis Fukuyama, een van de oprichters van
de PNAC: Project for the New American Century. Deze levert de legitimatie
voor de regime change in Irak. Na de val van de Muur publiceert Fukuyama Het
einde van de geschiedenis en de laatste mens (1992), een door en door hegeliaanse analyse van de wereldgeschiedenis, zij het ingegeven door een van diens
adepten, Alexandre Kojève.
Dialectisch gezien is de val van de Muur de ontkenning van een eerdere ontkenning: de val ontkent het Russische communisme dat in 1917 met de revolutionaire ontkenning van het feodale, tsaristische Rusland het toneel van de
wereldgeschiedenis betreedt. Het Westen met neoconservatief Amerika aan
de leiding in de persoon van Bush senior verklaart zichzelf tot winnaar van
de Koude Oorlog. Het kapitalisme met zijn neoliberale marktdemocratische
ideologie is in deze dialectische logica het zelfbegrepen eindstadium van de
geschiedenis. Vanuit deze dialectische visie is de inval in Irak – de moeder van
alle oorlogen – een even noodzakelijke als gelegitimeerde stap om redelijkheid
als zedelijkheid in de menselijke geschiedenis in te schrijven. Zo voltooit de
wereldgeschiedenis zich met de onderwerping van Saddam Hoesseins regiem.
We kennen de rest van het verhaal. In 2006 keert Fukuyama als spijtoptant de
354
neoconservatieven de rug toe. Hij beticht het neoconservatisme zelfs van
l eninisme, 18 wat in het licht van het voorgaande niet geheel onbegrijpelijk is.
In ieder geval minder onbegrijpelijk dan Fukuyama's naïeviteit. Of cynisme.
4.1.2 — Macht: (onder)handelen
Ook al verliest de dialectiek zijn universele pretenties, als retorisch gereedschap in de handen van journalisten is deze nog heel bruikbaar. In 20 oktober 2012 kopt de Telegraaf: “Cynisme in Kamer over liefde VVD en PvdA”. De
‘aartsvijanden’ VVD en PvdA smeden samen een regeringscoalitie. Overkoepelend belang – de zelfbegrepen opheffing naar een nieuwe positie – is een
nieuw, schuldenvrij Nederland. Het land moet gered worden van de financiële
ondergang. Deze heilsboodschap wordt onderbouwd met de kromme redenering
dat de kiezer het zelf heeft aangegeven door beide partijen zoveel stemmen te
geven. Eigenlijk zouden die elkaar moeten uitwissen, maar daar verlaten we de
dialectiek: ze worden bij elkaar opgeteld. Met dit soort sofismen wordt de diaboliserende, electorale retoriek, waarmee beide partijen elkaar in de maanden
ervoor hebben bestookt, geneutraliseerd. Macropolitieke belangen schuiven
over eerdere micropolitieke krachtsmetingen heen.
Natuurlijk komt deze dialectische ‘opheffing’ van de politieke tegenspraak niet
uit de lucht vallen. Het Paarse kabinet Kok heeft in de jaren negentig al een
ideologische veer gelaten om Paars bestaansrecht te geven. Het opstellen van
de geboorteacte gaat zelfs terug tot 1976 wanneer beide partijen in Hotel des
Indes in Den Haag gesprekken beginnen. Het formeren van een Paarse coalitie
heeft weer een typisch 19 e-eeuwse achtergrond: het uitsluiten van het confessionele partijen. Het CDA heeft dit ondertussen opgelost: in een zelfanalyse
van de verpletterende verkiezingsnederlaag van 2012 stelt een interne onderzoekscommissie voor om de C van het CDA politiek te neutraliseren.
Een aantal nieuwe ontwikkelingen in het eerste decennium van de 21 e eeuw
hebben de huidige coalitie voorgesorteerd. Eerst is de sociaal-democratische
maakbaarheidsideologie via het veiligheidsbeleid rechts ingehaald. Maar
de toenadering is vooral ongewild en onbewust voorbereid door wat Fredric
J ameson ‘verdwijnende bemiddelaars’ (vanishing mediators) noemt. In de
Rotterdamse context is dat Leefbaar Rotterdam geweest. Het revolterende
charisma van de beoogde voorman Pim Fortuyn – ex-PvdA, ex-VVD – sloot
naadloos aan op het paternalisme van de toenmalige Maasstad burgemeester,
de VVD-er Ivo Opstelten.
Maar ook al levert een dialectische analyse lokaal contextueel inzicht op, als
verklaring van de wereldgeschiedenis blijft het een immense reductie. Deze
wordt door differentiedenkers in de laatste vier decennia van de 20 e eeuw
ge‘deconstrueerd’, losgetornd en doorgeknoopt. De metafoor die de kennisanalyse van Hegel en de politieke analyse van Marx schraagt – een piramide –
zegt meer over de historische periode vóór de 19 e eeuw dan over de tijd waarin
beide denkers zelf leven. Het piramidaal-hiërarchische denken verheldert
de structuur van de absolute monarchieën vóór de Franse en Amerikaanse
revolutie. Foucaults proto-netwerktheoretische analyse van de disciplinerende
machtsverhoudingen in het gezin, op school en het werk, in ziekenhuizen en
emancipatie. Door de handnekkige fixatie op de topposities die tot op de dag
van vandaag voortduurt, wordt het zicht op concrete praktijken aan de basis
355
gevangenissen geven achteraf meer inzicht in 19 e-eeuwse democratisering en
ref lectie
eco3. doen denken
vertroebeld. De disciplinerende sturing van micropolitieke krachten door
ingrepen op lichamen biedt een adequatere verklaring voor de tot standkoming
van het moderne zelfbewustzijn dan de macropolitieke, repressieve top-down
verklaring waarin mensen een ideologie door de strot wordt geduwd. Individuen
worden eerder door een positieve identificatie met het hegemoniale discours
beheerd, beheerst, bestuurd en gestuurd.
Ondanks de formele aftopping van de piramide in de 19 e eeuw, blijft de natiestaat zichzelf vanuit deze premoderne, macropolitieke logica begrijpen. ‘Vaderlandse geschiedenis’ begint met een revolutionaire bevrijdingstrijd, waarin
gebroken wordt met de oude orde. Zo rent het formeel onthoofde, soevereine
staatslichaam van de voormoderne tijd nog anderhalve eeuw als een kip zonder
kop panisch over de aardbol, alles op zijn weg besmeurend met bloed. Kip
zonder kop is wellicht een ietwat cartooneske metafoor voor het fysieke restant
van wat Hegel de Wereldgeest noemt. Maar dat kapitaalkrachtige global players
in verschillende politieke hoofdsteden – capital, capitool – tot op de dag van
vandaag verwoede pogingen doen om vanuit een beperkt aantal piramidaal
versleutelde netwerken de greep op de wereld te behouden, lijdt geen twijfel.
Daar hoef je geen samenzweringstheorie voor te hebben. Een ding is door de
globalisering en digitalisering aan het begin van de 21 e eeuw onomstotelijk
vast komen te staan: de kritiek op en de ontmanteling van dit macropolitieke
machtsspel kan niet meer in piramidale beeldspraak worden gevisualiseerd.
Macht is volledig vernetwerkt in de micropolitieke alledaagsheid die beheerst
wordt door media en markt. In die alledaagsheid zal de omslag naar een meer
leefbare wereld moeten plaatsvinden. En dat vraagt een radicale reflectie op
hoe die media en middelen het zelfbewustzijn van individuen bepalen.
(ZIE 4.2)
4.1.2.A — Is politiek oorlog?
In oktober 2012 wordt de intrinsieke relatie tussen oorlog, politiek en markt
ongewild nog op een omvattender macropolitieke schaal bevestigd in de jaarlijkse bekendmaking van de Nobelprijswinnaars in Oslo. Tot blijdschap van de
een en verbijstering van de ander krijgt de Europese Unie de Nobelprijs voor de
vrede. Nobel heeft zijn kapitaal vergaard met het faciliteren van oorlogen. De
achterliggende gedachte bij deze toekenning is simpel: er is in Europa al zes
decennia vrede door verzoening, waarvoor de huidige samenwerking tussen
Duitsland en Frankrijk model staat. Oorlog wordt gepareerd met samenwerking. Europa heeft 'de lange Vrede' 19 gerealiseerd. Het huis dat Europa heet, is
te klein voor de tegenstrijdige reacties die deze toekenning oproept. Maar één
feit is inderdaad onweerlegbaar: West-Europese babyboomers zijn de eerste
generatie die tot nu toe bij leven geen oorlog op eigen grondgebied heeft meegemaakt. Maar duidt de ogenschijnlijke afwezigheid van oorlog in ‘het thuisland’ ook op vreedzame politiek? Zo simpel ligt het helaas niet.
De relatie tussen politiek en oorlog is uiterst gelaagd. Om deze vreedzame
illusie intact te houden vergeten we voor het gemak even de hel in voormalig
356
Joegoslavië tussen 1992 en 1995, waarbij de EU nauw betrokken was. En met
evenveel gemak kijken we de andere kant op als ons een vergezicht wordt voorgetoverd waarin we, na aangevallen te zijn in onze metropolen, als deel van de
c oalition of the willing in de war on terror de wapens oppakken. Ook de deportaties van 'illegalen' en de strijd tegen de wankele bootjes die Fort Europa proberen binnen te dringen laten we maar even voor wat het is. De grootschalige
protesten van burgers in Spanje en Griekenland tegen hun falende regeringen
blijven ook onvermeld.
Niet alleen blijkt de praktijk minder vreedzaam, ook in het legitimatiediscours
wordt de oorlogsmetaforiek onverkort gehandhaafd. Net als militair strategen
bezigen politici, beleidsmakers, CEO’s en managers in hun beleidsstukken
polemische krachttermen: ze ontwikkelen strategische visies, (onder)handelen
tactisch en sturen operationele interventies aan. De Koude Oorlogsfanaten
hebben hun discours doorgegeven aan de binnenlandse veiligheidsdiensten.
Beleidsmakers hebben dit overgenomen. Na 2001 wordt er nog een schepje
bovenop gedaan. Als de oorlog de voortzetting is van politiek, maar dan met
andere middelen, zoals Von Clausewitz beweert, dan kunnen we zonder meer
vaststellen dat de huidige politiek de voortzetting is van de war on terror. Dat
maakt het veiligheidsdiscours door en door oorlogszuchtig.
“Daarbij is sprake van een militair disc ours dat duidelijk moet maken dat er geen
weg terug meer is. Geen ‘projectleiders’, maar ‘stadsmariniers’; geen ‘doelen’,
maar ‘targets’; geen ‘buurtteams’, maar ‘interventieteams’; geen ‘veiligheidsbeleid’, maar een ‘veiligheidsaanpak’.” 20
De straat moet worden terugveroverd en burgers moeten worden gemobiliseerd. Het ondersteunen van gezinnen en stimuleren van actief burgerschap
wordt in Rotterdam bij organisaties als Bureau Frontlijn en het Rotterdamse
Offensief ondergebracht. Het terughalen van voortijdige schoolverlaters heet
Aanval op Uitval. Het is slechts een kleine greep uit de trukendoos die na 2001
wordt opengetrokken om een ‘regiem verandering’ 21 in gang te zetten.
In de afgelopen decennia is de openbare ruimte theatraal en digitaal gemilitariseerd. Het straatbeeld is soms soldatesk. Niet alleen door de aanwezigheid
van steeds meer geüniformeerde veiligheidsbeambten en parkeerwachters,
gemandateerde RETcontroleurs en stadswachten, maar ook door met geavanceerde communicatiemiddelen bewapende passanten die continu in contact
staan met het thuisfront. De militaire camouflage outfit van een klein decennium terug is door de terrorismedreiging wellicht via collectieve zelfcensuur
grotendeels uit het straatbeeld verdwenen, maar het pseudo-survivalisme
vindt nog steeds de weg naar militaire dumpwinkels. Deze pseudo-militante
automobiliteit culmineert in de SUV die alleen al door zijn formaat een alerte
militariteit poseert en door zijn gepantserde performance gezag wil afdwingen.
Dat door dreigende olieschaarste de auto’s kleiner en slimmer worden, mag
een indicatie zijn voor de omgekeerd evenredige relatie tussen oorlogzucht en
milieubesef. Het digitale format van de openbare ruimte wordt geleid door de
wens een zo sluitend mogelijk surveillance te realiseren.
Zelfs de gedachte dat dit civiele oorlogsdiscours pas na de Koude Oorlog effectief wordt, is te simpel. Foucault keert Von Clausewitz’ these om en toont dat
357
De suggestie dat deze militarisering pas na 2000 gebeurt, is echter misplaatst.
ref lectie
eco3. doen denken
er al in de opmaat naar de moderniteit sprake is een toenemende ‘militarisering’ van de politiek. “De ‘politiek’ werd beschouwd als de directe en logische
voortzetting van de oorlog”. 22 Politiek en leger zijn intrinsiek verbonden. Niet
zozeer omdat een staand leger al in de 17 e eeuw systematisch wordt ingezet om
burgerlijke onlusten te voorkomen,
“maar o ok omdat de schema’s van zijn (het leger, HO) techniek en kennis op het
maatschappelijk organisme kunnen worden geprojecteerd. Er lo opt dus een lijn
van de politiek via de strategie naar de o orlog, maar o ok een lijn van het leger via
de tactiek naar de politiek.” 23
In diezelfde tijd komen de politiewetenschappen op. 24 ‘Politie’ (police) is een
integrale bestuurskunde, een gouvernementaliteit. De ‘politie’ ondersteunt de
macropolitiek van de absolute staat door op basis van ‘statistische’ gegevens
over de bevolking het dagelijks leven in goede banen te leiden. Ze regelt nagenoeg alles wat er in een stad (polis) gebeurt: van het reguleren van graanprijzen tot de constructie van bruggen en het inrekenen van landlopers. Onze
huidige politie is een minimale variant van deze 17 e-eeuwse bestuurskunde. 25
Foucault laat met zijn disciplineringsthese zien hoe het dagelijkse leven wordt
gemilitariseerd. Deze militarisering sluit aan bij een pastorale macht die de
ziel van de burger in een christelijk discours onder verdenking stelt. Op micropolitiek vlak verloopt dat via de biecht, macropolitiek worden er statistisch
onderbouwde tactieken losgelaten op de bevolking. De moderne samenleving
wordt steeds strakker georganiseerd via mechanische productielijnen, overzichtelijke gevangenissen, transparante ziekenhuizen, scholen met leerplannen
en examens, volkstellingen en zuigelingenzorg. Mensen leren zich daarbinnen
‘normaal’ gedragen. Kinderen die in groep 1 met de grootste moeite en een zekere dwang op hun plaats te krijgen zijn, rennen in groep 3 niet meer rond, maar
gaan vol trots met hun handen over elkaar zitten om aan de beurt te komen.
Discipline wordt geleidelijk aan zelfdiscipline. Met de discipline maken jongeren zich de normen eigen: ze gaan zich normaal gedragen. Door gerichte (be)
sturing van micropolitieke krachten definieert de macropolitiek het verlangen
van zijn burgers in overeenstemming met zijn eigen belangen. Tussen het provocatief uitproberen van grenzen en de identificatie met rolmodellen ontdekt
de opgroeiende jongere in deze institutionele drang en dwang ‘zichzelf’.
Wanneer in de 19 e eeuw de macht van de Kerk begint af te brokkelen nemen de
opkomende menswetenschappen het toezicht op de ziel van de pastorale macht
over en trekt de police zich terug op wat tegenwoordig haar kerntaken heten.
Disciplinering komt op het conto van dokters, opvoeders, psychiaters en therapeuten. Via de volksgezondheid worden individuen van de zuigelingen zorg tot
het verzorgingstehuis gecheckt. Ze laten zich in consultaties, check-ups en
therapieën letterlijk een door de wetenschap gesanctioneerd leefpatroon aanpraten. Volgens Sloterdijk zijn praktijken zoals een medische check-up crypto-
358
polemische praktijken. De arts ziet het lichaam als een potentiële vijand, als
een bedreiging, die in de ziektekiem moet worden gesmoord: "De geneeskunst
van een latent paranoïde maatschappij ziet het lichaam in wezen als een
subversief risico". 26 Er zijn 'polemische analogieën' 27 tussen de technieken van
de veiligheids- en spionagediensten en de westerse geneeskunst. Uit preventieve overwegingen wordt het lichaam met camera's bespioneerd, afgeluisterd
met sondes, secreten worden afgetapt, uitwerpselen gecontroleerd.
Maar ook al heeft iedereen de mond vol van psycho-somatische verschijnselen,
de westerse geneeskunst blijft door en door cartesiaans: psychiaters nemen
de geest voor hun rekening, chirurgen het lichaam. Van samenwerking is alleen
in farmaceutisch opzicht sprake, ingegeven door het neurobiologische imperatief. Maar uitgaan van een integrale aanpak die niet de ziekte, maar gezondheid
centraal stelt, is er, zeker in Nederland, niet bij. Gezondheid is een statistisch
gegeven. In een integrale aanpak zouden eten, bewegen en mentale hygiëne
als onderdelen van een gezonde leefstijl verbonden moeten zijn met cure en
care. In weerwil van de oprechte intenties van artsen die zich gebonden weten
aan hun Hippocratische eed
(ZIE 5.10) ,
is de westerse geneeskunst – en daarmee
de artsen die zich met het evidence based denken identificeren – door en door
cynisch: het Leven moet gered worden, niet de contextgebonden levens van
individuen. En het imperatief van dit Leven, zo heeft Foucault laten zien, is productiviteit. In de gezondheidszorg worden over de volle breedte micropolitieke
verlangens op macropolitieke belangen afgestemd. Van uurtje factuurtje tot het
vullen van bedden om bedrijfstechnisch de jaarcijfers te halen. Door verlangens van mensen op micropolitiek vlak te reguleren – wat wil je? – en te sturen
– dit wil je! – ‘fabriceert’ de dagelijkse routineuze consumptie van producten en
diensten gehoorzame burgers die echter niet al te gezond zijn. 28
4.1.2.B — Is de markt een strijdperk?
De macropolitieke, repressieve controle van de surveillance krijgt een micropolitieke tegenhanger in het productieve beheer van lichamen die altijd ergens
naartoe op weg zijn. Na de jaren zestig gaat disciplinering over in medialisering: via mediagebruik en consumptie van diensten worden individuele verlangens, wensen en preferences geschapen, aangestuurd en gecontroleerd.
Schaarste is het ideologische bruggehoofd, maar er is schaarste in overvloed.
Micropolitiek enten individuele behoeften zich op deze macropolitieke schaarste: de consument wil het nieuwste van het nieuwste. De markt versterkt dit
behoeftige zelfbeeld, waardoor menig consument zich, om het maar eens paradoxaal te formuleren, continu tekort gedaan voelt. Zijn is hebben.
De enscenering van de markt als strijdperk begint al op de lokale weekmarkt.
Kraamhouders en standwerkers troeven elkaar goedgebekt af in het gevecht
om de aandacht van de klant. Ondertussen woeden er in wijksupermarkten
concurrentieslagen tussen stuntende grootgrutters. In een hoger echelon van
de markt vechten koopjesjagers op de benedenverdieping van de Bijenkorf
jaarlijks in oktober tijdens de Drie Dwaze Dagen elkaar de tent uit. Dit schouwspel biedt een micropolitiek inkijkje in hoe de markt zich als strijdperk bottomup organiseert. De met ellebogen werkende koopjesjagers graaien, elkaar
variant is het Grote Graaien bovenin de afgetopte piramide die bij elkaar wordt
gehouden door goedverknoopte netwerken. In tegenstelling tot het menselijk
359
verdringend, hebberig naar buitenkansjes en voordeeltjes. De macropolitieke
ref lectie
eco3. doen denken
al te m enselijke gegraai aan de basis wordt die strijd echter, afgezien van wat
bonusperversiteiten en frauduleuze malversaties, als een natuurlijk gegeven
gepresenteerd. Het oorlogszuchtige marktdiscours rechtvaardigt het Grote
Graaien vanuit zijn eigen logica als een proportionele beloning voor verdiensten. In een op verdiensten gebaseerde, meritocratische bedrijfscultuur is harde concurrentie nu eenmaal vereist om ‘hogerop’ te komen en om toptalenten
'binnen' te houden. Die meedogenloze strijd kent slechts winnaars en losers.
In deze polemische discourspraktijk wordt een op strijd toegesneden mensbeeld gepropageerd. Socialisten gaan doorgaans uit van het goede in de mens
dat na veel schuren en schaven vrijkomt. Zij sturen vooral op randvoorwaarden
van economisch kansarmen en sociaal zwakkeren. Liberalen geloven wat minder
in de goedheid van de mens. Zij sturen op formele gelijkheid en scheppen meritocratisch ruimte voor het welbegrepen eigenbelang van de beter gesitueerde,
commercieel ondernemende medemens. Hun ondernemingslust zal, zo menen
zij, op den duur voor iedereen goed uitpakken. In plaats van Hegels ‘list van
de rede’ wordt daarvoor aangehaakt bij een van de voorlopers van deze list: de
‘onzichtbare hand’ die Adam Smith in zijn The Wealth of Nations (1776) naar ondernemers uitsteekt om hen te helpen. Concurrentie is een zegen. Dat bij Smith
de goddelijke gerechtigheid in het hiernamaals nog het laatste afrekenmodel is,
laten cynische pleitbezorgers van de vrije markt voor wat dat waard is. 29
Deze verstandshouding fundeert de laissez-faire ideologie die aan het eind van
de 19 e eeuw in het Britse imperiale rijk opkomt. Door (neo)liberalen wordt deze
regulatieve fictie te pas en te onpas aangehaald. Van een vrije markt is echter nooit sprake geweest. 30 Dat wordt pas duidelijk als we een tweetal blinde
vlekken die dit perspectief vertoont, belichten. De handel binnen een imperiaal
rijk stoelt op een koloniaal stelsel. De blinde vlek van de vrijemarktideologie
is haar geopolitieke inbedding in een stelsel van exclusieve regelingen en
voorkeursbehandelingen die als erfenis van het koloniale verleden aan onze
wereld is doorgegeven. De kwalificatie ‘vrij’ geldt alleen voor de voormalige
kolonisatoren. Dat het afschaffen van Europese en Amerikaanse landbouwsubsidies nagenoeg onbespreekbaar is, komt mede voort uit deze vernauwing van
het begrip vrije markt.
De tweede blinde vlek betreft het ‘externaliseren’ van productiekosten. Waarom liggen er spercieboontjes van Afrikaanse boeren naast Westlandse spercieboontjes? Bij de eersten zijn de productiekosten beduidend lager, omdat
basale arbeidsvoorwaarden ontbreken, olie vaak goedkoper is dan arbeid en er
minder strenge milieueisen bij de productie gelden. De kosten van de Westlandse teler zijn aanzienlijk hoger. Als we deze blinde vlekken aan de randen
van het ‘vrije’ spectrum zichtbaar maken en het perspectief verwijden, komt
de echte strijd in beeld waarin het marktdenken ligt ingebed: de afgedwongen
struggle for life van 'verdwijnende bemiddelaars' – kinderen in sweatshops,
onderbetaalde mijnwerkers, diersoorten in ecosystemen – ver weg van ons bed.
De markt blijkt in tweede instantie op verzwegen wijze pas een echt strijdperk:
360
niet zozeer in het gevecht om status, klanten en vermeend schaarse goederen,
maar door een op uitbuiting en onderdrukking gebaseerde, onrechtvaardige
verdeling van arbeid en inkomsten.
In feite externaliseert het vrije marktdenken de eigenlijke strijd en ensceneert
het een theatraal strijdperk waar onzichtbare handen hebzucht en hoogmoed
houvast bieden. Krom handelen wordt daar cynisch rechtgepraat. Marktpartijen
van multinationals tot bedrijfsmatig gerunde overheden, van investeringsbanken tot pensioenfondsen, van hedgefunds tot woningcorporaties, vertalen dit
in strategieën en tactieken voor hun in divisies, departmenten en diensten
opererende corporate business. Succesvolle handelaren gaan prat op hun vechtersmentaliteit. Je moet je erin knokken en je verworven positie voortdurend
verdedigen. In managersland vinden boeken over oorlogsvoering en zakendoen
zoals dat van de Chinese generaal Sun Tzu uit de 5 e eeuw voor de jaartelling,
maar ook boeken over Zen en samoerai, 31 dan ook al decennialang gretig aftrek.
4.1.3 — Weten en waarheid:
universiteit in diversiteit
Maar speelt in dit strijdperk de waarheid geen pacificerende rol? Is er alleen
maar sprake van dialectiek en niet van dialoog? Is wetenschap niet de onafhankelijke scheidsrechter in zo'n dialoog? Komt het beste argument niet als vanzelf naar voren in debatten over welk beleid moet worden geïmplementeerd?
Helaas niet. Ideologisch gefragmenteerde, op coalities gerichte regeerperiodes maken dat argumenten altijd onderdeel zijn van compromissen die feitelijk
twee jaar werkbaar zijn. Alle enquête- en onderzoekscommissies, alle wetenschappelijk stevig onderbouwde adviezen van de Wetenschappelijke Raad voor
het Regeringsbeleid of het Sociaal en Cultureel Planbureau ten spijt, het gaat
in de politiek niet om gelijk hebben maar om gelijk krijgen. Rekeningen worden
niet zozeer beargumenteerd als wel doorberekend en vereffend. Als waarheid al in beeld komt, dan hoogstens om deze strategisch te positioneren en
tactisch zo in te zetten dat marktbelangen en machtsposities worden geborgd
of gebroken.
Bovendien ondergraaft in een mediasamenleving de zeggingskracht van het
beeld de macht van het woord. Op de markt wordt het micropolitieke verlangen
met sensationele beelden bestookt en tot ongekende belevenissen verleid. Ook
de politiek wordt beheerst door de massa- en sociale media waardoor de waan
van de dag veel debatten bepaalt. Publieke politieke debatten zijn vooral politainment. 32 Polemische retoriek is vaak doorslaggevender voor de acceptatie
van beleid dan doorwrochte, argumentatief goed onderbouwde beleidstukken.
Zo lijken macropolitiek en cynisme haast synoniemen en is integere politiek
een c ontradictio in terminis. Gelukkig ligt het niet zo zwart wit. Maar politici die
onkreukbaar binnen de kaders van een onomstotelijke waarheid willen blijven
opereren zijn geen lang leven beschoren, tenzij zij, haast sectarisch geworteld
in een levensstijl waarin theorie en praktijk onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, door een even waarheidsgetrouwe achterban worden ondersteund.
Wat is in deze media- en informatiesamenleving de rol van de universiteit
onderbouwde argumenten aan voor risicoprofielen en beleidscenario's. Wat
wetenschappers in topbladen wereldkundig maken, nadat er eerst door blinde
361
als bakermat van weten en waarheid? De wetenschappen leveren statistisch
ref lectie
eco3. doen denken
peer reviewers naar is gekeken en het door een handjevol vakbroeders en
-zusters is geciteerd, is echter een speelbal in macropolitieke netwerken waar
macht en belang met elkaar verstrengeld zijn. Zelfs de universiteit is naast de
hoeder van de waarheid – net als een bedrijf, dienst of departement – een brand
dat vermarkt moet worden. Publicaties in toptijdschriften zijn van groot belang,
maar evenzo belangrijk zijn de rendementcijfers. Aan hogescholen worden de
leerstoelen van lectoraten niet alleen door wetenschappers bezet, maar ook
door doorgewinterde en goedvernetwerkte ervaringsdeskundigen, omdat er
strategische partners moeten worden binnengehaald waarvoor tegen betaling
onderzoek kan worden verricht.
Naast deze macropolitieke belangen zitten ook micropolitieke verlangens de waarheid dwars. De meest waarheidsgetrouwe wetenschapper kan door een verstrengeling van financiële belangen verstrikt raken in een grotesk machtspel waarin
de individuele wil tot weten er niet meer toe doet. Er zijn ook wetenschappers die
door micropolitieke affecten – status, reputatie – aan de verleiding toegeven de
waarheid naar hun hand zetten. Zo kan de waarheid flink bekneld raken tussen de
macropolitieke noodzaak institutioneel te overleven en de micropolitieke verleiding
van de roem. In deze double bind komt de waarheid danig in de knoop met zichzelf.
Filosofen ontsnappen niet aan deze schizoïde situatie. Verliezen academische
filosofen door strategisch te handelen en zich met politiek in te laten hun integriteit als onbevooroordeelde denkers? Is waarheid niet compromisloos? Deze
vragen veronderstellen stilzwijgend dat filosofen zich uitsluitend op strikt
wetenschappelijke wijze met de waarheid bezighouden. Er zijn inderdaad flink
wat filosofen die aan deze smalle definitie van het filosoferen hun beroepseer
ontlenen. Er zijn er ook die eloquent het bestand opmaken van wat er in de westerse geschiedenis zoal aan filosofische teksten is geproduceerd. Weer anderen brengen hun dagen door met het wetenschappelijk onderbouwd problematiseren van gevestigde waarheden en leveren zo een populair-wetenschappelijke
bijdrage aan maatschappelijke debatten. En er zijn filosofen die het tot hun
taak rekenen een discours te ontwikkelen dat handelingsperspectieven biedt
voor de realisering van een betere, meer rechtvaardige wereld.
Zodra er echter praktisch moet worden gehandeld en er naast performatieve
taaldaden ook werk moet worden verricht, schiet ook dit geëngageerde denken
van discoursanalysten tekort. Marx’ oproep in zijn Stellingen over Feuerbach
(1845) – “De filosofen hebben de wereld tot dusver slechts geïnterpreteerd;
nu komt het erop aan haar te veranderen” – laat in het midden wie dat dan wel
moeten doen. Dat dit voor Marx een militante activistische avantgarde is, laat
zich raden. RVS zet echter ook kanttekeningen bij deze invulling van de polemische praktijk. Net als bij het op een geniecultus georiënteerde, artistieke
avantgardisme dat lange tijd de creativiteit heeft gemonopoliseerd. Maar hoe
verhoudt het politiek-filosofische discours zich dan tot het martiale politieke
discours, als we beseffen dat een krijgshaftige politiek niets kan met filosofische relativeringen. Loopt iedere filosofische poging om zich kritisch tot de
362
macht te verhouden niet het risico om òf tot lippendienst gedwongen te worden
òf tot zwijgen te worden gebracht? Hoe kan er in zo'n keurslijf nog vrijmoedig
over en vanuit waarheden worden gesproken?
Als we Foucault mogen geloven is het echter juist de taak van filosofen om, al
manoeuvrerend tussen het Skylla van de macht en het Charibdys van de waarheid, ‘vrijmoedig te spreken’. In de loop van de geschiedenis hebben vele inmiddels gecanoniseerde filosofen in die smalle ruimte hun reputatie gevestigd.
