ECO3 Doen denken Vo or Cokky Rotterd a m Va kma nstad/Ski l l ci ty 2 0 1 0 – 2 012 ECO3 Doen denken H e n k O oste r l i n g JA P SA M B O O KS 2 0 1 3 colof on eco3. doen denken I nt e rv i ews L i e sbe t h B abe l Fo t o ’s Rick Messemaker ( int e r v i e ws, pp. 2 5 8 - 2 5 9 ) O t t o S noe k ( p. 2 5 1 ) R a lph v an M e i jg a a rd R ob S chröde r S and e r D i k s t r a ( p. 1 7 4 l ink sonde r, p. 3 2 2 ) Pa s c a l L e u v e nink A e t z e l G r i f f ioe n B e r t D us s e l j e e H e nk O os t e r l ing Te k s t c o r r e c t i e L i e sbe t h B abe l E l e onoor Jap S a m D r uk A rgus, R ot t e rda m Vo r mg ev ing Pa ul S t out e ( Komm e r z ) U i t g ev e r Jap S a m B ook s, H e i jning e n ISBN: 978-94-90322-35-9 © 2 0 1 3 H e nk O os t e r l ing www. j aps a mbook s. nl www. v a k m a ns t ad. nl INLEIDING 13 15 1. 18 VOORWOORD STRATEGISCHE VISIE: INTEGRALE GEBIEDS ONTWIKKELING ALS DUURZAME S AMENLEVINGSOPBOUW 1.0 WAT HIER AAN VOORAF GING: 21 STRATEGIE IN WOORDEN ALS DADEN 1.0.1 1.1 1. 2 STAD ALS MOBILISERING- EN EMANCIPATIEMACHINE 1.0. 2 EP(i)C TRAJECT EN S5 FOCUS 1.0.3 VIDI KWADRANT EN DE WAARDESCHAAL STRATEGISCHE VISIE: LEEFBAARHEID 2.0 1.1.1 INTEGRALITEIT EN DUURZAAMHEID 1.1. 2 ECO3: FYSIEK, SOCIAAL, MENTAAL 1.1.3 VAN MAAKBAARHEID NAAR HAAKBAARHEID NETWERKEN ALS STRATEGISCH DENKBEELD 1. 2 .1 TRANSVERSAAL NETWERKEN DWARS 1. 2 . 2 NETWERKEN: GEEN METAFOOR MAAR EEN DENKBEELD 1. 2 .3 INDIVIDUEN ALS KNOOPPUNTEN IN NETWERKEN 1. 2 .4 INTEGRITEIT: DEEL VAN EEN GEHEEL WILLEN ZIJN 23 25 27 29 30 31 33 34 35 DOOR DE PIRAMIDE HEEN 1.3 MESOPOLITIEKE STRATEGIEËN 1.3.1 MACROPOLITIEKE MACHTEN 1.3. 2 MENSELIJK AL TE MENSELIJKE MICROPOLITIEKE KRACHTEN 1.3.3 MESOPOLITIEK (F)ACTOREN: SAMENSCHOLEN INTERMEZZO: ECOSOFISCH ACTIVISME 38 41 42 44 45 47 48 51 – TUSSEN MICROPOLITIEK EN MESOPOLITIEK 1.4 MESOPOLITIEKE REFLECTIE ALS 65 STRATEGISCHE NOODZAAK 1.4.1 SCHOOL ALS LEVEND LABORATORIUM: 66 EVIDENCE BASED PRACTICE? 1.4. 2 1.5 PRACTICE BASED EVIDENCE SCENARIODENKEN VOORBIJ DE BLAUWDRUK 67 69 inhoudsopg a v e eco3. doen denken 2. TACTISCHE SAMENHANG: 72 ECOSOCIALE ARCHITECTUUR 2 .0 WAT HIER AAN VOORAF GING: 77 TACTIEK IN WOORDEN ALS DADEN 2 .1 TACTISCHE BELANG-STELLING VOOR 81 COÖPERATIEVE BUURTONTWIKKELING 2.2 2 .3 BUURTEN ALS WEEFSELS 2 . 2 .1 VEERKRACHT: VERKNOPEN VAN DAGPADEN 2.2.2 NETWERKEN OP LEEFVELDEN EN LEEFPADEN INTERACTIEVELDEN 2 012-2 015 2 .3.1 2 .4 FOODPRINT ALS FOOTPRINT: STADSLANDBOUW 2 .3. 2 FYSIEKE INTEGRITEIT: SCHOOL 2 .3.3 ACTIEF BURGERSCHAP: BUURT 2 .3.4 DUURZAAM VAKMANSCHAP: MARKT INTERACTIEVELD ECO3. URBANE INFRASTRUCTUUR: 85 86 88 89 91 93 96 98 101 INTERVISIE, INTERACTIE, INTERESSE 2 .5 2 .4.1 REFLACTIE: INTERACTIEVE REFLECTIE 2 .4. 2 INTERVISIE: INTERSCALAIR EN MULTISCALAIR SCENARIO’S EN COÖPERATIES 2 .5.1 ONTWIKKELDE SCENARIO’S: FYSIEKE INTEGRITEIT A. INTEGRAAL SCENARIO: OPENBARE BASISSCHOOL 101 104 106 106 106 BLOEMHOF (2 0 0 8 -2 011) B. FACILITAIR SCENARIO: KATHOLIEKE BASISSCHOOL 110 AGNESSCHOOL (2 011-2 013) C. CONSORTIUM SCENARIO: VEERKRACHT (2011-2015) 2 .5. 2 GEPLANDE SCENARIO’S: VAKHUIS, VAKWERF A. ONDERWIJS B. GEMEENTELIJK BELEID C. DEELGEMEENTELIJK BELEID D. POLITIEK E. CULTURELE INSTELLINGEN F. BEDRIJVEN G. WONINGCORPORATIES H. WELZIJNSWERK 111 112 113 115 116 117 117 118 118 118 3. OPERATIONELE FOCUS: SKILL IS WIL 120 3.0 WAT HIER AAN VOORAF GING: OPERATIONELE 127 ONTWIKKELTRAJECTEN IN WOORDEN ALS DADEN 3.1 OPERATIONEEL EP(i)C TRAJECT: VERBREDEN, 128 VERBINDEN, OVERBRUGGEN 3.1.1 EDUCATIE: LEERLINGEN EN STAGIAIRES 3.1. 2 PARTICIPATIE: DOCENTEN, OUDERS EN WIJKPARTNERS 129 129 INTERVIEWS: HULPMOEDERS (LIESBETH BABEL) 131 3.1.3 148 COMMUNICATIE: SAMENSCHOLEN IN DE BUURT, DE WIJK EN DE STAD 3. 2 EDUCATIE: VERBREDEN VAN DE SCHOOL 149 ALS KNOOPPUNT 3. 2 .1 KORTE SAMENVATTING TRAJECTOPZET 2 0 07-2 0 0 9 3. 2 . 2 FYSIEKE INTEGRITEIT: TRAJECTUITVOERING 2010-2012 A. JUDOLIJN B. KOOKLIJN – LOGISTIEK – PROCES – OUDERPARTICIPATIE – KEUKENSTAF – VOEDSEL – STAGIAIRES – TERUGPLOEGEN – KOOKLESSEN EN SMAAKLESSEN C. ECOLIJN – BUURTTUINEN – PROBLEMEN: LOGISTIEK EN COMMUNICATIE – ECOLESSEN – WANITA-PROJECT 2 010: NATUUR IN DE BUURT INTERVIEWS: DOCENTEN GROEP 1-5 (LIESBETH BABEL) D. FILOSOFIELIJN: AANZET ECOSOFISCH CURRICULUM – FILOSOFIELESSEN – ECOLOGIELESSEN – VREDESLESSEN E. STAGENETWERK: EUR, HBO, ROC INTERVIEWS: DOCENTEN GROEP 6-8 (LIESBETH BABEL) 152 154 157 159 159 160 163 163 163 163 165 165 168 169 173 176 179 181 212 212 213 217 218 223 inhoudsopg a v e eco3. doen denken 3. OPERATIONELE FOCUS: SKILL IS WIL 3.3 PARTICIPATIE: VERBINDEN NAAR BUURT 242 EN WIJK (2 011-2 014) 3.3.1 FYSIEKE INTEGRITEIT A. SCHOOLSPORTVERENIGING BLOEMHOF 243 243 (SV HAGENDOORN, SPORTSUPPORT) B. SCHOOLRESTAURANT EN OUDER TRAJECT 244 “EET JE SLIM!” (RALPH VAN MEIJGAARD, LIESBETH BABEL, BUREAU FRONTLIJN) C. HUISWERKTRAJECT (AETZEL GRIFFIOEN, MONICA 247 WALHOUT, AMIN TALAGANI, LEONIE VAN WEES, HASSAN YATIM, HOGESCHOOL ROTTERDAM) D. BREDE VAKANTIESCHOOL (AMIN TALAGANI, 248 AETZEL GRIFFIOEN, GEMEENTE ROTTERDAM) 3.3. 2 ACTIEF BURGERSCHAP: OPSCHALEN A. IMC WEEKENDSCHOOL RVS: INTRINSIEK 255 255 GEMOTIVEERD (HENK OOSTERLING, AETZEL GRIFFIOEN, IMC WEEKENDSCHOOL) B. VAKHUIS: NIET CHILLEN MAAR SKILLEN 256 (HENK OOSTERLING, ANS STOLK, RICHARD LUGTEN, OBS BLOEMHOF, VMBO DE WIELSLAG) 3.3.3 DUURZAAM VAKMANSCHAP: 262 VAN VAKWERF NAAR CAMPUS A. BELEIDSNOTITIE ALBEDA COLLEGE 262 (HENK OOSTERLING, RICHARD LUGTEN) B. VAKWERF (HENK OOSTERLING) 3.4 COMMUNICATIE: DISCOURSSTRATEGISCH 263 265 OVERBRUGGEN 3.4.1 ONDERZOEKSEVALUATIE FYSIEKE INTEGRITEIT: EEN 266 NIEUW PERSPECTIEF VOOR BLOEMHOF (2 0 0 8 -2 012) (VERWEY-JONKER INSTITUUT) INTERVIEWS: BEGELEIDERS (LIESBETH BABEL) 277 3.4. 2 296 297 COALITIES EN COPRODUCTIES A. VAKMANSTAD/ZORG – PILOT WMO IJSSELMONDE FASE 2 (HENK OOSTERLING) B. WIJKONTWIKKELPLAN FEIJENOORD: DE NIEUWE BELANGSTELLING (HENK OOSTERLING, 8 ANS STOLK, VELDACADEMIE) 298 3. OPERATIONELE FOCUS: SKILL IS WIL C. STADSHAVENS MERWEVIERHAVENGEBIED: 301 DUURZAAMHEIDSKWALITEITSEISEN (HENK OOSTERLING, ANS STOLK, AETZEL GRIFFIOEN) D. INNOVATIEPLATFORM: NATIONALE SCHOOLLUNCH 305 (HENK OOSTERLING) E. SAMENWERKING HBO 305 – HOGESCHOOL ROTTERDAM: ARRANGEMENTEN EN INTEGRALISTEN (HENK OOSTERLING, AETZEL GRIFFIOEN) – INHOLLAND: MINOR (HENK OOSTERLING) F. VEERKRACHT CARNISSE 3.4.3 PRESENTATIES, LEZINGEN EN WORKSHOPS 20 0 9 -2012 A. DE BLOEMHOFKEUKEN B. EXTERNE COMMUNICATIE 3.5 SCENARIO’S: TRAJECTUITVOERING (2 011-2 015) 3.5.1 WIJK BLOEMHOF: MFA, KINDERCAMPUS, 307 310 311 312 320 320 CHILDREN’S ZONE 3.5. 2 WIJK FEIJENOORD: KBS AGNESSCHOOL (2 011-2 013) 323 (DE SLINGER ROTTERDAM, RVS [RALPH VAN MEIJGAARD, AETZEL GRIFFIOEN]) 3.5.3 WIJK CARNISSE: KBS ELISABETHSCHOOL, 327 OBS KAMELEON, PCB DE KLAVER (2 011-2 015) (KWALITEITS SPRONG ZUID, VEERKRACHT/RVS [AETZEL GRIFFIOEN, PASCAL LEUVENINK]) FINANCIËLE PARTNERS 3.6.1 STARTGELD (AIR, GEMEENTE ROTTERDAM) 3.6. 2 STRUCTURELE FINANCIERING 3.6.3 KORTLOPENDE FINANCIERING (LAURENSFONDS, 330 330 33 1 (PACT OP ZUID/NPKZ, STICHTING DE VERRE BERGEN) 332 DGM. FEIJENOORD) 3.6.4 INCIDENTELE FINANCIERING (VESTIA, 3.6.5 EIGEN BIJDRAGEN (BOEKVERKOOP, 332 WOONSTAD, BUREAU VEILIGHEID) 332 DENKDINERS, MENSELIJK KAPITAAL) 9 3.6 inhoudsopg a v e eco3. doen denken 4. REFLECTIE: DOEN DENKEN 334 4.0 WAT HIERAAN VOORAF GING: 347 REFLECTIE IN WOORDEN ALS DADEN 4.1 ENKELE EXTRA-POLEMISCHE OVERWEGINGEN 4.1.1 DIALECTIEK ALS POLEMIEK: STRIJD ALS MOTOR 349 350 VAN DE GESCHIEDENIS 4.1. 2 MACHT: (ONDER)HANDELEN A. IS POLITIEK OORLOG? B. IS DE MARKT EEN STRIJDPERK? 4.1.3 WETEN EN WAARHEID: UNIVERSITEIT IN DIVERSITEIT 4.1.4 EXTRA-POLEMISCH HANDELEN: STRIJD ÈN ZORG IN 355 356 359 36 1 365 SAMENWERKEN 4. 2 CONTEXT: DISCURSIEF WEEFSEL 4. 2 .1 DOUBLE BINDS A. RADICALE MIDDELMATIGHEID: ONBEGREPEN CONTEXT B. PARADOXALE BINDINGEN 4. 2 . 2 ALTRUÏSME, EMPATHIE EN COÖPERATIE 4. 2 .3 MEERSCHALIG REFLECTEREN VANUIT INTERESSE: 368 368 371 375 376 379 BINNENSTEBUITEN KEREN 4. 2 .4 MESOPOLITIEK MANOEUVREREN A. HANDWERK: GECONCENTREERDE AANDACHT B. VANUIT HET MIDDEN DUS ALTIJD CENTRAAL 4.3 VÓÓR EN VOORBIJ HET CYNISME 4.3.1 GENEALOGIE VAN HET CYNISME 4.3. 2 KYNISME ALS AFFIRMATIEF NIHILISME: 382 382 384 386 387 390 NET IETS MEER DAN NIETS 4.3.3 BESTAANSKUNST: KYNISCHE INTERESSE 393 EN RELATIONELE AUTONOMIE 4.4 MOED TOT WAARHEID SPREKEN: 396 PARRHESIA EN LEIDERSCHAP 4.4.1 WAARHEID: RELATIEF OF RELATIONEEL? 4.4. 2 DIENEND LEIDERSCHAP: HET IRENISCH MOMENTUM 397 400 VAN DE INTERESSE 4.5 GEEN DOEMDENKEN, MAAR DOEN DENKEN 4.5.1 ECOLITERACY EN ECOSOFIE: VAN EIGENWIJS NAAR ECOWIJS 4.5. 2 GEEN BURGERSCHAPSKUNDE, MAAR ECOSOCIALE 403 405 408 EDUCATIE 4.5.3 MEDIALE VERLICHTING ALS FYSIEKE SPIRITUALITEIT 409 MEDITATIEVE OPMAAT: VERVULDE LEEGTE 415 5. MEDITATIE: DOOR DENKEN 416 5.1 JONG ZIJN IN ROTTERDAM. 419 DE IDENTITIJD VAN JE LEVEN (2 010) 5. 2 WAAR STAAT MOHAMMED FAIZEL ENAIT EIGENLIJK 433 VOOR (OP)? EEN PERSOONLIJK STATEMENT (2 0 0 9) 5.3 ‘HOE MAAKT U HET?’ ROTTERDAM VAKMANSTAD 437 EN INTERCULTURELE INTERESSE (2 010) 5.4 HET MUSEUM ALS INFOTAIN TOTAALTHEATER? 447 OVER BILDUNG, VERBEELDING, BEELDCULTUUR EN BRANDING IN DE 21 e EEUW (2 010) 5.5 HET NIEUWE BEWEGEN. VAN AUTOMOBILITEIT 453 NAAR CO -MOBILITEIT (2 0 0 9) 5.6 RUIMTE SCHEPPEN, NIET BEZETTEN. HOE TREKKEN 457 WE NOG GRENZEN IN EEN GLOBALE WERELD? (2 010) 5.7 KUNNEN WE HIEROP BOUWEN? RAPPORTAGE 461 BURGERPANEL ROTTERDAM (2 010) 5.8 DE ONDERSTE STEEN BOVEN? INTERESSE OF 465 DE NIEUWE BELANG-STELLING (2 0 0 9) 5.9 EXTASE, BIOPOLITIEK EN NEUROTRANSMITTERS (2009) 469 5.10 VAKMANSCHAP TUSSEN WAARDECREATIE EN 479 SCHADELAST. OVER ZORG VANUIT INTERESSE (2 010) 5.11 ECOSOFIE ALS RADICAAL RELATIONELE FILOSOFIE. EEN 487 KWART EEUW SAMENWERKEN MET HEINZ KIMMERLE (2010) 5.12 DE MOED TOT WAARHEID: DOEN DENKEN. OF HOE HET 495 SPREKEN DAADWERKELIJK TE VERZILVEREN ZONDER ER HET ZWIJGEN TOE TE DOEN (2 011) NOTEN LITERATUUR 507 523 12 voor woord eco3. doen denken VOORWOORD Succes hee f t een prijs: hard werken. Dat schijnt een typisch Rotterdamse, creatieve en collectieve aandrift te zijn. Maar als werken de onweerstaanbare uitdrukking van een ervaren noodzaak is, hoef t er geen enkele druk te worden uitgeoefend. Je gaat nooit aan het werk. Dan komt de focus geheel te liggen op een creatieve invulling. Vakmanschap en kunstenaarschap komen dan in elkaars verlengde te liggen. Dat zijn nogal wat woorden voor zoiets simpels als kwalitatieve aandacht voor wat je altijd samen met anderen doet om een zinvolle invulling aan je dagelijkse geploeter te geven. Die relationele grondslag is de crux van gedrevenheid. Dat geldt bij uitstek voor Rot terdam Vakmanstad. Wat in dit boek wordt beschreven is het resultaat van zorgvuldig en zorgzaam teamwerk. Een leven is slechts de moeite waard als je dit met anderen kunt delen. Vandaar dat mededelen en deelnemen voor Vakmanstad zulke belangrijke begrippen zijn. De namen van al diegenen die ik daarvoor wil bedanken zijn gespecificeerd naar projecten en trajecten en zijn terug te vinden in de uitgebreide inhoudsopgave. Ik dank hen allen voor hun ver trouwen en hun inzet. De samenhang van al die activiteiten is een mooi, groots en meeslepend verhaal. Maar ergens daarboven, daarbuiten, daarbinnen werkt een inspiratie door die nauwelijks is vast te leggen, omdat deze altijd aanwezig is en in alles doorwerkt. Ik ben Cokky eeuwig dankbaar voor alles wat ze mij heef t geleerd door het te leven. Henk Oosterling 13 De Vier Vogels, 16 maart 2013 14 INLEIDING In de herfst van 2009 verschijnt Woorden als daden, het eerste deel van een drieluik dat gewijd is aan de grootstedelijke interventie Rotterdam Vakmanstad/ Skillcity (RVS). Deze onderneming stelt zich tot doel jongeren te enthousiasmeren voor vakmanschap in een 21 e-eeuwse context: creatief, integraal en duurzaam. De eerste ideeën worden door mij in 2004 gelanceerd. Woningcorporaties pakken ze op en in 2006 wordt door het Architectuur Instituut Rotterdam (AIR) en de gemeente Rotterdam een onderzoek naar de haalbaarheid gefinancierd. Vanaf 2007 zijn er met allerlei partijen coalities gesloten om deze ideeën handen en voeten te geven. In de context van Pact op Zuid is in 2008 het driejarig, door het Verwey-Jonker Instituut (VJI) wetenschappelijke gemonitorde experiment Fysieke Integriteit gestart op de OBS Bloemhof in de gelijknamige buurt op Rotterdam-Zuid. Van al deze ontwikkelingen doet Woorden als daden in 2009 verslag. We zijn nu haast vier jaar verder. Wat er tot stand is gebracht, is een tactisch en operationeel soepel draaiende organisatie. Deze coördineert niet alleen projecten op de Bloemhofschool waar driehonderd kinderen vier keer per week een gezonde warme lunch eten, allemaal judoën, natuur- en milieulessen krijgen, in de vier aangelegde tuinen tuinieren en waar de groepen 6, 7 en 8 ecosofielessen krijgen. Ook in de wijken Feijenoord en Carnisse zijn in nieuwe samenwerkingsverbanden op scholen soortgelijke projecten opgezet. Er zijn huiswerkklastrajecten ontwikkeld en in 2012 is er voor het eerst een Brede Vakantieschool van twee weken georganiseerd. De sociaal-emotionele en cognitieve resultaten bij de leerlingen zijn veelbelovend. Naast de wetenschappelijke tussenrapportages van het Verwey-Jonker Instituut zijn in 2011 in twee seminars deze resultaten vanuit een bredere context door wetenschappers, experts en professionals geanalyseerd. De lezingen en workshops vormen de kern van de in 2012 verschenen evaluatiebundel Wat heet lichamelijke opvoeding? Ecosociale educatie op de Brede school. Met deze bundel en daarin bijgesloten dvd van documentairemaker Rob Schröder over vier jaar Fysieke Integriteit, is de eerste fase afgesloten. Na het verschijnen van Woorden als daden in het najaar van 2009 is er in R otterdam, Nederland en de wereld veel veranderd. Door de draconische bezuinigingen is niet alleen de speelruimte om wetenschappelijk gemonitorde programma’s te ontwikkelen aanzienlijk ingeperkt, de toch al beperkte slagkracht van ambtenaren is door de druk op de diensten, dreigende ontslagen en lopende reorganisaties nog verder afgekalfd. Pact op Zuid heeft opgehouden te bestaan en is overgegaan in Kwaliteitssprong Zuid. Door de bezuinigingen zijn accenten verschoven van fysieke infrastructuur naar talentontwikkeling bij jongeren, ouderparticipatie en het naar banen toe leiden van langdurig werklozen en nieuwe starters op de markt. Door al die verschuivingen van bevoegdheden en doelen wordt besliskracht nog meer getemporiseerd. k redietcrisis hebben directe consequenties voor projecten zoals RVS. 15 Infrastructurele problemen in de bouwwereld als gevolg van de wereldwijde inl e iding eco3. doen denken Door speculatieve avonturen, flagrante miscalculaties en overmoedige opschalingen zijn woningcorporaties gedecimeerd en onderwijsinstellingen aan banden gelegd. Nagenoeg al dit soort organisaties gaan, getroffen door de bezuinigingen, op slot om intern orde op zaken te stellen. Locaties worden afgestoten. Veel gebouwen die voorheen een maatschappelijke bestemming hadden, komen leeg te staan. Dat lijkt letterlijk ruimte te bieden om experimentele activiteiten te huisvesten. Niets blijkt minder waar. Deze doorgaans slecht onderhouden panden worden nu tegen marktconforme prijzen aan de man gebracht om financiële kraters te dichten. Het welzijnswerk zit al jaren in het slop en vecht nu via kortlopende aanbestedingen voor zijn bestaansrecht. In het middelbaar en hoger beroepsonderwijs lopen opleidingen leeg wat tot een herbezinning op de profielen noopt. Bij het bedrijfsleven staan orderportefeuilles onder druk, maar de behoefte aan goed gekwalificeerd personeel blijft groot. Kortom, het zijn barre tijden. Maar daarin wordt een ding meer dan ooit duidelijk: er zal moeten worden samengewerkt om de belangen van de 'klanten' van al die instellingen en organisaties zeker te stellen. Die nieuwe belangstelling vergt een andere kijk op de zaken. En dat vergt weer een denkkader en onconventionele praktijken, dat wil zeggen een ander 'discours' dat het oude denken en het achterhaalde doen achter zich laat. In dit boek ECO3. Doendenken – deel 2 van de eerder genoemde trilogie waarvan in 2016 deel 3 zal uitkomen – worden de contouren van dit nieuwe doen en denken geschetst. Een aantal strategische en tactische aspecten uit deel 1 zijn bijgesteld, nieuwe concepten worden tactisch en operationeel toegespitst. Net als in Woorden als daden is ervoor gekozen dit 'doendenken' op verschillende vlakken bespreekbaar te maken: strategisch, tactisch en operationeel, met een component reflectie waarin de politiek-filosofische achtergronden worden uitgewerkt. Hoofdstuk 1 t/m 4 beginnen met een korte samenvatting van wat er in Woorden als daden in de desbetreffende hoofdstukken is besproken. In het afsluitende hoofdstuk 5 met de titel 'Meditatie' worden de doorwerkingen van dit gedachtegoed op allerlei andere vakgebieden – beleid op het gebied van jongeren, zorg, cultuur, participatie – uiteengezet. Er zijn, net als in het eerste deel, weer interviews opgenomen, ditmaal met de professionals en docenten van de Bloemhofschool die hun licht over het project Fysieke Integriteit laten schijnen. Onderzoek journaliste Liesbeth Babel heeft deze taak op zich genomen. Zo biedt dit boek door deze gelaagdheid inzichten voor uiteenlopende doelgroepen: niet alleen voor stadsplanologen, beleidsmedewerkers, boardleden, onderwijsdeskundigen en projectontwikkelaars, maar ook voor een grote diversiteit van professionals en vaklieden die werkzaam zijn in de wijken, op scholen en bij bedrijven. Voor de meer conceptueel geïnteresseerden bieden de laatste hoofdstukken een inkijkje in de filosofie van Rotterdam Vakmanstad. Is er in Woorden als daden vooral ingegaan op de ecosociale en politiek-economische aspecten van de 'urgenda' van het 21 e-eeuwse vakmanschap, in dit deel wordt vooral aandacht geschonken aan de historische achtergronden van paradoxen en dilemma's 16 waarmee zelfbewuste individuen in onze hectische tijd worden geconfronteerd. Centraal in deze reflectie staat de politiek-historische analyse van een van de grootste mentale blokkades die een daadkrachtige aanpak van onze wereldproblemen op allerlei schalen tegenhoudt: de als slimme onverschilligheid gemaskeerde onmacht en machtswellust van het hedendaagse cynisme. Door zijn gelaagdheid is het boek meer een werkboek dan een handboek. Het laat zich multicyclisch lezen. Vanuit de strategische visie kunnen via de tactische overwegingen en de operationele consequenties in het hoofdstuk 'Reflectie' de politiek-filosofische vooronderstellingen van die visie worden doorgrond. Maar er kan ook heel praktisch worden begonnen met onderdelen van de operationele trajecten in hoofdstuk 3 om vervolgens van daaruit te switchen naar diverse reflectieve perspectieven: waarom worden er in het vak ecosofie vredeslessen opgenomen? Waarom in het Vakhuis een EHBO-cursus geven? Waarom moet een welzijnswerker een integralist zijn? Dat soort vragen. De zeer uitgebreide inhoudsopgave en de verwijzingen in de tekst bieden een raamwerk voor zo'n werklustige lezing. Zoals de lezers van mijn werk gewend zijn, worden ook nu weer nieuwe begrippen geïntroduceerd. Begrippen die het discours als doendenken steeds weer net even iets anders invullen: als een vorm van reflectie in actie – reflactie – of als een denken en doen op en tussen verschillende schalen: multi- en interscalair. Reeds eerder geïntroduceerde concepten, zoals potentief handelen, radicale middelmatigheid en interesse als nieuwe belang-stelling worden vanuit nieuwe contexten ingevuld en hopelijk daarmee weer een stuk duidelijker. In netwerktheoretisch opzicht wordt de alom verguisde maakbaarheid gepresenteerd als haakbaarheid. Om subtieler te kunnen vaststellen waar mensen samen weer de draad kunnen oppakken om hun steentje bij te dragen aan oplossingen van wat door hen gezamenlijk als een probleem wordt ervaren, wordt het begrip politiek genuanceerd. Er worden ontwikkelingen en gebeurtenissen beschreven vanuit een macropolitiek oogpunt (de conventionele politiek), micropolitiek oogpunt (de door consumptie gedefinieerde verlangens) en mesopolitiek (groepspraktijken waarin nieuwe levensstijlen worden ontwikkeld). Zo wordt gepoogd een ander denken letterlijk in gang te zetten door begrippen te verschuiven, te stapelen en uiteen te laten vallen, woorden reflectief te versleutelen – (f)actoren, (zich) realiseren, foodprint/footprint – en nog ondenkbare ervaringen in ogenschijnlijke tegenspraken te formuleren: van relationele autonomie tot dienend leiderschap. RVS heeft een sprong gemaakt. Na Fysieke Integriteit van 2008 tot 2011 opgezet en gerealiseerd te hebben is het in 2012 bestendigd. Brede Vakantieschool en Vakhuis zijn vorig jaar geïnitieerd en zullen dit jaar hun beslag krijgen. Weekendschool en Vakwerf worden dit jaar opgezet. U kunt het allemaal in de desbetreffende hoofdstukken nalezen. Door zo systematisch op te schalen – initiëren, realiseren, bestendigen – hoopt RVS, ondersteund door het fonds Stichting De Verre Bergen, stap voor stap haar doelen te bereiken. Het minst tastbare, maar meest begerenswaardige doel voor RVS als politiek-filosofische onderneming ken: RVS als aanzet tot denken. 17 ligt echter besloten in het oprekken van de spatiale leegte tussen doen en den- STRATEGISCHE VISIE INTEGRALE GEBIEDS ONTWIKKELING ALS DUURZAME SAMENLEVINGSOPBOUW st r a t egische v isi e eco3. doen denken 1.0 WAT HIER AAN VOORAF GING: 21 STRATEGIE IN WOORDEN ALS DADEN 1.1 1. 2 1.0.1 STAD ALS MOBILISERING- EN EMANCIPATIEMACHINE 1.0. 2 EP(i)C TRAJECT EN S5 FOCUS 1.0.3 VIDI KWADRANT EN DE WAARDESCHAAL STRATEGISCHE VISIE: LEEFBAARHEID 2 .0 1.1.1 INTEGRALITEIT EN DUURZAAMHEID 1.1. 2 ECO3: FYSIEK, SOCIAAL, MENTAAL 1.1.3 VAN MAAKBAARHEID NAAR HAAKBAARHEID NETWERKEN ALS STRATEGISCH DENKBEELD 1. 2.1 TRANSVERSAAL NETWERKEN DWARS DOOR 23 25 27 29 30 31 33 34 35 DE PIRAMIDE HEEN 1.3 1. 2. 2 NETWERKEN: GEEN METAFOOR MAAR EEN DENKBEELD 1. 2.3 INDIVIDUEN ALS KNOOPPUNTEN IN NETWERKEN 1. 2.4 INTEGRITEIT: DEEL VAN EEN GEHEEL WILLEN ZIJN MESOPOLITIEKE STRATEGIEËN 1.3.1 MACROPOLITIEKE MACHTEN 1.3. 2 MENSELIJK AL TE MENSELIJKE 38 41 42 44 45 47 MICROPOLITIEKE KRACHTEN 1.3.3 MESOPOLITIEK (F)ACTOREN: SAMENSCHOLEN INTERMEZZO: ECOSOFISCH ACTIVISME 48 51 – TUSSEN MICROPOLITIEK EN MESOPOLITIEK 1.4 MESOPOLITIEKE REFLECTIE ALS 65 STRATEGISCHE NOODZAAK 1.4.1 SCHOOL ALS LEVEND LABORATORIUM: 66 EVIDENCE BASED PRACTICE? 1.4. 2 20 1.5 PRACTICE BASED EVIDENCE SCENARIODENKEN VOORBIJ DE BLAUWDRUK 67 69 “U moet uw ogen zo richten dat u in de lengte en breedte een maximum bereik hebt. Waarnemen en zien zijn twee verschillende dingen. Het waarnemende oog is sterker, het ziende oog is zwakker. Het is een bijzonder kenmerk van de krijgskunsten om dat wat vera f is dichtbij te zien, en dat wat dichtbij is van een a fstand.” (Miyamoto Musashi, Het boek van de vijf ringen, 1645) 1 Besturen is vooruitzien. Maar ook terugkijken. Strategisch denken steunt op een visie, letterlijk en figuurlijk. Die visie is maatgevend voor het tactisch manoeuvreren dat operationele interventies aanstuurt. Letterlijk wordt het blikveld ingevuld vanuit een dubbele blik. Daarin wordt heen en weer geswitcht tussen diepte en oppervlakte, voorgrond en achtergrond. Wat in het oog springt, spiegelt zich onmiddellijk in de diepte, zowel voorwaarts als neerwaarts. Een strategische blik gaat dwars door alle lagen heen, zoals een snijlijn of transversaal twee parallelle lijnen doorkruist. 2 Voor die blik zindert het zichtbare van virtuele verbindingen. Als transversaal denker heeft een strateeg een doorborende blik. Strategisch vorsen is zowel ruimdenkend als doorgrondend. Alles wat zich in dit pulserende perspectief aandient – een ding, een daad, een verschijnsel of een stand van zaken – krijgt strategische waarde door deze transversale focus waarin primair relaties in beeld komen. Niets is statisch en gewoon zichzelf. Alles krijgt betekenis via de omweg van het geheel. Strategie betrekt de delen op het geheel. 1.0 — WAT HIER AAN VOORAF GING: STRATEGIE IN WOORDEN ALS DADEN Tussen 2008 en 2012 heeft Rotterdam Vakmanstad/Skillcity (RVS) samen met partners in verschillende projecten allerlei trajecten op Rotterdam-Zuid opgezet, uitgewerkt en doorontwikkeld. Dit gebeurt aanvankelijk binnen het kader van Pact op Zuid 3 dat in hetzelfde jaar als RVS, in 2006, het levenslicht ziet. In dat jaar biedt het Architectuur Instituut Rotterdam (AIR) RVS researchfinanciën aan om te onderzoeken of het ideeëngoed van RVS bij partijen in de stad aanslaat. Deze gedachten zijn voor het eerst uiteengezet in de Rotterdamlezing 2004: Kleurlo os Rotterdam 2025. 4 Daarop wordt door woningcorporaties, met de nota Grotestedenbeleid 2005-2009. Samenwerken aan de krachtige stad in het vooruitzicht, enthousiast gereageerd. Samen met de architect Dennis Kaspori, met wie ik daarvoor aan andere projecten heb gewerkt 5, spreek ik met directies en managementteams van corporaties. Woonbron is de eerste. Die ziet wel iets in de strategie. Daar laten ze het bij. Maar ze hebben wel heel goed geluisterd. 6 Lengkeek geredigeerde en geschreven bundel. 7 21 Het AIR onderzoek krijgt zijn beslag in een samen met Dennis Kaspori en Arie 22 fysiek CULTUURSTAD PO urban sports H AV O / V W O projectontwikkelaars ds+v obr woningcorporaties autovrij centrum water creative industries H BO/ E U R kenniseconomie festivals publieke kunst kindvriendelijke vergroening wijk trajectontwikkelaars sport stage (V)MBO nieuwe media brede school SKVR ICT 2030 glokaal vakmanstad ecoritimisch relationele autonomie intercultureel cyclische economie mediasamenleving netwerksamenleving correctie en uitsluiting: repressief potentief: stimulering en doorstroming VAKMANSTAD 2010 2012 van multicultureel overleven naar intercultureel samenleven allochtonen autochtonen 2000 MKB etnische minderheden wijkbewoners 1990 vergroening (vergrijzing) (JUDO) openbare ruimte mobiliteit onder wijs sociaal cultureel economie politiek demografie ARBEIDERSSTAD 1980 buitenlandse werknemers werknemers 1970 local-global cultuurstad 7x24 uur hyper individualisme multicultureel liberalisering vrije markt staat risicosamenleving gastarbeiders havenarbeiders stad en land havenstad zondagsrust gezinswaarden monocultureel middenveld verzorgingsstaat rechtsstaat strategische visie st r a t egische v isi e eco3. doen denken INTER-ESSE ecologie Leefbaarheid 2.0 1 . 0 . 1 — Sta d a l s m o b i l i se r i n g – e n e m a n c i pa t i e m a c h i n e In het in 2009 verschenen Wo orden als daden worden de basisconcepten en de globale strategische inzet van de transitiestrategie van Rotterdam Vakmanstad/ Skillcity beschreven. RVS analyseert de stad vanuit twee perspectieven: 1 ) als een mobiliseringmachine en 2 ) als een emancipatiemachine. Als mobiliseringmachine worden er, om het wat oneerbiedig te formuleren, fysiek dagelijks honderdduizenden inwoners en forenzen door metrobuizen en over openbare wegen van Rotterdam gepompt. De fysieke stad als betonnen massa is een fysiek netwerk van geasfalteerde wegen. Dit sluit op een bredere schaalniveau aan: regionale, nationale en internationale netwerken. Dwars door dit fysieke weefsel heen zijn in de loop van de afgelopen eeuw elektronische en digitale draden geweven, die de gebruikers van deze netwerken onzichtbaar maar uiterst effectief met elkaar verbinden. Asfaltwegen kruisen elkaar en sluizen auto’s via de ring de stad uit. Digitale wegen verbinden zich met elkaar op de information highway. Verkeerspleinen en t ouch screens vormen kruis- en knooppunten in dit urbane netwerk. Op beide vlakken vinden tussen passanten interacties plaats: fysieke en virtuele. Passanten belichamen de verbindingen en vormen zo levende knooppunten van fysieke en digitale trajecten. In hun denken en doen worden interacties en transacties verknoopt. Zo is iedere mobielbezitter op minstens twee manieren aanwezig in de publieke sfeer: hangend, lopend of rijdend, pingend of whatsappend. Iemand die op het Schouwburgplein een festiviteit bezoekt en daar met vrienden en kennissen wat drinkt, belt met de thuisblijvers of familieleden die op vakantie zijn. Terloops worden er in het netwerkje dat zich op een terras fysiek verzamelt, naast drankjes en hapjes ook cultuur geconsumeerd. Er worden afspraken gemaakt en zaken geregeld. Sociale interacties en economische transacties grijpen via netwerken in elkaar. Zo bezien is de stad een gelaagd netwerk van netwerken waarvan de lijnen zich dwars over en door verschillende mobiliteitsschalen met elkaar verknopen: van lokaal tot globaal. Als we het beeld van het netwerk als weefsel op de stad projecteren, verschijnt deze als een gelaagd tapijt dat een schering en een inslag kent. (ZIE 4.0.2) De schering wordt gevormd door de opgespannen draden: de digitaal-fysieke infrastructuur met zijn sociaaleconomische interacties en transacties. De inslag zijn de draden die er vanaf de zijkant doorheen worden geschoten: de sociale en culturele interacties, specifiek voor Rotterdam als festivalstad, havenstad, architectuurstad, en als het aan RVS ligt: vakmanstad. De dicht op elkaar geschoven draden tonen al wevend het unieke patroon van de stad. Mensen bewegen zich op leefvelden. (ZIE 2.2.2) Al netwerkend worden leefvel- den – wonen, werk, school, verenigingsleven, zorg, veiligheid – met elkaar verbonden. Leefvelden worden weer doorkruist door trajecten – de dagelijkse routineuze gang naar school, het werk, het café – die zich weer verknopen tot netwerken. Sociaal zwakkere 55-plussers worden via de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) gefaciliteerd in het ontwikkelen van zulke tra2.3.3/3.4.2.A) (ZIE Bewoners, werknemers, zorgcliënten, maar ook scholieren en hun 23 jecten in de hoop dat deze zich in reeds bestaande netwerken verknopen. st r a t egische v isi e eco3. doen denken ouders b ewegen zich in zulke netwerken. Gedurende hun leven worden individuen gaandeweg sociaal mobieler. Ze vergroten, al netwerkend, hun kansen om hogerop te komen. Want de stad als mobiliseringmachine is ook altijd een emancipatiemachine geweest. Stijgen op de sociale ladder is zelfs een van de belangrijkste drijfveren om naar de stad te trekken. Daarom loopt het platteland leeg, vergrijzen dorpen en worden infrastructurele voorzieningen opgeheven en gecentreerd. Tot aan het eind van de 21 e eeuw, wanneer de verstedelijking globaal zijn hoogtepunt heeft bereikt, zal dat proces doorgaan. Dat dit een even onvermijdelijk als tweeslachtig proces is, weten we ondertussen: een groot aantal immigranten zal in de tweede generatie een sociaaleconomische sprong kunnen maken, maar velen zullen onder invloed van geopolitieke conjunctuurschommelingen door schulden onder de armoedegrens zakken. 8 Zij clusteren in wijken met goedkope woningen. Of deze vermeende ‘achterstandswijken’ ook per definitie ‘probleemwijken’ zijn, hangt van veel factoren af. Rotterdamse arbeiderswijken hebben zo hun eigen samenhang. De kenmerken van de vermeende ‘onderklasse’ worden ontleend aan 19 e-eeuwse noties als ‘proletariaat’: de klasseloze massa van arbeiders die met hun lichaamskracht her en der een grijpstuiver verdienen en niets anders bezitten dan hun kinderen (proles). Maar in de 21 e eeuw heeft de ‘klassenmaatschappij’ een heel andere samenstelling gekregen en zien we de kenmerken van wat ooit ‘losse arbeiders’ en ‘seizoenarbeiders’ waren door alle lagen van de bevolking terugkomen: een workforce met precair los-vast werkverband, een ‘precariaat’. 9 Dit staat voor de versplinterde groep mensen van wie de arbeidstijd zich exponentieel heeft uitgebreid en ook de vrije tijd opslokt, met verlies van sociale rechten. Bij het begrip ‘precariaat’ gaat het dus niet om de definiëring van een nieuwe klasse, maar om de beschrijving van een nieuwe, wijdverbreide manier van leven. Dit werpt een geheel ander licht op het door het vrije markt denken opgeklopte zzp-schap. Hoe kwetsbaar zo’n sociaaleconomische status is, hebben we kunnen waarnemen toen de hypotheek zeepbel in 2008 knapte. Of die sociaaleconomische kwetsbaarheid uitsluitend van toepassing is op gebieden als Rotterdam-Zuid dat vanaf 2006 immers offi cieel geïndiceerd is als probleemgebied, is dus nog maar de vraag. Zowel van mensen aan de onderkant als in de marge van de arbeidsmarkt die worden beschouwd als een probleem, als van de projectmatig werkende, creatieve en oplossingsgerichte professionals die worden ingehuurd om dit soort problemen op te lossen, wordt geëist dat zij zich binden aan kortstondige contracten en zich opstellen als flexibele, altijd beschikbare arbeidskrachten. Nu de werkloosheid ook bij de hoogopgeleiden toeneemt, wordt ook voor hen de keerzijde van dit flexwerken duidelijk. 10 RVS richt zich vanuit deze bredere strategische visie op buurten in Rotterdam-Zuid. Ze onderschrijft en ondersteunt het Nationaal Programma Kwaliteits sprong Zuid (NPKZ) dat een kwalitatieve, sociaaleconomische sprong voor waarts in dit gebied beoogt. Deze bredere visie ontleent ze aan 24 het g emeentelijke beleid dat door zijn nadruk op duurzaamheid en innovatie impliciet op een inhoudelijke herziening van arbeid mikt: werk dat past in een ecosociale, cyclische duurzame economie. Daarvoor wordt in sociale en culturele netwerken talenten op een brede basis ontwikkeld. Voor adequate talentonwikkeling moet de blik op de toekomst zijn gericht. Maar het is even belangrijk om reeds ontwikkelde talenten zorgvuldig naar netwerken in de stad ‘terug te ploegen’. Alleen op die manier is er sprake van Social Return on Investment. Nog steeds trekken veel van de aan de EUR afgestudeerde zonen en dochters van ouders met een Turkse en Marokkaanse achtergrond weg uit Rotterdam. Als we meegaan in Richard Florida’s typering van sociaal-culturele netwerken in termen van kapitaal, dan is hier sprake van kapitaalvernietiging. 11 Menselijke creativiteit als kapitaal opvatten vergt tevens een perspectief van een cyclisch economie. Alleen in zo’n economie is het spreken over sociaal en cultureel kapitaal zinvol, omdat dit teruggeïnvesteerd wordt en niet uitsluitend wordt gebruikt om tekorten van overheden weg te werken of winst van bedrijven te maximaliseren. Rotterdam-Zuid is een immigratiegebied bij uitstek. De trek naar de stad Rotterdam heeft zich de afgelopen 140 jaar in golven voltrokken. Eerst trokken Brabanders en Zeeuwen naar de nieuwe havenstad, in het midden van de 20 e eeuw Italianen, Grieken, Portugezen en Spanjaarden, in de jaren zestig Turken en Marokkanen en daarna een enorme diversiteit van immigranten of ‘allochtonen’ 12 uit alle delen van de wereld. Ze willen allen hun geluk beproeven. De haven is de banenmotor bij uitstek. Vanuit dit sociaaleconomisch perspectief is de stad een emancipatiemachine geweest. En nog steeds. Want ondanks de stagnatie van de afgelopen vijftien jaar blijkt de participatiegraad van de (klein)kinderen van al deze migranten in het huidige voortgezet en wetenschappelijk onderwijs steeds groter te worden, respectievelijk twee keer en drie keer zo groot. 13 Ondanks alle negatieve verhalen over het hoge percentage voortijdige schoolverlaters onder leerlingen met een niet-westerse biculturele achtergrond is er wel degelijk sprake van opwaartse mobilisering. De terechte aandacht voor de verontrustend hoge werkloosheidscijfers onder deze jongeren zonder startkwalificaties laat onverlet dat grote groepen, om het nog maar eens ouderwets emancipatoir te formuleren, worden opgestoten in de vaart der volkeren. 1 . 0 . 2 — E P ( i ) C t ra j e c t e n S 5 fo c u s Gegeven haar focus op vakmanschap richt het RVS discours 14 (ZIE 1.2.2) van de stad als mobilisering- en emancipatiemachine zich allereerst en vooral op soepele overgangen tussen de verschillende vormen van beroepsonderwijs die jongeren tot vakbekwame burgers opleiden. (ZIE 3.3.3.A) 15 RVS hanteert daarvoor een S5 focus: skills ( 1 ) verbinden de scholier ( 2 ) met de student ( 3 ) die zich als stagiair ( 4 ) voorbereidt om als starter ( 5 ) de markt te betreden. Via stagenetwerken, die vanuit scholen met de buurt verknoopt worden, wordt educatie met participatie verbonden. Cruciaal in dit proces is een gelijkwaardige en transparante communicatie tussen alle participanten. Emancipatie is intussen getransformeerd in educatie met een duurzame dimensie: een leven lang leren. maar een cyclisch denken, dat wil zeggen een denken dat via netwerken samen- 25 Een ‘duurzaam brein’ 16 vraagt om een andere manier van denken: geen lineair, st r a t egische v isi e eco3. doen denken hang ziet ontstaan. Het mikt niet op de som der delen, maar denkt de delen vanuit een geheel. Dat geheel is niet overkoepelend of omvattend. Het ontstaat door het dynamische, niet afsluitende, maar insluitende en open karakter van netwerken. Duurzaam denken is gelaagd en geschaald en kent veel intelligenties. Educatie en participatie – actief burgerschap – realiseren impliciet de veelbesproken integratie. De basisvoorwaarde voor beide processen is transparante communicatie. Met transparant wordt hier echter niet bedoeld dat het een van macht ontdane communicatie is. Alle relaties worden door macht bepaald en zijn door macht bezet. Maar deze macht moet ter sprake kunnen komen en betwijfeld kunnen worden. Iedere relatie vergt reflectie op zijn machtpositie. (ZIE 4.1.4) RVS heeft deze verweving van educatie, participatie en communica- tie het EP(i)C traject genoemd. De realisering daarvan is de kern van de RVS strategie. Dit traject biedt een andere kijk op integratie. Het opent een epische ruimte waarin verhalen over de stad de ronde kunnen doen zonder dat daar een absolute waarheidsclaim aan wordt gehecht. De pragmatiek wordt ontleend aan de urgentie van het gezamenlijk geformuleerde probleem op basis van een ervaren urgentie. (ZIE 4.0.2) In dit EP(i)C traject verstilt de lege beleidsmantra over integratie die nu al meer dan een decennium het maatschappelijk debat gijzelt. Door de fixatie op integratie zijn we vergeten dat integratie, net als geluk, een resultante is van de drie andere processen: educatie, participatie en communicatie. En dit is het assenstelsel waarop de moderne emancipatie van groepen zich aftekent. In dit EP(i)C kerntraject S5 focus buurt wijk markt Educatie school 1. scholier – 2. student – 5. skills 3. stagiair – 4. starter 26 Participatie (i)ntegratie Communicatie thuis stad wereld proces valt integratie samen met de gerealiseerde combinatie van educatie, participatie en communicatie. Integratie realiseert zich daarbinnen impliciet. De achterliggende gedachte is dus stuitend simpel: als educatie duurzaam is, participatie daadwerkelijke deelname inhoudt en communicatie op alle schalen open en duidelijk, dat wil zeggen transparant is, wordt integratie door en in dit proces als vanzelf gerealiseerd. Dit verklaart de door RVS gehanteerde schrijfwijze: EP(i)C. Integratie wordt pas een wrang en cynisch gespreksonderwerp als beleid op de drie andere assen heeft gefaald. 1 . 0 . 3 — V I D I kwa d ra n t e n d e wa a rd esc h a a l In Rotterdam wordt enorm veel gebouwd. Sinds mensenheugenis – en die gaat in Rotterdam terug tot 1870 wanneer de havens worden uitgegraven en raakt opnieuw in een versnelling na het bombardement in 1940 – is Rotterdam een stad van gravers, heiers en bouwers. Het is de eerste stad met een bouwputtenfestival. Het discours rond de fysieke gebiedsontwikkeling steunt vanouds op drie pijlers plus een verzwegen steunbalk: fysiek, economisch en sociaal waartussendoor cultuur als vanzelfsprekend wordt gezien. Milieu is er later in termen van duurzaamheid aan toegevoegd. De afgelopen twee decennia is daar nog een begrip bij gekomen: integraliteit. RVS ziet die beide laatste noties als de beleidsmatige schering van het maatschappelijke weefsel. Wat je ook bouwt, het vereist een integrale inbedding en een duurzame verankering. Alleen daarop kan een nieuw patroon worden geweven. RVS neemt in zijn strategische visie deze begrippen als uitgangspunt. Het bouwen van buurten, huizen en bedrijfspanden gaat gepaard met het ontwerpen van sociaal-culturele relaties van hun gebruikers. RVS voegt daartoe twee nieuwe begrippen aan de bovengenoemde toe. Zij vormen de inslag: vakmanschap en interculturaliteit. RVS mikt vanuit deze conceptueel onderbouwde strategie op een ambitieus vakmanschap in een stad met inwoners die afkomstig VIDI kernconcepten cultuur vakmanschap interculturaliteit economie sociaal integraliteit fysiek 27 duurzaamheid st r a t egische v isi e eco3. doen denken zijn uit meer dan 174 landen. De vier kernbegrippen vormen met elkaar een discursief kwadrant: vakmanschap is de inhoudelijke as, integraliteit de basis van de strategische aanpak, duurzaamheid levert de ecologische focus die vier P’s samenbrengt – people, profit, planet en prosperity – en interculturaliteit vormt de sociaal-culturele basis die relaties tussen alle aanwezige culturen in beeld brengt. Dit zijn de VIDI kernbegrippen van RVS die als contactlijnen op het conventionele vierkant worden geënt. Het resultaat dat de convergentie van deze lijnen oplevert, kwalificeert RVS als leefbaarheid 2.0. (ZIE 1.1) leefbaarheid 2.0 leefbaarheid 2.0 va va km km an an sc sc ha cultuur ha cultuur p economie economie he z fysiek fysiek cu te r l cu tu r ei t it al ei sociaal sociaal in id u he du am a d leefbaarheid 2.0 in leefbaarheid 2.0 m aa id rz r uu in p r te r ltu it al te g r i n a l i te te gr it al i te it Impliciet schetst RVS in haar strategische visie de contouren van onze huidige human c ondition, onze 21 e-eeuwse bestaanswijze. De levenshouding van de 21 e-eeuwse grootstedeling steunt op een aantal waarden die het leven van individuen samenhang geven. Mensen laten zich in hun gedrag vaak leiden door het effect dat dit op anderen heeft: het veld van een pragmatiek. Maar individuen zijn ook intrinsiek gemotiveerd en zelfbewust in hun handelen en maken op basis daarvan keuzes: het veld van een ethiek. Als we dit vertalen naar de leefsituatie van jongeren komt dit samen in hun besef van verantwo ordelijkheid. Dat wordt versterkt door hen te laten ervaren wat het betekent om een gelijkwaardig deel van een geheel te zijn. Deze integriteit – heelheid of samenhang – ervaren ze als ze samen gefocust werken, snappen waar ze mee bezig zijn en serieus worden genomen in dit zelfbesef. Naar anderen zijn ze trots op hun prestaties, waardoor hun zelfrespect wordt versterkt. Daadwerkelijk en volwaardig meedoen in de samenleving-participatie – vergt dat ze in een vroeg stadium serieus worden genomen in wat hen drijft: hun interesses. Latente talenten komen zo aan het licht. Uiteindelijk vormt het verworven zelfvertrouwen 28 het draagvlak voor hun ambities en worden hun ambities de motor van een nog volwaardiger participatie. t Deze waarden zijn doorgaans impliciet verweven met hun gedragingen. Verantwoordelijkheid vergt echter een reflectief besef van deze waarden. Vandaar dat deze reeks op zichzelf wordt teruggebogen in een soort lo op. Zo worden de gedragingen en overwegingen zelfreflectief en ontstaat er ruimte voor groei. Voor RVS is de maatschappelijke basis van deze levenshouding een duurzaam en ambitieus vakmanschap als levensstijl. waardeschaal pragmatiek trots verantwoordelijkheid participatie ambitie zelfvertrouwen zelfrespect integriteit interesse ethiek 1.1 — STRATEGISCHE VISIE: LEEFBAARHEID 2.0 De VIDI kernconcepten leveren de criteria die RVS hanteert om een project of een traject op te zetten. Deze worden integraal gedefinieerd om zo een meerwaarde aan leefbaarheid te creëren: leefbaarheid 2.0. De in Rotterdam ontworpen en geïmplementeerde slogan "schoon, heel en veilig" is ondertussen aan een facelift toe. Duurzaamheid is meer dan louter een milieutechnische eis. Duurzaamheid in bouwtechnische, fysieke zin – bijvoorbeeld de eis om klimaatbestendig en energieneutraal te bouwen – krijgt dan een sociale pendant in sociale duurzaamheid: hoe ontwikkel je de buurtgemeenschap om sociale netwerken te bestendigen? Economisch krijgt sociale duurzaamheid haar beslag in duurzaam vakmanschap, dat deels op de aard van het werk slaat – innovatieve maakindustrie bijvoorbeeld – maar ook op de arbeidsethos: duurzaamheid realiseert zich mentaal in ambities die de toekomst open houden en leergierigheid verbinden met creativiteit. In de levenssfeer van jongeren uit zich dit in de wil om skills te ontwikkelen. Dat zien we in sociaal-culturele zin bij sporters, maar ook bij urban sp orts als skaten en freerunnen. (ZIE 2.0) In de loop van een schoolcarrière kan zich dit uiten in de wens een goed vak te leren en uit te oefenen. Duurzaamheid wordt zo ook een kwaliteit van relaties tussen mensen (s ociaal) en van intrinsieke motivaties (mentaal) waarin de focus van houding ontwikkelt. Goed analyseren en vooruitdenken bij het plannen en 29 individuen wordt versterkt en zich een op kwaliteit en proportionaliteit gerichte st r a t egische v isi e eco3. doen denken bereiden van een maaltijd of het ontwikkelen van een argumentatie combineren sociale en mentale aspecten van duurzaamheid. De drieslag van fysiek, sociaal en mentaal is maatgevend voor de strategisch keuzes van de projecten en trajecten. RVS stemt deze drie dimensies in alle trajecten op elkaar af. 1 . 1 . 1 — I n te g ra l i te i t e n d u u rza a m h e i d In beleidsdebatten wordt de notie ‘integraliteit’ te pas en te onpas gebruikt. Wrang genoeg is er alleen in de criminaliteitsbestrijding echt sprake van een integrale aanpak. Blijkbaar worden er pas als de nood aan de man is, drempels geslecht, schotten neergehaald en budgetten gekoppeld. Als het fysieke bestaan van een groep bedreigd wordt, krijgt het begrip integraliteit letterlijk meer ‘body’. Alle diensten en partijen worden gefocust op de alles omvattende aanpak van het door ieder als zodanig onderkende probleem. Zodra het probleem is geadresseerd doen drempels, schotten en kokers er niet meer toe. Zo’n integrale interventie ontleent zijn legitimatie aan maatschappelijk draagvlak: iedereen is probleemeigenaar geworden. Bijvoorbeeld van een bedreigde openbare ruimte. Pas dan kunnen departementaal en dienstgebonden budgetten samengevoegd worden en kan het vrijgekomen geld integraal worden ingezet. Het containerbegrip ‘integraliteit’ krijgt hier niet alleen handen en voeten, maar ook ogen en oren. Helaas is in het veiligheidsbeleid de inzet van zo’n integrale aanpak louter repressief, met hier en daar wat preventieve marges. 17 In Rotterdam is het beleid ‘Schoon, heel en veilig’ dat tussen 2002 en 2010 is uitgerold, op deze repressieve gedachte gestoeld. RVS beoogt een positieve integraliteit voorbij repressie en preventie. Deze integrale aanpak ontsluit potenties, versterkt talenten en biedt ontplooiingskansen door gebruik te maken van positieve krachten en stimulansen bij groepen in de samenleving. Er wordt systematisch ingespeeld op interesses van bewoners, burgers, beleidsmakers en bouwers. Deze integraliteit is niet repressief, niet curatief en zelfs niet preventief. Zij is p otentief. 18 D R IL L 30 S K IL L competenties talenten In deze potentieve, integrale benadering worden netwerken over allerlei schalen heen met elkaar verbonden. Zo wordt een gelaagd vangnet voor sociaaleconomisch zwakkere bewoners geweven. Getalenteerde deelnemers wordt een veerkrachtige trampoline geboden. In zo’n aanpak wordt gebiedsontwikkeling pas effectief integraal als er met een strategische blik naar alle aspecten van het te ontwikkelen gebied en zijn (toekomstige) bewoners wordt gekeken. Want in de RVS visie kan integrale gebiedsontwikkeling op niets anders gericht zijn dan op duurzame samenlevingsopbouw in een buurt of een wijk. In zo’n strategische dubbelslag blijkt sociale duurzaamheid de onderlegger voor fysieke en economische duurzaamheid. Financiële duurzaamheid komt ook in beeld. Zowel vanuit het perspectief van investeerders – wanneer gaat mijn investering renderen en zien wij er iets van terug? – als vanuit dat van een buurteconomie – welk deel van het besteedbare inkomen van de bewoners wordt daadwerkelijk in de buurt besteed en niet elders? Er worden nieuwe businessmodellen ontwikkeld, zoals revolving funds waarbij het in een gebied gegenereerde kapitaal via een fonds teruggepompt wordt en dus niet naar alle kanten wegstroomt via quick buck investeringen van opportunistische partners. (ZIE 3.4.2.C) Om de buurteconomie in sociaaleconomisch zwakkere wijken te versterken worden er steeds vaker valuta ontworpen die alleen in de buurt kunnen worden besteed: de Brixton pound in Londen, de Bataaf in Nijmegen. 19 Zo wordt expliciet de pijlerstructuur van de conventionele gebiedsontwikkeling getransformeerd naar een netwerktheoretisch multiperspectief dat stoelt op het VIDI kwadrant met vakmanschap, interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit als criteria. Tussen 2010 en 2012 heeft RVS in opdracht van de gemeente Rotterdam, van deelgemeenten en woningcorporaties samen met de in Charlois gevestigde Veldacademie deze werkwijze toegepast. Verder in dit boek (ZIE 3.4.2) worden de operationele aanzetten voor twee wijken beschreven: in Rotterdam-Zuid voor de wijk Feijenoord en in Rotterdam-West voor de nieuw te ontwikkelen Stadshavenswijk MerweVierhaven, het gebied van de voormalige tippelzone aan de Keileweg. 1 . 1 . 2 — ECO 3 : fys i e k , so c i a a l , m e n ta a l RVS ziet de fysiek-economische ontwikkeling van een gebied altijd in het perspectief van een organisch groeiende leefgemeenschap. Ontwikkelaars hebben vanzelfsprekend ook zo’n strategische blik, maar deze wordt doorgaans louter fysiek en economisch ingevuld: afschrijftermijnen van veertig jaar voor gebouwen zijn daarvoor doorslaggevender dan de ontwikkelingskansen van de bewoners. RVS vervlecht in het ontwikkelproces de belangen van investeerders met die van (toekomstige) gebruikers en bewoners. Vanuit deze Nieuwe Belangstelling (ZIE 3.4.2.B) sluit zij tactische allianties met partijen om opera- tionele trajecten uit te zetten die in verschillende scenario’s met elkaar worden gecombineerd. (ZIE 1.5/2.5/3.5) Maar waaruit is de strategische blik van RVS voort- gekomen? Deze is allereerst ingegeven door een cybernetisch, systeemtheoretisch en ecologisch gedachtegoed. In een ecosysteem beïnvloedt het gedrag dat van het geheel. RVS vat een buurt op als een open ecosysteem. In zijn 31 van ieder afzonderlijk wezen dat van de anderen en daarmee uiteindelijk st r a t egische v isi e eco3. doen denken onweerstaanbare neiging een leefbare samenhang te creëren en te continueren werkt het geheel terug op het gedrag van de afzonderlijke delen. Feedback en loops zijn de dynamische principes die de samenhang van het geheel garanderen. In Rotterdam was ‘schoon, heel en veilig’ twee collegeperiodes lang de rationale van het beleid ten aanzien van de openbare ruimte. Inmiddels zijn zowel politici als beleidsmakers het erover eens dat er een kantelpunt is bereikt. Het ligt voor de hand om deze drie termen naar een hoger plan te tillen. De eerder genoemde drieslag fysiek, sociaal en mentaal – ECO3 – maakt een vertaalslag mogelijk vanuit een ecosociaal perspectief. Schoon is meer dan de fysieke ruimte en omvat nu naast de sfeer op straat ook de fysieke atmosfeer. Heel gaat om meer dan straatmeubilair dat vandaalbestendig moet zijn of publiek gedrag dat hufterproof is. Het gaat ook om de diversiteit van relaties in een stad waarvan de bewoners meer dan 174 culturele achtergronden hebben. Heel is een ander woord voor integriteit. (ZIE 1.2.4) Hierbinnen krijgt ook het ambivalente begrip integratie een plek. Net als integratie is veilig een wankel begrip. Dat komt vaak pas in beeld als er langdurig infrastructurele voorwaarden zijn veronachtzaamd. Indexgestuurd beleid via veiligheidsindexen wordt altijd geconfronteerd met een discrepantie tussen objectieve veiligheid en subjectieve veiligheid of veiligheidsbeleving. Die sluiten doorgaans niet op elkaar aan. Veilig wordt blijkbaar ook bepaald door wat er zich tussen de oren van mensen afspeelt. Bij RVS wordt veiligheid daarom een resultante een combinatie van fysieke, sociale en mentale tactieken. Simpel gezegd, als je goed in je vel zit en je straalt positieve energie uit (fysiek), als je bovendien relaxed maar goedgebekt bent (mentaal) en als je dan ook nog met mensen kunt omgaan en ze niet direct als een bedreiging ziet (sociaal) voel je je doorgaans veiliger. Binnen dit ecosociale perspectief komt veilig in zicht als een integrale dimensie van leefbaarheid 2.0. De contouren van dit ecosociale perspectief zijn in het VIDI kwadrant uitgezet. De basisvoorwaarden voor ecosociaal schoon, heel en veilig zijn dus duurzaamheid, integraliteit en interculturaliteit met vakmanschap als economische vector. Op de meest omvangrijke schaal – stadsontwikkeling als kader voor specifieke gebiedsontwikkelingen – gaat het bouwen van huizen – fysiek – gepaard met overleg met al de betrokken partijen – sociaal – om fysieke, economische, sociale en culturele netwerken op elkaar aan te laten sluiten. In dit alles staat het welzijn van groepen individuen voorop. Deze zullen zichzelf en de samen leving kritisch serieus moeten nemen – mentaal - om actief aan de stadsontwikkeling te kunnen deelnemen. Kritisch betekent zoveel als aanspreekbaar zijn op je handelen. Niet alleen je gedrag, maar ook je intenties. Zowel je doen als je denken is in het geding. Door wie je wanneer waarop wordt aangesproken verschilt echter per context en per schaal. Het gaat hier niet om sociale controle, maar om een bindingsfactor, niet om een beschuldigende vinger, maar om een uitgestoken hand, niet om het te pas en te onpas ter verantwoording roepen maar om kritische betrokkenheid. Onder buren werkt dat anders dan bij collega’s op het werk of vrienden op de sportclub. Maar ergens moeten aanspreekbaarheid en verantwoordelijkheid landen. Het is niet 32 voldoende verantwoordelijkheid in aansprakelijkheid weg te moffelen, maar evenmin om verantwoordelijkheid als schuld tot een morele ballast te maken. 20 Een wijk zonder kwalitatieve school heeft geen toekomst. Daarom is voor RVS de kleinste schaal van een integrale en duurzame gebiedsontwikkeling niet het gezin, maar de school. Op school wordt de schaal gezocht en gevonden waarop kinderen hun verantwoordelijkheid nemen. ECO3 levert de contouren voor zo’n aanpak binnen het reguliere leerplan in het primaire onderwijs. Dit gebeurt in het basisproject van RVS – Fysieke integriteit – op de openbare basisschool Bloemhof in de gelijknamige wijk in Rotterdam-Zuid. (ZIE 3.2.2) Gegeven de transversaal-strategische blik waarvan in het aanvangscitaat sprake is, wordt deze drievoudige ecosociale educatie op een basisschool 21 altijd op hogere schaalniveaus – de buurt, de wijk, de stad, de markt – in het perspectief van de schoolcarrière en een actief burgerschap gespiegeld. De investering op de school moet uiteindelijk in de buurt en op de markt gaan renderen. Wat deze ecosociale drieslag op school voor de buurtontwikkeling betekent, ligt voor de hand: leerlingen en hun ouders voelen zich beter thuis op school, gaan daar op een andere manier met elkaar om, wat niet alleen in de huiselijke interacties doorwerkt, maar ook de sfeer op straat ten goede kan komen en wellicht uiteindelijk ook de WOZ waarde van huizen doet stijgen. Er wordt in de context van Social Return On Investment vaak uiterst abstract in termen van kapitaal over intermenselijke relaties gesproken. Maar, zoals eerder opgemerkt, daarmee loop je het gevaar mensen uitsluitend als kostenposten of winstobjecten te zien binnen ‘corporate’ netwerken waarin aansprakelijkheid en de vrijheid om contracten af te sluiten belangrijker is dan verantwoordelijkheid en autonomie. 22 In deze reductivistische retoriek wordt bovendien veronachtzaamd dat al die soorten kapitaal – economisch, sociaal, cultureel, menselijk – niet probleemloos op elkaar aansluiten. Ze renderen alle in verschillende tempi. Dat vergt dus zeer gelaagde scenario’s. 1 . 1 . 3 — Va n m a a k ba a r h e i d n a a r h a a k ba a r h e i d Een lange termijn visie is dus onontbeerlijk. RVS begrijpt haar diepte-investeringen echter niet vanuit het aloude maakbaarheidsideaal. Het sociaaldemocratische ideaal heeft gefaald. 23 In de loop van de jaren negentig is het maakbaarheidsidee door rechtse politici gekaapt en in repressieve termen herijkt: de openbare ruimte of het publieke domein veiliger maken door meer blauw op straat en meer camera’s. Maar daarmee is schromelijk onderschat dat dit domein door diezelfde digitalisering naar alle kanten is geopend. Het is beter openbare ruimte – fysiek en digitaal – voorbij de maakbaarheid in termen van haakbaarheid te definiëren: aanhaken bij en doorknopen van trajecten tot netwerken waarin mensen zich ontspannen kunnen bewegen als de basis van urbane mobiliteit in de dubbele betekenis van het woord. (ZIE 1.0.1) Maar evenals top-down maakbaarheid kent transversale haakbaarheid grenzen. Ecosociale educatie van kinderen en ouders op school en ecosociale vorming van groepen bewoners in de wijk zijn niet 1:1 in elkaar te vertalen, omdat de samenhang – heelheid – van een buurt of een wijk zich minder laat sturen dan die van een school. Een school met zijn afgebakende tijden, goed onderverdeelDeze zijn minder ‘maakbaar’ omdat de haakbaarheid minder voorspelbaar is. 33 de groepen en vaste leerplan is beter te (be)sturen dan een buurt of een wijk. st r a t egische v isi e eco3. doen denken Bewoners gaan letterlijk alle kanten op en gedane investeringen kunnen altijd weglekken: sociaal mobiele bewoners vertrekken naar betere wijken waardoor de buurt er zelf niet van profiteert. Het belang van een school ligt juist in deze bindende functie. Iedere gebiedsontwikkelaar snapt dat een kwalitatieve school in de buurt bindend werkt. Mensen zullen minder snel verhuizen. En dit kan weldadige effecten hebben op de duurzaamheid van de buurt of wijk. In de onderzoeksfase van het ontwikkelplan zal, wil de ontwikkeling beklijven, naast een systematisch onderzoek naar de fysieke en economische dimensies – huizen, wegen, pleinen, buurtcentra, bedrijvenplinten, aanvoerroutes, bereikbaarheid, scholen – ook een onderzoek moeten plaatsvinden naar de sociale en culturele duurzaamheid van de interacties die dagelijks in de buurt gaan plaatsvinden. (ZIE 3.4) 1.2 — NETWERKEN ALS STRATEGISCH DENKBEELD De omslag van maakbaarheid naar haakbaarheid vooronderstelt op een dieper discoursniveau een cultuuromslag in het denken over “hoe de mens in elkaar zit” en “hoe de maatschappij in elkaar zit”. Anders gezegd, er ligt een mens- en maatschappijbeeld aan ten grondslag. Dit verschilt van het moderne discours over mens en maatschappij waarin respectievelijk het individu en de representatieve politiek centraal staan. In de RVS visie worden beide in een netwerktheoretisch veld gesitueerd. Maar wat verstaat RVS precies onder ‘netwerktheorie’? Laten we onze blik eerst breed inzetten: in wat voor samenleving leven we? Een willekeurige greep uit de voorraad concepten die de afgelopen decennia over de geïnteresseerde leek zijn uitgestrooid: depressiemaatschappij, dramasamenleving, mediasamenleving, risicosamenleving, transactiesamenleving, informatiesamenleving, kenniseconomie, controlemaatschappij. Al deze formats worden in laatste instantie omvat door het raamwerk dat M anuel Castells in zijn gezaghebbende analyse van onze geglobaliseerde w ereld uit 1996 schetst: The Rise of the Network Society. Als we onze blik versmallen – en dus dat wat veraf ligt bekijken alsof het voor onze voeten ligt – en we vragen ons af wat een netwerk concreet is, dringen zich eerst heel triviale beelden op. Visnetten, haarnetjes, netkousen, allemaal heel concrete en zichtbare beelden. Maar de netwerken waar we het tegenwoordig over hebben, zijn hoogst virtueel. Wat zo’n netwerk is, valt fysiek moeilijk aan te wijzen. Je kunt de connectoren aanwijzen - die praat met die daarover en werkt met die daaraan – maar netwerken als geheel blijven virtuele verbanden. Hun samenhang, hun heelheid, laat zich slechts ervaren in hun effectiviteit: ze 34 werken. Een netwerk is op de keper beschouwd een open veld van verbindingen, van connecties en relaties: familie, vrienden, kennissen, collega’s. Het zijn relaties die niet elk moment aanwezig hoeven te zijn. Ze moeten beschikbaar zijn, gereed om bij aan te haken. Het zijn allereerst virtuele verbanden, geen actuele contacten. Je kunt contact met iemand opnemen, maar dat hoeft niet. Je kunt met iemand zelfs heel lang geen contact hebben gehad en toch is het contact ieder moment virtueel beschikbaar. Op die manier zijn netwerken heel concreet ‘voorhanden’ (ZIE 4.2.5) en krijgen ze materieel bestaan in en als onze media, onze communicatiemiddelen. Media actualiseren virtuele netwetwerken. Nieuwe media – smartphone en tablet – en sociale media – Facebo ok en Twitter – schenken ons de frictieloze vrijheid om ons razendsnel in netwerken te bewegen. Dat maakt dat deze virtuele contacten zeer reëel zijn: in hun effectieve doorwerkingen bepalen ze daadwerkelijk ons gedrag en in die zin zijn ze zeer werkelijk en materieel. Op dit moment worden er afkickcursussen aan puberende middelbare scholieren gegeven om van hun smartphone verslaving af te komen. Ze pingen er op los om niets te missen. Hun mediale fixatie compenseert hun onzekerheid ten aanzien van de waardering van hun peergroup. Dit schept een paradox: om zich te onderscheiden moeten ze erbij horen. Ieder medium of middel is een fysiek contractiepunt van relaties en een connector of accumulator van netwerken. Als ‘middel’ of ‘midden’ – de eigenlijke betekenis van ‘medium’- actualiseert het medium virtuele relaties. Dat kan natuurlijk ook nog met een ouderwetse papieren agenda vol namen en telefoonnummers. Maar analoog of digitaal, doorslaggevend voor een netwerk is niet dat het ergens ‘is’, maar dat het effectief werkt. Wat het is, toont het in zijn haakbaarheid. 