Door als adviseur bij potentaten in dienst te treden hebben ze de raad bij de
daad gevoegd. In die volgorde. Zo zijn ze indirect politiek actief geweest. Het is
hen daarbij niet altijd even makkelijk afgegaan. Plato’s experiment op S yracuse
om voor de lokale tiran zijn ideeën over de Republiek te realiseren wordt een
fiasco. Hij kan ternauwernood zijn huid redden. Als leermeester van Alexander
de Grote wordt Aristoteles na diens dood vanwege anti-Macedonische sentimenten uit Athene verbannen. Machiavelli is succesvoller als hij zich, afgezien
van wat verholen kritische noten, in zijn lofzang op de prinsheerlijkheid voor
de macht buigt. Thomas Moore, de ontwerper van de eerste politieke utopie en
adviseur van Hendrik VIII, verliest uiteindelijk toch zijn hoofd op het hakblok.
De spijtoptant Yushihiro Francis Fukuyama buigt zich nu op de John Hopkins
Universiteit over de grondslagen van de politieke orde.
Geschiedenis beschrijven en geschiedenis schrijven kunnen dus in de praktijk meer of minder succesvol samenvallen. Zie de zaak Fukuyama. Dat vereist
wel dat er verschillende politieke schalen worden onderscheiden en de relatie
tussen theorie en praktijk subtieler wordt uitgewerkt. De relatie tussen beide
is doorgaans negatief zoals in oneliners als “geen woorden maar daden!” en
“niet lullen, maar poetsen!”. Dit zijn favoriete retorische to ols om de discursieve verstrengeling van concepten met handelingen en de specifieke schaal
van de verantwoordelijkheid aan het zicht te onttrekken. Om die weer "als een
stip op de horizon" "op het netvlies te krijgen" benadrukt RVS dat woorden
ook altijd daden zijn. Geformuleerd in het huidige beleidsjargon kan een van de
activiteiten van een politiek filosoof opgevat worden als het ontwerpen van een
discoursstrategie. Sommigen buigen zich in hun ivoren toren, dichter dan dicht
bij de hemel, onthecht in hun eigen wijsheid, over grootstedelijke problemen.
Ze zijn zo de contemplatieve tegenhangers van stadsplanologen die zich vanuit
hun eigen ivoren toren over maquettes, blauwdrukken en interfaces buigen.
Politieke filosofen zetten concepten op de kaart die planologen met de stad
verwarren.
Als wetenschappers publiceren ook politieke filosofen hun verkregen inzichten in wetenschappelijke topbladen. Hoe die waarheden 'doorwerken', dat wil
zeggen hoe deze betekenis en richting aan het handelen van maatschappelijke
groepen geven, is niet aan de filosoof. Of hij of zij deze concepten belichaamt,
is niet van belang. Maar zodra zij deze concepten politiek handen en voeten geven, worden filosofen activisten. Ze kunnen dan in de straten van Rotterdamse
buurten belanden. Zijn ze streetwise genoeg om zich daar te handhaven?
Hebben ze sowieso iets te vertellen? Met een beroep op de waarheid kom je op
straat niet ver. En aan Grote Verhalen is al helemaal geen behoefte, omdat er
heid zeggen wordt bovendien opgevat als een oorlogsverklaring.
363
daarvan al veel te veel door de buurten gonzen. Iemand publiekelijk de waar-
ref lectie
eco3. doen denken
Toch worden er sinds enkele decennia officieel filosofen tot ‘stadsfilosoof’ uitgeroepen. 33 Almere zocht er een in 2002, nadat het Utrechts Centraal Museum,
waar toentertijd Sjarel Ex, de huidige directeur van Boijmans Van Beuningen,
de scepter zwaaide, een huisfilosoof had aangetrokken. Wat staat zo’n externe stadsfilosoof te doen? Heeft hij inzicht in de stad? De stad is weliswaar
overzichtelijker dan de staat, maar toch veel abstracter dan de straat. Verdedigt zo’n stadsfilosoof het stadsbeleid door dit met meditatieve weetjes op
te leuken? Of zet hij of zij terloops vraagtekens bij het collegebeleid? Wordt
zo’n filosoof gedoogd, zoals ooit de nar aan het hof? Of moeten stadsfilosofen
net als Socrates juist een horzel in de nek van bewindslieden, bestuurders en
beleidsmakers zijn? Wat hun taak ook mag zijn, deze ontvouwt zich in ieder
geval in een ruimte tussen waarheid en macht, tussen wetenschap en politiek.
Stadsfilosofen staan nu eens met hun hoofd in de wolken, dan weer met beide
benen op de grond.
In de specifieke Rotterdamse context gaat het uiteindelijk om de band tussen
de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) en de stad Rotterdam. Deze samenwerking is, gezien de geschiedenis van de EUR die, ruim gedefinieerd, in 2013
honderd jaar jong is, 34 van recente datum. Een van de locaties van de universiteit – het medische centrum rond ziekenhuis Dijkzigt – ligt in het hart van
Rotterdam. Zijn kennisvaloriserende focus is voornamelijk internationaal. Zo
ook de expliciet marktgeoriënteerde faculteiten op locatie Woudenstein aan de
oostelijke rand van de stad, op een steenworp afstand van de Ring, het netwerk
van snelwegen. De EUR heeft tot voor kort met zijn rug naar een stad gestaan
die zich primair als werkstad profileerde. Arbeidzaam en robuust heeft de stad
zich intellectueel altijd bescheiden opgesteld. Een van de meest markante
uitdrukkingen van dit bescheiden, haast negatieve zelfbeeld is het aanstellingsbeleid in de kunstsector in de negentiger jaren: de directeuren van alle
grote kunstinstellingen waren nagenoeg allen van niet-Nederlandse afkomst.
Ecologisch geformuleerd: aan de andere kant van de heuvel is het gras altijd
groener.
De filosofische faculteit is echter al sinds de jaren tachtig intensief in de stad
bezig, met name vanuit de sektie wijsgerige antropologie en het Centrum voor
Filosofie & Kunst. 35 Ook de sectie Geschiedenis beweegt zich door de prominente rol die filosofen als Erasmus en Pierre Bayle in Rotterdam hebben gespeeld, in Rotterdamse kringen. 36 In de loop van de afgelopen decennia hebben
veel afgestudeerde filosofen emplooi gevonden bij gemeentelijke instanties en
in educatieve, culturele en welzijnsinstellingen. Die wisselwerking is inmiddels
opgeschaald. Sinds een kleine vijf jaar is “de Erasmus Universiteit Rotterdam
(EUR) een internationaal georiënteerde universiteit met een stevige verankering in de stad Rotterdam en de regio”. Het profileringsdocument 2012 “Thuis
in de wereld” formuleert de grootstedelijke missie als volgt:
364
“het versterken van de regionale verankering do or Community Services, samenwerking met de gemeente en de andere onderwijsinstellingen in de regio en
professioneel alumnibeleid. Er zijn onder meer kenniswerkplaatsen met de
gemeente Rotterdam en maatschappelijke partners gestart (Gezond Rotterdam,
R otterdams talent en 'Smartport') en de EUR zal met de start van het University
College in 2013 een belangrijke vestiging in de binnenstad hebben.”
Inmiddels is dus het inzicht doorgebroken dat de stad en de EUR op vele manieren van elkaar afhankelijk zijn. Afgezien van een klein percentage buitenlandse studenten komen studenten voornamelijk uit de regio. De stad wil deze
potentiële bovenmodale grootstedelingen na hun studie graag vasthouden.
Het structureel inbouwen van Community Services in de verschillende studies
verrijkt niet alleen de kennis van studenten met een interesse die niet misstaat
op hun toekomstige cv, ze biedt de stad ook de mogelijkheid zich aan hen te
presenteren en voor de stad te interesseren. Anderzijds kan de interculturele
stad Rotterdam met zijn 174 nationaliteiten de kennis en kunde van de meest
‘gekleurde’ universiteit van Nederland goed gebruiken. De in 2009 opgezette
kenniswerkplaatsen, waarin wetenschappers zich met bestuurders en beleidsmakers over grootstedelijke problemen buigen, zijn een eerste maar zeker nog
te versterken aanzet tot een structurele samenwerking. Dit kan een transitieproces in gang zetten, waarin eenrichtingsverkeer (uni) daadwerkelijk tweerichtingsverkeer (di) wordt: de EUR als universiteit in diversiteit.
4.1.4 — Extra-polemisch handelen:
strijd èn zorg in samenwerken
Politiek, markt en wetenschap, zie daar het speelveld waarop Rotterdam
Vakmanstad/Skillcity zich beweegt. Een speelveld, geen strijdperk. RVS is een
politiek-filosofisch geïnspireerde onderneming die 1) over een periode van vijftien jaar vanuit een strategische visie door tactische samenwerking met partners met een gerichte operationele focus op haar trajecten in Rotterdam 2) een
duurzame vorm van vakmanschap op de kaart wil zetten door 3) Rotterdamse
jongeren daadwerkelijk en concreet ontwikkelingskansen te bieden zonder hen
normatief te disciplineren. Ondanks de inpassing van haar 'targets' in het gekritiseerde polemisch vertoog, gaat RVS van een mens- en maatschappijbeeld
uit waarin een even strijdvaardige als zorgzame stilering van het persoonlijke
leven verankerd wordt in samenwerken. Samenwerken is het kernconcept van
het polemisch vertoog. Daarin sluiten strijd en zorg elkaar niet uit. Integendeel, in hun poging greep op een situatie te krijgen omarmen ze elkaar.
Er zijn verschillende vormen van samenwerking te onderscheiden. Samenwerken binnen (intra) een strijd is wat anders dan samenwerken buiten (extra) de
strijd. Strategie en tactiek vergen intra-polemische samenwerking. Zonder
tactische manoeuvres wordt geen strijd gewonnen. Soms is samenwerking met
andere partijen nodig om een bedreiging het hoofd te bieden. Vanuit welbegrepen eigenbelang wordt er met het oog op een gedeeld belang onderhandeld
en worden er compromissen gesloten. Extra-polemische samenwerking is van
een andere orde. Deze gaat aan de strijd vooraf en er aan voorbij. Net als een
kan plaatsvinden, erkennen ook strijders – in een oorlog, een concurrentieslag,
een vuistgevecht – wetten, regels en afspraken.
365
polemisch debat slechts binnen van te voren afgesproken discursieve regels
ref lectie
eco3. doen denken
Ieder internationaal conflict heeft een volkenrechtelijke inbedding waarin
het gedrag van de strijdende partijen randvoorwaardelijk is vastgelegd: de
C onventie van Genève voor krijgsgevangenen of het verbod op het gebruik van
abc-wapens. Er bestaat een International Gerechtshof met tribunalen. In de
micropolitieke sfeer zijn deze regels minder expliciet. Ze zijn sociaal-cultureel
geïnternaliseerd: niet krabben, niet bijten, niet doorschoppen. Zo is elk gevecht
afgebakend door morele inhibities, expliciete gedragsregels en juridische
kaders. Deze extra-polemische context maakt dat toegepast geweld bespreekbaar blijft en daders van excessief geweld ter verantwoording kunnen worden
geroepen. Een gevecht zonder vorm is een slachtpartij. Ongecontroleerde
gewelddadigheid ontbeert iedere legitimiteit.
Strikt genomen is strijd een symmetrische relatie. Een strijder moet altijd uitgaan van de handelingsvrijheid van een bekwame tegenstander. Anders zou er
geen eer te behalen zijn en is er slechts sprake van mishandeling of zelfs marteling. Symmetrie is er echter slechts in de directe confrontatie na alle strategische zetten en tactische manoeuvres, wanneer beide strijders oog in oog met
elkaar staan. Dan komt het louter op mentale focus en fysieke beheersing aan.
Een gevecht tussen gelijken voltrekt zich in dit oningevulde 'tussen'. In deze
polemische 'interesse' kan er zelfs sprake zijn van wederzijds respect.
Maar feitelijk staat elke concrete machtsstrijd altijd al in een historische en
strategische context en liggen, door een lange voorgeschiedenis, de machtsverhoudingen van te voren vast. Ook op de markt. Door het koloniale bestel
is de vrije markt met zijn vrije ondernemerschap feitelijk een ongelijke strijd.
Kansarme bewoners uit 'achterstandswijken' en Nigeriaanse boeren betreden
deze markt minder 'gelijk' dan goedgeschoolde burgers en westerse boeren.
Pas als het vrije ondernemerschap in een kritische feedback alle aspecten van
productie, distributie en afvalverwerking verdisconteert, primaire arbeidsvoorwaarden overal laat gelden en de subsidieregelingen voor alle partijen gelijk
zijn, kan er op de vrije markt sprake zijn van symmetrische handelsrelaties.
Uiteindelijk zijn deze intra- en extra-polemische coöperaties louter instrumenteel:
de partijen gebruiken elkaar om hun eigen doelen te bereiken. Van samenwerken
om het samenwerken als kwalitatieve, gedeelde ervaring waarin partners primair
in elkaar geïnteresseerd zijn, is geen sprake. Extra-polemisch handelen waarin de
ander als doel wordt gezien begint bij interesse en is erop gericht elkaar te leren
kennen. Dit overstijgt human interest. Ondernemend samenwerken vereist dat er
verantwoordelijkheid wordt genomen voor een gezamenlijke missie die de deeldoelen overstijgt. In een offervaardige geste wordt het bestaansrecht van afzonderlijke
partners op het spel gezet. In de overgave aan de ander verandert dit offer in een
gift. Deze staat haaks op een deal die voor alle partijen voordeeltjes oplevert.
Overgave geeft op dubbelzinnige wijze het eind van de strijd aan. Dialectisch
gezien is overgave een grensgeval. Als eind van de strijd is het de opmaat naar
een nieuwe zijnswijze: een vreedzame toestand waarin zorg wordt gedragen
voor gezamenlijk welzijn. Overgave verbindt strijd met zorg, het dialectische
366
tegendeel van strijd. Zorg gaat over leven, strijd over dood. Zo bezien zijn zorg
en strijd tegengestelde praktijken. Bij zorg schakel je de ander in, niet uit. Je
ontfermt je over de ander. Zorg voor een kind of een zieke getuigt van een wil
tot helen, van integriteit. Toch zit zorg ook in de strijd, zij het uitsluitend technisch en instrumenteel: paard, zwaard en kaart moeten in orde zijn en er moet
goed voor de manschappen worden gezorgd. Ook de strijder zelf moet fysiek en
mentaal in topconditie zijn. Deze 'zelfzorg' overstijgt het louter instrumentele
en kan een extra-polemisch doel in zichzelf worden: het krijgerschap als een levensstijl met zijn erecodes en ceremonieel decorum. In laatste instantie wordt
strijd ingegeven door extra-polemische zorg: zorg voor de eigen clan, stam,
familie, groep of organisatie. Het extra-polemische perspectief bij uitstek is
het overleven van de groep. Kortom, iedere strijd bevat irenische aspecten.
Maar hoe zit het met de strijd in de zorg? Is een zorgrelatie machtsvrij? Zeker
niet. In betweterige welwillendheid kan zorg verstikkend, soms zelfs terroristisch zijn. Maar een patiënt kan zich ook veeleisend in zijn slachtofferrol wentelen. Zorg kan niet alleen overgave zijn, omdat er gepland moet worden. Zorg is
ook een transactie: uurtje factuurtje. Anders dan bij de strijd, waarin de relatie
tussen strijders idealiter symmetrisch is als beide tegenstanders even goed
getraind en bewapend zijn, is een zorgrelatie per definitie asymmetrisch, tenzij
de lamme de blinde leidt. De verzorger heeft de positie om te verzorgen. De
zieke is niet meer autonoom. Is er een situatie te bedenken waarin die asymmetrie, en daarmee de macht, uit beeld verdwijnt? Zorg is een gelaagde praktijk,
waarin strijd zich in verschillende gedaanten voordoet. De zieke vecht voor
zijn leven, wat respect afdwingt bij de verzorger. De verzorger vecht tegen zijn
machteloosheid om de verzorgde in haar lijden te bereiken en te ondersteunen.
Empathie volstaat niet om dit fundamentele tekortschieten te compenseren.
Het besef van deze geschaalde asymmetrieën maakt een relatie tussen verzorger en verzorgde evenwichtig. Zowel de verzorger als de verzorgde realiseren
(zich) hun autonomie binnen deze zorgzame relatie. Zo ontplooit zorg zich, net
als strijd, in een respectvol, oningevuld 'tussen': in het hier en nu vanwaaruit
niet wordt geanticipeerd op wat er gaat komen, maar waarin een alerte ontvankelijkheid van de verzorger direct aansluit op de wil van de verzorgde om
autonoom te blijven handelen, hoe minimaal ook. Integere zorgzaamheid vergt
een waarachtige wil tot helen waarin 'verbinden' zijn curatieve grondbetekenis
terugkrijgt. Verbinden is slechts mogelijk vanuit de zorg voor anderen. Verbinden vereist een overgave waarin het eigenbelang wordt opgeschort.
Strijd en zorg zijn dus geen dialectische opposities. Strijdbare zorg is geen tegenspraak. Ze vooronderstellen elkaar op meerdere schalen, maar putten zich nooit
in elkaar uit. Pas als strijdvaardigheid en zorgzaamheid in een wil tot helen alle
aspecten van een individueel leven bepalen, pas als beide de uitgangspunten van
een levensstijl vormen, gaan zorg en strijd naadloos in elkaar over. Dat gebeurt bij
sommige heilsoldaten van het Leger des Heils. Of in een spiritueel krijgerschap zoals de Tibetaanse leraar Chögyam Trungpa in Shambhala. De weg van de krijger (1984)
propageert: “het verbreiden van gezondheid in onze wereld wordt in feite een fundamentele discipline van krijgerschap".37 Dit krijgerschap is gericht op 'waarachtige
367
aanwezigheid'.38 In de belangeloze overgave aan zorg wordt een krijger een gever.
ref lectie
eco3. doen denken
4.2 — CONTEXT:
DISCURSIEF WEEFSEL
Discours is het huis waarin de mens als zinvol sprekend en handelend wezen
onderdak vindt. Het is een 'symbolisch immuunsysteem', stelt Sloterdijk in
Je moet je leven veranderen (2009). Voor hem is zo'n systeem een weefsel met
'antropotechnieken' die functioneren als ‘weefgetouwen' 39 waarop de mens
wordt geweven. Volgens Foucault, een van de meest geciteerde denkers in
Sloterdijks werk, verstrengelen waarheid (theorie, denken) en macht (praktijk,
doen) zich discursief in een collectieve levensstijl. Deze belichaamt opgedane
inzichten. Deze worden bewaarheid. Dat betekent niet dat alle neuzen altijd
dezelfde kant op staan. Integendeel. Discours duidt op trajecten (c ours) die
uiteenlopen (dis). Maar net als onderlinge competitie zich moet afspelen op
een van te voren vastgesteld parcours, omdat anders iedereen alle kanten op
rent waardoor alles uit elkaar valt, zo worden de uiteenlopende waarheden in
een discours gedragen door een integer verlangen: samenwerken in de zoektocht naar een gezamenlijke levensvorm.
Dit discursieve veld kan naar analogie van 'netwerk'
2.2, 3.2) ,
(ZIE 1.2)
en 'weefsel'
(ZIE
als 'context' worden opgevat. Discours is dan een samenhangend (c on)
weefsel (textuur) van ideeën, concepten, inzichten en denkbeelden waarmee
deelnemers mentaal, sociaal en fysiek richting geven aan hun handelen. In
Foucaults kritische analyses is discours een onzichtbaar format dat het denken
en doen van mensen in een bepaalde periode richt zonder dat zij dat kunnen
beseffen. RVS haakt in op Foucaults latere werken waarin hij over discursieve
praktijken spreekt waarin betrokkenen vanuit hun discours hun wederzijdse
betrokkenheid vormgeven. Zo'n mesopolitiek discours is per definitie een open
design waarin actief macropolitieke machten met micropolitieke krachten,
belangen met verlangen, begrippen met affecten worden verbonden. In deze
mesopolitieke tussenruimte zijn mensen op elkaar betrokken via het discours
dat zij belichamen.
4.2.1 — Double binds
Statusangst, sympathie, trots, afgunst, eerzucht, medelijden, empathie, liefde,
wraaklust, enthousiasme, het zijn allemaal affecten die mensen verbinden
èn uiteendrijven. Deze micropolitieke beroeringen zijn in de loop der eeuwen
steeds anders verklaard: mythische goden zetten strijders op het slagveld aan
tot heroïsche daden, de duivel verleidt zondaars, de stem van god klinkt op in
het protestantse geweten, het freudiaanse libido werkt traumatisch door bij
neuroten en psychoten en tegenwoordig bepaalt het door neurotransmitters
aangestuurde brein onze wil. Die varianten veronderstellen uiteenlopende
discoursen waarin verschillende mens- en wereldbeelden liggen besloten.
368
Stemmen zelfbeeld, mensbeeld en wereldbeeld overeen, dan werkt dit discours
helend als er fricties optreden. Zodra het beeld dat mensen van zichzelf hebben klem komt te zitten tussen schuivende mens- en wereldbeelden en deze
beklemming een collectieve vorm aanneemt, begint het heersende discours te
kantelen. Het biedt geen zinvolle verklaring meer voor wat en hoe we dat doen.
Je ziet overal om je heen overvloed, maar alle krantenkoppen melden dat het
crisis is. Je voelt je, vervuld van jezelf, voortdurend tekort gedaan. Je denkt
iets te bezitten – een huis, een auto, een carrière, een smartphone, een partner
– maar je voelt je er bij tijd en wijle door bezeten. Dat wordt vervolgens niet als
verslaving opgevat, maar als keuzevrijheid.
Deze existentiële spanningen splijten het innerlijk. Psychologisch raken individuen in deze schizoïde ervaringen verstrikt in emotionele paradoxen, waardoor
ze geen kant meer op kunnen en mentaal afhaken. Als oplossingen uitsluitend
in termen van het probleem worden geformuleerd, sluit het discours kort in
zichzelf en worden de problemen alleen maar groter. De bandbreedte van het
handelen wordt smaller en er is geen zicht meer op een samenhangend geheel. Over deze verscheurdheid is veel geschreven, te beginnen bij de Griekse
tragediedichters waar alles om de strijd tussen de goddelijke beschikking en
de menselijke vrijheid draait. Recentelijk buigt de neurologie zich over deze
spanningen en wordt de oorzaak in het brein gezocht.
Kunnen die spanningen worden opgelost? Sommigen menen dat met de oplossing van deze paradoxen 'een rustpunt van de geest' 40 wordt bereikt, anderen
stellen dat het een kwestie is van uithouden en doorstaan. 41 Maar hoe deze
spanning ook begrepen wordt – dialectisch, fenomenologisch, hermeneutisch,
analytisch of deconstructivistisch – dat deze schizoïde basisdynamiek een basaal ingrediënt is van onze menselijke conditie, wordt door allen erkend. In een
ecosociaal perspectief komt deze gespletenheid anders in beeld. De antropoloog
Gregory Bateson (1904-1980) introduceert in Steps to an ecology of mind (1972)
een open systemische aanpak. Bateson introduceert om inzicht te krijgen in de
meerschaligheid van asymmetrische relaties het concept double bind: "de double
bind theorie houdt zich bezig met de ervaringscomponent in het ontstaan van
verknopingen in de regels of vooronderstellingen van een gewoonte". 42 Gewoonten (habits) zijn fixaties in het gedrag die moeilijk te doorbreken zijn. Bij een
mentaliteits- en gedragsverandering gaat het, net als in de verslavingszorg, om
het doorbreken en transformeren van gewoonten en dagelijkse routines. Dat
kan op verschillende manieren: door op de geest in te werken, door de omgeving
erin te betrekken en door louter fysieke drills. Doorgaans gaat het via een mix
van mentale, sociale of fysieke interventies. De genetica stond in Batesons tijd
in de kinderschoenen. In zijn grafische weergave van zijn inzichten werkt de
piramidaal-hiërarchische verbeelding nog door. Deze is vergelijkbaar met de
behoeftenpiramie in het werk van de humanistische psycholoog Maslow.
Bateson wijst op "scheuren in het weefsel van de contextuele structuur".
Daardoor lopen contexten door elkaar. Hij noemt dit een 'transcontextueel syndroom': mensen verliezen uit het oog dat alles een specifieke context heeft. De
taal biedt echter allerlei mogelijkheden om daarmee om te gaan. Ironie bijvoorbeeld: wat ben jij een rustig ventje!, zegt de leraar tegen een ADHD-leerling
twee 'niveaus' en als de leerling dat ook snapt, werkt zo'n opmerking wellicht
relativerend en kan hij om zichzelf lachen.
369
die net de hele klas heeft verbouwd. Deze ironische omkering beweegt zich op
ref lectie
eco3. doen denken
In een double bind lopen twee oordelen uit verschillende contexten in elkaar
over. Logisch gaat het om de verstrengeling van twee oordelen in één oordeel,
zoals in de klassiek-Griekse paradox van de liegende Kretenzer: "de Kretenzer
Epimenides zegt dat alle Kretenzers liegen". De vraag of deze uitspraak waar
is, is onmogelijk te beantwoorden. Het antwoord draait rond in een vicieuze
cirkel. Als een Kretenzer zegt dat alle Kretenzers liegen, is deze uitspraak niet
waar, want hij is tenslotte zelf een Kretenzer. Maar als deze uitspraak niet waar
is, dan spreekt hij de waarheid en liegt hij dus. Bateson beroept zich voor dit
inzicht op de verzamelingenleer van de Britse filosoof Bertrand Russell (18721970). De waarheid van de algemene uitspraak "alle Kretenzers liegen" wist de
waarheid van de particuliere uitspraak "De Kretenzer Epimenides zegt x" uit.
Inzicht in deze categoriefout – een verzameling (Kretenzers) en een lid van die
verzameling (Epimenides) worden door elkaar gehaald – vereist een buitenpositie vanwaaruit de paradox wordt doorzien.
In de relationele sfeer wijst zo'n double bind op een transcontextueel syndroom.
Bateson werpt hiermee licht op de schizoïde situatie van schizofrenen, letterlijk: mensen met een gespleten brein. 43 Bateson benadert schizofrenie als een
communicatief dilemma: in een en dezelfde context krijgen schizofrenen twee
boodschappen die elkaar uitsluiten. Ouders zeggen dat ze van hun kind houden,
maar behandelen het zeer gewelddadig. Of jongeren worden in één bevel aangespoord om twee elkaar uitsluitende acties te ondernemen: "je moet niet naar mij
luisteren". Of "doe nu eens iets spontaan!". De emotionele beklemming – wat
willen ze van me? – doet de desbetreffende persoon verstarren in zijn radeloosheid. Om zo'n double bind te doorbreken is een derde gezichtspunt vereist.
De taal biedt een manier om daarmee om te gaan: ironie. Stand-up comedians
en cabaretiers spelen met dit transcontextuele syndroom: je zou ze sociaal
productieve schizo's kunnen noemen die een probate zelfhulptherapie hebben
ontwikkeld. Maar een goede therapie die de beknelde persoon op de double bind
wijst waarin hij bekneld is geraakt, kan ook werken. 44 Er kan met vrienden over
de schizoïde dead lock of impasse worden gesproken. In die metacommunicatie
wordt de schizoïde situatie letterlijk gerelativeerd: in relatie gebracht.
Bateson geeft een ecologische wending aan deze problematiek. Hij laat zien
dat alles in de wereld contextueel is en dat ieder patroon – ecosysteem – communiceert met andere patronen. Tegenstrijdigheden of double binds ontstaan
als er geen externe feedback is. De continue feedback tussen delen en gehelen
is een systemische 'zelfreflectie' die eigen is aan alle natuurlijke systemen.
Vandaar Batesons titel: 'An ecology of mind'. In zijn ecologische visie is de
kleinste eenheid van een systeem een open relatie, nooit een individuele identiteit. Ieder ogenschijnlijk in zichzelf afgesloten geheel blijkt bij nader inzien
deel van een groter geheel. In deze almaar veranderende dynamiek is aanpassing de crux van leerprocessen en uiteindelijk van overleving. In het zelfreflectieve ecosysteem dat mens heet, valt leven samen met leren. We moeten leren
van ons leren om het patroon van het patroon te kunnen zien. In dit 'deutero-
370
lere n' (deuteros=twee) of 'meta-leren' ligt de sleutel tot een ecologische praktijk die verderop als meerschalige reflectie wordt uitgewerkt. Een opschaling
van dit leren tot de derde macht waarin we zicht krijgen op de vooronderstel-
lingen van onze vooronderstellingen doorbreekt het ego en realiseert een vorm
van bewustzijn dat Bateson toedicht aan "zenboeddhisten, westerse mystici en
sommige psychiaters". 45
In ontwikkelingspsychologisch perspectief wordt dit verder uitgewerkt. In een
evenwichtige ontwikkeling moet impulsief leren (0-6 jaar) en instrumenteel
leren (6-12 jaar) via het interpersoonlijk leren, waar de meeste volwassenen op
uitkomen, overgaan in zelfsturing die tot bewustzijnstransformaties kan leiden.
Het laatste stadium is slechts voor weinigen weggelegd en komt overeen met
Batesons hoogste vorm van leren. Of een gemiddelde vmbo-leerling in overeenstemming met de preambule van de examenprogramma’s in competentie
gerichte onderwijs “door te reflecteren op het eigen cognitief en emotioneel
functioneren leert zicht te krijgen op en sturing te geven aan het eigen leeren werkproces" 46 wordt ernstig betwijfeld. Als zelfsturing al een reëele optie
is, dan zal met name aan het derde stadium – interpersoonlijk leren – in een
veel vroeger ontwikkelingsstadium systematischer aandacht moeten worden
geschonken.
4.2.1.A — Radicale middelmatigheid:
onbegrepen context
Interpersoonlijk leren vereist relationeel besef. Dit is in het moderne discours
dat het autonome individu centraal stelt, een afgeleid gegeven: pas als je een
individu bent, heb je een relatie. Maar in het netwerktheoretisch perspectief
van RVS zijn relaties primair. In de ecologische verankering zijn de door de
mens ontwikkelde technologieën en media concrete uitdrukkingen van relaties:
een smartphone verbindt mensen, met een auto wordt de afstand naar anderen sneller overbrugd. Dit mediale besef is in de moderniteit echter minimaal,
omdat we nog steeds denken dat wij ze gebruiken. Inmiddels is echer duidelijk
geworden dat de effecten van dit gebruik niet alleen onvoorzien, maar ook onomkeerbaar zijn. Het gebruik van deze media – en RVS hanteert een zeer brede
definitie: alle technische en technologische hulpmiddelen – heeft moderne individuen aan allerlei paradoxen uitgeleverd en zelfondermijnenende, s chizoïde
levensstijlen gecreëerd.