1 . 2 . 1 — Tra n sve rs a a l n etwe r ke n d wa rs d o o r d e p i ra m i d e h e e n Hebben netwerken eigenlijk niet altijd al bestaan? 24 Net als de zwaartekracht, die er ook altijd al was, lang voordat er wetenschappelijk over werd geschreven en gespeculeerd. Die vergelijking gaat echter mank. Het gaat bij netwerken immers om een conceptuele constructie en niet om een natuurkundig verschijnsel. Een netwerk zit allereerst in ons hoofd. De vraag of netwerken altijd al hebben bestaan, is van dezelfde orde als de vraag of er kapitalisten of proletariërs in het Rome van Julius Cesar rondliepen. Er leefden daar natuurlijk wel mensen die existentieel en materieel voldeden aan de criteria die Karl Marx er in het midden van de 19 e eeuw aan toeschreef: de eersten stierven van het geld en de laatsten van de honger. Maar in de zelfperceptie van deze Romeinen, in de mindset van menig senator, plebejer, vrijgelaten slaaf of zelfs van een handwerksman waren klassenverhoudingen geen issue. Van een revolutionaire strijd om de macht was – de eerste Spartakus opstand ten spijt – geen sprake. Emancipatie speelde geen rol in het denken van Romeinen. Ieder zat op de plek waar hij hoorde te zitten, ook al klom er zo nu en dan wel iemand omhoog in de hiërarchie, omdat hij zich onderscheidde. Individuele adoptie was overigens een veel adequater model om hogerop te komen dan collectieve emancipatie. 25 Wat voor het concept ‘proletariaat’ geldt, gaat ook op voor dat van netwerken. de 19 e eeuw wordt deze in verband gebracht met elkaar kruisende kanalen en 35 In de taal wordt de term weliswaar vanaf de 16 e eeuw gebezigd, maar pas in st r a t egische v isi e eco3. doen denken spoorwegen. Rond de Eerste Wereldoorlog verschuift de betekenis van fysieke transportmiddelen naar door radiofrequenties gegenereerde netwerken. Maar eind jaren veertig komen pas de verbindingen tussen mensen in beeld. Vanaf het begin van de jaren zeventig, als de computer ook voor de doorsneeburger in beeld komt, krijgt het concept zijn huidige betekenis. Vanaf dat moment wordt het concept ‘netwerken’ systematisch op de kaart gezet. Het maakt furore in de corporate business en raakt informatietechnologisch ingeburgerd. Inmiddels is ook ieder wetenschapsveld doordesemd van deze netwerkopvatting. Er zijn altijd mensen geweest die periodiek met elkaar aan tafel zaten om zaken zo te bespreken dat deze voorkennis hen een exclusieve voorspong op anderen gaf. Zelfs voor filosofische ideeën is een analyse te maken 26 waaruit blijkt hoe vanaf het begin van onze westerse filosofie – maar dat geldt ook voor de Chinese, Indiase en Islamitische filosofie – mannen met elkaar spraken, van identiteit burgerschap zelfontplooiing sociale netwerken bestaanszekerheid fysiologische behoeften waarden & zingeving arbeid, prestatie & vrije tijd sociale behoeften materiële zekerheden lichaam & geest erkenning sociale netwerken op alle levensdomeinen BRON: LEVENSDOMEINEN VOLGENS PETZOLD P I R A M I D E VA N M A S L O W samenleven welzijn wonen waarden & zingeving arbeid, prestatie & vrije tijd materiële zekerheden lichaam & geest sociale netwerken zorg woonomgeving bewoner werk recreatie straat 36 culturele activiteiten BRON: WMO PILOT DEELGEMEENTE IJSSELMONDE onderwijs elkaar leerden en elkaars opvattingen bestreden, ook al schrijven wij die opvattingen vaak aan een afzonderlijke filosoof toe: Herakleitos is bekend van “alles stroomt” en “de oorlog is de vader van alle dingen”. (ZIE 4.1.1) In de 17 e eeuw heten deze netwerken hofkringen, in de eerste helft van de 20 e eeuw old boys networks en daarna Rotaryclubs. Maar in hun zelfperceptie verwoorden deze machtige mannen – en sinds kort een handjevol vrouwen – hun handelingsperspectieven niet netwerktheoretisch. In hun zelfperceptie danken zij hun bestaan niet aan hun netwerk. Integendeel, net als de krantenjongen die aan het begin van de 20 e eeuw miljonair wordt, is de geslaagde ondernemer allereerst een selfmade man, een liberaal autonoom individu. De platte structuur van netwerken met alle communicatieve mogelijkheden en informatievoorraden die er nu in aangeboord kunnen worden, ligt in het overgrote deel van de 20 e eeuw nog ingebed en afgedekt in piramidale hiërarchieën. Vanaf de top, neerkijkend op de massa, bestieren de grote bazen hun zaak. Deze piramides zijn in de loop van de afgelopen veertig jaar door de werking van massamedia, internet en sociale media steeds meer verbrokkeld. Wikileaks kan niet meer worden teruggedraaid. De verticale, piramidale c ommand-c ontrol structuren zijn ingedaald in c onnect-c ommunicate-c ollaborate netwerkstructuren. Deze stijgen echter niet vanaf het horizontaal vlak verticaal op, maar doorkruisen het verticale en het horizontale: deze netwerkstructuren zijn transversaal. De moderne verbeelding bedient zich van het piramidale beeld om de wereld in kaart te brengen en gaat er vervolgens stilzwijgend van uit dat de wereld zo in elkaar zit. (ZIE 4.1) De piramide van de macht plaatst staat, adel en kerk bovenaan en helemaal onderaan gaan de arbeiders gebukt onder de (schulden) last. Maar dit piramidemodel zegt niet alleen iets over groepen, het geeft ook betekenis aan ons innerlijke leven. Het model duikt op in de ontwikkelingspsychologie. De humanistische psycholoog Maslow plaatst zelfontplooiing bovenaan en pas daaronder ontvouwen zich allerlei relationele ‘netwerken’. Dit piramidale individualisme schiet echter tekort als we adequaat willen nadenken over onze huidige manier van samenleven, over onze huidige human c ondition. Het volstaat ook niet de piramide tot een tympaan te verkleinen en deze op een kroonlijst van een tempel met zuilen te zetten zoals de psycholoog Petzold dat doet. Pas als de tempel vervalt en de zuilen zoals bij ruïnes in een veld komen te liggen komt er een andere dynamiek in beeld. Het accent verschuift naar het omliggende veld. Het vergt nog slechts een stap om de zuilen als leefvelden op te vatten en die ten slotte als netwerken te duiden. In termen van de ecosociale inzet van een integrale en duurzame gebiedsontwikkeling: het buurtwelzijn van bewoners valt samen met de kwaliteit van de aanwezige sociale netwerken. Daarnaast is ieder individu – of beter: ieder mens – een uniek wezen dat, al reflecterend, steeds anders op deze netwerken kan inhaken. Daar openbaart zich de mentale dimensie van ECO3: zodra het individu dat in de overlap van al die vernetwerkte velden voor het voetlicht treedt, zich op zichzelf terugbuigt en zich op zijn positie beraadt, wordt zijn vernetwerkte positie een uniek knoop(ZIE 4.2.3) 37 punt in al die netwerken. st r a t egische v isi e eco3. doen denken Benaderen we dit individu als burger, dan treedt deze relationele of sociale dimensie onmiddellijk op de voorgrond. Die is ook fysiek, want lichamen lopen elkaar op straat in de weg of zitten elkaar in de weg op pleintjes. In deze (a)sociale interacties zijn ‘waarden-en-normen’ in het geding: hoe gedragen wij ons ten opzichte van elkaar in de openbare ruimte? Door welke waarden word ik in mijn gedrag geleid? Hoe diepgravend deze vragen ook zijn, het antwoord erop is heel concreet. Het gaat om verbindingen op en van leefvelden: zinvol werk, redelijk inkomen, kwalitatieve huisvesting, goede scholing- en ontwikkelingsmogelijkheden, uitdagende vrijetijdsbesteding, betrokken zorg en een veilige en gezonde leefomgeving. (ZIE 3.4.2.B) Deze leefvelden worden met elkaar verbonden door ketens, die trajecten verbinden: wonen, leren, werken, zorgen. In de kruisingen van deze trajecten ontstaan netwerken. Zo bezien zijn netwerken tegenwoordig de matrix waarin we ons tot elkaar verhouden. 1 . 2 . 2 — N etwe r ke n : g e e n m eta fo o r maar een denkbeeld Waarom is het beeld van netwerken de afgelopen vier decennia zo maatgevend geworden? Hoe we over onszelf nadenken in een bepaalde historische periode valt grotendeels te herleiden tot innovatieve technologieën die even daarvoor zijn uitgevonden en ontwikkeld. 27 Voor de generatie die er voor het eerst mee moet dealen is deze omgang nog weerbarstig. Maar voor de volgende generatie is zo’n medium een vanzelfsprekend milieu waarin ze zich als een vis in het water bewegen. In de loop van de geschiedenis wisselen de zelfbeelden elkaar af. Kijk hoe het brein door de eeuwen heen is verbeeld. In de 17 e eeuw is het een klok, in de 19 e eeuw een machine en tegenwoordig een computer. Het brein is de matrix van neurale netwerken. Onze wil bestaat niet, stellen neurologen, wij zijn ons brein. Wij zijn tot in het diepst van onze hersencellen vernetwerkt. 28 Maar zitten wij en de wereld echt zo in elkaar? Is netwerk niet gewoon een nieuwe beeldspraak, een andere metafoor? Dat zouden we pas kunnen zeggen als er ‘achter’ die beeldspraak een ‘echte’ wereld zichtbaar wordt die ‘anders’ in elkaar steekt. Maar dat ‘anders’ kunnen we niet los van onze kennis van die wereld zien. Pas als er nieuwe kennis opkomt en daarmee nieuwe technologieën, zal het netwerk een metafoor blijken te zijn. De piramide is inmiddels een metafoor, omdat er nu een andere werkelijkheid achter blijkt te zitten: netwerken. RVS noemt het netwerk daarom geen metafoor, maar een ‘denkbeeld’, letterlijk een beeld dat ons denken oriënteert. Dit beeld geeft richting en betekenis aan onze manier van kijken naar en handelen in een wereld waarvan de samenhang gegarandeerd wordt door netwerken. Denkbeelden zorgen ervoor dat woorden en daden op elkaar worden afgestemd. Het denkbeeld oriënteert ons handelen en geeft onze ervaringen betekenis. Het structureert ervaringen en handelingen. De wereld als netwerk van netwerken situeert zo elk afzonderlijk individu en iedere groep als een deel binnen dit grotere geheel. Denkbeelden zijn ook discursieve strategieën. Ze omvatten als beeld wat aan ons verschijnt en vormen zo de esthetische grondslag van onze innerlijke en 38 uiterlijke wereld. Tot nu toe werd de notie paradigma daarvoor gehanteerd. In Wo orden als daden is al voorgesteld om die Kuhniaanse term, die meestal op de praktijk van de natuurwetenschappen slaat, te vervangen door het begrip disc ours. Een discours of vertoog is meer dan louter een theorietje waar een beeld bij wordt gezocht. Een discours is theorie èn praktijk: 1 ) het levert een conceptueel denkraam, 2 ) maakt als kijkregiem een perceptie van de werkelijkheid mogelijk, 3 ) opent handelingsperspectieven die ons gedrag oriënteren en 4 ) maakt daarmee een collectieve handelingspraktijk mogelijk waarin groepen zich in elkaar herkennen en zich met elkaar identificeren. Het ontwikkelen van een meer adequaat discours om de problemen van onze tijd in beeld te brengen gaat samen met het schetsen van handelingsperspectieven die het zicht openen om deze problemen te lijf te gaan. Daarom zijn de beleidsrapporten en plannen van aanpak die RVS ontwikkeld, discoursstrategische voorzetten. (ZIE 3.4) De discursieve overgang van de piramide naar het netwerk is voor de meesten van ons inmiddels vanzelfsprekend. Maar deze paradigmashift of discoursomslag heeft een aantal consequenties die minder makkelijk zijn te accepteren. Dat leidt tot een tweetal misverstanden. Het eerste betreft het ‘eronder’ liggende mens- en maatschappijbeeld. De netwerktheoretische consequentie van het denkbeeld netwerk is niet uitsluitend een andere kijk op de wereld. Het geeft ook een andere kijk op onszelf en impliceert een andere betekenisgeving voor ons handelen. Een strategische blik ziet op de voorgrond weliswaar een vrij handelend individu, maar daarachter neemt deze waar hoe zich achter die identiteit netwerken verknopen die de bewegingsvrijheid van dat individu waar dat vrijheidsgevoel zich op ent, mogelijk maken. 29 Het is tijd dat we onze mindset ‘resetten’ om onze lokale en globale problemen specifieker te kunnen analyseren en er efficiënter op te kunnen reageren. Vanuit de strategische dubbelblik kent voor RVS dit ‘onze’ een zeer groot bereik. Het is een inclusieve notie, omdat binnen een ecologische visie alles met alles samenhangt. Door de netwerkstructuur van de menselijke conditie is iedereen altijd met iedereen verbonden en werkt een willekeurige handeling, los van de intentie van de dader, naar alle kanten door. Onbedoelde effecten vormen de basis van ons bestaan. Slechts een heel dun lijntje verbindt onze handelingen met onze wil. Tussen mensen gebeurt zo veel meer dan zij willen. Daarom is inter-esse – het zijn (esse) van het tussen (inter) – voor het menselijke bestaan een basaal inzicht en een primaire verstandshouding. Als we dit doorvertalen naar onze technologische mediascape waarin we via onze media en middelen in de wereld wortelen, dan is het gebruik van allerlei soorten media de fysieke uitdrukking van interesse. Probeer eens iemand in je omgeving te vinden die geen mobieltje heeft. Stel je eens voor wat er gebeurt als je mobieltje gestolen wordt. Het lokale ‘onze’ – wij, hier, nu, pingend – tekent zich mediaal af tegen de horizon van een geglobaliseerde wereld die als interface en internet verschijnt. Wat voor media geldt, gaat ook op voor problemen. Deze zijn altijd globaal en lokaal. Uiteindelijk werken ze door en uit op lokaal niveau. Van kredietcrisis tot klimaatverandering, deze verschijnselen treffen iedereen in zijn dagelijkse bestaan, ook al denken de beter bemiddelden over wie en waar we zijn, sluit onverschilligheid uit. Elke handeling is een keuze 39 dat het hun tijd wel zal duren. Die tijden zijn voorbij. Ons huidige denkbeeld st r a t egische v isi e eco3. doen denken geworden. De nog steeds doorwerkende, maar volstrekt verouderde metafoor van een afgesloten piramide – ooit een heilige plek waar dode heersers voor eeuwig werden opgeborgen – is niet langer toereikend om te begrijpen hoe de delen – wij, individuen – zich tot het geheel – de wereldgemeenschap – verhouden. Het tweede misverstand betreft vooral de beleidswereld. Het heet bott om-up aanpak. Maar we laten de piramide niet achter ons door een t op-down aanpak te verwisselen voor bott om-up benadering. Daarmee worden de zaken alleen maar omgedraaid. We blijven dan in hetzelfde discours en dezelfde achterhaalde metafoor ronddraaien. Een pleidooi voor kleinschaligheid is evenmin afdoende. In een wereld waarin alles met alles op ieder moment vanaf elke plek verbonden is, is iedere interactie grootschalig èn kleinschalig. Dat wordt doorgrond in de strategische blik: het gaat om voorgrond èn achtergrond, oppervlakte èn diepte, lokaal èn globaal, kleinschalig èn grootschalig. De wisselwerking tussen die twee dimensies kunnen we glokaal noemen. Dat is de dynamische uitdrukking voor het midden, voor de media, voor het inter of het tussen. Anders-globalisten gaven dat al aan met slogans als “think global, act local”. Sinds de kredietcrisis weet nu ook de warme bakker op de hoek – die weer helemaal terug is – dat geopolitiek en lokale politiek met elkaar verweven zijn. Dat heeft ook hij in zijn portemonnee gemerkt, zoals de projectontwikkelaar, het architectenbureau, de bouwaannemer, onderaannemer en lokale bouwvakker dat ieder op hun tijd, op hun schaal en in hun netwerk hebben ondervonden. De piramidale politiek is ontwricht. De hiërarchisch-representatieve setting van de moderne volksvertegenwoordiging leidt, ondanks – of juist dankzij – de media-aandacht, een kwijnend bestaan dat om de vier jaar ritueel bevestigd wordt. Cynisme is daar niet vreemd aan. Politiek heeft een verbond met de media gesloten, omdat ze beseffen dat zij zonder deze media niet meer kunnen functioneren. Het electorale mediaritueel dat de illusie van representatieve belangenbehartiging in stand houdt, is hectischer dan ooit en voornamelijk gericht op imago van individuele politici. Velen worden in hun media exposure naar de rand van het cynisme gedreven, flink geholpen door het radicale cynisme van het journaille. Het geloof in politiek Den Haag is panisch geworden. Het apolitiek zwerven van zwevende kiezers die zich steeds strategischer opstellen om coalities te forceren of te voorkomen heeft onbedoeld tegengestelde effecten. Wie had ooit kunnen bevroeden dat er na de verkiezingen van september 2012 een VVD-PvdA coalitie zou aantreden? Welwillende politici hebben echter allang door dat politiek een kwaliteit van het samenleven in al zijn geledingen is. Nagenoeg alles is politiek. Iedere actieve burger is te goed geïnformeerd over de ins en outs van politieke beslissingen. Politiek wordt vanaf ieder punt op de globe bedreven. Hier openbaart zich een productievere wisselwerking tussen media en politiek. De tot voor kort ondenkbare opstand in 40 Noord-Afrikaanse staten dankt zijn impact aan de sociale media. 1 . 2 . 3 — I n d i v i d u e n a l s k n o o p p u nte n i n n etwe r ke n Wat is er in de netwerksamenleving nog over van het vrije individu? Frans de Waal, befaamd onderzoeker van chimpanseegedrag, biedt in zijn boek Een tijd vo or empathie (2011) een inzicht in het sociale gedrag van primaten. Voor RVS is empathie het ecosociale kernaffect van interesse. De Waal positioneert zijn boek als een politiek statement: “De politiek lijkt klaar voor een nieuw tijdperk waarin de nadruk op samenwerking, integratie en sociale verantwoordelijkheid ligt” 30. Hij houdt een pleidooi voor empathie als het vermogen om je in de ander in te leven en met deze mee te voelen. Invoelingsvermogen als basis voor samenleven. Het boek begint met een uitspraak van een van de eerste Amerikaanse presidenten uit 1788, James Madison: “Wat is de overheid anders dan de allergrootste reflectie op de menselijke natuur”. 31 Die natuur is primair relationeel. Ook De Waal relativeert de autonome zelfbepaling van individuen en denkt in netwerken: “we bevinden ons op knooppunten in een netwerk dat ons allemaal lichamelijk en geestelijk met elkaar verbindt”. 32 Ook in de RVS discoursstrategie worden individuen opgevat als knooppunten in netwerken. Dit (eco)politieke statement is het strategisch uitgangspunt voor het ‘empoweren’ van kansarme individuen tot actieve burgers door hen in de hen omringende netwerken ‘in te weven’. De netwerkstructuren waarin zij zich dagelijks bewegen worden aangehaakt op netwerken op een hogere schaal. In zo’n analyse is het denkbeeld ‘netwerk’ een analytisch t o ol waarmee het leven van individuen anders in kaart wordt gebracht. Dit verschijnt nu als een continue en systematische opschaling naar steeds grotere netwerken waarin meer talenten kunnen worden ontplooid: kamer, huis, straat, buurt, school, stad, markt, wereld. Niet chronologisch en in die vaste volgorde. Immers, sommige baby’s krijgen bij hun geboorte al een blog cadeau en menig kleuter browst er lustig op los. Toch vormt die dubbele vernetwerking – fysiek en digitaal – waarin zo’n wezentje zich de wereld eigen maakt, de horizon van zijn bestaan. Hulpeloos en afhankelijk, geboren in het kleinste netwerk – het gezin, waarvan je mag hopen dat dat intact is – begint vanaf het moment dat familie, vrienden en kennissen je als boreling komen bewonderen het opschalen. Netwerken breiden zich via oppas uit en daarmee de connecties en kennissenkring. Op een bepaald moment moet je, zoals op Facebook, zelfs ontvrienden, omdat de digitale extimiteit je teveel wordt. Opschaling betekent dat het netwerk waar je deel vanuit maakt en dat dus de horizon van je wereld bepaalt, zelf weer een deel van een groter netwerk wordt. Dat grotere netwerk vormt nu de bredere horizon van je bestaan. Via oppas, kinderdagverblijf, voorschoolse opvang, clubs, scholen en stages belanden jong volwassenen die, zoals gezegd, al digitaal globaal met de wereld verknoopt zijn, op de arbeidsmarkt. Tot rond ons vijfenveertigste optimaliseren ze hun netwerken en daarna consolideren ze deze. Na hun pensionering neemt het netwerken af en na de vroegtijdige dood van partners belanden velen weer in de uitgangspositie: alleen met minimale netwerken, overgeleverd aan de mantelzorg van anderen. bezit wordt afgebakend door zorg. Zorg is de basis van een integrale opvatting 41 Zorg is cruciaal. Een leefpad begint en eindigt er mee. De strijd om status en st r a t egische v isi e eco3. doen denken van het leven. Zo’n integrale zorgopvatting situeert individuen ook als knooppunten in netwerken. Dat begint al in een vroeg stadium: lichamelijke opvoeding raakt tegenwoordig zeer veel aspecten van het bestaan. Wat ooit op de lagere school ‘gymnastiek’ heette, biedt geen zicht meer op een hedendaagse invulling van lichamelijke opvoeding. Precies dat probeert RVS in projecten als Fysieke Integriteit te laten zien. 33 Zorg begint in het gezin, maar krijgt haar peda gogische en educatieve impact in het samenscholen: een geïntegreerde ondersteuning van de opvoeding door alle instellingen waar kinderen een deel van hun dagpad vertoeven. Zelfs in de westerse krijgstraditie is de crux van het heersen en besturen de zelfzorg. (ZIE 4.1.4) In de traditionele oosterse visie op artsenij werd daar op heel adequate wijze vorm aan gegeven: lijfartsen werden betaald zolang de ‘klant’ gezond was. Er werd dus niet alleen ingegrepen als deze ziek werd. Dan had de arts gefaald. (ZIE 5.10) Gezondheid is net als geluk een knooppunt ervaring. Er dient immers integraal aan gezondheid te worden gewerkt. Voeding is de basis, maar ook lichaamsverzorging in een breder verband. Deze integrale opvatting van zorg wint de afgelopen decennia weer aan kracht. Niet alleen in het zogenaamde alternatieve circuit dat zich voedt met holistische visies, maar ook in de reguliere zorgpraktijken. De Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) kan als een ordinaire bezuinigingsmaatregel worden afgedaan, maar hier ligt ook een kans voor de transitie naar een vernetwerkte zorgstructuur waarin de zorg niet meer uitsluitend op de dodelijke vermoeide mantelzorger neerkomt. De WMO zou de gescheurde en versleten netwerken rond zorgklanten moeten herstellen. Ouderenwerkers zijn dan allereerst vlechtwerkers. (ZIE 3.4.2.A) Integrale zorg dient opgenomen te worden in buurtgecentreerde netwerken. e-Health technologie kan daarin een ontlastende rol spelen, zolang deze het fysiek-sociale contact niet vervangt. Maar een van de grootste problemen waar de moderne verzorgingsstaat de patiënt mee heeft opgezadeld is de zogenaamde ‘hospitalisering’: door het decennialange aanbodkarakter van de zorg is het voor de minder valide zorgcliënt vaak moeilijk om de juiste zorgvraag te formuleren, omdat deze zich tot dan toe steeds op het aanbod richtte. Mensen kunnen pas hun eigen verantwoordelijkheid nemen als ze de ruimte krijgen om de vraag achter de vraag te leren stellen. 1 . 2 . 4 — I n te g r i te i t : d e e l va n e e n g e h e e l willen zijn Netwerken schragen de ecosociale samenhang van ons leven. De exponentiële proliferatie van netwerken kan echter ook fragmenterend werken. Vaak is het gedrag in het ene netwerk niet acceptabel in een ander netwerk. De omgangsvormen op het internet verschillen van ‘analoge’ waarden die het fysiek-sociale gedrag van individuen reguleren. Je kunt je tenslotte veel radicaler als iemand anders voordoen. Vandaar de behoefte aan nettiquette of nethics om deze twee werelden op elkaar af te stemmen en enige samenhang te garanderen. In games heb je negen levens, maar op straat heb je er maar een. Als de waarden van de 42 straat de school binnenkomen, ontstaat er een probleem. 34 Deze double bind kan verstikkend doorwerken op het leefklimaat in de school. (ZIE 4.2.1) Hoe kunnen netwerken samenhang garanderen? ‘Netwerken’ is allereerst een werkwoord. Het duidt op een proces. Haakbaarheid vereist dat een netwerk per definitie open is. Anders zou het aan zijn eigen verdichting of aan slijtage ten onder gaan. Een netwerk is een open s ource. Het ontwerpen ervan vergt een open design, een scenario. Als een altijd pulserende geheel valt en staat een netwerk bij gratie van een adaptieve vorm van samenwerken. In dit samenwerken ligt de ervaring van samenhang en wordt het gevoel van eenheid opgeroepen. Niet op louter formele wijze – we zitten samen in een bestand – maar vooral praktisch. Zolang mensen het besef hebben dat ze invloed op het proces kunnen uitoefenen, voelen ze zich deel van het geheel. Samenhang is dus een dynamische eenheid die door het open karakter van de netwerkstructuur geleidelijk aan verandert, hechter en efficiënter wordt. Maar dit proces kent ook een verzadigingspunt en een kantelpunt. De huidige interculturele samenhang van Rotterdam is daar een duidelijk voorbeeld van. Om op deze samenhang als eenheid zonder meer het etiket ‘identiteit’ te drukken, zoals dat in de debatten van de afgelopen decennia te pas en te onpas is gedaan, gaat RVS te ver. Zij reserveert voor deze dynamische samenhang een simpele term: integriteit. Integer betekent zoveel als ‘geheel zijn’, ‘onaantastbaar’. Iets wat integer is, is onkreukbaar. 35 Er wordt over een gebrek aan integriteit gesproken als een directeur of bestuurder moet opstappen, omdat hij of zij de boel heeft geflest of daar formeel voor verantwoordelijk is. We denken bij integriteit dus allereerst aan personen: is die persoon integer? Kun je op hem rekenen als het er op aan komt? Vervult zij haar taak correct? Met integriteit wordt een mentaliteit en een houding bedoeld waarbij uit het gedrag en uit de woorden van de desbetreffende personen op te maken is wat je aan hen hebt. De term is altijd positief geladen: je kunt op hun woord vertrouwen. ‘Integraal’ hangt hiermee samen. Het vormt de fysieke component. Integraal is een term die wordt gebruikt in de wereld van ontwikkelaars en woningcorporaties. Tegenwoordig dienen gebouwen multifunctioneel te zijn om zo conjuncturele fluctuaties op te vangen en gebouwen te kunnen herbestemmen. Voor de bezuinigingen waren zogenaamde Multi Functionele Accommodaties (MFA) een geliefd beleidstarget van woningcorporaties. Samenhang in de wijk wordt exemplarisch gepositioneerd als een gebouw. Daarin zit, naast een kwalitatieve school, vaak ook een wijkcentrum, een verzorgingsunit, wooneenheden, een plint voor MKB’ers en een horeca gelegenheid. Een MFA is dus een strategisch knooppunt in het wijkontwikkelplan dat aan een integrale gebiedsontwikkeling ten grondslag ligt. Hiermee verbreedt het fysiek-economisch ontwikkelen zich naar het bouwen aan sociale cohesie. Ook daarvoor geldt: de delen ontlenen hun warde en functie aan hun onderlinge wisselwerkingen binnen en met het geheel. De derde connotatie van integriteit ligt in het verlengde hiervan: integratie. In de korte samenvatting van Wo orden als daden is er al op gewezen dat de thematiek van integratie paradoxaal genoeg pas aan de orde komt als deze mislukt is. (ZIE 1.0) We zijn al decennia verstrikt in een hoogst verwarrend debat, waarin aanvankelijk ‘sociale cohesie’ de hoofdrol speelde. Integratie wordt integratie dynamisch doorvertaald naar allerlei vormen van burgerschap: van 43 nu gekoppeld aan inburgering en daarmee aan burgerschap. Zo is cohesie via st r a t egische v isi e eco3. doen denken cultureel tot mondiaal burgerschap. De varianten komen allemaal samen in de notie ‘actief burgerschap’. Op middelbare beroepsopleidingen – mbo – is actief burgerschap een integrale focus van het beleid: de voorbereiding van studenten op hun arbeidstoekomst wordt onmiddellijk verbonden met hun deelname aan de publieke sfeer. (ZIE 3.3.3.A) 36 Kortom, in het begrip integriteit gloeien de drie hete hangijzers van het urbane smeedwerk op: integer besturen, integraal ontwikkelen en integratiebeleid. Deze drie componenten komen terug in de ECO3 visie: integer verwijst naar het mentale aspect, integraal naar het fysieke aspect en integratie naar het sociaal-politieke aspect. Aan deze drieslag zitten tactische aspecten en operationele trajecten. (ZIE 2.3.1) (ZIE 3.3.1) 1.3 — MESOPOLITIEKE STRATEGIEËN Geleidelijk aan heeft de term ‘politiek’ een gedaantewisseling ondergaan. Politiek heeft nog steeds, geheel in overeenstemming met het moderne discours waarmee RVS tracht te breken, de connotatie van belangenbehartiging, representatie en emancipatie. Deze institutionele politiek is slechts een variant die macropolitiek kan worden genoemd. Inmiddels zal duidelijk zijn dat er daarnaast allerlei andere vormen van politiek handelen bestaan. Een netwerksamenleving is een mediasamenleving. Een mediasamenleving als informatiesamenleving is zich tot in haar haarvaten bewust van hoe macht werkt. Daarmee is alles door en door politiek. Op welk politieke veld richt RVS zich? De institutionele macropolitiek – E uropa, rijk, gemeente, deelgemeente – is slechts een van de velden waarop RVS werkt en zeker niet het belangrijkste. Ze sluit ook allianties met bedrijven om het vakmanschap meer expliciet in de opleidingen te verankeren. Er wordt naast de institutionele politiek en op winstmaximalisatie gerichte bedrijven ook onderhandeld en samengewerkt met woningcorporaties, onderwijsinstellingen, maatschappelijke organisaties en grassro ot groeperingen. Op dat mesopolitieke ‘middenveld’ is er bij uitstek sprake van netwerkpolitiek. Deze loopt door alle institutionele verbanden heen en heeft dus een transversaal karakter. (ZIE 1.2.1) De macropolitieke top-down politiek die zich als representant van zijn electoraat gelegitimeerd weet in zijn besluiten en via bottom-up procedures zijn draagvlak probeert te vergroten, wordt afgezoomd door deze mesopolitieke verbanden. RVS legt zich er op toe op haar trajecten deelnemers ‘in hun kracht te zetten’ door ze samen over hun eigen doelen en middelen te laten nadenken. Democratie is voor haar geen einddoel, maar een voortdurend proces. Op dit mesopolitieke vlak werken naast macropolitieke machten ook micropolitieke krachten door. Overal waar mensen samenwerken roepen ze affectieve 44 reacties bij elkaar op. Jaloezie, empathie, rancune, trots, bewondering, het zijn allemaal beroeringen die doorgaans onbewust en vaak ongewild in het gedrag van individuen doorwerken. Meer dan rationele overwegingen bepalen deze onuitgesproken verlangens, sluimerende emoties en onbewuste affecten de keuzes die zij zelf denken te maken. Iemand kan zijn gedrag op een bepaalde manier verklaren, maar uit zijn gedragingen blijkt soms het tegendeel. We kunnen van alles willen, maar de uitwerking van onze beslissingen is afhankelijk van veel van deze onbewuste, micropolitieke factoren. 1 . 3 . 1 — M a c ro p o l i t i e ke m a c h te n Geen enkele organisatie werkt in een vacuüm. Niemand begint als een onbeschreven blad. We nemen alles met ons mee dat al vergaard is en stappen bovendien in een veld dat vaak al een eigen dynamiek heeft, waar belangen zich hebben vastgezet en veel ongeschreven regels het onderlinge interacties bepalen. RVS stapte aanvankelijk in als een informele partij, weliswaar gewapend met een gedegen probleemanalyse, maar macropolitiek en beleidsmatig volstrekt onervaren. Hoe verhoudt een mesopolitiek experiment als dat van RVS – vanuit de samenleving geïnitieerd en niet in eerste instantie door de gevestigde politiek en de betrokken diensten gedragen – zich tot de macropolitieke macht? Succes kan ertoe leiden dat er indirect en zonder opzet aan de stoelpoten van de zittende macht wordt gezaagd. Dat wil RVS natuurlijk niet – ze kan haar energie wel voor betere zaken gebruiken – maar zo kan het wel worden ervaren. De zittende machten gedogen zulke kritische interventies zolang deze op het juiste moment output leveren – mediamomentjes, banen, gerealiseerde collegeprogrammapunten, hogere Cito-scores, meer bewonerstevredenheid – die op het conto van het reguliere beleid kunnen worden geschreven. Daar heeft RVS geen enkele moeite mee. Het probleem is echter dat macropolitieke belangen per definitie korte termijn overwegingen zijn. Het scharnierpunt binnen een collegeperiode ligt op twee jaar. Deze korte tijdspanne was wellicht, naast het hoge carrouselgehalte, een van de onmogelijkheden van het convenant Pact op Zuid: de reguliere vier jaar zette de geplande tien jaar onder druk. 37 Op verzoek van gemeente en woningcorporaties is eerst de strategische probleemanalyse tactisch en operationeel vertaald: RVS wordt gevraagd antwoord te geven op tactische en operationele vragen: met wie en hoe gaan jullie het doen? Zij betreedt het strijdperk van de (deel)gemeentelijke politiek en van onderwijsinstellingen en woningcorporaties. Ieder van deze partijen heeft zijn eigen domein afgebakend en baseert zijn beleid op sectorgerichte ideeën over hoe de geconstateerde grootstedelijke problemen moeten worden aangepakt. Die beleidslijnen liggen altijd ingebed in uiteenlopende afwegingen. Die worden meestal ingegeven door de belangen van die partijen. Bedrijfsbelangen zijn al pragmatisch in ‘bedrijfsculturen’ doorvertaald. De belangrijkste gesprekspartner voor RVS is aanvankelijk Pact op Zuid, een immense carrousel van pilots en proefballonnen waarin zoveel uiteenlopende belangen in een convenant bijeen zijn geveegd. Alleen al daardoor is er van een overkoepelende visie geen sprake. 38 Dit gebrek aan visie ontketent een ongekende versnippering. Dit resulteert, naast een aantal afgebakende successen, gegeven door botsende belangen en haaks op elkaar staande beleids inzichten. 45 vooral in compromissen, slagen in de lucht, stokpaardjes en proefballonnen, in- st r a t egische v isi e eco3. doen denken De volstrekte afwezigheid van een integrale en duurzame visie op de gebiedsontwikkeling van Rotterdam-Zuid wordt niet gecompenseerd door de Stadsvisie Rotterdam die in 2007 wordt gepresenteerd. De focus van deze visie is opnieuw fysiek-economisch: huizen bouwen voor bovenmodale sociale stijgers met als doel de gentrification van de stadswijken. 39 Zuid wordt vooral op de kaart gezet via grote fysiek-economische projecten: Kop van Zuid, Hart van Zuid, Stadionpark, Maasboulevard en de centrum Stadshavens. De woningcorporaties sluiten aan met Parkstad (Vestia), Katendrecht met de SS Rotterdam (Woonbron) en de Kop van Feijenoord (Woonstad). In de wijken op Zuid worden rond de assen van de Kansenzones door hen interventies gepleegd. In de drie deelgemeenten worden een aantal MFA’s gepland, waaronder De Wielslag in Bloemhof. Uitgaande van de noodzaak van een diepte-investering via het Rotterdamse jeugdbeleid – een van de conclusies uit de probleemanalyse – stapt RVS in Bloemhof in met het ecosociale educatieproject Fysieke Integriteit. (ZIE 3.3.2) Daarmee wordt de RVS strategie op een dieper liggend vlak aan een meer principiële macropolitieke frictie blootgesteld. Iedere pretentie om een sociaaleconomisch gedepriveerde situatie en het lot van de betrokkenen te verbeteren, houdt een herschikking van gevestigde belangen in: een nieuwe belangstelling, zoals we dat in het wijkontwikkelplan van de wijk Feijenoord hebben genoemd. (ZIE 3.4.2.B) Worden door het succes van RVS en de samen met haar optrekkende partijen delen van het beleid van de voormalige dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving overbodig gemaakt? Laat een onderwijsinstelling als BOOR een kwalitatieve verandering van het curriculum werkelijk toe en is zij bereid haar beleidsimperatieven voor haar onderwijsveld bij te stellen? Gaat woningcorporatie Vestia echt diep investeren in de sociaal-culturele netwerken om de leefbaarheid van de wijk potentief te versterken? In haar pretentie problemen vanuit heel andere invalshoeken aan te pakken – ecosociaal, integraal en duurzaam – levert RVS impliciet kritiek op de bestaande machtsverhoudingen en hun vaak paradoxale, want sectoraal ingegeven beleidslogica. Hoe het ook zij, het succes van RVS roept minstens op tot een herbezinning van het reguliere beleid, zoals een meer adequate invulling van beschikbare gelden van het Verlengde Dag Arrangement. Het operationele project Vakhuis dat in zijn protovorm in november van 2012 begint, beoogt een andere invulling van het aloude buurtwerk en doet daarmee een voorstel aan het welzijnswerk om te gaan samenwerken. (ZIE 3.3.2.B) Ook aan de beroepsop- leidingen, met name de hogere beroepsopleidingen, worden vanuit de mesopolitieke RVS praktijk voorstellen gedaan om beroepsprofielen te formuleren waarvoor integraal werken de basis vormt. (ZIE 3.4.2.E) Als lokale diensten, om wat voor reden dan ook – bezuinigingen, herstructurering, verkiezingen – niet in staat zijn de kar te trekken, is een zelfkritische reflectie en heroriëntatie op zijn plaats. Daar ambtelijke diensten echter altijd schatplichtig blijven aan de besturende politieke coalitie, blijft zo’n beleidsombuiging altijd afhankelijk van 46 macropolitieke overwegingen. 1 . 3 . 2 — M e n se l i j k a l te m e n se l i j ke m i c ro p o l i t i e ke k ra c h te n Maar het spanningsveld waarin RVS werkt wordt ook van onderaf opgeladen. Op het micropolitieke vlak kunnen krachten wringen. Als mensen dicht op elkaar werken – wat voor hechting en binding noodzakelijk is – kunnen menselijk al te menselijke interacties het proces vertragen of zelfs blokkeren. Er kunnen existentiële spanningen optreden, waarin de benardheid van het bestaan zich doet gelden. De hectiek in het dagelijkse leven van professionals is immens. Het vergt nogal wat inspanning om staande te blijven. Er worden steeds meer activiteiten bovenop het gewone werk gestapeld en bezuinigingen maken het er ook niet makkelijker op. Geld is altijd een bron van frustratie. Projecten kunnen geldmachines worden, ook al is er geen winstoogmerk. Het succes van RVS heeft er voor gezorgd dat er steeds meer geld is ingestroomd. De scholen waar de projecten worden uitgevoerd, profiteren daar terecht van mee, want daar moet het uiteindelijk ook landen. Ook al moet alles uiteindelijk weer uit reguliere budgetten komen, voorlopig vergt de begeleiding en het management op alle schalen nog extra financiële impulsen. Op termijn moeten die infrastructureel in andere regelingen ingebed worden, zodat het programma niet meer afhankelijk is van incidenteel geld. Dit extra geld komt bij verschillende groepen in de school terecht. Extra werk wordt soms doorbetaald, vaak niet. Er worden vrijwilligersvergoedingen gegeven. Het onderscheid tussen vrijwilligheid en een deeltijdbaan wordt bij structurele ondersteuning soms vaag. Door de hectiek en druk die eigen is aan innovatieve ontwikkelprojecten, kan vaak geen uitgebreid voortraject van overleg en keuzevrijheid worden ontwikkeld. Dat schept verwarring. Communicatie, de derde poot van het EP(i)C traject, blijft in dit alles cruciaal. Transparante communicatie en continue feedback vergt een gericht mediabeleid. Dit vormt dan ook een vast onderdeel van de RVS strategie. RVS heeft vanaf 2008 op het internet uitgebreid verslag gedaan van al haar activiteiten. Periodiek zijn er filmpjes en kleine brochures gemaakt die verslag deden van de tot dan toe behaalde resultaten. In 2009 is op de Bloemhofschool een intranet in het leven geroepen. Naast de onderzoekers en coördinatoren werden begeleiders, docenten en stagiaires uitgenodigd om hun bevindingen en suggesties op het intranet te plaatsen. Al snel bleek echter dat de mediawijsheid van deelnemers ouder dan 25 jaar minimaal is. Alleen na aandringen en veel masseren waren enkele docenten en begeleiders bereid van dit medium gebruik te maken. Na een jaar is dit intranet opgeheven en zijn we teruggegaan naar de reguliere papieren onderwijsbrief. Het nadeel van zo’n eenzijdige communicatie is dat deze soms niet op het juiste moment landt. Met alle micropolitieke spanningen van dien. Innovatief ontwikkelen vergt dus alertheid en soms snelle beslissingen. Van een momentum moet onmiddellijk gebruik gemaakt worden. Daardoor kan niet iedereen op tijd op de hoogte worden gesteld. Iets wat voor de een na veel wikken en wegen tot stand is gekomen, is voor de ander plotseling een teveel hooi op zijn vork nemen. In de loop van de ontwikkeling ontstaan 47 onwrikbaar, voldongen feit. De begeleidingsgroep kan in zijn enthousiasme st r a t egische v isi e eco3. doen denken er bovendien gevestigde belangen bij groepen medewerkers die ze gaan verdedigen. Zo worden weer territoria afgebakend. Het ontsluiten van netwerken leidt dan paradoxaal genoeg tot afsluiten van netwerken. Hieruit blijkt eens te meer dat in het onderscheid van binding en bridging de eerste niet altijd zaligmakend is. Door binding wordt de groep naar binnen toe weliswaar sterker, maar via uitsluiting van anderen. “Bridging is aanzienlijk moeilijker te realiseren”, 40 stelt pedagoog Micha de Winter. Als er alleen maar binding naar binnen plaatsvindt, lost de veroverde tussenruimte op. De beweging stolt. Mensen raken gefixeerd. De hakken gaan in het zand. De draden van het netwerk knappen. Het ultieme argument “we doen het voor de kinderen” blijkt niet meer doorslaggevend. Hier bereikt het succes zijn paradoxale hoogtepunt: topzwaar geworden en ‘too hot to handle’ zakt het project, oververhit door micropolitieke fricties, door zijn eigen bodem heen. 1 . 3 . 3 — M eso p o l i t i e ke (f ) a c to re n : s a m e n sc h o l e n De transversale mesopolitiek van RVS laveert tussen de gevestigde macropolitieke macht met zijn expliciete (partij)belangen en beleidsimperatieven enerzijds en anderzijds de menselijk al te menselijke micropolitieke krachten op de werkvloer. Macropolitieke en micropolitieke fricties houden de interventies op spanning. Zodra machtsbehoud en lijfbehoud in elkaar overlopen – wat in tijden van bezuinigingen nogal eens gebeurt – vormen macht en angst een explosief mengsel. Maar hoe dan ook, ook in vreedzame tijden zijn er geen machtsvrije ruimten. Voor niemand. Netwerktheoretisch betekent dit dat ons vermeend autonome ikje dus nooit in de knoop zit, het is de knoop: een knooppunt van elkaar kruisende politieke krachtenlijnen in netwerken. Door tactisch zo inventief en creatief mogelijk te balanceren op de ragfijne draden van fragiele netwerken ontwikkelt RVS in dit politiek-existentiële spanningsveld haar projecten. Alleen met zo’n balanceeract kan ze haar pretenties optimaliseren in een praktijk die per definitie onder hoogspanning staat. Macropolitiek en micropolitiek houden iedere mesopolitieke interventie in een houdgreep. In het gezin, op school, op straat, in het buurthuis, op het werk, overal waar mensen met elkaar leven en werken oefenen ze druk op en macht over elkaar uit. De institutionele macropolitiek blijkt, ondanks alle oprechte voornemens, top-down opereren. In tegenstelling tot het zelfbeeld van de overheid als netwerkorganisatie, concludeert het rapport Vertrouwen in burgers van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid uit 2012, “is de hiërarchische cultuur dominant binnen de overheidskolom”, waarbinnen, ondanks alle getoonde welwillendheid “beleidsprocessen die beginnen met een netwerkbenadering, vaak eindigen met een t op-down benadering die de vertrouwensrelaties teniet doet”. 41 Micro- en macropolitiek schuiven vaak ondoorzichtig in elkaar als er zich in samenwerkingsverbanden, ondanks het feit dat iedereen zich bewust is van de transversale netwerkpolitiek waarbinnen wordt gehandeld, allerlei mini-piramides vormen. Op een gegeven moment gaat iemand wel weer de baas spelen. Maar door de mesopolitieke fijnmazigheid en open48 heid van de netwerken waarin zo’n piramide zich opricht, wordt deze altijd wel ergens aangevreten. Waar begint de mesopolitiek? RVS richt zich niet in eerste instantie op het gezin, maar op de school als opvoedings- en vormingsinstituut. De school is vanzelfsprekend meer dan een instrument binnen een integrale, duurzame, op samenlevingsopbouw gerichte gebiedsontwikkelingsstrategie. Als leefgemeenschap is de school een doel op zich. Strategisch legt RVS zich er op toe jongeren een goed voorbereide keuze voor hun vervolgopleiding te laten maken door hen te ‘skillen’. Daarvoor lanceert zij in een vroeg stadium van de basisopleiding nieuwe scholingstrajecten naast het reguliere curriculum: trajecten zoals Vakhuis, Weekendschool en Vakwerf. (ZIE 3.3) Zo wordt impliciet en indirect het probleem van het voortijdig schoolverlaten aangepakt. Niet door leerlingen die de school mijden via repressieve sancties terug te halen, maar door hen via positieve impulsen op hun interesses en talenten aan te spreken. Dit vult de ‘aanval op uitval’, zoals het beleidsprogramma van de afdeling Jeugd en Onderwijs van het cluster Maatschappelijke Ontwikkeling heet, aan. Dat kan natuurlijk alleen maar als andere partijen zich aansluiten. Vanaf het primaire onderwijs tot aan de laatste jaren van mbo zijn naast lokale overheden, scholen, bedrijven, het jongerenwerk en woningcorporaties ook allerlei niet-institutioneel gebonden partijen betrokken bij de RVS trajecten. Iedere betrokken partij brengt zijn eigen belangen in. Elke investering kent een kortere of langere termijn waarop deze gaat renderen. Een bekwame metselaar of elektromonteur is voor bouwbedrijven en woningcorporaties een even interessant investeringsproject als voor de mbo-opleidingen. Zeker als deze vakman of vakvrouw zich op den duur een eigen huis kan veroorloven. RVS ontwikkelt haar slagkracht optimaal in een tussengebied waarin steeds weer nieuwe coalities mogelijk zijn, omdat zich door een fijnmaziger probleemanalyse andere samenhangen voor samenwerkingen – coproductie en cocreatie – aandienen. Maar het succes van de RVS strategie hangt dus af van zeer veel (f)actoren. In de strategische dubbelblik verschijnt, net als bij het individu, ieder actor tegen een achtergrond van geconstateerde feitelijkheden of factoren. Hun discursieve samenhang of coherentie omhult menselijke relaties en geeft er betekenis en richting aan. Er is pas sprake van ‘handelen’ als groepen zo’n discours – het verhaal van en over henzelf – op inventieve wijze handen en voeten geven en bezielen. Ze praktiseren al reflecterend hun inzichten als ze doen wat ze zeggen. Het gerichte activisme van elkaar ondersteunende groepen vormt de ‘core business’ van een transversale mesopolitiek. (ZIE 4.2.4) Het EP(i)C traject, de S5 focus, het VIDI kwadrant en de waardeschaal zijn de hoekstenen van de mesopolitieke strategie van RVS. Als zodanig mikt dit mesopolitieke activisme op constructief samenscholen: ze maakt deel uit van een netwerk van actieve groepen die beseffen dat zij allemaal in een zelfreflectief leerproces zitten. 49 Want niet alleen de school, iedere actieve groep is een lerende organisatie. ECOSOFISCH ACTIVISME – TUSSEN MICROPOLITIEK EN MESOPOLITIEK 51 INTERMEZZO st r a t egische v isi e eco3. doen denken Ecosofisch activisme – tussen micropolitiek en mesopolitiek 42 Een gesprek over verantwoordelijkheid en ecosofie tussen Henk Oosterling en Isabelle Stengers onder leiding van Sjoerd van Tuinen. 43 Sjoerd van Tuinen – Jullie zijn twee hedendaagse filosofische activisten wiens werk op het eerste gezicht niet verder uit elkaar kan liggen. Een filosoof van kunst en cultuur, kritisch geïnspireerd door Hegeliaanse dialectiek en Franse differentiefilosofie met een focus op Japanse cultuur, en een wetenschapsfilosoof die geïnspireerd is door de filosofie van William James en de speculatieve filosofie van Leibniz en Whitehead. Toch was voor Nathanja van den Heuvel en mijzelf als organisatoren van deze avond de noodzaak van deze ontmoeting volledig helder. Dat komt voornamelijk doordat jullie beiden een theoretische inspiratie door de werken van Gilles Deleuze en Félix Guattari delen, waaraan jullie allebei een unieke politieke of praktische draai hebben gegeven. Hierbij denk ik voornamelijk aan het politieke denken van Guattari wiens zelfstandige werk nog nauwelijks wordt gelezen. Jullie werken beiden aan een probleem dat hij al vele jaren geleden diagnosticeerde, maar dat nog niets aan urgentie heeft verloren. En daarmee doel ik op het verlies van betekenisvolle subjectiviteit en als gevolg hiervan de constante verloochening van ons vermogen verantwoordelijkheid te dragen. Niet alleen voor onze woorden en acties, maar ook voor de manier waarop we ons verhouden tot onze sociale en fysieke omgeving. En dit probleem van onze subjectieve onmacht om verantwoordelijkheid te nemen is wat, volgens mij, op het spel staat in wat Guattari ‘ecosofie’ noemt. Dit is waar we het over gaan hebben. Wat is ecosofie en op welke manier stelt het ons in staat om in te grijpen in onze oikos, onze leefomgeving? Voor Henk, zoals duidelijk zal worden, staan deze vragen in relatie tot de concepten skill of vakmanschap en voor Isabelle zijn deze gerelateerd aan de notie van praktijken. Laat me de eerste propositie introduceren: Rotterdam heeft een lange traditie in het zogenaamde ‘differentiedenken’ dat voornamelijk terug te voeren is op het werk van Henk Oosterling. 44 Echter, één van de dingen die Isabelle ons laat zien is dat, wanneer het om differenties of verschillen gaat, het niet zozeer gaat om een passieve openheid naar de ander toe, maar eerder om het vermogen om je actief te introduceren bij een ander. Met dit vermogen maak je jezelf relevant voor de ander en dat is precies de voorwaarde voor een geciviliseerde ontmoeting. Dus om jullie de mogelijkheid te bieden je aan elkaar voor te stellen, zal ik mijn eerste propositie ontlenen aan Gilles Deleuzes Negotiations , waarin hij schrijft: ‘Bemiddelaars zijn fundamenteel. Creatie gaat over bemiddelaars. Zonder hen gebeurt er niets. Het kunnen mensen zijn, maar ook dingen, zelfs planten of dieren. Als je niet tot een reeks behoort, al is het maar een denkbeeldige reeks, ben je verloren. Je werkt altijd in een groep, al lijk je in je eentje te werken.’ Hoe positioneren jullie je in de groepen waarin jullie werkzaam zijn als filosoof, ook in relatie tot andere praktijken waar jullie bij betrokken zijn of waar jullie schatplichtig aan zijn? 52 Politiek: Geschaalde mobilisering van groepen Isabelle Stengers – Er zijn vele groepen en vele schalen waarop groepen opereren. Denken over het ‘milieu’ of midden begint vanuit het gevoel dat er iets kan groeien zonder dat je er een doel aan verbindt, zonder dat je het organiseert. Het doel is aanwezig, maar niet op een dwingende manier, niet zodanig dat het de middelen bepaalt. Het is eerder een oriëntatie. Dat is waarom ik, toen ik jonger was, niet kon werken met groepen die uit heel actieve, georganiseerde, politiek ingestelde mensen bestond, zoals marxisten. Ik had het gevoel dat hun gerichtheid op het doel de micropolitiek, zoals Guattari het zou noemen, van de groep vernietigde. Pas toen de overgebleven groepen in staat waren om te twijfelen aan de middelen werd ik een politiek geïnteresseerd persoon. Nu zijn alle groepen waar ik mee werk wat je noemt ‘experimentele’ groepen, experimenterend en lerend zoals jij waarschijnlijk hebt gedaan met de Bloemhofschool. Ik denk dat dit iets is dat tegenwoordig overal her en der gebeurt: hoe kun je mensen samen laten denken en handelen, zonder een doel dat alles voorschrijft, in de wetenschap dat hoe ze iets doen even belangrijk is als wat ze proberen te bereiken? In het besef dat iedere stap belangrijk is in zichzelf. Niet de dingen overhaasten, maar beseffen dat iedere stap zorg nodig heeft. Nooit instrumentaliseren met het oog op de volgende stap. Nooit vergeten dat we in beweging zijn. Nooit haasten uit naam van een doel wanneer we in beweging zijn. Dit betekent dat je goed moet kijken naar interessante ontwikkelingen die zich voordoen in iedere stap die zich op dat moment voordoet. Dat is waarschijnlijk wat iedereen leert die betrokken is bij zulke complexe situaties. Henk Oosterling – Mijn samenwerking in groepen, met groepen, gaat terug tot in de jaren zestig. Decennialang ben ik gedreven door een zeker ongeduld. Het mobiliseren van groepen was voor mij urgent, net als het formuleren van concrete resultaten. Niet om idealen te realiseren in de brede zin van het woord. Meer om goed zicht te krijgen op de reikwijdte en het bereik van de projecten waar we aan werkten. Ik kwam er al snel achter dat drie jaar ongeveer de boog is waarbinnen ik die urgentie kan vasthouden. Ook de projecten die ik nu draai, hebben meestal een reikwijdte van drie jaar. Voor mij is het altijd noodzakelijk geweest om een grens te bepalen, niet als ideaal, maar als limiet. En een substantiële output, concrete resultaten. Een boek bijvoorbeeld, of een symposium. Dus wanneer we met een werkgroep een filosoof of een filosofisch werk lazen, dan projecteerde ik altijd een bundel of een activiteit die we gingen realiseren. Maar het waren nooit ultieme projecten, in de zin dat ze op rigide wijze nagestreefd moesten worden. Het waren richtlijnen voor een collectieve praktijk en sommige projecten, misschien wel de meeste, eindigden ergens anders dan wat ik aanvankelijk voor ogen had. Schaal speelde altijd een rol. Ik kom uit een generatie die de wereld zo snel mogelijk wilde revolutioneren. Maar hoewel geïnspireerd door alle kritische analyses die de wereldrevolutie prediken, was ik erg behoedzaam of soms zelfs recalcitrant ten aanzien van die grote schema’s. Ook al was ik het eens met het perspectief, ik kon niet echt geloven dat het mogelijk was om met de middelen die mij ter beschikking stonden die grote idealen te verwezenlijken, Maar op een kleine schaal ben ik nog altijd enorm betrokken. Dat is geen bescheidenheid, maar een soort realistisch politiek instinct. Voor mij moet er een heel concreet materieel perspectief worden geformuleerd, binnen het proces, zodat er niet wordt toegegeven aan de verleiding rigide te worden in de poging een einddoel snel te bereiken. Ik denk dat er een verschil is tussen het vlak waarop jij opereert – wetenschappelijke praktijken – en die waarop ik opereer – sociale praktijken, zoals de Bloemhofschool die je vanochtend hebt bezocht. Daarin werk je met mensen in een open, sociaal laboratorium. HO – Al in de jaren zeventig ben ik in Bloemhof begonnen met verschillende projecten. Ik werkte met gastarbeiders, gaf hen Nederlandse les en ontwikkelde met de andere docenten een taalmethode die in de decennia erna in heel Nederland is gebruikt. In de jaren tachtig bedreef en onderwees ik martial arts – kendo, Japans zwaardvechten – in diezelfde buurt. In die tijd was ik ook actief in de anti-Kernenergie beweging en schreef samen met Cok Beekhuijzen een werkmethode over duurzame energie voor b asisscholen. Dat ik nog steeds op die terreinen werk – al zit er dertig jaar tussen – is op z’n minst een indicatie van een hardnekkige inspiratie. Er moet in die tijd iets gebeurd zijn dat mij door de jaren heen is blijven fascineren. Iets dat me gefocust hield. Al die projecten waren didactisch, pedagogisch en gericht op educatie. 53 Consistentie en focus: creatie van tussenruimten st r a t egische v isi e eco3. doen denken IS – Ik ben altijd al onder de indruk geweest van het vermogen van Nederlanders te kunnen zeggen dat woorden daden zijn. Als een Franstalige intellectueel dat zegt, zou dat waarschijnlijk iets heel anders betekenen, iets beangstigends. Het gebruik van het ene woord in plaats van een ander is in zichzelf al een daad die je positie voor of tegen iets vastlegt. Het idee dat handelen een pragmatische zaak is, dat het een ‘realisme’ inhoudt, ervoor zorgen dat er iets bestaat, zou direct de verdenking oproepen dat het niet meer is dan een ‘reformisme’. Woorden worden meestal gebruikt om te demonstreren dat niets echt mogelijk is, dat iets wat je probeert ofwel ingekapseld ofwel vernietigd zal worden, daarmee aantonend dat de poging inderdaad onberispelijk subversief was. Woorden zijn er niet om wat mogelijk zou kunnen zijn te ‘koesteren’, maar om dit te testen en te beoordelen. Daarom is precies jouw idee van een project voor mij zo Nederlands: je wilt dat iets bestaat, je wilt niet iets ‘demonstreren’. Ik zou zeggen dat wat ik doe begrepen moet worden als een strijd tegen de Franse verslaving aan ‘of dit, of dat’. Het is het creëren van ademruimte, van vluchtlijnen, van verhalen over ‘tussenruimtelijke ( interstitial ) prestaties’, tegen het idee in dat er niets mogelijk is. Als ik in Nederland kom, zie ik een hele andere traditie, waar woorden andere betekenissen hebben. Bijvoorbeeld, wanneer ik hoor over het Bloemhofproject, heeft het woord ‘burger’ een betekenis die voor mij acceptabel is, terwijl in België of Frankrijk het woord ‘burger’ een soort grap is. In het Latijnse deel van Europa zijn we meer republikeins. Het is niet zo belangrijk dat dingen worden gedaan, maar wel dat we in de juiste richting blijven bewegen en dat we niet onze universele roeping verraden. Dus alleen al het creëren van ademruimte in zo’n omgeving is al een opgave, denk ik. Normatief burgerschap HO – Toch is burgerschap in Nederland nu ook een vocabulaire geworden van beleidsmakers. ‘Burgerschap’ is jargon. Een jargon, om Adorno te herformuleren, dat niet volledig verstoken is van een oneigenlijke boventoon: burgerschap is een normatieve categorie tegenwoordig, disciplinerend in een Foucaultiaanse zin. IS – Ja. Maar ik ben hier ook om te leren wat hier gebeurd is, omdat in het begin van de jaren negentig Nederland de enige plek was waar men betekenis kon geven aan burgerschap. Voor mij waren dat toen de ‘junkiebonden’ (belangenvereniging voor en van junkies in Nederland) erg inspirerend, omdat toen in Frankrijk drugsgebruikers ofwel criminelen waren ofwel zieken die hulp nodig hadden. Een staat die toegeeft dat burgers haar oordelen compliceren, een staat die begrijpt dat zij de expertise van haar burgers nodig heeft... Ik heb geprobeerd om met woorden deze gebeurtenis ( event ) in Frankrijk in te brengen, om de Fransen te shockeren en ze zodoende aan het denken te zetten. Dit omdat ze alleen maar bereid waren om te zeggen: ‘Zij zijn verraders, zij accepteren datgene wat niet geaccepteerd kan worden. Ze zijn gewoon pragmatisch.’ 45 Toch was er voor mij iets interessants aan de hand: niet theoretiseren over de ruggen van de gebruikers, maar een betekenisvol experiment oproepen. Dit zie ik terug in wat ik aan het doen was, toen ik een Franse versie produceerde met woorden die zouden werken voor de Fransen. Kortom, ik ben hier om te leren. En ik denk dat jij een product bent van deze periode, met je ideeën over drie jaar om iets te realiseren: er is een vertrouwen in het mogelijke. Dat is in elkaar gestort in de ooit zo kritische Franse traditie. 54 HO – Maar die drie jaar zijn er voornamelijk om mijzelf te disciplineren. IS – Ja. Maar je zou kunnen zeggen dat jij in drie jaar iets voor elkaar krijgt, terwijl als je mensen neemt die zich in de kringen van Deleuze of Foucault, of andere typische Franse denkers, bewegen, nooit zouden geloven dat ze iets gedaan krijgen in drie jaar. Het is nu of niet te bepalen. Dus ik waardeer dit geduld om werkelijkheid te produceren zeer. HO – Dit gevoel van urgentie produceert wel een zelfdisciplinerende praktijk. Ik bedoel dit niet in de normatieve zin die Foucault in zijn boeken bekritiseert, maar als een groepspraktijk die zichzelf regels oplegt die agency creëren. De groep besluit over de vorm waarmee de discipline wordt uitgeoefend en beslist of en hoe die wordt gevolgd. Dit geeft ons de mogelijkheid om de actualiteit te onderzoeken op zijn virtuele connecties. Als ik het heb over het virtuele en het actuele, heb ik het over iets anders dan potentialiteit en realiteit. Het virtuele is ook werkelijk in zijn effectiviteit, in zijn doorwerkingen. Actualisering komt niet als vanzelf, omdat het zo voorbeschikt is. Dit vereist tactieken en technieken om samenhang te creëren. Maar dat heeft niets te maken met iets gedaan willen krijgen en dit afdwingen in drie jaar tijd. Het geeft je simpelweg een heldere focus en een matrix waarin je gericht kan samenwerken. Openheid als immanente strategie: het articuleren van ‘insisterende’ mogelijkheden IS – Het is eigenlijk een kwestie van mogelijke kansen. Het start altijd empirisch, met iets wat ik niet zelf heb gecreëerd. Omdat het bestaat ben ik eraan gebonden. Misschien kan hier iets nieuws beginnen, misschien niet. Hoe kan ik daarmee experimenteren? Hoe kan ik het voeden? Ik kan er geen opdracht toe geven, maar het interesseert me. Hoe kan ik bijdragen aan deze beweging? Welnu, je moet je realiseren dat het alleen maar een mogelijkheid is en als die mogelijkheid oplost, je er niet moeilijk over moet doen. Ik committeer me aan wat mogelijk kan gebeuren, maar ik ben tegen waarschijnlijkheid ( probability ). HO – Is er een strategische intentie in jouw praktijk? Is er voor jou een mogelijkheid om strategisch te denken, of ben je niet activistisch in die zin? Is strategie een te rigide concept? IS – Ik denk dat in de soort aangelegenheden waarbij ik betrokken was, het hebben van strategieën te ambitieus was. Dat zou namelijk betekenen dat je een strategisch spel speelt dat enige uitwisseling met zich meebrengt tussen wat er gebeurt en wat we kunnen bereiken of niet. Voor mij ging het meer om het breken van de betovering van impotentie, om het samen leren hoe je een situatie anders kan presenteren waardoor mogelijkheden zich kunnen blijven aandienen, kunnen insisteren. We behaalden bijvoorbeeld resultaten toen ik werkte aan het probleem van ‘illegale’ drugs. 46 Het lukte niet om de wet te veranderen, maar het soort actie, ontmoetingen en teksten die we produceerden, droegen wel bij aan een soort keerpunt. Opeens veranderde het perspectief van de therapeuten. SvT – Was dat een discursieve strategie? HO – In de projecten die ik nu aan het doen ben, is één van de leidende ideeën dat we het discours moeten veranderen, zodat we nieuwe perspectieven kunnen creëren voor interventies. Niet alleen polemisch of door vernietiging, maar al werkend expliciteren we wat al onderdeel is van onze mindset zonder dat we daar enige samenhangende 55 IS – Nee. Het was eerder het uitvinden van woorden die mogelijk verzet bieden tegen de manier waarop een interessante situatie onderhevig is aan andere woorden die erop inhakken. Wanneer ik een idee heb – en het is geen model, het is gewoon mijn idee – over iets, is het omdat dit idee behoort tot een periode waarvan ik geen profeet ben. Ik ben gewoon een sensitief deel van mijn tijd en ik probeer iets onder woorden te brengen en zo een stem te geven aan ‘insisterende’ mogelijkheden die ik zelf niet creëer. Woorden die niet definiëren, maar die mogelijkheden bekrachtigen die tot denken aanzetten. Maar dit zijn niet mijn woorden, ze behoren niet tot een strategie, ze komen voort uit wat ik heb geleerd van een situatie. st r a t egische v isi e eco3. doen denken notie van hebben. Al opererend creëren we een ander discours dat anderen de mogelijkheid biedt hun ideeën en vergezichten te herformuleren en te reconfigureren. We proberen een anders discours te ontwikkelen, maar dat bevat eigenlijk geen nieuwe dingen. Het toont alleen nieuwe relaties en laat een nieuwe coherentie, een nieuwe samenhang zien. Eén van de basisideeën bij Vakmanstad/Skillcity is: niet opnieuw het wiel uitvinden, want het is er al. In plaats daarvan herschikken we inzichten, articuleren we virtualiteiten die er al zijn maar nog niet zijn geactualiseerd, die mensen wel voelen maar nog niet onder woorden kunnen brengen. Misschien is dit wel een pedagogische of educatieve zaak. Je leert mensen om op een andere manier te praten en patronen van relaties te zien en past ze toe op dezelfde problemen. Dan verandert het probleem en door dit anders te analyseren openen zich andere oplossingsrichtingen. IS – Ja, wat ik vanochtend heb geleerd op de Bloemhofschool en wat voor mij erg interessant is, is dat het project ‘Fysieke Integriteit’ niet zomaar een ambitieus model is voor globale educatie – het soort projecten wat we overal vinden. In plaats daarvan voegt het project zich toe aan een normaal functionerende school, vraagt het dingen en ontwikkelt het een houding om een andere educatie te creëren. Door het dus toe te voegen in plaats van eerst iets te vernietigen of te deconstrueren zodat het de plaats kan innemen van wat er daarvoor was. Het draait er om de hele zaak modificeren door toe te voegen en aan te passen. SvT – Is dat altijd affirmatief? IS – Nou, laat me duidelijk zijn: ik denk dat iedere affirmatie door sommige mensen als een aanval kan worden gezien. Maar het punt is inderdaad dat er een mogelijkheid tot leven moet worden gebracht. Dit moet een affirmatieve geste zijn, in de zin dat een gevoel dat iets mogelijk is, wordt bekrachtigd. En als het dan gezien wordt als een aanval door diegenen die niet de gedachte van een andere mogelijkheid kunnen verdragen, dan moeten we klaar zijn voor een conflict. Maar het gaat er niet om dat we een situatie uitkiezen om eens een goed conflict te veroorzaken. Wat ik goed vind aan de Bloemhofpropositie die ik vanmorgen zag, is dat het inderdaad geen modelschool is. Het is toegevoegd aan de bestaande school en het opent nieuwe ruimten, nieuwe ritmes, nieuwe temporaliteit, nieuwe mogelijkheden zonder dat het oude vernietigd wordt om zo iets nieuws en ideaals te bouwen. Micropolitiek en mesopolitiek SvT – Onderwerp van dit gesprek is ‘Ecosofisch activisme – Tussen micropolitiek en mesopolitiek’. Kort door de bocht, mesopolitiek gaat over datgene wat reeds gegeven is, over de connecties die er al zijn. Daarbinnen moet er iets gebeuren want je kunt nooit vertrekken vanuit een tabula rasa , een onbeschreven blad. Waarom mesopolitiek en niet micropolitiek, zoals Deleuze en Guattari vaak aangeven? IS – Fysici leren dat er microfysica is (atomen, moleculen) en daarna macrofysica (temperatuur, dingen die je kunt meten). Maar de schaal van materialen is altijd meso. 56 SvT – Wat is de schaal van materialen? IS – Materialen zijn geen abstracte ‘materie’, zoals een perfecte kristal of een puur gas, die gekenmerkt worden door goed gedefinieerde schalen. Als je een perfect kristal hebt, kun je die begrijpen in micro- of macrotermen. Maar zodra je iets hebt dat kan buigen, of andere eigenschappen van materialen zoals kleverigheid, moeheid, plasticiteit, elasticiteit, limieten van elasticiteit, kun je dat niet begrijpen in micro- of macrotermen. Deze eigenschappen eisen de introductie van een mesoschaal, een schaal die niet vaststaat, omdat het juist de mogelijkheid biedt om tussenruimten ( interstices ), defecten en fouten te karakteriseren, en tevens de consequenties daarvan. De eigenschappen van materie kunnen afgeleid worden van algemeenheden. Maar wil je op een mesoschaal iets te weten komen, dan moet je het proces volgen en vertellen. Micropolitiek is in sociale zin overal aanwezig. Ik kan me voorstellen dat er op de school, op ieder moment van contact tussen het team en de moeders die helpen, in elkaar verstrengelde werelden van micropolitieke gebeurtenissen bestaan, waarop veel steunt. HO – En veel verschillende belangen. IS – Ja inderdaad. Maar het feit dat er veel van hen afhangt, situeert jou en jouw team op een specifieke manier. Je kunt die micropolitieke spanningen niet beheersen, maar je weet wel dat de consequenties daarvan deels afhangen van de manier waarop jij met ze omgaat. Ze kunnen destructief zijn, of ze kunnen resulteren in een toevoeging aan de situatie, die overigens nooit van tevoren gegeven is, bijvoorbeeld dat de moeders geïnteresseerd raakten in het project zelf. Niet alleen als moeders, maar als personen die zich op hun eigen manier verbinden aan het project. Dit opent nieuwe mogelijkheden, een beetje zoals de eigenschappen van materialen kunnen veranderen. Het gaat er niet om hen te vertellen wat goed voor hen is, maar om een nieuw ingrediënt toe te voegen aan hun bezigheden en aan hun relaties met anderen. Dit is wat ik mesopolitiek zou willen noemen. De volledige micropolitieke populatie – gebeurtenissen, processen – krijgt aandacht vanuit een pragmatische zorg. Geen morele zorg, maar zorg voor wat Deleuze en Guattari ‘assemblage’ of agencement noemen. SvT – Laten we zeggen de koppeling of samenstelling van micropolitieke krachten, die in het koppelen een bepaalde richting krijgen. IS – Niet met een groot politiek schema van universele vrijheid in je hoofd, niet met de hoop dat de moeders niet meer hun eigen belang vooropstellen en het project met jullie delen – dit zou een ideaal kristal zijn. Maar met de hoop dat het misschien mogelijk is dat ze geïnteresseerd raken door de manier waarop jij hun vragen beantwoordt en dat ze voelen dat het project steunt op dit begrip. Deze interesse creëert een mesoniveau, waarop nieuwe relaties tussen hen mogelijk worden gemaakt die nieuwe gradaties van vrijheid produceren. Meso gaat over het denkbaar maken van nieuwe mogelijkheden, omdat de moeders geïnteresseerd zijn geraakt in het project of omdat ze voelen dat ze op zo’n manier aangesproken worden dat hun betrokkenheid niet is vereist, maar wel serieus genomen wordt. Meso is altijd een schepping, terwijl micro altijd al aan het gebeuren is. HO – Is het microniveau bijvoorbeeld betrokken bij de verlangens van de moeders om wat geld te verdienen? Of bij de noodzaak om de kinderen te entertainen? IS – Nou, terwijl er gehandeld wordt op mesoniveau, is het microniveau overal. Het punt is om het microniveau te overstijgen, maar om nieuwe dimensies toe te voegen. Bijvoorbeeld wanneer jij ontdekt dat geld de betrokkenheid van moeders stimuleert. Je geeft aandacht aan die ontdekking, maar dat betekent niet dat geld het enige is dat telt voor die moeders. Het kan gewoonweg betekenen dat het zaken makkelijker maakt. Dus de manier waarop er nagedacht wordt over het geldaspect is een zaak van zorg, want het zou iets anders zijn om te zeggen: “Omdat het belangrijk is voor de moeders, betalen we hen.” Nee, je betaalt de moeders niet; er is geld bij betrokken, maar op zo’n manier dat de moeders het niet zo voelen dat ze alleen voor het geld betrokken zijn bij het project – dat maakt dat ze hun hulp als belangrijk ervaren. 57 HO – Dus het geldaspect is op mesolevel betrokken? st r a t egische v isi e eco3. doen denken IS – Het is op mesoniveau zorg voor microgebeurtenissen, voor de manier waarop ze samenvouwen, met welke consequenties dan ook. Laat me iets meer verduidelijken. Het neopaganistische boek van Starhawk 47 gaat over de zorg om consistentie en robuustheid en over de manier waarop je die probeert te produceren binnen de kringen en de rituelen van een activistisch proces. Het geeft een hele set van voorschriften, want het begint altijd met micropolitieke gebeurtenissen die een conflictueuze deling produceren. Mesopolitiek is altijd gelegen in de ervaring deze deling niet te behandelen in micropolitieke termen. Het moet een leerproces van de groep zelf zijn. Alsof verdelende krachten niet toegeschreven mogen worden aan individuele mensen, maar vragen zijn die vanuit de situatie zelf worden opgelegd aan een virtueel ‘wij’. Het punt is nooit individuele – micro – subjectiviteiten als zodanig, het punt is hoe mensen elkaar aanspreken, nooit in termen van intenties, maar in termen van vragen die in staat zijn mensen samen te laten twijfelen. Zo’n ‘alsof’ is nooit een leugen of een waarheid, het is transformatief. Het produceert geen tegenstelling tussen de belangen van de groep en individuele subjectiviteiten, het creëert een actieve en open correlatie tussen hen. Territorium en conflicten HO – Als ik je goed begrijp, wordt subjectiviteit of agency pas effectief op het mesoniveau, dat wil zeggen op het niveau waarop mensen met elkaar handelen. Wordt doeltreffendheid als de uitkomst van wat werkt ook pas op het meso- en niet op het microniveau manifest? Laat ik het concreter maken. We geven de moeders een vrijwilligersvergoeding. We ‘betalen’ hen dus niet, maar ‘waarderen’ hun bijdrage. Zeker wanneer ze er de hele dag zijn. En in een sociaaleconomisch minder bedeelde wijk – 30% van de Bloemhofpopulatie leeft beneden de armoedegrens – vind ik het pervers om hen niets te betalen en te zeggen: “Nee, je bent een moeder, doe het maar vrijwillig.” Dus voor de moeders is geld echt een issue. Echter, de mesopraktijk die we hebben ontwikkeld wordt steeds meer routine. Als gevolg daarvan wordt het geldprobleem ook geïnstitutionaliseerd, en nu is er een groep moeders die in zekere zin hun positie institutionaliseren als “de groep die helpt in de keuken”. Er gebeurt hier iets interessants. In de terminologie van Deleuze en Guattari: de nieuw gecreëerde ruimte wordt gereterritorialiseerd, wordt weer exclusief gemaakt – wij, niet zij; of zij of wij – en is niet langer inclusief. Hoe gaan we daar mee om? Kun je dat voor me uitleggen vanuit jouw perspectief? IS – Ik heb geen ander antwoord dan dat het geen kwestie van teleurstelling is, maar van leren. De kunst van het meso gaat over weten dat dit kan gebeuren, van het creëren van mogelijkheden om iets te laten gebeuren. Uiteindelijk gaat het leren over meso altijd over het leren van conflictpunten of zelfs mislukkingen. Op die punten is overdracht mogelijk en dat hebben we nodig. We hebben gedeelde ervaringen nodig. Dat is wat Starhawk doet, wanneer ze haar boeken schrijft. Zelfs in het geval van mislukking moet ervaring overgedragen worden. Dan moet je vertellen hoe je dit vertrouwde, dat probeerde te doen en dit is waarom jij gelooft dat dit is mislukt. Het meso is waar het ambacht of de kunst van de assemblage zich kan ontwikkelen. Deze kunst zal nooit een theorie of wetenschap zijn, maar blijft een ervaring die vernietigd kan worden door een idealistische anticipatie die gevolgd wordt door verdrietige teleurstelling. We hebben geheugen nodig, het vertellen van verhalen, verhalen die in het vertellen onderdeel kunnen worden van nieuwe assemblages. 58 Reflexiviteit als ambacht: reflectie op skills IS – Eén van de dingen die we hebben geleerd van de praktijk van de heks Starhawk, is dat het belangrijk is om een situatie waarin beslissingen moeten worden genomen, of waarin micropolitieke spanningen actief zijn, achteraf ( post hoc ) te evalueren. We hadden het gevoel dat deze twee aspecten onderscheiden moesten worden om te kun- nen evalueren wat het mogelijk had gemaakt om de situatie collectief te bewonen. Dus iedereen zou het proberen, sommigen zouden klagen, over spanningen zou onderhandeld worden tijdens het proces, maar we zouden doorgaan. Maar daarna zou zich een nieuw moment aandienen, waarin we eventuele successen van onze manier van werken zouden vieren en onze mislukkingen zouden bediscussiëren, om van beide te kunnen leren – zonder anderen te beschuldigen, altijd verwijzend naar de situatie als datgene wat mislukkingen en successen mogelijk had gemaakt. Het was eigenlijk niet de bedoeling om reflexiviteit te produceren. We creëerden gewoon een ruimte waarin dat wat gebeurd was, werd onderzocht vanuit een pragmatisch, onpersoonlijk standpunt, in het besef dat dan alles wat ieder van ons zou leren onderdeel zou worden van het micropolitieke niveau, en misschien een opeenvolgende reeks van zulke situaties zou transformeren in een leertraject. HO – Waarom zei je “eigenlijk niet het doel om reflexiviteit te produceren”? Moeten we ‘reflexiviteit’ misschien herdefiniëren? IS – Precies. HO – We spreken dan niet langer over reflexiviteit in individuele termen: “Heb ik er iets van geleerd en hoe kan ik er over denken?” Dat is niet de reflexiviteit waar wij het over hebben, toch? Dit gaat over een reflexiviteit die gematerialiseerd wordt in het proces. IS – Ja, ik zou zeggen dat er sprake was van reflexiviteit als ambacht ( craft ). Dat is mesopolitiek, werken met het succes van de gebeurtenis en niet werken, gericht op mensen. Om dit te doen had ik iets nodig dat ik heb geleerd van de Amerikaanse activisten. ‘Niet werken gericht op mensen’ betekent dat het nooit een kwestie is van schuld of verantwoordelijkheid. Als iemand iets had gedaan, dan was het de situatie als geheel die dit mogelijk had gemaakt of teweeg had gebracht. Het feit dat sommige mensen hun attitude moesten aanpassen werd nooit zo verklaard, dat zij verantwoordelijk waren. Ik ben erg gek op deze formule. Voor mij was die bepalend voor het doorbreken van mijn begrip van het mesopolitieke niveau. Het is in feite reflexiviteit, maar een zeer onpersoonlijke reflexiviteit. SvT – Reflexiviteit als skill? IS – Het is inderdaad een skill. Je moet op het niveau blijven waarop de situatie de kracht heeft om je samen te laten denken. HO – Dus er is altijd een hulpmiddel of een vaardigheid nodig om al deze verschillende relaties en belangen te focussen? IS – Ja, je kan je aanleren om dat te doen, maar dat betekent dat je altijd moet opletten. Want de wijze waarop het kapot gaat, is altijd hetzelfde: door beschuldigingen, door te vragen “Wie is er verantwoordelijk?” en door allerlei zaken die gerelateerd zijn aan wat ervaren wordt als “waarheid”. Waarheid en het toekennen van schuld en verantwoordelijkheid gaan vaak samen. Maar wanneer je “wat gebeurt er nu?” aan het denken bent – met diegenen die dat kunnen en willen –dan is de werkelijke vraag: welke propositie, die een kans heeft om productief te zijn en het gevaar te vermijden, kunnen we creëren? Dit is een mesopolitieke zorg ( concern ). 59 HO – Zorg? Ik dacht aan vertrouwen. st r a t egische v isi e eco3. doen denken IS – Zorg. Vertrouwen produceren is een mesopolitieke prestatie. Maar het mesopolitieke niveau verschijnt pas, wanneer er een zorg is, een altijd weer kwetsbare zorg die mensen verbindt. Deze zorg vereist op zichzelf enig vertrouwen, niet in elkaar, maar in de situatie die ons verbindt, die “tussen’ ons is – inter-esse, we zijn geïnteresseerd in en door de situatie. SvT – Interesse? IS – Ja. En om die reden is dit het niveau waar je werkelijk iets kan leren. Dat kan interessant zijn voor andere experimenten op het mesopolitieke niveau, zoals vragen hoe we aan deze val konden ontsnappen, en waarom we niet geänticipeerd hebben op die andere? HO – Dus mesopolitiek is altijd primair relationeel? IS – Connectief, ja. En dit is wat ik waardeer aan het idee van skills. Voor mij bevinden skills zich inderdaad op het microniveau, maar ze zijn niet werkelijk individueel. Er is geen skill als mensen niet een zeker vertrouwen hebben in hun eigen vermogen om te participeren en iets in te brengen hebben in een situatie. Het produceren en onderhouden van dit vertrouwen wordt bereikt op het mesoniveau. Micropolitiek als zodanig werkt meestal om vertrouwen te wekken, in jezelf of in anderen. 60 Weten hoe te doen (savoir faire): wederkerig skillen IS – Een vriendin van mij schrijft over wat we in het Frans savoir faire noemen, dat we skill zouden kunnen noemen. Voor haar is savoir faire een ervaring die transformeert, een transformatie die zowel betrekking heeft op jezelf als op de ander. Omdat het niet alleen belangrijk is, dat jij voelt dat je wat kan doen, maar dat ook anderen jouw savoir faire kunnen herkennen en zeggen: “Ja, nu heb je het”. Dit is al een ‘meso’ moment omdat het niet geadresseerd is aan ‘jou’ als individu maar aan iets dat er toe doet voor diegenen die jou nu op een andere manier zullen aanspreken. Voor mij als docent kunnen tentamens in de filosofie zo`n moment zijn. Omdat het ook in filosofie gaat om het verbinden met ideeën en niet alleen om het “ hebben van ideeën”. Als ik het gevoel heb dat een student zo`n verbinding maakt, ongeacht wat ik vind van het idee van deze student, dan is mijn taak om haar hier op te wijzen. “Dit hier, dat moet je in gedachten houden, voelen dat het van belang is, omdat je hier de smaak te pakken hebt van filosoferen”. Hiermee bedoel ik dat dat wat de student geproduceerd heeft, iets anders is dan het louter retorisch weten hoe je zinnen moet produceren. En voor haar is het feit dat ik haar hier op wijs, onderdeel van de gebeurtenis. Misschien wist ze het wel al, maar het zou ook kunnen dat ze er aan twijfelde. Haar vertellen: “Hier begint het. Je begint te voelen wat het betekent om overweldigd te worden door een filosofische vraag”, dat is voor mij mijn taak. Ik beoordeel niet de kwaliteit, ik vier de gebeurtenis ( event ) van het vatten van een tussenruimte ( in between grasp ) tussen de student en filosofie. Iets is hier doeltreffend. Iets dat de student waarschijnlijk op een individueel niveau heeft ervaren, wordt getransformeerd tot iets dat niet langer individueel is. Dit duidt op een vertrouwensrelatie: op dit moment, met betrekking tot deze gebeurtenis, zijn we gelijken. De meest politieke versie hiervan werd een aantal decennia geleefd in Frankrijk, in het begin van de 19 e eeuw. Het was de école mutuelle , een school voor de armen. Eén leraar stond voor negentig kinderen van allerlei verschillende leeftijden en klassen. Het functioneren van ‘wederzijdse leren’ transformeerde heterogeniteit in een kracht. Het principe is dat op het moment dat iemand iets begrijpt deze dit overbrengt op iemand die het nog niet begrijpt. Dus alles dat werd geleerd, werd in twee opzichten geleerd: je leert iets en iemand leert dit van jou. In Frankrijk zouden we zeggen “apprendre de quelqu’un” – leren van – en “apprendre à quelqu’un” – leren aan. Deze dualiteit sluit zich tot een volledige cirkel. Nadat je iets geleerd hebt aan iemand anders, zal niemand meer jouw savoir faire kunnen ontkennen. SvT – Wat is er gebeurd met dit experiment? IS – Er zijn twee redenen waarom deze machine zodanig functioneerde dat de school gesloten werd. Allereerst was ze te doeltreffend. De leerlingen leerden binnen drie jaar skills die ze op een gewone school pas na zes jaar en vele mislukkingen zouden leren. Het ging werkelijk om skills, want wat je leert is skillen – geen retorische onderwerpen, geen theorie. Maar dit was een probleem, omdat scholen er ook zijn om kinderen van de straat te houden. Wat doe je na drie jaar met kinderen uit arme families? Die leerde je geen trigonometrie of algebra, omdat dit alleen voor kinderen uit de bovenklasse was. Maar de hoofdzaak was dat zij leerden te vertrouwen op zichzelf en op anderen. Dit was een probleem in haar eigen soort, omdat ze de skills leerden door van elkaar te leren, leerden ze die niet op een gezagsafdwingende manier, zoals het geval zou zijn in een meester-leerlingsituatie. Ik denk dat een proces dat niet alleen zijn vermogen om verschillen te produceren ( heterogeniteit ) als vanzelfsprekend beschouwt, maar deze heterogeniteit ook begrijpt als een actief en belangrijk aspect van de situatie, politiek gezien robuust is. Want als je vertrekt vanuit een ideaal van homogeniteit en identiteit, dan zal het kwetsbaar zijn voor ieder verschil. Verschil wordt altijd gezien als een defect. HO – Betekent dit, dat op daar waar de dingen zijn zopals ze zijn, dus op ontologisch niveau verschil altijd primair is? Dan begint alles met verschillen en is identiteit het resultaat van de interacties tussen deze verschillen. IS – Ja. Dit is precies de voorwaarde waardoor iets werkt. Het werkt door verschil. HO – De skills worden altijd geleerd in een relationele situatie, waarin autoriteit niet problematisch, maar expertise doorslaggevend is. Toch houdt expertise een asymmetrische situatie in: een pedagogische of een educatieve situatie. Daarom moet vertrouwen – en zoals Isabelle het formuleerde: zorg – het fundament zijn. Wat voor mij één van de meest interessante aspecten van het Bloemhofproject is, is dat het streven deze asymmetrische relaties om te draaien. De wederkerigheid van de skill. De master en de bachelor, de leraar en de leerling, ze beschikken ieder over bepaalde skills die gerespecteerd moeten worden in een relatie die in institutionele zin hiërarchisch is. Ik denk dat Isabelle daar op wees in het voorbeeld met de filosofiestudent. Tegenwoordig leren ouders en leraren van zeven jaar oude kinderen hoe zij een computer moeten gebruiken. Je kan de situatie dus omdraaien en op een andere schaal tillen. Ik heb gewerkt met freerunners, jongeren die ieder object bespringen en beklimmen om zich zo vlug en efficiënt mogelijk door de stad te bewegen. Hun skills zijn immens. Voor mij is het criterium van een niet-hiërarchische leermeester-leerlingsituatie dat je deze situatie zo ontsluit dat je de hiërarchie voorbij bent en verbindingen naar alle kanten kunt maken. Dat is risicovol, omdat de situatie dan kwetsbaar wordt, zeker als bij één van de twee het vertrouwen ontbreekt. Wanneer dit experiment slaagt, krijgt de leerling – of student – een compleet andere ervaring, zoals in het voorbeeld van de filosofiestudent. Het is een uitdaging om jongeren skills te geven die hen in staat stellen beter te worden dan jij. Competitie is een affirmatieve kracht. Het voornaamste idee van de Bloemhofschool is dus het ontplooien van een diversiteit aan skills waarin kinderen, ouders en leraren zich op vele manieren met elkaar kunnen verbinden. 61 SvT – Kun je reageren op de risico’s die Isabelle aangaf in zo’n situatie? Verschillen kunnen bijvoorbeeld te doeltreffend zijn, waardoor de school buitengewoon fluïde wordt. Je leert skills, maar niet hoe deze skills te respecteren. Hoe opereert Skillcity? st r a t egische v isi e eco3. doen denken SvT – De vaardigheden waarover we het hebben zijn tuinieren, koken, sporten zoals judo, en filosofie? HO – Ja. Maar ook computervaardigheden en artistieke vaardigheden in andere trajecten van het curriculum. Of technische zoals in het Vakhuis waar ze echt met techniek, zorg, ICT en cultuur aan de slag gaan. Wat betreft filosofie, voor ons is het bedrijven van filosofie allereerst een skill. Je krijgt mentale instrumenten, gereedschap om je skills te ontwikkelen. Het gaat niet om een verheffing van de geest. Filosofie is geen bespiegelende zelfcontemplatie. Filosofie is een relationele praktijk. Zij kent vaardigheden: luisteren, argumenteren, samenvatten, statements maken op een zeer nauwkeurige manier. Om die vaardigheden te kunnen respecteren worden kinderen niet ondervraagd op hun interioriteit – “hoe voel je je?” – en hun ideeën – “wat gebeurt er in je hoofd?” – maar ze worden gevraagd buiten zichzelf te treden – ex-stase als vaardigheid – die vaardigheden bij zichzelf en anderen te respecteren en het spel te spelen. Filosofie gaat dus niet over hun innerlijke leven. Het gaat zelfs niet over exterioriteit. Haar waarheid is relationeel. Dit gaat ook op voor de sporten. We maken een onderscheid tussen soorten sporten. Er zijn groepssporten zoals voetbal. Maar er zijn ook individuele sporten zoals hardlopen, waar je geholpen door je tegenstanders tegen de tijd rent. Judo is geen van beide. Judo is een relationele sport. Je kan het niet alleen doen. Daarom is judo zo interessant. Het geeft bovendien een subtiele tactiele ervaring van de ander, ongelooflijk direct. Niet alleen wanneer je zoals bij het boksen of karate door je tegenstander wordt neergeslagen, maar lang daarvoor en voortdurend. Op het moment dat je je lichaam beweegt, wordt dit direct gecommuniceerd met het lichaam van de ander. Je leert ‘denken’ met je lichaam, de savoir faire van je lichaam. Het leren van deze skills geeft je ook een ervaring van proportionaliteit, van je grenzen. Je ervaart je lichaam via het lichaam van een ander, maar tegelijkertijd ervaar je in deze relatie de grenzen van je eigen lichaam. De truc is om een situatie te ontsluiten via een sensibiliteit die verder gaat dan je zintuigen. Dat is wat François Julien kwalificeert de natuurlijke neiging ( propensity ) van de dingen om zich te verbinden. Hij gebruikt het Chinese karakter shi dat in zijn onbestemdheid op vele manieren wordt verklaard: als dispositief of omstandigheden. Van belang is dat het op een inwendigheid noch een uitwendigheid slaat. Het is een relationele gebeurtenis. Vandaar de keuze voor judo. Sommige kinderen zijn erg goed in judo. Anderen haten het, maar zijn dan weer goed in filosofie, koken, tuinieren of wat dan ook. Op het moment dat ze een skill op een bepaald niveau beheersen, leren ze de weerstand van de materie respecteren en herkennen ze de expertise bij de ander. Hun expertise heeft dus ook een fysieke en sociale doeltreffendheid. Skills situeren hen dus precies in het tussen , in een inter-esse. Interesse als tussenruimte: het bewijs van mesopolitiek 62 SvT – Zijn vaardigheden instrumenten om inter-esse te creëren? HO – Je moet wel drillen van skillen onderscheiden. Een drill is een oncreatieve, afgedwongen herhaling. Skillen is een creatieve herhaling: het verbindt op nieuwe manieren, met als resultaat nieuwe assemblages die er eerst nog niet waren. Het stimuleert ons vermogen om in verschillende richtingen te handelen. Voor ons markeert inter-esse als concept deze aan de werkelijkheid interne neiging: het relationele als zijn van het tussen. Uiteindelijk hebben we hier dus te maken met een relationele filosofie. Maar dit relationele moet niet opnieuw metafysisch worden geduid, in de zin dat er één of ander tussen (inter-esse) bestaat voorbij al deze materiële processen. Het is een materieel proces waaraan interesse immanent is. Je kiest er niet voor om geïnteresseerd te zijn. Je kunt er we voor kiezen niet-geïnteresseerd, onverschillig te zijn. Inter-esse is een affirmatieve kracht. Dat geldt eigenlijk ook voor de werkwijze van Vakmanstad/Skillcity. Vier jaar geleden, toen we begonnen met het Bloemhofproject ‘Fysieke Integriteit’, werd ik gevraagd door het college van B&W van Rotterdam om de ins en outs van het project aan hen uit te leggen. Gemeenten zijn in Nederland een zeer belangrijke bestuurslaag binnen de overheid. De voorzitter van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, die aanwezig was bij de bijeenkomst, kwam naar me toe en vroeg me om Skillcity te presenteren aan zijn leden. Mijn weigering werd ingegeven door het besef dat we geen model ontwikkelen dat zomaar geëxtrapoleerd kan worden naar een andere situatie. Beleidsmakers denken, hun lippendienst aan het netwerkdenken ten spijt, top-down : je doet het hier, neem het op als model of blauwdruk en je kunt het overal met wat kleine aanpassingen droppen. Fysiek Integriteit is niet zomaar over Bloemhof hen te tillen. Zeker niet in die fase van de ontwikkeling. Na vier jaar experimenteren kunnen we nu wel haar parameters gebruiken, deze doorvertalen naar een andere situatie en ze invullen met de inhoud van die specifieke situatie. De verschillende proporties, de relationele verbanden, de virtuele verbindingen, ze moeten allemaal opnieuw ingeschat worden. In die zin is interesse altijd materieel en contextueel. Het project is bovendien geen gesloten laboratorium. Desondanks moet je evidence based onderzoek doen wil je ontwikkelingsgeld krijgen. Het monitoren van het project is strategisch noodzakelijk voor het regelen van financiën. Maar dan gaat het meer om practice based evidence . Wanneer je de resultaten van de context ervan abstraheert en vergeet hoe ze tot stand zijn gekomen, worden ze samengevoegd tot een algemene wet en leveren ze plotseling als objectief gegeven bewijs dat je kunt extrapoleren. Je moet dus het idee van een evidence based practise herdefiniëren. Bewijs is altijd in materiële zin verbonden met deze praktijken. Je kan de zogenaamde feiten niet objectiveren, laat staan algemeen maken en ze overhevelen naar een andere buurt. Zolang we ons hiervan bewust zijn – en dit is waar jij over sprak toen je het had over het laboratorium in een wetenschappelijke zin – begrijpen we wat een instrument is: een accumulator van specifieke relationele verbanden binnen een specifieke situatie. IS – De kwestie van evaluatie is een belangrijke inzet voor me. Een mesopolitieke inzet, om die term te gebruiken. Veel radicale groeperingen die ik ken in België zouden evaluatie weigeren omdat het inkapseling, inlijving, zou betekenen. Ik kan dit begrijpen en van tijd tot tijd moet je inderdaad weigeren. Maar weigeren uit principe is zeer gevaarlijk. Het heeft zeer grote consequenties. Je ‘milieu’ wordt je vijand. De micropolitiek van de paranoia neemt het over. Ik heb geleerd dat bepaalde spanningen groepen er toe aanzetten hun milieu als vijand te definiëren. Om deze reden heb ik de term ‘tussenruimte’ ( interstice ) voorgesteld: Deze term is afkomstig van Whitehead: een tussenruimte in een blok. Daar komt de mesopolitiek vandaan. De eigenschap van het materiaal is afhankelijk van de tussenruimten die haar bevolken. HO – Dus tussenruimte is voor jou allereerst een fysieke term? IS – Het betekent dat dat waartoe het blok in staat is, afhankelijk is van iets dat zelf geen blok is. Toch is dat vreemd noch een vijand voor het blok. Wat op het spel staat is de relatie. Hier verlaat ik de fysica, omdat het een goed vertrekpunt is. Je verlaat de f ysica wanneer je de vraag naar eigenschappen verlaat voor de vraag naar pragmatische zorg. De pragmatische zorg is de relatie tussen het blok en de tussenruimten. Dat is wat ik een ‘cultuur van de tussenruimten’ noem. Interstice heeft een politieke inzet. Dit is waar volgens mij het Nederlandse drugsbeleid goed in was. Ik bedoel dat de regering bereid was om iets toe te staan dat tegen de regels was. Ok, drugs zijn verboden op internationaal niveau. Dus je kan het niet verkopen, maar je kan het wel kopen. IS – Ja. Maar voor de Fransen betekende dit: de Staat vertelt iets incoherents! Burgers zullen gek worden! Maar het was in de tussenruimte dat nieuwe mogelijkheden 63 HO – Koffieshops als tussenruimte? st r a t egische v isi e eco3. doen denken voor een pragmatische cultuur opkwamen. Hier staat het probleem van evaluatie centraal, omdat binnen deze pragmatiek dingen onderhandeld moeten worden. HO – Wat betreft het drugsbeleid is er sinds die tijd wel veel veranderd in Nederland. Niet echt een verandering ten goede. Ondertussen is het iedereen wel duidelijk dat de ‘war on drugs’ is verloren. Alleen de aanvoerder van deze oorlog wil er nog niet aan toegeven: de Verenigde Staten. Maar kunnen we dit idee overhevelen naar de wetenschap. Het verzamelen van bewijs wordt dan ook een vorm van onderhandelen. Wij geloven inderdaad dat het monitoren van het project veel belangrijker is voor het verhogen van de reflexiviteit van de deelnemers dan om te bewijzen dat we gelijk hebben. De reden waarom we monitoren is dat in het proces van monitoren, reflexiviteit en concepten worden teruggeploegd in het proces. Monitoring is cyclische feedback die het proces reflexief en transparant maakt. Je moet communiceren en in het reflectief communiceren participeer je. Het resultaat is secundair, tenzij je echt de plank hebt misgeslagen. Eigenlijk zeg ik dat monitoring een integraal aspect is van een conceptualiteit die weer inherent is aan praktijken. Een cyclische vorm van reflexiviteit, immanent aan het proces en niet het resultaat van het proces. IS – Ja, maar ik denk dat dit erg belangrijk is voor mensen die waar dan ook werken. Tegenwoordig beheerst het nieuwe management de universiteiten. De manier waarop het nu wordt uitgevoerd, maakt alles kapot. Dus het punt van ‘culturele tussenruimten’ zou zijn dat evaluatie inderdaad een manier van monitoren is en als zodanig een oogmerk van pragmatische onderhandeling. Wat geëvalueerd moet worden, ligt in de tussenruimten tussen de activiteiten en het blok dat verantwoordelijk is voor de monitoring. Sommige vormen van evaluatie vernietigen tussenruimten, anderen zijn wellicht relevanter. Als er een pluraliteit is – niet één zogenaamd objectieve manier, maar een pragmatische pluraliteit van te evalueren mogelijkheden – dan is de manier waarop we geëvalueerd wensen te worden de eerste stap van reflexiviteit. Het is geen eenvoudige zaak, het is veel gemakkelijker om evaluatie af te keuren. Maar evaluatie creëert een situatie die veel interessanter is, omdat we dan een nieuwe vorm van saamhorigheid moeten produceren die ons transformeert. 1.4 — MESOPOLITIEKE REFLECTIE ALS STRATEGISCHE NOODZAAK Strategisch handelen kan niet zonder reflectie: de voorgrond spiegelt zich in de achtergrond en de achtergrond in de voorgrond, de middelen in het doel en het doel in de middelen, de delen in het geheel en het geheel in de delen. In die reflectie is de organisatie zelf ook altijd in het geding. En zo’n collectieve zelfreflectie op het mesopolitieke vlak vergt een transparante communicatie om alle opties te verdisconteren. Onder transparant verstaat RVS een duidelijke en open vorm van communiceren. RVS gaat er met Michel Foucault vanuit dat alle relaties met macht bezet zijn: iedere deelnemer en iedere groep deelnemers is door zijn specifieke belangen geïnteresseerd. Communicatie is dus niet machtsvrij. Zelfs als utopisch ideaal functioneert zo’n machtsvrije ruimte niet, omdat micropolitieke krachten er altijd doorwerken. Duidelijk betekent dat iedere positie bespreekbaar is. Dat maakt de communicatie open: iedere deelnemer is bereid zijn positie ter discussie te stellen zonder zijn gezicht te verliezen. Docenten, ouders, vakkrachten, stagiaires, begeleiders en onderzoekers ondersteunen elkaar door elkaar van repliek te dienen. Maar de focus is de gedeelde visie op het geheel. Zolang inzichten circuleren, blijven netwerken open en kunnen er zich onverwachte inhakingen voordoen. Deelnemers houden elkaar zo in balans, juist omdat ze ten overstaan van elkaar aanspreekbaar zijn op wat ze doen. Daarom is eenzijdige supervisie niet geloofwaardig. Voor RVS gaat het altijd om intervisie. Zij verkiest die transversale communicatie boven de top-down gerichte supervisie. Intervisie is een adequatere werkvorm voor mesopolitieke zelfreflectie, ook al biedt intervisie geen absolute garantie voor samenhang en succes. 2.4.2) (ZIE Zelfreflectieve communicatie verbindt en overbrugt. De feedback werkt twee kanten op: het verdicht cocreatie op een schaal – binding – en verschuift coalities van de ene schaal naar de andere – bridging. Mesopolitieke participatie zonder transparante communicatie is onmogelijk. Maar er is nog een ander strategisch belang om projecten te monitoren. Na het vernietigende rapport van de commissie Dijsselbloem over de volstrekte afwezigheid van enige monitoring bij de grote onderwijshervormingen van de afgelopen 45 jaar worden alle kaarten op monitoring gezet. Macropolitiek moet voor het verkrijgen van financiering ontwikkel- en effectonderzoek worden gedaan. (ZIE 3.4.1) In debatten over onderzoeksmethodologie valt dan steevast het begrip evidence based practice. Als we ons tot het onderwijs beperken, mikt evidence based onderwijs op een kritischer, op wetenschappelijk materiaal gebaseerde evaluatie van de beroepspraktijk. Maar naast wetenschappelijke bronnen verdisconteert dit soort onderzoek ook de ervaringen en inzichten van van monitoring. Door de periodieke zelfreflectie biedt monitoring de direct 65 betrokken professionals en van gebruikers. Daar ligt het mesopolitieke belang st r a t egische v isi e eco3. doen denken betrokkenen de kans hun werkzaamheden strategisch en tactisch te doordenken. Ze kunnen in de intervisie met begeleiders en onderzoekers hun kritiek en ideeën kwijt en blijven met elkaar in gesprek. 1 . 4 . 1 — Sc h o o l a l s l eve n d l a b o ra to r i u m : ev i d e n ce ba se d p ra c t i ce? Het Onderwijsraadrapport uit 2006 Naar meer evidence based onderwijs benadrukt in zijn conclusie de relatie tussen zelfreflectie en een op wetenschappelijk bewijs gebaseerde praktijk: “De bijdrage van een evidence based benadering kan al beginnen met een grondige do ordenking van een c oncept, gevolgd do or ontwikkelwerk en onderzoek, met als streven om uiteindelijk, na een aantal jaren kennis ontwikkeling, zo hard mogelijk bewijs te verzamelen op basis van experimenten. Verder is o ok winst te boeken do or een meer kritisch onderzoekende houding in het onderwijs. Het benutten van de sterke kwaliteiten van wetenschappelijk onderzoek en het tegelijk verminderen van de effecten van de genoemde belemmeringen vergen een bredere c ontext dan alleen de wetenschappelijke.” 49 Het rapport heeft oog voor de complexiteit van de onderwijspraktijk: de autonomie van de professionals is in het geding (wie weet het beter?), de implementatie vergt extra tijd (je moet heel langdurig en voortdurend in overleg met professionals monitoren), slechts enkele aspecten van de ontwikkeling van kinderen worden gemeten en goed onderzoek is doorgaans heel duur (alle kinderen zouden na 8 jaar ook in hun onderwijscarrière moeten worden gevolgd). Zulke onderzoeken vinden wel plaats, zoals het project Generatie R van het Erasmus MC, de Erasmus Universiteit Rotterdam en de GGD. Deze breed opgezette, longitudinale cohortstudie meet “de groei, ontwikkeling en gezondheid van 10.000 opgroeiende kinderen in Rotterdam, allemaal geboren tussen 2002 en 2006. Deze kinderen volgen we al vanaf de vroege zwangerschap en blijven we volgen tot hun jong volwassenheid.” 50 Onderzoek in de onderwijssector is echter veel complexer. 51 De school is geen gecontroleerde omgeving zoals een natuurwetenschappelijk laboratorium. Er wordt met mensen gewerkt. De relaties tussen de school en de buiten wereld kunnen per definitie niet worden afgebakend, zoals soms in een klinische situatie – ratten in een kooitje in een lab op een met een password afgesloten afdeling van een medisch ziekenhuis – het geval is. Wat is de ‘bredere context’ waarin de op zich al uiterst gelaagde onderwijspraktijk ligt ingebed? De school ligt in een buurt, die als ‘levend laboratorium’ nog minder makkelijk is af te bakenen. Significante veranderingen in het gedrag van de leerlingen zijn niet probleemloos toe te wijzen aan interventies die op school plaatsvinden. In zo’n open laboratorium setting is er sprake van inloop, doorloop en verloop, van instroom, doorstroom, afstroom en uitstroom. Kinderen, ouders, docenten, begeleiders en onderzoekers, ze worden soms ziek of moeten bevallen, ver- 66 huizen of hebben er gewoon geen zin meer in. Behaald succes kan weglekken: sociaal mobiele bewoners verhuizen en nemen hun kinderen mee. Er kan iets vreselijks in de wijk gebeuren – een rel, een vechtpartij, het oprollen van een wietplantage, een moord – waardoor micropolitieke krachten die elkaar eerst soepel versterkten elkaar gaan tegenwerken. Of de lokale politiek gaat ineens vierhonderd miljoen bezuinigen. Dat zijn allemaal weinig wetenschappelijke zaken, maar wel heel realistische factoren die het onderzoek beïnvloeden. Er ontwikkelen zich ook paradoxen die het succes beïnvloeden. Zo trekt de school door haar succes gezinnen aan die hun kinderen van andere scholen in de buurt halen. Het niveau van deze nieuwe leerlingen blijkt bij intake gesprekken beduidend lager dan officieel staat aangegeven. Hun lage inschaling, zeker als ze in groep 7 en 8 instromen, beïnvloedt het Cito-gemiddelde in negatieve zin: dit kan het jaar erop lager zijn. De paradox mag duidelijk zijn: het succes van de Cito-toets heeft een lagere score tot gevolg. Wetenschappelijk is dat geen probleem. Dat wordt gewoon geconstateerd en verklaard. Maar mesopolitiek is dat een domper omdat het het reeds behaalde succes uitholt. De school zou kunnen besluiten alleen kinderen met een bepaalde niveau toe te laten. Dit exclusieve beleid zou echter haaks staan op het mesopolitieke activisme dat dit project inspireert. Pas als deze paradox op een hoger niveau wordt getild, wordt deze spanning productief: het gaat erom zoveel mogelijk kinderen zoveel mogelijk kansen te geven. De Cito-scores zijn daar ondergeschikt aan. 1 . 4 . 2 — P ra c t i ce ba se d ev i d e n ce Kan zo’n open laboratoriumsituatie wel bewijs genereren om als evidence based practice te worden aangemerkt? Evidence based onderzoek komt oorspronkelijk uit de medische sector. Daar zijn negatieve en positieve effecten van farmaceutische middelen bij medische behandelingen veel exacter te meten. In het Randomized Control Trial Design (RCTD) wordt een experimentele groep met een controlegroep vergeleken, waarbij beide groepen ook nog ad random zijn geselecteerd. De term wordt opgepikt door overheden en zorgverzekeraars die het handelen van professionals economisch willen toetsen. In de geestelijke gezondheidszorg blijkt het echter al minder makkelijk om exact te meten. Ook in de menswetenschappen wordt de effectiviteit van dit soort onderzoek sterk betwijfeld: de daarin gehanteerde methodologieën blijken niet geschikt om harde conclusies te trekken. 52 Wetenschapsfilosofisch kan iedere methodologie bekritiseerd worden. De westerse wetenschapspraktijk, zowel in de natuur- als de menswetenschappen, is door vele wetenschapsfilosofen in de afgelopen eeuw kritisch doorgelicht en te licht bevonden. 53 Het gaat hier echter niet om een fundamentele kritiek op de wetenschappelijke praktijk, maar om een pragmatische toets: wat is er nu precies te meten en wat hebben we eraan? Evidence based onderzoek, dat mogen we in ieder geval concluderen, heeft een hoge strategisch-retorische waarde: politici en beleidsmakers hebben met zo’n rapport in ieder geval een argument in handen. Kan het onderzoek naar de ontwikkeling van kinderen, zoals RVS dat voor ogen heeft, ondanks al deze tegenwerpingen evidence based worden gemonitord? De suggestie dat dat kan, veronachtzaamt iets belangrijks: “Daarbij zijn per zichtbaar te maken, in plaats van ze te camoufleren met wetenschappelijke 67 definitie normatieve aspecten in het spel. Die normatieve aspecten dienen we st r a t egische v isi e eco3. doen denken termen die publiek en politiek de illusie moeten geven dat het om vaststaande feiten gaat”. 54 Micha de Winter vat deze aanpak ironisch samen met de term ‘evidence-beest’. Er is echter ook nog een andere aanpak die als reactie op evidence based practice in de psychiatrie is opgekomen: practice based evidence. Dit is een combinatie van evidence based onderzoek en de werkwijze van best practices. Een best practice kan een technisch procedé zijn, een werkmethode of een proces waarin in vergelijking met soortgelijke praktijken effectiever wordt gewerkt. In dit soort onderzoek krijgt de autonomie van beroepsbeoefenaren meer aandacht, wat een van de eerder geopperde bezwaren van het rapport van de Onderwijsraad ondervangt. Nadelig is echter weer dat deze professionals vaak zo verstrengeld zijn met hun praktijk dat zij er niet meer kritisch op kunnen reflecteren. Zij kunnen de paradigmatische grondslag of het discours van hun onderwijspraktijk niet objectiveren. Radicaal andere inzichten en handelingsopties die met de bestaande praktijk breken komen dan niet meer in beeld. Dat is de reden waarom RVS het aspect van de zelfreflectieve communicatie benadrukt. Zij zet strategisch dus in op een combinatie van beide modellen. Haar discoursstrategie bevat beide elementen: vanuit de onderzoekcriteria worden op positieve en negatieve effecten onderzocht, terwijl tegelijkertijd de funderende concepten vanuit dit onderzoek op hun waarde worden getoetst. Maar tijdens het spel moet je de regels niet veranderen. Vandaar dat het onderzoek gefaseerd en geschaald moet worden uitgezet. Zo werpt practice based evidence vragen op over evidence based practice door de zelfreflectie van professionals en andere direct betrokkenen zoals ouders. In de mesopolitieke communicatie van alle betrokkenen worden hun vooronderstellingen geëxpliciteerd om te voorkomen dat zij een blinde vlek ontwikkelen. In feite wordt hiermee aan de aanbeveling van het Onderwijsraadrapport van 2006 over “een meer kritisch onderzoekende houding in het onderwijs” tegemoet gekomen: de docenten transformeren hun eigen praktijk. De school is de fact o een zelflerende organisatie. De overheid is de afgelopen jaren het belang van mesopolitieke netwerken gaan inzien. In 2011 corrigeert de Onderwijsraad in Ruim baan vo or stapsgewijze verbeteringen haar eerdere rapport over evidence based onderwijs: “Grootschalige, van bovenaf geregisseerde vernieuwingen hebben in het onderwijs vaak niet tot de verwachte resultaten geleid. Het alternatief moet eerder worden gezocht in kleinschalige, stapsgewijze verbeteringen”. 55 De eerste aanbeveling van het rapport luidt: stimuleer netwerkvorming van scholen, ontwikkelaars en onderzoekers. Het kunnen denken in en werken binnen netwerken wordt in het in 2012 uitgekomen WRR Rapport Vertrouwen in burgers 68 zelfs een randvoorwaarde voor succes genoemd. 56 1.5 — SCENARIODENKEN VOORBIJ DE BLAUWDRUK Hoe worden de grenzen vastgesteld van een interventie op een school die als een levend, open laboratorium, als een gelaagd netwerk van netwerken naar alle zijden open staat? De probleemanalyse is leidend voor de inhoudelijke formulering van de onderzoeksdoelen. Daaraan worden de randvoorwaarden ontleend waarbinnen het onderzoek zich ontvouwt. Ondanks de uitgesproken doelen die de betrokkenen hebben geformuleerd, moet het proces open blijven. Alleen een open design laat nieuwe ontwikkelingen toe. Het sluit geen enkele aan- en inhaking bij voorbaat uit. Intervisie en zelfreflectieve feedback (ZIE 2.4) bewaken de openheid van het ontwikkelproces van binnenuit. Doen en denken zijn hierin onlosmakelijk met elkaar verbonden. De betrokken partijen vormen alleen dan een lerende organisatie zolang het zicht op de door hen geformuleerde randvoorwaarden open blijft en deze kunnen meeveranderen. Het eerste onderzoek kan niets anders dan een ontwikkelonderzoek zijn. Innovatief ontwikkelen scherpt zijn randvoorwaarden in het ontwikkelen zelf aan en brengt de sterke en zwakke punten in beeld. Pas in een tweede fase richt het onderzoek zich op significante effecten. Deze positieve resultaten worden weer teruggeploegd naar de praktijk waardoor deze efficiënter wordt. Pas in de tweede fase wordt het mogelijk om elders soortgelijke projecten en trajecten op te zetten. Fouten die in de ontwikkelfase zijn gemaakt, kunnen dan vermeden worden door goede inschatting van tendentiële risico's. Een van de grootste verleidingen is het botweg overplanten van het ontwikkelingsmodel. Dit denken in blauwdrukken en modellen is zeer verleidelijk, maar is louter een top-down aanpak. De bijstelling in het Onderwijsraadrapport van 2011 ten aanzien van grootschalige, top-down ingrepen maakt duidelijk dat dit niet-levensvatbare interventies zijn. Ze houden geen rekening met de specificiteit van nieuwe contexten: andere groepen mensen, andere inzichten, andere potenties, andere partners. RVS is vanaf het begin duidelijk geweest over het statuut van haar discoursstrategie: het is geen model en zeker geen blauwdruk die overal kan worden uitgerold. Willen de inzichten van het in een specifiek context verricht onderzoek in een andere context renderen, dan dient er eerst een adequate probleemanalyse van die nieuwe context gemaakt te worden. Die levert de c ontent voor de specifieke invulling van de verschillende parameters uit de oorspronkelijke context en kunnen deze zelfs veranderen. De probleemanalyse blijft dus cruciaal. Maar deze dient zich niet als vanzelfsprekend aan. Deze veronderstelt al een manier van kijken en daarmee een conceptueel grid. Vaak worden oplossingen geformuleerd in termen van de problemen. Out of the box denken is een poging om deze deadlock te doorbreken. In termen van de RVS visie betekent dit het zicht openen op een discoursomslag. Er wordt vanuit een geheel ander denkkader naar de problematische context verbindingen. Maar dit vergt een radicale doordenking van de vooronderstel- 69 gekeken. De problemen verschijnen dan in andere samenhangen met andere st r a t egische v isi e eco3. doen denken lingen van het tot dan toe gehanteerde analysemodel. Hierbinnen worden de mens- en maatschappijbeelden die er aan ten grondslag liggen, geëxpliciteerd en vanuit de meest recente wetenschappelijke inzichten op hun doeltreffendheid bevraagd. Werkt het leerproces nog wel zo? Wat is de invloed van technologie op het bewustzijn? Hoe werken neurofysiologische processen hierin door? Maar naast de inzet van dit soort inzichten zijn er ook normatieve componenten. Is dit de wereld waarin we willen leven? Wat betekent samenleven? Door een combinatie van wetenschappelijke en politiek-economische inzichten wordt er een perspectief ontsloten dat de formulering van een strategische visie toelaat. Deze visie is vervolgens maatgevend voor de tactische coalities die het probleem gaat aanpakken. Het ontbreken van zo’n visie zadelt een onderzoek naar de effecten van dit soort interventies op met vage conclusies. Een goed voorbeeld van zo’n ‘ongeviseerde’ implementatie die zich beperkt tot het constateren van problemen die vervolgens louter tactisch en operationeel vlak worden aangepakt, is paradoxaal genoeg de Brede school zelf. Laat duidelijk zijn dat RVS onverkort de invoering ervan onderschrijft, maar een recent onderzoek van het RISBO naar de effecten van brede scholen in het R otterdamse primaire onderwijs geeft aan wat de ongerichte implementatie in de jaren negentig van de vorige eeuw heeft opgeleverd. De eindconclusie van de lijvige eindrapportage van het RISBO luidt: “Op basis van de resultaten kunnen we vo orzichtig c oncluderen dat de geïnvesteerde energie in hun Brede scho olorganisatie en programmering voldoende is om de komende jaren significante effecten te mogen verwachten”. 57 Waardoor zo’n algemene en vage conclusie precies wordt ingegeven, valt natuurlijk niet met zekerheid te zeggen. Daarvoor spelen er teveel (f)actoren mee in het spel dat wetenschap en politiek met elkaar spelen. Maar het ontbreken van een positieve strategische visie die tactisch en operationeel uitgerold wordt en voor onderzoekers dus duidelijke criteria voor research levert, zal daar ongetwijfeld mee te maken hebben. De kritiek op de mechanische top-down implementatie van modellen als blauwdrukken verlegt de aandacht naar het denken in en werken met scenario’s. RVS heeft de resultaten van het onderzoek naar Fysieke Integriteit op een Brede school op Rotterdam-Zuid – openbare basisschool Bloemhof – gebruikt om dit project in twee andere buurten op Rotterdam-Zuid uit te zetten. Daarbij heeft RVS op grond van de bevindingen van het op OBS Bloemhof uitgevoerde onderzoek een drietal positieve scenario’s ontwikkeld. (ZIE 2.5/3.5) Deze zijn ingegeven door de strategische dubbelblik: ieder scenario verbindt concrete interventies met een groter geheel waarbinnen deze samenhang, richting en betekenis krijgen. De realisatie van deze totaalvisie vereist een inschatting van de sterke en zwakke aspecten en de risico's waarmee gewerkt wordt. Deze totaalvisie kan een onderwijsvisie zijn zoals in Bloemhof, maar ook een 70 wijkontwikkelplan – de wijk Feijenoord – of een consortiumaanpak – de wijk Carnisse. Het EP(i)C traject en de S5 focus blijven voor RVS de backbone van deze interventies. In overeenstemming met het gepropageerde vakmanschap vat zij scenario’s op als gereedschapskisten. RVS werkt aan positief geformuleerde scenario’s waarin de betrokken partijen (zich) een toekomstbeeld realiseren. Zo'n scenario is geen voorspelling, maar een voorstel. Het project Fysieke Integriteit is zo’n scenario. De strategische visie formuleert dit als een positief doel: een brede, integrale ontwikkeling van leerlingen via het aanleren van concrete skills. Toen dit scenariodenken in zwang kwam werden scenario’s vooral gemaakt om rampen te voorspellen en te voorkomen. De ontwikkeling van de computer betekende een enorme sprong voorwaarts. Een van de eerste megascenario’s was het rapport van de Club van Rome De grenzen aan de groei uit 1972. Daarbij werd met grootschalige modelberekeningen en computersimulaties gewerkt. De pretenties en ambities van RVS zijn veel kleiner, maar liggen in het verlengde van dit megascenario dat toentertijd uiterst kritisch werd ontvangen. Nu veertig jaar later is het instructief ons af te vragen wat er gebeurd zou zijn als we het wel serieus hadden genomen. Twee dingen heeft het rapport in ieder geval duidelijk gemaakt: besturen is vooruitzien en terugkijken en de relatie tussen macht en waarheid is vele malen complexer dan we toen vermoedden. Scenario’s zijn geen wetmatigheden. Het zijn evenmin voorspellingen. Een scenario is een virtueel ontwikkelplan met een open eind, zij het binnen de randvoorwaarden van een door alle betrokken partijen gedeelde, strategische visie, waar rekening wordt gehouden met ontwikkelingen op hogere schalen: de deelgemeente, de stad, landelijk en uiteindelijke 'globale' ontwikkelingen. De betrokkenen delen een realistische ambitie. Is het scenario gekozen dan verplichten de betrokken partijen zich om proactief aan de realisering ervan bij te dragen. Mededelen is deelnemen is delen. Voor de realisering van zo’n scenario zijn de betrokken partijen zelf verantwoordelijk. Er zijn nooit anderen die het voor hen gaan doen. Outs ources is er niet bij. Die ‘anderen’ worden onmiddellijk stakeholders. De lerende organisatie die het scenario implementeert, leert door voortdurende feedback op en tussen schalen. Het zelfkritisch vermogen van de betrokken groepen moet zo groot zijn dat ook de eigen vooronderstellingen ter discussie kunnen worden gesteld. Het scenario kent verschillende uitkomsten, maar het zicht daarop opent zich pas in het proces zelf. Dat is de kern van een scenarioaanpak: anticiperende participatie van een lerende organisatie met een transparante communicatie- 71 structuur. Zo schuiven in een scenario denken en doen in elkaar. TACTISCHE SAMENHANG ECOSOCIALE ARCHITECTUUR eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng 2 .0 WAT HIER AAN VOORAF GING: 77 TACTIEK IN WOORDEN ALS DADEN 2 .1 TACTISCHE BELANG -STELLING VOOR 81 COÖPERATIEVE BUURTONTWIKKELING 2.2 2 .3 2 .4 BUURTEN ALS WEEFSELS 2. 2.1 VEERKRACHT: VERKNOPEN VAN DAGPADEN 2. 2. 2 NETWERKEN OP LEEFVELDEN EN LEEFPADEN INTERACTIEVELDEN 2 012-2 015 2.3.1 FOODPRINT ALS FOOTPRINT: STADSLANDBOUW 2.3. 2 FYSIEKE INTEGRITEIT: SCHOOL 2.3.3 ACTIEF BURGERSCHAP: BUURT 2.3.4 DUURZAAM VAKMANSCHAP: MARKT INTERACTIEVELD ECO3. URBANE INFRASTRUCTUUR: 85 86 88 89 91 93 96 98 101 INTERVISIE, INTERACTIE, INTERESSE 2 .5 2.4.1 REFLACTIE: INTERACTIEVE REFLECTIE 2.4. 2 INTERVISIE: INTERSCALAIR EN MULTISCALAIR SCENARIO’S EN COÖPERATIES 2.5.1 ONTWIKKELDE SCENARIO’S: FYSIEKE INTEGRITEIT A. INTEGRAAL SCENARIO: OPENBARE BASISSCHOOL 101 104 106 106 106 BLOEMHOF (2 0 0 8 -2 011) B. FACILITAIR SCENARIO: KATHOLIEKE BASISSCHOOL 110 AGNESSCHOOL (2 011-2 013) C. CONSORTIUM SCENARIO: VEERKRACHT (2011-2015) 2.5. 