Op die mediale schizofrenie wordt met Batesons double bind theorie enig licht
geworpen. Alhoewel in huidig onderzoek naar de oorzaken van schizofrenie
de neurologie het voortouw heeft genomen 47 en Batesons double bind theorie
daarin geen enkele rol meer speelt, behoudt het concept wel degelijk zijn kritische waarde voor een analyse van onze huidige bestaanswijze en de tegenstrijdige boodschappen die individuen daarin krijgen. Er ontstaan namelijk allerlei
paradoxen als macropolitieke belangen onkritisch op micropolitieke verlangens
worden aangesloten. Technologische hulpmiddelen spelen daar een merkwaardige rol in. Ze zijn handig, maar is een smartphone of een auto nu ons bezit of
onze bezetenheid? Zijn media gadgets, formats of experiences? Wat doen media
met mensen? Is er in ons comfort sprake van een fysieke verlichting?
lengstukken van onze zintuigen en ledematen ons onzichtbare milieu geworden. We leven in een mediasamenleving. Media zijn voor ons wat water is voor
371
Een ding is inmiddels duidelijk: media zijn van uiterlijke aanhangsels en ver-
ref lectie
eco3. doen denken
een vis. Zij zijn onze grootste context, het patroon aller patronen. Toch worden
ze nog als beheersbare instrumenten gezien, terwijl we een volstrekt eigen
leven leiden. Net als de mens zijn smartphones en smart grids 'slimmer' geworden. Media denken zelfs voor de mens: TomTom en gps, maar ook pace makers.
Dat wordt pas mogelijk als kennis een netwerkfenomeen, dat wil zeggen
informatie wordt en in technische hulpmiddelen wordt ingebouwd. Kevin Kelly
geeft in De Wil van Technologie (2010) deze transformatie impliciet weer in een
netwerkdiscours waarin, net als bij Bateson, relaties de basiseenheid zijn:
“Kennis is dus een netwerkfenomeen waarin elk feit een kno oppunt is. We zeggen
niet alleen dat de kennis zich uitbreidt als het aantal feiten toeneemt, maar o ok
(en vaker) als het aantal en de sterkte van de relaties tussen feiten toeneemt.
Aan die onderlinge relaties ontleent kennis haar kracht.” 48
Wetenschappelijke kennis krijgt handen en voeten, ogen en oren in geavanceerde technologie: transport- en communicatiemiddelen. Deze verbinden
ons met elkaar in de netwerksamenleving. We zijn er steeds afhankelijker
van geworden, terwijl we nog steeds denken dat we autonoom zijn. De auto
(autos=zelf) is “de technische dubbelganger van het principieel actieve transcendentale subject", 49 stelt Sloterdijk in Eurotaoisme. Over de kritiek van de
politieke kinetiek. Autonomie wordt feitelijk als automobiliteit ingevuld, vrijheid
is vooral bewegingsvrijheid. Dat voelen we als media het laten afweten. Auto
stuk, server down, beltegoed op en ons patroon, ons weefsel, ons netwerk
scheurt. We raken gedesoriënteerd. Los van ons netwerk stuiten we op een
onverzettelijke werkelijkheid waarmee en waarin we geen kant op kunnen.
Media zijn allang geen hulpmiddelen meer. Het zijn inmiddels bestaansmiddelen die voldoen aan primaire behoeften. Media zijn ons op het lijf geschreven of
zelfs in het lijf gegrift. We denken dat we ons via technologische hulpmiddelen
met de wereld en met anderen verbinden, maar communicatie- en transportmiddelen staan allang niet meer tussen ons en de wereld in: ze dicteren ons hoe
de wereld er voorstaat en uitziet. Daardoor zijn mensen letterlijk middel-matig
geworden: de maat van het middel ritmeert onze interacties. Niet alleen bewegen we ons op de maat van die middelen door de wereld, maar via die media
wortelen we ook dynamisch in de wereld. Onze media zijn letterlijk radicaal.
(radix=wortel) Er bestaat vanzelfsprekend nog wel iets buiten de media, maar
dat komt niet in beeld. En als het in beeld komt, verandert die werkelijkheid
onmiddellijk. Beursberichten zijn registraties die, net als kwartaalcijfers, bij
publicatie de wereld onmiddellijk transformeren en dus zichzelf moeten herinterpreteren. De notering bepaalt het gedrag van speculanten waardoor die
notering op het moment dat deze oppopt, verandert.
Sloterdijks antropotechnische wending heet in zijn ongereflecteerde vorm
bij RVS radicale middelmatigheid. 50 De psyche ligt technologisch in media
ingebed. Dat heeft consequenties voor onze gemoedsgesteldheid. Sommigen
372
menen dat het gebruik van sociale media mensen cynisch maakt. Anderen
stellen echter dat bloggers op shocklogs of treiterlogs zoals GeenStijl, Jaggle,
Retecool en Volkomenkut niet simpelweg kunnen worden weggezet als cynici of
nihilisten: "Cynisme is eerder een techno-sociale conditie. (...) Netcynisme is
een cultureel bijproduct van blogsoftware". 51 Je kunt je afvragen of dit ook voor
massamediale versies zoals PowNews geldt: provocaties, pesterijtjes en prietpraat onder het mom van ontmaskerende journalistiek. Maar als ook hier het
medium het ritme dicteert, zijn journalisten geen speelbal van hun micropolitieke ressentimenten. Het zijn louter willoze verlengstukken van hun onbegrepen radicale middelmatigheid. Ze weten niet beter. Ze zijn mediaal onmondig.
Is onze menselijke conditie een uitvergroting van deze onbegrepen radicale
middelmatigheid? Er is geen twijfel aan dat media onze verhouding tot de
wereld, tot elkaar en tot onszelf bepalen. Zij zijn de onbegrepen context voor
een reeks double binds waarin wij door ons onbegrip over onze huidige human
c ondition zijn verzand. Radicale middelmatigheid lijkt de paradox van alle
paradoxen. Maar de relatie tussen mens (psychologie) en media (technologie)
beweegt zich over verschillende schalen, net als bij Batesons schizofrenie.
Zodra dat wordt ingezien verdwijnt de paradox. Psychologisch staat radicaliteit ("wat ben jij compromisloos militant") tegenover middelmatigheid ("wat
ben jij suf en oncreatief"), maar technologisch zijn de middelen die ons (voort)
bewegen zijn zelf radicaal geworden: via deze wortelen (radix=wortel) we in de
wereld. Het gaat hier dus om een wisselperspectief tussen een psychologisch
en een technologisch vlak.
In deze meerschalige relatie tussen mens en media schuiven doel en middel, deel en geheel in elkaar: "the medium is the message", stelde Marshall
McLuhan al in 1964. Hoe krijgen we daar zicht op? RVS sluit aan op een kritisch
debat dat Adorno en Horkheimer aanzetten en Ulrich Beck ecologisch verbreedt. 52 Daarin wordt gepleit voor een tweede Verlichting. Voor RVS is dit een
mediale verlichting: de fysieke (transport) en sociale compenenten (audiovisuele communicatie) die de geestelijke verlichting altijd hebben geschraagd,
maar waaruit nooit dezelfde ethische en politieke consequenties zijn getrokken. Met de geest is tevens het lichaam verlicht. De helden van de transportverlichting zijn niet S pinoza, Locke, Voltaire of Kant, maar James Watt, George
Stephenson, D aimler en Benz, Henri Ford, Von Zeppelin, de gebroeders Wright
en Anthony Fokker.
In de tijd dat Kant het bestand opmaakt van twee eeuwen verlichtingsdenken
wordt door James Watt in Engeland de stoommachine uitgevonden. Aanvankelijk om het water uit mijnen weg te pompen, zodat gefossiliseerde energie
– kolen – efficiënter kan worden gedolven. Maar die stoommachine blijkt ook
drijfbanden en drijfassen te kunnen aansturen. Vervolgens verandert de stoomlocomotief de wereld. Stoomtreinen transporteren lichamen over voorheen
ondenkbare afstanden. We gaan meer, sneller en comfortabeler reizen. De
wereld wordt kleiner. Met de benzinemotor wordt de trein geïndividualiseerd.
De mens sluit zijn lichaam op in een privécapsule en wordt een zelf (autos)
beweger (mobiel): automobilist. Na de heteluchtballon en de Zeppelin bereikt
de transportverlichting met de straalmotor voorlopig zijn aardse hoogtepunt.
een superverlichte kosmonaut die voor het eerst ziet wat de wereld als globe is:
een atmosferisch ecosysteem.
373
De eerste maanvlucht van de Apollo 11 in 1969 legt de wereld aan de voeten van
ref lectie
eco3. doen denken
Met dat de mens sneller en lichter gaat bewegen wordt ook zijn zicht op de wereld helderder. De lenzen die de verlichte Spinoza ooit vakmatig sleep, vormen
de opmaat tot de Hubble telescopen. Microscopen en telescopen rekken de
grenzen van de wereld op. De geestelijke verlichting gaat altijd gelijk op met
deze mediale verlichting. Al bij Plato is de zon een zonnewagen die dagelijks
langs het firmament schiet. De verlichte ideeën van Galileo worden mogelijk
gemaakt door telescopen waarmee hij de planeetbanen herberekent om tot
de heiligschennende conclusie te komen dat niet de aarde, maar de zon in het
midden van ons universum staat. Via deze wetenschappelijke technologie zien
denkers andere werelden en gaan ze wereldser denken. Als eind 19 e eeuw het
peertje in de lantaarnpaal de gaslamp vervangt, is de verlichting van de aarde
ook 's nachts een feit. Met de verlichting van het nachtelijk duister door lichtnetwerken versterkt de bevrijding van ons zicht de transportrevolutie. Helden
van de zichtrevolutie zijn Edison, de gebroeders Lumière en Philips, Steve Jobs
en Bill Gates. Samen met de transportverlichting vormt deze zichtverlichting
de fysieke en sociale kern van de geestelijke verlichting. Lichaam en geest zijn
hierin niet gescheiden zoals Descartes meende, maar definiëren elkaar. De
N ederlandse icoon van deze dubbele verlichting is kosmonaut André Kuipers,
de grootste Nederlander van 2012, die terwijl hij vanuit het gewichtsloze
ruimte station zwevend de aarde ziet oplichten, met zijn gezin skypt.
Elektrificatie kent geen fysieke grenzen meer, wanneer ook kennis en spreken
als informatie en communicatie er exponentieel door wordt versneld: eerst via
telegraaf en telefoon, daarna door broadcasting via radio en tv. Deze massamedia verhelderen de wereld voor onze zintuigen. Met de introductie van internet en de smartphone worden we interactief. Inmiddels is het ecosysteem dat
de globe is, één groot interactief systeem waarop alles met alles verbonden is.
Galileo is nu de naam voor een wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS)
dat de Europese Unie als tegenhanger van het Amerikaanse gps heeft ontwikkeld. Iedere beweging op aarde is te volgen en alle e-mails worden op subversieve inhoud gescreend.
In een terugblik op de moderniteit zien we hoe wetenschappers samen met
ingenieurs zuiver theoretische inzichten voor concrete oplossingen van problemen omgezet hebben in innovatieve civiele technieken en militaire technologieën. Die technologieën zijn eerst experimenteel uitgetest om daarna
industrieel ingezet te worden. Uiteindelijk zijn ze in gebruiksvoorwerpen en
huishoudelijke apparaten ingebouwd, aan lichamen aangehaakt en als product
of dienst vermarkt. Als alledaagse hulpmiddelen maken ze het leven comfortabeler. Zo zijn bijvoorbeeld uit de restproducten van brandstof voor stuurraketen van ruimtecapsules antidepressiva ontwikkeld, heeft veel NASA technologie zijn weg naar huiskamers en keukens gevonden en is uit het Amerikaanse
ARPA netwerk dat bij een nucleaire aanval de centraal opgeslagen classified
informatie moest spreiden, het internet voortgekomen. Door een wisselwerking
374
van geestelijke en mediale verlichting wordt wetenschap via technologie dagelijks comfort. Onze comfortzone is immens opgerekt.
4.2.1.B — Paradoxale bindingen
Wat heeft dat met ons gedaan? En zijn we ons dat bewust? Moeten we ons dat
bewust zijn? In ieder geval heeft het ons schizoïd gepositioneerd in een drietal
double binds. In ecologisch opzicht is de grootste paradox van de Westerse
wereld de schaarste in overvloed. De principiële onvervulbaarheid van ons
verlangen – mensen willen altijd meer dan ze hebben – stuwt ons de toekomst
in. We sparen, lenen en investeren om later meer te kunnen kopen of om in tijden van nood afgedekt te zijn. Uitleven en overleven zijn maatgevend voor ons
denken over onze toekomst. Dit verlangen wordt gedefinieerd door 'ons' mediaal comfort. We denken dat we autonoom kunnen kiezen wat we willen, maar
in feite mobiliseren en sturen media ons aan. Ze snijden het verlangen voor
op hun maat en definiëren mediale ervaringen als automobiliteit en digitale
bereikbaarheid als basisbehoeften. Ze onderhouden een voortdurende honger
naar meer.
Op discoursvlak kent deze honger naar het nieuwste van het nieuwste een
emancipatoir imperatief: "Overtref jezelf!" Dat maakt dat moderne individuen
voortdurend vanuit een tekort leven. Sinds de moderne mens een god in het
diepst van zijn gedachten is, staat deze, anders dan de zondaar, voor eeuwig in
het krijt bij zichzelf. In dit ervaren tekort wordt het primaat van de voormalige
christelijke menselijke conditie – de erfzonde – getransformeerd naar een continue staat van tekortschieten. Je bent een loser totdat het tegendeel bewezen
is. In politiek-economische zin krijgt het moreel tekortschieten zijn tegenhanger in een principiële schaarste. Die is tot motor van de economie verheven.
Via het macropolitieke concurrentieprincipe van de vrije markt wordt deze
micropolitieke schaarste in overvloed gereproduceerd om het consumentengedrag continu bij te sturen: "Heb je de allernieuwste versie al?"
Naast schaarste in overvloed dient zich een tweede double bind aan: we zijn hypermobiel geïmmobiliseerd. Doordat onze communicatie nagenoeg volledig digitaal is geworden, zijn de meest vanzelfsprekende fysieke bewegingspatronen
geminimaliseerd. Je loopt niet naar je collega’s een verdieping lager, je mailt of
twittert. De frictieloze, digitale versnelling van ons dagelijks leven maakt ons
mentaal hypermobiel, maar fysiek relatief onbeweeglijk: handsfree in de auto op
weg naar Nergenshuizen met iemand in Australië communiceren over een deal
in Alaska, terwijl de TomTom aangeeft hoe en hoe laat een plek wordt bereikt
waarvan gisteren het bestaan geeneens werd vermoed. Gewichtsloos hypermobiel raast onze geest over de wereld, terwijl we geen vin verroeren.
Digitale automobiliteit genereert ook nog een derde paradox: publiek privéleven. De verhouding van ons ‘innerlijk’ met de buitenwereld, van ons privéleven
met onze publieke performance wordt door mediale inbedding schizoïd: in onze
privégesprekken zijn we door en door publiek, in onze publieke automobiliteit
zijn we volledig geprivatiseerd. Gepingde privégesprekken zijn jaren beschikbaar op de server bij de provider. Iedere verplaatsing is via OV-pas, gps en
TomTom traceerbaar, iedere consumptie, elke parkeersteek is via pinpas en
Privé en publiek lopen in het interfaciale bestaan – van Facebook tot TomTom
– volledig door elkaar. Door deze digitaliteit lijken we beter beveiligd, maar we
375
creditcard te volgen. Bij digiburgers zijn voordeuren vervangen door portals.
ref lectie
eco3. doen denken
voelen ons niettemin blootgesteld aan onvoorstelbare risico's. Kortom, door
media ingewebd in gelaagde netwerken koesteren we, comfortabel wiegend als
in een geriefelijke hangmat, de wildste dromen over wat we allemaal kunnen
kiezen. Toch raken door deze bewegingsvrijheid levens drievoudig verstrikt in
onbegrepen mediaal comfort.
Radicale middelmatigheid
context
natuur
geheel
zorg
deel
strijd
economie
overvloed
schaarste
media
hypermobiel
immobiel
politiek
openbaar
privé
In de strijd tegen het natuurgeweld zijn we door systeemdwang ingehaald en
radicaal middelmatig geworden. Verstrengeld in complexe netwerken proberen
we te begrijpen wat media met ons doen en raken al denkend verstrikt in double
binds.
“Als het er zo vo orstaat, dan is er geen kritische theorie van de samenleving meer
mogelijk – omdat er tussen de kritiek en het gekritiseerde geen werkelijk verschil
meer bestaat. (…) Tenzij de kritiek eerst tegen zichzelf indenkt en o ok het eigene,
het nabije en het zelf gewilde aan een onderzoek onderwerpt". 53
Ons radicaal middelmatige comfort begrijpen vergt een meerschalige reflectie,
zodat de double binds worden ontward. Kunnen we het consumptieve hyperindividualisme dat door de illusie van de autonomie wordt versterkt, loslaten?
Zo niet, dan zullen zichzelf ondermijnende, ongeloofwaardige leefstijlen
media matisch worden gereproduceerd. Bij laagopgeleide, kansarme digibeten
uit zich dit fysiek, sociaal en mentaal anders dan bij hoogopgeleide, goedgeinformeerde kenniswerkers. Geen van hen is echter gevrijwaard van cynisme,
maar evenmin zijn beide groepen verstoken van een wijsheid die in een verheldering van onze radicale middelmatigheid kan worden vrijgemaakt. Wijsheid
vergt meer en minder dan een goede opleiding.
4.2.2 — Altruïsme, empathie en coöperatie
Als zorg en strijd zich in elkaar vouwen, opent de struggle for life van vermeend
autonome individuen zich als een waaier waarin naast egoïsme en strijdlust
ook 'zorgaffecten' als empathie en altruïsme voorkomen. Tussen egoïstisch
eigenbelang en altruïstische offervaardigheid ligt verder een spectrum van
'ruil'modaliteiten die verschillende gradaties van samenwerking aangeven.
Sennett onderscheidt er vijf: offerbereid altruïsme, win-win ruil, differentiërende ruil waarin partners zich hun verschillen bewust worden, gewin ten koste
376
van anderen en de 'winner-takes-it-all'. 54 De primatoloog Frans de Waal, sociobioloog Edward O. Wilson en experimenteel psycholoog Steven Pinker, die zich
over natuurlijke selectie in de evolutionaire geschiedenis hebben gebogen, ge-
bruiken in hun kritiek op de survival of the fittest inzichten uit de evolutionaire
biologie, de genetica en de neurofysiologie om altruïsme als fundamentele
aandrift bij dieren aan te tonen: "Eusocialiteit of wat wij met altruïsme aanduiden kan ontstaan uit de flexibele expressie van een enkele allel (genetische
vorm) of samenstel van allelen wanneer ouderparen nesten bouwen en hun
jongen blijvend voeden". 55
Het bouwen en beschermen van gefortificeerde nesten in een bedreigende omgeving waarin jongen verzorgd opgroeien, meerdere generaties samenleven en
bepaalde groepen door een voor het fourageren vereiste arbeidsdeling ontslagen zijn van voortplanting, zijn de structurele kenmerken van superorganismen
als ecosysteem. Deze complexe gemeenschappen zijn slechts door een beperkt
aantal soorten gerealiseerd: mieren, bijen, een bepaald soort steekwespen
en mensen. Deze soorten beheren de aarde. In een lang evolutionair proces is
er een pragmatisch altruïsme in hun genenpakket ingeprent. Zij overtroeven
daarmee het 'egoïsme' van andere soorten en winnen in evolutionair opzicht de
strijd om te overleven.
Dit altruïsme omvat meer netwerken dan de directe kring van verwanten, zoals
de 'inclusive-fitness theorie' 56 beweert: "nabije genetische verwantschap in
primitieve colonieformaties is de consequentie, niet de oorzaak van eusociaal
gedrag". 57 Wilson weerlegt deze theorie in zijn 'nieuwe theorie van eusocialiteit': “Wat ons menselijk maakt, is dat onze geschiedenis door beide krachten
is gevormd. We zitten ertussen ingeklemd.” 58 Menselijk bewustzijn en gedrag
worden echter niet uitsluitend bepaald door genen, evenmin door louter culturele overdracht. Meer dan de oppositie tussen nature en nurture en voorbij die
van reflex-reflectie is de interactie tussen genen en omgeving doorslaggevend:
een 'genen-cultuur co-evolutie'. Het gaat erom hoe en wanneer genen getriggerd worden. Deze 'epigenetische' regels slijten in een evolutionair leerproces
in. Door collectieve, contextuele adaptatie ontstaan genetisch ingesleten
patronen. 59
In Wilsons bespreking van de oorsprong van de moraliteit wordt de sprong
gemaakt die voor de RVS analyse cruciaal is. De groepsvorming vanaf de
eerste nederzettingen 10.000 jaar geleden tot aan de huidige Facebook communities bespreekt ook hij in termen van netwerken: "Ze namen in grootte toe en
braken in fragmenten. Deze subgroepen gingen elkaar overlappen en werden
tegelijkertijd hiërarchisch en poreus". Maar, zo stelt Wilson, onze instincten
zijn nog tribaal en "niet voorbereid voor beschaving". Hij zet zijn kaarten op
een instinct "dat ons kan redden", 60 maar dat hij niet systematisch uitwerkt:
empathie. Frans de Waal die zijn observaties van chimpanseegedrag naar het
menselijk gedrag extrapoleert, doet dit wel en verbindt aan empathie zelfs politieke consequenties: “De politiek lijkt klaar voor een nieuw tijdperk waarin de
nadruk op de samenwerking, integratie en sociale verantwoordelijkheid ligt”. 61
De scheiding tussen zelfzuchtig en onzelfzuchtig gedrag is niet langer van toepassing: "Is de verstrengeling tussen die twee het geheim achter onze coöpezijn aan een volledige herziening toe. "We zijn te lang in deze truc gelopen". 63
En daarbij benadrukt De Waal eveneens netwerken en knooppunten:
377
ratieve natuur?" 62 Onze aannames over de rol van strijd voor menselijke natuur
ref lectie
eco3. doen denken
"Het is ook een van de meest onderschatte verschijnselen, vooral in disciplines die
mensen als rationele beslissers zien. In plaats van dat ieder mens onafhankelijk de
voor en tegens van zijn of haar daden afweegt, bevinden we ons op knooppunten in
een netwerk dat ons allemaal lichamelijk en geestelijk met elkaar verbindt.” 64
De Waal zoekt ook een bredere invulling van reflectie vanuit een relationeel,
fysiek en mentaal perspectief. Hij noemt dit body-mapping als een sensibele
communicatie tussen lichamen. Dit is de sleutel tot binding in gemeenschappen. Het samenwerken begint al op fysiek vlak. Sennett dicht empathie een
grotere relationele kwaliteit toe dan sympathie: "Sympathie overwint verschillen (...) Empathie is een veeleisender oefening, tenminste voor de luisteraar:
die moet buiten zichzelf treden". 65 Uiteindelijk is dit buiten zichzelf treden de
eerste stap naar een volwaardige relatie.
Pinker gaat echter niet mee in de empathie hype. Toch verklaart hij de afname
van geweld in de loop van de geschiedenis mede vanuit de vergroting van ons
empathisch vermogen. Maar in tegenstelling tot De Waal die beweert dat empathie een direct, neurologisch verankerd affect is, meent Pinker dat empathie afhangt van de identificatie met de ander en dit dus een reflectief affect is. Kennis
van en de beeldvorming over de ander beïnvloeden het empathisch vermogen
ten goede of ten kwade. Voor Pinker is empathisch vermogen dus geen oorzaak,
maar een effect. Toch staat voor hem vast dat varianten van empathie zoals sympathie de mens gevoeliger en minder gewelddadiger hebben gemaakt. 66 Deze
studies concluderen dat betrokkenheid geen rationele keuze is, maar een basaal
overlevingsinstinct. Epigenetisch is altruïsme een voldongen feit. Pragmatisch
ervaren mensen een basale verbondenheid, maar op zo'n gefragmenteerde manier en over zoveel verschillende schalen verdeeld dat inzicht in en een politieke
appèl aan deze integrale betrokkenheid problematisch is.
Net als strijd en zorg zijn egoïsme en altruïsme geen tegenstellingen. De
relativering van strijd als dialectisch bindmiddel – en dus van de competitie
en concurrentie als ordenend principe van het leven – begint bij de weigering
om onverschillig te zijn. Maar dat is niet voldoende, omdat de dialectiek deze
weigering als dubbele ontkenning nog in zijn greep houdt: 1. weigeren van
2. onverschilligheid. Dit kan wel een bevrijdende daad zijn, maar levert geen
nieuwe handelingsvrijheid op, omdat de weigeraar gebonden blijft aan wat hij
verwerpt. Het oude discours wordt, net als in het anti-globalisme, versterkt. Die
vrijheid komt pas in beeld als er voor een ander leven wordt gekozen vanuit een
groter geheel, een bredere context, een complexer patroon. Maar dat moet wel
in beeld kunnen komen. Dat vergt een meerschalig wisselperspectief. Om gevoelig te worden voor paradoxale spanningen moet heen en weer bewogen worden van context naar context en van schaal naar schaal. Zo wordt, in B atesons
termen, meta-leren mogelijk en krijgen we zicht op de primaire relationaliteit
van ons menselijk bestaan. In dit wisselperspectief wordt de onbegrepen radicale middelmatigheid kritisch verhelderd. In een meerschalige reflectie ver-
378
schijnen media als verbindingsstukken, als vervulde tussenruimte die mensen
onderling bindt. Kritische reflectie op onze radicale middelmatigheid tootn dat
media letterlijk interesse zijn: zijn (esse) van het tussen (inter).
4.2.3 — Meerschalig reflecteren vanuit
interesse: binnenstebuiten keren
Samenleven veronderstelt gemedieerd samenwerken. Onbegrepen gebruik
van media heef t een negatieve impact op het samenleven. Hoe kan iets dat
goed is voor de mens zo slecht uitpakken? Kunnen we met technologische media de excesssen van deze medialisering weer in proportie brengen? Die kortsluiting werkt niet. Daar wees Albert Einstein al op: "we kunnen een probleem
niet oplossen door dezelfde manier van denken waarmee we dit geschapen
hebben". Het vergt een inkeer waarin de vooronderstellingen ter discussie
komen te staan. Of eigenlijk een binnenstebuiten keren: herwaardering van
ons hele consumptiepatroon (preferences), transformeren van slechte gewoonten (habits) en herdefiniëren van onze basisbehoef ten (needs). Daartoe
moet de context van de context en het patroon van het patroon achter onze
radicale middelmatigheid worden blootgelegd. Dat vergt een historische
analyse. Want voor iedere generatie is het technologisch comfort dat voor
hun ouders nog een begeerlijk luxemiddel of een weerbarstig gebruiksmiddel was, een onmisbare, vanzelfsprekende basisbehoef te. En als iets onmisbaar is, wordt het snel voor noodzakelijk aangezien. 67 Wat noodzakelijk is, is
onveranderbaar. Dan valt er niet meer voor of tegen te kiezen. Het verdwijnt
in zijn volstrekte aanwezigheid uit beeld, omdat het geen grenzen meer
kent, waarachter is terug te vallen. Zo'n medium wordt een vanzelfsprekend
milieu. Wat eerst voor een specifieke beroepsgroep, zoals wetenschappers of
militairen, nog een instrumentele, kunstmatige mediascape is die slechts aan
enkelen toegang biedt, is voor latere generaties een 'natuurlijk' landschap.
Als mediacultuur natuurlijk wordt, worden luxemiddelen en genotsmiddelen
bestaansmiddelen: auto's worden vrijheidssymbolen en een smartphone een
socialiseringsmatrix. Aan de grenzen van zo'n mediaal landschap houdt de
wereld op te bestaan. Doen er zich problemen voor, dan wordt de oplossing
geformuleerd in termen van het probleem. Het recente out-of-the-box-denken
op ref lectiebijeenkomsten van bedrijven en overheden probeert daaraan te
ontsnappen, maar vaak liggen ook daaraan dezelfde vooronderstellingen als
die van het probleem ten grondslag.
Maar het ter discussie stellen van vooronderstellingen kan geen alledaagse
bezigheid zijn. Dan verzandt het handelen in principiële haarkloverij. Om
openheid te creëren volstaat het om tussen verschillende perspectieven te
leren schakelen. Volgens Pinker biedt dit een psychologische verklaring voor
de afname van het geweld in de geschiedenis. Met deze 'uitwisselbaarheid van
perspectieven' doelt hij op de engagerende werking van literaire fictie: door
identificatie met de gedachtenwereld en de levens van romanfiguren zijn mensen in de loop der eeuwen sensibeler en socialer geworden. Empathie als reflectief affect schraagt volgens Sennett sociaal kapitaal. In De Ambachtsman.
De mens als maker (2008) stelt hij, in een kritiek op de invulling van het begrip
'sociaal kapitaal' van Robert Putnam, dat sociaal kapitaal pas effectief wordt
zij moeten niet alleen betrokken zijn, maar ook in staat zijn “hun betrokkenheid te beoordelen”. 68 Sennett introduceert met die reflectie, net als Bateson,
379
als de betrokken individuen zichzelf rekenschap geven van hun 'commitment’:
ref lectie
eco3. doen denken
een aspect van meta-leren. Dat leidt, ontwikkelingspsychologisch gezien, pas
via een omweg tot zelfsturing, als er aandacht aan het interpersoonlijke leren
is besteed: "Zelfsturing is een cruciaal element voor ‘het nieuwe leren’ en
voor de employability die werknemers, werkgevers en overheid unaniem noodzakelijk achten”. 69 Om zich adequaat aan veranderingen te kunnen aanpassen, moeten mensen over de vooronderstellingen van hun vanzelfsprekende
binding blijven nadenken om te vermijden dat ze door discursieve kortsluiting
in double binds en pragmatische paradoxen verstrikt raken. 70 Verheldering van
het grotere patroon is nodig om te vermijden dat we ons van onze ecologische
context loszingen en we door ondoordachte doorwerkingen van ons comfort de
samenhang van een habitat of leefgebied vernietigen.
Hoe creatief is deze meerschalige reflectie? Creativiteit wordt doorgaans
als een kwaliteit van artistieke individuen gezien. Deze kwaliteit is lange tijd
gemonopoliseerd door de kunsten. Maar als niet het individu, maar de relatie
primair is, zit creativiteit niet in mensen, maar ontstaat deze juist in hun interacties en door samenwerking. Creativiteit manifesteert zich dan door perspectiefwisselingen en het manoeuvreren tussen verschillende schalen: “Artistieke
skill is het combineren van vele niveaus van de geest – onbewust, bewust en
extern – om een uitspraak over hun combinatie te doen. Het gaat er niet om
slechts één enkel niveau uit te drukken”. 71 Creativiteit ontplooit zich in en door
meerschalige reflectie. Toegespitst op de besproken double binds houdt dit in
dat er in het contextueel heen en weer switchen tussen schaarste en overvloed,
hypermobiel en immobiel, publiek en privaat een tussenruimte voor keuzes
wordt geopend. Meerschalige reflectie is de formele dynamiek van interesse en
daarmee tevens de kern van begrepen radicale middelmatigheid. Deze meerschalige reflectie is geen scheidende 'of-of' activiteit, maar een verbindende
'en-en' assemblage, om met Deleuze en Guattari te spreken. 72
De onwrikbare noodzakelijkheid van onze gewoonten en de vermeende voldongenheid van onze primaire behoeften wordt in deze meerschalige reflectie
losgetornd en doorgeknoopt, kortom, gedeconstrueerd. Wat nu als noodzakelijk
wordt ervaren, was ooit een toevallige samenloop van omstandigheden. Waarom wordt het basisprincipe van de stoommachine uitgevonden? Om water uit
mijnen weg te pompen. Dat via de privatisering van de trein een zelfbeweger of
automobiel het levenslicht ziet, hangt van nog meer toevalligheden af. Voor het
ontstaan van internet geldt hetzelfde: de strategische noodzaak om informatie
te spreiden zodat bij een nuclaire aanval niet alle gegevens in een klap worden
vernietigd, levert na veel toevallige tussenslagen een smartphone op. Nu ervaren we internet en smartphone als primaire behoeften, maar een genealogie
van onze radicale middelmatigheid laat zien dat het ook anders had gekund. En
nog steeds anders kan, zonder er afstand van te doen. Afstand nemen volstaat.