2 GEPLANDE SCENARIO’S: VAKHUIS, VAKWERF A. ONDERWIJS B. GEMEENTELIJK BELEID C. DEELGEMEENTELIJK BELEID D. POLITIEK E. CULTURELE INSTELLINGEN F. BEDRIJVEN G. WONINGCORPORATIES 74 H. WELZIJNSWERK 111 112 113 115 116 117 117 118 118 118 “Snelheid behoor t niet tot de ware Weg van de strategie. Snelheid en de vraag of iets snel of langzaam moet gebeuren, komen voor t uit het niet kunnen harmoniseren met het ritme ( ma ) 1 van de dingen. Om het even om welk domein het gaat, het handelen van een leerling die zich dit eigen heef t gemaakt, komt niet gehaast over.” (Miyamoto Musashi, Het boek van de vijf ringen, 1645) Strategie vereist geduld. Terwijl bedachtzaam vooruit wordt gekeken, blijft dat wat voor onze voeten ligt in beeld. Zelfs wat onder onze voeten ligt, wordt doordacht. Dit multiperspectivische dóórdenken lost echter de urgentie die een daadkrachtige aanpak van problemen vergt, niet op. Strategisch geduld is alert proactief, nooit passief gelaten. Deze alertheid ritmeert het handelen. Vaak is het verstandig met een ingreep te wachten. Soms is onmiddellijk ingrijpen op zijn plaats. Op het tactische vlak houdt deze strategische alertheid het gevoel van urgentie levend. Dat betekent niet dat alles hier en nu moet gebeuren. Het betekent wel dat er iets moet gebeuren, maar dat kan van alles zijn. Wat uiteindelijk geactualiseerd wordt, hangt af van de micropolitieke krachten en macropolitieke machtsverhoudingen die op dat moment in het spel zijn. Dé klacht van onze tijd is dat alles te snel gaat. Dat heeft alles met ons mediabewustzijn te maken. De communicatiesnelheid en -dichtheid is tegenwoordig zo immens groot dat we niet meer achter de feiten aan kunnen lopen. We creëren met onze media de feiten. We leven in een hectische (f)actualiteit. Maar alert leven in het hier en nu is wat anders dan panisch van moment naar moment overleven. Dan ligt er voor iedere professional en manager een burn-out in het verschiet. Stressmanagement staat hoog op de agenda van de psychotherapie. Voor de uitgebrande geest is cynisme soms de enige overlevingsoptie. Kiezen voor onverschilligheid is de laatste daad in vrijheid. In het onderwijs is de hoeveelheid interventies en maatregelen die jaarlijks op scholen wordt losgelaten zo groot, dat veel leerkrachten onder de druk ervan bezwijken. Als de rek er uit is, wordt samenleven voor de een uitleven, voor de ander overleven. Als die twee elkaar ontmoeten, is het knokken geblazen. Niet alleen op straat en in de klas, ook op de ‘vrije’ markt. Maar waarom dan niet samenwerken? Helaas komt samenwerken pas in beeld in tijden van draconische bezuinigingen. Hoewel nagenoeg iedereen beseft dat in een globale netwerksamenleving (ZIE 1.2) onze interacties en transacties per definitie op samenwerking berusten, zien de meesten dit pas als laatste redmiddel. Je moet samenwerken. Maar net als interesse is samenwerken allang geen keuze meer. Het is onze huidige bestaanswijze, onze human c ondition. Zolang deelnemers aan coproducties uitsluitend hun eigen belangen najagen en samenwerking slechts zien als een slimme truc om er zelf beter van te worden, wordt zo’n onderneming door de haast neurotische alertheid om het initiatief niet te verliezen een uitputtingsslag. Meer nog dan de mediale versnelling maakt deze negatieve overlevingstactiek menig interactie hectisch. Interdependentie is van een andere orde. Wederkerigheid schept tijd, maar hyper individualisme kost samenwerken voorlopig alleen maar tijd, zolang in 75 valt of staat met het vertrouwen in de ander. In ons tijdperk van consumptief eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng het delen van informatie het verlies van formatieplaatsen wordt gevreesd. Een partner die amechtig en panisch aanhaakt om zijn zaak te redden, ontkent in zijn houding en focus precies de rationale van samenwerking. Samenwerken vergt een andere belangstelling. Het is geen gevecht. Het vergt zorg. Samenwerken heeft een post-polemische kwaliteit. (ZIE 4.1.4) De vraag is wiens belangen er in zo’n samenwerking worden behartigd. Is er een overstijgend belang waaraan wordt gewerkt om het eigenbelang veilig te stellen? Of is er een interactief belang, een gedeelde interesse? Zou samenwerken op zich een belang-rijke ervaring kunnen zijn? Het politiek-filosofische kernconcept van het RVS gedachtegoed is interesse. Dit is het sluitstuk van een relationele filosofie, een filosofie die het menselijke bestaan primair vanuit relaties denkt. (ZIE 5.11) De tactische ritmiek van RVS wordt aangestuurd door de primaire bereidheid om coalities te smeden. Geen coalities, geen RVS. De vertaling naar het psychologische vlak ligt besloten in het eerder geschetste mensbeeld: het individu als knooppunt in netwerken. (ZIE 1.2.3) In de alledaagse praktijk vertaalt zich dit in trajecten die een individu dagelijks bewandelt. Deze worden in kaart gebracht via de dagpaden die leefvelden doorkruisen. Als deze uitgezet worden op een levenslijn toont zich dit leven als een vernetwerkt leefpad. (ZIE 2.2) De tactische inzet van RVS is het verknopen van dagpaden dwars door leefvelden heen. De dagelijkse interacties van buurtbewoners vinden plaats op verschillende schaalniveaus. Wat in de ketenaanpak van woningcorporaties ‘leren, wonen en werken’ wordt genoemd, heet in de RVS tactiek ‘school, buurt en markt’. Deze schaalniveaus typeert RVS als interactievelden. (ZIE 2.3) Vanuit haar ecosociale grondslag zet RVS op de interactievelden trajecten uit waarin de deelnemers fysiek, sociaal en mentaal versterkt worden. Twee cyclische principes zijn hierbij maatgevend: fo otprint en fo odprint. (ZIE 2.3.1) Deze krijgen op herkenbare plekken in de buurt gestalte. Dat zijn in het project Fysieke Integriteit de school met de keuken en de buurttuinen. (ZIE 2.3.2) Dit knooppunt is tussen 2008 en 2010 in coalities met het onderwijsveld, ouders, vakleerkrachten, woningcorporaties, gemeentelijke diensten en deelgemeenten gerealiseerd. In de komende jaren zullen op andere schaalniveaus – buurt, wijk en stad - nieuwe knooppunten worden opgezet: het Vakhuis en de Vakwerf. (ZIE 2.3.3/4) Al deze interacties creëren continue feedback in intervisie. Denken doordesemt alle velden. Deze stroom van ideeën verzamelt RVS op een vierde, minder zichtbaar interactieveld. Dat is de reflectieve ruggengraat van de ecosociale architectuur die RVS voor ogen staat. Sommigen noemen dit een wetenschappelijk bureau, anderen Research & Development, wij noemen het ECO3. Urbane infrastructuur, omdat het over de doorwerkingen van alle projecten en trajecten op grootstedelijk niveau gaat. (ZIE 2.4) De tactische scenario’s en coalities worden vanuit dit interactieveld gevoed en onderbouwd. (ZIE 2.5) Maar ze worden ook doorontwikkeld in integrale en duurzame gebiedsontwikkeling 76 scenario’s. Enkele zijn al gerealiseerd (ZIE 2.5.2) (ZIE 2.5.1) , andere staan in de steigers. Het ontwerpen en uitvoeren van een ecosociale architectuur steunt op de coöperatieve netwerkclusters en op de andere interactievelden waarin naast buurtbewoners en onderwijs- en zorginstellingen, ook bedrijven, (deel) gemeente, woningcorporaties en het welzijnswerk een bijdrage leveren. 2.0 — WAT HIER AAN VOORAF GING: TACTIEK IN WOORDEN ALS DADEN In Wo orden als daden worden integrale gebiedsontwikkeling en duurzame samenlevingsopbouw verbonden in een sociale architectuur. De pijlers fysiek en sociaal van de conventionele gebiedsontwikkeling worden met het oog op het verduurzamen van de gebiedsontwikkeling samen met economie en cultuur vervlochten. Samenwerkingsverbanden tussen woningcorporaties en lokale overheid, maar ook die tussen onderwijs, zorginstellingen, welzijnswerk en het bedrijfsleven zijn daarvoor een basisvoorwaarde. Het in kaart brengen – mapping of cart ograferen – van alle reeds aanwezige partijen die nauwelijks van elkaar weten dat ze in de wijk werkzaam zijn, is een eerste aanzet. Deze biedt zicht op de uit te stippelen tactiek. Er zijn fysieke knooppunten in de buurt gepland. Tot voor kort waren dit Multi Functionele Accommodaties (MFA), onderwijs of zorg gerelateerd. Er is er een gerealiseerd in Zuidwijk: de Wereld op Zuid. De Wielslag in de wijk Bloemhof (ZIE 3.5.1) zal medio 2013 klaar zijn. Beide zijn van Vestia. Zorg MFA’s staan in Groenenhagen/Tuinenhoven – De Ooievaar van Woonbron – en in Vreewijk – ‘t Slag van het voormalige Com.wonen, nu Havensteder. Er zijn ook andere knooppunten gepland, zoals de Kindercampus (ZIE 3.5.1) in Bloemhof waarin naast de openbare basisschool Bloemhof ook de beide rond het plein gevestigde protestant-christelijke basisscholen – De Sleutel en de Oranjeschool – zijn opgenomen. Daaraan worden netwerken in de wijk gekoppeld. De ECO3 strategie (ZIE 1.1.2) verbindt sociaaleconomische en sociaal-medische aspecten in een ecosociale architectuur: de footprint die de mobiliteit van buurtbewoners bepaalt, wordt verbonden met hun foodprint: de infrastructuur van hun consumptie en hun eetgedrag. Integrale gebiedsontwikkeling en duurzame samenlevingsopbouw leggen uiteindelijk de basis voor een gezonde leefstijl. (ZIE 2.3) Zie afbeelding pp. 78-79. Maatgevend voor de tactische samenhang van de RVS interventies is de bereidheid van partijen om zelf ook een lerende organisatie te zijn. Dit ‘samenscholen’ (1.3.3) van diensten, organisaties, instellingen en bedrijven wordt heidsdiensten en stichtingen spreekt dit vanzelf. In bedrijven wordt aangehaakt 77 ingegeven door gedeelde belangen die het eigenbelang overstijgen. Voor over- 78 eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng Cart ografie RVS vo or Pact op Zuid (2008-2009). 79 80 fysiek openbare ruimte mobiliteit onder wijs sociaal cultureel economie politiek demografie fysieke integriteit Jolo WMO buurt Vakwerf Albeda Eco3 stad Wijk Feijenoord markt VAKMANSTAD 2010 2012 duurzaam vakmanschap Kijk op Zuid allochtonen autochtonen 2000 van multicultureel overleven naar intercultureel samenleven actief burgerschap Veerkracht school Vakhuis CULTUURSTAD etnische minderheden wijkbewoners ARBEIDERSSTAD 1990 1980 buitenlandse werknemers werknemers 1970 local-global cultuurstad 7x24 uur hyper individualisme multicultureel liberalisering vrije markt staat risicosamenleving gastarbeiders havenarbeiders stad en land havenstad zondagsrust gezinswaarden monocultureel middenveld verzorgingsstaat rechtsstaat tactische opschaling eco3. doen denken Stadshavens 2030 glokaal vakmanstad ecoritimisch relationele autonomie intercultureel cyclische economie mediasamenleving netwerksamenleving t a c t i s che s a m e nha ng INTER-ESSE ecologie Leefbaarheid 2.0 bij de c orp orate resp onsibility of het Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. (MVO) Het vaststellen van wederkerigheid en interdependentie op basis van een gedeeld belang vergt een langetermijnvisie, omdat fysiek, economisch, sociaal en cultureel kapitaal zich nu eenmaal niet op dezelfde tijdschaal en in hetzelfde tempo ontwikkelen. Een opknapbeurt van een wijkparkje, het planten van bomen of het opleiden van jongeren om ondersteunend wijkwerk te verrichten gaat pas op lange termijn voor de WOZ waarde van de eromheen liggende huizen renderen en levert na jaren pas de vakexpertise op die bedrijven in de stad nodig hebben. Veiligheidsindexen geven geen uitsluitsel over deze duurzaamheidsaspecten. De schalen die tactisch worden verbonden, zijn achtereenvolgens School, Buurt, Markt en Stad. In Wo orden als daden zijn de projecten op deze interactie velden benoemd als fysieke integriteit (school), actief burgerschap (buurt), cultureel ondernemerschap (markt) en ECO3 (stad). RVS heeft vanaf 2007 op de interactievelden 1, 2 en 4 projecten opgezet en trajecten uitgerold. 2.1 — TACTISCHE BELANG–STELLING VOOR COÖPERATIEVE BUURTONTWIKKELING Ecosociale architectuur is de verzamelnaam voor de integrale en duurzame samenhang die ontstaat in en door coproducties van samenwerkende partijen. Het is niet alleen het eindresultaat, maar ook het proces zelf. In deze coöperaties vormt een zich naar alle zijden openende communicatie de uitvalsbasis voor participatie. Mededelen en deelnemen gaan hierbij hand in hand. Een topdown of bottom-up aanpak werkt niet meer. Tactisch mededelen en deel nemen vraagt om een continue feedback op en tussen de verschillende interactievelden. Dat betekent concreet dat beleidsmakers en gebiedsontwikkelaars de buurtbewoners en andere direct betrokkenen in de buurt – onderwijs, welzijnswerk, zorginstellingen, MKB en bedrijven – in een vroeg stadium bij de planvorming betrekken. Het achteraf informeren van bewoners en andere betrokken partijen in zogenaamde participatiebijeenkomsten is een contraproductieve geste, omdat niemand zich serieus genomen voelt. Belang-stellende consultaties gedurende het hele ontwerp- en ontwikkelproces zijn een vast onderdeel van het ontwikkelproces. Deelnemen wordt altijd afgestemd op de specifieke belangstelling van de betrokken partijen. Het belang van een groep buurtbewoners ligt allereerst bij hun buurt en niet bij de leerprestaties van de leerlingen, tenzij ze ook ouder zijn. Ze zijn evenmin bezig met de winstmaximalisatie van zijn echter geen strijdige belangen, maar object van onderhandelingen die door 81 een bouwbedrijf of de uitvoer van het beleid van een gemeentelijke dienst. Dit eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng een gemeenschappelijke interesse worden gefocust: de leefbaarheid van de buurt. De oorlogsmetafoor die het huidige beleid beheerst – stadsmariniers – is hier niet van toepassing. (ZIE 4.1.4) Voor de functieomschrijving van een ambte- naar die zich met deze thematiek bezighoudt heeft dit wel consequenties. Het helpt namelijk als ambtenaren of managers in de desbetreffende buurt wonen 2 of een deel van hun werktijd daadwerkelijk in de wijk kunnen doorbrengen. Hoe heeft RVS de afgelopen vier jaar tactisch gemanoeuvreerd? De grote voorsprong die RVS had toen zij in 2006 begon, was dat veel van de bovengenoemde partijen elkaar al in het Pact op Zuid hadden gevonden. De bereidheid tot samenwerking was groot, ook al blijkt de praktijk van verkokerde diensten, verschotte instellingen en grootschalige organisaties vaak weerbarstiger dan de goede wil van de voortrekkers. Voortrekkers trekken niet aan dode paarden. Ze trekken de kar. Op deze voortrekkers zet RVS in. In de samenwerking met departementen, diensten, woningcorporaties, onderwijsinstellingen en bedrijven gaat RVS er altijd vanuit dat ook daar mensen werken die weten wat ze willen, kunnen en moeten doen. Veel jonge ambtenaren, managers en beleidsmedewerkers, hooggeschoold of wetenschappelijk onderlegd, zijn bereid mee te denken. Zij zijn opgegroeid in dezelfde samenleving als die waarover ze nu beslissingen moeten nemen. Geboren begin jaren tachtig van de vorige eeuw zijn ze op de middelbare school via het internet met de wereld verknoopt geraakt. Velen ontbreekt het echter nog aan macht, middelen of motivatie om door te pakken. In de versteende ambtelijke hiërarchieën en de manageriële ratrace van de corporate wereld hebben ze, ondanks allerlei kekke jonge honden- en Gideonbende-achtige constructies, nog weinig in de melk te brokkelen. In het middenkader zijn veel partners gevonden die nog niet uitgeblust of cynisch zijn geworden door werkdruk en bureaucratie. Zij hadden nog genoeg energie om met RVS mee te denken en daar waar mogelijk trajecten te faciliteren. In het topsegment lag het een stuk moeilijker. De vermeende kleinschaligheid van de RVS projecten valt voor veel topmanagers en directeuren in het niet bij de macroschaal waarop zij menen te opereren. Op hun dagpad kleuren financiële transacties menselijke interacties. Niettemin zijn er in de loop van de afgelopen drie jaar tactische samenwerkingsverbanden tot stand gekomen met hoofden en directeuren van diensten, bedrijfsdirecties en leden van colleges en raden van bestuur. Zij waren bereid iets verder te kijken dan de deur van hun kantoor of bedrijfsgebouw, iets wat je van een strategisch ingestelde voorzitter, directeur of beleidsadviseur toch zou mogen verwachten. Interventies out of the box optuigen kost veel energie. De ecosociale samenhang van een grootstedelijke buurt bevorderen is op zich geen geringe pretentie. Zeker niet als je zo’n proces van binnenuit wilt mobiliseren. Immers, bewoners komen en gaan, de lokale middenstand staat onder druk van grote concerns en kan nauwelijks het hoofd boven water houden. Allerlei informele ontmoetingsplaatsen zijn schaars geworden, sinds de postkantoren zijn opgedoekt en de meeste buurthuizen zijn gesloten. Cafés hebben sinds het rookverbod met teruglopende klantenaantallen of nieuwe investeringen te maken. 82 De grootstedelijk interculturele samenstelling van de buurtpopulatie brengt nog steeds spanningen met zich mee. Jeugdwerkloosheid zet de buitenruimte van de buurt onder druk. Bezuinigingen in het welzijnswerk en de zorg beperken de armslag van hun professionals zodra deze op een werkplek elders in de stad worden gestationeerd. Scholen concurreren met elkaar. In moeilijke wijken voeren sommige scholen een exclusief toelatingsbeleid voor leerlingen waardoor andere scholen in de buurt met hoge concentraties probleemkinderen te maken krijgen. Beter gesitueerde buurtbewoners hevelen hun kinderen over de buurt heen naar een ‘betere’ wijk. Kortom, als er al samenhang is dan is deze gefragmenteerd en verspreid over allerlei groepen die elkaar tegenkomen, maar vaak weinig communiceren. Of in een eerder gebruikte terminologie: er is wel binding, maar weinig overbrugging. (ZIE 1.3.2) Er zijn echter altijd bewoners, professionals en ondernemers die iets verder kijken dan hun neus lang is. Dit zijn de ankerpunten voor coalities. Voordat de giganteske bezuinigingen toesloegen en de financiële chaos bij grote instellingen en corporaties manifest onhandelbaar werd, waren in een grootstedelijke buurt het welzijnswerk, de wijkagent, de woningcorporatie, een deelgemeenteambtenaar of een eerstelijns artsenpraktijk de meest zichtbare, formele partijen waar bewoners met hun vragen terecht konden. Naast het koffiehuis faciliteren buurtcafés, buurthuizen, wijkcentra en buurtparkjes informele ontmoetingen. Ook pleinen en brede stoepen zijn sociaal-culturele knooppunten in zo’n buurtnetwerk. Op die plekken kunnen mensen elkaar nog aanraken, elkaar de hand schudden of een schouderklopje geven. Mond-tot-mondreclame werkt er nog. Op deze tactiele plekken is het contact nog face-t o-face in plaats van interfaciaal, zoals op een smartphone. Dit zijn de opschalingsplekken in het buurtleven. Formele partijen zijn hier ook nog wel aanwezig, zij het dat deze ook grotendeels zijn wegbezuinigd. Andere partijen nemen delen van die taken over. Zo springt Thuis Op Straat (TOS) bij veel van het kinder- en jongerenwerk in voor het zieltogende en wegbezuinigde welzijnswerk. Maar op die opschalingsplekken wordt ook de urbane smetvrees zichtbaar en vertonen mensen vermijdingsgedrag, of ze worden exclusief door groepen geclaimd. Ze blijven even tactiel maar nu wordt er met een vuist gezwaaid of met vingers nagewezen. Uiteindelijk is voor ouders met jonge kinderen het schoolplein de meest natuurlijke ontmoetingsplek. De bijdrage van het onderwijsveld aan het verbeteren van het buurtklimaat is hier onbedoeld en indirect. Voor de school is de reden om aan een beter schoolklimaat te werken glashelder: een gezonde en stimulerende leeromgeving verhoogt allereerst het leerplezier van leerlingen en daarmee hun leerprestaties. Voor een woningcorporatie is het minder duidelijk om hierin te investeren. Ouders van basisschoolleerlingen zijn echter vaak buurtbewoners, zo simpel is het. Voor ouders die in de huizen van de corporatie wonen, kan een stimulerende leeromgeving met veel ouderparticipatie hun woongedrag en buurtmobiliteit in positieve zin beïnvloeden. Voor een bedrijf in de omgeving is een bijdrage aan de verbetering van het schoolklimaat nog onduidelijker, ook al zijn ze gebaat bij positief ingestelde jongeren die aanspreekbaar zijn als er in de nabijheid van de parkeerplaats problemen zijn. Maar werkers. Een terecht argument. Maar vaak zijn de wijkbewoners wel klanten, als 83 ondernemers, zo luidt steevast het eerste tegenargument, zijn geen sociale eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng het om lokale middenstanders gaat. En bliksemstages van leerlingen bij aanpalende bedrijven kunnen ook een weldadige doorwerking hebben. Vmbo’ers en mbo’ers zijn misschien toekomstige werknemers. En voor bedrijven geldt: hoe geschoolder en gezonder hun toekomstige werknemers, hoe beter ze in hun vel zitten, hoe minder verzuim en hoe hoger hun output. Een communicatieve woonomgeving houdt mensen gezond. 3 Volksgezondheid en ecosociale duurzaamheid sluiten hier nagenoeg naadloos op aan. Het ligt dan ook voor de hand om naast woningcorporaties en bedrijfsleven ook de lokale gezondheidsdienst bij de coalities te betrekken. In Rotterdam is dat de GGD. In praktijk was dit in het verleden hoogst problematisch. In de nieuwe beleidsvisie van de GGD zijn echter veel meer aanhakingspunten te vinden. 4 Maar ook zorgverzekeraars komen in beeld als het gaat om de verbetering van het buurtklimaat. Een gezonde en fitte polishouder en premiebetaler kost tenslotte minder dan een zwaarlijvig, depressieve en onwillige premiebetaler. Over zulke samenwerkingen wordt al jaren gesproken, ook op departementaal niveau, waar het project Fysieke Integriteit van RVS de aandacht van het Innovatieplatform heeft getrokken. (3.4.2.D) Maar er is een voor de hand liggende reden voor de altijd weer terughoudende reactie van zorgverzekeraars: de desbetreffende ouders/wijkbewoners zijn vaak niet bij hen aangesloten. Waarom zouden zij dan in deze gezinnen investeren? Dit vergt tactische arrangementen op een hoger plan. Maar daarmee stuiten we op de grenzen van innovatief buurtbeleid. Zijn er wel nationaal, regionaal en lokaal van te voren arrangementen tussen partijen te maken? Hier doorkruist een dogma van de vermeend vrije markt economie de tactische noodzaak van duurzame samenlevingsopbouw. Laat het Europese aanbestedingsbeleid dit soort op onderlinge afspraken gebaseerde samenwerkingen wel toe? Als dat niet het geval is, is een langetermijnvisie waarin partijen elkaar vinden en op grond waarvan ze met elkaar en in elkaar willen investeren, zinloos. Er moet een nieuw juridisch kader worden geschapen. RVS stuit regelmatig op de uiterst complexe aanbestedingspolitiek van gemeenten en deelgemeenten. Deze aanbestedingen zijn door de bezuinigingen niet alleen minimaal opgetuigd en voorzien van ongeloofwaardige kwantitatieve afrekenmodellen, ze zijn ook teruggeschroefd tot één jaar. Strategisch valt daar geen eer meer te behalen. Want wat valt er nog te plannen en te ontwikkelen in een jaar? Instellingen uit andere steden kunnen op deze lokale aanbestedingen inschrijven wat tot bizarre uitkomsten leidt. Bestaande werkverbanden, hoe zwak ook, vallen volledig uit elkaar. Hoe kunnen in zo’n context partijen nog met elkaar meedenken en zich bereid verklaren, gaande het proces, hun belangen bij te stellen? Het staande beleid kent nog andere knelpunten. De mesopolitieke uitdaging van een ecosociale architectuur ligt in het vroegtijdig potentiëren van alle deelnemers op de schalen waarop zij als groep belangen hebben. Niet als individu, maar als groep. Grote bureaucratische instellingen hebben macropolitieke belangen, maar individuen koesteren menselijk al te menselijke micropolitieke verlangens. Mesopolitiek handelen van groepen interacteert tussen beide 84 velden. Ze bewegen zich tactisch tussen beide schalen vanuit een meerschalig bewustzijn. (4.2.2) Is de ontwikkeling van een skatepark, ondanks de mogelijke overlast, ook goed voor mijn kinderen? Is het huisvesten van ex-delinquenten in het blok verderop werkelijk zo gevaarlijk voor de buurt? Tactisch oscillerend tussen twee schalen – micro en macro – ontwikkelen deze groepen al doende nieuwe democratische skills. Talentontwikkeling is inherent aan deze manier van werken. Alles draait om het versterken van positieve krachten. Beleid dat zich hiermee inlaat moet beseffen dat het aansturen van actief burger schap in mesopolitiek opzicht van een geheel andere orde is dan wat er in het reguliere beleid gebeurt. Het aansturen van wenselijk politiek gedrag is geen kwestie van repressief sanctioneren of curatief ondersteunen, zelfs niet van preventieve voorzorg. Het gaat om potentieve activering. Potentief beleid sluit aan bij interesses, niet bij frustraties. 2.2 — BUURTEN ALS WEEFSELS Het draagvlak van al deze mesopolitieke tactische manoeuvres zijn de fysieke en digitale netwerken die al in een buurt bestaan. Een buurt is naast een fysieke infrastructuur van straten en pleinen ook een virtuele pannenkoek van digitale netwerken. RVS noemt zo’n dubbel vernetwerkte buurt een weefsel. Dat kan een lappendeken met de spreekwoordelijke rafelranden en slijtplekken zijn. Of een hecht tapijtje, dat in buurtcafés op de tafeltjes ligt. Het denkbeeld ‘weefsel’ laat het eerder gemaakte onderscheid tussen schering en inslag toe: de fysiek-economische structuur van de buurt is doorschoten met sociaalculturele patronen. Zo wordt het specifieke leefpatroon van de buurt als ‘binnenkant’ van het weefsel zichtbaar. In dit buurtweefsel verplaatsen mensen zich dagelijks van de ene fysieksociale knoop naar de andere: van huis naar school of het werk, over straat of met het openbaar vervoer, in hun vrije tijd naar sportcentra, korfbalvereniging, een fitnessclub, moskee of voetbalstadion. Op die fysiek-sociale knooppunten komen mensen met elkaar in contact. Het zijn tactiele punten waarin wederzijdse interesse de onderlinge banden versterkt. Interessant zijn de knooppunten waar buurtbewoners niet alleen in hun eigen netwerken de banden aantrekken, maar waar ze ook in voor hen nog onbekende verknopingen in het buurtweefsel verzeild raken. Dit soort plekken, waar bewoners die normaal nooit met elkaar praten of met elkaar iets doen, belangeloos met elkaar in contact kunnen komen, verdwijnen steeds meer. Maar hier krijgen we juist zicht op bridging of overbrugging. Een ecosociale, integrale aanpak mikt zowel op binding als op bridging: naar binnen sterk, naar buiten flexibel open. Die patronen worden zichtbaar in de dagelijkse bezigheden die buurtbewoners op allerlei verschillende domeinen en op steeds weer andere schalen hebben. Die domeinen noemt RVS leefvelden. De trajecten die allerlei leeftijdsgroepen tussen opover deze leefvelden. 85 staan en naar bed gaan dagelijks in de buurt, de wijk en de stad afleggen lopen Feijenoord ik dr n He s in Pr Koopwoningen Koopwoningen Sloop Wonen Sloop winkelcluster Wonen de a uk supermarkt a ss winkelcluster Na de B ka bedrijven terrein B "De Hef" t aa TO S B m Sta t S TO TO S s aven S TO Or poth Entre B T tramlijn B buslijn Parken braakliggend terrein creatief beheer dam ons rso Pe jeb an B B TO aa str Woonomgeving dam Zorginstelling on rso Pe TO S voorzieningen voor sportveld hulpverlenings at pla ur S TO en Moskee wijkgebouw B B at S TO Thuis op Straat activiteiten Een aantal kenmerkende gebouwen Moskee van FeijenoordParticipatie zijn & Vrije Tijd Vu ur pla B en B av B n een globaal beeld van de sh B ve Welzijn & Hulpverlening Participatie & Vrije Tijd sportveld on ha Thuis op Straat Zorginstelling activiteiten t aa kstr Vu av Pie rso en B sh Pe nn B Veiligheid wijkgebouw t t n AT Bi aa str aa str T k Pie AT B B ve RA ST ha Welzijn & Hulpverlening aandachtslocatie ons rso Pe m oo en SE RO nn Veiligheid buslijn voorzieningen voor creatief beheer hulpverlenings t RA ST jeb an Bi Woonomgeving aandachtslocatie S m SE RO Or poth Entre tramlijn T B oo B aven Onderwijs braakliggend terrein bibliotheek ddee kkaa orrdd noo en hav pio am B St scholen Parken ije en Stieltjesplein bibliotheek B Fe a tra B en B bedrijven terrein Onderwijs Economie, ondernemers werk & inkomen scholen hav pio ondernemers ee aadd rdkk ord noo ije Fe str en Stieltjesplein supermarkt Economie, werk & inkomen Nassau au ss a "De NHef" Nassau eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng s in Pr ka ik dr n He Leefvelden kaartkaart Leefvelden Feijenoord © VELDACADEMIE © VELDACADEMIE de e d ka T T B B TO S een globaal beeld van de B B LLAA AN Een aantal kenmerkende gebouwen van Feijenoord zijn ZU at ID 250m schaal: 1: 500 OP Mallegat B T lleg Ma B TO S We noemen deze trajecten dagpaden. RVS heeft deze begrippen in 2011 B Mallegat gebruikt in het wijkontwikkelplan De Nieuwe Belangstelling voor de wijk LLA AA N OP Feijenoord dat ze samen met de Veldacademie, een in Charlois gevestigd Z schaal: 1: 500 UI D at lleg kenniscentrum voor wijktransformatie 5, heeft opgesteld. 250m Ma (ZIE 3.4.2.B) 2 . 2 . 1 — Ve e r k ra c h t : ve r k n o p e n va n d a g pa d e n Iedereen snapt dat mensen die de eindjes aan elkaar moeten knopen binnen een uiterst beperkt en rafelig netwerk opereren. Dat geldt voor daklozen, maar ook voor een gehandicapte buurman of overburen die onder de armoedegrens leven. Waar gaan zij op welk tijdstip naartoe om met wie te spreken om wat voor elkaar te krijgen? Hun dagpad verschilt aanzienlijk van dat van een student, een alleenstaande moeder of een razend proactieve yup. Maar allemaal bewegen ze zich overdag en in de loop van de avond – en sommigen ’s nachts – over een vast traject. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat verplaatsen buurtbewoners zich door de openbare ruimte van het ene fysiek-sociale knooppunt naar het andere om collega’s, kennissen, vrienden en familie te ontmoeten of om samen iets te ondernemen. Al die activiteiten kunnen grafisch in kaart gebracht 86 worden op een dagpad. De meeste mensen leggen dagelijks dezelfde trajecten af. Op een gegeven moment in het leven wordt de mobiliteit van individuen heel overzichtelijk: ze doen precies wat hun leeftijdsgenoten doen. Herhaling schept zekerheid, samenhang en identiteit. Je bent wat je dagelijks doet. Zo zou schematisch de sociale buurtmobiliteit in kaart gebracht kunnen worden. We zien dan hoe dagpaden van verschillende groepen bewoners elkaar kruisen, virtueel en fysiek: lopend, met de fiets, openbaar vervoer of de auto, pingend en twitterend. Een kindvriendelijke route in de wijk bakent voor basisschoolleerlingen een fysiek pad af, een telefonische hulpdienst een virtueel pad. Een dagpad kent formele en informele contactpunten: “hé, ken ik jou niet van .....?” Slimme tactische interventies maken van beide lagen gebruik om het weefsel rond mensen en groepen te versterken. samenleven thuis wonen zorg woonomgeving bewoner werk onderwijs club recreatie school straat straat straat culturele activiteiten Hoe gedragen mensen zich op die verschillende leefvelden? Thuis gedraag je je anders dan op school of op de fitnessclub, op je werk gelden in een gesprek met een klant andere waarden dan op straat met de wijkagent. Dat is geen enkel probleem zolang iemand die verschuiving kan hanteren. Maar dat veronderstelt wel het meerschalige bewustzijn dat kenmerkend is voor mesopolitiek handelen. (ZIE 4.2.5) Sommige mensen hebben heel veel netwerken en bewegen zich vaak op meerdere schalen. Zij kunnen daardoor flexibeler zijn in hun contacten. Anderen opereren in kleine afgebakende netwerken op een beperkte schaal. Er zijn mensen die nauwelijks hun huis uitkomen, geen internetaansluiting hebben en teveel schuld hebben om de telefoonrekening te kunnen betalen. Vakanties zitten er ook niet in. Voor hun kinderen kan een Brede Vakantieschool een wereld van verschil maken. (ZIE 3.3.1.D) Via een schoolsportvereniging kunnen deze leerlingen bij een vereniging aan de rand van de deelgemeente terechtkomen waar hun ouders misschien zelfs wel als vrijwilliger een kwantumsprong in hun netwerken maken. (ZIE 3.3.1.A) steuning (WMO) teruggeknoopt worden. Een ouderenwerker is dan eigenlijk 87 De rafelranden in dit buurtweefsel kunnen via de Wet Maatschappelijke Onder- eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng een vlechtwerker. (ZIE 3.4.2.A) Voor de bejaarde overbuurman fungeert deze vlecht- werker als een spoorzoeker die op het beperkte dagpad van de overbuurman aanhakingen ontsluit die verder gaan dan de dagopvang van het dichtstbijzijnde verzorgingstehuis. Als daar ook nog via stagenetwerken van zorgopleidingen maatjes bij verzorgd worden, wordt het dagpad en daarmee het netwerk van de vereenzaamde buurman een stuk groter. Blijkt deze in zijn arbeidzame leven ook nog een goede leermeester geweest te zijn, dan kan die wegkwijnende expertise wellicht gereanimeerd worden in de ondersteunende activiteiten op volkstuinen. Of misschien was zijn vrouw wel een oorlogsheld, een historisch gegeven dat in een basisschoolproject over de Tweede Wereldoorlog dat in mei van ieder jaar terugkomt, de overbuurman een uitje biedt waar hij naar uit kan kijken. Zijn kleine netwerk is zo doorgeweven en fungeert niet alleen als een vangnet, maar zelfs als trampoline naar een zinvolle dagbesteding. Hoe veerkrachtiger de verknoopte paden, hoe meer manoeuvreerruimte er ontstaat voor de overbuurman. Of die ruimte gepakt wordt, hangt vanzelfsprekend van zeer veel meso- en macropolitieke (f)actoren af. Verslaving aan aanbodgericht beleid weerhoudt hem er wellicht van zelf zijn plan te trekken. Zijn wrok maakt hem misschien ongenietbaar. Of de bezuinigingen saneren zijn vaste vlechtwerken weg. Maar de mogelijkheid dat op al de genoemde fysiek-sociale knooppunten zich een interculturele ervaring aandient, is niet ondenkbaar. Ook al zijn veel van die ontmoetingen aanvankelijk ingegeven door harde belangen, dat sluit niet uit dat ze kunnen resulteren in daadwerkelijke interesse. Op deze tactiele knooppunten in het weefsel wordt nieuwe belangstelling ervaren en gewekt. 2 . 2 . 2 — N etwe r ke n o p l e e f ve l d e n e n l e e f pa d e n Veerkracht is het sleutelwoord als het om tactische samenwerking gaat. Een netwerk is zo sterk als zijn veerkracht groot is. De verknoopte dagpaden openen zich overal naar leefvelden die elkaar overlappen. Het zoeken en versterken van deze gelaagde samenhang is het doel van tactische allianties. In de wijkontwikkelanalyse van de wijk Feijenoord en de wijk Carnisse worden leefvelden als volgt benoemd: woonomgeving, wonen, economie/werk/inkomen, onderwijs, gezondheid/hulpverlening, participatie/vrije tijd en veiligheid. Kinderen bewegen zich minder bewust op leefvelden en zijn daar minder actief dan jongeren en die bewegen er zich weer op een andere wijze in dan hun ouders of grootouders. Dagpaden krijgen samenhang en richting door de levensfase waarin iemand zich bevindt. Op dat leefpad is voor jongeren de school maatgevend, voor hun ouders hopelijk hun werk en voor hun grootouders gaat het om een zinvolle dagbesteding in verschillende netwerken. Zo’n leefpad verandert eerst gemiddeld om de zes jaar, maar na het 24 e levensjaar begint er zich voor velen iets definitiefs af te tekenen. Dan verbreedt het leven zich in en verstevigt het zich met nieuwe netwerken, die in een bepaalde l evensfase in verval raken en soms ook radicaal worden verlegd. Deze processen beïnvloeden vergt 1 ) langdurige investeringen in sociale en culturele netwerken op een leefveld en 2 ) systematische, tactische verknopingen op 88 leefvelden via dagpaden. Dat moet uiteindelijk resulteren in meer veerkracht. Het leggen van nieuwe, productieve contacten via een open en transparante communicatie kan leiden tot een bredere belangstelling en meer bewegingsruimte. Maar de meerwaarde beklijft pas als de dubbele inzet slaagt: binden en overbruggen. Uitsluitend binden kan de uitzichtloosheid en spanningen tussen groepen versterken. Dat kan voor de buurtontwikkeling contraproductief uitwerken. Maar uitsluitend overbruggen kan de groepsbinding uithollen en iemand doen vervreemden van zijn of haar oorspronkelijke netwerk. RVS ziet in opschalen en terugploegen de tactische tegenhangers van overbruggen (opschalen) en verbinden (terugploegen). Daarom wil ze graag stagiaires van de verschillende beroepsopleidingen die uit de wijken komen waar RVS projecten uitvoert, inzetten. Door de dubbeltactiek van binden en overbruggen – of terugploegen en opschalen – wordt het buurtweefsel veerkrachtiger. Veerkracht is daarom een basisconcept in het discours rond de ecosociale architectuur. Het gaat om elasticiteit, om de kracht om mee te geven zodat het weefsel niet scheurt. In RVS krijgt veerkracht tactisch en mesopolitiek zijn beslag in het consortium scenario dat RVS samen met een drietal andere partijen – Bureau Frontlijn, Creatief Beheer en DRIFT – en thematisch ondersteund door de Veldacademie in de wijk Carnisse in Rotterdam-Zuid uitvoert. (ZIE 2.5.1.C) Veerkracht kent ook een micropolitieke variant. Veerkracht wordt fysiek versterkt in de judolijn waarin kinderen de grenzen van hun lichaam leren kennen via de weerstand van anderen. In de filosofielijn wordt hun mentale veerkracht beproefd. Ze leren zich daarin samenhangend en argumentatief te weer te stellen in Socratische gesprekken. (ZIE 3.2.2.D) Deze fysieke en mentale competitie maakt kinderen sterker. Maar deze veerkracht blijft eenzijdig als er niet een zorgcomponent in zou zitten: naast judo en filosofisch debatteren leren de leerlingen ook koken en hun tuinen verzorgen. Strijd en zorg zijn de complementaire aspecten van veerkracht. 2.3 — INTERACTIEVELDEN 2010–2015 Via dagpaden en leefvelden worden de interacties tussen buurtbewoners en groepen die in de buurt opereren in kaart gebracht. In de strategische visie van RVS ligt het accent echter op jongeren en hun beroepscarrière. Om de ontwikkeling van jongeren in beeld te krijgen en een integrale, duurzame onder steuning tactisch te realiseren wordt door RVS met het oog op duurzaam vakmanschap vanaf het basisonderwijs tot het hoger beroepsonderwijs in de verknoping van dagpaden en leefvelden geïnvesteerd. Uiteindelijk moeten die investeringen voor de stad Rotterdam meerwaarde opleveren. De reikwijdte van de RVS focus is een volledige schoolcarrière van vier tot en met achttien jaar. De tactische coalities groeperen zich langs dit leefpad van jongeren. Vanaf het basisonderwijs worden op de eerste drie interactievelden projecmeest ongelijksoortige partijen met elkaar op om optimale scholingstrajecten 89 ten met trajecten ontwikkeld en tot netwerken verknoopt. Daarin trekken de eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng S t ad – ba ur ne infrastructu ur (V)MBO wijk . E CO 3 Actief Fysieke Integriteit Burgerschap PO buurt MB0 clinics, stages, markt Fysieke Integriteit Onderzoek & beleid HBO Duurzaam Vakmanschap te b ieden aan jongeren die voor een beroepsopleiding kiezen. Tactisch gezien komen er op ieder interactieveld partners in beeld uit het onderwijsveld, de zorginstellingen, het welzijnswerk, de woningcorporaties, het bedrijfsleven en de lokale overheden. Maar andere organisaties die zich bezighouden met wijkontwikkeling (Veldacademie, Freehouse en Kosmopolis), met gezinsondersteuning (Bureau Frontlijn en Katrol), met buurtmediatie (JOLO) 6, groenontwikkeling (Creatief Beheer en BuurtLab) en wijkarena’s (DRIFT) komen ook in beeld. Maar ook individuen zoals gepensioneerde vaklieden, breed maatschappelijk betrokken professionals of geëngageerde wetenschappers die hun expertise maatschappelijk inzetten, vormen potentiële partners. Er zijn weinig criteria 90 DOORLOPENDE LEERLIJNEN die samenwerking op de verschillende interactievelden uitsluiten. interactieveld 4 Eco3. Urbane Infrastructuur interactieveld 3 Duurzaam vakmanschap interactieveld 2 Actief burgerschap interactieveld 1 Fys i e ke i n te g r i te i t •onderzoek •ontwikkeling •beleid •Va k w e r f •stagenetwerken •Va k h u i s •vakstages •Brede vakantieschool •wijktuinen •schoolkeuken EUR TUD HBO (bedrijfsschool) MBO V(MB)O vakschool wijkschool (weekendschool) schoolsport vereniging basisschool De vier interactievelden zijn achtereenvolgens: Fysieke Integriteit op het basisonderwijs, Actief Burgerschap in de buurt, Duurzaam Vakmanschap als opmaat tot de markt en ECO3 Urbane Infrastructuur met zijn discursieve focus op stadsontwikkeling. De eerste doelgroep zijn de leerlingen van het primaire onderwijs. In een tweede tactische slag wordt de onderbouw van het vmbo er bij betrokken. De derde stap wordt naar de bovenbouw van het mbo gezet. Maar ook de hogere beroepsopleidingen zijn tactisch in beeld. Stagenetwerken van hbo-ers zijn op alle interactievelden aangesloten. Deze studenten worden als het ware teruggeploegd naar de wijken en buurten. Hbo-studenten maken zo kennis met een integrale manier van werken die ze in de toekomst zelf gaan vormgeven. Dat vergt infrastructurele ingrepen in de profielen van de opleidingen. (ZIE 3.4.2.E) Het onderscheid in de interactievelden 1, 2, 3 en 4 is niet chronologisch, maar systematisch. Tussen 2006 en 2008 is vooral aan het basisapparaat van het discours gewerkt, tussen 2008 en 2011 is interactieveld 1 in zijn volle breedte ontplooid, terwijl op de andere interactievelden met afzonderlijke projecten is geëxperimenteerd. (ZIE 3.4.2) Vanaf begin 2012 wordt breed op alle velden ingezet, zij het in verschillende snelheden en ritmes. 2013 wordt het jaar van het Vakhuis en de Weekendschool en 2014 van de Vakwerf. Voor het verknopen van duurzaam vakmanschap in het grootstedelijke weefsel van netwerken is een lange adem nodig: willen de investeringen renderen dan vergt dit zeker één volledige schoolgeneratie, dat wil zeggen 14 tot 16 jaar: van het basisonderwijs via het (v) mbo naar het hbo. Gegeven de inzet in 2006 zal Rotterdam Vakmanstad/Skillcity in 2020 volledig operationeel zijn. Dat neemt niet weg dat de concrete effecten van de afzonderlijke trajecten onmiddellijk zichtbaar zijn op de verschillende interactievelden. Deze worden zichtbaar gemaakt door het ontwikkeling- en effectonderzoek van het Verwey-Jonker Instituut, samen met de Faculteit der Wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit. (ZIE 3.4.1) Kortom, RVS streeft ernaar niet te snel en niet te langzaam, maar alert proactief geritmeerd te werken. Zoals het in het aanvangscitaat van Musashi wordt geformuleerd: het gaat om in harmonie te werken met het ritme (ma) van de dingen. Dit ritme is slechts waarneembaar als je midden tussen de dingen staat. (ZIE 4.2.3) Maar wat zijn de ‘dingen’? Als dat organisaties zijn waarin mensen werken, dan gaat het om de juiste afstemming op een combinatie van micropolitieke krachten en macropolitieke machten. Dan stemt het ma waar Musashi op duidt, overeen met wat RVS drievoudige interesse noemt: fysiek, sociaal en mentaal. Door deelnemen en mede te delen, alleen zo is de juiste tijd en afstand in te schatten. 7 2 . 3 . 1 — Fo o d p r i n t a l s fo o t p r i n t : sta d s l a n d b o u w In het voorgaande is makkelijk de conventionele ketenaanpak van bijvoorbeeld woningcorporaties te herkennen. Daarin worden wonen, leren, werken en zorgen aan elkaar geregen. Inmiddels is duidelijk dat deze ketens ook in de breedte en de diepte doorgeschakeld worden. Investeringen in de keten renleefvelden rond de paden zijn aangehaakt. Door deze netwerkclusters krijgt het 91 deren alleen als ze transversaal vervlochten worden in de netwerken die op de eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng buurtweefsel samenhang. Meer dan louter de markt te bedienen en zich uitsluitend in het trendy jargon van banen scheppen en ketenaanpak in te voegen, legt RVS zich er op toe om de jongeren ook een inhoudelijke ecosociale oriëntatie aan te reiken. Niet in de vorm van ideologische dogma’s, maar in de vorm van praktische skills. RVS voegt zich daarmee naar de ‘groene’ imperatieven van de stad waarmee op termijn een transitie in het politiek-economische handelen wordt beoogd: een transformatie van een lineair expansionistisch groeimodel naar een cyclisch duurzame economie, die ingebed ligt in een euroregionaal netwerk dat zich uitstrekt van Amsterdam tot Brussel met Rotterdam en Antwerpen als innovatief maak- en overslagcluster. Innovatieve maakindustrie clustert zich dan rond Rotterdam. Deze meer dan mentale transitie van een metastatisch exclusief groeibesef naar een homeostatisch inclusieve, maar open vorm van samenleven is in lijn met de pretenties die het college van B&W in de loop der jaren in nota’s en via adviesorganen als het EDBR en International Advisory Board heeft geformuleerd. Zonder de stad naar de mond te praten of uitsluitend lippendienst te bewijzen (ZIE 4.4.2) onderschrijft RVS deze transitiestrategie. Het door RVS beoogde vakmanschap is meer dan een vaardigheid of een set skills. Het overstijgt educatief ook het competentiegerichte onderwijs. RVS zet met vakmanschap ook in op een ecosociaal geïnspireerd zelfbewustzijn en een kwalitatieve levenshouding. 8 In de vorm van innovatief vakmanschap met een ambitie levert het een bijdrage aan een gezonde, groene en duurzame lokale en regionale economie. Dit denken doen is wat te denken geeft. Maar daarvoor moeten we ons huidige doen, onze handelwijze wel radicaal – dat wil zeggen: tot in de haarvaten van de onzichtbare wortels – ecosociaal transformeren. Het ecosociale imperatief van RVS focust op integraliteit en duurzaamheid: de mondiale ‘voetafdruk’ of fo otprint is haar maatstaf om economisch handelen op waarde te schatten. Een footprint is het aantal hectares dat nodig is om in iemands behoeften te voorzien. De voetafdruk voor de gemiddelde Nederlander is groter dan die voor een doorsnee Oegandees. Voor een Nederlander is dat 6,2 hectare. En dat terwijl er voor iedere aardbewoner slechts 1,8 hectare beschikbaar is. 9 Als we met het huidige westerse consumptiepatroon doorgaan, als China en India dat onverkort overnemen, hebben we binnen onafzienbare tijd vier aardes nodig. Footprint is uiteindelijk de optelsom van de belasting van het milieu die samenhangt met de productie, distributie, consumptie en afvalafwerking van producten. Waar komen onze grondstoffen vandaan? Zijn sperzie bonen uit Nigeria echt goedkoper dan die uit het Westland als we alle vervoer- en vervuilkosten meerekenen en arbeid marktconform belonen? Binnen bewegingen als Cradle2Cradle en Transition Towns is het denken in termen van footprint al gemeengoed. In Rotterdam vinden we deze benadering daadwerkelijk terug in de projecten van het wereldwijd opererende architectenbureau Doepel Strijkers Architects (DSA) dat in het MerweVierhavengebied is gevestigd. 10 Een van de meest cruciale basisproducten voor het dagelijks bestaan is brood. 92 Aan de productie van ons voedsel kleven globaal gezien immense problemen. Niet alleen door de toenemende zwaarlijvigheid door junkfood, maar ook door de herbestemmingen van grootschalige landbouwgebieden om voedsel voor varkens te produceren, koeien te fokken of biobrandstof te verbouwen. Dat heeft in grootstedelijke gebieden een kritische impuls gegeven aan stadslandbouw. Stadslandbouw laat zien wat de abstracte footprint op de schaal van de stad betekent. Het afgelopen decennium is verbouwen van voedsel in de stad een steeds prominentere rol gaan spelen. Eco-organisaties zoals Eetbaar R otterdam 11 en De Groene Loper 12 verknopen groentrajecten tot netwerken. In het stadslandbouwproject Uit je eigen stad 13 dat vlakbij het MerweVierhavengebied is gevestigd, is een commercieel gerund business model het uitgangspunt. Zo worden fysiek zichtbaar de consumptiepatronen en het eetgedrag van de doorsnee stedeling op een mesopolitieke schaal geadresseerd. Stadslandbouw is een kwalitatieve ecosociale aanpak op lokale schaal van een globaal probleem. Voor RVS zijn footprint en foodprint dus onlosmakelijk met elkaar verbonden. (ZIE 3.4.2.C) Op de meest basale schaal – interactieveld 1 Fysieke inte- griteit – maakt zij de footprint van de foodprint voor leerlingen tot een ervaring. Tuinieren en koken, de zorgcomponenten binnen Fysieke Integriteit, openen er het zicht op en zijn een empathische vertaling van de globale footprint gedachte. Daarmee komt tevens de schaal in beeld waarop verantwoordelijkheid handen en voeten krijgt. Wat op interactieveld 4 vanuit onderzoek als beleid wordt voorgesteld, krijgt op interactieveld 1 in de keuken en tuinen van de Bloemhofschool concreet gestalte. (ZIE 3.2.2.B/C) Stads- en gebiedsontwikkelaars zijn zich in hun integrale planontwikkeling nog te weinig bewust van de verwevenheid van al deze deelaspecten met het geheel: een gezonde en gediversificeerd kapitaalkrachtige 21 e-eeuwse grootstedelijke omgeving. 14 Evenmin schatten zij de tactische potenties die in het toenemend ecosociale bewustzijn van mesopolitiek opererende groepen besloten liggen, juist in. En tegelijkertijd verandert de rol van de overheid. Een overheid die terug moet treden omdat er, door de budgettaire fixatie van verschotte en verkokerde diensten en departementen nauwelijks meer financiële armslag lijkt te zijn, kan niet langer de regie hebben. De door de bezuinigingen ingegeven noodzaak tactische verbindingen te leggen vereist tevens de herbestemming van budgetten en het realloceren van uitvoerende diensten op stadsniveau. De overheid wordt een gelijkwaardige netwerker op het mesopolitieke speelveld. Echter, in macropolitiek opzicht zal ze zich moeten bezinnen op haar politieke, representatieve taak, die meer vergt dan het stimuleren van actief burgerschap. 15 2 . 3 . 2 — Fys i e ke I n te g r i te i t : sc h o o l Op het eerste interactieveld maken leerlingen van het basisonderwijs (4-12 jaar) zich op school in het project Fysieke Integriteit de ECO3 skills eigen. (ZIE 3.2, 3.3.1) Fysieke integriteit in enge zin duidt op de onschendbaarheid van individuele lichamen. In ruimere zin verwijst deze integriteit naar een evenwichtige, fysieke kwaliteit van de leefomgeving waarbinnen kinderen kunnen opgroeien. Daar ligt een verantwoordelijkheid voor alle partijen, van het gezin griteit op spanning. Die spanning is een gegeven, omdat leven de omgang met 93 tot het cluster Stadsontwikkeling. Verantwoordelijkheid houdt iemands inte- eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng weerstand is en er dus altijd keuzes gemaakt moeten worden. Leren omgaan met spanningen, met dilemma’s, met paradoxen, zonder te vluchten in illusoire oplossingen en fictieve harmonieën is de basis van democratie. Democratie is een on going process. Individuele belangen en het gemeenschappelijke belang staan in de ECO3 verantwoordelijkheid niet haaks op elkaar: individu en gemeenschap, deel en geheel, privaat en publiek, lokaal en globaal, het zijn de ankerpunten in de spanning waarin we ons ritme zoeken. In het behartigen van hun eigenbelang leren kinderen rekening houden met hun groepsgenoten. Ze cultiveren open relaties. Dat het ego op die leeftijd nog in ontwikkeling is, mag een voordeel heten. (ZIE 4.5.2) Op de verschillende trajecten van Fysieke Integriteit leren leerlingen rekening te houden met het geheel: met de groep tijdens het judo, eten, tuinieren en filosoferen. Bij het judo is dat concreet je partner die je helpt binnen de reikwijdte van de mat die je beschermt als je valt, bij koken is het de kooklijn waarin iedere deelnemer een deel van het ingrediënt en het menu (voor)bereidt, bij het eten zijn het je tafelgenoten, in de tuin houd je rekening met het weer, de grondkwaliteit en je groepsgenoten en in de filosofielessen is het gezamenlijke gesprek leidend. Zorg wordt in de kooken tuinlessen expliciet gecultiveerd, terwijl in de filosofielessen en het judo het competitieve element meer naar voren komt. (ZIE 3.2.2.D) Kortom, verantwoor- delijkheid kent vele schalen maar strijd en zorg, eigen belang en groeps belang staan op elke schaal in een gespannen verhouding tot elkaar. Iets breder geformuleerd: jongeren ontplooien zich in het spanningsveld tussen macht en waarheid. Die spanning kent overigens vele gestalten en intensiteiten: inspanning, ontspanning en overspanning. Er zijn op het eerste interactieveld rond de school veel tactische connecties mogelijk. Op een micropolitieke schaal wordt met skills aangesloten bij de interesses van leerlingen, bij de wensen van de docenten om minder werkdruk te krijgen maar meer kwaliteit te genereren, bij de wensen van ouders om in de school te participeren en bij de behoefte van mbo-stagiaires om op zinvolle wijze hun punten te scoren. In de sociaal-culturele contacten tussen ouders en s tagiaires, stagiaires en docenten, mbo en hbo begeleiders en ouders worden deze micropolitieke krachten mesopolitiek doorvertaald om de fysieke integriteit van al deze deelnemers te versterken. De communicatie tussen Turkse moeders en Antilliaanse stagiaires liep aanvankelijk niet soepel. Voor RVS draait het in zo’n gespannen context om het tactisch manoeuvreren om ruimte en tijd te scheppen voor creatieve samenwerking in de luwte van dit interactieveld. Op macropolitiek vlak was RVS tot 2011 via Pact op Zuid aangesloten op gemeentelijke beleidsplannen van de dienst Jeugd, Onderwijs en Samen leving – Beter Presteren – en van Sport en Recreatie – Lekker Fit. (ZIE 2.5.2.B) In de buurt sloot ze aan bij de bouwplannen van woningcorporatie Vestia (Bloemhof) en Woonstad (Feijenoord). Ook zijn de SKVR, sportverenigingen, lokale middenstanders en marktkooplieden betrokken. In deze samenwerkingen genereert RVS haar basiskapitaal in sociale, economische en culturele netwerken. Hoe dit als echt ‘kapitaal’ rendeert, kan afgeleid worden uit de metingen van de 94 SDQ-testen waarmee in de afgelopen drie jaar de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen is gemeten. (ZIE 3.4.1) Maar meer dan de winst voor de samenleving staat hier de levensvreugde voorop die met deze sociaal-emotionele ontwikkeling vrijkomt. Die stimuleert een brede cognitieve ontwikkeling die dieper wordt verankerd in aanvullende trajecten zoals huiswerkklassen, de Brede Vakantieschool en de Weekendschool. (ZIE 3.3.2.A) Naast de leerkrachten en de vakkrachten die onderdelen van Fysieke Integriteit voor hun rekening nemen, zijn ouders tactisch van cruciaal belang. Zij verknopen de school met het gezin en de buurt. De kwaliteit van het primaire opvoedmilieu weegt zwaar mee in het al dan niet behaalde succes op dit eerste interactieveld. Zo blijkt uit de monitoring dat de fysieke ontwikkeling van leerlingen slechts in positieve zin is om te buigen, als ook het gezin daaraan een bijdrage levert. (ZIE 3.4.1) Je kunt tussen de middag nog zo gezond eten en een keer per week nog zo intensief judoën, als dat thuis niet wordt overgenomen of bevorderd zijn de effecten op de lichamelijke gesteldheid van de leerlingen minimaal. Vandaar dat opschaling naar de wijk en het terugploegen naar het gezin noodzakelijke componenten zijn. Tactische ondersteuning voor deze gezins- en buurtverknoping zijn gerealiseerd door coalities met partijen zoals Bureau Frontlijn (gezin) en Creatief Beheer (buurt). (ZIE 3.4.2.F) Op ieder interactieveld doen zich tactische ambivalenties voor. Op dit interactieveld worden ouders door hun participatie op de school in hun talenten en potenties bekrachtigd. Zij kunnen met die nieuwe skills bruggen slaan naar andere netwerken in de buurt en de wijk. In 2008/2009 beginnen we bij gebrek aan een eigen keuken met het uitserveren van lunches aan afzonderlijke klassen. Daarbij worden de koks ondersteund door een viertal moeders. Deze krijgen, zoals overigens alle moeders, een basale, reguliere vrijwilligersvergoeding. Enkele moeders blijken inventief en ondernemend genoeg om in andere wijken, zoals in de aanpalende Afrikaanderwijk, aan soortgelijke activiteiten deel te nemen. Dat is een eerste winstpunt: binding wordt bridging. Wanneer de door Vestia in de school aangelegde keuken in de loop van het tweede seizoen 2009/2010 in gebruik wordt genomen en er op de Oleanderlocatie in een tweede ruimte kan worden uitgeserveerd, kunnen alle klassen – intussen meer dan driehonderd leerlingen – tussen de middag een warme, gezonde lunch eten. Er dient zich in de keuken in het kernteam een vijfde moeder aan die het ondertussen tot souschef heeft gebracht en nu ook taalcursussen volgt om haar diploma te kunnen halen. Ook hier is sprake van overbrugging. De moeders van het eerste uur blijven vanzelfsprekend meewerken. Mondjesmaat komen er moeders bij, maar geleidelijk aan zien we hoe de gecreëerde open ruimte door de kerngroep wordt afgesloten. Hier sorteert de bindingstactiek dus negatieve effecten. De fysieke integriteit van een groep kan dus ook exclusieve trekjes gaan vertonen. Om dit te voor komen houdt RVS de communicatie zo open en transparant mogelijk en schaalt ze deze steeds verder op om meerschalig meedenken te stimuleren. (ZIE 4.2.2) Om de overgang naar het tweede interactieveld te vergemakkelijken begint RVS in samenwerking met De Slinger Rotterdam, de Hogeschool Rotterdam, het Albedacollege en het Sint Laurensfonds vanaf oktober 2011 een keer per laatste groep geeft dit een extra mogelijkheid om zich beter op de Cito toetsen 95 week met huiswerkklassen voor de groepen 5, 6, 7 en 8. Met name voor de eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng voor te bereiden, ook al meent RVS dat Cito toetsen slechts een aspect van de ontwikkeling van kinderen meet. Als buitenschoolse activiteit vormen de huiswerkklassen (ZIE 3.3.1.C) , net als de schoolsportvereniging die samen met andere scholen en Sportsupport worden georganiseerd (ZIE 3.3.1.A) , een overgang naar het tweede interactieveld: Actief Burgerschap. 2 . 3 . 3 — Ac t i e f b u rg e rsc h a p : b u u r t Fysieke integriteit is een open design. Niet alleen de school, alle samenwerkingspartners zijn voor RVS lerende organisaties. Daarnaast zijn ouders op school – grotendeels moeders overigens – ook bewoners van de buurt en burgers van de stad. Sommigen werken elders, de meesten hebben mannen of oudere kinderen die werken. Ze staan dus direct of indirect in contact met de markt. Het zijn meer of minder actieve burgers in het maatschappelijke speelveld dat door de vier interactievelden – school, buurt, markt, stad – wordt afgedekt. Leerlingen leren niet alleen op school, ze zijn ook deel van de school als gemeenschap, deel van een geheel. Die gemeenschap stopt niet bij de voordeur van de school, maar gaat via het schoolplein organisch over in de buurt. Vanuit de schoolcarrière bezien is het tweede interactieveld dus de buurt. Activiteiten in de buurt zijn de basis van actief burgerschap. In de periode 2007-2008 heeft RVS in samenwerking met Kijk op Zuid 16, woningcorporatie Woning Bedrijf Rotterdam (WBR) – dat later samen met De Nieuwe Unie is opgegaan in Woonstad – en de deelgemeente Feijenoord met straatgroepen integrale projecten uitgevoerd. Naast de activiteiten zijn samen met de groepen en de investeerders fysieke knooppunten gerealiseerd. Voor het project Ruimte vo or jongeren (2007) was dat de toen al twee jaar leegstaande Van Zetten drukkerij in Hillesluis en bij de freerunners manifestatie Tags, Tracks & Traces (2008) was dat een tijdelijk freerunparcours in het Motorstraatgebied achter het Zuidplein. Met documentairemaker Rob Schröder en de VPRO is samen met de groepen een Tegenlicht documentaire gemaakt. Dit traject werd op het vierde interactieveld discursief ingebed in de nota Sportcultuur op Zuid van de dienst Sport en Recreatie die samen met RVS is ontwikkeld. 17 Ook heeft RVS in 2010/2011 op het vierde interactieveld op sociaal zwakkere ouderen ingezet via discoursondersteuning en -begeleiding van de WMO pilot in IJsselmonde. (ZIE 3.4.2.A) Met het oog op dagpaden en leefvelden van jongeren begint actief burgerschap in strikte zin op de stoep voor het ouderlijk huis. Het eerste speelveld voor kinderen is de portiek en de stoep. Dat wordt opgeschaald naar de straat, het blok, de buurt en de wijk. Uiteindelijk wordt via de stad de wereld ontsloten die tot op dat moment overigens al virtueel en massamediaal – tv – verkend is en via de school en vakanties met ouders is binnengekomen. Bij veel kinderen van de Bloemhof betekent dat jaarlijks een bezoek aan het land van herkomst van de (groot)ouders. Maar de wereld is en blijft per definitie een virtueel fenomeen. Je kunt de wereld niet omvatten zonder jezelf er buiten te plaatsen, zoals Wubbo Ockels in zijn ruimteschip ooit deed. In het gewone leven staan 96 we midden in de wereld en is onze actieradius beperkt en voorspelbaar. Ouders houden hun kinderen dicht bij zich en laten ze pas los als ze precies weten waar ze naar toe gaan en alleen als dat een vertrouwenwekkende omgeving is. Buurthuizen, speeltuinen en het verenigingsleven zijn van oudsher de knooppunten in die opschaling geweest. Deze verkeren op dit moment allemaal in een crisis. Niet alleen door bezuinigingen, maar ook door de veranderende populatie van de stad. Al die culturen hebben uiteenlopende ideeën over wat er goed is voor kinderen. Eet- en speelgewoonten zijn tot op zekere hoogte cultureel gebonden. Verenigingsleven is niet in alle culturen een vanzelfsprekende zaak. De vergrijzing in het vrijwilligersbestand van het huidige verenigingsleven bewijst dat. De slag naar de interculturele samenleving is nog niet gemaakt. Dat zal juist op dit interactieveld kunnen gebeuren door de relaties tussen culturen – interculturaliteit – als uitgangspunt te nemen. Inmiddels wisselen ouders op school recepten uit en wordt met een diëtiste en via cursussen sociale hygiëne aan de opschaling van Fysieke Integriteit gewerkt. RVS stimuleert vanuit de ECO3 strategie het beoogde vakmanschap als actief burgerschap. De leerplangebonden skills die op het eerste interactieveld in het reguliere onderwijs worden aangeboden, worden op dit tweede interactieveld doorgeknoopt om het buurtweefsel te versterken. Net als de huiswerkklassen vormt de Brede Vakantieschool Bloemhof een overgangstraject. Deze sluit aan bij het gemeentelijke programma Vakantiescholen. 18 Het RVS pakket is echter cultureel en vakmatig breder opgetuigd. Er zijn ook oudercursussen opgenomen die aansluiten bij de opschaling van Fysieke Integriteit via diëtiste en cursussen sociale hygiëne. Deze haken aan bij de wijkdiners waarin ouders tegen een geringe betaling een keer per maand in het schoolrestaurant komen eten. Het is de bedoeling om vanuit dit traject op den duur een wijkrestaurant op te zetten. (ZIE 3.3.1.B) Zijn op het eerste interactieveld de school met de keuken en de wijktuinen fysieke knooppunten van Fysieke Integriteit, op het tweede interactieveld worden er twee nieuwe knooppunten gerealiseerd: het Vakhuis en de Weekendschool. Simpel gezegd is de eerste de vervanger van het aloude buurthuis dat is wegbezuinigd. De methodiek en de inhoud van het aanbod van het jongerenwerk worden in dit nieuwe format geherdefinieerd. Huiswerkklassen, vakantieschool en wijkrestaurant zullen hier ook worden gehuisvest. De eerste tactische alliantie wordt gesloten met het inpandig jongerenwerk, het schoolmaatschappelijk werk en het welzijnswerk. Onder het motto “Niet chillen maar skillen” haakt naast het primaire onderwijs ook het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs aan. De doelgroep bestaat uit jongeren van 10-14 jaar: de bovenbouw van het primaire onderwijs (groep 7 en 8) en de onderbouw van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo). Het Vakhuis dat in een experimentele protovorm in de herfst van 2012 is gestart, zal vier doordeweekse dagen open zijn van 16.00 tot 20.00 uur. Scholieren en buurtjongeren kunnen op een viertal terreinen hun skills en competenties ontwikkelen: techniek, zorg/gezondheid, ICT en cultuur. (ZIE 3.3.2.B) Daarmee sluit RVS niet alleen aan op de economische vraag om in de zorg en de techniek op beter geschoolde vaklieden in te zetten, maar ook op een Talentontwikkeling 19 en Aanval op uitval. 20 (ZIE 2.5.2.B) Alleen kiest RVS voor 97 tweetal gemeentelijke beleidslijnen van de afdeling Jeugd en Onderwijs: eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng een potentiërende tactiek (ZIE 1.1.1) en laat ze repressieve en sanctionerende tactieken achter zich. Met het Vakhuis wordt allereerst aangehaakt bij de investeringen op het eerste interactieveld, waarin leerlingen en hun ouders al actiever gericht worden op een juiste schoolkeuze. Via het Vakhuis worden voorts leerlingen van vmbo’s in de gelegenheid gesteld om hun talenten te ontdekken, zodat zij binnen hun opleiding via het mbo-punt een beter gerichte profielkeuze voor het mbo kunnen maken. De kans van voortijdig schoolverlaten wordt door deze inzet op intrinsieke motivatie aanmerkelijk verkleind. Het voortgezet onderwijs lijkt in de RVS strategie en tactiek enigszins buiten beeld te blijven, omdat er expliciet op beroepsonderwijs wordt ingezet. Dat betekent echter niet dat RVS zich niet voor deze groep interesseert. Met name de filosofielessen kunnen in een later stadium doorontwikkeld worden voor havo, vwo en gymnasium. In de buurtaanpak komt deze groep leerlingen indirect in beeld via de Weekendschool. Deze gaat RVS samen met IMC Weekendschool uit Amsterdam die dit al vijftien jaar doet, in de loop van 2013 in Bloemhof opzetten. Dit wordt dan het tweede fysieke knooppunt. (ZIE 3.3.2.A) Actief burgerschap is inmiddels een structureel onderdeel van het mboleerplan. RVS werkt op het vierde interactieveld samen met het Albedacollege om vakmanschap, gezondheid en duurzaamheid hechter in het visierapport Ruim Baan vo or goed beroeps onderwijs 3.0. Vakmanschap en Burgerschap met ambitie te verankeren. 21 (ZIE 3.3.3.A) Zo is in 2012 discoursstrategisch een infrastructurele investering gedaan die in de komende jaren op het derde interactieveld Duurzaam Vakmanschap zal renderen. Ook zijn er gesprekken gaande met Skillmasters 22 om via een bredere netwerkstructuur waar scholen en buurten bij betrokken zijn, de toestroming van jongeren naar deze lokale, regionale, nationale en internationale competitie voor vakmanschap te bevorderen. 2 . 3 . 4 — D u u rza a m va k m a n sc h a p : m a r kt In de doorontwikkeling van de RVS strategie is op het derde interactieveld Markt het accent verschoven. RVS is tenslotte een lerende organisatie. Door de versterking van de operationele focus op het leefpad (ZIE 2.2.2) van de primaire doelgroep – jongeren – is het derde interactieveld Cultureel Ondernemerschap herijkt. Voor kinderen en jongeren van vier tot en met achttien jaar is Duurzaam Vakmanschap het eindstadium van een beroepsopleiding en daarmee de opmaat naar de markt. In Woorden als daden heet het derde interactieveld nog Cultureel Ondernemerschap, omdat er werd uitgegaan van een verbinding van onder nemend kunstenaarschap met creatief ondernemerschap, zoals dat door Freehouse op de Afrikaandermarkt is uitgewerkt. 23 Duurzaam Vakmanschap ligt echter meer in de lijn van de ecosociale focus die op het eerste interactieveld in het project Fysieke Integriteit wordt ingezet en op het tweede interactieveld Actief Burgerschap wordt bestendigd. Op dit derde interactieveld gaat RVS zich vanaf 2014 op jongeren van veertien tot en met achttien jaar richten die een beroepsopleiding in de twee laatste klassen van het mbo volgen met een profiel in de techniek en de zorg. In 2012 is RVS daarvoor begonnen met het smeden van tactische allianties 98 tussen partijen die er belang bij hebben om mbo-studenten met specifieke expertise voor te sorteren voor de markt. Dat klinkt allemaal erg t echnocratisch, maar in gewone mensentaal houdt dat in dat jongeren de kans krijgen hun arbeidscarrière zelf richting te geven in een stad die vakmanschap hoog in het vaandel heeft staan. Dit is wat RVS met relationele autonomie bedoelt. 4.5.2.A) (ZIE Het fysieke knooppunt wordt de Vakwerf. Aspecten van zo’n vakwerf zijn al zichtbaar in een aantal projecten waar RVS zijdelings bij betrokken is, zoals de vakwerf Feijenoord. 24 In de ecosociale variant van dit bedrijfsmatige concept ontwikkelen mbo-ers – nog in opleiding maar al verknoopt in de netwerken van bedrijven – in samenwerking met hbo-studenten in marktgerichte projecten specifieke expertise en vakskills. Het is de bedoeling dat deze vakwerven op den duur zo efficiënt gaan produceren dat de kosten van de werf uit de opdrachten worden gefinancierd. Ook hier is het eerder genoemde revolving fund een reële optie. (ZIE 1.1.1) Zo worden de soft skills van het eerste interactieveld – die volgens pedagoog Micha de Winter beter hard skills kunnen worden genoemd 25 – in het Vakhuis vanuit generieke competenties als basis van een arbeidsethos verbonden met culturele, sportieve en vakskills. Op de Vakwerf worden deze verbonden met specialistische vakskills die voor de student de weg naar de markt ontsluiten. Dit klinkt bijzonder disciplinerend, maar dan wordt vergeten dat in dit hele traject een keur van potentiërende keuzemomenten ligt die de ecosociale bewegingsruimte van jongeren optimaliseren. (ZIE 4.5.2.A) In deze opschalingstrategie worden de door Vakmanstad ontwikkelde trajecten in de verschillende onderwijssoorten – basisonderwijs, vmbo, mbo, hbo en wo – met elkaar verknoopt tot aansluitende en doorlopende leerlijnen. Deze staan naast de reeds bestaande opleidingskaders, zoals de door het Rotterdams Offensief geïnitieerde wijkscholen, de door vmbo en mbo opgezette vakscholen en de door ondernemingen opgezette bedrijfsscholen. Alle trajecten zijn aangesloten op de stagenetwerken. Deze zijn cruciaal om studenten aan de stad te binden. Op het eerste interactieveld Fysieke Integriteit zijn dat vooral HBO PEUTER COLLEGE ASSOCIATE DEGREE WEEKENDSCHOOL VAKSCHOOL BASISSCHOOL 0 2,5 4 10 12 13 14 16 19 LEEFTIJD MBO punt 0-GROEP MBO VMBO VAKHUIS VAKWERF BREDE VAKANTIESCHOOL 99 WIJKSCHOOL eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng studenten pedagogiek, cultureel en maatschappelijke vorming (CMV), pedagogische academie en studenten van de andere lerarenopleidingen. Op het tweede interactieveld Actief Burgerschap worden leerlingen in het Vakhuis ondersteund door studenten die op het hbo technische en zorg profielen hebben gekozen, maar ook door ICT-studenten en studenten vanuit de kunstsector die het onderdeel Cultuur in cursussen voor podiumkunsten – muziek, zang, dans, theater – ondersteunen. Op het derde interactieveld Duurzaam Vakmanschap werken mbo'ers en hbo'ers samen op de Vakwerf, ondersteund door docenten van de mbo en leermeesters uit de aangesloten bedrijven. Projecteren we deze trajecten een achttal jaren vooruit dan kan rond 2020 de bovenstaande infrastructuur zijn gerealiseerd. Op basisscholen is Fysieke Integriteit een vast onderdeel van het lesprogramma dat structureel vanuit de afdeling Jeugd en Onderwijs wordt ondersteund. Aan de voorzijde is de huidige beleidsmaatregel van de nul-groepen uitontwikkeld 26 en hebben initiatieven als het Peutercollege 27 hun weg naar de scholen gevonden. RVS heeft de trajecten van de Brede Vakantieschool, het Vakhuis en de Weekendschool naar deze netwerken doorgeknoopt. De door het Rotterdamse Offensief geïnitieerde wijkscholen zijn in een doorstart beter gehecht in het buurtweefsel. In het reguliere onderwijs verbindt de Vakschool (bovenbouw vmbo/onderbouw mbo) het Vakhuis (bovenbouw basisonderwijs/onderbouw vmbo) met de Vakwerf (bovenbouw mbo/bedrijfsleven). Er is een soepele overgang van mbo naar hbo gerealiseerd via de Ass ociate Degree. 28 In alle wijken staan Vakhuizen die door een coalitie van de partijen waaronder de (deel)gemeente, onderwijsinstellingen en welzijnswerk worden beheerd en gerund. In Rotterdam staan in alle deelgemeenten Vakwerven. Door de organisatorische efficiëntieslag als resultaat van de op handen zijnde reorganisatie van de deelgemeenten 29 worden mesopolitiek opererende partners makkelijk betrokken bij uitvoerende taken in de wijken, terwijl budgetten – na ontschotting van diensten – effectiever voor een integrale en duurzamer beleid worden ingezet. De Vakwerven werken marktconform en hebben als speerpunt innovatief vakmanschap met ambitie. De huidige RDM campus op Heijplaat is nog steeds een van de kernen waar mbo en hbo samen met bedrijven deze ambitie gestalte geven. Er staan nog een drietal andere soortgelijke campussen in R otterdam Noord, Oost en West. Nu is duidelijk wat duurzaam vakmanschap inhoudt. Een leven lang leren – het imperatief van een informatie- en netwerksamenleving – krijgt in dit netwerk van netwerken concreet gestalte. Vakmanschap wordt duurzaam als mentaliteit omdat het zo doorwerkt in een arbeidsethos. Het ECO3 besef is infrastructureel verankerd door de realisering van 1 ) de cyclische footprint/foodprint van productieketens, 2 ) een schone en veilige kwaliteit van de werk- en leefomgeving en 3 ) een integer vakmanschap. Dit is de 21 e-eeuwse grondhouding van het vakmanschap die RVS voor ogen staat. Een fysiek integer, maatschappelijk 100 actief, duurzaam vakmanschap met ambitie. 2.4 — INTERACTIEVELD ECO3. URBANE INFRA– STRUCTUUR: INTERVISIE, INTERACTIE, INTERESSE Maar zover zijn we nog niet. Laten we realistisch blijven: een direct causaal verband tussen beter geschoolde werknemers op de beschikbare banen in techniek en zorg èn een verhoging van de levensstandaard van sociaaleconomisch zwakkere groepen in de wijken op Rotterdam-Zuid waarbij ook nog eens de leefbaarheid van de wijk toeneemt, is er niet. Netwerktheoretisch is er wel een infrastructuur denkbaar en realiseerbaar – dat wil zeggen: maakbaar, want haakbaar – om een wisselwerking tussen deze drie elementen sterker te maken dan nu door niet-strategisch doordachte en ad hoc projecten gepretendeerd wordt. Heel vroeg in de educatie- en vormingstrajecten van jongeren investeren biedt meer kansen op sociale mobiliteit. (ZIE 1.0.1) Maar we zullen anders moeten leren kijken en analyseren om nieuwe samenhangen te kunnen zien en op te zetten. Op het vierde interactieveld ECO3 worden daarom samen met partners concepten, methodieken en ontwikkelplannen ontworpen om dat strategische perspectief handen en voeten te geven. Het gaat RVS in zijn onderzoekspraktijk niet om harde bewijzen. Zij wil allereerst op basis van een strategische visie problemen beter in kaart te brengen – m apping – om van daaruit oplossingsrichtingen in scenariovorm te ontwikkelen. (ZIE 2.5/3.5) Het mensbeeld en het maatschappijbeeld die deze strategie en tactieken schragen, zijn ontleend aan recente wetenschappelijke inzichten in onze menselijke zijnswijze in de context van ecosociale en geopolitieke analyses over de toestand van de wereld. 30 Deze inzichten zijn impliciet verdisconteerd in de scenario’s en deze vormen de uitgangsposities voor lerende organisaties die integrale en duurzame gebiedsontwikkeling zien als een transitie naar een groene economie. 2 . 4 . 1 — Re f l a c t i e : i n te ra c t i eve re f l e c t i e Op het vierde interactieveld werkt RVS concreet aan deze integrale, op duurzame samenlevingsopbouw gerichte gebiedsontwikkelingsvisies. Hier worden concepten en methoden ontwikkeld die het analytisch vermogen en de gezamenlijke daadkracht van mesopolitiek opererende groepen, kortom, het discours van deze partijen wil ombuigen naar een integraal en duurzaam denken en doen. Deze discoursstrategische inzet loopt als een rode draad door de netwerken op de drie andere interactievelden. Op dit interactieveld krijgt de meest abstracte doelstelling van RVS – tussen de arbeidersstad en de cultuurstad een 21 e-eeuwse versie van het vakmanschap ontwikkelen: Rotterdam lingen, bedrijven en overheden de vraag om vanuit haar ecosociale perspectief te adviseren. In deze opdrachten van partijen (ZIE 2.5.2) die al op allerlei niveaus 101 vakmanstad – tactisch zijn beslag. RVS krijgt regelmatig van onderwijsinstel- eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng in de stad opereren, onderzoekt RVS hoe nieuw beleid ontwikkeld kan worden, beleid dat een ECO3 urbane infrastructuur dichterbij brengt. Met gelijkgestemde partijen zoals de Veldacademie, DSA en de Veerkracht partners 3.4.2.F) respectievelijk de wijk Feijenoord 3.4.2.C) (ZIE heeft RVS ontwikkelplannen voor sociale duurzaamheid uitgewerkt voor en de wijk Carnisse (ZIE 3.4.2.B) , het MerweVierhavengebied (ZIE (ZIE 3.5.3) . RVS verdisconteert in deze plannen al bij voorbaat integrale trajecten waarop duurzaam vakmanschap wordt aangeleerd. Maar hoe slim haar concepten de speelruimte van de stad als laboratorium (1.4) ook in kaart brengen en hoe subtiel deze ook in scenario’s worden uitgezet, hoe beproefd de onderzoeksmethodes ook zijn om de effectiviteit ervan te ‘bewijzen’, in het open laboratorium dat een buurt of een wijk is, zijn concepten en methodes maar één kant van de medaille die je bij succes krijgt opgespeld. De andere kant is alertheid voor en adaptatie aan zo’n levende praktijk, solidariteit met de groepen die daar al werkzaam zijn en ontvankelijkheid voor de kansen die zo’n specifieke situatie biedt. Denken en doen, reflectie en actie gaan voortdurend samen. Het draait om reflactie. Reflectie buigt zich niet uitsluitend óver interacties, maar vindt voortdurend plaats ín deze interacties. Reflactie doet denken. Het is in de termen van Isabelle Stengers een savoir faire. (ZIE 1. INTERMEZZO) De geopolitieke turbulenties waaraan de wereld de afgelopen tien jaar is blootgesteld, hebben duidelijk gemaakt dat alle arrangementen – globaal en lokaal – in één klap op losse schroeven kunnen worden gezet: 9/11, kredietcrisis, Eurocrisis, Arabische lente, stijgende zeespiegel. Dat relativeert iedere maakbaarheidgedachte, hoe klein de schaal ook is. Op de allerkleinste schaal kan een simpele ziekte of burn-out alles in het honderd gooien. Maar zelfs zonder dat we deze geopolitieke en micropolitieke randvoorwaarden in ogenschouw nemen is het ‘bewijzen’ van de haalbaarheid van de RVS tactieken niet zo eenvoudig. Want hoe lang moet je leerlingen volgen om een sluitend bewijs te krijgen? Waar zal de integrale ondersteuning in het basisonderwijs zich doen gelden in de loop van een hele onderwijscarrière? Hoe werkt de argumenta tieve communicatie, gelegd in de filosofielessen of de psychomotorische balans die de judolessen aanbrengen door in de pubertijd? Hoe toont het verworven fysieke en psychische evenwicht van de jongeren zich in hun schoolresultaten op het (v)mbo, havo of het vwo? Dat vergt veel meer onderzoek dan drie jaar monitoring van drie ontwikkelingslijnen op één basisschool. Het is uiteindelijk dus maar de vraag of zo’n bewijs geleverd kan worden. Het bewijs ligt uiteindelijk in het proces zelf. In het doen van het denken. In het tonen dat het kan en wel hier en nu. De beoogde reflactie vindt niet achteraf plaats, ook al vliegt volgens de filosoof Hegel de uil van Minerva pas ’s avonds uit. Voor RVS zijn interacties altijd reflectief. The pro of of the pudding is in the eating. In weldenkend en anticiperend handelen beproeft zich actief burgerschap. Doen en denken zijn in de realisering onlosmakelijk met elkaar verbon- 102 den. Concreet is nadenken altijd een doordenken en een indenken. Deze reflectie begeleidt het handelen op alle interactievelden en schalen. Een leven lang leren is niet voor niets de slogan van een informatiesamenleving. Er is sprake van een continue feedback. Deze feedback krijgt mesopolitieke impact als deze reacties op het gezamenlijke proces worden teruggebogen. Waarom kiezen jullie dit en niet dat? Dat is een goeie zet geweest, maar hoe kom je erbij? Niet dat alle neuzen altijd dezelfde kant op moeten staan. Er is geen standaardformulier waar iedereen aan moet voldoen. Het gaat er niet om iedereen te drillen. Door de feedback wordt het echter wel duidelijk waarom bepaalde coalities werken en waarom andere stuklopen. Op dit mesopolitieke vlak ontstaat er expliciet interesse. Deelnemers worden gevoelig voor de reacties van anderen en zijn bereid te luisteren. In het luisteren wordt een tussengebied ontsloten. Hier krijgt de empathie mesopolitieke betekenis. Dat is wat de onderzoekers van het Verwey-Jonker Instituut in de kwantitatieve metingen op sociaal-emotioneel vlak hebben waargenomen. En dat is ook wat er in de in dit boek opgenomen interviews naar voren komt. In een netwerksamenleving krijgt leren een andere kwaliteit. (ZIE 4.2.2) Ouders, leerlingen, studenten, docenten, beleidsmakers en ondernemers die geïnteresseerd zijn en gevraagd worden om zich niet onverschillig op te stellen, zijn ook bereid periodiek met elkaar over hun samenwerking na te denken. Voor cynisme is hier geen plaats. (ZIE 4.3) Het is de interesse die actief doorwerkt. Een actieve burger is niet iemand die eerst zijn of haar scholingstrajecten succesvol afsluit en dan plotseling actief wordt. Actieve burgers zijn al lerend actief in alle praktijken waarin ze wensen te participeren en met anderen communiceren. Ze zijn al handelend geïntegreerd, zoals in het EP(i)C traject wordt uiteengezet. (ZIE 1.0.2) Handelen is echter iets anders dan gewoon je ding doen. 31 Het overgrote deel van de dag doen we routineus onze dingen. Deze repetitieve drills ontslaan ons van veel denkwerk. Onze media leiden ons haast frictieloos door de dag heen. Spreken we over actief burgerschap dan gaat het om de publieke zaak en komt handelen in beeld. Want burger word je pas in de openbare ruimte als je bereid bent om op je gedrag te worden aangesproken en je je met anderen wenst te indentificeren. Je ding doen krijgt ineens een politieke, dat wil in de context van RVS zeggen: een mesopolitieke kwaliteit. Mededelen en deelnemen geven uitdrukking aan een bereidheid om te delen. Dit is de sleutel tot een lerende organisatie. De RVS aanpak van de afgelopen vijf jaar heeft aangetoond dat een laagdrempelige en geïnteresseerde houding van het begeleidings- en het onderzoeksteam werkt, als ook zij bereid zijn gelijkwaardig in het project te participeren. Uien snijden is een basisskill voor iedere deelnemer. Alleen een alerte, open en alle lagen doorkruisende, dat wil zeggen transversale communicatie en participatie wekken vertrouwen en nodigen uit tot samenwerking. De energieke inspiratie die uitgaat van het zien van enthousiaste medewerkers die bereid zijn overal hun handen uit de mouwen te steken, werkt aanstekelijk. Dan gaan deuren open, worden fixaties vloeibaar en ontkokeren tunnelvisies. In zo’n open werksfeer ontstaan door onderling overleg inzichten en coalities die niemand van tevoren kon bedenken. clusie van het Onderwijsraadrapport van 2006 over evidence based onderwijs wordt iets essentieels gezegd: “verder is ook winst te boeken door een meer 103 Maar dit geldt niet alleen voor begeleiders en onderzoekers. In de slotcon- eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng kritisch onderzoekende houding in het onderwijs”. Het gaat hier niet alleen om externe onderzoekers. Het verzamelen van practice based evidence (ZIE 1.4.2) is ook gebaat bij kritische docenten. Dat wordt in het vervolgrapport van 2011 opnieuw gesuggereerd, als wordt aangegeven dat er meer samenspel moet komen “tussen onderzoek en praktijk”. 32 Leerkrachten zouden binnen hun taakstelling dan ook meer ruimte tot reflectie en overleg moeten nemen. Op beperkte schaal gebeurt dit al op veel scholen. Menig team heeft jaarlijkse reflectiedagen waar zij externe experts uitnodigen om hen te informeren over nieuwe werkvormen. De Bloemhofschool doet dit al vele jaren. Maar zo’n reflectieve houding moet eigenlijk al in je pedagogische en didactische genen zitten. Opleiding en vorming van nieuwe professionals zou veel meer in moeten zetten op reflactie. Docenten in spe moeten in hun opleiding integraal, cyclisch en reflectief leren werken. We hebben dan ook geen ‘generalisten’ maar integralisten nodig die in staat zijn naar alle kanten de verbindingen open te houden zonder dat hun werk aan professionele daadkracht inboet. (ZIE 3.4.2.E) 2 . 4 . 2 — I n te r v i s i e : i n te rsca l a i r e n m u l t i sca l a i r Cyclisch handelen is per definitie reflectief. Cyclische reflectie begint bij continue feedback. Met het eerder gemaakte onderscheid tussen micropolitieke, menselijk al te menselijke krachten en mesopolitieke daadkracht die deze krachten bindt en richt, kan dit het volgende betekenen. De activiteiten op de verschillende trajecten van Fysieke Integriteit ontlenen hun kracht aan de positieve energie van de deelnemers. Door de hoge communicatiegraad is er op micropolitiek vlak voortdurend feedback. Mensen reageren vooral reflexmatig op wat er om hen heen gebeurt. Ze zijn letterlijk reflexief: direct en fysiek in hun reacties. Maar gaande het ontwikkelingsproces worden ze verleid zich over hun gedrag en reacties uit te laten. Bij de leerlingen gebeurt dat speelser dan bij docenten of begeleiders, ouders reageren er anders op dan vakkrachten of stagiaires. Deze mesopolitieke uitdaging – waar zijn we nu helemaal mee bezig? Waar doen we dit eigenlijk voor? – verandert hun perceptie en beïnvloedt hun gedrag. Ze gaan zaken anders zien en voelen dan voorheen. Ze worden ontvankelijker en meer sensibel, ook al gaat dat met horten en stoten. Wat op het eerste gezicht neveneffecten lijken – mensen die elkaar toevallig ontmoeten, even met elkaar praten, samen een activiteit organiseren, even voor iemand invallen, een bezoeker te woord staan – wordt in een integrale strategie, gebaseerd op een inhoudelijke visie, een tactisch aangrijpingspunt om nieuwe belangstelling te wekken en interesse te organiseren. Micropolitieke reflexen steunen de mesopolitieke reflectie. Toevallige interacties blijken achteraf van groot tactisch belang. Alertheid voor wat er hier en nu gebeurt, is cruciaal. Maar de betrokkenheid en interesse worden pas duurzaam als mensen voelen dat ze echt serieus worden genomen in wat ze kunnen. Want niets is zo frustrerend als je tijd investeren, je goed onderbouwde mening geven en ver- 104 volgens merken dat er niets mee wordt gedaan. Daarom zit niemand op supervisie te wachten. Leiderschap is weliswaar onontbeerlijk (ZIE 4.4.4) , maar supervisie vanuit een piramidaal-hiërarchische top-down aanpak is volstrekt achterhaald. Intervisie biedt veel meer ruimte om op verschillende schalen expertise van deelnemers te laten gelden. Het wetenschappelijk monitoren van de processen op alle niveaus van Fysieke Integriteit heeft dit aangetoond. Niet alleen zijn leerlingen vaardiger geworden en is menig hulpmoeder zich meer bewust van haar pedagogische taak, ook de leerkrachten zijn over hun eigen functioneren in de organisatie gaan nadenken. Deze verhoogde kritische alertheid maakt van de school een dubbel lerende organisatie. (ZIE 4.2.2) In het tussengebied van de interesse wordt de piramidale communicatie doorbroken. Cyclisch reflectieve feedback vergt dus meer dan louter een verschuiving van de top-down aanpak naar een bottom-up aanpak. Als intervisie beweegt deze zich tussen en op verschillende schalen. Intervisie is daarom altijd interscalair en multiscalair. Maar niet iedereen heeft altijd zin, de kennis of het vermogen om overal over mee te praten. Deelnemers zijn weliswaar bij het hele project betrokken, maar niet allemaal op hetzelfde moment en niet allen op dezelfde schaal. Ze willen wel deel van het geheel zijn. Dat maakt hen tot integere deelnemers. Intervisie tilt de interactie altijd net iets verder dan een schaal of een interactieveld waarop en waarover het gesprek begint. Intervisie brengt de deelnemers nooit op hun knieën, maar altijd op hun tenen. Wil iemand het verschil maken dan dient er op minstens twee schalen te worden meegedacht over het hele project: over de school nadenken vergt inzicht in het gezin en in de buurt. Dat is de basis van meerschalig bewustzijn. 105 (ZIE 4.2.2) eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng 2.5 — SCENARIO’S EN COÖPERATIES Al reflecterend met vele partijen is in de afgelopen vijf jaar inzicht verkregen in de zwakke en sterke kanten van de trajecten op verschillende interactie velden. RVS kreeg inzicht in wat het verschil is tussen geld, financiën en kapitaal, in wat de beste matches zijn en met welke vragen potentiële partners moeten worden benaderd. De diversiteit van antwoorden op al deze strategische, tactischs en operationele vragen opent het zicht op mogelijke scenario’s. Scenario’s worden door RVS bedrijfstechnisch opgevat als processuele producten in permanente ontwikkeling. In de per definitie open scenario’s worden strategie, tactiek en operationele handelingsperspectieven met elkaar verbonden. Vakmatig gezien zijn het gereedschapskisten met tools voor partijen die zelf met de projecten en trajecten aan de slag willen. Naast de ECO3 rapportages 3.4.2) (ZIE zijn er drie scenario’s voor het project Fysieke Integriteit ontwikkeld. Het onderlinge verschil ligt in de tactische samenhang en de aard met de strategische visie die het project situeert. RVS werkt nu aan ontwikkelscenario’s voor de interactievelden twee en drie met respectievelijk het Vakhuis en de Vakwerf als fysieke knooppunten. 2 . 5 . 1 — O n tw i k ke l d e sce n a r i o’s : fys i e ke i n te g r i te i t Na de afronding van de ontwikkelfase van het project Fysieke Integriteit eind 2011 zijn in twee andere wijken in Rotterdam-Zuid in verschillende combinaties de trajecten van het project Fysieke Integriteit opgestart. Alle scenario’s zijn uitgezet op Brede scholen in de wijk Bloemhof en wijk Feijenoord van de deelgemeente Feijenoord en in de wijk Carnisse van de deelgemeente Charlois. De strategische eis om ieder project met zijn trajecten altijd in een groter kader te ontwikkelen – integriteit: deel van een geheel willen zijn (ZIE 1.2.4) – houdt voor de drie wijken concreet het volgende in. Fysieke Integriteit binnen een integraal onderwijsconcept (Bloemhof), als kern van een wijkontwikkelplan (Feijenoord: De Nieuwe Belangstelling) en als schakel in een consortium aanpak (Carnisse: Veerkracht). De drie scenario’s hebben verschillende pretenties en die bepalen de aard van de resultaten. (ZIE 3.5) Bloemhof is een integraal scenario (hoe her- ijk je lichamelijke opvoeding? 33 [ZIE 3.5.1.] ), in Feijenoord is een facilitair scenario ingezet (hoe versterk je via een school het buurtweefsel? [ZIE 3.5.2] ) en voor Carnisse geldt een consortiumscenario (hoe verdicht je met welke partners in een netwerkketen aanpak het buurtweefsel? [ZIE 3.5.3] ). 106 Zie kaart, pp. 108-109. 2.5.1.A — Integraal scenario: openbare basisschool Bloemhof (2008–2011) Het ecosociale curriculum met de vier trajecten van het project Fysieke Inte- griteit is in 2008 gestart op openbare basisschool Bloemhof. Het wordt aangesloten op het toen reeds enkele jaren draaiende Wanita-onderwijsconcept. 34 De school ligt in een sociaaleconomisch zwakke wijk en 97% van de leerlingen heeft ouders met een niet-westerse achtergrond. Bij aanvang van het project heeft de school ongeveer tweehonderd leerlingen op twee locaties. Fysieke Integriteit wordt integraal in de school ingevoerd en verplicht gesteld voor alle leerlingen. Het vormt een aanvulling op het reguliere curriculum van de Brede school – zes uur extra per week. De horizon is de realisatie van een Kindercampus, een samenwerkingsverband van de Bloemhofschool met de twee andere scholen – De Sleutel en de Oranjeschool, beide protestant-christelijk – die aan hetzelfde plein gehuisvest zijn als de Putsebochtlocatie. In de directe nabijheid is er een openbare vmbo: De Wielslag, voorheen Nieuw-Zuid. Voor de fysieke kant – de keuken, tuinen en judozaal – wordt samengewerkt met woningcorporatie Vestia, de deelgemeente en de gemeente. Voor het sportgedeelte met Sportsupport, een organisatie die de schoolsportverenigingen in het leven heeft geroepen. Voor het bemensen van de verschillende trajecten zet RVS in het tweede jaar in samenwerking met hbo- en mbo-stagiairtrajecten op. Mbo-stagiaires bieden ondersteuning in de keuken, hbo-stagiaires assisteren bij lessen, het eten en bij het onderzoek dat door het Verwey-Jonker Instituut en de Erasmus Universiteit (faculteit der Wijsbegeerte) wordt uitgevoerd. Stage begeleiding ligt bij de kok, coördinatoren en docenten. Voor de ontwikkeling van dit programma wordt drie jaar uitgetrokken. Het benodigde geld komt via het Verlengde Dag Arrangement van de voormalige dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving. (ZIE 3.6.1) Dat kunnen scholen aanvra- gen om het op een van de twee thema’s in te zetten: Lekker Fit of cultuur. OBS Bloemhof werkt al veel samen met kunstenaars en de SKVR en kiest ervoor het geld grotendeels voor Fysieke Integriteit in te zetten. De kok, judoleraar en filosofiedocenten worden hieruit betaald. De NME docent wordt door de dienst Sport en Recreatie geleverd, evenals een van de tuinlieden. De coördinatie en het wetenschappelijk onderzoek worden betaald door Pact op Zuid. De grote financiële hobbel is de bekostiging van het eten: driehonderd leerlingen vier dagen in de week. Omdat besloten wordt dat dit niet op de ouders afgewenteld kan worden – zij werden er tenslotte plotseling zonder erin betrokken te zijn mee geconfronteerd – moet het geld worden inverdiend. Dat gebeurt door verdiensten uit andere delen van het project terug te sluizen: de verdiensten uit de publicatie Wo orden als daden, speciaal georganiseerde denkdiners of diners pensants en incidentele sponsoring. (ZIE 3.6.5) Om de cognitieve lijn te intensiveren worden in 2011 de trajecten van Fysieke Integriteit versterkt door een Huiswerkklas-traject. Het opzetten en faciliteren van dit traject wordt door het Laurensfonds bekostigd. Samen met De Slinger Rotterdam doet RVS een aanvraag die wordt gehonoreerd. Doorslaggevend voor het succes zijn de stagiaires van de opleidingen pedagogiek en cultureel maatschappelijke vorming (CMV) van de Hogeschool Rotterdam. De coördinaMedio 2012 worden al deze trajecten naar de buurt verknoopt via de Brede Vakantiescho ol: twee weken in de zomervakantie (week 4 en 5) krijgen de 107 tie ligt bij RVS en het schoolbegeleidingsteam. Ro t te rd a m - C e n tr u m M e r we V i e r h ave n RDM campus BLOEMHOF (1-4) Fys ie ke Int e grit e it Scholen 1A - OBS Bloemhof, loca t i e Put sebocht 1B – OBS Bloemhof, loca t i e Ol e anderst r a a t 1C – Mont esorr ischool De Mare Keukens 2A – St e kgebouw 2B – Klimroos Tuinen 3A – Kl eut er tuin, Put sebocht 3B – St e k tuin 3C – He idest r a a t 3D – Stokroosst r a a t 3E – De Enk R E T re m is e Wijk 4A – MFA De Wi e lslag 4B – VMBO De Wi e lslag FEIJENOORD (5) De Nieuwe Be langs t e lling 5A – RKBS Agnesschool, Persoonsha l 5B – Wi jk tuin Oord 5C – De Zuiderpoor t 5D – ROC Albedacoll ege CARNISSE (6) Ve er kra cht 6A – RKBS Elisabe thschool 6B – OSBS Kame l eon 6C – PCBS De Klaver C o o lsi n g e l EU R 5B 5A 5C 5D Feijenoord 2A 3B Carnisse 1B 3C 2B 1A 3A 3D Fe i j e n o o rd 4B 4A Bloemhof 6C 6A 6B 3E 1C C h a r l o is W M O I Jss e l m o n d e Ro t te rd a m -Zu i d eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng leerlingen van de Bloemhofschool die niet op vakantie zijn, de gelegenheid om hun taal- en rekenvaardigheden op te halen. Bij de afdeling Jeugd en Onderwijs wordt hiervoor €3.600 aangevraagd voor twee docenturen, met nog eens extra €1.000 voor ouderparticipatie. Dit cognitieve kernprogramma omlijst RVS met activiteiten uit Fysieke Integriteit en excursies naar musea, natuurgebieden en bedrijven. De rest van het totaalbedrag voor deze Brede Vakantieschool – circa €15.000 – wordt door het fonds Stichting De Verre Bergen gedekt. 2.5.1.B — Facilitair scenario: katholieke basisschool Agnesschool (2011–2013) In 2011 kreeg RVS de opdracht van de deelgemeente Feijenoord en woningcorporatie Woonstad om de wijk Feijenoord door te lichten. Woonstad pleegt een ingrijpende renovatie – Kop van Feijenoord – waar veel bewoners vraagtekens bij zetten. De directe aanleiding voor de opdracht is echter het zwerfvuil in de wijk. Vanuit het integrale en duurzame ECO3 perspectief schaalt RVS deze problematiek op naar een hoger schaalniveau. Er zijn, naast wind turbulenties op straathoeken en minder ROTEB aanwezigheid in de wijk, ook andere oorzaken aan te wijzen voor dit zwerfvuilprobleem. In de wijk wonen drie populaties die nauwelijks met elkaar communiceren: een vergrijsde autoch tone populatie, een grote populatie Turkse bewoners en een nieuwe groep bovenmodale kadebewoners. Er staan in de wijk vier scholen. RVS meent dat voor wijkontwikkeling de scholen een cruciale rol vervullen. Een wijk zonder een kwalitatieve school heeft geen toekomst. In de context van het door RVS geschreven wijkontwikkelplan De Nieuwe Belangstelling (ZIE 3.4.2.B) wordt door de vier scholen bij RVS de vraag neergelegd wat voor kansen dit voor hun scholen biedt. Samen met De Slinger Rotterdam vraagt RVS bij het Sint Laurensfonds een subsidie aan om delen van Fysieke Integriteit op de katholieke basisschool Agnesschool, in het hartje van de wijk Feijenoord, op te zetten. De school heeft een soortgelijke achtergrond en populatie als de Bloemhofschool. Van de vier scholen die aanvankelijk aan tafel zaten, is deze school bovendien de enige die op het verzoek een probleemanalyse van hun situatie te leveren reageert. Zij wil dus proactief aan het werk. Zo wordt aan de basisvoorwaarde voor het succes van het project Fysieke Integriteit tegemoet gekomen: een geïnspireerde directeur – Annet Dries – met een solidair team die bereid zijn samen een pedagogische visie op het onderwijs te formuleren en te implementeren. Het bedrag van het Laurensfonds – €20.000 – wordt aangevuld door RVS, woningcorporatie Woonstad en de deelgemeente Feijenoord. RVS neemt zich voor om dit scenario twee jaar te begeleiden, waarna het in een groter plan moet worden opgenomen. Dat zal in de loop van het eerste jaar de door het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid geïnitieerde Children’s Zone worden. (ZIE 3.5.1) Omdat er al op de Agnesschool wordt gesport, kiest de school ervoor om drie trajecten van Fysieke integriteit op vrijwillige basis in de school aan te bieden. Er wordt samenwerking met de andere subsidiënten gezocht om een 110 keukenruimte in de directe nabijheid van de school te vinden. Er staat een oude sporthal annex wijkcentrum leeg: de Persoonshal. In tijden van bezuinigingen levert dat echter meer problemen op dan voordelen, omdat de bezuinigende overheid begrotingstekorten probeert te stoppen met de verkoop of verhuur van onrendabele accommodaties. De deelgemeente steekt een helpende hand toe. Met andere groepen zoals BuurtLAB en Creatief Beheer die in de buitenruimte van de wijk werken, worden afspraken gemaakt over de inrichting van de tuinen en tuin lessen. Er worden met Bredeschoolgelden eco- en filosofiedocenten ingehuurd. Het eerste jaar wordt dit allemaal voortvarend opgezet. Na vijf maanden eten er ongeveer vijftig leerlingen vier dagen in de week. Er worden wekelijks filosofielessen en tuinlessen gegeven en er zijn buurttuinen met mobiele bakken aangelegd op de door afbraak opengevallen plekken in de Oranjeboomstraat, zoals in De Nieuwe Belangstelling is voorgesteld. In dit scenario is dus niets verplicht, maar wordt alles als een keuze aan de ouders aangeboden. Zij betalen voor het eten en de overblijfkosten. De Agnesschool wordt via RVS bij de Children’s Zone geïntroduceerd waardoor tien uur extra leertijd per week mogelijk wordt en er financieringsstromen vrijkomen. Daarmee kunnen, los van RVS, na twee jaar de opgezette trajecten van Fysieke Integriteit geconsolideerd worden en de kok en de huur van de keuken worden gefinancierd. 2.5.1.C — Consortium scenario: Veerkracht (2011–2015) In 2011 gaat RVS door een reeds in 2010 door Pact op Zuid voor vier jaar toegekende subsidie, samen met drie andere best practices – Bureau Frontlijn, C reatief Beheer en het aan de Erasmus Universiteit gevestigde Dutch R esearch Institute For Transition (DRIFT) – onder de consortiumnaam Veerkracht in de wijk Carnisse aan de slag. Ook Carnisse is een sociaal economisch zwakke wijk. Maar de samenstelling van de wijk is anders. Er zijn veel particuliere huiseigenaren waardoor de woningcorporatie niet als partner in beeld komt. Ook de populatie verschilt. Er zijn veel gezinnen uit Midden en Oost-Europa. Van de vier aanwezige scholen ligt er een aan de uiterste rand van de wijk. Deze interculturele school betrekt zijn leerlingen uit heel de stad. Van de andere drie scholen staan er twee bij de onderwijsinspectie in de gevarenzone. Bij de aantreding van Veerkracht zijn op beide scholen (OSBS De Kameleon, KBS Elisabeth) nieuwe directrices benoemd. De derde school (PCB De Klaver) loopt goed. Zij hebben voor een restrictief toe latingsbeleid gekozen. De partijen van het consortium hebben elkaar al vóór die tijd gevonden. Met Bureau Frontlijn en Creatief Beheer is al in Bloemhof en deels in Feijenoord samengewerkt. Met DRIFT die ook op de Erasmus Universiteit zetelt, is in de persoon van Jan Rotmans al eerder in het kader van het Pact op Zuid en het MerweVierhavengebied gesproken. RVS en DRIFT delen de transitievisie en het ecosociale gedachtegoed. De bredere context voor de RVS bijdrage is het toetsen van de effectiviteit van de consortiumaanpak als onderdeel van een integrale wijkontwikkeling. Het dagpadenconcept vormt voor RVS de sleutel om samen met Bureau Frontlijn de scholen voor hun rekening te nemen. Frontlijn werkt ook in de gezinnen, groepen in wijkarena’s en onderzoekt de wisselwerkingen tussen de partijen van het consortium om de meerwaarde vast te stellen. 111 Creatief Beheer pakt de buitenruimte en DRIFT organiseert actieve bewoners- eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng Door de moeizame constructie waarin Pact op Zuid met gemeentelijke diensten en de deelgemeente Charlois overlegt en door de wisselingen van de wacht bij het Pact en de deelgemeente, loopt de aanzet van dit scenario nogal stroef. Hoewel het Pact officieel de opdrachtgever is, wil deelgemeente Charlois Veerkracht aan hun criteria toetsen. De toezegging van vier jaar is al in 2010 rond, maar het vergt een enorme inspanning om op te starten. We verliezen veel tijd door het overleg met interims. Er wordt maar één jaar toegezegd. Doordat handtekeningen onnodig laat worden gezet – pas in augustus 2011 – kan RVS moeilijk aansluiten bij de schoolprogramma’s die dan al helemaal dichtzitten. Alle gelden zijn dan al aangevraagd en geoormerkt. Bovendien hebben twee van de drie scholen in de wijk die voor een uitrol van elementen van Fysieke Integriteit in aanmerking komen – OSBS De Kameleon en KBS E lisabeth – nieuwe directeuren gekregen. Er is niet genoeg tijd in het voortraject om met elkaars werkwijze vertrouwd te raken. Zij stappen wel vanaf het begin in, maar zijn begrijpelijkerwijs vooral intern gericht. Een derde school – PCB De Klaver – loopt reeds goed en is tot medio 2012 zeer afhoudend. Na een jaar intensief overleg, geregel en het implementeren van aspecten van het ecotraject en het filosofietraject krijgen we uiteindelijk de drie scholen op een lijn, zodat we combinaties kunnen maken om de kosten te drukken. In augustus 2012 komt er weer een toezegging voor slechts een jaar. Alles hangt af van de rapportage, maar deze lijdt onder het gebrek aan daadkracht om de volle vier jaar toe te zeggen. We kunnen niet doorplannen en opbouwen. Een doortastende strategie van Veerkracht stagneert, omdat we steeds een slag om de arm moeten houden. Bovendien kost ook de onderlinge afstemming zeer veel tijd. De late vraag van de derde school, PCB De Klaver, maakt de toch al roostertechnisch complexe onderhandelingen met de Hogeschool R otterdam voor stagetrajecten nog ingewikkelder. Het gevaar dat RVS in C arnisse niet aan weven toekomt, maar als stoplap of poetsdoek wordt gebruikt is niet ondenkbaar. Maar eind 2012 lukt het uiteindelijk om verschillende trajecten – judo, eco, aikido en bliksemstages, filosofie en huiswerk – op te zetten. Meer dan in de andere twee scenario’s gaat het hier voorlopig om nauwkeurig passen en meten en rafelrandjes terugweven. 2 . 5 . 2 — G e p l a n d e sce n a r i o’s : Va k h u i s e n Va kwe r f Eind 2011 lanceert RVS het idee om vakhuizen en vakwerven op te richten. Daarmee maakt ze tactisch een opschalingsslag naar de buurt en de wijk. Er moeten structurele verbanden gecreëerd worden met middelbare beroepsopleidingen en het bedrijfsleven. Maar er is inmiddels een geheel nieuwe situatie ontstaan door de draconische bezuinigingen bij de overheid, de minimalisering van het Pact op Zuid, waar na het Deetman/Mans rapport Marco Pastors als programmadirecteur is aangetreden, en de derivatendrama’s bij woningcorporaties die door de bezuinigingen eind 2011 sowieso op slot gaan. Iedereen is bezig zich te heroriënteren in dit macropolitieke slagveld. 112 Op het moment dat de financiële bronnen dreigen op te drogen, krijgt RVS van een nieuw fonds – Stichting De Verre Bergen (ZIE 3.6.2) – de kans om door te starten. Dit schept (onder)handelingsruimte. Door de afronding van de ontwikkelfase van Fysieke Integriteit op OBS Bloemhof kan er nu breder naar de buurt worden opgeschaald om de geconstateerde zwaktes in de operationele trajecten – bijvoorbeeld de minimale effecten op de fysieke lijn – weg te werken. Er worden nieuwe ontwikkelscenario’s gemaakt. Die worden in twee stappen uitgezet: in 2012/2013 zal het concept van het Vakhuis handen en voeten moeten krijgen en in 2013/2014 dat van de Vakwerf. Wat is de tactische ruimte waarbinnen RVS de komende drie jaar kan manoeuvreren? Het ontsluiten van nieuwe netwerken en het vormen van coalities in financieel benarde tijden is niet makkelijk, omdat iedereen afwacht en zijn knopen in plaats van zijn zegeningen telt. Toch heeft een crisis zo zijn voordelen: iedereen moet voor financiële, materiële of personele ondersteuning wel op zoek naar nieuwe partners. Daar is niets mis mee, maar zolang samenwerken een noodgreep is, blijft onduidelijk wanneer een partij er helemaal voor gaat. Volgens RVS liggen er echter ruimschoots mogelijkheden om nieuwe coalities te sluiten waar iedere partij beter van wordt. Zie schema, p. 114. 2.5.2.A — Onderwijs De samenwerking met het onderwijs is tot nu toe puur operationeel geweest. Op de basisscholen die in de scenario’s worden genoemd, worden nu allerlei trajecten uitgerold. Van structurele ingrepen op het curriculum is alleen sprake op de Bloemhofschool waar de intensieve samenwerking met het hele team dit ook mogelijk maakt. Door de vrijwilligheid op de andere scholen en de strikt pragmatische horizon van deelgemeenten zullen de resultaten daar wellicht minder vergaand en sensationeel zijn. Er zijn echter kansen voor schoolbesturen om besluiten te nemen waardoor een programma als Fysieke Integriteit ingang kan vinden op meerdere scholen. Belangstelling is er genoeg, maar het zijn de extra inspanningen waar veel scholen tegenop zien. Ook weet niet iedereen waar de vereiste financiële middelen vandaan kunnen worden gehaald. Maar het gaat om prioriteiten en om visie. Ten aanzien van reguliere gelden voor de Brede school en het Verlengde Dag Arrangement (VDA) kunnen er andere keuzes worden gemaakt om het programma meer samenhang te geven. Daarvoor is echter de steun van gemeentelijke diensten en uiteindelijk de politiek onontbeerlijk. (ZIE 2.5.2.B) Er zijn in de loop van de jaren regelmatig gesprekken gevoerd met directies en bestuurders van de onderwijsinstellingen – BOOR, PCBO – van ROC’s en het hbo. Concreet wordt er nu samengewerkt met vmbo De Wielslag die gevestigd zal worden in de gelijknamige MFA tegenover de Bloemhofschool. Met De Wielslag zal het Vakhuis ontwikkeld worden. Naast de leerlingen van de B loemhofschool zullen de leerlingen uit de onderbouw van vmbo De Wielslag in 2013 aan de clinics mee gaan doen. Ook met het mbo, met name bij het Albeda college, zijn contacten gelegd. De teriële brieven waarin de minister hiertoe oproept, biedt RVS de mogelijkheid haar ideeën breder uit te dragen. Voor een combinatie met gezondheid en 113 vraag om mee te denken over vakmanschap, die mede voortkomt uit de minis- 114 Sociaal-cultureel INTERCULTUREEL Cultureel-economisch DUURZAAM WELZIJN OVERHEID VO PO vakschool BEWONERS BUURT starter student beroepspraktijk gericht onderwijs MARKT Vakhuis Vakwerf (V)MBO HBO WO weekendschool vakantieschool scholier WIJK wijkschool stages skills STAD WONINGCORPORATIES ONDERWIJS BEDRIJVEN eco3. doen denken Sociaal-economisch VAKMANSCHAP Fysiek-economisch INTEGRAAL t a c t i s che s a m e nha ng duurzaamheid zijn mogelijkheden met de Albeda afdeling horeca al verkend. (ZIE 3.3.3.A) Vakmanschap kent ook een internationale competitie: Skillmasters. Deze wedstrijden worden jaarlijks in Ahoy gehouden, maar de verankering in de wijken is minimaal. RVS is gevraagd in deze verankering een rol te spelen. De samenwerking met het hoger beroepsonderwijs begint langzaamaan structurele vormen aan te nemen. Al in 2010 heeft RVS op de Hogeschool R otterdam seminars aan docenten en managementteams gegeven. In 2011 gebeurt dit op InHolland. In 2011/2012 zijn besprekingen begonnen over de structurele inbedding van stagenetwerken van studenten van de Hogeschool in de RVSen Veerkrachttrajecten. Ook zijn er seminars gegeven voor de coördinatoren van de opleidingen CMV en de gezondheidsopleidingen. Op een strategisch overleg met directie en managers heeft RVS zijn visie naar voren kunnen brengen. Daar zijn door RVS inhoudelijke suggesties gedaan voor een ander soort profiel waarin studenten meer integraal leren werken. (ZIE 3.4.2.E) 2.5.2.B — Gemeentelijk beleid RVS is zich ervan bewust dat haar trajecten nagenoeg naadloos aansluiten bij die van een aantal gemeentelijke diensten. De twee grote programma’s bij Jeugd en Onderwijs zijn Beter Presteren en Aanval op Uitval. Het eerste richt zich op het verbeteren van de resultaten in taal en rekenen, het laatste op het terugdringen van het voortijdig schoolverlaten (VSV). Met diverse wethouders is in de loop der jaren regelmatig contact geweest. De Bloemhofschool scoort inmiddels al twee jaar op rij met zijn Cito-scores twee tot drie punten boven het landelijk gemiddelde. Dat dit mede te danken is aan de combinatie van Wanita onderwijs en Fysieke Integriteit, blijkt uit de wetenschappelijke monitoring van het Verwey-Jonker Instituut. (ZIE 3.4.1) Het ligt dan ook voor de hand met diensten en wethouders te praten over een mogelijke implementatie van RVS onderdelen in het reguliere beleid. Dat geldt in ieder geval voor Fysieke Integriteit als het gaat om Beter Presteren. Met het oprichten van het Vakhuis opent zich een integraal en duurzamer traject om het voortijdig schoolverlaten terug te dringen. Door tien tot en met veertienjarigen intrinsiek te motiveren in de Vakhuisworkshops en -clinics, nadat er door Fysieke Integriteit en de bliksemstages al een beter keuze voor het vervolgonderwijs mogelijk is gemaakt, zullen leerlingen minder geneigd zijn van school weg te blijven. Ook al omdat het gedrag van leerlingen door de samenwerking tussen de basisschool en vmbo De Wielslag veel beter wordt begeleid. Ouders worden hier ook bij betrokken. Hier speelt het schoolmaatschappelijk werk en de samenwerking met Bureau Frontlijn ook een rol. Sinds er een mbo-punt in het vmbo is opgericht waar leerlingen over hun doorstromingskansen geïnformeerd worden, is de drieslag po-vmbo-mbo structureel verankerd op de scholen. Ook de bemoeienissen van het Rijk met Rotterdam-Zuid bieden kansen. Het Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid (NPKZ) Zuid Werkt! heeft voorlopig zijn pijlen op een tweetal trajecten gericht: talentontwikkeling – met ten sluiten naadloos aan bij de vakhuizen en de vakwerven. Bezoeken van directeur-generaals van een vijftal departementen aan de Bloemhofschool 115 intensievere ouderparticipatie – en het toeleiden naar banen. Beide trajec- eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng in september 2012 heeft enthousiasmerend gewerkt. Ook is binnen NPKZ het denken over een integrale aanpak waar RVS zich vanaf 2007 concreet mee bezighoudt mede door het intensief gezamenlijk overleg zijn beslag gekregen in het meerjarige en grootschalige project Children’s Zone. Dit programma put zijn inspiratie uit het in Harlem New York ontwikkelde proramma. Het is rond 2010 door Pact op Zuid opgepakt en beoogt naast het verbeteren van de onderwijsprestaties ook de versterking van de gezinssituatie. Aan de concrete doelen is al af te lezen dat er veel overlappingen met RVS zijn: de Cito-score van leerlingen van de basisschool moet van 527,8 in 2010 naar 533 in 2020 en 535,4 in 2030. OBS Bloemhof zit nu al twee jaar op rij op 537. Er moeten meer leerlingen een diploma op hoger niveau halen en meer leerlingen moeten trots zijn om als vakman of vakvrouw, vooral in techniek en zorg, te gaan werken. 35 In het voortraject is er regelmatig overleg geweest tussen NPKZ en RVS, zeker ten aanzien van de Bloemhofschool en de Agnesschool. NPKZ heeft ondertussen expliciet de wens uitgesproken beide programma's met elkaar te verbinden. Hierbij is tevens een uitstekende match mogelijk met Veerkracht waarbinnen Bureau Frontlijn al daadwerkelijk gezinnen ondersteunt. Een structureel samenwerkingsverband tussen de Centra voor Jeugd en Gezin en Bureau Frontlijn is een schot voor open doel, evenals aansluiting bij programma’s van de Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD). De notie veiligheid is niet het eerste beleidsveld waar RVS zich mee bezighoudt. Haar potentieve strategie (ZIE 1.1.1) bouwt veiligheid vanaf de basis in. Haar kritische verhouding met het veiligheidsbeleid heeft alles te maken met het oppervlakkige en kortstondige effect dat sanctionerende maatregelen en een repressieve aanpak sorteren en de immense investeringen die het handhaven van het alertheidniveau vragen. Op dit moment rijzen de kosten om de openbare ruimte digitaal te surveilleren de pan uit. In de wijk Bloemhof is de afgelopen jaren duidelijk geworden dat deze sanctionerende aanpak niet werkt. Toevoer naar banen vergt naast een diepte-investering een potentiërende aanpak. In de praktijk blijkt het voorrijden van busjes om werkschuwen en werklozen naar bedrijven te vervoeren niet direct een doorslaand succes te zijn. Medio 2012 is er een duidelijke omslag in het denken over veiligheid bij de diensten waarneembaar, wat openingen biedt voor meer constructieve besprekingen. Stadsontwikkeling en wijkontwikkeling hangen met elkaar samen. Door de werkverdeling tussen deelgemeente en gemeentelijke diensten en de ambivalente positie van woningcorporaties verloopt de aansluiting van beide niet soepel. Met het concept van een integrale en duurzame gebiedsontwikkeling biedt RVS een matrix op grond waarvan over andere arrangementen en coalities kan worden nagedacht. 2.5.2.C — Deelgemeentelijk beleid Met de deelgemeente Feijenoord werkt RVS productief samen. Na het opleveren van de wijkontwikkelvisie De Nieuwe Belangstelling in maart 2011 heeft de 116 deelgemeente deze voortvarend opgepakt. De deelgemeentelijke ondersteuning van het facilitair scenario op de Agnesschool biedt kansen. Ook de start van een bedrijfskundige vakwerf op de Piekstraat en het ondernemersoverleg IkZitopZuid bieden aanhakingspunten. Voor de ontwikkeling van ecosociale vakwerven komen leegstaande panden in aanmerking. Op het gebied van de WMO is tussen 2009 en 2011 productief met deelgemeente IJsselmonde samengewerkt. Er zijn besprekingen begonnen met een tweetal scholen om Fysieke Integriteit op te starten samen met woningcorporatie Woonbron die daar de zorg MFA De Ooievaar heeft ontwikkeld. De scholen zouden in de MFA De Spechten ondergebracht worden. Door de bezuinigingen en problemen bij Woonbron is deze samenwerking eerst opgeschort en daarna afgeblazen. In Charlois zorgt de inpassing in het te strakke keurslijf van deelgemeentelijke afrekeningsmodellen er voor dat er veel energie weglekt door het voortdurend uitonderhandelen van de aanpak van Veerkracht. Toch liggen er in Charlois enorme kansen om op te schalen. Niet alleen door de aanwezigheid van het Japanse centrum Shofokan in Oud-Charlois, maar zeker ook met betrekking tot op de kop van Sluisjesdijk aanwezige RET remise waarin samen met de Veldacademie elementen van een Vakhuis en een Vakwerf zouden kunnen worden ontwikkeld. De op handen zijnde herstructurering van de deelgemeenten zal uitwijzen hoe de samenwerking er in de toekomst zal gaan uitzien. 2.5.2.D — Politiek In 2014 zijn er gemeentelijke verkiezingen. Er is door verschillende partijen al contact met RVS gezocht om de vakmanstadvisie in hun partijprogramma op te nemen. Dit zou betekenen dat bij de coalitievorming voor een nieuw college de implementatie van bepaalde trajecten in het reguliere beleid van diensten en afdelingen dichterbij komt. De recente belangstelling op landelijk departementaal niveau kan de nodige rugdekking aan programmacommissieleden geven. 2.5.2.E — Culturele instellingen Naast de overheid zijn er natuurlijk ontzettend veel culturele organisaties waarmee RVS een match kan en wil maken. De breedte van de context van de verschillende trajecten is zo groot dat het geen zin heeft al die organisaties op te sommen. Een viertal is op dit moment direct en structureel betrokken bij de tactische coalities. Zo is RVS met de IMC Weekendschool uit Amsterdam in 2012 besprekingen begonnen over het opzetten van een Weekendschool in Rotterdam-Zuid. Beide organisaties zullen hun eigen signatuur in de samenwerking behouden. Door beide besturen is daar positief op gereageerd. Eind 2012 valt het besluit om in maart 2013 het eerste leerjaar op te starten. In Rotterdam heeft de Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam een breed netwerk ontwikkeld voor een brede kunstzinnige vorming van de Rotterdamse jeugd. De SKVR werkt al op de Bloemhofschool binnen het Wanita-onderwijs. In de komende jaren wil RVS cultuur nadrukkelijk in haar programma opnemen. Besprekingen met de SKVR over structurele deelname in het Vakhuis zijn medio 2012 opgestart. Dit zal verknoopt worden met het kindermuseum Villa Zebra dat eveneens in Feijenoord is gehuisvest en waarmee RVS ook in de Brede Over de samenwerking met Veerkracht is al het een en ander gezegd. Deze samenwerking is van een andere aard omdat hier de consortiumgedachte leidend is. 117 Vakantieschool samenwerkt. eco3. doen denken t a c t i s che s a m e nha ng Het gaat hier vooral om verbindingen van dagpaden op leefvelden waardoor investeringen van de afzonderlijke partners beter renderen voor de versterking van de wijk. In Wo orden als daden heeft RVS al aangegeven met JOLO (JOngeren En Ouderen Lossen het Op) te willen samenwerken. Door de focus op F ysieke Integriteit is daar tot op heden nog geen mogelijkheid voor geweest. Met het opstarten van het Vakhuis is er echter een traject geopend waar JOLO een structurele partner wordt. In termen van de RVS strategie combineert JOLO strijd met zorg. Met JINC, een organisatie die voor basisscholen bliksemstages organiseert als voorbereiding op een goede beroepskeuze, is in de eerste Brede Vakantieschool een structurele samenwerking gestart. 2.5.2.F — Bedrijven Door de samenwerking met JINC is de eerste stap naar een netwerk met bedrijven gezet. De scholen waar RVS mee samenwerkt worden aangesloten op deze netwerken. Basisschoolleerlingen kunnen zo enkele malen per jaar bij bedrijven op bezoek om kennis te maken met bedrijfstakken. Tegelijkertijd is RVS in 2012 besprekingen met bedrijven begonnen, die verder gaan dan wat er in de experimentele fase 2007-2011 is ontwikkeld. Toen ging het vooral om sponsoring en ondersteuning. Met het oog op het Vakhuis en de Vakwerf voert RVS nu onderhandelingen in georganiseerd verband. Er wordt regelmatig gesproken met IkZitopZuid 35, DURA Vermeer en het Havenbedrijf. Er zijn nog andere redenen om met bedrijven te spreken. Voor het Vakhuis zijn vooral de leermeesters van groot belang. Bedrijven komen concreet in beeld bij het uitrollen van de Vakwerf. In gesprekken met het pensioenfonds van de Holland-Amerika Lijn is RVS de gelegenheid geboden om deze groep op hun nationale reünie 2012 te informeren. 2.5.2.G — Woningcorporaties De samenwerking met woningcorporaties Vestia en Woonstad is tot 2012 productief geweest. Medio 2012 begint het te stagneren. Door de bezuinigingen worden allerlei ‘om-niet’ constructies opengebroken waardoor ruimten veel minder snel beschikbaar komen. Eind 2012 begint er zich echter een nieuwe fase af te tekenen waarin de woningcorporaties op zoek gaan naar nieuwe samenwerkingsmodellen. Er wordt een convenant met NPKZ getekend. Het ligt dan ook voor de hand dat zij in de komende jaren binnen grotere coalities weer met RVS aan tafel gaan zitten. 2.5.2.H — Welzijnswerk Het ontwikkelen van het Vakhuis biedt mogelijkheden om met het welzijnswerk intensief samen te werken. De welzijnsorganisaties in de drie deelgemeenten op Rotterdam-Zuid zijn eerst enorm gekort en daarna, door het werken met open aanbestedingsprocedures, nagenoeg volledig weggevaagd. De oorzaken liggen deels bij de welzijnsorganisaties zelf. Ze zijn in hun methodieken 118 niet meegegaan met de tijd en konden door een inadequate methodiek hun doelgroepen niet goed bedienen. Dat geldt voor sommige sectoren in het welzijnswerk overigens veel minder dan voor andere. Een deel van de verklaring voor deze teloorgang moet ook gezocht worden in de opleidingen die blijkbaar niet hebben kunnen anticiperen op deze nieuwe situatie. De vraag hoe de toekomstige professionals toegerust worden is een gedeelde taak. RVS werkt op deze twee vlakken om partijen dichter bij elkaar te brengen. Samenwerking zal makkelijker gaan naarmate iedere partij zijn fixatie op vermeende overlevingskansen kan doorbreken. Samenwerken is, zoals aan het begin van dit hoofdstuk al is betoogd, allang geen keuze meer. Het is onze huidige bestaanswijze, onze 119 human c ondition. OPERATIONELE FOCUS SKILL IS WIL ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 3.0 WAT HIER AAN VOORAF GING: OPERATIONELE 127 ONTWIKKELTRAJECTEN IN WOORDEN ALS DADEN 3.1 OPERATIONEEL EP(i)C TRAJECT: VERBREDEN, 128 VERBINDEN, OVERBRUGGEN 3.1.1 EDUCATIE: LEERLINGEN EN STAGIAIRES 3.1. 2 PARTICIPATIE: DOCENTEN, OUDERS EN WIJKPARTNERS 129 129 INTERVIEWS: HULPMOEDERS (LIESBETH BABEL) 131 3.1.3 148 COMMUNICATIE: SAMENSCHOLEN IN DE BUURT, DE WIJK EN DE STAD 3. 2 EDUCATIE: VERBREDEN VAN DE SCHOOL 149 ALS KNOOPPUNT 3. 2.1 KORTE SAMENVATTING TRAJECTOPZET 2 0 07-2 0 0 9 3. 2. 2 FYSIEKE INTEGRITEIT: TRAJECTUITVOERING 2010-2012 A. JUDOLIJN B. KOOKLIJN – LOGISTIEK – PROCES – OUDERPARTICIPATIE – KEUKENSTAF – VOEDSEL – STAGIAIRES – TERUGPLOEGEN – KOOKLESSEN EN SMAAKLESSEN C. ECOLIJN – BUURTTUINEN – PROBLEMEN: LOGISTIEK EN COMMUNICATIE – ECOLESSEN – WANITA-PROJECT 2 010: NATUUR IN DE BUURT INTERVIEWS: DOCENTEN GROEP 1-5 (LIESBETH BABEL) D. FILOSOFIELIJN: AANZET ECOSOFISCH CURRICULUM – FILOSOFIELESSEN – ECOLOGIELESSEN – VREDESLESSEN 122 E. STAGENETWERK: EUR, HBO, ROC INTERVIEWS: DOCENTEN GROEP 6-8 (LIESBETH BABEL) 152 154 157 159 159 160 163 163 163 163 165 165 168 169 173 176 179 181 212 212 213 217 218 223 3.3 PARTICIPATIE: VERBINDEN NAAR BUURT 242 EN WIJK (2 011-2 014) 3.3.1 FYSIEKE INTEGRITEIT A. SCHOOLSPORTVERENIGING BLOEMHOF 243 243 (SV HAGENDOORN, SPORTSUPPORT) B. SCHOOLRESTAURANT EN OUDER TRAJECT 244 “EET JE SLIM!” (RALPH VAN MEIJGAARD, LIESBETH BABEL, BUREAU FRONTLIJN) C. HUISWERKTRAJECT (AETZEL GRIFFIOEN, MONICA 247 WALHOUT, AMIN TALAGANI, LEONIE VAN WEES, HASSAN YATIM, HOGESCHOOL ROTTERDAM) D. BREDE VAKANTIESCHOOL (AMIN TALAGANI, 248 AETZEL GRIFFIOEN, GEMEENTE ROTTERDAM) 3.3. 2 ACTIEF BURGERSCHAP: OPSCHALEN A. IMC WEEKENDSCHOOL RVS: INTRINSIEK 255 255 GEMOTIVEERD (HENK OOSTERLING, AETZEL GRIFFIOEN, IMC WEEKENDSCHOOL) B. VAKHUIS: NIET CHILLEN MAAR SKILLEN 256 (HENK OOSTERLING, ANS STOLK, RICHARD LUGTEN, OBS BLOEMHOF, VMBO DE WIELSLAG) 3.3.3 DUURZAAM VAKMANSCHAP: 262 VAN VAKWERF NAAR CAMPUS A. BELEIDSNOTITIE ALBEDA COLLEGE 262 (HENK OOSTERLING, RICHARD LUGTEN) B. VAKWERF (HENK OOSTERLING) COMMUNICATIE: DISCOURSSTRATEGISCH 265 OVERBRUGGEN 3.4.1 ONDERZOEKSEVALUATIE FYSIEKE INTEGRITEIT: EEN 266 NIEUW PERSPECTIEF VOOR BLOEMHOF (2 0 0 8 -2 012) (VERWEY-JONKER INSTITUUT) INTERVIEWS: BEGELEIDERS (LIESBETH BABEL) 277 3.4. 