Met de toevalligheid van ons comfort verschijnt minstens enige manoeuvreerruimte waarin een principiële vraag over belangstelling en verlangen kan opkomen: waarom vinden we dit zo belangrijk en waarom willen we dit?
380
Zo wordt radicale middelmatigheid zowel in een meerschalige reflectie als in
een genealogisch perspectief binnenstebuiten gekeerd. De affirmatieve, radiante kern ervan komt daarbij vrij: het naar alle zijden open staan en bereikbaar
blijven, dat wil zeggen interesse. Dit binnenstebuiten keren is geen mechanische omkering, maar een dynamische inkeer. Kan zo'n inkeer in een beeld en in
een begrip gevat worden? Op de ets van de graficus Charles Escher De Mieren
uit 1963 lopen mieren over een zogenaamde Moebiusring. Deze ring bestaat
uit één vlak, maar wordt door een verdraaiing van 180 graden in zichzelf 73 een
oneindig, driedimensionaal traject. Nu eens lopen de mieren aan de 'binnenkant' ervan, dan weer aan de 'buitenkant'. Er is geen zichtbare omslag. Het
traject is transversaal: het doorkruist binnen en buiten, boven en onder zonder
dat er sprake is van een breuk. Zo vanzelfsprekend zijn ook mens en media
verbonden: soms hanteert de mens het medium als een instrument, soms wordt
dit als message een doel op zich. Door de verdraaiing gaan buitenperspectief
en binnenperspectief naadloos in elkaar over: een medium is nu eens een bezit,
dan weer een bezetenheid.
Met differentiefilosoof Jacques Derrida (1930-2004) kan deze verdraaiing in een
begrip worden gevat: als farmakon, letterlijk een gif(t). Een medium is zowel
een geschenk als een dodelijk middel. 74 (ZIE 5.10) Op de maat der middelen meewiegend is voor de mens ieder medium een farmakon. Onze psycho-technologische radicale middelmatigheid bestaat uit netwerken van 'farmacologische'
verbindingen: technologische media actualiseren menselijke relaties. Media
realiseren farmacologische tussenruimte. Gebruik van media in afgemeten
hoeveelheden is heilzaam, zolang het mensen verbindt en de samenhang van
de gemeenschap versterkt. Excessief gebruik kan verbreken en fragmenteren,
zelfs fataal zijn. Overmatig en mateloos gebruik van middelen is op de lange
termijn een kwestie van leven of dood. Net als bij strijd en zorg is de omgang
met de ambivalente spanning in deze farmacologische tussenruimte bepalend
of we radicaal middelmatig of geïnteresseerd zijn.
Proportioneel gebruik van een medium vergt externe meerschalige reflectie –
context – en een interne afweging – maat en metrum. De omslag van zorgvuldig
naar excessief, van gebruik naar misbruik, van vrijheid naar verslaving hangt
af van de mate waarin er in een grotere context samenhang wordt gecreëerd.
Er is echter nooit een 'laatste' context: deze verandert, net als beursberichten
en kwartaalcijfers, door de reflectieve feedback voortdurend. Door farmacologische ambivalentie kan vrijheid in een double bind omslaan in verslaving
die niettemin als het summum van vrijheid wordt ervaren. Maar het afgemeten
omgaan met dit farmacologische risico ligt niet in het vermogen van een individu. Het kan zichzelf niet, zoals een baron Von Münchhaussen, aan zijn eigen
paardestaart uit het moeras trekken of zoals Jerom in Suske en Wiskes De
Texasrangers, op zijn eigen handen gaan staan en zich optillen.
De keuzevrijheid van individuen ligt ingebed in mesopolitieke samenwerking.
Vanuit gedeelde belangstelling wordt daarbinnen gebruik, misbruik en hergebruik overwogen. Afgemeten gebruik wordt evenmin door het middel of
medium zelf gestimuleerd. Integendeel, ongekende gebruikswaarden van een
medium nodigen uit tot steeds intensiever gebruik. Het zijn de verontwrichtenhang op verschillende schalen die de doorslag geven. Proportioneel gebruik
vergt continue feedback, meerschalig reflectieve interesse en mesopolitieke
381
de, onvoorspelbare effecten van dit excessieve gebruik op binding en samen-
ref lectie
eco3. doen denken
belangstelling. En een inzicht in wat media met mensen doen. Dat inzicht zal
ook van fysieke en sociale aard moeten zijn. Louter informatie spreekt alleen
de geest aan, maar laat handen en voeten ongemoeid.
4.2.4 — Mesopolitiek manoeuvreren
Op het fresco van Michelangelo bovenin in de koepel van de Sixtijnse kapel
in Rome wordt de schepping van Adam, de mens, verbeeld door twee handen
waarvan de vingertoppen elkaar haast aanraken. Daartussen zindert een leegte
die schepsel en schepper verbindt. Dit scheppingsbeeld heeft om vele redenen
zijn kracht verloren. Mensen moeten bij gebrek aan hogere machten zichzelf
uitvinden. Voor die noeste arbeid zijn ze op zichzelf aangewezen. Het beeld
Twee tekenende handen uit 1948 van Escher, een variant op de Moebiusring,
biedt meer inspiratie. De goddelijke blik is in Eschers werk vervangen door
een multiperspectivische reflectie waarin de mens zichzelf spiegelt. Eschers
beeld van de zichzelf tekenende handen toont een selfmade – autopoëtische –
geste. Goddelijke handwerk is een menselijke manoeuvre geworden. De mens
ontwerpt zich op zijn eigen ontwerptafel. Als tekenaar en tekening, subject en
object in een, trekt de mens lijnen rond een verbindende leegte: interesse. 75
4.2.4.A — Handwerk: geconcentreerde aandacht
Creativiteit vergt meerschalige reflectie, scheppen is handwerk, creatief
vakwerk is een kunst. Maar is een vakman dan een kunstenaar? De herkomst
van de moderne kunstenaar werpt licht op deze relatie. In de loop van de 16 e
eeuw emancipeert uit de praktijk van ambachtslieden (artisans) de praktijk
van de kunstenaar (artist). Deze scheiding wordt in de 19 e eeuw definitief: de
kunstenaar-bohemien leeft kwalitatief anders dan ambachtsman. Aan die kunst
opvatting komt in het laatste decennium van de 20 e eeuw een eind. Er wordt dan
gesproken over 'het einde van de kunst'. 76 Dit betekent niet veel meer dan dat
de manier waarop we tot dan toe over kunst hebben gesproken is achterhaald.
Andy Warhols Brilloboxen (1964) vormen het eerste omslagpunt. Het kwalitatieve verschil tussen hoge en lage cultuur wordt in de consumptiesamenleving
definitief opgelost.
Daarmee wordt de eerdere scheiding tussen ambachtsman en artiest echter
niet teruggedraaid. Wel opent zich met de democratisering van de creativiteit
– "everyone is a designer" 77 – het zicht op een 21 e-eeuwse vakmanschap. Dit
nieuwe vakmanschap, Richard Florida indachtig, gaat verder dan creatief ondernemerschap. 21 e-eeuwse vaklieden gaan opnieuw en anders naar hun media
'luisteren'. Net als kunstenaars die in hun stilerende greep op hun medium 78
direct met hun handen en zintuigen reflecteren. Dit komt naar voren in het
ontwerp van hun eigen gereedschappen die aan de textuur van hun materiaal
werden aangepast. Onderlinge samenwerking, zoals in de open source beweging, toont dat hun creativiteit veelmeer tussen dan in hen zit. In een netwerken mediasamenleving waarin de creativiteit niet langer gemonoposeerd kan
382
worden door de kunst, maar integraal bestanddeel is van een levenskunst, zal
er anders gemanoeuvreerd worden.
Wat houdt dat manoeuvreren in? Het is strijdbaar en zorgvuldig. In hand
(m anus) werk (oeuvre) zit de tactisch-militaire manoeuvre als gevechtsoefening, maar ook het medisch experimenteel manipuleren in laboratoria – een
hand (manus) vol (-plere) – om greep op het materiaal te krijgen. Handwerk
houdt het midden tussen zorgvuldig manoeuvreren en zorgzame manipulatie. Dat maakt vakmatige interesse sensibel: net als een kunstenaar zoekt de
vakman toegang tot het medium, dat nooit 'zijn' of 'haar' weg is. We zouden het
met een knipoog naar het oosterse denken hun Tao (de Weg) of in een martiale
toespitsing hun do – judo, aikido, kendo – kunnen noemen. Scheppende arbeid
centreert fysiek en sociaal de aandacht in een ontvankelijke omgang met media
binnen een meerschalige context. Deze 'glokale' concentratie – ver weg èn
dichtbij waarvan ook in het eerste citaat van Musashi bij hoofdstuk 1 sprake
is – brengt de hele productielijn in beeld: waar komt mijn medium vandaan?
Deze fo otprint gedachte is ook exemplarisch voor het mesopolitieke zelfontwerp van groepen die hun leven vormgeven. Verbindend assembleren vergt een
open design waarin door cyclische feedback interacties tussen deelnemers op
elkaar worden afgestemd. Want samenleven blijft stileren. Het vergt Fingerspitzengefühl voor een constante finetuning om in de over verschillende schalen
verdeelde interacties voeling met het gezamenlijke ontwerp te krijgen en te
houden. Handwerk getuigt van een simpele waarheid die in digitale tijden uit
beeld verdwijnt: aan alles wat bestaat hebben handen gezeten. 79 Niet alleen
aan kledingstukken, sieraden, auto's en smartphones, maar ook aan het bed en
aan het bord.
Daarom is in trajecten als Fysieke Integriteit en het Vakhuis het werken met
gereedschappen en met allerlei media een methodisch uitgangspunt. In het
Vakhuis wordt met muziekinstrumenten gespeeld, maar ook met hout, metaal en digits. In de ecolijn wordt in de aarde gewroet, in de kooklijn worden
producten betast en met snijtechnieken bewerkt. Textuur is enorm belangrijk.
Eten heeft alles met handen te maken, alleen al omdat kinderen in hun eerste
levens jaren afgeleerd wordt met hun handen te eten en geleerd wordt een vork
te manipuleren. Ook in de judolijn gaat het om handwerk. Iedere wedstrijd
begint met greep krijgen op de judojas van de ander: kumi kata dat zoveel betekent als ‘de manier van’ (kata) ‘verenigen’ of ‘samenvlechten’ (kumi). Daarom
al dat gesjor en getrek aan het begin van ieder judomatch. 80 De ander is je
medium. De budofilosofische gedachte achter kumi kata is heel interessant:
iedere grip is afhankelijk van relatie en situatie. Er zijn geen algemene regels
te geven. De onderlinge afstand, de mentaal-fysieke relatie tussen beide lichamen en het ritme van beider bewegingen bepalen wat er tussen beide judoka
gebeurt. Interesse is een mentaal-fysieke interval: de ma uit het citaat van
Musashi waar hoofdstuk 2 mee begint.
Deze interval krijgt weer een andere kwaliteit in de filosofielessen. De filosoof kan de geest van anderen manipuleren, maar sofistische technieken zijn
niet het eerste doel van het ECO3 filosoferen. Daarin wordt allereerst ingezet
primair een innerlijke beschouwing (theoreia) is. Het is primair een relationele,
polemische praktijk waarin leerlingen antwoord leren geven op vragen waarop
383
op meerschalig mentaal manoeuvreren vanuit het besef dat filosoferen niet
ref lectie
eco3. doen denken
geen eenduidige antwoord bestaat. Precies die ambivalentie van een letterlijke
verantwoording opent de leegte waaromheen het filosoferen manoeuvreert. 81
Dit is de radiante kern van de verantwoordelijkheid: vanuit zelfbegrip proberen
we greep op de consequenties van ons handelen te houden. Filosoferen in het
basisonderwijs leert een cluster van skills aan waarmee in een vroeg stadium
van de ontwikkeling van kinderen de basis wordt gelegd voor het mesopolitieke
manoeuvreren. Luisteren is daarvan de basis, meent ook Sennett: "Mijn focus
in Together ligt op aanspreekbaarheid (responsiveness) door anderen, zoals
luisterskills in gesprekken en op de praktische toepassing van aanspreekbaarheid op het werk of in de gemeenschap". 82
4.2.4.B — Vanuit het midden dus altijd centraal
In de meest verreikende meerschalige reflectie wordt verantwoordelijkheid
'glokaal' – globaal èn lokaal – en intergenerationeel. Verantwoordelijkheid
ontwikkelt zich in het spanningveld tussen hier en elders – sweatshops in
Azië – en in dat van nu en later – onze kleinkinderen. RVS ziet het als haar
belangrijkste pedagogische taak jongeren deze meerschalige spanningen te
laten ervaren om te ontdekken waarvoor zij hier en nu verantwoordelijk kunnen en willen zijn. Louter macropolitieke consumptie van identiteiten volstaat
niet om deze schaal te ontdekken. Evenmin volstaat het alleen micropolitieke
verlangens te bevredigen. De kortsluiting tussen beide heeft het consumptief
hyperindividualisme opgeleverd, waar we nu politiek-economisch in verstrikt
zijn. Consumptief hyperindividualisme laat zich omschrijven als een praktijk –
mentaliteit en gedrag – waarin onder het motto 'wees jezelf!', gehoorzamend
aan de wetten van de vrije markt, een pseudo-autonome identiteit bij elkaar
wordt geshopt. Via customization wordt maatwerk geleverd, waarin de mens op
de maat der middelen toegesneden: producten en diensten worden afgestemd
op de voorgeprogrammeerde preferences van gebruikers die zij, als het er op
aan komt, als primaire behoeften vertalen.
Ieder individu is niettemin uniek in zijn streven deel van een geheel te zijn.
Deze uniciteit moet echter niet verward worden met het gevoel van eigenmachtigheid en zelfgenoegzaamheid, 83 kortom, van polemische performance
van autonomie, die het gebruik van een smartphone in de hand werkt. Als een
generaal staat de gebruiker, proactief alert en paraat, browsend en pingend in
het centrum van zijn virtuele universum. Het gevoel centraal te staan "goes
with the job". De gebruiker mag dan voor zichzelf in het centrum van zijn eigen
belangstelling staan, zijn uniciteit ontleent hij uitsluitend aan het feit dat
hij op dat moment een knooppunt is in een virtueel veld van relaties. In een
meerschalige reflectie beseft ieder individu dat ook anderen in hun netwerk zo
uniek in het leven staan. De focus wordt relationeel in ieders erkenning van de
eigen radicale middelmatigheid: aandacht schenken is aandacht krijgen. In een
geglobaliseerde mediasamenleving is er geen exclusief centrum meer, alleen
middelpunten. Ieder contact is interessant. Dit besef getuigt van een Moebius-
384
achtige omslag van micropolitieke centraliteit naar mesopolitieke interesse
via een transversale reflectie, die alle schalen en opposities doorkruist. In dit
relationele besef staat ook de ander altijd in het middelpunt van belangstelling.
Willen we dit meerschalige besef in een denkbeeld vatten dan volstaat de
metafoor van de piramide niet meer. In een achterhaalde verbeelding richt zich
in ieder knooppunt altijd wel weer een kleine, poreuze piramide op. Anders
gezegd: macropolitiek gaat er altijd wel weer iemand in het netwerk de baas
spelen: negatieve effecten worden geëxternaliseerd en er wordt geen integrale
verantwoording genomen. Dat piramides zich aan netwerken opdringen, getuigt
van 'een spookachtige terugkeer van de soevereiniteit'. 84 Deze metafoor heeft
weliswaar zijn ontologische werking verloren – de wereld zit zo niet meer in elkaar – maar wordt door de verwarring die uit double binds voortkomt en mensen
verstrikt, nog door velen serieus genomen, al was het alleen maar in het verzet
er tegen. Zij kijken nog steeds tegen de machthebbers op. Om deze discursieve
overmacht te redden – en om ogenschijnlijk de macht beter te verdelen – wordt
er in het beleidsjargon voorgesteld om een top-down aanpak door een bottomup aanpak te vervangen. Maar dit getuigt, net als de roep om terug te keren
naar kleinschalige verbanden, nog van piramidaal-hiërarchisch retoriek. Want
ook al begint verantwoordelijkheid bij het minutieuze handwerk op een lokale
schaal, in de vernetwerkte media- en informatiesamenleving is deze lokale
basis vanwege de beoogde cycliciteit van productielijnen altijd meerschalig
verbonden met grotere ecosystemen. Groot en klein lopen door elkaar, lokaal
is ook altijd globaal. Meerschaligheid overstijgt groot- en kleinschaligheid als
fysiek-ruimtelijke bepalingen.
Als knooppunt verhoudt een individu zich tot anderen, tot de wereld en tot
zichzelf, waarbij binnen en buiten, boven en beneden voortdurend in elkaar
overgaan. De Moebiusring is een veel adequater denkbeeld. De suggestie dat
je in de Moebiusring in eenzelfde kringetje blijft ronddraaien, is niet terecht.
De veel gepropageerde ketenaanpak kan worden gezien als een keten van in
elkaar grijpende Moebiusringen, waardoor overstappen naar andere netwerken
en schalen – bridging – mogelijk wordt. In deze multiscalaire, glokaal-cyclische
loops bewegen individuen zich, mesopolitiek transversaal manoeuvrerend, van
binnen naar buiten en van boven naar beneden. Ook al hebben we maar één
fysiek lichaam, dit is virtueel en actueel tegelijkertijd op vele schalen interactief. Dit leidt tot zeer concrete overwegingen: met wie wil ik samenwerken,
waar komt het materiaal vandaan, wat is de fo otprint ervan, is het na gebruik
duurzaam te upcyclen? Maar ook: welke handen zitten er aan mijn kleding, waar
laat ik mijn fingerprint achter, waar komt mijn eten vandaan, hoe duurzaam is
mijn vervoer, hoe smart mag mijn phone zijn?
Verantwoordelijkheid begint zintuiglijk bij aandacht en concentratie en schaalt
sociaal via meerschalige interesse op naar glokale en intergenerationele
verantwoordelijkheid van in elkaar geïnteresseerde individuen. Ecologie als de
kennis (logos) van het huis (oikos) doorkruist alle schalen en geeft daarmee
een actuele invulling aan de uitspraak van Erasmus waarvan de woorden op
de gevel van de Rotterdamse gemeentebibliotheek gelaagd in neon opflitsen:
"Heel de wereld is mijn vaderland". De geconcentreerde aandacht van vakkeuzes ook van interesse voor anderen elders op deze wereld en in een toekomstige wereld. Door deze inkeer wordt onze autonomie relationeel.
385
kundig handwerk getuigt van respect voor het medium, maar in zijn productie-
ref lectie
eco3. doen denken
4.3 — VÓÓR EN VOORBIJ
HET CYNISME
Extra-polemisch handelen als mesopolitiek manoeuvreren verenigt woorden
met daden. Deze mesopolitieke verantwoordelijkheid is niet te rijmen met een
cynische verstandhouding en gemoedsgesteldheid. Een cynicus spoort niet.
Cynisme produceert onverschilligheid, mesopolitiek manoeuvreren cultiveert
interesse. Aan cynici is Erasmus' uitspraak niet besteed. Ze zijn mentaal
ontheemd. Door de 'dood van God' in de 19 e eeuw en het leeglopen van politieke ideologieën in de 20 e eeuw zijn 'symbolische immuumsystemen en rituele
omhulsels' 85 als zeepbellen uit elkaar gespat. De hectiek van dagelijkse interacties en transacties maakt de impact van individueel gedrag steeds diffuser.
Maatschappelijke cohesie is vandaag de dag als schuim: individuen delen als
afzonderlijke blaasjes hoogstens een flinterdunne, op hoogspanning gebrachte
tussenwand. 86 Cynici zijn niet meer betrokken op de wereld, ze zijn er fragmentarisch mee verkleefd, geïntegreerd asociaal. In hun onmacht leggen ze de
schuld bij anderen of internaliseren ze deze in een rancuneus slachtofferschap.
Maar deze extreme externalisering en internalisering zijn slechts traumatische
reacties aan de uiteinden van een gedifferentieerd spectrum waarop de relationele infrastructuur van het menselijk bestaan zich ontvouwt.
Cynici trekken wat ze beweren en wat ze doen – woorden en daden, denken en
doen – zo ver uit elkaar, omdat ze geen verantwoording meer willen afleggen voor
óf de gewelddadige impact van hun daden óf hun gebrek aan daadkracht. Ze zoeken de oorzaken van dit geweld buiten hun invloedsfeer: domheid van bevolking,
economische crisis, politieke onwil of sluwheid van de concurrenten. Smiths
onzichtbare hand manipuleert hierbij Hegels list van de rede. Het doel heiligt de
middelen: omwille van de rechtvaardigheid is het gebruik van geweld gelegitimeerd, het ideaal van volledige werkgelegenheid legitimeert massa ontslagen.
Mensen worden opgeofferd aan het fictieve geheel. Dit macropolitieke cynisme
nestelt zich makkelijk in het lineaire productiesysteem met zijn rationaliseringen en externalisaties. Mooie verhalen van CEO's over een betere wereld
worden door hun concrete, op kwartaalcijfers gebaseerde beleid gelogenstraft.
Er is geen sprake van cyclische reflectiviteit, laat staan van ethische feedback.
Corporate responsibility met zijn fiscale voordeeltjes is nog in de greep van de
ijzeren vuist van de winstmaximalisatie. De politiek verleent oogluikend handen spandiensten. Dat Griekenland zijn defensieuitgaven niet terugschroeft om
het overgrote deel van zijn schulden te kunnen terugbetalen, heeft alles te maken met de meerjarige contracten voor wapenleveranties met Franse en Duitse
bedrijven. Michel Onfray kwalificeert deze cynische 'dubbelhartigheid' onverkort
als schizofrenie. Het brutale cynisme noemt hij vulgair. Dit kent bij hem vele varianten: als religieus, politiek, klerikaal, militair, revolutionair, kapitalistisch en
386
zelfs ethisch cynisme, dat "eenvoudigweg de afwijzing behelst van een intersubjectiviteit op basis van gelijkheid ten gunste van een disciplinaire en hiërarchische relatie". 87 Piramidaal denken kleurt het ethisch cynisme.
Cynici wantrouwen bij voorbaat de goede bedoelingen van de ander, omdat ze
geen vertrouwen hebben in hun eigen handelen. Ze nemen er geen verantwoordelijkheid voor en zijn volstrekt ongevoelig voor de effecten van hun daden.
“Stemmen? Zodra de stemhokjes gesloten zijn, zijn ze hun mooie beloften
vergeten.” Dat er naast stemmen vele andere vormen van engagement bestaan,
komt niet in hen op, omdat zij de daadkrachtige effecten van hun handelen niet
in beeld komen. De cynicus denkt piramidaal en redeneert zijn invloed weg met
deze achterhaalde metafoor. Zijn gedesillusioneerde onverschilligheid is het
effect van gebroken overmoed en zelfoverschatting. In hun angstig cynisme
blijven cynici hun onverschilligheid rationaliseren en legitimeren. Cynisme is
daardoor, net als empathie en interesse, een reflectief affect, zij het in negatieve zin. Sloterdijk noemt dit schizoïde, ongelukkige bewustzijn, refererend aan
Hegel, 'verlicht verkeerd bewustzijn'. 88 Opnieuw een paradox: je bent immers
verlicht of je bent het niet.
Om tot de kern van dit cynisme door te dringen hanteert RVS een ecofilosofisch perspectief. Dit steunt op de analyses van Foucault en Sloterdijk. Vanaf
de jaren tachtig verschijnen er een aantal filosofische studies over cynisme. 89
In die periode woedt het zogenaamde postmodernisme-debat waarin het vooruitgangsgeloof van de Verlichting met zijn overtrokken waarheidspretenties
en Grote Verhalen aan de kaak wordt gesteld. 90 Door hun kritiek op Hegels
totalistische systeemdenken worden Franse differentiedenkers daar vaak toe
gerekend. Hun focus is echter niet het relativisme, 91 maar de gemankeerde 'oplossingen' van Hegel en Marx om het uit scepsis voortgekomen cynisme te pareren. Hun doelwit is de impasse of aporie – geen (a) doorgang (poros) – waarin
dit systeemdenken vastloopt. 92 Onder hen is Foucault de meest uitgesproken
vorser naar de grondslagen van discoursen. Hij thematiseert de affirmatieve,
'hondse' levensstijl van de eerste kynici als het fysieke supplement van de
zoektocht naar de waarheid. Daartoe is de westerse filosofie in de persoon
van Socrates door het Delfisch orakel opgeroepen: "Ken uzelf!" (gnoti seauton). Foucault laat zien dat deze zoektocht naar de waarheid altijd samengaat
met een zorg voor het zelf (epimeleia heautou). Zelfzorg en zelfkennis komen
samen in een bestaansesthetica. 93 In de moderne tijd ontplooit zo'n levensstijl
zich als een creatief, open design in de crossovers tussen kunst, politiek en
wetenschap, kortom, als een politico-esthetische interesse waarin waarheden
belichaamd worden. Maar cynici ontbreekt het aan deze meerschalige interesse. In die zin zijn het ontschaalde, weerloze wezens met een transcontextueel
syndroom. Ze zijn er wel, maar ze doen niet meer mee.
4.3.1 — Genealogie van het cynisme
Cynisme lijkt een exclusief modern verschijnsel. Voor Hegel is de uitkomst
van Kants Verlichtingfilosofie een gespleten, ongelukkig bewustzijn: dit blijft
steken in kritiek op achterhaalde waarheden. Het is een skeptisch bewustzijn.
toekomstbeeld op. Of hoogstens een regulatief idee, waaraan conclusies
verbonden worden 'alsof' zo'n wereld zou kunnen bestaan. Volgens de Hegel
387
Dit kritische zelfbewustzijn levert geen nieuw wetenschappelijk onderbouwd
ref lectie
eco3. doen denken
criticus Sloterdijk zijn er verschillende vormen van verkeerd bewustzijn: van
glasharde leugenachtigheid tot onbewuste dwaling of ideologische verdwazing.
Cynisme is de vierde vorm, maar dan als “een verkeerd bewustzijn dat reeds
voorzien is van reflexieve vering”. 94 Cynici ‘weten’ te veel. Ze zijn te verlicht om
de wereld nog naïef tegemoet te treden. Ze zijn slim genoeg om hun situatie te
doorgronden, maar gebruiken deze slimheid om iedere weerlegging tegen zijn
tegendeel uit te spelen. Ze hebben teveel van de wereld gezien om bedrogen
te kunnen worden, maar volharden in zelfbedrog. Ze verschansen zich in een
geharnaste onverschilligheid vanwaaruit ze hun relativerende ‘terughoudendheid’ legitimeren door geen partij te kiezen. In hun ogenschijnlijk objectieve
gedistantieerdheid gaapt echter een afgrond: de negatieve leegte als kern van
het moderne nihilisme.
Is daarmee alles over het cynisme gezegd? Een historische analyse van de
cynische traditie toont een onderstroom die het tegendeel is van wat modernen
er onder verstaan. “Met Diogenes begint in de Europese filosofie het verzet
tegen de doorgestoken kaart van het ‘discours’, het vertoog”. 95 De kern van
het antieke cynisme is juist een volledige versmelting van theorie en praktijk,
van denken en doen. Hondse filosofen, de kynici (kynos=hond), hebben zelf
nagenoeg niets op papier gezet. Zij leven de kritiek in de fysieke bespotting
van zelfgenoegzaamheid en overmoed van hun medeburgers: "Het cynisme is
derhalve een soort grimas die de filosofie naar zichzelf maakt”. 96 Het cynisme
maakt geschiedenis in ‘tweedehands’ beschrijvingen: historici van de filosofie, zoals Diogenes Laertius, berichten over hen. De stichter van de cynische
school Antistenes (ca. 445-ca. 365 v.C.), een leerling van Socrates, keert zich
tegen de heersende meningen en het excessieve bezit van aristocraten wier
intenties hij bij voorbaat wantrouwt. Antistenes' leerling Diogenes van Sinope,
die doorgaans als grondlegger van het cynisme wordt gezien, is het meest
radicaal: “Theorie en praktijk zijn in zijn filosofie onberekenbaar verweven,
en voor zuiver theoretische instemming worden geen punten uitgedeeld. Ook
zuiver praktische imitatie zou hem niet bevallen, dat zou hij waarschijnlijk als
domheid afdoen". 97
Diogenes bivakkeert in de straten en op pleinen van Athene, waarin hij, zich
naar de barre omstandigheden voegend, in zijn meest primaire behoeften
voorziet en zijn meest primaire behoeften doet. Onder kynici bevinden zich ook
vrouwen, zoals de vrouw van Crates, een leerling van Diogenes, Hipparchia. 98
Dit autarkisch kynisme getuigt weliswaar van een hoog adaptief vermogen,
maar is naar mensen compromisloos. Streetwise pareren deze antieke cynici
vrijpostig de overmoed van de Atheense aristocratie. De Atheense stadstaat
loopt op zijn eind en opent zich na de Macedonische bezetting naar de hele
wereld. Als Diogenes gevraagd wordt waar hij thuishoort, antwoordt hij: “Ik
ben wereldburger!” In kynische zin betekent kosmopolitisch thuis zijn op elke
plek. 99 Diogenes schrikt er zelfs niet voor terug Alexander de Grote, een van
zijn bewonderaars, te schofferen. Als deze hem in een ontmoeting aanmoedigt
388
zijn wensen kenbaar te maken zodat hij deze kan vervullen, repliceert Diogenes
met een kordaat: “Kunt u dan even uit mijn zon gaan?” De kritiek op de macht
die de waarheid in pacht meent te hebben, ligt besloten in zijn levenspraktijk.
In die belichaamde waarheid zijn kosmos, huis en lichaam direct verbonden.
Het lichaam met zijn basisbehoeften speelt een cruciale rol. Gebaren, naaktheid, obsceniteiten zijn aspecten van 'het pantomimisch materialisme van het
kynisme'. 100
In Het gebruik van de lust en De zorg vo or zichzelf (1984) bespreekt Foucault een
bredere variant van deze kynische zelfpraktijk: de aristocratische zorg voor het
zelf (epimeleia heautou) of zelfzorg. Alles draait daar om actieve zelfbeheersing. Dit is een strijdvaardige, agonale (agon=strijd) praktijk. Vrij zijn betekent
voor alles geen slaaf worden van je lusten. Het doel van de zelfzorg mag dan
een toestand van wijsheid en matiging zijn, als vrijheidspraktijk richt de zelfzorg zich allereerst op een juiste omgang met de aphrodisia: "daden, gebaren
of aanrakingen, die een bepaalde vorm van lust verschaffen". 101
Het christelijke thema van de loutering speelt hierbij nog geen rol: voor de
Griek kan de lust niet worden uitgeschakeld. Zij kan slechts in de matiging
werkbaar worden gemaakt door zelfbeheersing. Door zijn overmaat en excessiviteit vertoont het lustvolle gedrag overeenkomsten met eten en drinken.
Beheersing valt derhalve onder de regels van de diëtetiek. Zo'n proportionele
lusthuishouding is vereist om het huis (oikos) goed te beheren en om te kunnen
heersen over anderen in de stad (polis). Economie en politiek veronderstellen
dus een diëtetiek. De basis van een bestaansesthetica is deze gestileerde omgang met en het beheer van het lichaam, het huis en de anderen. Maar ook met
de waarheid wat een wijsheid (sophia) vereist die door filosofen wordt begeerd
(filein). 102
Want zelfbeheersing vergt zelfreflectie. Je moet tenslotte van je fouten leren.
Foucault beschrijft hoe deze zelfpraktijk in de hellenistische wereld wordt
verbreed. Stoïsche en epicurische aristocraten gaan voor duiding en correctie
van hun gemoedstoestanden, aandriften en overmatige gedragingen dagboeken bijhouden. Dit 'ervaringsweten' verschilt van latere intieme dagboeken
waarin spirituele ervaringen of zondige aandriften worden opgetekend. Het zijn
evenmin biechtboeken. De focus ligt niet op het innerlijk, maar op gedragingen.
Niet op theoretische beschouwing, maar op het praktiseren van inzichten. Als
herinnerings- of mnemotechniek zijn deze boeken puur pragmatisch: hoe kan
ik het anders doen? In dit zelfonderzoek worden de schrijvers bijgestaan door
raadslieden of vrienden. Dat maakt dat de basis van de zelfreflectie altijd relationeel is. Maar in deze 'zorg'structuur is de raadsman nog geen biechtvader of
psychiater.
De Griekse zelfzorg is een levensstilering voor Griekse burgers, rijke aristocraten die van arbeid zijn vrijgesteld en op de marktplaats met elkaar de
politiek bespreken. Hun vrouwen en slaven komen niet in beeld. Zij proberen in
overeenstemming met de wetten van de logos te leven. Er is echter nog geen
sprake van een algemeen, universeel gebod dat iedereen beveelt: zo moet je in
(de) waarheid leven. Dat zal pas met de komst van het christendom gebeuren.
Dan wordt het lichaam bij voorbaat onder verdenking gesteld, is de waarheid
als bemiddelaar doorgegeven. Pastoors en priesters gebruiken de geopenbaarde waarheid om het innerlijke leven van zondaars te duiden en te vormen.
389
geboekstaafd in de Bijbel en wordt deze door een herderlijke, pastorale macht
ref lectie
eco3. doen denken
De zondaar fluistert nu zijn penibele waarheid in het oor van de priester die
door zijn celibataire leefstijl piramidaal-hiërarchisch is geautoriseerd: "Wat
heb je stiekum gedacht en gedaan en wie ben jij echt?"
Zo verankert de pastorale herder een negatief, onleefbaar waarheidspreken
in zijn schapen. Deze herwaardering aller waarden in het vroege christendom vormt volgens Nietzsche de ressentimentele grondslag van het moderne
nihilisme. In Foucaults nietzscheaans geïnspireerde analyse van het subject
gaat in het vroege christendom de relationele zelfzorg samen met vrienden
en raadslieden via een praktisch gericht zelfonderzoek over in het zich ten
overstaan van een straffende autoriteit uitspreken van een zondige waarheid.
Levensstijl en zelfkennis gaan nog wel samen, maar niet meer in positieve zin.
Heremieten, kluizenaars en mystici zijn verdacht, omdat ze direct contact met
god zeggen te hebben en door hun ascetische levensstijl de pracht en praal van
de klerikale aristocratie afwijzen. Hun micropolitieke zelfpraktijken bereiken in
de Reformatie een macropolitiek culminatie- en omslagpunt: in het Protestantisme wordt het gewetensvolle zelfonderzoek zonder verbeelding een reguliere
praktijk. Deze zelfreflectieve praktijk vormt de grondslag voor de moderne
subjectiviteit, waarin het nog uitsluitend om de innerlijkheid draait.
Dat krijgt filosofisch-wetenschappelijk zijn beslag wanneer wetenschappers
als Francis Bacon (1561-1626) en René Descartes (1596-1650) met de middeleeuwse autoritatieve onderzoekstraditie breken. Zij ontsluiten de waarheid
respectievelijk via de empirie en de geest, waardoor de belichaming van de
waarheid in een levensstijl uit beeld verdwijnt. De ascese wordt naar de marge
van de samenleving gedrukt en wordt sectarisch subversief. Inzicht in de
werking van de rede via de wiskundige methode wordt de exclusieve toegang
tot de waarheid: c ogito ergo sum, ik denk dus ik ben. Lichaam en geest worden
gescheiden en theologisch via de goddelijke voorzienigheid met elkaar verbonden. De waarheid hoeft niet meer belichaamd te worden. Zelfzorg onderbouwt
niet langer de zelfkennis. Het sensibele, relationeel ingebedde lichaam wordt,
nadat het eerst door het christendom principieel onder verdenking is gesteld
en zondig in de hoek is gezet, nu ook als medium van de waarheid buiten spel
gezet. Vanaf dat moment is het "Ken uzelf!" voorbehouden aan de wetenschappen en wordt iedere afwijkende belichaming van de waarheid als sectarische
perversie en subversie gemarginaliseerd en te vuur en te zwaard bestreden.
4.3.2 — Kynisme als affirmatief nihilisme:
net iets meer dan niets
De piramides van kerk en adel worden in de 17 e en 18 e eeuw door de opkomende
burgerij ondergraven en in een 19 e-eeuwse emancipatiestrijd afgetopt. Manifesteren zich dan, als in een moderne kynische renaissance, nieuwe varianten
van het kynisme? Op welke waarheid beroepen deze zich dan na 'de dood van
god', dat wil zeggen nadat de bijbelse openbaring niet langer het speculatieve
fundament is voor wetenschappelijke waarheden over het menselijke bestaan?
390
Doorslaggevend wordt het menselijke zelfbewustzijn: verstand en rede. Het rationele subject manifesteert zich institutioneel als universitaire gemeenschap.
De waarheid van het menselijke bestaan wordt in de opkomende mensweten-
schappen – antropologie, psychologie, psychiatrie, criminologie, sociologie
enz. – uitgewerkt. Raakt een burger in crisis dan gaat deze niet meer naar de
pastoor, maar naar de psychiater. De biecht verandert in een therapeutische
zelfanalyse, met de psychoanalyse als compromisloze waarheidspraktijk. Maar
daarmee wordt de waarheid tegelijk een productief aspect van disciplinerende
praktijken: in een subtiel samenspel van weten en macht worden in normaliserende disciplineringspraktijken als gezin en school individuen gevormd of,
zoals in gevangenis en kliniek, geleerd hun leven weer in eigen hand te nemen.
De kynische impuls keert in afwijkende levensstijlen terug als een burgerlijk
neokynisme en esthetisch amoralisme. 103 De moderne kunstenaar presenteert
zich als een god in het diepst van zijn gedachten. Hij schoffeert de burgerij met
zijn perverse en subversieve beelden, woorden en daden. In de tweede helft van
de 20 e eeuw worden kunstenaars in Nederland door de overheid zelfs aangemoedigd om zich vrijpostig te uiten, zolang ze zich maar niet te opzichtig misdragen.
Politieke avantgardes onttrekken zich ook aan de disciplinerende, hegemoniale
waarheid. Zij belichamen hun 'afwijkende' waarheden op subversieve wijze en
mobiliseren groepen in een mesopolitieke emancipatiestrijd. Zo zijn de bohemien en de militante activist directe erfgenamen van Diogenes. Met hun streven
een ander leven te leiden, met hun esthetische en politieke wil tot helen sluiten
deze neokynici aan op de traditie van het Gesamtkunstwerk dat het Renaissancistische ideaal van de uomo universale nieuw leven inblaast. 104
Maar in praktijk werkt dat vaak minder romantisch uit. De avantgardes zijn
weliswaar utopischer ingesteld dan de reactieve nihilisten die zich suïcidaal
tegen de piramidale macht keren, maar in de belichaming van weerbarstige
politiek-esthetische waarheden werken vaak en hardnekkig triomfalistisch
ressentimentele affecten door. Zolang macht en succes maatgevend blijven,
reproduceren deze bevrijdingspraktijken het discours waarvan ze zich willen
bevrijden. Door rancuneuze resten schurkt hun vrolijke cynisme soms tegen
het moderne cynisme aan. Hun zoektocht naar de oorsprong van gedateerde
waarheden stuwt hen in hun voortuitgangsdrift de toekomst in. Zo ontsluit ook
de wetenschap steeds 'diepere' lagen van het menselijke bewustzijn zonder
de 'essentie' in beeld te krijgen. Deze wordt in deze discursieve blootlegging
steeds verder opgeschort. Relativisme, scepticisme, cynisme en nihilisme
fungeren als mentale sluizen om niet in de maalstroom van om elkaar heen
wervelende waarheden te verdrinken.
Hegel trekt in zijn Fenomenologie van de geest (1807) ten strijde tegen de
negatieve oneindigheid van een scepticisme dat in zijn vertwijfeling geen rust
vindt. Maar Hegels pseudo-christologische heling wordt door Arthur Schopenhauer (1788-1860) en Nietzsche onderuit gehaald. In hun pogingen het moderne
nihilisme te doorgronden laten deze filosofen zich voor het eerst in de geschiedenis van de westerse filosofie door oosterse denkbeelden, met name het
boeddhisme inspireren. Daarin worden lijden en egoïsme met elkaar in verband
gebracht. Beide denkers werpen een nieuw licht op de onpersoonlijke aard van
zweert alle 'achterwerelden' af in zijn omarming van het hiernumaals en het
lijden. Leven is willen. Niet willen vernietigt de tijd en daarmee het bestaan
391
de wil. Valt Schopenhauer echter terug in een nieuwe metafysica, Nietzsche
ref lectie
eco3. doen denken
zelf. Zelfs de nihilist deinst ervoor terug om zijn verlangen los te laten, om niet
te willen. Liever dan niet te willen, wil de nihilist het niets. Door te verlangen
schenkt de nihilist zichzelf nog een toekomst, ook al stelt die toekomst niets
voor, zolang dit reactieve nihilisme zich slechts toelegt op de vernietiging van
het verleden.
Het kynisme beaamt het nihilisme in zijn uiterst zorgzame en zorgvuldige
aandacht voor het nietige. Daar ligt ook zijn ethische intentie. Dit affirmatieve
nihilisme zet in op net iets meer dan niets zonder in een 'ietsisme' 105 te vervallen. Voor dat 'iets' hebben alternatieve circuits voor leefstijlen vele varianten
in huis. Het is echter de vraag of in vormen van neo- of westers boeddhisme
dat, zoals de Sloveense filosoof Slavoj Žižek betoogt, 106 hyperconsumptie alleen maar versterkt, het hyperindividualisme wordt gebroken. In ieder geval
niet volgens Chögyam Trungpa die oproept tot het "doorsnijden van spiritueel
materialisme". 107 Affirmatief nihilisme is geen leer. Het is een minimalistische
manier van leven vanuit een een vervuld besef van leegte. De focus is interesse
als g econcentreerde aandacht voor het nietige. Want hoe minimaal ook, interesse is in deze alerte aandacht altijd overvloedig, nooit gebrekkig. 108 In het
affirmatief nihilisme gaat het er niet om alle waarden te ontkennen omdat niets
absoluut geldt, wat een vrijbrief zou zijn om alles te doen wat god verboden
heeft. Wat geldt is de wereld in zoverre deze positief geworteld is in een punctuele ervaring van minimale vervuldheid. En (zich) deze realiseren kent geen
exclusieve tijd of ruimte.
De toekomst – en dat is waar Nietzsche met zijn afgrondelijke gedachte van
de Eeuwige Wederkeer wellicht op inzet – verschijnt als 'iets' wat ons in het
vervulde nu en hier toekomt en toevalt. Nietzsche tilt zo de toekomst uit de
lineaire geschiedenis van Hegel. In de moderne tijd neemt de staat de toekomst
via statistische risicoanalyses in beheer om het nu veilig te stellen. Dit is een
onbegrepen manifestatie van een punctuele tijd in een lineair perspectief.
Nietzsche situeert dat wat ons toevalt in een cyclische herhaling waardoor herkomst en toekomst in het hier en nu in elkaar schuiven. Anders dan het cynisme
verdoezelt hij het onontkoombare lijden niet door het te externaliseren, maar
het als een liefde voor het lot – amor fati – op zich te nemen. Als we dit heftige
inzicht iets downscalen wordt duidelijk dat we ons eigen geweld niet moeten
externaliseren en ons lijden niet in medelijden moeten sublimeren. In de aandacht voor het nietige komt ook dit geweld en dit lijden in beeld. Er zijn echter
affirmatieve collectieve omgangsvormen voor nodig. 109 Omdat een levensstijl
altijd fysiek en contextueel is, keert echter nooit exact hetzelfde terug, maar
doen in deze cyclische lo ops verschillen zich gelden. Daardoor kan het nietige
het verschil maken en wordt het een 'funderende' focus voor het handelen.
Nietzsches Eeuwige Wederkeer heeft iets van een Moebiusring. Wij zijn niet
op weg naar de toekomst, de toekomst ontvouwt zich als herkomst. De affirmatieve nihilist krijgt niet wat hem toekomt, maar leeft vanuit wat op hem toekomt.
392
Als de kynicus Diogenes de machtigste man van de westerse wereld, Alexander de Grote, vraagt om iets opzij te stappen, zodat hij weer volop van de zon
kan genieten, wordt door Alexanders geste van 'volgzame autonomie' – een
stapje opzij of terug doen – het zicht op de bron van onze overvloed geopend.
De macropolitieke en micropolitieke vragen voor onze nabije toekomst gaan
over deze majestueuze geste om overvloed vrij te maken: kan deze nog langer
gemonopoliseerd worden en onder het mom van schaarste door een exclusieve
groep machtige 'global players' worden vermarkt? Kunnen brutale cynici die
de effecten van hun machtsspel met loze praatjes 'vernietigen', hun handen in
onschuld blijven wassen? Is generositeit wellicht een optie? 110 Een nieuw mecenaat in de vorm van een postmoderne charitas is niet gewenst. Tenminste, zolang
dit zich niet van zijn depolitiserende werking bewust is. Dergelijke schenkingen
maskeren slechts het falen van de politiek. Maar als het nieuwe mecenaat zich
de farmacologische ambivalentie van de gift bewust is en met de gift ook zijn
eigen organisatie in het geding brengt om mesopolitieke verbanden te versterken, wordt er een stap in de goede richting gezet. Dan wordt duidelijk dat iedere
krijger in laatste instantie een gever is. Als jonge getalenteerde topvoetballers
dit zich ook bewust zijn, gaat hun talent ook voor meer zaken dan eigen beurs
werken.
Macht blijft de sleutel in deze transformaties. De uitdrukking "wie niets heeft,
heeft niets te verliezen" geeft aan wat angstige cynici in hun onmacht eigenlijk
willen: zij willen weer greep krijgen op hun situatie, zij willen weer eigenmachtig kunnen handelen. Ex negativo werkt de wil tot macht door in hun onmacht.
Maar de kynicus is in zijn autarkische zelfbeheersing niet met uiterlijke macht,
maar met zelfbeheersing bezig. Hij voelt zich dan ook niet onmachtig. Zijn alerte
proactiviteit is niet gericht op een toekomst waarin dingen gerealiseerd moeten
worden, maar versterkt vanuit een ontvankelijkheid wat er nu hier gaande is. In
zijn zelfbetrekking realiseert hij (zich) wat op hem van alle kanten toekomt. De
kynicus is geen strateeg of tacticus. Juist door 'het handvat los te laten' kan
hij handelen. Hij manipuleert niet, maar manoeuvreert. Hij hoeft zich niet te
bevrijden, hij hoeft niet te winnen. In zijn stilerende vrijheidspraktijk beaamt de
kynicus de excessieve overvloed van het leven.
4.3.3 — Bestaanskunst: kynische interesse
en relationele autonomie
Het kynisme radicaliseert de aristocratische zelfzorg. Deze tekent zich af tegen
een aristotelische deugdenethiek waarin het gulden midden tussen uitersten
wordt gezocht: moed tussen roekeloosheid en lafheid. De deugdenethiek, zoals
uitgewerkt in het communitarisme van hedendaagse filosofen als Alasdair
MacIntyre, Charles Taylor en in het gelijkgestemde werk van Martha Nussbaum,
is de opmaat naar een gereflecteerde vorm van radicale middelmatigheid.
Daarin geldt: alles met mate (meden agan) want de deugd ligt in het midden. Het
kynisme is in zijn matiging compromislozer dan de antieke vrijheidspraktijk. Van
iedere nood wordt een deugd gemaakt. Het is niet zo dat bij gebrek aan eten de
honger wordt gecultiveerd. De kynicus leeft niet in een grote amfoor bij gebrek
aan onderdak. Hij gooit zijn beker weg, zodra hij ziet hoe iemand anders uit zijn
tarkisch of zelfvoorzienend 'survivalisme'. Hij beweegt zich aan gene zijde van
de tegenstelling overvloed-schaarste.
393
tot nap gevormde handen drinkt. De kynicus minimaliseert, maar niet vanuit au-
ref lectie
eco3. doen denken
Evenmin als armoede is rijkdom in deze bestaanskunst een issue. De contextuele vervuldheid van het bestaan is telkens weer uitgangspunt voor een heroverweging van wat op welk moment noodzakelijk, gewenst en overbodig is. In zijn
vrijheidspraktijk negeert de kynicus zowel het primaat van de schaarste waar
de moderne economie zich op beroept, als het primaat van de overvloed die
Bataille als 'algemene economie' 111 over deze 'beperkte' schaarste-economie
heen schuift om te verklaren waarom mensen juist in armoedige omstandigheden blijven verspillen. De kynicus leeft het leven voorbij overleven en uitleven.
In zijn matiging ontsluit hij het zicht op een principiële overvloed: niet als het
ontbreken van schaarste – ontkenning van een ontkenning, negatie van een
negatie – maar in een affirmatie van een vervuld leven.
Levert zo'n radicale analyse van het cynisme iets op voor een herwaardering
van ons moderne schaarstedenken? Wordt het in de antiek-Griekse wereld al
niet als een wereldvreemde visie weggehoond? Maar het diffuse besef bij zijn
critici dat het leven hier op scherp wordt gezet, verleent het zijn soevereine
autoriteit. Het mag duidelijk zijn dat aspecten van deze hondse leefwijze voor
ons slechts 'mnemotechnische herkenningstekens' 112 zijn. Het heeft weinig zin
om met lang haar, ongeschoren, in een wollen mantel met een stok in de hand,
grommend anderen het leven in de openbare ruimte zuur te maken en lokale
markten af te struinen om in het afval van groente- en patatkramen je dagelijkse kostje bijeen te rapen in de hoop dat dat andere tot lichtend en stichtend
voorbeeld dient.
Maar de kynische reflectie levert cultuurcritici wel munitie voor een aangescherpte kritiek op ons actuele 'onbehagen in de cultuur' die het gevolg is van
onze onbegrepen radicale middelmatigheid. Kynisme biedt geen handboek voor
'nieuwe vrekken', maar kan voor activististen een discursieve bron van inspiratie zijn voor een herwaardering van ons consumptief hyperindividualisme. 113
Kynisch kosmopolitisme werpt een ander licht op onze door globalisering
aangedreven interculturele samenleving. Het ontsluit in ieder geval het zicht op
levensstijlen waarin bijstelling van behoeftepatronen in wederzijdse verantwoordelijkheid de autonomie van een individu afbakent. Het opent de ruimte
voor belangstellende interesse en relationele autonomie.
Een radicaal middelmatig leven heeft na meerschalige reflectie in zijn mesopolitieke doorwerkingen eerder een esthetische dan een morele kwaliteit. Dat
verklaart Foucaults kenschets ervan als een bestaansesthetica: het is een
kunst om te leven, omdat we pas op een invoelende manier met onze medemens
kunnen omgaan als we inzicht hebben in de farmacologische ambivalentie van
onze media. Iedere relatie is mediaal ingebed en dat medium doet iets met die
relatie en met de betrokken personen wat verder gaat dan oprechte intenties
en nobel streven. Iemand om zijn of haar geld trouwen drukt dat goed uit. Geld
is het meest transparante medium dat we hebben geschapen. "Werken aan een
relatie" betekent je van de mediale gestemdheid ervan bewust blijven.
394
In voortschrijdend mediaal inzicht doet de levenskunstenaar precies dat wat
boven de toegangsdeuren van de kunstafdeling van de Rotterdamse Hogeschool, met een uitspraak van de naamgever, de beeldend kunstenaar Willem
De Kooning, wordt aangegeven: "I have to change to stay the same". Identiteit
is voor alles een relationeel gegeven. Wil de mediale interesse van zo'n levensstijl effecten sorteren in macropolitieke machtsverhoudingen en waarheidspraktijken, wil de stilering van het leven als een Gesamtkunstwerk – Onfrays
'esthetisch voluntarisme' 114 – ook ecologisch renderen, dan vergt deze vooral
meerschalige reflectie om mesopolitiek te kunnen manoeuvreren. De domeinen
van kunst, politiek en wetenschap gaan elkaar daarin overlappen. In de crossovers komt een creativiteit vrij die een andere omgang met onze media kritisch
maakt. In die nieuwe sensibiliteit kan onze radicale middelmatigheid transformeren naar een integrale vorm van interesse.
Zo'n levensstijl is niet terug te vinden in de handige waaier van leefstijlen en
woonmilieus die projectontwikkelaars en woningcorporaties door bureaus als
Motivaction laten uitdenken. Deze beoogt meer dan smart grid arrangementen
met energiegiganten. Deze levensstilering mikt op een integrale en duuurzame
herwaardering van noden en behoeften, van consumptiepatronen, energievoorziening, transportvormen, samenwerkingsverbanden en zelfs van zorgverzekeringpolissen. In zo'n integraal en duurzaam, maar open design komt de
cultivering van life skills, soft skills, vakskills in beeld en daarmee een verdiept
vakmanschap. Dasein wordt design wanneer onbegrepen radicale middelmatigheid mesopolitiek wordt ontsloten vanuit een netwerktheoretisch kader.
Door Sloterdijks kritiek van de cynische rede op Foucaults genealogie van
het cynisme aan te sluiten komt de verhouding tussen autonomie en medialiteit – zelfbepaling in een door media bepaalde, dus per definitie relationele
context – meerschalig in beeld. Autonomie en relationaliteit zijn niet langer in
tegenspraak met elkaar, maar vormen de beide zijden van een Moebiusring die
uiteindelijk in elkaars verlengde liggen: vrijheid in betrokkenheid, autonomie
in heteronomie. Alleen door een reflectieve draai lijken ze boven- en onderkant
van een en dezelfde weg. Slechts in zijn onbegrepen vorm slaat radicaal middelmatige vrijheid om in afhankelijkheid met als excessieve uitkomst een als
ultieme vrijheid ervaren verslaving. Vrijheid wordt in deze ongestructureerde
mateloosheid machteloos. Slechts vanuit het ultra-micropolitieke persepctief
van een verslaafde bestaat vrijheid los van macht.
Een vrij individu is in zijn meest innerlijke ervaring een relatie, want betrokken
op zichzelf. Deze zelfbetrekking blijft een machtsverhouding met een zichzelf
ondermijnende potentie. Wat is de stem in mij die mij aanzet of beveelt op te
staan? Eigenmachtigheid vergt leren luisteren: gehoorzaamheid. Maar deze is
per definitie subversief: "Er is geen eerste en laatste bastion van verzet tegen
de politieke macht anders dan de relatie die men met zichzelf onderhoudt". 115
Terugtrekken in een zelfgenoegzame micropolitieke luwte is onmogelijk. Want
als die terugtrekking radicaal is, dat wil zeggen als deze "het handvat loslaat"
en onmiddellijkheid zoekt zoals in ascetische praktijken, dan opent daar waar
naarstig naar dit zelf wordt gezocht, na een lange, verwarrende zoektocht,
betrekking van het zelf op net iets meer dan niets – is volgens Foucault de voorwaarde voor het beheer van het huis (oikos) en het heersen over de stad (polis)
395
zich een immens vervulde leegte. De omgang met die leegte – de psyche als de
ref lectie
eco3. doen denken
of staat. De wetten voor het beheren van het huis (economie: oikos nomoi) zijn
gebaseerd op de waarheden die voortvloeien uit een weten van wat het huis is
(ecologie: oikos logos). Deze zelfpraktijk is de crux van het "Ken uzelf!". In de
zelfzorg wordt micropolitiek doorleefd doorgrond wat de relatie tot de macropolitieke macht inhoudt.
Want micropolitieke autonomie is altijd ingeweven in macropolitieke netwerken. Mesopolitieke praktijken zijn transversaal: ze doorkruisen in meerschalige
reflectie asymmetrische relaties op verschillende schalen. Deze asymmetrische machtsverhoudingen worden niet tegen elkaar weggestreept of in elkaar
vertaald. Er bestaat geen machtsvrije toestand. Je kunt de slaafsheid in het
bedrijf niet compenseren door tiranniek je huis te bestieren. Dat geldt ook voor
schuld als moreel probleem of geldkwestie. De rationale van het calculerend
burgerschap in onze huidige claimcultuur is het jurisprudentieel uitmiddelen
van deze asymmetrieën. Dat is vooral voor de letseladvocatuur winstgevend.
Voor de direct gedupeerden blijft de vertaling van moraliteit in een commerciële transactie hoogst onbevredigend. Cynici manipuleren op verschillende schalen en houden die uit elkaar. Dat is exemplarisch af te lezen aan de lotgevallen
van Berlusconi en Strauss-Kahn. Door macro-micro kortsluiting wordt iedereen
en alles een speeltje of speelbal in de handen van de meest machtigen.
Door de oververhitte kortsluiting van macro en micro, media en mensen, belangen en verlangen lopen Facebookfeestjes uit op veldslagen met de politie. Het
meerschalige besef dat media juist wederkerigheid en betrokkenheid vergroten
en het famacologische inzicht dat dit in verschillende contexten steeds weer
opnieuw alerte keuzes vereist, doorbreekt deze sensationele, mediale Pavlov
reflex. Daarvoor is wel een farmacologische sensibiliteit nodig: media zijn ons
bezit èn onze bezetenheid en autonomie ontvouwt zich binnen die spanning.
Daarin blijkt vrijheid primair verbondenheid. In een mesopolitieke praktijk
wordt eigenmachtigheid in wederkerigheid ervaren als autonomie. In deze
relationele autonomie lost de waanidee op dat de vrijheid van de ander mijn
vrijheid ondermijnt.
4.4 — MOED TOT
WAARHEID SPREKEN:
PARRHESIA EN
LEIDERSCHAP
Dit vergt net als in de antieke zelfzorg en zijn kynische radicalisering naast
gedegen zelfonderzoek – "Ken uzelf!" – ook de moed om deze waarheid meso-
396
politiek uit te spreken en macropolitiek op te schalen. In het aangezicht van de
macht en het weten – politiek, markt en universiteit – worden dan ongemakkelijke onderwerpen aangekaart, posities ter discussie gesteld en heilige huisjes
omgeschopt. Een grote bek, een scherpe tong, streetwise reacties, ironisch
commentaar, tegendraadse analyses, het zijn allemaal aspecten van een
waarheidspreken dat eigen is aan mesopolitiek kynisme. De antieke sofisten
manipuleren de geest van hun toehoorders door alles wat krom is recht te praten. In die zin blijken zij retrospectief de aartsvaders van het moderne cynisme.
Staand in dezelfde polemische traditie beoefenen kynici echter parrhesia:
vrijmoedig spreken door alles (pan) te zeggen (rhema). Waarheidspreken vergt
meer moed dan sofisterij. Sofisterij levert net als de huidige consultancy-cultus wel meer geld op. Problemen adresseren in het aangezicht van gezagsdragers en dwarse waarheden verkondigen ten overstaan van waarheidsdragers is
niet de meest favoriete bezigheid van mensen die van hen afhankelijk zijn. Hun
baan staat op het spel of zij worden gedwongen aan hun eigenwijsheden zelf
gehoor te geven. Voor “de parrèsiast als degene die alles zegt” 116 is theorie als
beschouwende activiteit – theoreia – geen optie.
“Kynisme kan geen theorie zijn en geen ‘eigen’ theorie hebben; het c ognitieve
kynisme is een wijze van omgaan met wetenschap, een vorm van relativeren, van
ironiseren, van toepassing en opheffing. Het is het antwo ord van de levenswil
op hetgeen de theorieën en ideologieën haar hebben aangedaan – vo or een deel
s pirituele levenskunst, vo or een ander deel intellectueel verzet, gedeeltelijk
s atire, gedeeltelijk ‘kritiek’”. 117
Van moed tot waarheid is geen sprake als deze polemiek zich tot een woordenwisseling of een pennestrijd beperkt. De spreker is krachteloos en machteloos,
ook al kan de waarheid op termijn wel krachtige effecten sorteren. Vrijmoedig spreken is allereerst een gemoedsgesteldheid waarmee het krachteloze
cynisme wordt gepareerd. Kynici bruuskeren de Atheense burgers met hun
hondse leefwijze en confronteren ijdele machthebbers met een 'beleefde' 118
waarheid. Het beste argument tegen de modern cynische onverschilligheid is
deze kynische tegenzet: niet aantonen met argumenten, maar tonen dat, mits
op de juiste schaal ingezet, iets wat voor de (on)machtige ondenkbaar is, wel
degelijk kan worden gedaan. Macht blijkt dan geen individuele kwaliteit te zijn,
maar een collectief gedragen praktijk. Als macht door een individu wordt toegeëigend wordt dit gezaghebbende draagvlak uitgewist. In een mesopolitieke
praktijk blijft macht altijd een dynamisch spel tussen deelnemers die elkaar de
waarheid zeggen. Macht ligt tussen hen in. Parrhesia is niet puur theoretisch en
evenmin louter praktisch: het is een discourspraktijk.
4.4.1 — Waarheid: relatief of relationeel?