2 296 297 COALITIES EN COPRODUCTIES A. VAKMANSTAD/ZORG – PILOT WMO IJSSELMONDE FASE 2 (HENK OOSTERLING) B. WIJKONTWIKKELPLAN FEIJENOORD: DE NIEUWE 298 BELANGSTELLING (HENK OOSTERLING, ANS STOLK, VELDACADEMIE) C. STADSHAVENS MERWEVIERHAVENGEBIED: 301 DUURZAAMHEIDSKWALITEITSEISEN (HENK OOSTERLING, ANS STOLK, AETZEL GRIFFIOEN) 123 3.4 263 ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken D. INNOVATIEPLATFORM: NATIONALE SCHOOLLUNCH 305 (HENK OOSTERLING) E. SAMENWERKING HBO 305 – HOGESCHOOL ROTTERDAM: ARRANGEMENTEN EN INTEGRALISTEN (HENK OOSTERLING, AETZEL GRIFFIOEN) – INHOLLAND: MINOR (HENK OOSTERLING) F. VEERKRACHT CARNISSE 3.4.3 PRESENTATIES, LEZINGEN EN WORKSHOPS 20 0 9 -2012 A. DE BLOEMHOFKEUKEN B. EXTERNE COMMUNICATIE 3.5 SCENARIO’S: TRAJECTUITVOERING (2 011-2 015) 3.5.1 WIJK BLOEMHOF: MFA, KINDERCAMPUS, 307 310 311 312 320 320 CHILDREN’S ZONE 3.5. 2 WIJK FEIJENOORD: KBS AGNESSCHOOL (2 011-2 013) 323 (DE SLINGER ROTTERDAM, RVS [RALPH VAN MEIJGAARD, AETZEL GRIFFIOEN]) 3.5.3 WIJK CARNISSE: KBS ELISABETHSCHOOL, 327 OBS KAMELEON, PCB DE KLAVER (2 011-2 015) (KWALITEITS SPRONG ZUID, VEERKRACHT/RVS [AETZEL GRIFFIOEN, PASCAL LEUVENINK]) 3.6 FINANCIËLE PARTNERS 3.6.1 STARTGELD (AIR, GEMEENTE ROTTERDAM) 3.6. 2 STRUCTURELE FINANCIERING 330 330 33 1 (PACT OP ZUID/NPKZ, STICHTING DE VERRE BERGEN) 3.6.3 KORTLOPENDE FINANCIERING (LAURENSFONDS, 332 DGM. FEIJENOORD) 3.6.4 INCIDENTELE FINANCIERING (VESTIA, 332 WOONSTAD, BUREAU VEILIGHEID) 3.6.5 EIGEN BIJDRAGEN (BOEKVERKOOP, 124 DENKDINERS, MENSELIJK KAPITAAL) 332 “’Het handvat loslaten’1 heeft verschillende betekenissen. Het slaat op de gemoedstoestand om te winnen zonder zwaard en ook niet te kunnen winnen met een zwaard.” (Miyamoto Musashi, Het boek van de vijf ringen, 1645) Als je het handvat van je zwaard loslaat, kom je met lege handen te staan en ben je kwetsbaar. Er valt niets meer te manipuleren (ZIE 4.2.5) , er is geen wapen meer voorhanden. Operationeel gezien is er letterlijk geen enkele man-oeuvre, geen enkel hand-werk meer mogelijk. Maar met dat de greep op het zwaard wordt verloren, met dat het middel of medium wegvalt, ontstaat er een ruimte en een ritme – ma (ZIE 2) – waarin alles wat zich aandient, kan worden aangepakt. De afhankelijkheid van het medium is voorbij. (ZIE 4.2.1) Het middel is niet meer maatgevend. De middel-maat is doorbroken. ‘Je’ krijgt weer greep op de situatie. Maar dit ‘je’ is niet langer een berekenend ‘ego’, het is een lerend ‘eco’: een duurzame interesse. (ZIE 4.5.2.A) Je staat midden in het leven. In die alerte openheid ontstaan spontaan, als uit het niets – ex nihilo (ZIE 4.3.2) – nieuwe en onverwachte verbindingen. In 2010, het derde jaar van het project Fysieke Integriteit, treedt er in Rotterdam een nieuw college aan. Het is een coalitie van PVDA, CDA, VVD en D’66. Op 21 januari 2011 bezoekt de nieuwe CDA wethouder van onderwijs Hugo de Jonge de Bloemhofschool. In het gesprek dat Wim Pak en ik samen met hem over het project Fysieke Integriteit voeren, spreekt de wethouder zijn sympathie voor het project uit, maar stelt hij zich op het standpunt dat de sociaal-culturele omlijsting van de kernvakken rekenen en taal op dit moment voor hem prioriteit heeft. Fysieke Integriteit mag dan een mooi project zijn, het moet nog maar blijken of het werkelijk zoden aan de dijk zet. De dan nog bestaande dienst Jeugd, Onderwijs en Samenleving heeft voor het basisonderwijs een duidelijk beleidsimperatief geformuleerd: Beter Presteren. Alles moet gericht zijn op rekenen en taal om de Cito-scores aan het eind van de basisopleiding omhoog te krijgen. Deze ‘citoïtus’ 2 heeft het onderwijs al een tijdje in zijn greep. Dat heeft de gemeente ook aangezet tot het lanceren van de Vakantieschool. In de vakanties komen leerlingen een zestal dagen terug naar school om, ondersteund door hun docenten, rekenen en taal te oefenen. Ook wordt er in de Vakantieschool aandacht aan de ouders besteed. Daarmee moet de terugval in de taal- en rekenvaardigheden tijdens de zomervakantie worden gepareerd. Ruim twee jaar later, mei 2012, twittert de wethouder trots aan zijn volgers: “Taart voor leraren van de Nicolaas, de Bloemhof en de Talmaschool. Drie van de scholen die bijdragen ah Rdamse resultaat. #beterpresteren”. Nog die zelfde dag verschijnt hij met die taart op de drie scholen: naast de katholieke Nicolaas en de protestant-christelijke Talma dus ook op de openbare basisschool Bloemhof. Daar feliciteert hij in de persoon van directeur Wim Pak het hele team met ongeveer twee punten boven het landelijk gemiddelde ligt. Scholen op Zuid scoren gemiddeld 527, landelijk is dat 535 en OBS Bloemhof komt op 537. Wat 125 het uitzonderlijke resultaat: twee jaar op rij haalt de school een Cito-score die ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken onbesproken blijft is het opmerkelijke feit dat de drie scholen, overigens ieder vanuit een eigen focus, naast rekenen en taal een breed sociaal-cultureel programma aanbieden. Bestaat er mogelijk een oorzakelijk verband tussen brede interesse en beter presteren? Bij de verslaglegging in Wo orden als daden medio 2009 staat alles nog in de steigers. Er valt nog weinig substantieels over de effecten van de verschillende projecten en trajecten te melden. We zijn intussen drie jaar verder. Op het eerste interactieveld, in Fysieke Integriteit heeft de judolijn zich gestabiliseerd, is de kooklijn dieper verankerd, de ecolijn heeft de beschikking gekregen over een viertal extra tuinen en in de filosofielijn is een eerste aanzet gemaakt om filosofielessen te transformeren naar ecosofielessen. Buiten schooltijd is er een huiswerktraject opgestart en de Brede Vakantieschool vindt voor de eerste keer plaats in de zomer van 2012. Het project Fysieke Integriteit is structureel uitontwikkeld. De fase van bestendiging is aangebroken. Door de opschaling naar de buurt en de verbreding van het project naar andere wijken verschijnen er meerdere partijen op het speelveld. Voor het onderhoud van de tuinen is Creatief Beheer in beeld gekomen. Naast de beroepsopleidingen – vmbo, mbo, hbo – wordt er ook gesproken met bedrijven en het welzijnswerk dat zich op nieuwe methodieken en strategieën bezint. Op het tweede interactieveld Actief Burgerschap wordt met ouders gekookt. Zij worden begeleid door een diëtiste. Er wordt intensiever samengewerkt met Bureau Frontlijn. De samenwerking met het vmbo Nieuw-Zuid, nu De Wielslag, wordt hernieuwd en in november 2012 wordt de protofase van het Vakhuis opgestart. Er zijn principeafspraken met de IMC Weekendschool gemaakt over de start van de Weekendschool in maart 2013. Voor het derde interactieveld Duurzaam Vakmanschap wordt met allerlei partijen in het bedrijfsleven gesproken, terwijl op het vierde interactieveld ECO3 de discoursstrategie is verbreed: internationale werkverbanden dienen zich aan voor samenwerking, er wordt overlegd met ambtenaren van diverse departementen en in opdracht van gemeente en deelgemeenten zijn wijkontwikkelplannen geschreven. Kortom, RVS is in de volle breedte aan het werk. In dit hoofdstuk worden de initiatieven en projecten die RVS heeft ontwikkeld in hun concrete dagelijkse uitvoering beschreven. 3 Na een terugblik op Wo orden als daden (ZIE 3.0) wordt over de drie assen van het EP(i)C traject – educatie, participatie en communicatie (ZIE 3.2) , verbinden (ZIE 3.3) (ZIE 3.1) – respectievelijk in termen van verbreden en overbruggen (ZIE 3.4) verslag gedaan van wat er in deze praktijken is gebeurd. Daarbij komen positieve en negatieve aspecten, de successen en de mislukkingen, aan de orde. Tussen de verschillende paragrafen zijn interviews ingepast die door Liesbeth Babel zijn afgenomen bij hulpmoeders, docenten en begeleiders. Dit is de kwalitatieve pendant van het kwantitatieve onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut waarmee het 126 onderdeel ‘discoursstrategisch overbruggen’ begint. (ZIE 3.4.1) De in 1.5 en 2.5 aangegeven scenario’s – integraal, facilitair en consortium – worden in hun effectieve opzet en uitwerking verder uitgewerkt. (ZIE 3.5) De laatste paragraaf behandelt de financiële onderbouwing van de verschillende projecten. (ZIE 3.6) Opschalen en terugploegen van investeringen naar de diverse interactievelden heeft de sociale netwerken waarin RVS opereert, in de afgelopen twee jaar enorm verbreed. Die verbreding heeft haar draagvlak aanzienlijk vergroot. De bereidheid van het fonds Stichting De Verre Bergen om, na het aflopen van de financiering van de RVS overhead en monitoring door het Pact op Zuid in 2011, RVS de kans te geven nog drie tot vijf jaar met de realisering van Rotterdam Vakmanstad door te gaan, is daar mede door ingegeven. 3.0 — WAT HIER AAN VOORAF GING: OPERATIONELE ONTWIKKELTRAJECTEN IN WOORDEN ALS DADEN In Wo orden als daden wordt uitgebreid verslag gedaan van de opzet van het traject Fysieke Integriteit op de openbare basisschool Bloemhof. Alle details over inhoudelijke thema’s, personele bezetting, medewerkers en partners zijn daar te vinden. 4 Er wordt nauwgezet uitgelegd wat de samenhang tussen de trajecten – judolijn, kooklijn, ecolijn, filosofielijn – is en hoe ze inhoudelijk zijn opgezet, welke controlescholen er meedoen, hoe het EP(i)C – dan nog EPCI – traject met zijn S5 focus – scholier, student, stagiair, starter, skills – in de praktijk uitpakt, waar er naar de wijk is opgeschaald en wat het eerste jaar aan wetenschappelijke resultaten heeft opgeleverd. Naast het project Fysieke Integriteit wordt in Wo orden als daden ook aandacht geschonken aan de opzet en uitbouw van projecten op de drie andere interactie velden. Op interactieveld Actief Burgerschap stond de samenwerking met De Slinger Rotterdam (Beursvloer 2007), Kijk op Zuid (Ruimte voor Jongeren/Tags, Tracks & Traces) en JOLO (JOngeren En Ouderen Lossen het Op) nog in de kinderschoenen. De beleidsmatige basis voor deze coalities was neergelegd in het rapport Sp ortcultuur op Zuid, dat door de dienst Sport en Recreatie in samenwerking met RVS is opgesteld. Het derde interactieveld wordt in Wo orden als daden nog als cultureel ondernemerschap gekwalificeerd. Er wordt verslag gedaan van het door Freehouse op het Afrikaanderplein uitgerolde project van De Markt van Morgen. Freehouse is nog steeds werkzaam in de Afrikaanderwijk. Door de focus op doorlopende leerlijnen en de verbreding van het marktbegrip naar het bedrijfsleven is er binHet vierde interactieveld is na het verschijnen van Wo orden als daden uitgegroeid tot een wetenschappelijk researchbureau dat de concrete projecten en 127 nen RVS echter een verschuiving opgetreden naar Duurzaam Vakmanschap. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken trajecten uit de eerste drie velden doorwerkt in voorstellen voor integrale en duurzame gebiedsontwikkeling. Beperkte RVS zich tot 2009 nog tot ondersteuning bij projecten zoals het in kaart brengen van Pact op Zuid (Mapping Pact op Zuid), het initiëren van werkplaatsen (Freewheelers) en de opzet van een WMO pilot in IJsselmonde (Van rollat or naar relatie), vanaf 2010 legt ze zich steeds verder toe op het concreet doordenken, plannen en implementeren van integrale en duurzame aspecten van gebiedsontwikkeling. Zo geeft ze handen en voeten aan het strategisch imperatief dat integrale gebiedsontwikkeling altijd gericht moet zijn op duurzame samenlevingsopbouw. Het hoofdstuk over operationele ontwikkelingstrajecten wordt afgesloten met een lijst van publicitaire activiteiten die door RVS tussen 2004-2009 is ontplooid. Alles begon met de Stadslezing Kleurlo os Rotterdam 2025 in 2004. De rubricering van de thema’s van de daarop volgende lezingen, seminars, workshops en presentaties volgt de systematische uitbouw van wat nu Stichting Vakmanstad heet: formulering concept (2004/2005), oriëntatie gebiedsontwikkeling (2006), toetsing strategisch concept en introductie op beleidsniveau (2007), uitwerking sociaal-culturele en eco sociale dimensies (2008) en de opzet vakmanstad/zorg en presentatie RVS als urban design (2009). 3.1 — OPERATIONEEL EP(i)C TRAJECT: VERBREDEN, VERBINDEN, OVERBRUGGEN We zijn nu drie jaar verder. Wat er tot stand is gebracht, is een tactisch en operationeel draaiende organisatie op de Bloemhofschool waar ruim driehonderd kinderen vier keer per week een gezonde warme lunch eten, allemaal judoën, natuur- en milieulessen krijgen en tuinieren. De bovenbouw filosofeert en er is een huiswerklijn die staat als een huis. In de zomer van 2012 is voor het eerst een Brede Vakantieschool van twee weken georganiseerd. Met IMC Weekendschool die al meer dan een decennia op dit gebied actief is, zijn principe afspraken gemaakt om in Rotterdam-Zuid een soortgelijk netwerk op te zetten. Het Vakhuis begint wanneer dit boek naar de drukker gaat en er is een eerste overleg met allerlei bedrijven en ondernemers opgezet over de Vakwerf. De politiek toont steeds meer interesse, want de lokale verkiezingen 2014 komen er aan. Ook vanuit de verschillende departementen is enthousiast op de RVS inzichten gereageerd. Naast de wetenschappelijke eindrapportage van het Verwey-Jonker I nstituut zijn er boeken met de achtergrondfilosofie en enkele 128 tussenrapportages verschenen. In 2011 worden er twee wetenschappelijke evaluatieseminars gehouden, in 2012 zijn er twee handboeken geschreven en de evaluatiebundel Wat heet lichamelijke opvoeding? Ec os ociale educatie op de Brede school is gepubliceerd met daarin bijgesloten een dvd van documentairemaker Rob Schröder met een docuverslag van vier jaar Fysieke Integriteit. 5 De strategische inzet van het EP(i)C traject is leidend voor wat er operationeel in de praktijk gebeurd. In de tweede fase van de tactische uitrol van de strategische visie wordt de educatie verbreed met nieuwe trajecten en de participatie vergroot door deze naar de buurt en de wijk op te schalen. De communicatie van de resultaten wordt ingezet om het gesprek met de stad aan te gaan. Zo hoopt RVS de afstand tot het bestaande beleid en de politiek te verkleinen. 3 . 1 . 1 — Ed u ca t i e : l e e r l i n g e n e n sta g i a i res Educatie loopt als een rode draad door alle projecten heen. RVS gaat er immers vanuit dat alle partijen, in het besef dat onze cultuur een discoursomslag meemaakt en dat in praktijk een fundamentele transitie op alle domeinen en leefvelden onvermijdelijk is, het idee van een lerende organisatie onderschrijven. We moeten samenscholen om samen te leven. Een leven lang leren begint nu. In strikte zin is het bereik van de educatie echter allereerst het onderwijsveld. Daarop initieert RVS integraal of flankerend projecten en trajecten. Deze educatieve activiteit richt zich primair op de leerlingen van de scholen en de studenten die daar stage lopen. Sinds de Bloemhofschool met een verlengd dagarrangement – per week zes uur langer les – is begonnen waarin Fysieke Integriteit integraal is opgenomen, groeit het leerlingaantal spectaculair: een groei van ruim 25% in het eerste jaar, in het tweede jaar is daar nog eens 10% bijgekomen. Voor deze groei is geen demografische verklaring: er is geen nieuwbouw of renovatie in de buurt en ook de grote verhuisbewegingen zijn al lang geleden gestopt. Er komen blijkbaar ook veel kinderen uit andere wijken, vaak van dichtbij, maar er zijn er steeds meer die wat langer moeten reizen om naar school te gaan. Ook de achtergrond van de ouders is anders: voorheen werd er voor de school gekozen die het dichtst bij lag, nu kiezen ouders vanwege de goede naam van de school. Het valt op dat veel ouders die voor deze school kiezen hoger opgeleid zijn en kritischer staan tegenover het onderwijs. Opvallend is dat er nu heel weinig leerlingen de school tussentijds verlaten: bij verhuizingen blijven de kinderen toch komen. De ouders reageren positief. De oudertevredenheid is heel hoog. Er zijn hoogst zelden meningsverschillen of conflicten met ouders, ook al blijft het een buurt met veel multiprobleem gezinnen en ontploft er soms wel eens iemand. De bereidheid om mee te praten is groot. 3 . 1 . 2 — Pa r t i c i pa t i e : d o ce n te n , o u d e rs e n w i j k pa r t n e rs Er is één consoliderende factor die de voorwaarde vormt voor het tot nu toe behaalde succes. Die factor is con-soliderend in de meest letterlijke betekenis: samen (c on) voor het geheel (s olidair). Dit sluit aan bij wat in de voorgaande de wens om als geheel te functioneren. (ZIE 1.2.4) In praktijk komt dat neer op een team dat solidair is met ‘de zaak’. Daarin wordt het (be)geleid door een 129 hoofdstukken is betoogd ten aanzien van integriteit: ‘een geheel zijn’ vanuit ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken geïnspireerde teamleider. Dat team werkt samen vanuit een eigenwijze pedagogische visie op het onderwijs, in dit geval de Wanita methode. 6 Die wordt pragmatisch geformuleerd en uitgerold: wat werkt er wel en wat niet? Stevig verankerd in hun visie kan zo’n team zich veroorloven om zich te laten adviseren en ondersteunen door een aantal externe experts met wie zij in grote lijnen de visie delen maar waar zij niet van afhankelijk zijn. Zonder dat ‘dreamteam’ kun je het als supervisor, coördinator of wetenschapper wel schudden. Zo’n team is overigens slechts een noodzakelijke, maar zeker geen voldoende voorwaarde. Het is geen garantie voor succes. Daar komt veel meer bij kijken. Financiën natuurlijk – maar dat hoeft echt niet zoveel te zijn (ZIE 3.6) – en vooral veel andere partners, ouders en stagiaires. Het deelnemen van ouders aan de verschillende activiteiten is van cruciaal belang. Ouders zijn alleen bereid om mee te doen als ze zien dat de docenten er ook voor gaan. Uiteindelijk hebben docenten en ouders één gemenschappelijke interesse: het welzijn en de toekomst van de kinderen die aan hen zijn toevertrouwd. Tot 2010 werkt de school zonder oudercommissie. Een medezeggenschapsraad is dan ondenkbaar, omdat er geen oudergeleding gevonden kan worden. Door de veranderende ouderpopulatie en door de hoge ouderparticipatie op school groeit de vraag om mee te praten over het schoolbeleid. In 2011 start er op één locatie een oudercommissie. Een oudergeleding van de medezeggenschapsraad is in de maak. Er wordt over de oprichting van een ‘meedenkraad’ nagedacht: een groep moeders denkt mee over de keuzes die de school maakt rond het dagarrangement en Fysieke Integriteit. De verdere ontwikkeling raakt gestagneerd doordat directeur Pak, getroffen door de ziekte van Lyme, een jaar uit de roulatie is, waardoor er meer op de schouders van andere leden van het begeleidingsteam komt te liggen. Dat alles niettemin doorgaat, zegt iets over de communicatie tussen en participatie van alle andere betrokkenen. De school staat in een van de buurten van de wijk Bloemhof. Daar zijn veel partijen werkzaam zonder dat deze dat van elkaar weten. Hoe sneller deze partijen van elkaars activiteiten op de hoogte zijn, hoe eerder ze met elkaar om de tafel gaan zitten, hoe beter. Dat heeft RVS niet alleen in Bloemhof gezien, maar ook in de andere wijken waar Fysieke Integriteit is opgezet. De deelgemeente speelt daar een belangrijke rol in, maar ook de woningcorporatie. Deze partijen kunnen dit proces positief faciliteren. Het welzijnswerk speelt ook een vanzelfsprekende rol, omdat dit met jongeren werkt. Maar even zo belangrijk in deze wijken zijn de partijen die zich met de zorg rond en in de gezinnen bezighouden. Dat zijn in het geval van de scholen waar RVS actief is het schoolmaatschappelijk werk, maar ook Bureau Frontlijn. De Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) hebben al jaren opstartproblemen. Voor de CJG’s ligt een intensieve samenwerking met Bureau Frontlijn, een projectbureau van de gemeente R otterdam gericht op gezinsbegeleiding achter de voordeur om de thuissituatie te verbeteren, dan ook voor de hand. De implementatie van het door het 130 Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid opgezette programma Rotterdam Children’s Zone biedt daarvoor mogelijkheden. HULPMOEDERS 131 INTERVIEWS 132Songul Songul Ä¢erkez Hulpmoeder Locatie: Putsebocht De oudste zoon van Songul heeft ook op de OBS Bloemhof gezeten. De jongste zit nu in groep 5. Het verschil met andere scholen zit ‘m in de lange dagen, de judolessen en dat ze veel Engelse les krijgen. De judolessen, zegt ze, zijn goed om ze te leren zich te verdedigen. De Engelse les is belangrijk omdat ze die taal dan later al een beetje spreken. Kinderen leren op deze school al vanaf het eerste jaar een vreemde taal. Dat is goed voor ze. Haar oudste zoon zat al in groep 8 toen het project begon en heeft er nauwelijks iets van meegekregen. Elif – “Mijn dochter Merve zat op een andere school. Ze heeft het echt naar haar zin op de OBS Bloemhof. Als ik haar met mijn andere dochter vergelijk die pas in groep 8 Engelse les kreeg, zie ik wel verschil in ontwikkeling. Ook het tuinieren heeft veel effect op haar. Ze weet nu bijvoorbeeld waar groenten vandaan komen, hoe het ontstaan en gegroeid is. Thuis vertelt ze graag wat ze op school heeft gedaan. Dat is leuk om te horen. Judo is ook belangrijk. Normaal zaten ze de hele dag op school, kwamen thuis en kropen achter de computer. Dus een beetje bewegen is goed. Ook dat ze tussen de middag eten is bijzonder. Als kinderen een eigen lunch meenemen zit er vaak geen fruit bij. En in het restaurant krijgen ze tenminste iedere dag een bakje fruit.” Songul – “Ik vind de warme maaltijd en het samen eten ook goed. Sommigen kinderen eten nooit groenten en dat leren ze nu op school. Ze kijken ook naar elkaar, beïnvloeden elkaar en leren samen aan tafel te zitten en zich te gedragen. Daarom is het een goed idee dat ze tussen de middag een warme maaltijd krijgen. Als je het eten cultureel bekijkt verschilt het van wat ik thuis klaarmaak. Maar ik probeer ook steeds meer groente klaar te maken. We proberen thuis nu ook een beetje anders te koken. In het begin wilden de kinderen absoluut niet eten. Nu gaat het goed. Ze zijn er denk ik wel aan gewend geraakt.” Elif – “De kinderen proeven nu wel meer en eten vaak ook hun bord leeg. Wij moeders leren ook anders te eten. Als het lekker is vraag ik naar het recept en ga ik het thuis uitproberen. Vroeger kwam mijn dochter tussen de middag naar huis, keek wat tv en at wat. Daarna bracht ik haar terug naar school. ’s Ochtends krijgt ze in ieder geval een ontbijt.” Songul – “Mijn zoon van acht jaar is een druk kind. Verder heb ik geen problemen met hem. Toen hij jong was keek hij tussen de middag naar tv, speelde wat en bracht ik hem terug naar school. Nu werk ik tussen de middag als vrijwilliger op school. Ik help elke dag mee in de keuken.” Songul – “We komen vaker naar de school. Ik voel me meer betrokken. Vroeger kwam ik mijn kind brengen, ging daarna even de ouderkamer in en vertrok weer. Een paar uur later kwam je hem dan weer ophalen en ging je weer weg. Nu heb ik meer contact op school. Ik blijf langer en praat met andere moeders en met de leerkrachten. Je weet meer wat er gebeurt.” 133 Elif – “Op de andere school kon ze niet overblijven. In het begin was ik bang dat mijn kind daarom problemen zou krijgen op deze school. Maar het gaat goed. Ze is zelfstandiger geworden. Op de andere school was mijn dochter erg verlegen. Ze is nu veel vrijer. Mijn dochter krijgt filosofie, dat vind ik goed.” ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Elif Keten Hulpmoeder Locatie: Putsebocht Thuis zet ik hem niet onder druk wat leren betreft. Hij mag tv kijken, spelen en voordat hij naar bed gaat ik lees een boek voor. Als hij huiswerk heeft maakt hij dat. In groep 4 krijgen ze niet zoveel huiswerk dus het is meer een beetje een boek lezen.” Elif – “Bij mij gaat het ongeveer hetzelfde. Als zij uit school komt gaat ze een beetje rusten, een uurtje. Daarna wil ze eigenlijk direct op de computer, maar dat mag niet. Eerst huiswerk maken. Tijdens het eten vertelt ze wat ze die dag op school gedaan heeft en wat ze gegeten heeft. En of ze het lekker vond of niet. Daarna mag ze tv kijken.” Elif – “Mijn dochter vindt het saai als er geen school is. Ze heeft vrienden en vriendinnen op school en leert er heel veel. De tijd gaat sneller als ze dat met anderen kan delen. Mijn dochter heeft nu veel meer zelfvertrouwen. De kinderen op de Bloemhof zijn nu ook gewend aan een ander soort eten en dat is leuk. Ik leer zelf ook ander eten kennen. Ik maak nu ook bami en nasi en dat vinden ze lekker. Af en toe maak ik ook stamppot. En ook dat lusten we nu thuis allemaal.” Elif – “Wat we zelf leren is met mensen werken, we leren andere culturen kennen. Verder leren we met stagiaires om te gaan en ben ik een beetje buitenshuis. Als ik thuis zit is het best saai en is het een lange dag. Het is beter om naar buiten te gaan. Ik werk vanaf het begin van het project in de keuken.” Songul – “Onderling bespreken we wel een aantal zaken. Als een van ons onder druk staat bijvoorbeeld. Of als het onderling niet goed gaat. We hebben het niet echt over elkaars kinderen en hele intieme dingen. Maar wel over de dingen die ons bezighouden. Door alle ervaring die we hier opdoen denk ik erover om een baantje te zoeken. Je weet maar nooit.” 134 Elif/Songul – “Het project moet zeker doorgaan als ze het budget hebben, als ze het kunnen betalen. Het laatste jaar is onze school een beetje beroemd geworden. Ik hoor van andere moeders in de omgeving: ja, op jullie school kan je overblijven, kan je goed eten en hebben ze sport. Dat soort dingen hoor ik heel vaak van mijn vriendinnen. Ook dat de kinderen Engelse les krijgen en judo en zo. Dat vinden ze leuk. Er komen ook steeds meer ouders hun kinderen inschrijven. Ze horen dingen en vragen aan ons hoe het zit. Wat we ervan vinden. Veel vrouwen hebben hun kinderen intussen naar de school gebracht.” Elif 136Fatos FatoÅŸ Ilksoy Hulpmoeder Locatie: Putsebocht Haar zoon zit vanaf groep 1 op de school en zit nu in groep 7. Ze vindt het prettig en goed dat hij lessen zoals judo krijgt. Ook dat hij tussen de middag een warme maaltijd krijgt en dat ze op jonge leeftijd al Engels leren. Daar hebben ze straks op de middelbare school veel baat bij, denkt ze. Judolijn - “Judo vind ik voor de conditie van de kinderen belangrijk. Dat ze dat op school krijgen is bijzonder. Mijn zoon is zelf ook erg blij met de lessen. Hij vindt het leuk en geniet van de judolessen. Hij is niet echt veranderd. Hij is van zichzelf een druk kind. Op aanraden van de huisarts hebben we hem op voetbal gezet. Hij gaat nu dus tweemaal per week naar een voetbalvereniging. Op zaterdag heeft hij wedstrijden. Ondanks al die activiteiten houdt hij nog energie over. Het is ook een jongen die altijd al zelfvertrouwen heeft gehad. Ik denk niet dat de judolessen daar invloed op hebben gehad. Hoewel, mijn oudste zoon heeft een stuk minder zelfvertrouwen. Hij heeft pas in groep 7 en 8 de onderwijsveranderingen op de OBS Bloemhof meegekregen. Kooklijn - Het is goed dat de school eten aanbiedt. Vroeger nam ik hem tussen de middag mee naar huis om te lunchen. Dan zag je sommige kinderen op straat met een blik cola en een zak chips. Die hielden dan hun pauze op straat. Dus het is perfect dat ze nu tussen de middag samen eten. Ze snoepen denk ik ook minder omdat ze niet echt honger meer hebben. Behalve dan de kinderen die absoluut niet eten. Mijn kind krijgt niet dagelijks chips of snoep van mij. Misschien een keer in de maand. In het restaurant proberen ze hen aan de gezonde voeding te krijgen. Maar ik weet niet of dat bij iedereen gaat lukken. Thuis probeer ik zo gezond mogelijk te koken, met veel groenten. Ik maak ook wel Turks eten klaar maar daar doe ik dan groente bij. Doperwten of kikkererwten. 137 Ouderparticipatie - Okan is van oudsher een overblijfkind omdat ik vroeger werkte. Nu ben ik zelf overblijfmoeder, dus ben ik in de buurt. Ik voel me echt betrokken bij de school. Het voelt als familie. Mijn oudste zoon van achttien jaar heeft ook op die school gezeten. Dus ik ken de Bloemhof al heel lang. Ik ben vorig jaar pas begonnen als overblijfmoeder, op aandringen van mijn zoon. Hij zag andere moeders op school rondlopen en vond het wel stoer om mij daar ook te zien, zodat ik ook de deur uitkwam. Wij moeders hebben onderling geen concurrentie, het is heel fijn om met elkaar samen te werken. De docenten zijn schatten. Vorig jaar hebben we een cursus gehad met een certificaat. Dus ben ik officieel overblijfmoeder. We hebben vooral geleerd hoe om te gaan met de kinderen en of je echt altijd aardig moet zijn. Hoe je moet straffen en belonen. Sommige moeders lieten zich echt domineren door de kinderen. Wat echt veranderd is, is dat je nu andermans kind mag aanspreken op gedrag. Dat kon vroeger niet, dat past niet in onze cultuur. Ik vind het echt goed want zo hoor ik bijvoorbeeld van een ander hoe mijn zoon zich gedraagt. We stimuleren elkaar om verder te komen. Ik krijg als hulpmoeder een vrijwilligersbijdrage maar als dat er niet was geweest, had ik het ook gedaan. De volgende stap voor sommigen van ons is een baantje gaan zoeken. Door het hele project heb ik meer contact met andere moeders gekregen. Het is een soort praatgroep geworden, maar dan niet officieel. Een keer in de maand hebben we serieus overleg over het reilen en zeilen bij de overblijfmoeders. Wel leuk. Je bent op de hoogte van wat er op school gebeurt. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 138 Wat moeilijk is zijn de probleemkinderen. Elke groep heeft er een paar. Sommige kinderen horen gewoon niet in een groep thuis. Die hebben ernstige gedragsproblemen. Ik heb liever dat ze meer op deze kinderen gaan letten en dat ze die desnoods naar een speciale school sturen. Het negatieve gedrag beïnvloedt andere kinderen. Ik hoor soms geklaag over de vele activiteiten. Daar heb ik op zich geen moeite mee, ook niet dat het teveel zou zijn. Voor de grote kinderen is dat al helemaal geen probleem. De kleintjes hebben denk ik iets meer tijd nodig, voor hen zou je wat meer ruimte moeten maken. Continuïteit - Ik vind het echt een goed project, dus het moet zeker doorgaan. We zijn erg blij met de extra lessen. Ik weet zeker dat deze kinderen op de middelbare school minder moeite zullen hebben met bijvoorbeeld het Engels. Mijn oudste zoon zegt tegen zijn broer: jullie zijn echte bofkonten met alle dingen die jullie op school krijgen. En mijn man staat volledig achter dit soort onderwijs.” Erica Berg * * De naam van deze hulpmoeder is om persoonlijke redenen veranderd. Hulpmoeder Locatie: Putsebocht Haar drie kinderen komen van een andere school. Het was een bewuste keuze om ze op de OBS Bloemhof te plaatsen. Vanwege de methodiek. Ze merkt dat haar kinderen thuiskomen met hele verhalen over wat ze op school hebben gehad. Vooral de twee oudsten worden zich bewuster van de dingen om zich heen. Ze zijn veel meer bezig met de natuur en de laatste jaren ook veel met voeding. Dat vindt ze leuk om te zien en te horen. Judolijn – “Mijn kinderen vinden judo op zichzelf niet zo leuk maar proberen wel goed mee te doen. Ik zie ook niet echt verschil bij ze, bijvoorbeeld dat ze meer zelfvertrouwen krijgen of zo. Behalve judo doen ze niet aan een andere sport. Ik ben bezig om ze op zwemles te krijgen. Maar het is een hele dure hap. Het zijn er drie die tegelijk zwemles moeten krijgen. Kooklijn - Ik vind het goed dat ze weten waar eten vandaan komt. Vroeger aten ze thuis tussen de middag een boterham of iets wat de pot schafte. Ze krijgen nu een boterham mee en wat te drinken voor het ‘tien-uurtje’. Ik weet niet wat de oudste eet maar de twee kleintjes eten enorm goed op school. Ze aten eerst geen groenten of salades, ik maakte het wel thuis maar dat kreeg ik er niet in bij ze. Nu staan ze open voor allerlei soorten eten. Ik kan ze salades geven of wat dan ook. Ze eten het gewoon op. Dat is groei. Ze eten wel twee keer per dag warm, maar dat is volgens mij niet erg. Ik hou wel rekening met wat ze overdag hebben gegeten. Dus als ze ’s middags pasta op school hebben gehad, zet ik ’s avonds iets heel anders op tafel. Of ze krijgen een kleine portie. Ik merk het wel in mijn portemonnee dat ze een maaltijd op school krijgen. Maar het belangrijkste is dat ze op school verschillende dingen leren eten. Ook samen eten is belangrijk. We werden laatst door mijn ouders mee uit eten genomen en het was voor het eerst dat ze netjes aan tafel bleven zitten en niet onder de tafels verdwenen. Dat komt omdat ze nu geleerd hebben om in een restaurant te zitten. Ecolijn - Mijn kinderen genieten echt van de natuurlessen. Buiten letten ze beter op. Kijken hoe de dingen om zich heen groeien en veranderen. Ze zijn er meer mee bezig. Als ouder probeer je ze zelf ook iets bij te brengen maar daar heb je niet altijd de tijd voor. Dit is dus een leuke manier om ze iets te leren. Continuïteit - Ik ben een groot voorstander van onderwijs zoals dat op de OBS Bloemhof gegeven wordt. Het project moet dus zeker doorgaan.” 139 Ouderparticipatie - Ik ben hulpmoeder geworden om mijn kinderen een beetje in de gaten te kunnen houden. Ik heb op de vorige school ook vrijwilligerswerk gedaan en dacht: dat ga ik hier ook doen. Je leert de leraren kennen en het is toch anders als je daar bent of dat je alleen maar je kind komt afleveren. Het contact met de school is beter. Wij moeders onderling leren iets over de opvoeding. Hoe je dingen beter kan aanpakken, je herkent ook dezelfde problemen bij elkaar. Het is goed om erover de praten. Het levert me goede contacten en opvoedkundige tips op. In de toekomst wil ik gaan werken. Het was wel een beetje mijn opzet om als hulpmoeder te beginnen en langzaam in het werkproces te groeien. Maar ik doe het ook voor mijn kinderen, ze vinden het fijn dat ik er rondloop en dat ik er ben. Het blijft moeilijk om andermans kinderen aan te spreken. Dat wordt niet gewaardeerd door sommige moeders. Ikzelf heb er geen moeite mee en weet dat mijn zoon erg ondeugend kan zijn. Ook om elkaar aan te spreken is niet gemakkelijk. Het contact met docenten is prima. 140Mounia Mounia Attiaoui Hulpmoeder Locatie: Putsebocht De 35-jarige Mounia woont sinds 2001 in Nederland. Haar oudste zoon is net van school af, haar jongste zit in groep 6. Ze spreekt de taal redelijk. Haar man staat achter de onderwijsmethode van de OBS Bloemhof, al volgt hij het geheel slechts op afstand. “Eigenlijk is het goed wat ze hier doen voor de kinderen. Mijn kinderen zijn altijd te druk. Van judo worden ze een beetje rustig, maar niet echt. Wat ze leuk vinden is werken in de tuin. Als ze op school tuinles hebben gehad ga ik thuis potjes en plantjes met ze verzamelen. Kooklijn - Prima dat ze andere smaken leren kennen. Maar het blijft moeilijk om ze te laten eten. Ze leren veel van het samen eten, de ouderen helpen de kleintjes. Ze stimuleren elkaar. Mijn zoon heeft het echt naar zijn zin op school. Als hij thuiskomt vertelt hij honderduit over wat ie allemaal heeft gedaan. Hij is wel een kind dat zich moeilijk kan concentreren. Hij houdt meer van dieren dan van boeken. We zijn bezig met een organisatie om hem thuis te begeleiden. Mijn kinderen zijn goede eters. Thuis pas ik mijn eten aan wat ze op school hebben gegeten. Ze krijgen in de ochtend brood en fruit mee naar school. De kleintjes gaan niet zonder ontbijt de deur uit. De grote wel maar dat is zijn keus. Judolijn - De judolessen vinden ze leuk. Thuis willen ze met me oefenen. Mijn oudste heeft zijn A/B diploma zwemmen. Ik ben ermee gestopt, want ik kon hem niet brengen en halen. Het programma is wel zwaar voor groep 1 en 2. Ik vind het echt te zwaar voor de kleuters. Het is soms teveel voor een dag. Vroeger kwamen ze tussen de middag naar huis, aten wat en gingen dan rusten, beetje tv kijken en weer terug. Nu zijn ze een hele dag bezig. Continuïteit - Wat mij betreft moet het project zeker doorgaan. Het strakke regime van rekenen en taal hoeft van mij niet. Die kinderen kunnen zich toch niet een hele dag op strakke vakken concentreren. Dit is een goede verdeling. Al kunnen de extra lessen op sommige dagen beter ingedeeld worden.” 141 Ouderparticipatie - ’s Ochtends brengen we de kinderen naar school. Daarna gaan we koffie drinken. Even bijpraten over wat we die dag hebben meegemaakt. Ik heb een chronische ziekte, reuma. Door de contacten op school denk je minder aan je ziekte. Ik ben hulpmoeder geworden om dichtbij mijn kind te zijn. Hij is altijd heel blij als hij me ziet. En ik denk dat hij het op die manier de hele dag op school uithoudt. Zakaria, de oudste, is zelfstandiger. Door hulpmoeder te zijn, hoor ik de verhalen niet alleen van mijn kind maar ook van de docenten en andere ouders. De kinderen weten dat ze me niet moeten belazeren omdat ik op de hoogte ben. Hij vertelt nu vooraf wat voor huiswerk hij heeft. Vroeger kon hij me van alles wijsmaken. Nu niet meer. Hulpmoeder zijn is goed voor me. Goed voor de sociale contacten. Ik voel me zekerder naar buiten en kan als ik naar de dokter ga beter mijn woordje doen. Als moeders onderling praten we veel over onze moeilijkheden bij het opvoeden. We helpen elkaar echt. Ik spreek ook hun zoons of dochters aan, want voor mij zijn alle kinderen mijn kinderen. Iedere twee weken hebben we een overleg met de coördinator zorgteam over de aanpak en andere zaken die spelen. 142Rabia Rabia Yanmaz Hulpmoeder Locatie: Putsebocht Van haar vier kinderen heeft ze er twee op de OBS Bloemhof zitten. De andere twee zitten op de middelbare school van wie er een op het hbo. Hij studeert economie waar ze zeer trots op is. Haar zoon van dertien jaar is een moeilijk kind dat slecht leert. Hij kan het wel, maar doet het niet. Hij wil gewoon niet. Daar heeft ze het jaren moeilijk mee gehad, tegenwoordig laat ze het maar zo. Judolijn – “Mijn kind wil eigenlijk niet veel activiteiten doen. Ik heb geprobeerd hem op voetbal te krijgen maar hij wilde het echt niet. Maar op school moet hij. In het begin deed hij er moeilijk over, waarom moet ik naar judo en wat is dat nou, waarom is het verplicht? Intussen vindt hij het wel leuk. Eten doet hij alleen als hij er zin in heeft. Het is gewoon een beetje een moeilijk kind. Hij is wel lief van binnen en ook thuis is hij aardig. Hij heeft veel moeite met luisteren, maar vindt het fijn om samen te discussiëren. Daarom vindt hij filosofie wel een leuk vak. Mijn kinderen vinden dingen samen doen prettig en gaan graag naar school. Dat ze ook een keer in de week Engelse les krijgen is fantastisch. Engels is een wereldtaal, dus het is belangrijk dat ze het kunnen spreken. Kooklijn – Het is perfect wat deze school de leerlingen aanbiedt, ik ben er blij om. Vroeger kwamen de kinderen om 12.00 uur naar huis, aten wat, gingen voor de televisie zitten en om 13.00 uur weer terug. Meestal aten ze dan dingen die niet echt gezond waren. Dus dit systeem is echt goed. Het eten is goed, vooral omdat ze het samen doen. Het is ook goed want sommige kinderen hebben thuis niet genoeg te eten. De kleintjes leren hoe je moet eten en doordat je samen eet wordt er ook op je gedrag gelet. Sommige oudere kinderen helpen de kleintjes en dat is goed. Het is dus niet alleen het eten, maar je leert tegelijkertijd heel veel. Het maakt het maatschappelijk gemakkelijker voor ze om later met andere mensen om te gaan. Het eten is belangrijk, je leert verschillende culturen kennen, leert hoe je aan tafel moet zitten, met mes en vork eten en hoe je te gedragen. Ouderparticipatie – Het is nu een stuk gemakkelijker om betrokken te zijn bij de school. Meer dan vroeger. Ik kom hier dagelijks en vind het heel gezellig om met de vrouwen onderling te praten. Weet je, voor mij kwam het project op het juiste moment. Ik heb vier kinderen en was altijd thuis. Had geen sociale contacten. Een jaar geleden zou ik zo’n gesprek zoals wij nu voeren nooit gehad kunnen hebben. Ik durfde niet te praten, dat is over. Het gaat echt goed en dat vind ik leuk en het is heel goed voor mijzelf. Ik ben blij met, zeg maar, deze goeie school. Het zijn goede docenten en ik mag er komen en gezellig een kop koffie drinken. Ik leer iedere keer als ik er ben iets bij. Je leert vrouwen uit andere culturen kennen. Normaal gaat dat niet zomaar. 143 Ik zie heel veel verschil bij mijn zoon Achmed van vijf jaar. Hij is een lastige eter. In het begin had hij overal problemen mee, hij at niet en zei steeds: ik lust het niet, dit is niet goed, dat is niet goed. Intussen heeft hij doordat hij zijn beste vriend en andere kinderen ziet eten, ook leren proeven. ’s Ochtends voordat hij naar school gaat krijgt hij een glas melk. Op school krijgt hij om 10.00 uur een boterham en schoolmelk. Veel eten krijgt hij niet mee van huis. Dat hoeft niet want hij eet nu redelijk goed. Dat hoor ik van de andere moeders omdat ik niet in het restaurant werk. Ik werk als hulpmoeder voor de kleuters. De moeders houden elkaar onderling op de hoogte over het eetgedrag van hun kinderen. Ook de docenten laten aan de moeders weten of een kind die dag goed of slecht heeft gegeten. Op dit moment gaat het best goed. Thuis maak ik elke avond een warme maaltijd. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 144 Je moet iemand leren kennen, dan weet je hoe zij in elkaar zit en over dingen nadenkt. Het is dus ook goed voor de ouders. We doen nu ook een heleboel dingen samen. We hebben internationale vrouwendag gevierd met elkaar. Een ieder heeft iets lekkers gemaakt en we hebben het gezellig voor ons gemaakt. Continuïteit - Zoals het nu gaat, moet je niet stoppen. Er komen veel moeders van een andere school die hun kind hier willen hebben vanwege het gemakkelijke contact dat je met de school hebt. Je hoeft niet eerst een afspraak te maken, je kunt docenten ook direct aanspreken. Op andere scholen lever je je kind af en moet je wegwezen. Je mag alleen op een ouderavond iets zeggen. Wij zijn toch buitenlanders en begrijpen niet alles denken ze. Daarom is dit beter voor ons.” Wafila Amizian Hulpmoeder Locatie: Oleanderstraat De keus voor de school is omdat de kinderen van haar broer ook op deze school zitten. Haar zoontje zit nu in groep 1/2a. Daarnaast is het vlakbij en heeft ze veel positieve verhalen gehoord over de onderwijsmethode. Vergeleken met een aantal jaren geleden is er volgens haar veel ten goede veranderd. Ook heeft ze op internet de recensies over de school gelezen. “Ik heb de resultaten van de Cito-toets opgevraagd en die zijn al een paar jaar goed. Het is mooi dat de school extra activiteiten aanbiedt. Dat heeft ook een grote rol gespeeld bij mijn keuze. Dat de kinderen op jonge leeftijd Engels krijgen is goed. Op andere scholen leren ze dat pas in groep 5. Mijn zoon kan nu al tot tien tellen in het Engels en dat kunnen zijn nichtjes en neefjes niet. Mijn zoon spreekt ook beter Nederlands dan andere Turkse kinderen. Hij vindt de school zelf ook heel leuk. Kooklijn - Ik ben redelijk tevreden over het eten. Er wordt wel wat weggegooid en dat komt omdat de kinderen het niet altijd lusten. Soms overdrijven de koks ook. Dan krijg je soep met hele grote stukken ‘iets’ erin, dat de kinderen niet wegkrijgen. Ik soms ook niet. Over het algemeen is het wel lekker, maar soms ziet het er niet aantrekkelijk uit. Dat is jammer. Tegenwoordig koken de moeders af en toe mee waardoor het eten iets meer aansluit. De kinderen proeven dan iets meer. Mijn zoon was extreem lastig wat eten betreft. Wat hij niet kende ging er niet in, hij at alleen maar pap. Sinds hij hier op school zit, lust hij veel meer. Hij heeft geleerd aan tafel en met grote groepen samen te eten. En dat er regels zijn als je aan tafel zit. Ik vind wel dat je kinderen niet mag dwingen als ze iets echt niet lusten. Iedereen heeft wel iets dat ie echt niet moet. De koks zouden meer met de ouders moeten overleggen. Het is absoluut zinvol dat de kinderen de maaltijd krijgen en verschillende smaken leren kennen. Dat is goed voor hun ontwikkeling en daar hebben ze later iets aan. Ik probeer de maaltijden van school ook thuis klaar te maken. Op school probeer ik mee te eten om het goede voorbeeld te geven. Want kinderen letten daar heel erg op. Judolijn - Judo is zijn favoriet. Thuis trekt hij zijn judopak aan om voor te doen wat hij heeft geleerd. Op dit moment doet hij geen andere sport maar mijn man en ik willen hem op voetbal en naar zwemles. Zwemmen heeft volgens mijn man geen zin, want in groep 3 krijgt hij zwemles op school. Dus wachten we er nog twee jaar mee. Mijn man is ook erg tevreden met de extra lessen en het overblijven. Continuiteit - Het project is voor iedereen goed en moet gewoon doorgaan.” 145 Ouderparticipatie - Ik ben overblijfmoeder geworden om te weten wat er allemaal binnen de school speelt en wat mijn zoon doet tijdens de overblijf. Overblijfmoeders hebben samen meer contact, maar niet echt met andere ouders. We hebben cursussen gekregen. Ik heb daar ook mijn certificaat gehaald. Niet alle overblijfmoeders houden zich aan de afspraken. Met name het constante Turks spreken. Daar moeten ze echt wat strenger in zijn. Ik heb goed contact met de docenten. We voeren regelmatig gesprekken over de prestaties van mijn kind. Je wordt door de school erbij betrokken. Maar de opvoeding ligt bij mij, hoewel alle extra’s mooi meegenomen zijn. Als de school dat biedt, dan is dat prima. Daar zeg ik geen nee tegen. Voor een kind is leren nooit genoeg. 146Sevgi Sevgi Inci Hulpmoeder Locatie: Oleanderstraat Ze komt uit Turkije, is getrouwd en heeft twee kinderen. Beide kinderen hebben het project vanaf het begin meegemaakt. Ze heeft twee jaar met een peutergroep gewerkt en helpt nu sinds een paar maanden in het restaurant. Judolijn - “Mijn kinderen hebben het echt naar hun zin hier op school. Ze zijn allebei gek op judo. Mijn dochter zit nu op de middelbare school maar komt na schooltijd nog altijd even langs om met vriendinnen of met de juf of meester een praatje te maken. Ze mist de judo- en filosofielessen, ze vond het heerlijk om te sporten en te kunnen discussiëren. Van mijn zoon (die nu nog op de Bloemhofschool zit) hoeft filosofie niet, hij wil liever knutselen. Hij vindt het te moeilijk. Kooklijn - Het overblijven vond ik lastig in het begin. Van alle moeders ben ik denk ik de enige die dat vind. Maar het is gewoon te lang voor die kinderen. Mijn zoon vindt het eten niet lekker dus krijgt hij van mij brood en iets te drinken mee. Hij proeft wel, maar vindt het vaak niet lekker. Ik deel het eten uit, doe de afwas en maak het restaurant schoon. Het is leuk werk, wel een beetje zwaar. Ik leer heel veel. Hoe je met drukke kinderen om moet gaan en met kinderen die niet willen eten. Ik krijg daar informatie over van de ouderconsulent. In het begin was het project behoorlijk zwaar. Mijn zoon is elf jaar en kan het programma met de extra activiteiten wel hebben, maar voor de vierjarigen is de dag vaak te lang. Het project heeft dus voordelen en nadelen. Het voordeel is dat je niet de kinderen hoeft op te halen en terug te brengen, je hoeft ook niet naar een oppas te zoeken. Dat is wel weer goed. Sommige ouders gaan daardoor weer werken. Ik heb vroeger altijd gewerkt maar ben nu werkloos omdat de ID-banen zijn afgeschaft. Ik ben blij met de bezigheden die ik op deze school heb. Maar ik hoop snel weer betaald werk te vinden. Ouderparticipatie - Ik heb veel contact met ouders. Ook met de kinderen, die dwingen je om Nederlands te spreken. Als moeders onderling praten we overal over en worden steeds vrijer met elkaar. Wat ik niet leuk vind zijn de strenge regels. De school stelt best wel eisen aan ouders. 147 Continuïteit - Veel ouders die hun kinderen ook op de school willen plaatsen, spreken me op straat aan. Ze willen weten hoe het er aan toe gaat. Ik vertel ze dat het een goed project is. Voor mij moet het doorgaan.” ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 3 . 1 . 3 — Co m m u n i ca t i e : s a m e n sc h o l e n i n d e b u u r t, d e w i j k e n d e sta d In het voorgaande is regelmatig gesproken over de noodzaak van transparante, dat wil zeggen van open en duidelijke communicatie. RVS communiceert op verschillende velden en schalen met telkens weer andere partijen. Afhankelijk van de context is die communicatie face t o face of interfaciaal, fysiek of digitaal. Soms is die communicatie heel praktisch en concreet, dan weer meer vertoogs- of beleidsmatig. Met beleidsmakers wordt anders gesproken dan met leermeesters en docenten. Er wordt steeds opnieuw overwogen wat voor soort communicatie er in welke context vereist is: strategisch, tactisch of puur operationeel. Ook de toon is van belang. Daarbij schroomt RVS niet om een soms wat onwennige terminologie te hanteren. Soms stelt ze zich hoogst eigenzinnig op, maar alleen dan als deze eigenzinnigheid met concrete en praktische voorbeelden die werken te onderbouwen is. Daar ligt immers haar draagvlak en legitimiteit. Die eigenzinnigheid is soms nodig om andere verbanden te laten zien en nieuwe samenhangen te tonen. De oplossing van een probleem kan nu eenmaal niet verwoord worden in de termen van ditzelfde probleem. (ZIE 4.4.2) Dat is de crux van een discoursomslag. RVS is een ‘platte’, lerende en levende organisatie. Aan dit soort organisaties worden allerlei competenties toegeschreven, maar drie springen er steeds uit. Naast aspiratie zijn dat generatieve conversatie en het begrijpen van complexiteit. 7 Aspiratie uit zich in een duidelijke strategische visie die maatgevend is voor de communicatie. Deze wordt intern in intervisie (ZIE 2.4.2) generatief: door operationele vragen steeds naar tactische keuzes terug te koppelen wordt deze interactieve reflectie cyclisch waardoor inzichten cumuleren. Iedere context vraagt om continue feedback waarin tegen de achtergrond van de strategische visie tactische en operationele overwegingen worden bijgesteld of de strategie wordt aangescherpt. Het inzicht in de systemische complexiteit van de organisatie wordt zo almaar groter. Door deze structurele openheid behoudt de strategie tegelijkertijd zijn scenario kwaliteit. Zulk overleg vindt ook plaats met coalitiepartners, zij het geschaald, gefaseerd en contextgebonden. De grondslag voor dit overleg zijn de beoogde resultaten die in de afspraken zijn vastgelegd. RVS meent dat het periodiek tonen van resultaten noodzakelijk is voor haar geloofwaardigheid. Voor het communiceren van de deelresultaten zijn er verschillende formats. Voor de geïnteresseerde buitenwacht worden lezingen en seminars gegeven. (ZIE 3.4.3) Voor partners en geïnteresseerde partijen zijn op de website periodiek filmpjes en teksten beschikbaar. Op de scholen wordt er met onderwijsbrieven gewerkt of worden er voorlichtingsbijeenkomsten georganiseerd. De wetenschappelijke monitoring richt zich op de beleidslaag en het hele proces wordt door een documentairemaker over de hele periode van vier jaar vastgelegd. Dit zijn echter ‘gestolde’ resultaten die hun kracht ontlenen aan de dynamiek van de dagelijkse praktijk 148 waarin deze resultaten zichtbaar worden. Er is hier dus geen sprake van top-down communicatie, noch van een bottomup aanpak, niet van uitsluitend zenden en niet van louter ontvangen. Het gaat om cyclische reflectiviteit die zich in steeds bredere cirkels uitbreidt tot het op weerstand stuit. Dan vouwt de reflectie zich weer over zichzelf terug, zoals de waterringen rond een steen die in een kleine vijver wordt geworpen: heeft de uitbreiding de oevers bereikt dan rimpelen de ringen weer in zichzelf terug naar het midden. Al die ingewikkelde reflecties zijn niettemin praktijkgericht: het gaat om het versterken en verbreden van de trajecten, niet door louter b inding – naar binnen gericht – maar vooral ook door bridging – naar buiten gericht. Deze transparante communicatie is niet machtsvrij. Integendeel, zij is per definitie belangstellend, dus in een machtsverhouding verwikkeld. Maar transparante communicatie zoekt nooit het conflict, ook al is ze nog zo robuust. Ze is zich alleen te bewust van de spanningen die mesopolitieke verlangens en macropolitieke belangen oproepen (ZIE 1.3) om te denken dat ze ontspannen in het mesopolitieke veld kan manoeuvreren. 3.2 — EDUCATIE: VERBREDEN VAN DE SCHOOL ALS KNOOPPUNT Openbare basisschool Bloemhof ligt in de wijk Bloemhof in de deelgemeente Feijenoord, één van de drie deelgemeenten van Rotterdam-Zuid, waar ongeveer 80.000 mensen wonen. Zuid heeft ongeveer 200.000 inwoners en vormt op zich dus een middelgrote stad. De school heeft twee locaties en beide liggen in de Oleanderbuurt, een kinderrijke maar kansarme buurt. Er zijn drie basisscholen in de Oleanderbuurt, twee protestant-christelijk bestuurde en één openbaar. In de Oleanderbuurt leeft 33% van de gezinnen onder de armoedegrens. In de jaren zestig kwamen de eerste ‘gastarbeiders’. Door grootscheepse verhuisbewegingen in Rotterdam-Zuid is er daarna een andere samenstelling van nationa liteiten ontstaan. Die verhuisbeweging ontstond door het vrijkomen van woonruimte in de ring om de wijk – in Pendrecht en IJsselmonde – en door de bouw van een grote vinexlocatie onder Rotterdam-Zuid. Tot 2001 heeft de school te maken met een enorme taalachterstand. 98% van de leerlingen heeft Turkse of Marokkaanse ouders. Er wordt door het team geïnvesteerd in taal, taal en taal en tussendoor wordt er gerekend. Andere vakken – muziek, handvaardigheid – worden vrijwel niet meer gegeven. Een diepere analyse leert dat de taalachterstand vooral te wijten is aan het gebrek aan algemene ontwikkeling. De kinderen uit de Oleanderbuurt komen zelden in de dierentuin, in een bos, in een museum of theater. Het referentiekader van de meeste kinderen beperkt zich tot ongeveer vier straten en de markt. Er moet dus een manier komen om de buitenwereld de school in te halen en om de Zie kaart p. 150. 149 school meer deel uit te laten maken van de buitenwereld. tuin tuin Bloemhof school (2) De Sleutel (1) Oranje school tuin De Sleutel (2) tuin keuken/ De Sleutel (3) Bloemhof school (1) MFA/vmbo De Wielslag Vakhuis/ weekendschool Eerst is het de bedoeling een Brede school te worden in samenwerking met twee andere scholen: het vmbo Nieuw Zuid en OBS Blijvliet. Dit plan blijkt te duur, maar brengt de school wel in contact met de SKVR die een onderwijsconcept heeft bedacht. In het jaar 2000 had het ministerie van OC&W een onderwijsprijsvraag uitgeschreven: ontwerp een school van de toekomst. Dirk Monsma, de toenmalige directeur van de SKVR, Irma van Hoorik en Netty Breedveld schrijven een verhaal over een meisje dat in 2014 haar basisschool verlaat en terugkijkt op haar schoolloopbaan: het meisje heet Wanita. Zij heeft op een school gezeten waar heel veel aandacht is voor de authenticiteit van het kind, en waar veel gedaan wordt aan kunsteducatie. De buitenwereld wordt (soms letterlijk) naar binnen getrokken. Omdat het Wanitaconcept één van de winnaars van de prijsvraag is, mag het concept uitgevoerd worden op één of meer scholen. Voor het samenwerkingsverband ligt hier de kans om te werken aan de algemene ontwikkeling van de leerlingen. In 2003 wordt er voorzichtig gestart met de eerste Wanita-projecten en de samenwerking met kunstenaars. Doordat er niet alleen gedacht wordt in termen van kunsteducatie, maar er ook gekeken wordt naar pedagogisch-didactisch werk, verandert de school langzaam. Wereldoriëntatie wordt niet meer vanuit methodes gegeven, omdat die voorkennis vooral is gericht op kinderen uit de witte middenklasse. De focus gaat steeds meer uit naar ‘authentiek leren’: wat kinderen al weten en wat ze verder willen weten. De onderwijzer is niet langer degene die alles weet en vanuit boeken werkt. De onderwijzer wordt een coach die voorkennis onderzoekt, kaders schept, leerstructuren met de kinderen bouwt en die vooral interesse in de onderwerpen stimuleert. Naast de onderwijzer komen kunstenaars uit diverse disciplines de school in. Zelfstandig werken wordt gestimuleerd. In principe is er één middag in de week waarin gewerkt wordt aan Wanitathema’s, de donderdagmiddag. Ondertussen wordt ook nog het 'Brede school'concept uitgewerkt: in eerste instantie door na schooltijd activiteiten aan te bieden, vooral in samenwerking met het buurthuis en later ook in samenwerking met de SKVR. Het enthousiasme vanuit de kinderen is niet geweldig groot. Veel activiteiten worden incidenteel aangeboden en veelal sluiten de activiteiten niet echt aan bij de belevingswereld van de kinderen. Het geld versnippert en de aandacht wordt gefragmenteerd. Het is niet duidelijk hoe de investering na een jaar rendeert. In het schooljaar 2007/2008 wordt de lestijd met een uur uitgebreid die gevuld wordt met kunstlessen vanuit de SKVR. Het project Fysieke Integriteit sluit naadloos aan op dit Wanita-onderwijs. Als in het schooljaar 2008/2009 de kans wordt geboden om de lestijd met zes uur uit te breiden ontstaat er een soort integraal dagarrangement. Dat vormt de basis voor de verschillende trajecten waarin via Fysieke Integriteit diverse skills worden aangeboden: naast de zwemles, het Engels en de SKVR activiteiten nu dus ook judo, koken, tuinieren en filosofie. Ongemerkt krijgt de school zo een rol als ‘community-school’: er wordt met de wereld rondom de school gewerkt ontwikkeling van de ouders, met name moeders omdat de vaders moeilijker te benaderen zijn. Aanvankelijk is het lastig om ouders te vinden die b ijvoorbeeld 151 aan de optimale ontwikkeling van de kinderen, maar ondertussen ook aan de ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken als gids willen werken. De drempel naar de klassen is te hoog. Maar het ouderlokaal wordt steeds toegankelijker. Steeds meer ouders worden de school ingezogen, als vrijwilliger voor de overblijf en de keuken, maar ook steeds meer op organisatorisch gebied. De ‘meedenkraad’ is vooralsnog actief op de locatie Putsebocht. Deze locatie heeft tot nu toe het meeste effect ondervonden van de ontwikkelingen. Het leerlingaantal is er explosief gestegen: van 90 op 1 oktober 2006 naar 171 op 1 april 2010. Maar het is vooral te merken aan een ‘nieuw soort’ ouders die kritisch kijken naar wat een school doet en hoe een school aangeschreven staat. Aan de locatie Putsebocht vindt er in de loop van de eerste fase een voorzichtige gentrification plaats. Deze begint zich echter in 2012 ook af te tekenen op de locatie Oleander. 3 . 2 . 1 — Ko r te s a m e nva tt i n g t ra j e c to pzet 2 0 0 7 - 2 0 0 9 Omdat in Wo orden als daden de ontwikkeling van Fysieke Integriteit tussen 2008 en 2010 uitvoerig wordt beschreven 8, beperkt het verslag zich hier tot een summier overzicht. Dit dient uitsluitend om het versterken van de school als knooppunt in de tweede fase inzichtelijk te maken. De belangrijkste inzet van het project dat in die fase nog als een traject wordt gepresenteerd, maar door de differentiatie als cluster van trajecten een zelfstandig project is geworden, wordt sloganesk geformuleerd als: slanker, soepeler, socialer en slimmer. Even sloganesk worden de skills die aangeboden worden, samengevat als Inzet Fysiek Sociaal Mentaal 152 Integraal Judolijn Kooklijn Ecolijn Filosofielijn Reguleren Tegengaan Ombuigen Stroomlijnen agressie obesitas wegwerpcultuur denken Motorisch Voeding- Ecologisch Reflexieve evenwicht balans zorgbesef ervaring Energiebalans Smaak- Cyclische Kritische ontwikkeling ervaring zelfreflectie Fysieke Smaak- Aarding Gemeen- sensibiliteit sensibiliteit Groene schapszin Beproeven Proeven vingers (con)tact Wederzijds Wederzijdse Vitale Communicatie respect hulp solid(ar)iteit Concentratie Aandacht Voeling Visie afzien overzien zien inzien Herkennen Erkennen Beseffen Doorzien Respectcultuur Zorgcultuur Interdependentie Interesse vechten, voeden, verbouwen en visie. Het bovenstaande overzicht geeft aan wat dit in zijn integrale samenhang betekent. Er loopt als het ware een integraal van linksboven naar rechtsonder. Die geeft de richting aan waar het in ECO3 opzicht om draait: van fysiek via sociaal naar mentaal. Wat met het reguleren van agressie begint – kids leren zichzelf in de hand te houden – wordt door de aansluiting op vakkennis en vaardigheden – op skills – doorgewerkt naar een integrale competentie: doorzien op basis van interesse. Zo zijn er vier trajecten uitgezet die elkaar gaandeweg doorkruisen en die de mentaliteit van de leerlingen cultiveren met als uitkomst een exponentiële verbetering van hun sociaal-emotionele ontwikkeling. (ZIE 3.4.1) Die vier trajecten zijn in het onderschaande schema aangegeven. 