Waarheidspreken kent in de westerse geschiedenis een eerbiedwaardige
traditie. In de vier eeuwen vóór de jaartelling ontwikkelen zich vier waarheidspraktijken: die van de profeet die het lot doorziet, van de wijze die het zijn
bespiegelt, van de leraar die een skill overdraagt en van de parrèsiast die zonesthetische levensstijl (ethopoiesis) zijn waarheid belichaamt en stileert. Dit
vrijmoedige spreken kent weer vier varianten. De parrèsiast zegt in de antieke
397
der aanziens des persoons vrijmoedig de waarheid spreekt en in een ethisch-
ref lectie
eco3. doen denken
democratie het volk en in een tirannie de tiran vrijpostig de waarheid. In de
eeuwen daarop deelt hij deze openhartig met een vriend of raadsman om ten
slotte vooral goede gesprekken met zichzelf te voeren. In al deze praktijken is
belichaming van en leven naar de verkondigde waarheid de garantie om niet
door de macht te worden afgemaakt. De eerste twee vormen van parrhesia hebben een macropolitieke (volk en tiran), de tweede een mesopolitieke (vriend en
raadsman) en de laatste een micropolitieke kwaliteit (zelfbetrekking). De parrèsiast is in zijn wil tot helen voor anderen integer, in zijn wil tot weten geloofwaardig en in zijn wil tot macht waarachtig.
Het gaat Foucault om de laatste vorm van waarheidspreken. Vrijmoedig spreken is in de antieke zelfbetrekking geen interior monologue, net zo min als de
ziel – psyche – een substantieel cogito is. De ziel of het 'zelf' is voor alles een
praktische zelfbetrekking, een zelfpraktijk. De derde vorm waarbij de raadsman of vriend als klankboard fungeert, is de opmaat naar het moderne subject
als zelfreflectieve praktijk. Hier toont de dialoog zich als de irenische kern
van de dialectiek.
(ZIE 4.1.1)
Niettemin is het een agonale vrijheidspraktijk. In de
Platoonse dialogen wordt deze praktijk dan ook regelmatig met het 'atleticisme' van worstelaars en strijders geassocieerd. 119 Want zelfzorg en waarheidspreken getuigen beide van een tweestrijd. Net als bij de relationele autonomie is hier slechts ogenschijnlijk sprake van een pragmatische paradox. Het
Alexander-voorbeeld maakt dat duidelijk: micropolitiek is Diogenes de meester, macropolitiek Alexander. Macropolitiek geldt de relatie heerser-onderdaan,
micropolitiek de relatie wijze-leerling. Hoewel de kynicus door zijn matiging en
zelfcontrole on(be)grijpbaar is voor de macht, kunnen de tiran en het volk de
kynicus wel verbannen of doden, zoals met Socrates gebeurt. Maar deze stelt
de macht weer buiten werking door niet voor de verbanning te kiezen, waardoor
hij kan overleven, maar de gifbeker met dolle kervel te legen. 120
Stoïci zetten deze kynische traditie voort. Bij hen is het doel enkrateia: eigenmachtigheid of zelfcontrole. Ook zij stileren de doodsverachting. De vrijwillige
dood is de onmogelijke mogelijkheidsvoorwaarde van het leven. Daarin wordt
de imperiale macht die verbant en veroordeelt, getrotseerd. Zo houdt Seneca
de eer aan zichzelf, wanneer hij door zijn voormalige pupil Nero wordt verstoten: hij kiest voor de goede (eu) dood (thanatos), voor euthanasie. In een enscenering van Socrates' dood snijdt hij in een warm bad zijn polsen door. 121 Toch
onderwerpen de machtigen zich periodiek aan het oordeel van de matigen. Zij
laten ze zich door hen de waarheid vertellen. Dat houdt geen ontkenning van
hun eigen waarheid in, hoogstens een tijdelijke omkering waardoor er ruimte
voor reflectie ontstaat. De waarheid van de kynicus is geen deal, maar een gift.
Het gaat er niet om of iemand er beter van wordt. In de gift wordt de heersende
waarheid verspild. Daarmee manoeuvreert de parrèsiast op en niet over de
grens waarachter de macht zich indekt.
Deze overschrijdende waarheidspraktijk krijgt politiek-cultureel in de Romeinse Saturnalia waarin de pauper even keizer kan worden, zijn beslag. Dit
398
is als mesopolitieke verspillingspraktijk in ons carnaval inmiddels vervlakt tot
een micropolitiek uitleven en een macropolitieke deal. Even flitst parrhesia
op, als er in tijd van terreur praalwagens vol met burka's langsrijden waarin
het burkaverbod ludiek wordt gehekeld. Macropolitiek krijgt het waarheidspreken een institutioneel karakter in de praktijk van de hofnar. Deze zet de vorst
met zijn vrijmoedige humor aan tot reflectie. Cabaret en stand-up c omedy zijn
laatmoderne varianten. In de oudejaarsconference van gevierde cabaretiers
en cabaretières die het hoogstens nog de bezoekers op de eerste rij moeilijk
maken, neemt de parrhesia een consumptief individualistische vorm aan. Aan
Pim Fortuyn en Theo van Gogh als publieke mediafiguren is zeker een parrèsiastische intentie toe te dichten: in hun mediaperformance gaan afwijkende
levensstijl en risicovol tegenspreken hand in hand. Het lot heeft hen ook een
handje geholpen. In hun slagschaduw kan Wilders, macropolitiek parlementair
afgedekt, zijn pseudo-parrèsiastische populisme bedrijven.
In de mesopolitieke variant van het vrijmoedig spreken verschuift het accent
van de oorspronkelijke publieke ruimte – de polis – naar de intermenselijke
sfeer: briefwisselingen met vrienden produceren richtlijnen voor zelfzorg. In
de micropolitieke variant ten slotte krijgt deze schriftuur het karakter van een
dagboek, zoals bij de stoïsche filosoof-keizer Marcus Aurelius, die aan het
begin van de film Gladiator figureert. 122 Maar in welke vorm dan ook, waarheidspreken is in al deze gevallen een relationeel fenomeen. Dat is louter technisch
ook al het geval: een oordeel waarin een waarheid wordt uitgesproken, verbindt
twee zaken. "X is cynisch". Op de vraag of dat waar is, moeten beide termen
geïdentificeerd worden: X als onderwerp of subject, cynisch als predicaat.
Maar om dat vast te stellen is voorkennis vereist: over wie X is en over wat cynisch betekent. Pas dan kan in de verbinding (=) iets over X worden gezegd.
Als kennis, zoals Kelly beweert, een netwerkfenomeen is, dan heeft waarheid als garantie van kennis een verbindingsfunctie in een netwerk. Waarheid
ligt dan meerschalig ingebed in netwerken. Waarheid heeft altijd een context.
Waarheid is in die zin relationeel. Geleefde waarheid als wijsheid is bovendien
integraal: zij beweegt zich voortdurend over vele schalen in haar omvatting van
een individueel leven. Al die schalen en netwerken vormen bij elkaar de context
van een waarheid. Is iedere waarheid daarmee relatief? Dat zou tot de paradox
leiden van het absoluut relativisme: "iedere waarheid is relatief". Volhouden
dat iedere waarheid relatief is, ondermijnt op een hoger 'niveau', net als bij
de Kretenzer paradox, wat je beweert, omdat het onmiddellijk de vraag oproept naar het waarheidsgehalte van deze uitspraak: als alles relatief is, is de
waarheidsaanspraak van deze uitspraak dan ook relatief? Zo wordt doorgaans
de grondpositie van skeptici en cynici weerlegd. Maar deze weerlegging is
overbodig, omdat waarheid nooit relatief is, maar voldongen in zijn relationele
inbedding.
De sceptische negativiteit die zichzelf door implosieve, negatieve feedback
tot in het oneindige bevestigt wordt cynisch, wanneer de scepticus als laatste
daad in vrijheid ervoor kiest onverschillig te zijn. Iedere waarheid wordt vanaf
dat moment op losse schroeven gezet, iedere intentie bij voorbaat gewanment kan worden gevonden, getuigt van 'verlicht, verkeerd bewustzijn'. Dat de
cynicus niettemin vanzelfsprekend doorgaat met leven, wijst er op dat er een
399
trouwd. Beweren dat iedere waarheid relatief is, omdat er altijd een tegenargu-
ref lectie
eco3. doen denken
externe samenhang en betrokkenheid is die hem toestaat in alle vrijheid onverschillig te zijn. Net als multinationals hun productie naar landen externaliseren
waar arbeid nagenoeg niets kost, legt de misnoegde cynicus de verantwoordelijkheid voor betrokkenheid altijd bij anderen: de overheid, de baas, de buren of
bij de Paus. De radicale middelmatigheid van een concrete, relationele context
stelt hem, ondanks zijn onverschilligheid, in staat te functioneren. Angstig
cynisme wordt hufterig als de cynicus zich in een misplaatst slachtofferschap
miskend voelt en met veel misbaar zijn rechten opeist. Maar hoe dan ook, ook
in deze negatieve betrokkenheid is de cynicus nooit probleemeigenaar, nooit
verantwoordelijk en dus nooit op zijn daden aan te spreken.
De uitdaging aan het cynisme ligt er niet in te bewijzen dat er wel degelijk een
absolute waarheid bestaat. Het wordt weerlegd door te tonen dat iedere waarheid relationeel en contextueel leefbaar is. Waarheid is relatief noch absoluut.
Waarheid is contextueel en relationeel. Zodra de transcendente kandidaten om
de waarheid aan op te hangen, zijn verdwenen, landen waarheden op aarde in
dynamische contexten. Hun draagvlak is collectieve belichaming. Door abstractie en universele pretenties gefixeerde tegenspraken worden losgemaakt
in een praktijk van tegenspreken. Want parrhesia is uiteindelijk een discursieve
dissensus in een geleefde consensus. Als deze consensus exclusief wordt en
zich in zichzelf opsluit – wij, niet zij – en daartoe universele waarheden gaat
aanroepen om zijn uitsluitende geweld te legitimeren, wordt waarheid totalitair. Het laatste wat zo'n waarheidsregiem zich kan veroorloven is parrhesia.
4.4.2 — Dienend leiderschap: het irenische
momentum van de interesse
Is deze kritiek op het cynisme en het onbegrip ten aanzien van onze radicale
middelmatigheid niet allang door de maatschappelijke ontwikkelingen achterhaald? Meer dan ooit worden immers burgers op tv en via het internet bestookt
met informatie over de kwalijke effecten van ons comformtabele bestaan.
Groen en gezond leven zijn op tv in. De culinaire programma's rijzen de pan uit.
Via de nachtprogrammering van de commerciële zenders kunnen consumenten
alles op beweeggebied bestellen. Abonnementen op fitnesscentra zijn onderdeel van zorgverzekeringpolissen. De lijst met kritische groeperingen die zich
met het welzijn van dieren, de kwaliteit van het milieu en de zwaarlijvigheid van
burgers bezighouden, is nagenoeg oneindig. Onderwijsprogramma's als Lekker
Fit zijn al structureel opgenomen in het curriculum van Rotterdamse basisscholen. Er wordt departementaal over een Nationale Schoollunch nagedacht.
De huidige regeringscoalitie wil de schone energie opwekking in vier jaar
tijd meer dan verviervoudigen. Wat is het probleem? Is de transitie naar een
'groene economie' 123 niet gewoon een kwestie van tijd?
Inderdaad, door maatschappelijke groeperingen wordt vanuit wetenschappelijk
goed onderbouwde alternatieven het weefsel van macropolitieke netwerken
– overheid, organisaties, instellingen, bedrijven – door research, acties en
400
levensstijlen losgetornd en mesopolitiek doorgeknoopt naar groepen consumenten en burgers. In micropolitieke interacties met bewindslieden, board- en
bestuursleden, directeuren, beleidsmakers, managers en professionals die,
institutioneel verankerd, macropolitiek beleid uitdenken, uitdragen, uitzetten
en uitvoeren werken persoonlijke sympathieën en antipathieën door die deze
mesopolitieke processen beïnvloeden. Dat kan macropolitiek positief uitwerken wanneer zij bekleed zijn met autoriteit en doorzettingsmacht. Ook zij kunnen zich bewust worden van de double binds waarin ze opereren. Bevraagd op
de vervuilende en onderdrukkende policies van hun bedrijven en instellingen
benadrukken velen van hen dat zij in hun persoonlijke leven juist heel duurzaam zijn. Een elektrische lease auto is basaal, ze leven in het groen, er wordt
ook regelmatig in de bioschappen van Albert Heijn getast en er wordt regelmatig geschonken aan goede doelen.
Of het mogelijk is om duurzaam verantwoord te leven èn CEO van een vervuilende en uitbuitende multinational te zijn, blijft de vraag. Maar als dat gebeurt,
dan is dit hèt exemplarische geval van zelfzorg zonder waarheidspreken. Er
bestaat ook zoiets als compromisloos macropolitiek waarheidspreken: klokkenluiden. Maar dat is niet goed voor de zelfzorg omdat het vaak tot een definitieve
breuk met macropolitieke netwerken leidt. Is er een tussenweg mogelijk? Dit
roept de vraag op wat 'groen' leiderschap zou kunnen zijn: welke macropolitiek
manoeuvrerende leider kan mesopolitieke interesse zo geloofwaardig communiceren dat er ook binnen de organisatie urgentie wordt ervaren en transities
worden versneld? Anders gezegd: wie zijn de leiders die het macropolitieke
handelen zo op micropolitieke krachten kunnen aansluiten, dat educatie, participatie en communicatie – EP(i)C – in de gewekte mesopolitieke interesse in en
buiten de organisatie integraal en duurzaam doorwerken?
Er zijn de laatste vijf decennia boekenkasten vol geschreven over leiderschap.
Een waaier van leiderschapsvormen levert voor iedere strategie wel een leider.
Authenticiteit is cruciaal. 124 Een leider moet authentiek, geloofwaardig en
integer zijn. Hoewel de meeste profielen dit leiderschap weer in het individu
verankeren, zijn er recentelijk leiderschapsprofielen beschreven die uitgaan
van relaties en dynamische contexten. Dit 'contextuele leiderschap' 125 sluit ook
aan bij Batesons werk en focust op ecologische duurzaamheid. RVS wil in zijn
beschrijving echter nog een stap verder gaan. Hoe manoeuvreert de leider op
en tussen verschillende politieke schalen? Speelt, ondanks de asymmetische
aard van relatie leider-volger, gelijkwaardigheid een rol? Werken extra-polemische aspecten als zorg erin door? Hoe uit interesse zich in dit leiderschap?
Wat is concreet de lege tussenruimte waarvan in de voorgaande double binds
sprake is? En last but not least: hoe radicaal is de zelfbetrekking van de leider
als parrèsiast? Wie zegt hem of haar, als het er op aan komt, de waarheid?
Leiders zijn, om Foucaults categorisering in herinnering te roepen, soms
zelfverklaarde profeten of bescheiden manoeuvrerende wijzen, maar veel vaker
integere leraren of goed vaktechnisch ingevoerde trainers. Sloterdijk schetst
in Je moet je leven veranderen een ruimere typologie: vijf spirituele leraren –
brahmaans-hindoeïstische goeroes, boeddhistische meesters, 126 apostelen annex abten, filosofen en sofisten – en vijf pragmatische respectievelijk artistieprofessoren, profane leraren en verlichtingsschrijvers. 127 Leiders verenigen
deze spirituele en pragmatische componenten in zich. Ze bedienen zich, met
401
ke trainers – atletentrainers, ambachtslieden annex kunstenaars, academische
ref lectie
eco3. doen denken
'trainersautoriteit' bekleed, van een 'coachdiscours' van waaruit ze een micropolitiek appèl doen: "je moet je leven veranderen". Als de aangesprokene heeft
begrepen dat 'je' altijd eerst een relatie is, krijgt dit veranderen ook mesopolitiek zijn beslag. Maar om dit over te brengen moet de leider zelf meerschalige
interesse voorleven, mesopolitiek kunnen manoeuvreren en inzicht hebben
in zijn eigen double binds. Bovendien kan zijn of haar leiderschap niet anders
dan dienend zijn, omdat het stimuleren van relationele autonomie bij volgers
voorop staat. De mens is in dit management geen human resource meer.
Net als bij de andere double binds is het dienende aspect van een andere orde
dan het leidende aspect. Dienen vergt mesopolitieke zorg, leiden macropolitieke strijdlust. Een combinatie levert een paradoxaal leiderschap op: dienend
leiderschap. Ook hier duiden beide termen weer op de verschillende schalen
waarop relaties zich ontwikkelen. Net als in de overdracht van kennis en kunde
in een meester-gezel structuur is de relatie met 'volgers' macropolitiek asymmetrisch. Maar ze hebben altijd meer te bieden. Ook bij hen is het spectrum
van sociale en mentale skills breder dan de door de leider beoogde vakskills.
In het interpersoonlijke contact zal er sprake zijn van gelijkwaardigheid om
latente talenten op andere gebieden tot hun recht te laten komen. Een simpel
voorbeeld in de gezinssfeer: door de snelheid waarmee technologische innovaties de know how of savoir faire veranderen, kunnen inmiddels tienjarigen hun
ouders leren hoe ze een smartphone ook als iets anders dan als een telefoon
kunnen gebruiken. Omdat dienend leiderschap niet polemisch is, laat het dit
soort omkeringen en verschuivingen toe. 128 Dat moet niet pas gebeuren na het
beëindigen van de loopbaan als de leider, maar in het actieve leiderschap zelf.
Dienende leiders bevorderen 'communicatieve zelfsturing' bij hun medewerkers en omringen zich met "mensen die slimmer zijn dan zijzelf." 129 Zij versterken door transparante communicatie de teamspirit zonder de onderlinge
verschillen uit te wissen en stimuleren het tegenspreken zonder repressief
tolerant te worden. Mesopolitieke interesse wordt versterkt door ruimte te
scheppen voor professionals om hun relationele autonomie creatief te ontwikkelen. Daartoe opent dienend leiderschap regelmatig een poreuze, formeel
afgebakende ruimte waarin volgers zich in het spanningsveld tussen macropolitieke macht en micropolitiek krachten leren verhouden tot de regels. Als er
in het jargon over regelluwheid wordt gesproken, dan gaat het doorgaans om
minder streng opgelegde regels in kansenzones of freezones. Maar dienend leiderschap overstijgt dit verkapte gedogen. Het opent discretionaire ruimte: een
intra-polemische tussenruimte waarin, door tijdelijke opschorting van de regels, professionals weer zelf leren nadenken over de effecten van het te volgen
beleid. Zo wordt hun belangstelling verbreed en hun betrokkenheid bevorderd.
De symmetrische interesse in de strijd en de zorg
(ZIE 4.1.4)
krijgt hier een ma-
cropolitieke gestalte: de strijd om de macht – wie is de baas? – verschuift via
de zorg – dienend leiderschap – naar een dialogische tweestrijd van de volger
met zichzelf in discretionaire overwegingen.
402
De strijd wordt ingeperkt door zorg. Het irenisch momentum van het dienend
leiderschap ligt in de zorg voor de gemeenschap. Deze houdt niet op bij de deur
van de directiekamer, maar opent zich in uitdijende en overlappende cirkels
naar de wereld en culmineert in glokale en intergenerationele verantwoordelijkheid. Leiders willen helen. In hun wil tot helen komen aspecten als micropolitieke integriteit, macropolitieke integraliteit en mesopolitieke integratie
samen. Slechts in zo'n context is zoiets als een groene economie denkbaar.
Maar deze vanuit bedrijfskundig perspectief 'zelfondermijnende' intentie moet
ook het leiderschap zelf inspireren. Als de tweestrijd de radiante kern van een
zelfpraktijk is, waaraan bij volgers wordt geappelleerd, dan valt deze tweestrijd
ook de leider ten deel. Want dienend leiderschap is een gift, een farmakon. In
zijn generositeit zet het zijn eigen bestaan op tweeslachtige wijze op het spel.
Het lost op als de leider er aan verslaafd raakt en totalitair wordt. Maar het
verdwijnt evenzeer als het (zich) zijn essentiële kwaliteit realiseert: dienend
leiderschap maakt zichzelf uiteindelijk overbodig. Want alleen in die overbodigheid voltooit het zijn emancipatoire intentie. Dienend leiderschap eindigt niet
als de target is gehaald en de buit binnen is, maar wanneer medewerkers in hun
relationele autonomie ophouden volgers te zijn. In Kants termen: als zij zelf
durven te denken. In Foucaults aanvulling: als ze vrijmoedig durven te spreken.
In RVS termen: als ze deze verstandshouding en gemoedsgesteldheid durven
te belichamen. Ze verpatsen hun ziel en zaligheid niet meer aan het bijeen
sprokkelen of -graaien van het medium aller media – geld als kapitaal – maar
bezielen hun open gemeenschappelijkheid in een kritisch vakmanschap. Die
kritische bezieling is de basis van een bezielde en inspirerende omgang met
hun media, kortom, van een fysieke spiritualiteit.
4.5 — GEEN DOEMDENKEN,
MAAR DOEN DENKEN
Ondanks haar kritiek op de polemische dimensie van het oorlogzuchtige, moderne discours ontsnapt RVS niet aan de discursieve noodzaak om haar doelgerichte en planmatige scenario's in die termen te communiceren. Toch vormt
het irenische momentum de radiante kern van het EP(i)C traject: stimuleren
van mesopolitieke interesse (educatie), ondersteunen van mesopolitieke stilering (participatie) en een even weerbarstig als zorgvuldig waarheidspreken
propageren (communicatie). Delen, deelnemen en mededelen is een inclusief
proces dat aldoende integratie realiseert. Integratie is geen eindproduct, maar
een proceskwaliteit. Mededelend participeren en deelnemend communiceren
betekent geïntegreerd zijn. Daarin wil RVS vooral dienend het voortouw nemen
en is ze zeker niet gericht op survival. Sterker, RVS is zich volledig bewust van
de paradoxale opdracht die ze zichzelf heeft gegeven: indirect werkt ze op termijn via de oplossing van problemen aan haar eigen 'oplossing'. Ze is geslaagd
en overbodig geworden als de projecten en trajecten waarvoor ze zich stratemacropolitieke structuren van overheden, bedrijven, onderwijs- en zorginstellingen en in de micropolitieke verlangensstructuren van de betrokkenen.
403
gisch, tactisch en operationeel hard maakt, infrastructureel verankerd zijn in
ref lectie
eco3. doen denken
Tot die tijd stimuleert en faciliteert RVS vanuit haar VIDI-kernconcepten een
op meerschalig bewustzijn gebaseerd, integraal, duurzaam en intercultureel
vakmanschap.
(ZIE 1.0.3)
Dit ligt altijd ingebed in asymmetrische machtsverhou-
dingen, wat mesopolitiek manoeuvreren vereist. Een evenwichtige omgang met
de machtsverhoudingen vergt meerschalige interesse.
(ZIE 4.2.3) Voor
vakmen-
sen zijn vakskills niet voldoende, zij moeten ook hun positie in cyclische
productielijnen kunnen bepalen. Dit is de kern van de politiek-economische
herdefinitie van het huidige vakmanschap. Externalisatie in bedrijfskundige en
economische zin is daarin een gepasseerd station. Evenals c orporate responsibility, omdat bedrijfsculturen duurzaamheid en interculturaliteit al integraal
in hun beleid zouden moeten hebben verdisconteerd. Zouden moeten hebben,
want het is nog niet zover. Als productie-, distributie- en consumptieketens
cyclisch in elkaar grijpen, ontvouwt de verantwoordelijkheid van deelnemers
zich geschaald op de knoopppunten van lokale en globale netwerken. Daarbinnen worden afwegingen gemaakt voor mijn en dijn, hier en elders, nu en later,
schakelend tussen privaat verlangen en publiek belang, bewegend in actuele
en virtuele werkelijkheden.
Toegegeven, hiermee heeft het doordenken van duurzaam en integraal vakmanschap wel een zeer hoge vlucht genomen. Zo hoog dat het voor menigeen
wellicht volledig uit beeld is verdwenen. Waar gaat dit over?! Laten we daarom
vanuit dit immense vogelvluchtperspectief in een gefaseerde glijvlucht, waarin
we de kritiek op het cynisme als het ware spiraalsgewijs omcirkelen, terugkeren naar de grondpositie van de RVS strategie, tactiek en operaties in het
besef dat ze deze polemische metaforiek wil ontstijgen. RVS mikt op 1) het
stimuleren van een integraal en duurzaam vakmanschap door 2) jongeren via
skills te laten ontdekken op welke schaal ze weer verantwoordelijkheid willen
en kunnen nemen voor wat ze doen. Maar hoe realiseer je (je) op de schalen of
leefvelden waarop het leven van jongens en meiden van vier tot negentien jaar
zich afspeelt, extra-polemisch handelen
(ZIE 4.1.4)
in een op kynische interesse
en relationele autonomie gerichte bestaanskunst?
(ZIE 4.3.3)
Een levensstijl
waarin ze bovendien geleerd hebben mesopolitiek meerschalig reflectief
4.2.3)
te manoeuvreren
(ZIE
(ZIE 4.2.4) ?
Laten we mesopolitiek manoeuvreren 'actief burgerschap' noemen, het tweede
interactieveld. Extra-polemisch handelen begint dan bij het terugdringen
van gevictimiseerde agressie, wat meer inhoudt dan agressieregulering. Het
betekent ook een negatief zelfbeeld ombuigen vanuit een kansrijke perspectief. Dit is de fysieke basis van het eerste interactieveld.
(ZIE 3.2.1)
Daar worden
jongeren gefaciliteerd en begeleid op weg naar een levensstijl waarin zij met
een zelfreflectieve speelsheid hun talenten ontdekken en de schalen verkennen
waarop ze volwaardig en gelijkwaardig met anderen het verschil kunnen maken.
Stages, Weekendschool, Brede Vakantieschool en Vakhuis op het tweede interactieveld en Vakwerf op het derde interactieveld zijn de trajecten waarin dit
404
concreet gestalte krijgt.
Politiek-filosofisch focust de probleemanalyse van RVS op een techno-psychologisch onbegrepen radicale middelmatigheid en een achterhaald en consump-
tief hyperindividualisme. In onze consumptiesamenleving "vormen individualisme en onverschilligheid een tweeling". 130 'Een kort lontje' en 'huftergedrag'
zijn ingeburgerde categorieën geworden om polemisch gedrag af te wijzen. Er
zijn echter geen affirmatieve zorgconcepten ontwikkeld die daar tegenaan gezet
kunnen worden. In ons al te 'zelfverzekerde' leven wordt de zorg zelfs verder afgebouwd via een neoliberaal transactioneel, meritocratisch afrekenmodel. Deze
ontwikkeling bevordert het brutale cynisme en versterkt het angstige cynisme.
Niet alleen voelen velen zich geslachtofferd, ze voelen zich ook onmachtig,
onbekwaam en te onbelangrijk om urgente problemen, variërend van zwaarlijvigheid tot zeespiegelstijging aan te pakken. Door politiek handelen te differentiëren in micro-, meso- en macropolitiek wordt het echter inzichtelijk hoe een
pragmatische idealist via een schaalsprong weer eigenmachtig in wederkerigheid kan handelen. Relationele autonomie is voor iedereen bereikbaar. 131
RVS bekritiseert in haar cultuurkritische analyse van het cynisme enkele diepgewortelde, moderne, politiek-economische imperatieven. Zij stelt niet alleen
de schaarste-ideologie ter discussie, maar ook het gebrek aan tijd. Want in de
huidige herwaardering aller waarden – de tegenhanger van de eerste herwaardering in de eerste eeuwen na de jaartelling – is met de lineaire productie ook
onze tijdsnotie in het geding: de door crises en catastrofes ingegeven lineairprogressieve vooruitgangsgedachte als vector van ons huidige economisch
denken is catastrofiel. Het viseert het einde der tijden. Dit cynisch-catastrofiele
doemdenken pareert RVS met een kynisch-irenisch doendenken. Met het oog op
de kwalijke effecten van middelengebruik wil het zich hier en nu herpakken. In
dit presentiedenken – nu en hier – is volgens Deleuze en Guattari het nowhere
altijd een nowhere omdat er tijd moet worden geschapen voor interesse. 132 In
zijn radicaliteit heet dit doendenken politieke en economische consequenties
die fiscaal versleutelde monopolies en in beton gegoten machtsposities op hun
grondvesten doen schudden. Maar RVS zet met haar projecten en trajecten niet
in op die macropolitieke schaal, hoewel ze de noodzaak van grootscheepse en
langdurige mesopolitieke acties van de meeste NGO's volledig onderschrijft.
Zij manoeuvreert vooral op het micropolitieke en mesopolitieke vlak. Daar zet ze
in op de ecosociale educatie en vorming van jongeren door hen, gericht op hun
talenten en interesses, ecosociaal te ontwikkelen.
“Bovenal zal de nieuwe macro-ec onomie ec ologisch en sociaal ‘geletterd’
moeten zijn en een einde moeten maken aan de dwaasheid van de scheiding
tussen enerzijds ec onomie en anderzijds maatschappij en milieu.” 133
4.5.1 — Ecoliteracy en ecosofie:
van eigenwijs naar ecowijs
Het moderne ego wordt pas eco in een op een cyclische economie gebaseerde
politieke filosofie die aansluit op een ecologische onderzoekstraditie. 134 Zo'n
ecologie wordt door de kritische explicitering van zijn uitgangspunten ecofilolichaamd en mesopolitiek doorwerken is er sprake van ecowijsheid. Want de basis van wijsheid (sophia) is het leven: wijsheid getuigt van doorleefd h andelen
405
sofisch. En als deze inzichten in een mede gedeelde levensstijl worden be-
ref lectie
eco3. doen denken
gericht door een wil tot helen. Zo gaat micropolitieke eigenwijsheid over in
mesopolitieke ecowijsheid. Maar waar duidt Tim Jackson in het bovenstaande
citaat uit Prosperity without Growth (2009) concreet op met de term 'geletterd'?
Geletterdheid is niet louter theorie. Geletterdheid omvat meer dan kennis.
Er spelen ook fysieke en sociaal-culturele aspecten mee. Naast de geest zijn
ook het eigen lichaam en dat van anderen in het geding. Deze sociaal-fysieke
grondslag van ecogeletterdheid schraagt de mentale component. Deze komt
tot uitdrukking in specifieke skills, die individuen in staat stellen om te leren
denken in ecologische categorieën. Dit veronderstelt specifieke scholing en
vorming. Daarmee komen scholingstrajecten in beeld die geënt zijn op een
meester-gezel structuur. Leiderschap krijgt in deze context naast een emancipatoire ook een pedagogisch-educatieve betekenis.