2e fase 2009/10: wijk wijk ecoac tiviteit wijk restau rant scho o lspo r tverenig i ng 1e fase 2008/9 duo kok wo moestuin filosofie en eco3 judoleraar hbo ecolijn 1 FYSIEKE INTEGRITEIT 2008-2011 vo keuken (v)mbo dojo kooklijn stage judolijn leerkracht leerkracht filmische registratie/docuresearch/website.intranet onderzoekscoördinatie, wetenschappelijke monitoring, verslaglegging de judolijn: van overgewicht naar overwicht en evenwicht door het verwerven van sportskills (judotechnieken of waza), sociale skills (iedere krijger is een gever), culturele skills (judo etiquette als een exemplarisch voorbeeld van hoe mensen in andere culturen met elkaar omgaan) en mentale skills (concentratie en doorzettingsvermogen). De resultaten bij de lokale judotoernooien zijn er naar. (ZIE 3.2.2.A) de kooklijn: goed voeden en opvoeden door het verwerven van kookskills (van snijtechnieken tot het plannen van hele maaltijden), sociale skills (van “hoe maakt u het?” 9 tot samen eten en afwassen), culturele skills (het begrijpen en waarderen van afwijkend eten en tafelmanieren) en mentale skills (aandacht besteden aan kwaliteit). (ZIE 3.2.2.B) de ecolijn: onder het motto ‘afvallen, geen afval’ worden tuinierskills aangeleerd (groene vingers), sociale skills ontwikkeld (samen de rotzooi opruimen en begrijpen waar je anderen mee opscheept), in de meest letterlijke zin culturele skills verworven (cultuur is allereerst in cultuur brengen, verbouwen, begrip krijgen van andere wezens). (ZIE 3.2.2.C) 10 153 cultiveren) en mentale skills opgedaan (door voeling een breed empathisch ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken de filosofielijn: via de socratische methode leren leerlingen mentale skills als luisteren, samenvatten, debatteren. 11 In de transformatie van filosofie naar ecosofie worden de eerder besproken skills ecosociaal expliciet gemaakt in een integrale vorming waarin rationaliteit en sensibiliteit elkaar aanvullen. Door te denken met je lichaam bij het judo, met je neus en mond bij het koken en met je handen en je huid bij het tuinieren is deze sensibiliteit al voorgevormd. Door deze interesse wordt doorzien ook een kwestie van aanvoelen en invoelen. (ZIE 3.2.2.D) In het eerste jaar kan alleen met de judolijn direct worden gestart. Een van de stagiaires pedagogiek van de Hogeschool – Monica Walhout – fungeert als assistent leraar omdat ze zelf aan kungfu heeft gedaan. Er is nog geen keuken. Er wordt met twee koks in de klassen uitgeserveerd en in een kleine ruimte krijgen leerlingen kookles. Drie moeders assisteren. Stagiaires van de Hogeschool R otterdam assisteren in de klassen en werken mee aan de monitoring. Een mede werker van Sport en Recreatie – Bert Dusseljee – ondersteunt de N atuur- en milieu educatie. Er is alleen een kleutertuin op het schoolplein van de Putsebochtlocatie en er worden in het reguliere programma tuinlessen gegeven door tuinmeester Gerrit Roukens van de Enk voor de hoogste twee groepen. Stagiaires van de faculteit wijsbegeerte van de EUR observeren bij Wouter Pols in de filosofielessen en volgen bij de HR een speciale cursus kinderfilosofie. Met Freehouse is een paralleltraject gestart waarbij moeders uit de kooklijn meelopen in het project De Markt van Morgen. Dit is de voorbereiding op het uitbouwen van de schoolkeuken naar een wijkrestauarant. Met Vestia worden voorbereidingen getroffen voor het ontwikkelen van drie wijktuinen samen met de deelgemeente en zakgeldjongeren. De judolijn krijgt een opschalingsmoment in de samen met Sportsupport opgerichte schoolsportvereniging. (ZIE 3.3.1.A) Het monitoren van de fysieke, sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van de leerlingen komt in dit eerste jaar neer op een 0-meting die in 2010 en 2011 het afzetpunt vormt voor de eerste kwantificerende metingen. (ZIE 3.4.1) 3 . 2 . 2 — Fys i e ke I n te g r i te i t : t ra j e c tu i tvo e r i n g 2 0 1 0 - 2 0 1 2 KERNTEAM Projectc o ördinatie: Henk Oosterling Scho olc o ordinatoren: Wim Pak, Josta van den Tillaart Monitorleider: Nanne Boonstra Monitorc o ördinator: Marvin Pires BEGELEIDERS Koks: Ralph van Meijgaard, Willem Postma, 154 Lucienne van Assendelft, Deniz Özer Hulpkoks: Jamila Kaddur, Niels Guit Judoleraren: Daisy Smit, Cas Teeuwisse Ec oleraar: Bert Dusseljee Ec oc o ördinator: Gerrit Roukens Tuinman: Kees Wischmann Filosofieleraren: (Izaak Dekker), Leonie van Wees, Aetzel Griffioen Documentairemaker: Rob Schröder PARTNERS RVS, Pact op Zuid, diensten JOS en SenR, deelgemeente Feijenoord, Vestia, Sportsupport, Bureau Frontlijn, Creatief Beheer SCHOLEN OBS Bloemhof, Montessorischool De Mare, Hogeschool Rotterdam, Albeda, Zadkine ONDERZOEK EUR Faculteit der Wijsbegeerte, Verwey-Jonker Instituut Hoe heeft dit programma in de twee jaar daarna een vervolg gekregen? Laten we beginnen met een beschrijving van een willekeurige dag op de Bloemhofschool aan het begin van het schooljaar 2012/2013. Vijftig leerlingen van de groepen 5 tot 7 hebben net twee weken de Brede Vakantieschool achter de rug en de meesten hebben het jaar daarvoor het buitenschoolse huiswerktraject gevolgd. De leerlingen uit de hoogste groepen zijn allemaal op bliksemstage bij een bedrijf geweest. Het Cito gemiddelde van de school ligt nu al twee jaar op rij ongeveer drie punten boven het landelijk gemiddelde. Vele gouden, zilveren en bronzen medailles zijn bij het judo in de wacht gesleept. Er zijn drie wijktuinen bijgekomen waarin NME-lessen worden gegeven. Op twee locaties wordt gegeten: in de hoofdkeuken in het Stekgebouw die medio 2010 gereed is en in speeltuin De Klimroos waar de kinderen van de Oleanderlocatie eten. Het ‘Stek’ 12 gebouw bij de Putsebochtlocatie is in 2008 in overleg met het OBR en Vestia voor schooldoeleinden herbestemd. Vestia heeft er in 2009 de schoolkeuken in gebouwd. In de speciaal aangelegde tuin naast deze centrale schoolkeuken annex restaurant zijn in 2011 twaalf door Vestia betaalde zonnepanelen geplaatst. Niet om geld te besparen of als cosmetische illustratie van een ecologisch ideetje, maar om onze leerlingen de verwevenheid te tonen en te laten voelen van het ecosofische basisidee van dit project. Plat verwoord: voor niks gaat de zon op en die schijnt overal voor iedereen. Kortom, cashen, maar dat vergt wel enige afstemming en overeenstemming. Deze kosmische platitude wordt door de ecosociale organisatie van de lunches in één klap zichtbaar en tastbaar: alles wat de leerlingen, etend in de keuken, zien en ruiken staat in relatie tot energieopwekking en -verbruik. Om de impact van dit inzicht lokaal en fysiek hanteerbaar te maken, is naast de panelen en in de keuken een installatie geplaatst waaraan ze kunnen zien hoeveel energie gemonteerd waarmee leerlingen fysiek kunnen ervaren hoeveel energie het kost om een lampje te laten branden of een tv aan te zetten. Ze moeten dan 155 er op ieder moment binnenkomt. Daarnaast zijn er katrollen, wielen en hendels ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken gewichten ophijsen of aan een rad draaien. Fysieke mechanica verklaart zo fotovoltaïsche elektronica. (ZIE 3.2.2.D) Terwijl ze de lampjes met de verschillende voltages zien opflikkeren eten meer dan driehonderd leerlingen in twee shifts op twee plekken vier keer per week een gezonde, warme, driegangen lunch die ze zelf ook leren klaarmaken in de kooklessen. Het vlees is halal en voor de hindoestaanse kinderen is er geen rund. Met allergieën wordt rekening gehouden. Ze ervaren wat het is om met je eigen handen – èn hoofd èn hart – je eten te maken. Onder het eten praten ze met moeders en pedagogiekstagiaires. Soms is het een heksenketel. Ze zien hoe horeca stagiaires van Zadkine en Albeda hun eten klaarmaken, ondersteund door de in shifts werkende koks onder leiding van chefkok Ralph van Meijgaard of kok Willem Postma en geholpen door keukenmoeders. Deze beginnen ’s ochtends om negen uur met het voorsnijden en voorbereiden. De kinderen ruiken en zien wat ze proeven. Door de zijramen zien ze niet alleen de zonnepanelen, maar ook in de speciaal aangelegde moestuin allerlei groenten, fruitsoorten en kruiden. Voedsel dat ze, naast deze tuin ook in twee andere wijktuinen en in de productietuin De Enk in Vreewijk, verbouwen en verzorgen. Ze leren daar van tuinmeester Gerrit Roukens wat permacultuur is: een kleine, zelfvoorzienende vorm van landbouw waarin de grond het hele jaar door zonder bewerkingen ‘producten’ levert. Daarbij werden ze tot 2011 bijgestaan door natuur- en milieu educatieleraar Bert Dusseljee die inmiddels is opgevolgd door Thijs Schipper. Zij verwerken in hun lessen allerlei direct toepasbare informatie en inzichten. Tuinman Kees Wischmann wordt voor ontwerp en onderhoud later aan het team toegevoegd. (ZIE 3.2.2.C) In de filosofielessen van filosofen Aetzel Griffioen en Leonie van Wees, lessen die alleen de groepen 6,7 en 8 krijgen, worden deze lokale inzichten doorvertaald naar een globale, geopolitieke schaal. De onderwerpen die speels in een filosofisch matrix – dialogen, disputen – aangesneden worden variëren van onder vernietigende tsunami’s bezweken atoomcentrales en ontploffende olieplatforms tot grootschalige, duurzame energieprojecten en wat we er zoal zelf mee te maken hebben. Maar deze lessen worden pas gegeven nadat ze zich een aantal communicatieve vaardigheden hebben eigen gemaakt zodat ze over zichzelf en over hun interacties met anderen hebben leren nadenken en praten. In 2012 wordt de transformatie van deze filosofielessen naar ecosofielessen ingezet waarin filosofie, natuureducatie en vredeslessen onderling worden verbonden. (ZIE 3.2.2.D) Om voeling te houden met de meest primaire, fysieke basis van hun jonge bestaan krijgen alle leerlingen, meiden en jongens door elkaar, een keer per week judo van judolerares Daisy Smit en sinds 2011 ook van judoleraar Cas Teeuwisse. De judozalen of dojo's liggen naast de schoolrestaurants op beide locaties. Ze doen een keer per jaar examen en tweemaal per jaar doen ze mee 156 met lokale wedstrijden: een door Vestia gesponserd toernooi via sportvereniging Hagendoorn en een stedelijk toernooi in de Ahoyhallen. Er wordt door de Bloemhofleerlingen goed gescoord. (ZIE 3.2.2.A) Daarmee is de ecosociale cirkel rond: bewegen, eten, koken, verbouwen, verzorgen, plannen en doordenken. Zo wordt het fysieke integraal verbonden via het sociale met het mentale. (ZIE 1.1.2) In deze cyclische reflectiviteit versterken alle componenten van de cirkel elkaar met positieve feedback. Lichamelijke opvoeding krijgt in Fysieke Integriteit zijn meest pregnante en actuele betekenis. 13 Kunnen we na drie jaar onderzoek in wetenschappelijk opzicht iets zinnigs over deze voor zichzelf sprekende praktijk zeggen? Van de drie ontwikkelingen die door het Verwey-Jonker Instituut drie jaar lang zijn gemeten – de fysieke, sociaal-emotionele en cognitieve gesteldheid van de leerlingen van de hoogste drie groepen – is de coginitieve ontwikkeling aanvankelijk moeilijk in beeld te krijgen. In de cognitieve ontwikkeling, stelt het rapport, spelen teveel factoren mee en zijn de gegevens van de drie groepen te summier om eenduidige conclusies te trekken. (ZIE 3.4.1) Maar in een breder perspectief geplaatst blijkt de school beduidend hoger te scoren dan op grond van het onderzoek wordt voorzien. In vergelijking met de overgebleven controleschool – de montessorischool De Mare, die overigens geen Cito-test afneemt – is er wel na drie jaar een significant positief verschil aan te tonen in de sociaal-emotionele ontwikkeling van de Bloemhofleerlingen. Fysieke effecten in de lichamelijke ontwikkeling blijven, ondanks het sporten en de dagelijkse, gezondere lunch, vooralsnog uit. Toch zijn directeur Wim Pak en veel van de begeleiders en docenten die in de interviews aan het woord komen, ondanks de vele mitsen en maren die tegen zo’n grootscheepse en intensieve interventie als Fysieke Integriteit zijn in te brengen, daarin stelliger. Een ding is voor hen helder: de combinatie van het Wanita-onderwijs – de school is daar een jaar voor het opstarten van Fysieke Integriteit mee begonnen – en Fysieke Integriteit is uiterst productief. 14 3.2.2.A - Judolijn Het grote voordeel van verdedigingssporten is dat iedereen gelijk is. Ze kunnen door iedereen beoefend worden, oud of jong, meisjes of jongens, of je nu in N ederland bent geboren of in Marokko of Turkije, haast geen Nederlands spreekt of hoogbegaafd bent. Op de tatami is iedereen gelijk. Het respect dat de docent uitstraalt en stimuleert, zie je bij de kinderen terug. Ze krijgen meer zelfvertrouwen. Meisjes weten na zes jaar verdedigingssporten hun ‘mannetje’ te staan. De judolijn wordt in het eerste jaar opgetuigd. Stagiaire Monica Walhout die in het eerste jaar assisteert, stopt er in het tweede jaar mee, maar dan zijn de kinderen gewend aan de lesdiscipline. De einddoelen voor een schooljaar zijn examens in het voorjaar en school- en stadskampioenschappen in juni. De resultaten zijn uitstekend. Veel docenten en ouders zijn zeer enthousiast over de judolijn, ondanks het feit dat de judolessen door de katakampioenschappen en iets teveel ziekteverzuim van de judolerares wel wat veel uitvallen. Reden genoeg om in 2011 een tweede judoleraar aan te trekken – Cas Teeuwisse van sportvereniging Hagendoorn goed. Kinderen hebben respect voor elkaar en ze vinden de lessen erg leuk. Een van de meest positieve effecten van de judolessen wordt duidelijk in het 157 – zodat deze uitval tot een minimum beperkt wordt. De judolessen zelf lopen speelgedrag: kinderen zijn op het speelplein niet bang om elkaar aan te raken en reageren niet agressief als dat gebeurt. Er is bij het buitenspelen op het plein veel minder agressie en bij ongelukjes vallen de kinderen zeer vakkundig. In de loop van de jaren zijn groepen enorm veranderd. Moeilijke groepen zoals de huidige groep 7 van de Oleanderlocatie zijn na aanvankelijk veel problemen te hebben veroorzaakt heel constructief geworden. Ze zijn behulpzaam als het nodig is en zijn bijna allemaal gemotiveerd om wat te leren van de judolessen. Qua accommodatie is de judozaal naast de keuken eigenlijk te klein en te benauwd. Omdat de groepen groter worden, is de zaal niet langer geschikt. Er wordt naar een nieuwe locatie gezocht. Welllicht zal hier via het Vakhuis een oplossing gevonden kunnen worden. Succes heeft onbedoeld ook zijn negatieve kanten. Er zijn meer groepen bijgekomen waardoor de judolessen voor de meeste groepen nu drie kwartier in plaats van een vol uur zijn. Voor de groepen 1 en 2 is dat geen probleem, maar voor de groepen 3 tot en met 8 wordt het krap, omdat er altijd wel iets tussenkomt in zo’n krap tijdschema. Dat gaat ten koste van de les. Inmiddels hebben de meeste kinderen de basis wel onder knie en kunnen er nieuwe technieken, zoals balansverstoring en combinaties worden aangeleerd. Dat verhoogt ook het plezier in het judo bij de kinderen, wat ook tijdens de Brede Vakantieschool bleek bij een andere leraar. Beide judoleraren gaan in 2013 met interne schoolwedstrijden beginnen. De judo examens worden meestal voor of na de kerst gehouden. Door gebrek aan vrijwilligers moeten die soms onder de les worden afgenomen wat weer ten koste gaat van het lesprogramma. Kortom, de knelpunten liggen in de korte lestijden en de ongeschikte zaal in het Stekgebouw. 3.2.2.B — Kooklijn Aan het begin van het tweede jaar stapt een kok eruit en wordt er een nieuwe kok gevonden: de instellingskok Willem Postma. In september 2009 wordt de keuken door Vestia opgeleverd en kunnen we met de organisatie van de warme lunch voor driehonderd leerlingen beginnen. Tot dan zijn de warme lunches bij telkens afzonderlijke groepen uitgeserveerd en zijn er tussendoor kooklessen aan de hoogste groepen gegeven. Helaas wordt de keuken enigszins gemankeerd en slordig opgeleverd, maar door de aanschaf van tien ‘bier’tafels en banken kunnen we toch aan de slag. Op de gang zijn extra kapstokken en wastafels gemonteerd waarbij handdoeken worden opgehangen zodat de leerlingen bij binnenkomst hun handen kunnen wassen. Dat geeft in het begin veel logistieke problemen met binnenkomende en vertrekkende groepen. Er wordt een strakke logistiek afgesproken: vanaf de voordeur van het gebouw wordt de groep opgepakt en begeleid door overblijfmoeders en hbo-stagiaires, ze wassen hun handen en begeven zich dan naar hun vaste tafel. Logist i e k – De grote vraag was: hoe krijgen we in korte tijd de logistiek – en de discipline – rond die vereist is om driehonderd leerlingen vier keer per fels, dus er worden bladen met nummertjes van een tot en met tien gemaakt die vervolgens willekeurig in de groepen worden uitgedeeld. Zo komen de leeftijds- 159 week in één ruimte te laten eten? RVS past een simpele truc toe: er zijn tien ta- ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken groepen door elkaar te zitten. We kiezen voor een montessoriachtige setting waarbij oudere leerlingen zich over de jongere ontfermen. Er wordt gewerkt met ‘tafeloudsten’ uit groep 8. Dit levert, zo blijkt al snel, problemen op, omdat sommige leerlingen in lagere groepen ouder zijn dan de tafeloudste uit de hogere groep. Vanaf dat moment heten ze dus tafelhoofden. Er wordt in het eerste kwartaal wekelijks met de hoofden gepraat over hun taak. In het begin geeft het cijfersysteem problemen omdat iedereen bij zijn broertje, zusje of vriendje wil zitten. Met de docenten wordt afgesproken dat zij een maand meelopen waarna het proces zichzelf moet reguleren. We lopen iets over de maand heen, maar het lukt. Er zijn niet veel docenten die mee-eten, wat overigens te begrijpen is, maar toch pedagogisch ook een gemiste kans is. 15 De leerlingen eten vanaf het begin op twee locaties. Aanvankelijk besluiten we om de groepen van de Oleanderlocatie naar de keuken in het Stekgebouw te laten lopen. Dit stuit echter op veel verzet bij de moeders: ze vinden de wandeling voor de kleinere kinderen te gevaarlijk en bovendien zou met het eten en het heen en weer lopen de hele middagpauze worden opgeslokt. Er wordt geklokt hoelang het duurt om met een klas van de Oleanderlocatie naar de keuken te lopen: twee keer veertien minuten, dus haast een half uur. Er is geen speld tussen te krijgen. Na een gesprek met de revolterende moeders besluiten we in de omgeving van de Oleanderlocatie een ruimte te zoeken waarnaartoe het eten uit de Stekkeuken kan worden uitgereden. We vinden die ruimte bij de naast het gymlokaal gelegen speeltuin De Klimroos. Dat gaat totaal aan extra huur €6.000 kosten, maar nu kunnen op twee locaties in twee tranches wel driehonderd leerlingen in een uur worden bediend. Een van de Zadkine mbo-stagiaires fietst met een bakfiets het eten van de Stekkeuken naar de Oleanderlocatie. Deze kar is geschonken door PriceWaterhouseCoopers. In de loop van de twee jaar zullen nog meer bedrijven incidenteel zo’n gift doen. Of zoals de marktgroenteman waar veel wordt ingekocht, hand- en spandiensten verleent bij reparaties van de caterkar. Na een maand inwerken loopt alles redelijk. Om de kinderen van de Oleander toch mee te laten lopen met het totaalprogramma gaat iedere groep minstens een keer per week in het Stekgebouw eten. Proces – Het eten van nieuwe gerechten is voor de leerlingen in het begin moeilijk. Na de iftarmaaltijd van 2008 is er veel over het eten gepraat en afzonderlijk in de klassen geëxperimenteerd. Ook de kooklessen hebben aan een beter begrip bijgedragen, maar de kinderen blijven toch heel voorzichtig, zeker in de hogere groepen. De eerste maanden moeten we veel eten weggooien. Dit gaat in grote tonnen die worden afgevoerd. Langzamerhand krijgen de kinderen meer 160 inzicht, mede door kooklessen, en gaat het eten tussen de middag makkelijker. Haar in m'n soep – De tafelhoofden zijn in gesprek met Josta, de intern begeleidster en tijdelijk hun begeleidster. Zij blijken veel moeite te hebben met het houden van orde aan hun tafel. Telkens als ze een maatregel hebben bedacht, blijkt dat een overblijfouder of iemand uit de bediening die regels gewoon doorkruist: “Zo kan ik toch geen orde houden juf?” was één van de geuite klachten. Een ander akkefietje heeft betrekking op het gedrag van de allerjongsten aan tafel. Als er iets op het bord verschijnt dat ze niet lusten leggen ze slinks een van hun eigen haren op het eten en klagen: “Als er haren in zitten hoef ik het niet te eten van mijn moeder”. Waar halen ze het vandaan? Wim, de directeur, hoort een soortgelijk verhaal van een tafelhoofd die ziet dat iemand een haar uit zijn hoofd trekt, deze in zijn bord legt en vervolgens een van de uitserveermoeders roept met de mededeling dat er een weer haar in zijn bord ligt. Zij stuurt resoluut en verontwaardigd het bord retour naar de keuken. Wim schiet in de lach, waarop het tafelhoofd hem ernstig toespreekt dat dit echt niet om te lachen is. Wat zijn de effecten op korte termijn? Tijdens de kerstmaaltijd blijkt, dat er meer geproefd wordt van elkaars eten. Over de kooklessen in de keuken is iedereen razend enthousiast. Kinderen krijgen begrip voor de inspanningen die moeten worden gepleegd om een maaltijd te bereiden. Zeker als je voor de grap de door hen bereide maaltijd achteloos van je afschuift. Deze negatieve fo odback werkt uitstekend, maar je moet het maar één keer doen. Om te zorgen dat de kinderen tussen de middag trek hebben, besluiten de leerkrachten dat er in de kleine pauze alleen fruit wordt gegeten. In de loop van 2010 begint de logistiek te werken en gaan de leerlingen door de flankerende activiteiten zoals kook- en smaaklessen beter eten. Zeker de jongsten hebben beduidend minder last met het eten. Er is een macrofysiek probleem: de zaal is heel gehorig. Het kan met tachtig mensen soms een oorverdovend lawaai zijn. Er wordt ook slecht geluisterd naar de hulpmoeders. Heel soms komt het bij de oudere groepen tot een handgemeen. De tafelhoofden worden steeds op hun taak aangesproken. Oefening baart kunst. De stagiaires pedagogiek worden gericht ingezet om deze problematiek in beeld te brengen en er tegelijkertijd iets aan te doen. Ook voor hen geldt: denken en doen gaan altijd samen. Observatie middageten Putsebocht Yasemin Kocadag (HR stagiaire pedagogiek) 161 Tijdens het middageten hebben wij met alle stagiaires de leerlingen geobserveerd. De eerste dag was het heel druk en chaotisch. De tafelhoofden hadden moeite met orde houden. Niemand nam het tafelhoofd serieus, het leek alsof ze niet wisten waarom er een tafelhoofd aanwezig is. We moesten allemaal aan een tafel zitten. De leerlingen vergeleken het eten dat ze kregen met het eten thuis. Het viel me op dat Marokkaanse leerlingen liever tomatensoep wilden, omdat ze thuis ook vaak tomatensoep aten. De leerlingen hadden moeite met de salade. De borden zijn heel plat en het kost tijd om de sla met een vork op te pakken. De tweede keer ging het al veel beter. De leerlingen wisten al gelijk waar ze moesten zitten. Het was minder chaotisch, terwijl de helft van de stagiaires naar de Oleanderschool waren gegaan. Toch vind ik dat de leerlingen een teken moeten krijgen dat het tijd is om te eten. Bijvoorbeeld met een grote bel. De leerlingen klaagden minder over het eten en waren geïnteresseerd in wat er op hun bord lag. Het viel me wel op dat het tafelhoofd geen moeite meer deed om orde te houden. Het tafelhoofd van tafel zes stimuleerde ook niemand om te eten. Hij gaf vaak zijn mening, ook dat hij de soep vies vond en dit beïnvloedde de rest van de tafel. Ik vond het ook opvallend dat iedereen aan verschillende tafels met elkaar communiceerden. Dus iemand van groep 2 met iemand van groep 6. Wat op mijn basisschool eigenlijk niet vaak gebeurde. Het is wel een groot pluspunt dat alle leerlingen met respect met elkaar omgaan. Ouderpar t icipa t i e – Het gesprek met de moeders wordt als zeer waardevol ervaren. Net als bij de iftar maaltijd van 2008 wordt het hele project nog eens onder de aandacht gebracht. Terechte kritiek wordt in een gesprek met de coördinatoren en directie productief opgepakt. Er melden zich moeders aan om op de nieuwe locatie te ondersteunen. De keukenploeg van de drie Turkse dames die in 2008/2009 hebben ondersteund wordt stevig uitgebreid. In de keuken loopt het aanvankelijk niet lekker, omdat er nog niet genoeg faciliteiten zijn, zoals een afwasmachine. In het begin klagen veel ouders die vinden dat hun kinderen niet alles hoeven te eten. In praktijk blijkt een goed gesprek waarin uitgelegd wordt waarom er wordt gegeten en hoe het hele project in elkaar zit, voldoende om ze zelfs enthousiast te maken. Hieruit blijkt eens te meer dat communicatie de basis is voor participatie. Het aantal ouders dat in de loop van het derde jaar ondersteunt, loopt in de veertig. Keukenst af – De nieuwe kok is gewend als instellingskok te werken en kan grote hoeveelheden hanteren. Bovendien schept hij veel plezier in het begeleiden van stagiaires die hij de kneepjes van het vak leert. Pedagogisch gaat het soms wat kort door de bocht, maar dat is part of the deal. Ze zijn niet van suiker. In dat jaar meldt zich een Marokkaanse moeder die een uitstekende kokkin blijkt te zijn. Zij ontwikkelt zich in de loop van de daaropvolgende twee jaar tot een ware sous-chef die als het moet zelfstandig kan draaien. Er melden zich regelmatig vrijwilligers zoals Niels Guit. Voedse l – Een keer in de twee dagen wordt er door de koks voorraad ingekocht. Het gaat om enorme hoeveelheden en hoewel er twee flinke koelkasten staan, is niet alles weg te bergen. Het eten wordt op de markt, bij de lokale super en bij de Sligro ingeslagen. Alles is vers en halal, maar we streven er naar om biologisch voedsel te bereiden. Er zijn gesprekken gaande met bedrijven. Bij de Meneba, een grote meelproducent aan de Brielselaan, mogen we maandelijks uit de opslag waar duizenden zakken liggen waarvan door vrachtwagens veel breuk ontstaat, een zestal zakken verschillende meelsoorten halen. Dat loopt ten einde als er in 2011 een nieuw management komt. Ze zijn onvermurwbaar: ze doen niet meer aan sponsoring. Van Pepsico krijgen we halffabricaten zoals noten en honing die we zelf verder kunnen verwerken. Gesprekken met Bakker in Barendrecht lopen vast omdat het logistiek voor hen onmogelijk is. Bij andere bedrijven levert het toch een eenmalige subsidie op. St agi a ires – Er zitten veel handen aan het eten voordat het wordt opgediend. De bulk van het werk – voorsnijden van ’s ochtends gekochte groenten en fruit – vereist veel handwerk. In september 2010 leggen we contact met twee ROC’s om stagiairtrajecten voor de keuken te ontwikkelen. Daar dit alleen mogelijk is als onze koks erkende leermeesters zijn, worden zij op cursus gestuurd om dit brevet te halen. Onze keuken is nu een erkende leerplek. We krijgen acht ties. Het is een groep meiden die al een kind hebben, en wat in geval van ziekte van deze peuters enorme logistieke problemen oplevert. Ook de jongens nemen 163 AKA eerstejaarsstudenten van Zadkine en splitsen deze uit naar de twee loca- ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken het niet zo nauw, wat soms tot volstrekt onhandelbare situaties leidt. Hun mobieltje blijkt altijd stuk als ze moeten afbellen. Er blijkt onder hen ook iemand te zitten met losse handjes. Regelmatig verdwijnt er geld dat de koks in alle vertrouwen in de kast leggen zonder deze op slot te doen. RVS voert gesprekken met alle stagiaires om hen duidelijk te maken wat de consequenties zijn van zulk gedrag: Zadkine stelt dat in dat geval alle stagiaires moeten opstappen. En dit leidt doorgaans tot de beëindiging van de studie. Zo ver laten we het niet komen. Na enkele weken betrappen we de dief op heterdaad en sturen we alleen hem naar huis. Ook dit is part of the deal en een deel van het project. Dit soort akkefietjes horen bij innovatief ontwikkelen waar je alert alles moet aangrijpen dat zich aandient en pas in het proces kan vaststellen wat werkt en wat niet werkt. Met tweedejaarsstudenten van de horeca afdeling van het Albeda college lukt het een stuk beter. Maar pas in het derde jaar begint er een structureel acceptabele werksituatie te ontstaan en kunnen we ook was kieskeuriger zijn naar de studenten toe. Uiteindelijk vormt zich een ploeg van vier stagiaires die vier dagen in de week ondersteunen. Enkelen komen het tweede jaar terug. De stagiaires van de HR begeleiden de leerlingen op de trajecten, maar doen ook monitoringswerk zoals het maken van sociogrammen op verschillende ijkmomenten van het schooljaar. Zo kan de relationele dynamiek in de klas gevolgd worden. Stagiaires komen ook met het voorstel om een handboek met regels op te stellen omdat ze merken dat de communicatie tussen de verschillende groepen die de kinderen bedienen – overblijfmoeders, keukenmoeders, keukenstagiaires – niet optimaal is. Door de pedagogiekstudenten wordt ook een flankerend programma opgezet rond smaaksensibiliteit. Zij observeren het proces dat met hen wordt doorgesproken. Op deze manier werkt deze stageervaring ook terug naar hun opleiding: door de brede pedagogische praktijk waarmee ze te maken krijgen, scherpen ze hun blik en krijgen ze een meer integrale kijk op wat opvoeden inhoudt. Evaluatie lunch Putsebocht Ayse Özdemir (stagiaire HR pedagogiek) 164 De eerste lunch verliep naar mijn idee wel redelijk. Alle kinderen hadden aan het eind van de lunch minimaal één hap genomen van alles wat ze op hun bord hadden gekregen. Tenminste alle kinderen die aan ‘mijn’ tafel kwamen zitten. Maar er zijn een aantal punten waaraan gewerkt kan worden. Het belangrijkste is dat het heel erg rumoerig verloopt, de hele lunch. De kinderen die aan mijn tafel zaten konden elkaar niet verstaan, laat staan mij. Dit heeft te maken met de akoestiek van de zaal waarover we beschikken. We hebben helaas niet de mogelijkheid om een andere zaal te gebruiken voor het eten, maar we kunnen wel wat veranderingen aanbrengen aan de huidige eetzaal. Om de geluidsoverlast te beperken zou het ophangen van gordijnen al een goed beginnetje zijn. Maar de vraag is in hoeverre dit mogelijk is, als we ook nog het budget moeten betrekken waar we over beschikken in dit project. Een andere mogelijkheid om de geluidsoverlast te beperken was naar mijn idee een bel. Deze bel kan gebruikt worden wanneer het veel te druk dreigt te worden. Docenten kunnen de kinderen voordat ze gaan lunchen uitleggen dat wanneer ze de bel horen, ze allemaal stil moeten zijn. Dit kan goed van pas komen tijdens het wisselen van de groepen. Wanneer de kinderen klaar zijn met eten, gaat de wisseling heel erg chaotisch, omdat de docenten niet duidelijk (kunnen) zijn over welke groep aan de beurt is om te vertrekken. Als men gebruik zou maken van een bel, dan zijn de kinderen stil en letten ze beter op. Dan ontstaan er ook geen misverstanden over welke groep nou wel mag vertrekken en welke niet. Een ander punt, behalve de geluidsoverlast, is, vind ik, dat de tafelhoofden niet veel gezag hebben. Wanneer de kinderen aan mijn tafel mij een bepaalde vraag stelden bijvoorbeeld “Mag ik beginnen met eten?” dan wijs ik hem/haar erop dat hij/zij dit aan het tafelhoofd moest vragen. Het tafelhoofd doet hier erg passief over en is niet echt betrokken bij zijn/haar tafel. Ik vraag me af of het tafelhoofd wel precies weet wat haar/ zijn taak was. De tafelhoofden moeten dus betere instructies krijgen over de functie die zij tijdens de lunch vervullen. Terugploegen – Inmiddels lopen er in diverse RVS projecten en trajecten hbo-stagiaires mee die uit de wijk zelf komen. Sommigen, zoals Monica Walhout en Leonie van Wees, lopen enkele opeenvolgende jaren stage en werken nu als leraar of coördinator. Door in deze nieuwe samenwerkingsverbanden stage te lopen leren deze studenten methodieken om integraal te werken. Ze ontwikkelen een open attitude. Als professionals zijn het integralisten. Ze l eren niet alleen anders werken, maar ook anders analyseren. Volgens RVS moet dit consequenties voor de beroepsopleidingen hebben. Niet alleen vergt dit een aanpassing van de zogenaamde body of knowledge – de basisleerstof die studenten tot zich nemen om zicht op hun vakgebied te krijgen – het vereist ook een herijking van bestaande profielen. (ZIE 3.4.2.E) Kook l essen en sma ak l essen – De eerste groep kookt al in oktober 2009 in de nieuwe keuken. In de loop van dat jaar zullen alle groepen twee keer kookles krijgen, waarbij ze de maaltijd vanaf het begin moeten organiseren: ontwerpen, een boodschappenlijst opstellen en boodschappen doen, bereiden, uitserveren, afruimen en afwassen. Zoals met groep 8 van meester Bennie. Na een korte inleiding wordt de groep gesplitst. Een helft gaat naar de markt, samen met Bert Dusseljee die de ecolessen verzorgt, de andere krijgt uitleg van kok Willem over elementaire snijtechnieken. De marktgroep maakt een boodschappenlijst nadat het menu gezamenlijk is vastgesteld. De leerling die de lijst heeft opgesteld, moet ook de uitgaven bijhouden. Er moet uitgerekend worden wat zo’n maaltijd per persoon kost. Bert Dusseljee legt uit dat sommige producten van ver komen en dus veel brandstof hebben verbruikt. Impliciet komt de fo otprint van de fo odprint aan de orde. In de keuken krijgt iedereen een snijplankje en een aardappelschilmesje. Het drukste Marokkaanse jongetje ontfermt zich over de tomaten die in stukjes gesneden moeten worden. Hij doet het op zijn eigen manier, net als thuis als zijn moeder niet kan koken. Zijn vader snijdt ook zo, maar dan zonder snijplank. een lastig ventje. Maar hij legde de kok tijdens een van de lunches ooit uit hoe je een pastasaus kan maken met tonijn. Alle kinderen zijn zeer gretig 165 Meester Bennie verbaast zich over zijn ijver. In de klas is het doorgaans ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken en verdringen elkaar voor een taakje. Bij het ballengehakt draaien wordt er geschermd met expertise. De meeste kinderen koken thuis ook wel eens, niet alleen de meisjes. Kinderen verbeteren elkaar en nemen elkaars adviezen serieus. Er wordt samengewerkt. Bij het uitserveren is er sprake van teamwork. Gevulde borden worden via het serveerwagentje op tafel gezet. Er heerst een bijna harmonieuze rust en een opgewekte stemming. De kinderen zijn zichtbaar t evreden over de resultaten van hun inspanningen, hoewel broccoli iets voor de liefhebber blijft. Interviews groep 5 Putsebocht, november 2009 Leonie Stoffers/Marilene Stutterheim (HR stagiaires pedagogiek) Naar aanleiding van de verschillende leerlijnen die de leerlingen krijgen aangeboden is er een interview afgenomen bij de leerlingen. Uit iedere klas zijn vier leerlingen ondervraagd. Het doel van de interviews is te onderzoeken in hoeverre de leerlingen weten waarom zij les krijgen in judo en filosofie en waarom er gezamenlijk gegeten wordt. Daarbij werden de volgende vragen aan hen gesteld: Wat vind je van het eten op school? Wat heb je tot nu toe allemaal gegeten? Wat vond je het lekkerst (en wat niet)? Waarom eten jullie met z’n allen? Wat vind je van judo? Wat leer je allemaal van judo? Waarom leer je dit? Wat vind je van filosofie? Wat leer je hierbij? Weet je waarom je dat leert? 166 Abdellah – Adbellah vindt het eten dat hij op school krijgt een beetje lekker. Hij heeft daarbij voorkeuren en dingen die hij minder lekker vindt. Wat hij lekker vindt zijn aardappels, kippensoep, brood, fruit, rijst en sla. Wat hij helemaal niet lekker vindt, zijn vis en radijs. Zijn eten eet hij soms half op, maar als hij het heel lekker vindt, helemaal. Het eten in de groep vindt hij goed en leuk. Waarom er met de groepen gegeten wordt weet Abdellah niet. Judo vindt Abdellah erg goed en leuk. Hij leert daar vechten en iemand pakken en op de grond leggen. Hij weet niet waarom judo zo leuk is. Hij weet wel waarom hij judo krijgt op school. Dit is namelijk om te leren hoe je iemand die je niet kent op straat kunt terugslaan. Zichzelf verdedigen op straat dus. En je krijgt judo op school, omdat je een hogere band kan halen. De regels van judo zijn volgens Abdellah: oorbellen uit (anders kan je oor afscheuren als hij aan je pak blijft hangen) bril af, pak verzorgen (wassen, netjes in tas). Groep 5 heeft nog geen filosofie en Adbellah wist ook niet wat dit was. Saloua – Saloua vindt het eten goed gaan en zegt dat het leuk is. Ze vindt het lekker gezellig eten en praten. Wat allemaal lekker is, klinkt als volgt: rijst, kip, brood, soep, fruit, aardappels, groente. Ze heeft geen dingen die ze niet lekker vindt. Saloua weet niet waarom er samen gegeten wordt. Judo vindt Saloua leuk, vooral de spelletjes en misschien een wedstrijd. Wat ze leert bij judo zijn de spelletjes en kinderen laten vallen. De regels die Saloua weet bij judo is dat het pak goed verzorgd moet worden. Het moet gewassen worden en dan de volgende dag droog weer mee naar school. Wat ik niet begreep was de opmerking dat de pakken kleiner worden. Ze zei dat dit zo was, maar kon dit verder niet uitleggen. Waarom ze judo krijgt op school weet ze niet. Toen er gevraagd werd naar filosofie was haar eerste reactie: “Wat is dat?”. Saloua zei dat ze daar nog niets van had gehoord en wist ook niet wat het inhield. Ayetullah – Ayetullah vindt het eten lekker en leuk. Hij zegt dat het gezellig is. Wat hij niet lekker vindt zijn groenten, de sinaasappelsoep was ook vooral niet lekker. Ook de lasagne vond hij niet lekker. Wat hij wel lekker vindt is soep. Waarom er met de school warm gegeten wordt, weet hij niet. Judo vindt Ayetullah heel leuk. Vooral wedstrijdje doen vindt hij leuk. Wat hij allemaal leert bij judo is dat je iemand kan werpen en dat je goed naar de juf moet luisteren. Als je binnenkomt moet je de mat groeten, dit is dat je respect voor de mat hebt. En je pak moet je netjes leggen. Waarom er judo op school gegeven wordt, is omdat je iets kan leren bij judo, zoals bijvoorbeeld werpen. Wat filosofie is daar heeft Ayetullah geen idee van. Evaluatie gezamenlijk eten, Putsebocht (Leonie Stoffers) – Ik heb, net als de week hiervoor, meegegeten met de leerlingen. Wat mij opviel was dat zij nu het gesprek starten over wat ze te eten kregen in plaats van dat ik dat moest doen. Omdat ik nu twee tafels (nr 2 en 5) onder mijn toezicht had, heb ik met tafel vijf meegegeten. Hier waren de kinderen enthousiast over wat ze te eten kregen (aardappel/ preisoep met brood en salade). Zij proefden zelf hun soep en gingen raden wat erin zat. Nagenoeg alle leerlingen hebben hun soep opgegeten en iedereen heeft uit zichzelf geproefd. Een meisje uit groep 1 vond het een beetje eng en werd gestimuleerd door een meisje uit groep 6. Het meisje uit groep 1 heeft uiteindelijk ook alles opgegeten. Ook was er een meisje uit groep 2 dat van tevoren al besloten had dat ze haar soep niet wilde. Ik ben er toen bij gaan zitten en ben samen met haar gaan proeven. Ik heb haar daarbij laten raden wat er in de soep zat. Eind van het liedje was dat ze de soep lekker vond en alles opgegeten heeft. Dit was voor zowel mij als haar een overwinning. Aan tafel twee was er het jongetje uit groep 3 dat de week hiervoor ook zijn soep niet wilde proeven. Ditzelfde gold nu weer. Ik heb hem verplicht te proeven en uiteindelijk heeft hij zijn kom bijna leeggegeten. Hij gaf daarbij toe dat het toch eigenlijk niet zo vies was. De rest van de tafel was enthousiast dat ik kwam vragen hoe het smaakte. Nagenoeg alle leerlingen hadden toen hun eten al op. Naar mijn idee wordt het eten voor de leerlingen een soort routine. Ze weten wat er gaat komen en hoe het in zijn werk gaat. Dit heeft de tweede week voor meer rust gezorgd. Dat ik zelf meegegeten heb met de leerlingen heeft er voor mijn gevoel voor gezorgd dat de leerlingen het eten makkelijker accepteerden. De tweede week waren ze er zelfs enthousiast over. Ik weet niet hoe dit is voor de andere tafels, maar er zijn nog maar één of twee kinderen die met tegenzin komen eten of hun eten niet opeten omdat ze het niet lekker vinden. Al met al zijn er tussen moment één en moment twee grote verschillen te zien die zich hopelijk gaan voortzetten in de rest van de weken. Het ideale beeld zou zijn dat alle leerlingen gaan zitten en smakelijk gaan eten. Ik denk dat we daar al redelijk naar op weg zijn. 167 Ayse – Ayse vindt het eten vooral goed en het is lekker eten. Wat ze niet lekker vindt zijn olijven en groene ronde balletjes (wat het is zijn we niet achter kunnen komen). Wat Ayse wel lekker vindt zijn soep, salade (zonder saus!), kip, tomatensoep en fruit. Gezamenlijk eten vindt ze goed en gezellig. Waarom ze op school eten is omdat ze eerst altijd naar huis en weer naar school moesten en nu gewoon op school kunnen eten. Judo vindt Ayse heel leuk, want vechten is heel leuk. Ze leert trucs, zoals werpen. Waarom ze judo krijgt weet ze in eerste instantie niet, maar daarna zegt ze dat je dan iemand kan terugslaan als die jou slaat. Ze weet dat er ook nog een andere reden is, maar niet wat. De regels bij judo zijn dat je niet zomaar wat mag doen, je de mat moet groeten, je vinger opsteken als je wilt praten of vragen en de mat afgroeten. Van filosofie heeft Ayse nog nooit gehoord. Dat kent ze niet. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken In juni 2010 worden er smaaklessen ingevoerd om de kooklessen meer te variëren. Je merkt de dag na de keukenles dat de kinderen het eten meer waarderen en lekkerder vinden omdat er inzicht in het koken is gegeven. Uitgangspunt zijn alledaagse smaken en bijzondere geuren. De koks maken een palet van witte truffelolie, Zwitserse kaas, zelfgemaakte abrikozensiroop, steranijs en vanillestokjes. Maar ook specerijen zoals gemalen kruidnagel en nootmuskaat. Ze ontwerpen proefopstellingen en laten de leerlingen proeven en ruiken. Wat is het? Waar smaakt of ruikt het naar? Waar komt het vandaan? Wat kun je ermee maken? Aan de kinderen wordt bij binnenkomst in de keuken uitgelegd dat er een eenvoudige maaltijd zal worden bereid, waarbij zij het geleerde en de ingrediënten van de les kunnen toepassen. Wanneer de eerste teleurstelling wat is gezakt en de bedoeling van de les duidelijk wordt, neemt het enthousiasme toe en beginnen de kinderen warm te lopen en mee te draaien. Taal speelt hier een belangrijke rol. Ze weten vaak wel hoe een geur of smaak in het Turks of Marokkaans heet, maar niet in het Nederlands. Het gaat er om dat de kinderen meer van hun zintuigen gebruik leren maken. Smaaksensibiliteit is een vorm van denken met je neus en tong. Er wordt verteld waar bepaalde ingrediënten vandaan komen, zoals bij de witte truffelolie. Het varken komt weer eens op een andere manier in beeld. Bij de prijs van de truffel vallen de kinderen even stil. En bij de perziksiroop wordt een relatie gelegd met de ecolessen waar het om wekken en inmaken gaat. Hoe maak je vanillevla? Wanneer de vanillepeul als ingrediënt ter sprake komt is iedereen het met elkaar eens dat de geur van echte vanille vele malen lekkerder is dan die van kunstmatige vanille. Ook wil iedereen weten waar je de peulen kunt kopen. Door dit soort lessen wordt niet alleen hun taal rijker, maar ook hun lichaam meer sensibel. 3.2.2.C - Ecolijn De skills waarop we de afgelopen jaren op de ecolijn hebben ingezet, zijn in Wo orden als daden uitgebreid besproken: tuinierskills, (‘groene vingers’), sociale skills (samenwerking en zorg), culturele skills (nadenken over onbekende gewasssen en hun herkomst) en mentale skills (aandacht en concentratie). Deze krijgen samenhang tegen de achtergrond van de basisgedachte dat de foodprint ook een footprint heeft. (ZIE 2.3.1) De ecolijn is echter in zijn uitvoering voor een groot deel afhankelijk van de tuinen. Deze zijn er in september 2009 nog niet, afgezien van de kleutertuin op het schoolplein van de Putsebochtlocatie. Vooralsnog beperkt dit traject zich dus tot natuur- en milieu-educatielessen (NME) en een jaarlijks Wanita project. In maart en april 2009 is dit het thema Energie, waarbij gebruik gemaakt wordt van de energiemethode Energie in ’t klein, die ik samen met Cok Beekhuijzen in 1983 voor de lagere school heb ontwikkeld en die een kleine vijftien jaar op kinderboerderijen is gebruikt. Bij dit project zijn ook vakdocenten van de SKVR en van techniek betrokken. Op het internet verzamelen leerlingen rond het thema ‘zon’ via mental 168 m apping vanuit hun eigen interesse en ervaringen informatie. In zes weken worden vijf thema’s van een uur aangeboden. Op beide locaties worden overzichtsschema’s uitgewerkt waarin alle energiebronnen, transportvormen, verbruikswijzen en afvalstromen in onderlinge samenhang zichtbaar worden. Leerlingen maken proefopstellingen over energieomzettingen van beweging naar licht en van stoom naar stroom. De nogal abstracte icoontjes in de methode worden vervangen door foto’s. In 2010 is het Wanitathema ‘Natuur in de buurt’. De school richt zich op de wijk en de thuissituatie wordt erbij betrokken. Het verzoek aan energiebedrijven om een proefopstelling van zonnepanelen of een windturbine in de tuin bij de Bloemhof te plaatsen loopt op niets uit. Dat laat nog minstens een jaar op zich wachten. Evenmin komt de gemeente tegemoet aan ons verzoek een mosdag te regelen. Door grote informatieborden in de buurt te plaatsen, zou het traject op die manier opgeschaald kunnen worden naar de buurt. Tuinmeester Gerrit Roukens van het tuinencomplex De Enk dat achter controleschool De Mare in Vreewijk ligt, wordt intensiever bij het project betrokken. Er wordt een aangepast stagetraject geformuleerd voor stagiaires en de ontwikkeling van de buurttuinen wordt opgestart. Buur t tuinen – Voor de ecolijn zijn voor de ondersteuning van het lesprogramma naast onderwijskundige ingrepen ook een aantal macrofysieke ingrepen in de buurt nodig. Op vier plekken rondom de twee schoolgebouwen liggen groenstrippen die RVS ruïneuze restruimten noemt. In overleg met de gemeente, de deelgemeente en met Vestia en in samenwering met Oleander bloeit, een initiatief van Vestia, en Creatief Beheer worden deze ontwikkeld: naast de kleutertuin op het schoolplein zullen er dan drie buurttuinen rondom de schoolgebouwen zijn, waar les kan worden gegeven. Voor de inrichting van deze groene ruimten wordt vanaf oktober 2010 samengewerkt met Roukens. Er wordt een ontwikkelplan gemaakt en voor de uitvoering wordt het team verder aangevuld met Kees Wischmann. In de tuinen worden de volgende functies gerealiseerd: een droge biotoop, een natte biotoop, bloeiende planten, vruchtdragende planten, kruiden, veel voorkomende, maar ook zeldzame groenten. Er zijn drie ruïneuze restruimten aangewezen waar niets groeit en alleen rotzooi ligt opgestapeld. Medio 2009 worden er in totaal op vier plekken voorbereidingen getroffen voor tuinen die ondersteunend zijn bij de uitvoering van het ecotraject. Door in het ontwerp elementen terug te laten komen zijn ze onmiskenbaar aan elkaar verbonden. De tuinen liggen in de Heidestraat, de Stokroosstraat en bij de keuken in het Stekgebouw. Een vierde ligt op het tuinencomplex De Enk in Vreewijk. Vanaf eind februari 2010 krijgen ook leerlingen van groep 6 Putsebocht om de twee weken voorbereidende lessen om in die tuin te gaan werken. Vanaf de derde week van april gaan wekelijks op vrijdag leerlingen van groep 6/7 naar de productietuin op de Enk waar ze van Gerrit Roukens les krijgen in tuinieren. In april 2010 wordt met groep 6/7 Putsebocht gestart met de teelt van groenten voor de keuken. In 2011 wordt er een stuk grond als permacultuur De buurttuinen krijgen allemaal een loofgang waarin de onderlinge verbondenheid tot uitdrukking komt. De loofgang symboliseert de geschiedenis van het 169 ingericht. Zo zijn in 2010 vier tuinen in gebruik. Stekgebouw als voormalig klooster, maar verwijst ook naar de rondgang van zuilen waarin de Griekse filosofen van het aristotelische Lyceum al kuierend in de zuilengalerij (peripat oi) – vandaar: peripatetische scho ol – hun ideeën (mede)deelden. De Heidestraat wordt geschikt gemaakt als natte en droge ecotuin. De Stokroosstraat dient vooral voor de groepen 5 en 6 voor de kruidenteelt om het eten dat in de keuken wordt bereid meer smaak te geven. De Stektuin zal aansluiten op het gebruik in de keuken, maar er worden ook zogenaamde vergeten groenten gekweekt. De groenten voor de keuken zullen gekweekt worden op een locatie die door de dienst Sport en Recreatie beschikbaar wordt gesteld aan de Albatroslaan. Daar gaan de hoogste groepen regelmatig naartoe om te zaaien en te oogsten. De oogst gaat direct naar de keuken. Er wordt over namen voor de tuinen nagedacht. Het gaat overigens – los van de productietuin – om totaal achthonderd vierkante meter. Bij de uitrol van de ecolijn betrekken we leerlingen bij de gehele ontwikkeling. Uiteindelijk zullen ze hun bevindingen in een gezamenlijk Wanita-project vastleggen, verbinden en doorgeven. In het eerste jaar staat energie centraal, in het tweede wordt op de onderlinge samenhang van groente, kruiden, bloemen en energie gefocust. Aan de basale elementen van de natuurfilosofie ontlenen we de kwaliteitsnamen van de tuinen: water, lucht, aarde en vuur. 16 (ZIE 4.3.2) Groep Tuin 6 Stokroos Lucht Vorm Kruidentuin Putsebocht Aarde Bloemen 7 Productietuinen 8 Heide Water Groenten Biotopentuin Stek Vuur Energietuin De tuin gelegen op een binnenterrein aan de Heidestraat krijgt de bestemming Biotopentuin, de tuin aan de Stokroosstraat, aangelegd door Vestia, wordt de Kruidentuin, een plek waar op termijn buurtbewoners op afspraak kunnen barbecueën. De kleutertuin met zijn vertelhoek, insectenhotel en fruitstruiken krijgt, omdat het de eerste tuin was en dus de basis is, als element de aarde. De laatste tuin gelegen aan de Putselaan bij de keuken wordt de Energietuin waar verschillende fasen van energieopwekking – van zonnepaneel tot biobak – zichtbaar worden gemaakt. De productietuin wordt in 2010 gelinkt aan het restaurant. Heidestraat: Biotopentuin – Een betegelde driehoek achter een rij huizen, geklemd tussen een gymzaal en enkele tuinen is de eerste ruïneuze restruimte. In deze tuin zijn de functies natte en droge biotoop en vruchtdragende planten voorzien. Er is een amfitheaterachtige zitruimte buiten het leslokaal. Het was oorspronkelijk de bedoeling om met behulp van de kinderen, stagiaires en de lagere landbouwschool leerlingen in deze tuin biotopen aan te leggen. Niet samenhang moet ontstaan binnen de wijk en tussen de onderwijsinstellingen. Dat lukt niet: roosters, stageplekken en projecten op scholen moeten lang van 171 alleen vanwege gebrek aan middelen, maar vooral ook vanuit de visie dat er ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken te voren op elkaar worden afgestemd. Zo’n samenwerking is wel van de grond te krijgen, maar vraagt vaak jaren van intensief overleg, voordat er daadwerkelijk iets gebeurt. Ook het oorspronkelijke plan om kleuters in te zetten bij de aanleg van een van de tuinen is losgelaten. Ze kunnen dit zware werk simpelweg niet aan. Helpen bij de aanleg kan, maar moet onderdeel zijn van een leerproces en niet van een uitvoeringsproces. Ons huidige onderwijssysteem begint immers met een wet op de afschaffing van de kinderarbeid. Vanaf eind maart zijn veel materialen geleverd en voor een groot gedeelte verwerkt. Begin april leveren de groepen een bijdrage aan het inbrengen van molmmest en schelpen. Eind april wordt er door de kinderen met elkaar volop geplant. Stokro osstraat: Kruidentuin – Op de hoek van het plein voor de Oleanderlocatie en de Stokroosstraat ligt al jaren een verwaarloosd stuk grond dat Vestia gebruikt om spullen te dumpen. Dit wordt omgebouwd tot een kruidentuin met in het midden een uit plaggen opgetrokken loofhut die doorgroeit. Ook zullen er barbecue-ovens komen, waar buurtbewoners op den duur tegen borggeld gebruik van kunnen maken. In het voorjaar van 2011 komen de twaalf door Vestia gefinancierde zonnepanelen uit China aan. Niet echt footprint zuiver, maar alle begin is moeilijk. Ze worden in de loop van de daaropvolgende maanden in de Energietuin gemonteerd, samen met de energieinstallatie aan de buitenmuur en binnen in de keuken. Die installatie is door twee ondernemende vierdejaarsstagiaires van de Hogeschool Rotterdam ter plekke ontwikkeld en gemonteerd: Jimmy van Schoubroeck en Thijs Smit studeren op innovatieve techniek af en runnen nu hun eigen onderneming Futuration. 17 Aan de buitenmuur hangen twee zandzakken van vijf kilo. De kinderen kunnen deze in competitie met elkaar zo snel mogelijk ophijsen. Ze ondervinden aan den lijve hoe zwaar het opwekken van energie is. In het keukenrestaurant zijn in twee rijen twee displays geplaatst. De bovenste rij staat in verbinding met de zonnepanelen. Naarmate er meer of minder zon schijnt, lichten er meer of minder paneeltjes op. Op de display staan iconen: een gloeilamp, een computer, een koelkast, een tv en een kookplaat. Onder het grote icoon van de radio staan drie kleine gloeilampen; onder het icoon van de computer staan drie radio’s, enz. Elke volgende stap vergt dus drie keer zo veel energie. Elke keer dat de kinderen eten in de kantine, zien zij in hun ooghoeken de zonnemeter verschuiven. Het onderste display heeft ook iconen, maar begint één stap eerder. Het eerste plaatje is dat van de zandzak die buiten aan de muur hangt. Dan komt de gloeilamp, een radio, een fiets en een tv. Dit display zit vast aan een wiel met twee fietsdynamo’s. Hiermee kunnen de kinderen zelf hun elektriciteit opwekken. Je moet het wiel behoorlijk hard draaien om zoveel stroom op te wekken als nodig is om de zandzak buiten op te hijsen. En drie zandzakken 172 tillen levert pas genoeg energie om een gloeilampje te laten branden. Probl emen: logist i ek en communica t i e – De uitvoering van de ontwerpen van de tuinen stuit op een aantal problemen. Vooral op het ontbreken van middelen waardoor tijd en energie moet worden gestoken in het zoeken naar verantwoorde alternatieven. De lange winter van 2010 levert aanzienlijke planningsproblemen op, waardoor er minder met de klassen aan de opbouw van de tuinen wordt gewerkt. Door er een dag in de werkweek van de groepen 7 en 8 aan te besteden, lopen we iets in. De bemensing moet betaald worden en er zijn te weinig uren beschikbaar. De overige uren worden nu aangevuld vanuit de dienst Sport en Recreatie. Daarnaast zijn de programma’s in de groepen behoorlijk vol. Het blijkt soms moeilijk om voldoende tijd te krijgen voor de lessen. Ook de communicatie en coördinatie laat te wensen over, omdat iedereen op andere dagen werkt en de vier opgestarte trajecten veel afzonderlijke aandacht eisen. RVS heeft op dat moment maar twee coördinatoren tot haar beschikking. Toch vindt de ecoleerkracht genoeg draagvlak om in april 2009 samen met leerlingen aan de hand van het schetsontwerp een voorzichtige start te maken met de aanleg van de Biotopentuin. Maar stoeptegels halveren is geen kinderwerk. De zandondergrond van de Heidestraat zit vol met wortels van de meest lastige Nederlandse onkruiden. Een ingehuurde aannemer met kraan zorgt voor een verkeerde verplaatsing van tegels, die onhandig opgestapeld tegen een muur voor schade aan de muur die weer wateroverlast in aangrenzende gebouwen veroorzaakt. In diezelfde periode is onder leiding van de project medewerker gestart met zaai- en plantwerk in de tuin aan de Stokroosstraat. De uitgangsituatie voor wat betreft de grond is daar uitermate slecht. Ongelooflijk veel onkruid en voor de teelt van groenten en kruiden is het te schrale zandgrond. Er is een matige oogst, maar die komt, hoe karig ook, toch in de keuken van de Bloemhofschool terecht. De grond-mond-kont cyclus is toch rondgekomen. Didactisch is er een slag gemaakt. Het projectteam heeft er voor gekozen min of meer ad hoc te managen en op een organische manier te sturen. Wat komt, dat komt en vanuit zo’n alerte positieve benadering wordt alles getackled. Er zijn alleen maar kansen. Elk probleem verbergt een kans. Dit is een manier van werken die niet voor iedereen is weggelegd. De aanpak werkt, maar heeft soms ook geleid tot vertraging. Er zijn nog meer knelpunten en stressfactoren. In de eerste helft van 2009 is al nagedacht over het inzetten van zakgeldjongeren bij de aanleg van de tuinen. Bij de inzet van deze jongeren lopen we echter op tegen de intensieve begeleiding. Dit roept de vraag op of hier de baten wel tegen de kosten opwegen. Maar ook al levert het werken met de zakgeldjongeren niet het maximale rendement op – niet op tijd komen, afgeleid worden door passanten, onbekendheid met het soms te zware werk – de sociaal-maatschappelijke meerwaarde is groot. Waar het eigenlijk aan ontbrak, is een begeleider die op diverse momenten van de dag met de jongeren aan de slag gaat. Alertheid en flexibilteit zijn noodzakelijke ingrediënten. Het binden van vrije energie – lees vrijwillig inzetten voor je wijk, leefomgeving en nageslacht – is een kunst op zich. Toegedichte vakkennis en vaardigheden worden te vaak overschat en zorgen in voorkomende gevallen voor urenoverschrijding in de urenbegroting. 173 Waar ziten de kabels en buizen in de grond? Kaarten zijn vaak niet voorhanden. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Het reclame maken voor de tuinen is op wijkniveau tekort geschoten. De bewoners rondom de tuinen, maar ook die van om de hoek en drie blokken verder moeten in de tuinen op gezette tijden iets kunnen beleven. In de samenwerking met partijen zoals Creatief Beheer treden afstemmingsproblemen op door weder zijds gebrek aan communicatie. Iedereen heeft het druk. Dat geldt ook voor de andere partijen die in de wijk werkzaam zijn. Toch werkt alles en dat geldt zeker voor de samenwerking met Oleander bloeit, in de personen van Hans M oerenhout en Josephine Verhoef. Ecol essen – Ter voorbereiding wordt er, vooruitlopend op de te realiseren tuinen, op school gestart met voorbereidende lessen. In de groepen 5, 6, 7, 8, komen de volgende hoofdonderwerpen aan de orde: Groep Ecologische basis- 8 7 Ecolab Ecotechniek Ecosofie vorming (tuin/wijk) (school) (school) (school) Bestudering van een Onderzoek uitstootvrije Bouwen Lokaal-globaal: biotoop: water-bos energieopwekking en zonnecollector de globe is rond Zuurstof-CO kringloop omgevingsonderwijs Bouwen elektromotor Ecosystemen: Interactie dieren en hun Geologische omgeving (autecologie) waar houdt het op? verschijnselen Voedselpiramide 6 Voedselkringloop Loeps en microscopen Omzetten van warmte Relaties: wie Composteren: Paddenstoelen kweken in beweging, licht in beïnvloedt wie? schimmels stroom Waterkringloop: Wet van behoud insecten en bloemen van energie de kringlo op: er worden bloembollen geplant en er wordt ingegaan op de betekenis van kringlopen voor ons bestaan. De ecodocent toont als illustratie video’s van zijn reizen naar Antarctica en Spitsbergen en hij bespreekt de zeehondenjacht voor bont en het verdwijnen van ijsberen als gevolg van het smelten van het poolijs. keuzes maken: na de kringlopen komt de invloed van mensen aan de orde. Iedere actie, iedere keuze heeft invloed op de kringloop en het voortbestaan van de natuur. Meegebrachte vellen van dieren maken de wenselijkheid van het dragen van bont of leer bespreekbaar. energie: de kinderen maken aan de hand van een woordweb of gedachtenweb een relatieschema waarin alle onderwerpen worden benoemd die met ener- 176 gie te maken hebben. De hogere klassen kunnen hun kennis meenemen in het ecopolicy spel. Focus is het inzicht dat bij elke energieopwekking de zon centraal staat in het web. Naast dit programma wordt er met de groepen 7 en 8 op de werkweek een halve dag in de bossen en duinen van Loon op Zand natuuronderzoek gedaan met vergrootglazen en verrekijkers. Hierbij komt als vanzelf de invloed van de mens op de natuur aan de orde: overbegrazing met verstuiving als gevolg. Met de filosofiedocenten wordt afgestemd hoe dit in de filosofielessen wordt opgepakt. In het najaar van 2009 wordt dit samen met vakleerkrachten tot een integraal leertraject voor de ecolijn omgewerkt, verdeeld over vier vlakken: ecologische basisvorming, ecolab, ecotechniek en het sluitstuk ecosofie. De onderwerpen worden projectmatig aangepakt om authentiek leren mogelijk te maken. Met je handen werken – techniek – vormt een vast onderdeel. Deze integrale aanpak garandeert dat de vier vlakken op den duur over elkaar heen schuiven en er een meerschalig begrip ontstaat. (ZIE 4.2.2) In groep 5 worden er voorbereidende les- sen gegeven, maar de systematische aanpak begint in groep 6. Vlak 1: ec ologische basisvorming – De ontplooiing van dit vlak voorziet in een longitudinale leerstof planning. Uiteindelijk zullen de groepen ook andere delen van het programma uitvoeren. Er wordt in verband met de Cito rekening gehouden met de kerndoelen. Het programma wordt eerst in de bovenbouw van de locatie Oleander uitgezet, omdat er op de Putsebocht nog niet voldoende tijd beschikbaar is. Deze groepen hebben in het voorjaar 2009 veel aandacht besteed aan de energielessen binnen het Wanitaconcept. De lessen in de bovenbouw van de locatie Putsebocht starten een half jaar later. Uiteindelijk ontvouwt de ecolijn zich als volgt in zijn volle omvang: Groep 5: Het verbouwen van eetbare gewassen, groenten, kruiden is in volle gang. In het voorjaar zijn de tuinen ingeplant. Samen met de leerlingen van de bovenbouw zijn de planten van de drie tuinen op hun plek gezet. In de winter is aandacht besteed aan aanpassing van dieren aan hun omgeving, en aan energie. Groep 6: Het bestuderen van de kringloop water laat op zich wachten, omdat de vijver nog niet klaar is. Wel wordt er aandacht besteed aan het begrip kringloop. De insecten komen deze zomer aan de orde, evenals het composteren. In de winter wordt aandacht besteed aan dieren in hun omgeving en aan overwintering bij planten via bollen en knollen. Groep 7: In het winterprogramma wordt gesproken over de aanpassing van dieren aan hun omgeving (ijsbeer) en de gevolgen van de klimaatsverandering. Ook is het ecopolicy spel gespeeld: hoe te kiezen en wat zijn de gevolgen van je keuzes? Later komen ook de invloeden van de dieren op hun omgeving aan de orde. Daar is een begin mee gemaakt tijdens de werkweek: begrazing en duinvorming. Groep 8: De biotoop bestudering is begonnen met het laten zien van de reisvideo’s naar Antarctica en Spitsbergen. Wanneer de tuinen klaar zijn, vervalt dit lesdeel en gaan de leerlingen de beide biotopen in de tuin vlak bij school bestuderen. Dit gebeurt aan de hand van inventarislijsten en geborgd. Alle groepen hebben uiteindelijk regelmatig in de tuinen meegeholpen, schelpenpaden aangelegd, mest verspreid en bollen geplant. 