Een wil tot helen is ook altijd een wil tot macht en een wil tot weten: helen als
verbinden vergt extra-polemisch handelen en meerschalige reflectie. Daarbinnen kunnen asymmetrische machtsverhoudingen in hun onderlinge doorwerkingen niettemin vertrouwen versterken. Het is niet zo dat wederzijds respect
deze asymmetrie pacificeert en neutraliseert, alsof iedereen gelijk is. Wederzijds respect 'ireniseert' deze asymmetrie: de bewondering en erkentelijkheid
van leerlingen voor leermeesters spiegelt zich in het respect van de laatsten
voor de leergierigheid en creativiteit van de eersten. Dan schraagt wijsheid de
kennisoverdracht als een fysiek-sociale educatie. Deze meer dan vakmatige
'inwijding' in praktijken door het aanleren van skills geeft stages een andere
betekenis. Stages spelen een belangrijke rol in het maatschappelijke inwijdingsproces. Leerlingen leren in nieuwe netwerken niet alleen vakskills, ze
leren ook omgaan met andere mensen en met nieuwe situaties. Stengers werpt
in Intermezzo 1 het begrip savoir-faire op: weten wat te doen in onoverzichtelijke situaties. De compromisloosheid van de kynici is haar vreemd. Zij waardeert
diplomatie als irenische praktijk: "De 'diplomatenvrede' is daarom een andere
naam voor een oorlogzuchtig regiem dat door vrede als mogelijkheid volledig
op zichzelf wordt teruggeworpen". 135
Wil filosofie deze educatieve taak op zich nemen, dan moeten haar laatste
vragen niet zozeer van ecologische als wel van ecosofische aard zijn. In die
wijsheid is een vorm van diplomatie ingebouwd, die RVS educatief in 'vredeslessen' vormgeeft. De filosofie bereikt deze ecosofie via een hink-stap-sprong:
van Stengers via Guattari/Deleuze naar Bateson. In Cosmopolitics I (2010)
stelt Stengers dat "ecologie de wetenschap is van veelheden, verspreide
oorzaken en onbedoelde creatie van betekenissen". 136 Meerschalige interesse
opent het zicht op de onbedoelde effecten van technologische innovaties. Deze
ecopolitiek vergt geopolitiek een nauwgezette globale registratie, die eigenlijk
pas sinds kort mogelijk is door de irenische doorwerkingen van de oorlogsindustrie: gps en satellieten scannen de globe dagelijks. Op een lokale schaal
vertaalt deze meerschalige interesse zich zowel fysiek als sociaal in pragmatisch èn ethisch opzicht: research naar de ecologische footprint (lokaal/
406
globaal) bij innovatieve integrale en duurzame ondernemingen versterkt de
intergenerationele verantwoordelijkheid (heden/toekomst) waarover in het
Brundtland rapport Our Common Future van 1987 wordt gesproken.
Zo'n politieke ecologie verheldert onze onbegrepen radicale middelmatigheid. Stengers' ecologie is vooral wetenschapskritisch: zij laat net als Bruno
Latour zien hoe laboratoriumonderzoek losgezongen wordt van concrete,
experimentele praktijken en als theorie een universeel leven gaat leiden. De
subtiele nuances van de wil tot weten in het samenspel met een wil tot macht
worden daarmee uitgewist. Stengers focust wetenschapsfilosofisch op de rol
van mediatie (experimentele laboratoria) in praktijken en politiek-filosofisch
op die van bemiddeling (diplomatie). RVS richt zich ook op mediatie en media,
maar hanteert daarbij een ruimere definitie van mediatie en media: technieken
en technologie in de meest brede zin. Het comfort van alledaagse technologie –
het medium als massage – maskeert de kwalijke effecten van hun toepassingen.
Dat is de kern van onze onbegrepen mediale verlichting. Met Stengers' opvatting van ecologie kan dit onbegrip, deze onmondigheid die we aan onszelf te
wijten hebben, zoals Kant het ooit uitdrukte, worden verlicht.
Stengers sluit aan bij de geschaalde ecologische opvatting van Félix Guattari.
Guattari werkt het begrip 'ecosofie' politiek programmatisch uit in Les trois
éc ologies (1989). In deze ecosofie worden naast de fysieke milieuaspecten ook
de exploitatieve en destructieve doorwerkingen van onze collectieve levensstijl
belicht. 137 Fysieke ecologie – milieukwesties – wordt tegen de achtergrond van
sociaal-politieke machtsverhoudingen gesitueerd. Voor Deleuze en Guattari
is de schizofrenie een eigenschap van ons huidige kapitalisme: u bent vrij te
doen en laten wat u wilt maar wel binnen onze voorwaarden. De schizoïde mens
wordt geheroriënteerd zonder de spanningen tussen de verschillende schalen
en vlakken – die Deleuze en Guattari in navolging van Bateson 'plateaus' noemen 138 – op te lossen. Zij stellen daarom voor om de psychoanalyse door een
schizoanalyse te vervangen. 139 Voor de gedachte van een mentale ecologie verwijzen ze eveneens naar Bateson. RVS verwerkt al deze inzichten in haar ECO3
opvatting van doendenken en vertaalt deze vervolgens naar pedagogische en
educatieve praktijken in twee vormen van geletterdheid: medialiteracy 140 en
ec oliteracy. 141
Een breed ingezette medialiteracy tilt radicale middelmatigheid op naar meerschalige interesse. Jongeren leren in hun creatieve omgang met gereedschappen, technische middelen en technologische media hoe deze werken en wat
deze met hen en met hun milieu doen. Deze inzichten keren in de basisconcepten van ec oliteracy terug: naast ‘dynamische balans’, ‘delen' en ‘belangen’ zijn
dat ‘netwerken’, ‘interdependentie’, ‘diversiteit’, ‘cycli’, ‘stromen’ en 'ontwikkeling’. 142 De vertaling van beide begrippen als 'mediawijsheid' en 'ecowijsheid' is enigszins misleidend en vereist bijstelling. Wijsheid is immers meer
dan geletterdheid. Kennis krijgt als wijsheid integraal en duurzaam zijn beslag
in een gedeelde levenspraktijk. Pas als media- en ecogeletterdheid worden
belichaamd is er sprake van een ecosofische levenswijze.
In een ecologisch geïnspireerde, pedagogische praktijk verschuift het accent
van monodisciplinair via interdisciplinair naar integraal leren. Egoïstische
relationele autonomie te stimuleren. Interculturaliteit en hybriditeit worden
voorbij respectievelijk de oppositie allochtoon-autochtoon en het primaat van
407
belangstelling wordt systematisch omgezet in wederkerige interesse om
ref lectie
eco3. doen denken
i dentiteiten positief gewaardeerd. Geschaalde, intergenerationele verantwoordelijkheid staat in het centrum van deze ecosofische belangstelling. De ECO3
inzet in het EP(i)C trajecten als Fysieke Integriteit en het Vakhuis legt daarvoor
de basis: jongeren leren via skills de schaal ontdekken waar ze verantwoordelijk kunnen en willen zijn, omdat hun inspanningen worden gerespecteerd.
4.5.2 — Geen burgerschapskunde,
maar ecosociale educatie
De didactische vertaling van de ecosofische kritiek op onze onbegrepen radicale middelmatigheid vergt een verdiepte en verbrede invulling van modern
burgerschap. Training in burgerschap is het politieke project van de moderniteit, zij het subtieler en fijnmaziger dan we lang hebben gedacht. Foucaults
proto-netwerkanalytische disciplineringsthese laat zien hoe volgzame lichamen op een gewenste politiek-economische performance worden afgestemd.
Deze micropolitieke afstemming is altijd hiërarchisch-piramidaal gelegitimeerd vanuit het 19 e-eeuwse Bildungsideaal (Hegel) of een emancipatoire klassenstrijd (Marx). Bij beide projecten staat gerichte, institutionele kennisoverdracht als basis voor de geletterdheid van toekomstige burgers centraal.
Actief burgerschap is inmiddels een ingeburgerd begrip. In 2005 wordt burgerschap zelfs een kerndoel in het onderwijs. Beleidstargets als sociale
cohesie en integratie zijn maatgevend. 143 Al eerder is mediageletterdheid
op de kaart gezet. In de onderwijscurricula van het laatste decennium van
de 20 e eeuw leren leerlingen omgaan met computers om deze geletterdheid
te versterken. Aan de omgang met sociale media wordt pas recentelijk aandacht besteed en vaak vanuit een negatieve inzet: hoe ervan af te kicken? Dit
kritisch media gebruik zou een integraal aspect van burgerschap moeten zijn.
Maar vanuit ECO3 oogpunt wordt het vak burgerschap te verkokerd ingevuld.
Want ook al stelt kerndoel 39 dat "de leerlingen leren met zorg om te gaan met
het m ilieu", 144 er wordt weinig aandacht geschonken aan integraal denken en
mediale integriteit. Bovendien worden de praktische consequenties voor de
dagelijkse gang op school niet getrokken uit angst de privésfeer van de ouders
te schenden. Een integrale opvatting van hedendaags burgerschap zou primair
ecologisch moeten zijn. Accenten zouden moeten liggen op mediale interesse
en meerschalige reflectie. Componenten als mediageletterdheid (virtueel/
actueel, publiek/privé) en ecogeletterdheid vergen bovendien een kosmopolitische verbreding naar wereldburgerschap (lokaal/globaal), intergenerationele
verantwoordelijkheid (heden/toekomst) en interculturaliteit.
In deze integrale opvatting van wereldburgerschapskunde komt naast intermedialiteit, interculturaliteit en duurzaamheid ook het irenische momentum aan
bod. Dat zit in de huidige insteek van burgerschap ook verwerkt – in kerndoel
34: "rekening houden met anderen" 145 – maar RVS bouwt dit uit met filosofielessen die weer wordt uitgewerkt tot ecosofielessen. Deze omvatten naast
filosofie (mentaal aspect) ook natuur- en milieu educatie (fysiek aspect) en
408
vredeslessen (sociaal aspect). 146 In vredeslessen leren leerlingen omgaan met
existentiële spanningen, sociale conflicten, dat wil zeggen met micropolitieke
en mesopolitieke dilemma's. In deze ecosofische setting wordt het ego niet
'gerelativeerd', maar in relatie gebracht. Het wordt gelaagd en poreus gemaakt. Judo, filosofie en ecosofie, eten, koken en tuinieren, het zijn allemaal
relationele activiteiten waarin de ECO3 aspecten fysiek, sociaal en mentaal
steeds anders gecombineerd worden. Judo en filosofie versterken de omgang
met de fysieke en mentale tweestrijd, eten/koken en tuinieren samenwerking
en zorg. In de tweestrijd zitten irenische momenten: de samenwerking in de
judotraining en de dialogische conversatie in de filosofielessen. Mentale- en
sociale componenten vormen de ingrediënten voor een mesopolitieke, agonale
zelfpraktijk. In deze trajecten wordt niet gedisciplineerd gedrild, maar zelfreflectief geskilld: "Formeel gesteld, herhaling in tijd maakt samenwerking zowel
duurzaam als veranderbaar". 147 In de opschaling naar het Vakhuis waar jongeren EHBO-cursussen, techniek workshops, media-, theater- en muzieklessen
kunnen volgen, worden mediatielessen verzorgd. 148 Relationele autonomie is
het beoogde doel van deze educatieve trajecten. 149
In het praktiseren van skills leren leerlingen creatief via een medium – bij judo
het lichaam, bij filosofie de geest, bij tuinieren de aarde, bij koken het voedsel
– met elkaar omgaan. In combinaties van skills komen kunde en kennis, lichaam
en geest bij elkaar. ‘Belichaming van de geest’ wordt ook in oosterse gevechtskunsten gecultiveerd. 150 In het door RVS beoogde vakmanschap wordt via skills,
om nog eenmaal Sennetts paradoxale frasering aan te halen, ‘materieel bewustzijn' 151 ontwikkeld. Daarmee wordt het cartesianisme kortgesloten dat de relatie
tussen zelfzorg en zelfkennis verbrak. In het doendenken worden materie en
geest aspecten van een zelfbewustzijn dat werkt, van materieel bewustzijn.
4.5.3 — Mediale verlichting als fysieke
spiritualiteit
De deep ec ology van de Noorse filosoof Arne Naess ontsluit, geïnspireerd door
de filosofie van het hindoeïsme en de levenspraktijk van Ghandi, een spirituele
dimensie. In de RVS variant is het veeleer een zenboeddhistische inspiratie die
doorwerkt. De nadruk ligt daarbij op de performativiteit van het spirituele, dat
een materieel-praktische invulling krijgt. Deze fysieke spiritualiteit vormt als
een belichaamde inzicht de opmaat tot een mediale emancipatie. Daarom staat
in doendenken het materiële bewustzijn van creatieve vaklieden zo centraal.
Leven is leren, werken is scheppend stileren met hand, hoofd en hart. Dat klinkt
wat pompeus, maar Sennetts boek over hedendaags vakmanschap begint niet
voor niets met het volgende autobiografische fragment: hij blesseert zijn cellohand en kan zijn veelbelovende carrière als cellist niet voortzetten. Door die
blessure wordt hij zich van de materiële grondslag van zijn artistieke inspiratie
bewust: bestudeerd handwerk als fysieke reflectie op zijn medium. Bezield
handwerk gaat verder. Het opent nieuwe mogelijkheden die in artistieke disciplines tot nieuwe stijlen en door crossovers tot nieuwe disciplines leiden.
Deze creatieve manoeuvres van kunstenaars werpen een nieuw licht op onze
onbegrepen radicale middelmatigheid: hun bewuste, onderzoekende omgang
bewustzijn. Ondanks de eenzijdige geestelijke verlichting en politieke emancipatie die de moderne mens heeft doorgemaakt, is de fysieke basis ervan
409
met hun media en middelen is exemplarisch voor wat er vereist is voor mediaal
ref lectie
eco3. doen denken
– m ediaal comfort – altijd veronachtzaamd. Dit is gewoon als een vanzelfsprekende verworvenheid geconsumeerd. Gegeven de negatieve effecten ervan op
de ons omringende ecosystemen, vereist het een tweede Verlichting en een
nieuwe emancipatie om deze mediale interesse politiek-economisch te verzilveren. Daarvoor volstaat het niet om mensen "uit hun comfortzone te halen".
Het is geen kwestie meer van binnen òf buiten. Ons comfort zelf moet binnenstebuiten worden gekeerd.
Nagenoeg alle denkers en wetenschappers die in het voorgaande de revue
zijn gepasseerd, roepen aan het eind van hun indringende analyses op tot een
nieuwe Verlichting. De Waal begint er mee, Wilson sluit er zijn boek mee af.
Voor Trungpa betekent krijgerschap het scheppen van een verlichte samenleving, Bernard Stiegler wil de geïmplodeerde emancipatie – 'remancipatie'
– farmacologisch revitaliseren en Sloterdijk pleit voor een antropotechnische
ommekeer. Bij allen is het moderne subject in het geding dat door Adorno en
Horkheimer in Dialectiek van de Verlichting (1944) als een nieuwe mythe is ontmaskerd. Bevrijding van mythes en van de natuur is omgeslagen in een illusoire
autonomie binnen een rigoreuze systeemdwang. De verlichting is verzand in
een nieuwe niet-kritiseerbare autoriteit: filosofisch het autonome subject,
psychologisch het zelfgenoegzame ego, politiek het eigenmachtige individu. Bij
differentiedenkers als Derrida, Deleuze, Guattari en Foucault ligt door hun kritiek op het Grote burgerschapsverhaal van Kant een simpele terugkeer naar het
Verlichtingsdenken niet voor de hand. Maar toch keert Foucault rond 1980 terug
naar Kants oorspronkelijke vraag zonder een deemoedig knieval voor het in het
daaraan voorafgaande werk gekritiseerde subject te maken.
De Verlichting is het intellectuele emancipatieproces dat zich in de 17 e en
de 18 e eeuw in West-Europa voltrekt. Weldenkende mensen zweren mythes
en bijgeloof af en beginnen zelfstandig te denken. We kennen de filosofische
iconen: Hume, Locke, Voltaire, Rousseau en Kant. We vergeten vaak dat er ook
een Nederlandse Verlichting is geweest. De voortrekker van die Verlichting was
een vakkundig lenzenslijper: Baruch de Spinoza. Zelfstandig denken en moedig
waarheidspreken zijn niet zonder risico's. Dat beseft Spinoza ook, getuige
zijn lijfspreuk: "Caute!", wees voorzichtig! Hij weigert zijn Ethica tijdens zijn
leven te publiceren. Toch roept Kant in zijn essay van 1784 zijn lezers op te
durven denken – sapere aude – en laten Hegel en Marx zien hoe daar politiek
gehoor aan wordt gegeven. In de 19 e eeuw werkt de verlichting collectief door in
emancipatoire bewegingen van burgers en arbeiders en in de 20 e eeuw volgen
vrouwen en andere gemarginaliseerde groepen. In politiek opzicht vormt het
autonome individu het sluitstuk van deze dubbele beweging: denken en doen.
Er gaat maar één persoon het stemhokje in. In Rotterdam soms twee.
De geestelijke verlichting blijkt dus achteraf vervlochten met een transportverlichting: van het fysieke en het sociale verkeer. Deze mediale verlichting
staat bekend als de Industriële Revolutie en de digitale revolutie met respectievelijk de stoommachine en de microprocessor als icoon. Wetenschappelijke,
410
in laboratoria ontwikkelde kennis is ingezet om technische problemen op te
lossen. Innovatieve technologieën worden grootschalig industrieel doorgewerkt waarna ze kleinschalig het dagelijkse leven van mensen vergemakkelij-
ken en veraangenamen: van vuur en wiel via treinen en auto's tot electriciteit
en computers. Deze versterken onderlinge bereikbaarheid en verbondenheid.
Psycho-technologisch is er sprake van binding en bridging: communicatie- en
transportmiddelen verbinden mensen en overbruggen afstanden. De geestelijke verlichting voltooit zich in dit fysieke en sociale comfort. Dit wordt echter
politiek-economisch verder niet op zijn uitwerkingen doorgelicht. Toch is deze
sociaal-fysieke doorgronding van de geestelijke verlichting hoogst urgent. Die
urgentie verheldert eens te meer dat doen en denken onlosmakelijk met elkaar
verbonden zijn.
Speelt geloof nog een rol in dit proces? De 19 e-eeuwse wetenschap heeft het
geloof in goden volledig ondermijnd. De humanitaire implosie van de Verlichting in de vele geweldsexcessen van de 20 e eeuw stelt echter het geloof in de
almacht van de mens danig op de proef. Onderhuids zijn ondanks de secularisering religieuze affecten blijven doorwerken, wat na de val van de Muur in
de voormalige Oostbloklanden duidelijk wordt. Maar ook in het Westen steken in de laatste decennia van de 20 e eeuw religieuze aandriften weer de kop
op. In een agnostische vorm als een ietsisme. Allerlei oosterse 'spiritualia'
gaan in de jaren tachtig in sferische New Age toko's als zoete broodjes over
de toonbank. Met vooruitziende blik roept de Tibetaanse leraar en geleerde
Chögyam Trungpa al in 1973 op dit ‘spirituele materialisme’ door te snijden:
"het probleem is dat het ego alles ten eigen bate kan aanwenden, zelfs spiritualiteit". 152 In de daarop volgende decennia wordt het geloof gepolitiseerd
in een monotheïstisch fundamentalisme. Seculiere critici laken dit religieuze
fundamentalisme, maar keren zich ook tegen andere fundamentalismen zoals
het ‘verlichtingsfundamentalisme’ en 'marktfundamentalisme'. 153 Subtielere
commentatoren wijzen erop dat geloof als praktijk, zoals zovele seculiere
praktijken, vooral een collectieve performance is. Gods bestaan vergt slechts
periodieke devotionele praktisering van religieuze skills.
Deze performatieve inzet van dit ‘religieuze materialisme’ 154 sluit aan bij
Foucaults discursieve invulling van zelfpraktijken. Foucault schuwt evenmin
beladen termen als spiritualiteit. De 'politieke spiritualiteit' die hij in 1979 kortstondig Khomeiny's revolutie toedicht, krijgt meso- en micropolitieke proporties na zijn bezoek aan Japanse Zentempels in datzelfde jaar. Daar spreekt hij
met Zenmonniken over hun mediatiepraktijken. Dat verklaart waarom hij in zijn
colleges van 1983 kynisme een 'ascetische praktijk' noemt. Dat kan als we
"ascetisme in zeer algemene zin opvatten – dat wil zeggen, niet in de zin van een
moreel afstand doen, maar als een oefening van het zelf op het zelf waarmee men
probeert zichzelf te ontwikkelen en te transformeren om een zekere zijnstoestand
te bereiken". 155
En het verklaart waarom zijn collega en vriend Paul Veyne hem in een biogra'Portret van de samoerai' meegeeft. 156 Het gaat Foucault niet om boeddhistische verlichting – satori – maar om de stilerende skills die deze verlichting
411
fie uit 2008 een krijger en samoerai noemt en zijn laatste hoofdstuk de titel
ref lectie
eco3. doen denken
fysiek en sociaal schragen. Hij richt zijn blik niet op een geestelijke gemoedsgesteldheid, maar op fysieke praktijken. De daarbij behorende verstandhouding
zouden we met Deleuze 'rustig atheïsme' kunnen noemen: "een filosofie waarin
God geen probleem is, het niet-bestaan of zelfs de dood van God geen problemen zijn, maar integendeel voorwaarden die je als vervuld moet beschouwen
om aan de echte problemen toe te komen". 157 Het door Foucault en Deleuze
voorgestane seculiere geloof in menswording waardeert een sterk ontwikkeld,
kritisch vormbesef, een opvatting die Sloterdijk, afgaand op de conclusie in
zijn kritiek op het cynisme, deelt: “Daarom zal een werkelijk kritische theorie,
als die er eens zal zijn, gelijk zijn aan authentieke mystiek”. 158 In deze seculiere mystiek wordt in skills het ego als het ware binnenstebuiten gekeerd. In deze
'extatische immanentie’ 159 realiseert het zelf zich als interesse. In deze skills
manifesteert zich de wil: "De technische greep van de vakman produceert ook
individualiteit". 160
Vakmanschap spiritualiseren is wellicht een iets te kunstmatige exercitie. Maar
toch ziet Sloterdijk een verband tussen ambacht en devotie: de middeleeuwse
ambachtelijke arbeid is de wegbereider van de subversieve devotio moderna
die in de 15 e-eeuwse Reformatie uitmondt. 161 Maar in de moderne tijd is er
weer sprake van een “resomatisering, respectievelijk despiritualisering van
de a scese”. 162 Het cultiveren van dagelijkse routines kent een hoog ascetisch
gehalte. De huidige bodycultuur met zijn fitnesscultus is het radicaal middelmatige exces van een zeer comfortabeler leven. 163 Comfort (letterlijk: samen
(c om) sterk (fortis)) is het onbegrepen draagvlak van onze radicale middelmatigheid. Een kritische verheldering van dit dubbelzinnige, farmacologische
comfort vormt de aanzet tot de mediale Verlichting die vereist is om onze globale problemen aan te pakken.
Maar wat is daar spiritueel aan? Als bezield geloof in eigen daadkracht de radiante kern van subjectiviteit is, dan opent Foucaults analyse van het cynisme
indirect een 'spiritueel' perspectief. Zijn 'hermeneutiek van het subject' verbindt de antiek-Griekse omgang met de 'ziel' – psyche – in een zelfzorg 164 met
de moderne zielszorg – psychiatrie – als disciplinerende praktijk. Daarin verschilt de historische handel en wandel van Foucaults 'ziel' beduidend van die
van de fo otprint van Hegels 'Geest'. Ook al realiseert de laatste zich evenals
Foucaults zielszorg in een wisselwerking van concepten en materiële praktijken, dit proces steunt nog op een transcendente, christologische fundering.
Foucaults zielszorg ontbeert deze transcendentie. In deze fysieke spiritualiteit
getuigt een materiële verlichting van het dagelijkse bestaan weliswaar van een
wil tot helen, maar deze kent geen definitieve afsluiting. In fysieke spiritualiteit
is het ego omhuld door een poreuze ziel die blijft openstaan naar de wereld en
de anderen. Door deze ontvankelijkheid en openheid, door de sensibiliteit en
interesse van de poreuze ziel kan het ego veranderen: "I have to change to stay
the same", meldt De Kooning in neonletters.
412
In zo'n fysieke spiritualiteit wordt onze huidige collectieve onverschilligheid
in dubbele zin kritisch. Net als een oververhitte kerncentrale waarin de massa
kritisch wordt, smelt het ego in zijn consumptieve hyperindividualisme door
zijn eigen bodem. Toch blijft het in zo'n crisis met anderen en met de wereld
verbonden: het wordt door een gelaagd netwerk van gemedialiseerde routines en gewoonten, door mediaal zorgcomfort opgevangen. Zelfs het verlicht
verkeerde cynische zelfbewustzijn weet zich in zijn reflexieve vering in zijn onverschilligheid geborgd. Maar in zo'n crisis kan niettemin het zicht doorbreken
op de fysieke en sociale kern van onze geestelijke Verlichting: de onbegrepen
mediale Verlichting. Door meerschalige 'inkeer', door explicitering van de prijs
die we voor dit mediale comfort betalen, moeten we echter vermijden dat het
kind met het badwater wordt weggegooid. Want het gaat niet om een keuze voor
òf het individu òf de gemeenschap, maar om het individu als gemeenschap, dat
wil zeggen als een knooppunt in netwerken. In de realisering van deze betrokkenheid op alle politieke schalen – micro, meso en macro – wordt het appèl aan
intergenerationele verantwoordelijkheid beantwoord. Alleen als dat gebeurt, is
er sprake van een integrale en duurzame verlichting. Daadwerkelijke inspraak
en transparante communicatie zijn de politieke voorwaarden, de transitie van
een lineaire naar een cyclische productiewijze de economische voorwaarde,
maar uiteindelijk is een breed en langdurig ingezet pedagogisch traject van
ecosociale educatie en vorming het mesopolitieke pièce de résistance van deze
413
tweede Verlichting.
414
ref lectie
eco3. doen denken
Meditatieve opmaat: vervulde leegte
In Het boek van vijf ringen, het ‘krijgs’boek 165 van Miyamoto Musashi (15841642), een tijdgenoot van Descartes, wordt in het hart van het polemische discours een fysiek spirituele dimensie ontsloten. Deze elementaire tekst bevat
vijf delen: aarde, water, vuur, wind en een vijfde element, de quint-essence:
leegte. Maar dat is niet niets. Het is hard werken. Het is de vervulde aanwezigheid in het hier en nu die gerealiseerd wordt in de vakkundige omgang met zijn
medium: zijn twee zwaarden. Het zicht op deze vervulde leegte opent zich tussen waarnemen en zien – het eerste citaat – als een dynamische interval – het
tweede citaat – waarin de krijger door zich bewust naar de maat van zijn middelen te richten op de cadens der dingen beweegt. In deze overeenstemming
wordt de overwinning overwonnen als het handvat wordt losgelaten – het derde
citaat. Zie daar de uitdaging waar wij voor staan: een radicale mediumkritiek
die dwars door onze comfortabel ingekapselde ziel snijdt. De boodschap van
Musashi's werkboek is van een even simpele als ondraaglijke lichtheid: de
strijd tegen welke tegenstander dan ook is voor alles een strijd tegen jezelf.
415
Die realisering maakt van iedere krijger een gever.
MEDITATIE
DOORDENKEN
medit at ie
eco3. doen denken
5.1
JONG ZIJN IN ROTTERDAM.
419
DE IDENTITIJD VAN JE LEVEN (2 010)
5. 2
WAAR STAAT MOHAMMED FAIZEL ENAIT EIGENLIJK
433
VOOR (OP)? EEN PERSOONLIJK STATEMENT (2 0 0 9)
5.3
‘HOE MAAKT U HET?’ ROTTERDAM VAKMANSTAD
437
EN INTERCULTURELE INTERESSE (2 010)
5.4
HET MUSEUM ALS INFOTAIN TOTAALTHEATER?
447
OVER BILDUNG, VERBEELDING, BEELDCULTUUR
EN BRANDING IN DE 21 e EEUW (2 010)
5.5
HET NIEUWE BEWEGEN. VAN AUTOMOBILITEIT
453
NAAR CO -MOBILITEIT (2 0 0 9)
5.6
RUIMTE SCHEPPEN, NIET BEZETTEN. HOE TREKKEN
457
WE NOG GRENZEN IN EEN GLOBALE WERELD? (2 010)
5.7
KUNNEN WE HIEROP BOUWEN? RAPPORTAGE
461
BURGERPANEL ROTTERDAM (2 010)
5.8
DE ONDERSTE STEEN BOVEN? INTERESSE OF
465
DE NIEUWE BELANG-STELLING (2 0 0 9)
5.9
5.10
EXTASE, BIOPOLITIEK EN NEUROTRANSMITTERS (2009)
469
VAKMANSCHAP TUSSEN WAARDECREATIE EN
479
SCHADELAST. OVER ZORG VANUIT INTERESSE (2 010)
5.11
ECOSOFIE ALS RADICAAL RELATIONELE FILOSOFIE. EEN
487
KWART EEUW SAMENWERKEN MET HEINZ KIMMERLE (2010)
5.12
DE MOED TOT WAARHEID: DOEN DENKEN. OF HOE HET
SPREKEN DAADWERKELIJK TE VERZILVEREN ZONDER
418
ER HET ZWIJGEN TOE TE DOEN (2 011)
495
5.1 – JONG ZIJN IN ROTTERDAM
DE IDENTITIJD VAN JE LEVEN
(Gepubliceerd in: J.C. Gill’ard & N. Karisli (red.), Your Identity, Oisterwijk:
Dt. Society in Balance 2010, pp. 6-19)
“Als ik uitga ben ik mezelf. Ik ben altijd mezelf. Ook als ik acteer.” (Davine Rudge)
Puntiger kan het niet gezegd worden: identiteit is een performance. Je laat zien wie je
bent door met anderen jezelf uit te spelen. Vandaar dat podia en cultuur zo belangrijk
zijn voor jongeren. Stagen en performen geeft hen de ruimte om zichzelf samen met en
ten overstaan van anderen te ontdekken. Of beter: uit te vinden. Want identiteit is niet
iets dat diep in mensen of in een cultuur verborgen ligt. Identiteit is het draagvlak van
een cultuur. Identiteit garandeert samenhang tussen mensen. Identiteit wordt in de
loop van de tijd letterlijk publiekelijk ‘samen’gesteld.
“Ik wil wel beter worden in graffiti. Ik heb een eigen tag. Die zet ik hier en daar wel eens
neer. Maar heel bescheiden en gewo on met een stift. Als ik later op mezelf ben, wil ik aan
de rand van de stad wonen en ik wil dan steeds grotere tags en tekeningen gaan maken.
Niet meer zo bescheiden.” (Floor Merk)
Je hebt niet een identiteit, een identiteit deel je al doende met anderen. Door je tag
word je met anderen verbonden. Je deelt identiteit mee. En als dat delen ophoudt, raak
je gefrustreerd en gefixeerd en wordt identiteit plotseling een issue. Dan wijst identiteit alleen nog naar een verloren verleden.
Rotterdam: immigratiestad bij uitstek
“Tot vo or kort dacht ik dat de rest van Nederland net zo was als Rotterdam. Als ik
ergens in het buitenland was, zei ik no oit ‘Ik kom uit Nederland’, maar wel ‘Ik kom uit
Rotterdam’. Ik omschrijf dat Rotterdam-gevoel als Ieder gaat voor zichzelf, maar dan
samen. Zoiets. Ik bedoel, je kunt hier jezelf zijn, maar als er iets ergs gebeurt, staat
iedereen wel vo or je klaar.” (Tamara Lodder)
De Rotterdamse jongerencultuur ligt ingebed in veel culturen die ergens anders
vandaan komen. Rotterdam is in de loop van haar geschiedenis continu gemixt en
geremixt. Dat is niet iets van de laatste veertig jaar. Door de instroom van nieuwkomers is de Rotterdamse bevolking in anderhalve eeuw vele malen van samenstelling
veranderd. Haast even snel en ingrijpend als de fysieke stad. Vanaf het midden van de
19 e eeuw wordt Rotterdam opgebouwd, gebombardeerd, afgebroken, gerenoveerd en
herbouwd en uitgebouwd.
Na 1872 stromen uit andere Nederlandse provincies arbeiders, werklieden en zakenlieden toe om in de havens te werken. De meesten kiezen voor deze immigratie om de
toekomst van hun kinderen veilig te stellen. Na Brabanders en Zeeuwen komen Friezen
419
“Als mensen over Rotterdam praten, hebben ze het vaak over de skyline en over
Rotterdam als havenstad. Nou, ik heb niks met die skyline en met die haven. Ik heb er
meer mee dat hier heel veel culturen bij elkaar wonen en dat mensen meestal respect
vo or elkaar hebben.” (Merve Akyol)
medit at ie
eco3. doen denken
en Groningers. Wereldoorlogen en revoluties laten de doorvoerhaven Rotterdam niet
onberoerd. Na de Eerste Wereldoorlog blijven Chinezen en Russen hangen. Als na de
Tweede Wereldoorlog Nederlands-Indië zich in 1949 onafhankelijk verklaart, zoeken
KNIL militairen uit Ambon en de Molukken met hun gezinnen ook hun toevlucht in
R otterdam. In de jaren vijftig strijken na Italianen, Spanjaarden en Grieken zeevarende Kaapverdianen neer.
“Het leeft. En iedereen leeft do or elkaar heen. Ik was pas in Utrecht. Daar leven
S urinamers, Turken en Marokkanen allemaal in aparte groepen. Bij ons niet dus.”
(R edouan Zoufri)
Vanaf de jaren zestig is het verhaal min of meer bekend: na Turken en Marokkanen
komen in 1975 de eerste groepen uit het onafhankelijk geworden Suriname met in
hun kielzog Antilliaanse en Arubaanse rijksgenoten. Als in 1979 de Iraanse Revolutie
uitbreekt, de globalisering in de jaren tachtig doorzet, in 1989 de Berlijnse Muur valt en
in het voormalige Oostblok etnische conflicten uitbreken, stromen uit alle werelddelen
politieke vluchtelingen toe. Door de toetreding van Midden- en Oost-Europese landen
tot de Europese Unie na 2000 zoeken meer recent Polen, Bulgaren en Roemenen hier
een betere toekomst.
Terreuraanslagen in en na 2001 zetten het debat over de multiculturele samenleving
op scherp. De vraag naar wie ‘wij’ eigenlijk nog zijn klinkt steeds angstiger en bozer
op. Wie ooit gastarbeider of buitenlandse werknemer heette, wordt nu plotseling als
allochtoon weggezet: hij die van andere (Grieks: allos) grond (Grieks: chtonos) komt.
En plotseling zijn er ook ‘oorspronkelijke’ bewoners die van dezelfde (Grieks: autos)
boedem komen: de autochtoon.
“Het is een stad van iedereen. Maar soms hebben mensen daar toch vreemde gedachten
bij. Dan ho or je ineens weer praten over allochtonen en autochtonen. Alsof we niet allemaal Rotterdammers zijn.... Het gaat erom in welke groep je je prettig voelt en dat kan
heel goed do or elkaar heen lopen” (Farouk Terzi)
1 — Jong zijn in Rotterdam: identiteit als experiment
“Ik woon in een studio aan het Vasteland. Goede sfeer. Leuvehaven, musea en
c reatieve mensen: allemaal onder handbereik. Ik denk dat ik hier nooit meer weg
ga. Mijn vader is een Italiaan, mijn moeder is van Nederlands/Griekse afkomst.”
(Brenda Stoter Boscolo)
Rotterdammers komen, als je maar ver genoeg in de tijd teruggaat, uit alle delen van de
wereld. Er zijn nu 174 nationaliteiten. Ondanks alle verschillen hebben al deze instromers echter één ding gemeen: ze blijven, en krijgen allemaal kinderen. Hebben de ouders en grootouders van deze Rotterdamse jongeren het gevoel dat ze ‘iets’ kwijtraken,
de jongeren zelf zijn druk bezig nog ‘iets’ uit te vinden: hun Rotterdamse identiteit.
420
“Ik ben geboren en opgegroeid in Hordijkerveld. Ik vind het fijn in Rotterdam,
maar ik ben wel vo or Ajax.” (Hillery Oehlers)
Al we het over jongeren hebben, gaat het niet langer over kinderen, evenmin over
volwassenen. Het gaat om die leeftijdsgroep waarvoor de vanzelfsprekendheid van de
kinderjaren niet meer opgaat, maar de noodzaak om voor een vast leven te kiezen zich
nog niet heeft aangediend. De teenagers of (pre) adolescenten van voorheen zijn nu
jongeren: de groep van 13- tot 28-jarigen.
Opgroeien is meer dan je leren gedragen. Het is een moeizame zoektocht naar
een identiteit.
“Ik wilde overal bij horen. Ik lachte wel, maar dat was een masker. Ik was gewo on
mezelf niet. Ik werd depressief en at bijna niet meer.” (Massah Rustom)
In de zone tussen baby en baan, tussen afhankelijkheid van ouders en een zelfstandig arbeidzaam (gezins)leven willen jongeren zich niet alleen van hun ouders maar
ook van elkaar onderscheiden. Dat is een paradoxaal proces: je probeert jezelf te
zijn door je met anderen te identificeren. Je identiteit ontdekken betekent ook leren
omgaan met uitsluiting: iedere groep bakent evenals zijn territorium zijn identiteit
af door grenzen te stellen. Sommigen worden toegelaten, anderen wordt de toegang
g eweigerd.
“Je misdragen is niet iets dat exclusief bij een huidskleur of een gelo of ho ort, maar heeft
vo oral met groepsgevoel te maken. Als je je sterk voelt in een groep, is dàt je norm.”
(Guiseppe Matace)
De zoektocht van jongeren naar hun Rotterdamse identiteit valt niet samen met de
politieke vraag naar de Nederlandse identiteit. Identiteit is voor jongeren geen politiek vraagstuk. Politieke identiteit gaat over een geschiedeniscanon, over hoe je je in
de openbare ruimte gedraagt, welke taal je spreekt en aan welke wet je gehoorzaamt.
De politiek kijkt vanuit de toekomst terug naar het verleden en vraagt zich af wat
‘onze’ identiteit is. Jongeren zijn hier (nog) niet mee bezig. Het identiteitsvraagstuk is
voor hen een levensexperiment: uitproberen, kijken wat je kunt, erbij horen en erkend
worden.
“Daar zat ik tussen mijn nog niet uitgepakte dozen. Wat miste ik Rotterdam de eerste
tijd. Zelfs Albert Heijn miste ik. Toen merkte ik hoe Rotterdam bij wijze van spreken
in je systeem zit. Ik heb dat altijd gehad: als ik ergens was, wilde ik meteen terug naar
R otterdam.” (Ainysha Landlust)
Jongeren zijn op weg naar hun toekomst, maar leven vooral in het heden. Ze staan
middenin hun tijd. In het experimenteren met identiteiten hebben ze de tijd van hun
leven.
2 — Identiteit: een grote spraakverwarring
“Van de zomer ga ik weer op vakantie naar de Antillen. De dagen vo or de reis kan ik haast
niet slapen van opwinding. Maar aan het eind van de vakantie vind ik het wel genoeg en
zeg ik ‘Ik ga weer naar huis’. Dat huis is dan Rotterdam-Zuid.” (Naomi Gromotica)
421
Rotterdam is een multiculturele stad. Maar al meer dan een decennium verkeert de
multiculturele samenleving in een diepe crisis. Wat misschien ooit, afgeschermd
achter grensovergangen, gevoed door nationale tradities, doorging voor Nederlandse
cultuur, is door de snelheid van de globalisering uit elkaar gevallen. Voor veel ouderen
is dit een beangstigend verschijnsel. Er verschijnen steeds meer nieuwe gezichten
op straat. Inschatten hoe een ander reageert als je wat tegen hem of haar zegt, wordt
moeilijk. Angst duwt interesse naar de zijlijn. Om alles toch werkbaar te houden wordt
er op stereotypen teruggevallen.
medit at ie
eco3. doen denken
“Prinses Maxima zei laatst: de Nederlandse identiteit bestaat niet. Ben ik met haar eens.
De Rotterdamse identiteit bestaat volgens mij o ok niet echt. Een ding weet ik zeker, we
praten allemaal in clichés als we het over elkaar hebben.” (Duygu Yildirim)
Media zoomen graag in op probleemjongeren. Populistische politici maken gretig gebruik van deze negatieve aandacht om het politieke probleem van de identiteit aan te
kaarten. Wat betekent ‘wij’ nog in een tijd waarin woorden en waarden niet meer vanzelfsprekend zijn? Zo enten ze moedwillig hun politieke agenda op een pedagogisch
project dat van alle tijden is: opgroeiende jeugd. Dit leidt tot een enorme spraakverwarring in het integratiedebat. Plotseling heeft het moeizaam opgroeien van jongeren
alles te maken met de identiteit van Nederland.
Als de onveiligheid op straat ook nog eens geassocieerd wordt met misplaatst gedrag
van jongeren gaat het identiteitsvraagstuk samenvallen met overlast gevende jongeren en voortijdige schoolverlaters.
“Ik ga wel in Rotterdam naar scho ol, maar van Rotterdam als stad weet ik verder
niet zoveel. ... Het is wel agressief in Rotterdam. Vechten en schieten en zo. Niet dat
ik dat zelf al heb meegemaakt, maar dat lees je en ho or je van anderen om je heen.”
(Wessel Koevoets)
Er wordt vaak vergeten dat deze groepen slechts een fractie vormen van alle
R otterdamse jongeren. Want ondanks verontrustende percentages afvallers, raddraaiers en meelopers gaan er ook heel veel jongeren gewoon naar school om zich
op den duur soepel in het sociaal verkeer in te voegen.
“Toen besefte ik dat ze me in deze stad niet zien als een Palestijnse maar als een mens.
Ik dacht o ok: ‘Shit, Massah je hebt jaren op scho ol lopen verkloten. Terwijl het heel bijzonder is dat je hier echt alle kansen krijgt om er wat van te maken.’ Achteraf is het goed
gekomen met me. Ik ben onder de mensen” (Massah Rustom)
3 — Multiculturaliteit: remix van identiteiten
Het politieke identiteitsvraagstuk gaat eigenlijk ook niet over het verdwijnen van identiteit. Er is juist sprake van een explosieve groei. Dat drukt multi uit: veel, multiculturaliteit. De multiculturele samenleving lijkt een recent verschijnsel, maar is in feite
zo oud als de weg naar Kralingen. Door de hele geschiedenis heen hebben groepen
mensen en culturen gereisd en gemengd. Deze ‘creolisering’ heeft alles met handel te
maken. Zo kwam de oer-Hollandse aardappel ooit met ontdekkingsreizigers terug uit
Zuid-Amerika. De koffieboon, het symbool van Nederlandse gezelligheid, groeide oorspronkelijk in Ethiopië. Hij vond zijn weg naar de koffiehuizen van de islamitische culturen voordat Hollanders de boon in de 17 e eeuw met de VOC vanuit Java massaal naar
het vaderland verscheepten. Wat we zonder nadenken ‘eigen’ en ‘van ons’ noemen,
blijkt altijd wel ergens anders vandaan te zijn gekomen. Via voedsel, drank, muziek en
kleding verloopt deze crossculturele kruisbestuiving meestal soepel. Rotterdam profileert zich jaarlijks uitbundig met festivals zoals Dunya en het Zomercarnaval.
422
“Rotterdam als stad zegt me niet zoveel. ... Niet echt gezellig, eerder grijs en grauw.
Maar ja de festivals zijn weer wel geweldig.” (Anouk de Bruijn)
Wat zulke festivals zo interessant maakt zijn echter niet de afzonderlijke culturen,
maar alles wat er zich tussen al die culturen afspeelt. Het ‘tussen’ is belangrijker
dan het ‘vele’.
“Ik vind dat je in Rotterdam meer jezelf kunt zijn. Het is niet één cultuur of zo. Alles is
gemixt. Dat merken we o ok aan de muziek. Ik houd van R&B, hiphop en slow jams. Maar
Brendaly vindt House Bubbling en Beat Club weer leuker. Lekker mixen, dat is het beste.”
(Brendaly en Marloe Da Silva)
Ook woorden, wijsheden en waarden migreren over de wereld. Onze ‘eigen’ ideeën,
taal en normen zijn ook resultaten van crossculturele kruisbestuivingen. Voor zo’n
remix samenleving zijn prachtige beeldspraken verzonnen. Zij wordt vaak met een
smeltkroes vergeleken. Puristen vinden dat deze eruit moet zien als een tomatensoep
waarin alles er hetzelfde uitziet. Fijnproevers houden meer van een gemengde salade
waarin de afzonderlijke smaken nog te onderscheiden zijn. Je kunt de samenleving ook
als een weefsel zien, als een lappendeken of een groot tapijt: aan de bovenkant zie je
een mooi egaal overzichtelijk patroon – onze gezamenlijke identiteit – maar als je het
tapijt omdraait en aan de onderkant bekijkt zie je hoe ingenieus en moeizaam soms de
eindjes aan elkaar zijn geknoopt.
“Nou ik kan je vertellen dat de echte Rotterdammer niet meer bestaat. Dat kun je
jammer vinden. Maar je kunt o ok meestromen met al die culturen die je nu in de stad
tegenkomt. Rotterdam vernieuwt zich. Maar daar moet je wel o og vo or hebben
natuurlijk.” (Patricia Schoonewil)
Jongeren in Rotterdam zijn voor alles Rotterdammers. Ook al maakt de culturele achtergrond van hun ouders nog een belangrijk deel van hun leefwereld uit en vallen veel
jongeren op hun familie terug, ze zijn niet meer simpelweg in te delen als Nederlands,
Marokkaans, Kaapverdiaans, Turks, Somalisch, Ghanees, Chinees.
“Als ik op de saz speel voel ik me meer Turk. Dat is iets van mezelf. Goed gevoel. Maar
tegelijkertijd ben ik een Rotterdamse jongen die al z’n leven lang in Oud-IJsselmonde
wo ont.” (Bora Kurt)
4 — Geloven tussen afkomst en toekomst
Na twee of zelfs drie generaties loopt ondertussen alles door elkaar. Cultureel levert
dat tweeslachtige of hybride leefstijlen op. Dat maakt de samenleving nog complexer.
Ook de geloofsbeleving moet hieraan geloven.
“Geloven is echt iets van ons gezin. Mijn twee broers zijn remonstrants, mijn moeder
is gereformeerd en mijn vader is katholiek. Ik zit nu op catechisatie. Binnen een jaar
wil ik belijdenis doen in de Arminiuskerk in het Museumpark, tegenover Boijmans Van
B euningen. Dat is de meest tolerante kerk van Nederland. Ik voel me thuis in die sfeer.”
(Maurits Helmich)
In een hybride leefstijl gaat achter gedragingen meer dan één motief schuil. Waarom
gaat een jonge moslima plotseling een hoofddoek dragen? Is het uit religieuze overtuiging? Wil ze een politiek statement maken? Of is haar hoofddoek een lifestyle gadget
waarmee ze zich binnen haar vriendenkring kan onderscheiden?
423
“Ik draag als Marokkaanse een ho ofddoek. Daarmee kan ik anderen laten zien
dat ik m oslima ben. Het is een manier van onderscheiden.” (Mariam Amzaid)
medit at ie
eco3. doen denken
Veel identiteiten levert een smaakvol en heel verteerbaar geheel op waarin niet meer
voor het een of het ander gekozen hoeft te worden. Wat eerst op gespannen voet met
elkaar lijkt te staan, levert bij latere generaties een ontspannen samenhang op.
“Ik ben een praktiserende moslim die zich prima thuis voelt in Rotterdam. Dat is geen
spanningsveld. Integendeel. Ik voel me do or de banden met Turkije en met Nederland een
c ompleet mens.... Het meest c ompleet voel ik me in Rotterdam-West.” (Mustafa Emili)
Jongeren staan niet alleen midden in hun tijd, ze staan ook midden in de wereld. Ze
beginnen niet met vragen te stellen naar hun afkomst. Als ze dat al doen dan gebeurt
dat uit kinderlijke nieuwsgierigheid, uit interesse. Evenmin maken ze zich de zorgen
van beleidsmakers eigen. Ze delen niet de verontrusting van hun ouders en grootouders. Ze werpen nog geen angstige blik in een strak uitgestippelde toekomst. Die
ligt grotendeels open en krijgt slechts de eerste vage contouren door hun schoolkeuze. Eigenlijk speelt het leven van jongeren zich in een grote tussenzone af: tussen
afkomst en toekomst. Daar hebben ze de identitijd van hun leven.
5 — Globalisering en beeldcultuur: van teenager
naar screenager
Rotterdamse jongeren staan in vele werelden. Maar die hangen niet van los zand aan
elkaar. Wat ze bijeenhoudt vormt tevens de kern van de jongerencultuur: de hedendaagse beeldcultuur met al zijn interactieve mogelijkheden. De huidige generatie
jongeren is begin jaren negentig geboren. Zij zien hun levenop een computerscherm
oplichten. Via deze schermen worden zij ingelijfd in vele culturen. Onuitputtelijke
mogelijkheden om met elkaar te communiceren en in gezamenlijke activiteiten te
participeren danken zij aan hun digitale gadgets. In die zin voldoen ze aan twee criteria van het cultureel burgerschap: ze communiceren en participeren maximaal. Ze
zijn technologisch bijdehand. Ingevoegd op de information highway zijn ze 21 e-eeuws
streetwise.
“Ik vind de tijd waarin we leven een mo oie tijd vo or jongeren. Alle opties onder handbereik. Met high tech zoals iPods kun je overal informatie vandaan halen.” (Duncan Vogel)
In de jaren zeventig was het televisiescherm al niet meer uit de huiskamer weg te denken. Midden jaren tachtig komt daar het computerscherm bij. En na 2000 verschijnen er
talloze beeldschermen op handpalmformaat in de openbare ruimte. Bescherming krijgt
in het leven van deze jongeren een geheel nieuwe betekenis. Het zijn geen teenagers
meer, maar screenagers die wereldwijd met elkaar verbonden zijn.
424
“Gamen is lauw. ‘Call of Duty’ is op dit moment mijn favoriet. Ik game gemiddeld twee
uur per dag. ... Als ik niet aan het gamen ben, speel ik buiten.” (Sean Vogel)
De digitale beeldcultuur is een satéprikker. Deze prikt dwars door de verschillende
schalen heen waarop jongeren zich dagelijks bewegen: in huis, op straat, op school,
op sportvelden en in buurthuizen. Aan dezelfde prikker worden de hoge en lage cultuur
geregen. Tussen het spelen in het Rotterdams Symfonie Jeugd Orkest en een brassband, tussen balletles en streetdance ligt allang geen wereld van verschil meer. Al
die jongeren kijken naar MTV en YouTube. Ze houden van dezelfde merkkleding. In de
beeldcultuur worden ze geëntertaind met infotainment dat als edutainment bijdraagt
aan de zoektocht naar wat ze zijn. Dat betekent echter niet dat ze louter onkritische
consumenten zijn.
“Je ziet o ok weinig mensen met een handicap op straat. En als je ze al buiten ziet, merk
je dat nogal wat mensen – o ok jongeren – zo iemand eigenlijk maar eng vinden. Dat heeft
o ok te maken met het feit dat je in de reclame en op de tv alleen maar perfecte mensen
ziet. Als je niet perfect bent, ben je raar.” (Claudia Michelle van Rossen)
Internet biedt jongeren een globaal podium om overal en over alles hun zegje te doen.
Ze zijn interactief op de geïntegreerde interface van hun iPhone waar alle culturen
over elkaar heen flitsen. Jongeren zijn c onnected: chattend of sms’end weven ze op
Hyves en YouTube – musicerende jongeren op MySpace en voor de internationale
contacten Facebook – als vakkundige kleermakers en creatieve modeontwerpers hun
sociale netwerken bij en in elkaar. Gebruikten hun grootouders de telefoon alleen om
aan te kondigen dat ze eraan kwamen en was de telefoon voor hun ouders een sociaal
medium om thuis vrije tijd iets minder eenzaam door te brengen, met de iPhone nemen
jongeren vanaf iedere plek en op ieder moment deel aan een wereldcultuur. Deelnemen
betekent mededelen en deelnemen.
6 — Identi tijd op het knooppunt van vijf leefwerelden
Dit hectisch leven tussen local en global, tussen straat en school, tussen wijk en
wereld betekent niet dat de fysieke wereld helemaal oplost. Integendeel. Jongeren zijn
fysiek juist een van de meest beweeglijke groepen. Ze gaan meestal in een andere wijk
naar school en verlaten hun eigen straat om de stad te verkennen.
“Ik heb een abonnement. Soms stap ik met vrienden op de tram of de bus en rijden dan
mee tot de eindhalte. Vaak hebben we geen idee waar we uitkomen. Dan lopen we daar
een beetje rond. Daarna rijden we weer terug.” (Ibrahim Murat)
Urenlang rondhangen hoort daar ook bij, ook al is dat door een gebrek aan alternatieven voor sommigen het tijdverdrijf bij uitstek geworden. Voor het overgrote deel
van de jongeren is dat slechts één vorm van samen de tijd doorbrengen.
Om erachter te komen wat je kunt en wilt, moet je wel alles uitproberen. Juist in het
uitproberen van fysieke grenzen wordt, net als bij graffiti, naar een publieke exposure
gezocht waarin je je als individu van anderen kunt onderscheiden. Je lichaam wordt
als het ware beschreven met de tekens waardoor je je met gelijkgestemden kunt identificeren.
“Ik ben gek op tatto os. Beter gezegd ik ben gek op body modification. Het is een cultuur
waar ik me goed bij voel. Als ik iemand op straat tegenkom met veel tatto os of piercings,
dan voel je dat je elkaar begrijpt. Ik zie het als een so ort zelfcreatie.” (Valerie van der
Meulen)
Zo vormt zich een keten van de intimiteit van het gezin tot de openbaarheid van de
straat, van de vrijetijdsbesteding tot aan de vele baantjes die ze erop na houden, die
jongeren met elkaar verbindt.
a. thuis –
“Familie is een ander wo ord vo or gezelligheid.” (Vincent Heesen)
425
Ook al zetten jongeren na het verlaten van de basisschool de eerste
stappen op weg naar een zelfstandig bestaan, de thuissituatie blijft voor de meesten van hen de veilige uitvalsbasis van waaruit allerlei experimenten kunnen worden
ondernomen.
medit at ie
eco3. doen denken
“Familie vind ik o ok belangrijk. Misschien is dat o ok wel cliché. Ik blijf daarom
vanwege mijn familie denk ik altijd wel in de regio wonen.” (Jesse Bolsius)
Niet voor iedereen pakt de jeugd echter onverdeeld gunstig uit. De opgelopen trauma’s
kunnen op latere leeftijd tot hoogst onaangename situaties leiden. Gebrek aan daadwerkelijke ondersteuning van ouders en de daarop volgende groepsdruk vormen vaak
onoverkomelijke obstakels voor een evenwichtige ontwikkeling. Met als gevolg dat
sommige jongeren in een haast onontwarbare knoop verstrikt raken.
“Ik was 25 jaar en ging met een koffer met vijf kilo drugs de grens over van Kenia naar
M auritius. Ik werd gepakt en kreeg de do odstraf. Nog diezelfde maand werd daar de
do odstraf afgeschaft en kreeg ik 45 jaar gevangenisstraf... Mijn ouders gingen uit elkaar
toen ik vier was. Mijn moeder was verslaafd aan drank en zware shag. ... Ik wo onde een
tijdje in een tent in de achtertuin van ons huis in Hellevoetsluis.” (Jamal Huf)
De allergrootste identiteitsknoop ontstaat bij tienermoeders. Het aftasten van wat
hun fysieke grenzen zijn is helemaal vastgelopen. Plotseling wordt voor deze meiden
alles op scherp gezet. Aan de zoektocht naar identiteit komt een abrupt eind. De jonge
moeders raken bekneld tussen twee posities, waarbij ze door de buitenwereld bovendien als mislukt worden weggezet.
“Ik heb wel altijd het gevoel gehad dat ik mezelf moest bewijzen omdat mensen altijd een
vo oro ordeel hebben. Naast het feit dat ik moeder was, was ik o ok wel een lastige puber
die iets te eigenwijs en rebels was” (Amber Geukes)
Er zijn er echter altijd weer die de draad weer oppakken als er zich op het juiste
moment hulp aanbiedt. Een nieuw traject oppakken binnen de verantwoordelijkheden
waar je op dat moment voor staat, opent voor hen alsnog de weg naar een nieuw leven.
“Wat je om je heen meemaakt, vormt je. Do or de zorg vo or mijn moeder en do or mijn
kind ben ik volwassener dan andere 19-jarigen. Ik beslo ot naar het Tienermoederhuis in
Rotterdam te gaan.” (Kelly de Neef)
b. schoolcultuur: diploma st ape l en en vakmanschap –
“Overdag ga ik naar het Albeda College. Daar volg ik de opleiding ‘helpende welzijn’.
Over een half jaar ben ik klaar en ga ik de SPW-opleiding doen. Ik wil met kinderen
gaan werken.” (Kelly de Neef)
426
Zo’n inhaalslag is een doorstart. Doorstarten is in Rotterdam een reguliere praktijk
die onder andere te maken heeft met de specifieke opleidingsgraad van de gemiddelde
Rotterdammer. Diploma stapelen was voor de Rotterdamse jeugd de mogelijkheid
om hogerop te komen. Maar waar de meeste nieuwkomers voor kwamen was werk.
R otterdam is van oudsher een arbeidersstad. Het is een werkstad die zich in een
kleine veertig jaar ontpopt heeft tot een cultuurstad, waar de architectuur, de festivals
en grote internationale manifestaties zoals het Internationaal Film Festival Rotterdam
garant voor staan. In die enorme sprong is echter uit het oog verloren waar Rotterdam
altijd goed in was: vakmanschap.
“Ik werk zaterdags op de markt op Blaak bij een groente- en fruitkraam. Is wel grappig.
Ik ben Turk, maar vaak spreken mensen mij op de markt als Marokkaan aan. Do ordeweeks
zit ik op het City College aan de Beukelsdijk. Ik ga binnenkort naar 5 VWO.” (Ferit Akkoc)
De schoolsoorten waren daar op afgestemd, maar door onderwijshervormingen
en schaalvergroting is dit emancipatieproject enigszins uit beeld verdwenen.
Voor jongeren is voortgezet onderwijs of een beroepsopleiding de eerste sprong naar
een nieuwe levensfase waarin zich andere identificatiemodellen aandienen. De school
is uiteindelijk de plek waar jongeren de meeste tijd van hun leven doorbrengen. Daar
begint de zoektocht naar identiteit zijn eerste serieuze vormen aan te nemen. Dat
slokt het grootste deel van hun identitijd op. Ondanks de grootschaligheid van ROC’s
en scholengemeenschappen, de ‘plattere’ verhoudingen in de klas en het toenemende
zelfstandige werken – competentiegericht leren en het studiehuis – identificeren
j ongeren zich nog steeds met hun docenten.
“Mijn held is mijn leraar wiskunde. Bij hem is het altijd stil in de klas. Wij zijn bang
vo or hem. Maar hij maakt o ok grapjes.” (Ibrahim Murat)
Biedt het voortgezet onderwijs nog ruimte om de keuze voor een beroepsmatige
toekomst wat uit te stellen, eenmaal ingevoegd in een beroepsopleiding ligt deze min
of meer vast. Toch zie je regelmatig hoe door de opgedane contacten, ervaringen en
inzichten de keuzes gaan schuiven.
“Ik zit nu in het derde jaar van het Grafisch Lyceum. Later wil ik advocaat worden.
Als a dvocaat kun je mensen beschermen en je kunt aan zelfverdediging doen.”
(Damia G onul)
Het stereotype beeld van het Rotterdamse onderwijs wordt overwegend bepaald door
de middelbare beroepsopleidingen. De ondergrens wordt gevormd door de problemen
van het vmbo. Maar dat is slechts een kant van de medaille. Vergeten wordt vaak dat
R otterdam ook een universiteitsstad is. Op het hbo en de Erasmus Universiteit lopen
bij elkaar een kleine 100.000 jongeren rond. Dat is 1/7 van de Rotterdamse bevolking.
De jaarlijks toenemende percentages studenten met een allochtone achtergrond
is een onmiskenbare graadmeter voor integratie en emancipatie van nieuwkomers.
Goedbedoelde geuzennamen zoals ‘het zwartste gymnasium’ en ‘de zwartste universiteit’ doen afbreuk aan deze duurzame ontwikkeling. Deze toenemende intellectuele
en sociale mobiliteit vertaalt zich nog niet terug naar de stad. Veel afgestudeerde
jongeren verlaten Rotterdam omdat de kansen die er liggen niet worden gezien of niet
transparant worden aangeboden door bedrijven. De inzet op jonge creatieve ondernemers werkt niet altijd handig uit.
“Of ik in Rotterdam blijf wonen? Als m’n bedrijf goed gaat lopen, kan het o ok in Het Go oi
zijn. Maar Hillegersberg is o ok prima ho or.” (Luciano Winter)
De identificatie van deze hoogopgeleide jongeren met Rotterdam zou beduidend
groter zijn als zij zich na hun studie in de stad zouden kunnen vestigen. Wooncarrières
waarin starters kunnen doorgroeien en hun kinderen in de wijken naar school kunnen
gaan, zijn daarvoor onmisbaar.
Maar al die Rotterdamse jongeren
vinden elkaar naast de school toch ook steeds weer op straat, ook al zal bij hoger
opgeleide jongeren deze cultuur zich sneller naar de information highway van het internet verleggen. Identiteit blijft in de digitale en de fysieke straatcultuur een kwestie
van gezamenlijk rondstruinen.
427
c. st r a a t cul tuur: me er dan chill en –
medit at ie
eco3. doen denken
“In Rotterdam kom ik verder alleen als ik op scho ol ben. Dan lopen we wat over
de Li jnbaan en Blaak. Ik heb het wel naar m’n zin zo. Ik ben gewo on mezelf.”
(Lindsay N oorderwerf)
De veelgehoorde klacht dat “de straat de school in is gekomen” en dat dit to
Download