177 waarnemingsformulieren. Daarmee is ook de voortgang na het project ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Lesvoorbeeld: biotoop water, groep 8 Bert Dusseljee Voorkennis: Kringlopen, Insecten, Relaties dieren en hun omgeving, Vangtechnieken Groep 8 gaat in augustus en september in de omgeving met netjes en potjes waterdiertjes vangen. De dieren worden levend naar school gebracht en in aquaria gehuisvest. Tijdens het project kan er in de vrije tijd gevist worden. De vangsten kunnen ’s morgens aan de aquaria worden toegevoegd. In de leeropdrachten kunnen leerlingen kiezen om een aantal vragen te beantwoorden. Nog beter is het de vragen door de kinderen zelf te laten bedenken. Het moet wel om operationele vragen gaan. Mogelijkheden: onderwater ademhaling, eten en gegeten worden, sorteren en een determinatie tabel maken, voortplanting. De kinderen werken hun onderzoek uit op posters, presentaties, foto, video, afhankelijk van het onderwerp en de onderzoeksmethode. Zij presenteren regelmatig aan elkaar in de klas de vooruitgang van het onderzoek. De klas geeft ideeën en kritiek (feedback). Aan het eind van het project organiseert de groep een tentoonstelling in de school met een presentatie voor de ouders en buurtbewoners. Voor het onderzoek kan eventueel een Hyves worden geopend om als platform te dienen tijdens het onderzoek. Vlak 2: Ec olab – Dit vlak blijkt moeilijk te verwezenlijken, omdat er te weinig ruimte beschikbaar is. Het is noodzakelijk dat er een (deel van) een klaslokaal beschikbaar is voor een vaste opstelling. Veel van de onderwerpen lenen zich uitstekend voor een aanrommelfase. De kinderen experimenteren dan zelf 178 met het aangeboden materiaal. De relatie met de kooklessen wordt gelegd, zij het dat deze uiteindelijk aan een andere groep is gegeven dan oorspronkelijk gepland is. De skills in de kookles zijn belangrijk: motorische ontwikkeling door het hanteren van scherpe messen. Het ecolab sluit ook naadloos aan bij de werkwijze van het Wanita-project, zij het dat de keuze van het thema vooraf vaststaat. Er wordt verwacht dat de kinderen binnen Wanita-projecten vaker gaan kiezen voor ecologisch gerichte onderwerpen. Vlak 3: Techniek onderwijs – Op dit vlak zijn in een paar groepen, naar aanleiding van het energie project, enkele onderdelen met succes uitgevoerd. Er zijn huisjes gebouwd met zonnecollectors, waarbij de bel echt op zonneenergie werkt. Binnen het project is door bijna alle leerlingen van de bovenbouw een elektromotor gebouwd. Stap voor stap werd de werking van de onderdelen duidelijk. In de tentoonstelling zijn ook de overige onderdelen van dit vlak behandeld, zij het op een meer theoretische manier dan voorzien werd. In najaar 2010 wordt dit onderdeel in het techniekvak ingebed. Vlak 4: Ec osofie – In het schooljaar 2008/2009 is in de groepen 6, 7 en 8 gestart met filosofielessen. Uitgangspunt zijn de reeds bestaande methodes voor filosofieonderwijs op basisscholen, zoals de socratische methode. Het eerste jaar is dit gedaan door HR-docent Wouter Pols. In het tweede jaar nemen de filosofiestagiaires Izaak Dekker en Leonie van Wees de lessen over en wordt ook de methode enigszins aangepast. In 2010 worden de lessen meer naar de RVS ecosofievisie omgebogen. De eerste stappen naar ecosofisch onderwijs worden gezet. De schakel wordt gevormd door de Wanita-projecten. In 2009 was de focus Energie, in 2010 Natuur in de Buurt. Wanit a-proj ect 2010: Na tuur in de Buur t – Een Wanita-project duurt zes weken. Normaliter kiezen de leerlingen het onderwerp van een Wanitaproject samen met hun leerkracht uit. Deze keer hebben we gevraagd om het project in te vullen met een onderwerp dat belangrijk is voor het project Fysieke Integriteit. De praktische reden daarvoor is dat de tuinen er vanaf mei mooi bij staan en dat we die kans willen grijpen om een overgang naar een meer ecosofisch gestuurde aanpak te maken. De natuur rondom de school wordt tijdens deze periode goed onderzocht. De achterliggende strategische reden is dus de overgang van filosofie naar ecosofie, waarin de eigen omgeving – lokaal – in het perspectief van de globale gebeurtenissen wordt belicht. De judolijn en de kooklijn richten de blik op de lichamelijke aspecten van fysieke integriteit, de filosofielijn opent via de ecolijn – de zon is er tenslotte voor iedereen – de blik voor een globaal en kosmisch perspectief. De proportionele afwisselling van strijd en zorg, daar draait het om. Judoën, koken en tuinieren verbinden kinderen op een lichamelijke wijze: op de mat leren de kinderen hoe aan hun lichamen en energie grenzen worden gesteld, al wroetend in de aarde komen ze letterlijk in contact met ecosystemen, in de keuken leren ze voor elkaar en voor zichzelf te zorgen. Filosofie heeft als doel deze fysieke en sociaal-emotionele leerdoelen op cognitieve wijze expliciet te skill: luisteren naar elkaar en goed kunnen verwoorden wat je denkt. 179 maken. Filosofie is dus een soort intervisie. Maar filosofie is natuurlijk ook een ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Qua methode komen ecosofie en Wanita sterk overeen. Zowel Wanita als ecosofie vertrekken van de eigen interesse van leerlingen. Beide aanpakken gebruiken woordvelden en de docent heeft vooral een coachende rol. Wanita stelt dat leren verbinden is. Kritisch inzicht in die verbondenheid is het doel van ecosofie. In ecosofie draait het om de ‘wijsheid (s ofos) van het huis (oikos) als haard van verbondenheid. Ecosofie is een filosofie van relaties en verbondenheid, van i nteresse en respect, maar ook van de omgang met macht. Strijd en zorg, de a ssen waarop mensen mesopolitiek handelen en onderhandelen. (ZIE 4.1.4) In het Wanita-project wordt begonnen met de tuinen. De onderbouw en de middenbouw gaan hier aan de slag, bijgestaan door de ecodocent en tuinmeester Gerrit. Bij ieder kind komen er andere vragen op die ze willen beantwoorden. Welke soorten staan er? Hoe groeien de planten? En de bomen? Wat moet je doen om ze te onderhouden? Zijn ze allemaal eetbaar? Wat voor grond is er nodig? Zijn er dieren in de tuinen? Dit zijn de observerende wat-vragen. Het wordt natuurlijk interessant wanneer dit hoe-vragen worden en nog interessanter wanneer het waarom-vragen worden. Dan komt de filosofie in beeld en vervolgens de ecosofische relaties: oorzaak en een gevolg, maar vooral deel-geheel. Met groep 6 en de bovenbouw schuiven we iets verder door. Daar beginnen we met de vraag: Waar zijn de bloemen in de buurt? De leerlingen gaan onder begeleiding van de klassenleerkrachten, de vakleerkrachten en stagiaires het groen in de buurt in kaart brengen. Waar staan de bomen? En de plantsoenen? Wat voor soort bomen zijn er in de Bloemhof? Hoe groeit een boom? Zijn er veel bloemen en struiken? Wat voor soorten zie je? En wat voor dieren zijn er in de Bloemhof? In de tuinen krijgen zij dezelfde vragen als de andere klassen. Maar zodra we vragen of de planten en bomen gezond zijn, komt er een nieuw aspect in beeld. Het oordeel ‘gezond of niet’ kan alleen geveld worden als er sprake is van reflectie op een relatie. Gezond waarvoor? Voor zichzelf, of voor mij? En welke invloeden zijn van belang voor die gezondheid? En misschien is de meest verwarrende vraag wel: waarom heet Bloemhof eigenlijk Bloemhof? 18 Om voor een zo goed mogelijke afstemming tussen de lessen ecosofie en N atuur in de Buurt te zorgen, wordt er intensief samengewerkt tussen de ecodocent, de tuinmeester en de groepsdocenten. Zij spelen de ecosofisch getinte vragen die tijdens het werk in de tuinen, tijdens Wanita-uren in de klassen op donderdagmiddag en de ecologielessen op vrijdag opkomen door aan de filosofiedocenten. Die gebruiken deze vragen tijdens de ecosofielessen op de woensdag erna. Een ecosofieles duurt maar drie kwartier. Daarom is het zaak met andere media de ‘natuur’ het klaslokaal in te krijgen. De Aarde vanuit de Hemel van regisseur/fotograaf Artrus Bertrand biedt een scala van beelden over ecosystemen. Met een korte vertoning wordt het thema en de toon gezet. De eerste les is algemeen van aard, de tweede, derde en vierde les zijn meer thematisch: ‘De zon en Energie’, ‘Overleven?’ en ‘Ecosystemen’. De invulling van de laatste twee weken volgt uit de voorgaande. Omdat de leerlingen in een 180 Wanita-project per groepje een eindresultaat presenteren, doen we dat ook bij ecosofie. Het eindresultaat is dan een essay dat de kinderen in de laatste twee weken van het project schrijven aan de hand van hun eigen bevindingen. DOCENTEN GROEP 1-5 181 INTERVIEWS 182Margriet Margriet van der Linden Docent groep 1 en 2 Locatiecoördinator Putsebocht Margriet doceert bijna 31 jaar op de OBS Bloemhof en heeft volgens haar menig verandering in het onderwijs meegemaakt. Het project ‘Fysieke Integriteit’ past in de huidige tijdgeest. Het is zinvol. Zeker in deze specifieke wijk. Elke investering in de omgeving kunnen de kinderen goed gebruiken. Het komt ten goede aan de leerlingen. Dat is het belangrijkste. Kooklijn - “Ik begin ’s ochtends altijd met de vraag: wat had je vanmorgen op je brood? Dan weet ik wie er wel of niet heeft ontbeten. Deze kinderen ontbijten vaak niet, dus met een maaltijd op school vang je dit tekort op. Dat is heel belangrijk want daardoor zijn ze ook energieker. Dat is direct merkbaar. Het belang van eten is dat ze merken dat er ook andere dingen zijn dan Turkse pizza en McDonald’s. Dat eten ze hier voornamelijk. Wat ze thuis aan voeding meekrijgen is niet zo gezond. Dat merk je, want de kinderen worden steeds dikker. Sommige leerlingen eten nu dubbel. Als ik de ouders daarover aanspreek zeggen ze dat hun kind honger heeft als hij uit school komt. Ik adviseer dan een appel mee te geven, maar dat willen ze niet. Het zijn vooral de ouders die dikke kinderen hebben, het zijn de kids die overal té veel van krijgen. En dat is niet het gezondste want McDonald’s is bij hen favoriet. Ik ga altijd mee naar het restaurant. Dat doen weinig leerkrachten. Ik heb een paar moeilijke kinderen in mijn klas anders zou ik er misschien niet dagelijks heen gaan, maar ik wil anderen niet opzadelen met mijn leerlingen. Aan iedere tafel zit een moeder om op de kinderen te letten. Die grijpen helaas toch niet in op de manier zoals ik dat zou willen. De moeders die meedoen hebben de afgelopen periode een cursus gehad om ze wat didactische vaardigheden bij te brengen. Ze worden nu om de zoveel weken bij elkaar geroepen voor overleg en om verbeterpunten door te spreken. De ouders moeten ook een beetje opgevoed worden. Afschaffen van het boterhammetje om 10.00 uur om het eetgedrag te bevorderen is geen optie. Ik vergelijk het met het kopje koffie voor de docenten, ook om 10.00 uur. Na het restaurant mogen ze van mij om een uur of 14.00 uur, 14.30 uur eten wat ze hebben meegebracht. Een mandarijntje of sinaasappel. Thuis eten ze ’s avonds dan wel weer warm. Ouderparticipatie - Die ouders zitten nog zo vast geworteld. Anno nu is dat nog steeds zo. Je ziet het wel minder worden, maar het kan mij niet snel genoeg gaan. Er zijn wel signalen dat de ouders steeds meer meedenken met de school. Dit project is zinvol omdat het om een kansarme wijk gaat. Welke kinderen gaan naar een theater? Vraag maar op maandag wat ze gedaan hebben in het weekend. Dan hebben ze of achter de computer gezeten of zijn ze een heel enkele keer op familiebezoek geweest. Ze gaan niet haar de kinderboerderij, niet naar de dierentuin. Dat halen wij naar 183 Judolijn - De impact van judo is bij de kleuters nog niet goed te merken. Bij de ouderen zal ‘t het respect zijn dat ze voor elkaar leren opbrengen. En ook omdat het een cultuur is van jongens en meisjes apart. Bij judo leren ze dat dit anders kan. Daar gaat alles door elkaar. In het begin is dat best lastig. Zelfs bij die vier- en vijfjarigen. Je leert in dat lokaal samen te werken ongeacht of je een jongen of meisje bent. Dat moeten ze maar leren. Toch merk je dat het na al die tijd nog steeds niet vanzelfsprekend is. Je ziet na afloop van een gezamenlijke sport dat de jongens en meisjes zich toch weer opsplitsen. Het gebeurt maar zelden dat ze gezamenlijk blijven optrekken. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken de school met bijvoorbeeld dramalessen en muziek. We nemen ze mee naar een theater. Dat is allemaal wat je extra binnenhaalt, wat die kinderen meekrijgen. Want de ouders doen dat niet. Je bent tegenwoordig wel meer aan het opvoeden op school. Tegelijkertijd is dat volgens mij altijd al zo geweest. Dat weet ik omdat ik veel in kansarme wijken heb gewerkt. Het zal jaren duren, maar ik denk dat het project pas op lange termijn effect heeft. Toch word je soms verrast door een zichtbare verandering. Mijn leerlingen krijgen muziek, drama en Engels. Ook de peuters van vier jaar. Vaak komen mensen uit het buitenland kijken hoe het er hier op school aan toe gaat. Vorig jaar was er een Engelse delegatie op bezoek. Die zeiden bij binnenkomst: ‘Hello children how are you?’ In koor zeiden de kinderen: ‘I’m fine, thank you.’ Dat deden ze geheel uit zichzelf. We hadden vooraf niets afgesproken. Dan ben je wel trots op wat er bereikt is. De kleuterafdeling werkt acht uur langer per week. Is op zich niet erg want de tijden dat er een les binnen het verlengde dagarrangement wordt gegeven, ben je vrij. Helaas vallen er vaak lessen uit. Die tijd moet ik dan opvullen. Dan is het een lange ruk om ze van 08.45 uur tot 15.45 uur bezig te houden. Niet alleen voor mij maar ook voor de kleuters. Hoewel de kleintjes er nu aan beginnen te wennen. In het begin toen het project net gestart was, vielen ze ’s middags echt in slaap. Dat is niet meer zo. Maar het blijft toch acht uur meer per week. Het wordt weliswaar gecompenseerd maar allemaal binnen schooltijd. Je bent dus constant met de school bezig. 184 Continuïteit - Het project moet sowieso doorgaan, anders is alles voor niets geweest. Je kan eigenlijk niet meer terug. Er is zoveel geld en energie in gestoken, dat kan je niet laten vallen. Wat zou je dan bijvoorbeeld met het restaurant moeten? Het enige nadeel van dit project is dat je de tijd niet meer hebt om achter de voordeur bij ouders te komen. Vroeger gingen de kinderen van 12.30 uur -13.00 uur naar huis. Dan had je anderhalf uur en zei je tegen Jantje, vraag ’s aan mama of ik vrijdag een kop koffie mag komen drinken. Dat mocht altijd, ik heb nog nooit meegemaakt dat het niet mocht. Maar nu moeten ze om half twaalf hier in het restaurant eten. Daardoor komen we niet meer toe aan ouderbezoek. Dat is jammer. Om 17.00 uur breng ik dat na zo’n lange dag niet meer op.” Lisette van Straalen Docent groep 1 en 2 Locatie: Putsebocht Ze werkt elf jaar op de OBS Bloemhof. Momenteel op de locatie Oleanderstraat. Haar zoontje zit ook op de OBS Bloemhof. Het is, vindt ze, een mooi project. De filosofie erachter en het doel om de sociale competenties en de schoolprestaties omhoog te krijgen is een nobel streven. “Daar sta ik helemaal achter. De gedachte is dat je met eten, judo en ecosofie een samen hang probeert te bereiken. Kinderen leren ervaren dat je goed en gezond moet eten omdat je anders niet genoeg goede energie hebt om bijvoorbeeld te judoën. Het is een brede aanpak, dus naast het eten en judo kunnen kinderen met tuinieren wat ecologisch besef ontwikkelen. Al met al is het een totaalpakket, het zichtbaar maken van respect voor zichzelf en voor de ander. Leren je bewust te zijn van je omgeving. Judolijn - Judo is een goed middel om kinderen een beetje op weg te helpen. Mijn zoon Amir is een kwetsbaar kind, cognitief gaat het goed, maar op andere vlakken is hij kwetsbaar. Ik heb het idee dat hij geniet van het leren stoeien tijdens de judoles. Hij leert fysiek te communiceren, dat is belangrijk. Hij ontdekt wat de kracht van de ander kan zijn, maar ook de moeheid. Ik denk dat onze leerlingen door de judolessen gestimuleerd worden om ook andere sporten te beoefenen. Ik hoor tegenwoordig regelmatig dat ouders hun kinderen inschrijven op sportverenigingen. Voorheen hoorde je dat niet. Kooklijn - Het eten was in het begin een moeizaam proces. Het verloopt nu beter, het is een langdurig proces geweest voordat dat liep. Na de lunch bespreken we altijd de maaltijd, wat ze gegeten hebben en wat ze lekker vonden. Daarmee verrijk je ook hun woordenschat, ik pik eruit wat ze dan moeilijk kunnen omschrijven. Dat lukt goed met eten, het is zichtbaar, concreet, je kan het beetpakken, dat snappen ze. Om ze in de middagpauze goed te laten eten heb ik de ouders erbij betrokken en uitgelegd hoe het in het restaurant eraan toe gaat en dat de verantwoordelijkheid eigenlijk in de ochtend bij hen thuis begint met het ontbijt. En wat de kinderen meekrijgen naar school. Het kwam geregeld voor dat kinderen in plaats van iets gezonds, koek of snoep mee van huis kregen. Het lijkt erop dat de ouders positief reageren, want het eetgedrag van de kinderen is wel wat veranderd. Wat ik er als moeder en dus niet als docent wel moeilijk aan vind is dat het inbreuk maakt op je gezinsleven. Voor mij is het warm eten aan het eind van de dag een heel belangrijk moment. Je zit samen aan tafel als gezin en dat laat ik me nu tot op bepaalde hoogte uit handen nemen. Zaken als hoeveel mijn kinderen eten, ‘tafelmanieren’ en het prettige moment in rust samen vind ik belangrijk. Soms ga ik mee naar het restaurant, met name om een vinger aan de pols te houden voor mijn groep. Het is mooi om de kinderen te zien opleven. Filosofie - De kleuters hebben nog geen filosofielessen maar je kunt als docent zelf een beetje de richting bepalen en sommige dingen op een speelse filosofische manier benaderen. Kleuters kunnen doorgaans niet ‘logisch’ denken maar je kunt juist met die niet-logica ingaan op magisch- en fantasie denken. Ik bespreek regelmatig met 185 Ecolijn - Respect is ook weer terug te vinden in het tuinieren. Dat daar van alles verbouwd wordt en dat je kan zien hoe de tomaten of pompoenen groeien. En dat je dat terugvindt op je bord. Je maakt een cyclus zichtbaar. Kinderen vinden dat leuk. De filosofielessen zijn een goede aanvulling daarop. 186Lisette de leerlingen waarom het belangrijk is om gezond te eten, waarom regelmaat goed is. We lopen geregeld langs de tuinen, dan heb je het ter plekke over de dingen die ze zien. Op die manier pak je het integraal aan. Ik ben blij dat die filosofielessen eraan komen voor mijn zoon, ook al zal het nog even duren. Hij zit nu nog maar in groep 4. Wat mij betreft mogen ze in de middenbouw al met filosofie beginnen. Er zijn genoeg kinderen die eigenlijk heel goed kunnen nadenken. Ouderparticipatie - Het project heeft bijgedragen aan een regelmatiger contact met de ouders. Er lopen hulpmoeders rond, die zijn natuurlijk vaker op school dan voorheen. Ik heb het idee dat ouders kritischer worden en dat heb je wel nodig op een school. Vroeger vonden ze alles goed en werd er weinig gecommuniceerd omdat ze weinig zicht hadden op wat er gebeurde. Het is wel drempelverlagend en dat hoor je terug in het kritisch durven zijn. Ze willen weten wat er gebeurt, kijken veel meer om zich heen. Ze vragen zich af of de kinderen goed eten, zijn benieuwd naar het reilen en zeilen in het restaurant. Ouders horen verschillende dingen van elkaar. Over gezonde voeding bijvoorbeeld. Ze willen precies weten wat de kinderen eten, ze houden tegenwoordig ook de sportprestaties bij. Deze vragen waren er vroeger niet. Onderling hebben de moeders meer contact. De Turkse groep is dominant op deze locatie, maar inmiddels zie ik ook de andere nationaliteiten meer contact met elkaar hebben. Door het overblijven moeten ze ook meer Nederlands spreken. Dat is een goede stimulans om de taal te leren. Mijn indruk is dat de meeste moeders alleen maar thuis zitten. Ze komen de deur niet uit. Het is een hele gesegregeerde buurt en ook nog in een bepaalde cultuur waar ze ook niet echt gauw de kans hebben om verder te komen dan je eigen wijk, binnen je eigen buurt met de eigen moeders. Hierbinnen is dan toch een plek waar ze met elkaar kunnen praten. Ze zien ons, ze zien de koks, de stagiaires. Het is toch een beetje meer in de wereld. 187 Continuïteit - Het project is vooral belangrijk voor kinderen die thuis de zorg die ze nodig hebben niet krijgen. En dat zijn er best wel wat in deze wijk. Als je ervoor kan zorgen dat ze gezond eten en daarmee hun leerprestaties kan verhogen ben je op de goede weg. Voor de allerjongsten is het hele pakket best zwaar, ze zijn net vier en maken lange dagen. Ze hebben de hele tijd andere kinderen om zich heen en hebben eigenlijk geen moment rust. Dat hebben kinderen van deze leeftijd nog wel nodig. Als ik het zelf mocht invullen zou ik groep 1 loskoppelen. Dan gaat het niet eens om de tijd maar om de andere zorg. Deze kinderen zouden eigenlijk een soort compensatieverlof moeten hebben. Ik zeg wel eens tegen ouders, ze zijn nog niet leerplichtig, misschien is het handig om ze een middagje thuis te houden. Om even bij te komen. Daarnaast moet je goed kijken naar de groepen 1 en 2. Het is een groot verschil tussen vier- en zesjarigen, goed kijken naar wat hun draagkracht is. Daar moet echt kritisch naar gekeken worden. Het project moet in ieder geval doorgaan. Ik geloof erin.” 188Jacoline Jacoline de Vos Docent groep 1 en 2 Locatie: Putsebocht Jacoline is relatief nieuw op de school. Ze vindt dat ze daarom moeilijk kan reflecteren op de ontwikkelingen van het project. De huidige methodiek bekijkt ze dus met frisse blik. Judolijn - “Judo vind ik geweldig. Maar het is wel allemaal een hoop gedoe voor de kleuters. Ze moeten voor deze les naar een ander lokaal. Het verplaatsen is praktisch ongemak. Het is vaak hectisch. Dit is trouwens mijn eerste jaar met kleuters dus ik beleef alles sowieso heftiger. Het is goed dat ze allemaal judo krijgen, maar het is wel behoorlijk druk. Ik heb wel eens een praatje gemaakt met de kinderen over wat er wel eens fout gaat als er een andere juf of meester voor de klas staat. Zeker kleuters zijn dan moeilijk in de hand te houden. Een kind vertelde dat ze geen ruzie mogen maken en niet vechten. Dus ik zeg spontaan: wij maken toch helemaal nooit ruzie en jullie vechten toch helemaal nooit. Terwijl ik dat zei realiseerde ik me dat ik nauwelijks agressie zie op deze school omdat dat waarschijnlijk in de judolessen wordt ondervangen. Ik kom van een school in de Beverwaard. Ik heb daar acht jaar gewerkt. Daar komt heel veel meer agressie voor. Dat merk ik hier niet. De kleuters bij mij gaan best redelijk en leuk en gezellig met elkaar om. Ruzie en vechten heb ik ze nog nooit zien doen. Het zijn dan mooie theorieën en idealen van zo’n project die in de praktijk toch lastig werken. En wij, de mensen op de vloer, moeten dus alle praktische problemen zien op te vangen. Ik zeg heel eerlijk dat ik op dit moment niet naar het restaurant ga omdat ik die pauze gewoon nodig heb. Ook omdat het me frustreert dat de kinderen niet eten. In principe is de filosofie achter de methodiek prachtig. Als ik aan mensen vertel hoe het bij ons op school eraan toe gaat, met een schoolrestaurant roept iedereen: geweldig! Tegelijkertijd denk ik dan, het is wel heel hectisch. Je moet de straat op met die kinderen. Ik kan mijn kinderen wel keurig in de rij houden, dat lukt wel met kleuters. Maar andere groepen die begeleid worden door een hulpmoeder schieten vaak alle kanten uit. Dat kan gevaarlijke situaties opleveren. 189 Kooklijn - Het restaurant vind ik op zich ook geweldig. Maar ook daar kom je praktische problemen tegen. In het begin van het schooljaar ging ik elke pauze mee. Na een week was ik versleten. En als je dan ook nog een half uur lang met je groep zit en je voelt je heel verantwoordelijk voor het eten van die kinderen, wordt het heel lastig. Je kan ze de meest lekkere dingen voorzetten maar een aantal kinderen eet gewoon niet. In de motivatie om dit project binnen te halen wordt aangegeven hoe belangrijk het is dat kinderen goed eten. In de praktijk zie ik dus een aantal kinderen ertussenuit glippen. Die eten niet goed. De tijdspanne is een groot probleem voor de kleuters. Een half uur is veel te kort. Tegen de tijd dat ze zover zijn om een eerste hap te nemen, moeten ze al weer plaatsmaken voor de volgende groep. Daarna moet je alweer terugrennen naar de klas. Kleuters kunnen gewoon niet binnen een half uur eten. Je ziet dat het probleem zich verlegt. Dat moeders en vaders de broodtrommels vullen en soms helemaal voldouwen. In het begin stapte ik een beetje in die val en dacht die broodtrommels moeten leeg. Je weet niet waarom ouders dat doen. Of de kinderen hebben thuis geen ontbijt gehad omdat de ouders denken dat ze dat om 10.00 uur op school krijgen. Of ze doen dat omdat ze weten dat de kinderen niet eten. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Ik heb het idee dat kinderen die deze school doorstaan veel aan kunnen. Ze moeten zich continu omkleden en worden van hot naar her gesleept. Er zitten veel wisselingen in zo’n dag. Ik denk dat het voor een heleboel kinderen goed is. Kinderen die hier minder tegen kunnen hebben het zwaar hier. Heel zwaar. Er zou ook meer met de kinderen gecommuniceerd moeten worden over het waarom van al die extra lessen en inspanningen. En wat ze er eventueel aan zouden kunnen hebben. Vooral ook aan de kleintjes zou je meer duidelijk moeten maken. Het moet allemaal rustiger. In die zin zou je wat strenger moeten zijn met de regels. En meer orde en rust in de school moeten brengen. Ouderparticipatie - Ik heb bewust gekozen voor deze school. Met name door het enthousiasme van een collega. Ik denk dat dit project goed zou kunnen werken. Het moet dan wel wat breder getrokken worden. Meer de ouders erbij betrekken, het wordt nu teveel binnenshuis gehouden. Voor de buitenwereld is het, bijvoorbeeld als je het googled, heel erg zichtbaar. Of dat voor de ouders ook zo is betwijfel ik. We moeten het wat meer naar de andere ouders uitdragen en het niet alleen bij de hulpmoeders laten. Ouders leveren nu hun kind om 8.30 uur af en komen het om 15.45 uur weer ophalen. Dat is natuurlijk wel prettig voor ze en voor ons in praktische zin ook. Je hebt doordat ze overblijven maar één moment dat ze te laat kunnen komen. Maar of ouders zich bewust zijn van de filosofie van de school? Ik betwijfel dat. Ik zie in ieder geval niet dat ouders meer participeren. 190 Continuïteit - Het hele pakket met de Wanita-methode erbij is wel veel. Toch is het een aanvulling op de opvoeding en ontwikkeling van de leerlingen.” Sjanine Dingelhoff Docent groep 1 en 2 Locatie: Putsebocht Ze werkt ruim zes jaar op de OBS Bloemhof. De Wanita-methodiek was net geïntroduceerd. Enige tijd later werd daar Fysieke Integriteit aan toegevoegd. In het begin moest ze erg wennen aan alle vernieuwingen. Het project vroeg veel aanpassingsvermogen van de docenten. Maar voor de kinderen vond ze het erg goed. Judolijn - “Het is goed dat ze judo krijgen. Het heeft impact op de kinderen. De discipline, het sporten, het vechten en niet-vechten eigenlijk. Eerlijk tegenover elkaar staan en de krachten kunnen meten, dat geeft zelfbewustzijn. Je merkt dat ze wat vrijer worden in hun praten, in hun doen. Verlegen kinderen komen uit hun schulp. Dat heeft wel te maken met het integrale pakket. Zeker als ze moeten presenteren zie je de effecten. Het is verbazingwekkend om te zien hoe zelfbewust ze dat doen. Alle groepen staan dan ontzettend goed te presteren. Ook de kleintjes van vier. Dat is prachtig om te zien. Ze overwinnen hun schroom en gaan er dan gewoon voor. Dat hebben ze toch in de afgelopen jaren ontwikkeld. Deze methode draagt absoluut bij aan het onderwijs. Dit project is belangrijk voor deze wijk. Wat ze hier leren krijgen ze van huis uit niet mee. Ik krijg ‘gepamperde’ kinderen als ze van huis komen en het zijn zelfstandige kinderen als ze de klas verlaten. Ze komen binnen en kunnen nog niet eens hun jas zelf aantrekken. Je leert ze hier een beetje zelfstandigheid. Ze hebben nu ook meer respect voor elkaar. Kunnen mekaar beter accepteren en omgaan met onderlinge verschillen. Kooklijn - Dat er gegeten wordt tussen de middag heeft wel degelijk impact. Eten is heel belangrijk. Lekker, gezellig, het is een sociaal gebeuren. In het begin aten we samen in de klas. Dat was ook heel gezellig. Het eten in het restaurant is voor de kleintjes vaak vreemd. De oudsten geven niet altijd het goede voorbeeld. De ouders die meewerken in de keuken grijpen niet in als het misgaat tijdens het eten. De ouders die aan tafel zitten draaien zich om als ze iets zien gebeuren. Kijken de andere kant op. Het is niet de cultuur om andermans kind aan te spreken. Als ik dus meega, hoef ik alleen maar te kijken en het is rustig, meer niet. Voor de kinderen is het heel belangrijk dat ze andere dingen leren eten. De Turkse keuken is lekker maar ze krijgen veel te eenzijdige voeding. En goede voeding is ook een basis om gezond te blijven. De kinderen eten wel heel weinig in het restaurant, er gaat best veel terug. Dat vind ik erg, dat ben ik van huis uit niet gewend. Je eet wat je op je bord opschept. De uitvoering van het project is een behoorlijke taakverzwaring. In het begin was het even heel hard wennen en ook de omschakeling nam tijd in beslag. Vroeger had je gewoon je lesprogramma die je dan afdraaide. Je werkte door. Nu moet je rekening houden met allerlei andere activiteiten en moet je sneller schakelen om alles te kunnen doen. 191 De verdeling van het eten zou beter moeten. De kleintjes krijgen teveel op hun bord en de ouderen van groep 8, de bovenbouw, te weinig. Maar er zitten ook kleintjes bij die thuis niet voldoende te eten krijgen. Je weet inmiddels wie dat zijn, dat zijn de kleine grote eters. Dus moeten ook zij goed voorzien worden. Dat ze gezellig met elkaar eten vind ik belangrijk. Dat ze andere dingen leren eten is ook van belang. Dat het via een school gebeurt is hartstikke super, dat is luxe. Dat realiseren ze zich ook. 192Sjanine Of de verlengde dagarrangement lessen vallen uit, of je hebt een leerkracht die niet zo goed met kinderen kan omgaan. Dan ben je als docent eigenlijk alleen maar aan het opvangen of puinruimen. Dat maakt het zwaar. Zo’n leerkracht draagt niet bij en levert eigenlijk alleen maar meer stress op. Zo zijn er diverse leerkrachten voorbijgekomen waarvan je denkt, nee dank je. Er is dan ook geen goede terugkoppeling na de lessen. Een hele enkele keer gebeurt dat. Ecolijn - We zijn op kleine schaal een tuin begonnen en daar leren de kinderen heel veel van. Ze leren dat de radijsjes uit de grond komen en niet alleen maar van de markt. Ze leren kleine beestjes kennen en weten nu dat ze niet zomaar bloemen uit de perken mogen plukken. Ook de buurt waardeert de tuin. Er worden minder ruiten ingegooid en sommigen vragen of ze mogen helpen. Het is echt educatief en een toevoeging aan de opvoeding. De kinderen hebben hier weinig natuur in de directe omgeving. Er is bijvoorbeeld een speelveldje in de buurt maar daar moet je, als je nog te klein bent, mee naartoe genomen worden door je vader of moeder. Dat doen de ouders dus vaak niet. Het is belangrijk dat de kinderen iets over de natuur en het milieu leren. Daar zou meer in geïnvesteerd moeten worden. Ouderparticipatie - Ze doen hard hun best, maar het zou beter kunnen. Ik heb ouders die al van huis uit de kinderen anders opvoeden en de kinderen meer algemene ontwikkeling meegeven. Dat is wel zo prettig, zeker met het Nederlands. Ze lezen thuis een boekje en werken met de kinderen aan hun taalontwikkeling. Andere ouders zouden hiertoe aangespoord moeten worden. Deze ouders moeten eigenlijk ook opgevoed worden. Maar ik zou niet weten hoe die afstand te overbruggen. Er is nog steeds een groot taalprobleem. Het is in deze buurt bijna niet nodig om de Nederlandse taal te leren. Je kan overal terecht in je eigen taal. Bij de bakker, de slager, noem maar op. Op straat wordt er bijna uitsluitend in een vreemde taal gecommuniceerd. 193 Continuiteit – Natuurlijk moet het project doorgaan. Voor de kinderen in deze wijk is het noodzakelijk dat er in ze geïnvesteerd wordt.” 194Esra Esra Tunçyürek-Yilderim Docent groep 3 Locatie: Oleanderstraat Het is haar tweede jaar op de OBS Bloemhof, locatie Oleanderstraat. Daarvoor heeft ze gewerkt op verschillende scholen met andere visies en andere onderwijsplannen. Ze heeft bewust voor de OBS Bloemhof gekozen, maar was in het begin toch erg verbaasd over de leermethode. Ze vindt het al met al een aparte maar prima manier om de kinderen iets bij te brengen. Judolijn - “Van collega’s heb ik veel geleerd. Hoe je een aantal zaken op een andere manier kan aanpakken. Dat de kinderen uit deze buurt judo op school krijgen is fantastisch. Dat verwacht je van een privéschool. Deze kinderen komen nu in aanraking met andere sporten en leren sociale vaardigheden. Je ziet vanaf de kleuters tot aan groep 8 hoe de kinderen door deze aanpak groeien. Hoe ze steeds beter met elkaar omgaan, dat is heel speciaal. Tijdens de judolessen leren ze vallen, elkaars krachten kennen en hoe je voorzichtig en respectvol met elkaar omgaat. Ook wordt ze bijgebracht hoe je elkaar kan vertrouwen. Dat gaat stap voor stap maar je ziet ze wennen aan de vaste structuur en discipline. Het samen sporten heeft op deze kinderen veel impact. Het is niet gebruikelijk dat meisjes en jongens op deze manier samenwerken. Het is een islamitische wijk met soms strenge culturele normen. Het begint al bij de kleuters waar de jongens leren dat ze een meisje geen hand mogen geven. Dat taboe wordt bij judo doorbroken. Ook het elkaar niet mogen aankijken, een ander gebruik in de islamitische gemeenschap, wordt ze afgeleerd. Ze leren dat als je met elkaar in gesprek bent je elkaar ook aankijkt. Het werkt ook door op de speelplaats, de meisjes gaan tegenwoordig ook gewoon meedoen met voetballen. Je hoort de jongens meisjes complimenten maken over hun prestaties. Dat was vroeger ondenkbaar. Op andere scholen is de scheiding jongens/meisjes nog steeds heel zichtbaar. Ouderparticipatie - Er werken veel moeders in het restaurant. Die zien ook wat er gekookt wordt, ze zijn erbij en helpen de kinderen. Ze zien ook hoe de kinderen zich gedragen. Ouders zeggen vaak dat hun kind goed luistert en geen kattenkwaad uithaalt. Door meer betrokken te zijn bij de school en als hulpmoeder te werken krijgen ze 195 Kooklijn - Ik eet soms ook mee. Er zitten op deze locatie veel Turkse kinderen, die zijn echt heel eenzijdig eten gewend. Ik vind het belangrijk dat ze andere smaken leren proeven. Het eten is voor hen super Nederlands maar ze hebben het inmiddels wel leren waarderen. Ze eten nu gewoon mee. Van huis uit heb ik niet geleerd om Nederlandse, Surinaamse of andere gerechten te eten. Nu ik op mezelf woon heb ik de kans om bijvoorbeeld chinees of Italiaans op tafel te zetten. Op de basisschool vroeg ik me altijd af wat bami en nasi waren, dat moest lekker zijn volgens anderen. Maar we kregen het thuis niet dus had ik er ook geen beeld bij. Wij leerden van jongs af aan dat we geen vreemde dingen mochten eten. Dat hadden deze kinderen ook. Een heleboel gerechten, zoals lasagne, die ik hier eet kende ik niet eens. Broccoli en stamppot heeft mijn moeder nooit gemaakt. Ik heb nooit geweten hoe lekker dat is. Voor mij is het nu hoe meer je eet hoe meer je weet. Aan de leerlingen wordt dagelijks uitgelegd wat ze te eten krijgen. De boodschap is: proef eerst. En als je het dan nog niet lust mag je het laten staan. Maar eerst een paar keer proeven. We leggen ook een koppeling naar het eten dat uit de tuin komt. Dat ze zelf verbouwd hebben. Ze zien hoe er uit een bol een plant en uiteindelijk een groente ontstaat. Dat is een zeer zinvolle bijdrage aan hun ontwikkeling. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 196 een beter beeld van hun kind. Ze zien ook de strijd van de leerkrachten om de kinderen in het gareel te houden. Ze begrijpen meer van de processen op school. De moeders op hun beurt leren ook heel veel. Ze willen zelf ook nieuwe gerechten invoeren in hun huishouden. Ik hoor ze wel eens over recepten van de maaltijden praten en onderling afspreken dat ze een bepaald gerecht ook gaan maken. Er wordt een vertrouwensband opgebouwd. Ze leren met elkaar communiceren en leren Nederlands spreken. Dat is een belangrijke ontwikkeling. Continuïteit - Het project moet zeker doorgaan. Eigenlijk wordt het samen met de ouders uitgevoerd. We betrekken ze erbij en laten ze weten dat we hun hulp nodig hebben. Het restaurant bijvoorbeeld, had zonder de hulp van moeders een stuk moeilijker gelopen. We werken projectbreed samen.” Donny Waarts-Reedijk Docent groep 3 Locatie: Putsebocht Juf Donny is een nieuwkomer op de Bloemhof. De onderwijsmethodiek op de school was haar vooruitgesneld. Dat sprak haar enorm aan. In haar vorige werkkring werd een 'topdown beleid' gevoerd. De lijnen werden van bovenaf bepaald en de docent was slechts uitvoerend. Ze wil graag meedenken, gehoord worden omdat ze er vanuit gaat dat je collectief meer bereikt. Dat lukt nu heel goed bij haar huidige werkgever. “Ik zit hier goed op mijn plek. We werken zeer kindgericht, dat vind ik sowieso belangrijk. Het gaat voornamelijk uit van de behoefte van de kinderen in deze specifieke wijk. Het zijn redelijk kansarme kinderen. Het is geen vanzelfsprekendheid dat zij overal komen of dat de ouders iets uitleggen. Bijvoorbeeld waar je eten vandaan komt, wat gezond is, of dat het belangrijk is dat er een bepaald ritme in je dag zit. Er wordt dus heel goed gekeken naar kinderen die in een wijk als deze op moeten groeien. Waar kan je die nou een betere start geven dan in zo’n project? Het gaat niet om symptoombestrijding. Het probleem wordt bij de wortel aangepakt zodat er een nieuw plantje uit kan groeien. Een mooier plantje, met meer basis en meer mogelijkheden. Het biedt de kinderen optimale kansen. Ze krijgen een extra impuls dat later doorwerkt. Het is allemaal zeer toekomstgericht. Kooklijn - Om de orde te bewaren springen ouders bij in de keuken. Maar deze moeders zijn niet didactisch geschoold. Als je een groep hebt die ze aankunnen is het geen enkel probleem. Heb je een groep zoals de mijne waarin een stuk of drie kinderen zitten die alleen maar naar mij luisteren en anders hun gang gaan, dan heb je een 197 Judolijn - Het feit dat de kinderen respectvol met elkaar omgaan heeft ook te maken met de judolessen. Al geldt dat niet voor ieder kind. Gedragsproblemen haal je niet weg met drie kwartier judo. Het is niet alleen judo of alleen eten of ecosofie of filosofie. De dingen moeten in elkaar grijpen om te kunnen werken. De judolessen grijp ik zelf aan om sociale vaardigheidstraining te geven. We hebben hier geen specifieke methode voor. Vanuit mezelf pak ik het op en doe het op mijn manier. Andere docenten pakken weer andere lessen op. Ik vind het belangrijk om even na te bespreken wat de kinderen gedaan hebben. Hoe ze zich voelen als ze tijdens de les op de grond worden gegooid. Ervaren ze verschil als ze bij judo op de grond gegooid worden of als dat gebeurt terwijl ze buiten aan het spelen zijn? Op die manier probeer ik ze er bewust van te maken dat iemand omgooien niet altijd betekent dat iemand je kwaad doet, maar dat het ook vanuit een andere optiek kan. Respect voor sport wordt ze met judo spelenderwijs bijgebracht en dat loopt dan ook weer door in het normale dagelijks leven. Ik zie verschillen in gedrag, in die zin dat de kinderen trots zijn op wat ze kunnen. Dat zie je als ze bijvoorbeeld judo-examen hebben gehad. Dan zijn ze beretrots en dolenthousiast dat ze hun ‘slip’ gehaald hebben. Dat is ontzettend leuk en ontroerend om te zien. De kinderen krijgen er heel erg een boost van. Juist in deze wijk zijn er weinig aanleidingen om tegen een kind te zeggen: je bent een kanjer. Dat kan je nu al tegen kleuters zeggen na een examen. Dat is dus al een groot voordeel en daar zie ik al kinderen door groeien. Dat ze trots zijn op zichzelf. De dingen waar ze echt goed in zijn benadrukken is goed voor hun eigenwaarde en groei. Daar zie ik zeker vooruitgang in. Niet bij iedereen want bij kinderen met een gedragsstoornis verloopt het proces langzamer. Maar ook daar zie je groei, een verandering in de structuur. 198Donny probleem. Enerzijds vertikken kinderen het om naar zo’n moeder te luisteren, want ze denken: je bent niet mijn moeder en niet mijn juf. Anderzijds hebben de moeders geen tools om de kinderen op een juiste manier aan te kunnen pakken. In deze moeders wordt nu geïnvesteerd door scholing en gesprekken. Zelf ga ik één keer in de week mee naar het restaurant om een beetje zicht te blijven houden op wat er speelt. Sommige docenten gaan elke dag mee en anderen gaan helemaal niet omdat dat ten koste gaat van hun pauze. Ongeveer een derde van de docenten doet stelselmatig niet mee. De terugkoppeling met docenten die de verlengde dagarrangement lessen verzorgen behoeft ernstige verbetering. Bij aanstelling zou er beter geselecteerd moeten worden. Wat is de visie van een nieuwe leerkracht op een aantal zaken? Dat is op dit moment niet aan de orde. Het gebeurt natuurlijk wel eens dat je die mensen spreekt in de personeelskamer, dan wordt er even gecommuniceerd over de thuissituatie van een kind. Zo van: er is thuis iets niet in orde bij hem of haar, hou daar een beetje rekening mee. Maar daar blijft het eigenlijk bij. Dat kan echt beter. Ik denk dat als je meer van elkaars werkzaamheden zou weten, je dan meer op elkaar kan inspelen. Niet iedereen die deze lessen geeft heeft didactische vaardigheden. Het is gewoon een andere discipline. De judojuf heeft het toevallig wel in zich. Maar er zijn er ook een paar die dat niet hebben. Dat maakt het moeilijk. Als je vier/vijf keer op een dag verlengde dagarrangementlessen hebt brengt dat extra druk mee voor een kind. Ik vergelijk het een beetje met de middelbare school. Je gaat van de ene naar de andere klas. Heb je iedere keer een nieuwe leraar voor je, waar je ook weer naar moet luisteren. Voor de basisschool kan dit een nadeel zijn. Dat ze steeds moeten omschakelen naar een andere docent, naar andere regels. Het overgrote deel kan dat, een selecte groep helaas niet. Daar is wel oog voor. De kinderen worden gemonitord van de wieg tot het graf zal ik maar zeggen. Er is veel respect voor het kind. Dat maakt het project sterk. Het is een voorrecht om hier te mogen werken. 199 Continuïteit - Dit project heeft voor de leerlingen een ‘giga’ meerwaarde. Deze kinderen weten niet dat melk van een koe komt en een peentje uit de grond. Je maakt van een kind een geheel als ze dit soort dingen wel weten. Je geeft ze een gezonde maaltijd. Je weet niet wat ze thuis eten. Turkse en Marokkaanse ouders zijn heel erg van de schijn ophouden. Als vooral de buren het maar niet weten. Hier heb je er dus zicht op dat de kinderen in ieder geval gezond eten en dat ze tafelmanieren leren. Het is niet alleen die maaltijd of judo, maar als je met stinkvoeten bij de judoles komt, dan is er echt wel een kind dat daar iets over zegt. Dat heeft invloed. Dat rimpelt wel door. Ik zou het erg vinden als dit zou stoppen. Het gaat om kinderen die toch al niks hebben. Ik denk dat als je stopt, je ze daar ernstig mee tekort doet. Met dit concept draag je daadwerkelijk bij aan de samenleving. En dat is wat je als docent ook wilt.” 200Carmen Carmen Gravenberch Docent groep 4 Locatie: Putsebocht Het was voor juf Carmen erg wennen aan de nieuwe situatie. Dit gold volgens haar voor zowel de leerkrachten als voor de leerlingen. Het is een hele andere manier van werken. Ze waren gewend aan echte pauzes en kinderen die tussen de middag naar huis gingen. “Nu, na drie jaar lijkt het alsof het altijd al zo is geweest. Ik heb mijn weg erin gevonden. Afhankelijk van het verloop van de dag vind ik het wel of niet leuk. Verder heb ik me er niet erg kritisch mee beziggehouden. Waren we in het begin min of meer verplicht om mee te werken, tegenwoordig is het vrijblijvender. Zo nu en dan ga ik dan ook mee naar de diverse activiteiten om te zien hoe de kinderen zich gedragen. Judolijn - Als het misgaat tijdens een les wordt dit teruggekoppeld door de judolerares. Je praat dan met je groep en maakt ze duidelijk dat ze er iets van kunnen leren. Dat de lessen invloed hebben op de kinderen is mij niet opgevallen. Kooklijn - Het eten heeft wel effect. Kinderen die moeilijk aten zijn steeds beter gaan ontbijten. Ik heb een jongetje dat altijd begon te huilen als hij moest eten. Zelfs hij eet nu gewoon mee. Ik denk dat het samen leren eten erg belangrijk is voor de kinderen. Moeilijke eters zien anderen eten en dat stimuleert. Ik vind het goed dat de leerlingen in ieder geval leren proeven. Hoewel het eten niet helemaal lijkt af te wijken van wat ze thuis krijgen omdat de moeders regelmatig meekoken. In mijn klas nemen ze eten mee van huis. Ze mogen ’s ochtends in de klas een boterham eten omdat ik weet dat er kinderen zijn die thuis niet eten. Voor hen is het wachten tot 12.30 uur om naar het restaurant te gaan een hele rit. Sommige kinderen zijn notoire slechte eters. Dat kan tot aan de tienerjaren doorgaan. Van de ouders krijg ik na de maaltijd te horen wie er wel of niet heeft gegeten. Daar kan je dan tijdens de les rekening mee houden. Het is geen verwennerij, het is een basis dat kinderen goed eten. Dat hoort erbij. Voor hun gezondheid en ontwikkeling is het goed iets te leren over gezonde voeding. Dat geldt ook voor de ouders. Ze leren van de lunch die de kinderen krijgen. Ouderparticipatie - Ik heb niet echt goed zicht op de bijdrage van de ouders. In het restaurant proberen ze de kinderen zoveel mogelijk aan te sporen om te eten. Ouder participatie lijkt door mee te denken en mee te doen aan activiteiten toegenomen. De school heeft een andere betekenis gekregen. Het is niet meer een plek waar je jouw kind afzet en vertrekt. Het is ook hun plek geworden. Ze lijken echt veel meer betrokken dan voorheen. Door de hele methodiek en wat we de kinderen aanbieden denk ik dat de kinderen veel vrijer zijn, spontaner. Peuters die bijvoorbeeld al zo vroeg drama krijgen, je krijgt een ander soort kinderen. Je hebt leerlingen die minder terughoudend zijn geworden. Je ziet ze gewoon opbloeien. Ze kunnen beter en vrijuit praten. 201 Ik vind het een goed project. Ik zou zo mijn kind hier op school zetten. Als ik naar mezelf kijk als werkende ouder, ik ben destijds met mijn kind voor een groot deel alleenstaand geweest, dan denk ik: had ik maar van zo’n methode gebruik kunnen maken. Het idee dat je kinderen de hele dag op school zitten, een maaltijd krijgen en goed verzorgd zijn, dat is toch geweldig. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 202 Continuïteit - Als ik het vergelijk met vroeger heeft dit soort onderwijs een meerwaarde. Het vergt veel van je als leerkracht, maar ik zou nu niet anders meer willen. Het is een goede aanvulling op het onderwijssysteem. Wat mij betreft moet het doorgaan. Je hebt inmiddels zoveel geïnvesteerd dus waarom zou je ermee stoppen. Dat zal ook grote consequenties hebben voor de ouders die hier inmiddels aan gewend zijn geraakt. Dit project biedt kinderen die anders tussen de middag op een schoolplein zouden hangen mogelijkheden om andere dingen te leren. En dat ook nog in een veilige omgeving. Voor de docenten is het druk. Je bent niet meer tussen de middag van 12.00 uur tot 13.00 uur bezig met je eigen dingen. Er mag wat mij betreft meer tijd voor de docenten gereserveerd worden. Maar dat hoeft niet ten koste van de kinderen te gaan. Ik heb geen enkele moeite om eventueel extra tijd te investeren in het project. Ik denk dat het zeker op lange termijn effect heeft op de kinderen.” Nicole van ’t Wout Docent groep 4 Locatie: Putsebocht Drie jaar geleden startte juf Nicole op de school als lerares Engels binnen het verlengde dagarrangement. Nu is ze groepsleerkracht. Het is haar eerste baan als vakleerkracht en daarmee is ze de jongste van het docententeam. Ze komt, zegt ze, uit de ‘Montessoriwereld’. Op de Pabo heeft ze zich daarin gespecialiseerd. “Wat mij opviel is dat er hier goed wordt ingespeeld op het individuele kind. Er wordt gekeken naar multiple-intelligence . Leerkrachten sluiten daar op aan. Ieder kind mag er zijn. Er wordt rekening gehouden met hoe het leert. Het Wanita-concept en het project Fysieke Integriteit zorgen ervoor dat juist het individu naar voren komt. Die differentiatie is hier erg groot. Het is vernieuwend. Daar zijn de docenten zich erg van bewust. Ook de kinderen beseffen ergens dat het anders is. Dat ze op een bijzondere manier onderwijs krijgen met judo en het restaurant. Hun vriendjes en vriendinnetjes in de wijk die op een andere school zitten maken dat niet mee. Judolijn - Ik heb sowieso een lekker energiek groepje, maar ik merk dat ze na judo al helemaal enthousiast naar buiten komen. Ze hebben, zo lijkt het, een stukje meer zelfvertrouwen. Ik denk dat judo hen weerbaarder maakt. Ze weten dat ze voor zichzelf kunnen opkomen. Dat is iets dat tussen je oren zit: als je weet dat je dit fysiek kan, dan kan je het misschien verbaal ook wat beter. Wat ze leren is zelfverdediging en niet zelf aanvallen. Een soort respectcultuur komt er vanuit deze lessen naar boven. Ze leren er netjes met elkaar omgaan. Je ziet het buiten op het schoolplein en op straat. Als er eentje valt op het schoolplein, zegt de ander: maar je weet toch hoe je moet rollen! Ja, ik merk dat ze blij en trots op zichzelf zijn als ze terug komen van de judoles. Het geeft ze ook een groepsgevoel. Het gezamenlijk omkleden. Je eigen band goed kunnen strikken. Daar kunnen ze heel trots op zijn. Dat je als groep eenzelfde pakje aan hebt, maakt verschil. Iedereen is gelijk. Jongens en meisjes door elkaar. Die samenhorigheid is schoolbreed. Ze gaan naar elkaars wedstrijden kijken en ook dat geeft een groepsgevoel. Het is best een technische sport. Kinderen die cognitief niet zo sterk zijn, kunnen dan uitblinken in het fysieke, in snappen van hoe je met je lichaam moet werken. Restaurant - Het restaurant heeft zin omdat ze er andere dingen leren proeven. Ze eten wat ze anders nooit geproefd zouden hebben. Hun smaak wordt ontwikkeld. Het is niet alleen de Turkse of Marokkaanse keuken maar een stukje Italiaans en Frans. Er wordt met allerlei kruiden en verse groenten gewerkt. Ze leren verse producten eten. Groente is niet populair maar het merendeel proeft het wel. Het allerbelangrijkste is toch dat je hun wereld een stuk groter maakt. En wat ze hebben geproefd kunnen ze beschrijven. Ze weten hoe het eruit ziet. De kok laat de producten ook altijd zien en zegt: nou jongens, dit zit dus in jullie eten. De context wordt ze dan duidelijk. Het project Fysieke Integriteit maakt de dingen heel concreet. Ze kunnen een aubergine zien, voelen en proeven. Het is tastbaar. In het begin ging ik vaak mee naar het restaurant. 203 Ecolijn - De kinderen beseffen inmiddels dat wat ze in de supermarkt kopen niet zomaar in een pak uit een koe komt. Dat aardbeien niet in een bakje in de grond groeien. Ze kunnen dan in het restaurant die dingen proeven. Ik denk dat ze zich bewuster zijn van de herkomst van het voedsel. Hun wereld is daarmee groter geworden in vergelijking met andere kinderen. Ze leren veel over oorzaak en gevolg. Zo van, dit stop je in de grond en als je daar goed voor zorgt, gaat er wat groeien en krijg je er iets voor terug. Daarmee groeit ook weer het bewustzijn. 204Nicole Later niet meer omdat ik in de pauze ook andere dingen moet doen. Als de kinderen echt heel enthousiast en verrast zijn over wat ze gegeten hebben ga ik er in de klas op door. Hoe het smaakte, of het lekker was. Dan vertellen ze hoe het voelde op hun tong. Ze proberen op hun eigen manier textuur te beschrijven. Dat is heel bijzonder. Ouderparticipatie - Er lopen hier heel veel moeders rond die op deze school hulpouder zijn. Het is een gezellige boel. Het bevordert de ouderparticipatie. Ze krijgen een vrijwilligersvergoeding. Voor veel ouders is dat toch een extraatje. Het is een baantje, ze worden daarnaast ook nog opgeleid. In zekere zin is het een win/win situatie: ze zijn betrokken en zien ze wat hun kinderen op school meemaken. Ouders die je anders niet zo makkelijk op school krijgt of die wat moeilijk in het Nederlands communiceren komen nu toch. Die zeggen, ja mijn vriendin d’r kind zit ook op de Bloemhof. Die werkt daar en dat kan ik misschien ook. Een positieve ontwikkeling. Je doet het samen. Toch is het voor sommige kinderen teveel. Die kunnen daar niet zo goed tegen omdat ze veel structuur en regelmaat nodig hebben. Daar kan het best wel lastig voor zijn. Zeker als je in het rooster zoveel activiteiten hebt. Als er iets uitvalt, valt ook de structuur weg. Voor docenten is het ook wel zwaar. Je wilt dat het goed gaat. Daar heb je vakleerkrachten voor nodig met pedagogische en didactische vaardigheden. Je kan wel mooi over muziek vertellen, maar je moet ook een klas kunnen vastpakken, iets doorgeven. En als iemand de klas niet aankan, moet je er als docent bij blijven. Kortom, de impact wordt ook bepaald door de vaardigheden van anderen. Goed kunnen aansluiten op de belevingswereld van kinderen is een ambacht op zich. Ook bij de ouders zou er meer kennis van zaken moeten zijn. Er wordt wel veel in ze geïnvesteerd. Maar misschien moet de volgorde anders. Eerst kwalificeren en dan aannemen. Een neveneffect is dat de school nu voor ouders als buurthuis gaat fungeren. Is op zichzelf niet slecht, het verlaagt de drempel en ouders spreken je gemakkelijker aan als docent. Maar het maakt alles wel druk. Daarnaast is er te weinig tijd voor rekenen en taal, reguliere vakken moet je in een paar uurtjes proppen. Filosofie - Ik denk zeker dat dit op lange termijn effect heeft. In de bovenbouw leren ze met filosofie objectief denken, naar argumenten en naar elkaar luisteren. Ze leren hier toch een beetje op een wetenschappelijke manier te denken. Je praat om te overtuigen en niet om je gelijk te halen. Het doel is het proces en het is belangrijk dat ze dat meekrijgen. De drempels in de wereld zijn op verschillende vlakken wat lager geworden. Ze kunnen meer en dat weten ze. 205 Continuïteit - Het project moet doorgaan. Waarom zou je anders drie jaar investeren in de belevingswereld van deze kinderen? Hen verrijken en ze meer ervaring geven zodat ze hongeren naar meer. Het project heeft wel degelijk zin, integraal. Omdat je kinderen dingen laat ervaren die ze anders niet zouden ervaren. Ze weten nu wat nodig is om judo te beoefenen, hoe het is om in een restaurant te zitten. En om met elkaar dingen te doen. Ze beseffen dat ze op een bijzondere manier onderwijs krijgen. En dat niet ieder kind in deze wijk dat meemaakt. De meeste leerlingen hebben geen achtertuin, weten niet hoe een aardappel groeit. Ik denk dat het een gevoel van samenhorigheid geeft als ze samen dingen in een andere context bekijken. Lichamelijk en geestelijk welzijn zoals ze het hier krijgen zijn voorwaarden om te kunnen leren. Er nu mee stoppen zou cru zijn!” 206Irma Irma Haspels Docent groep 5 Locatie: Putsebocht Sinds 1979 doceert ze op de OBS Bloemhof. Inmiddels heeft ze verschillende directeuren en leerkrachten voorbij zien komen. Omdat je iets dat je niet kent niet op voorhand afkeurt zegt ze, stond ze in het begin positief tegenover het project. “Maar naarmate de tijd vorderde merkte ik dat het echt een roofbouw op je lichaam pleegt. Het is heel druk en intensief geworden. Je bent van 8.30 uur tot 15.45 uur in touw. En dan heb je nog de verlengde dagarrangement lessen. Als die uitvallen heb je een hele lange dag in te vullen. Dat is echt vermoeiend. Ik kom uit Breda en begin al om 07.15 uur. Dan ga ik me voorbereiden omdat het dan het enige rustige moment is voordat de kinderen komen. Wat het zo druk maakt is dat ik zoveel met ze moet sjouwen. Ze lopen op en neer, worden dan heel druk omdat ze nog geen reguliere lessen hebben gehad waarbij ze rustig kunnen zitten en zich concentreren. Ze zijn eerst met allerlei activiteiten bezig en dan moet je ze ’s middags in het gareel zien te houden. Daarna moet ik taal en rekenen met ze gaan doen. Dan merk je die onrust, want dan zijn ze terug van een les, moeten zich vervolgens omkleden voor judo en naar het stek gebouw gaan. Het is behoorlijk hectisch. We hebben het als docenten vaker over gehad dat de reguliere lessen het beste in de ochtenduren gepland moeten worden. En dat alle extra activiteiten naar de middag verschuiven. Maar ook dat het beter verdeeld wordt over de week. Je komt op deze manier niet aan het gewone werk toe. Er wordt wel eens gezegd dat je een aantal dingen kan schrappen, maar daar ben ik het niet mee eens. Een aantal fundamentele vaardigheden zoals klok leren kijken, moet je de kinderen bijbrengen. En dat kost tijd. Daar ontbreekt het vaak aan. Ik vind de kinderen ook een stuk drukker geworden. In principe hoef je niet bij de verlengde dagarrangement lessen te zitten. Dat zijn dan uren die je voor andere zaken kan gebruiken. Maar als dat niet lukt omdat het anders een puinhoop wordt bij die les, heb je een probleem. Het project is gebaat bij capabele mensen. Je zou dezelfde standaard die je bij de aanname van docenten hebt, voor de extra leerkrachten moeten hanteren. Je ziet het ook bij de hulpmoeders. De kinderen hebben daar geen respect voor. Ze negeren ze of geven ze een grote mond. Als je ook daar de orde moet handhaven ben je jouw pauze kwijt. Kortom, het is echt heel druk geworden. Mijn leeftijd zal ongetwijfeld een rol spelen, dat realiseer ik me heel goed. 207 Judolijn - Ik weet niet hoe de kinderen tijdens de judolessen presteren. Ze komen er wel rustig vandaan. Dat is dan ook een van de weinige keren dat ik na een activiteit rustige kinderen terugkrijg. De judojuf doet het prima. Verder vind ik ze gewoon druk. Ik zie dat kinderen die vroeger vrij rustig waren nu behoorlijk onrustig geworden zijn. Ze maken meer ruzie. Heb onlangs een kind in blinde woede zien ontsteken. Dat verbaasde me hogelijk. Je bent steeds bezig brandjes te blussen. Er zou veel meer aan de ouders getrokken moeten worden. Ze zijn hier wel gezellig aan het koffie drinken en zo maar het kan me niet snel genoeg gaan dat ze wat didactische vaardigheden aanleren. Dat ze leren hoe de kinderen beter te begeleiden. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 208 Kooklijn - Het eten heeft wat mij betreft zin als de kinderen hun bord leeg eten. Maar er wordt veel weggegooid. Dat is zonde. Ik ging in het begin regelmatig mee maar na een akkefietje in de keuken kom ik er niet meer. Onlangs was er weer een incident waardoor een leerling zei dat hij liever tussen de middag naar huis gaat dan naar het restaurant. Ik heb direct met de coördinator zorgteam kortgesloten dat daar geen sprake van kan zijn. Sommige kinderen eten echt niet. Die komen dan na de lunch terug en smeken om hun boterham. Dat mag van mij niet. Drinken wel. Dan zie je ze om 15.45 uur hun tas induiken en alles wat ze bij zich hebben naar binnen proppen. Continuïteit - Ik vind het moeilijk om te beoordelen of het project door moet gaan. Ik weet niet of het effect heeft of dat het bijdraagt aan de ontwikkeling van de kinderen. Heeft het te maken met de veelheid van activiteiten, want naast de verlengde dagarrangementen heb je ook de Wanita-middagen. Je zou misschien een paar activiteiten moeten schrappen. De vraag is wat eruit kan. Er gebeurt teveel tegelijk. Je moet kiezen, denk ik. Of het een of het ander. Ze worden nu doodgegooid met van alles en nog wat. We hebben vaak aangegeven dat de planning wat beter zou moeten. Ik ben misschien van de oude stempel maar soms denk ik: moeten we niet gewoon terug naar af? Terug naar de reguliere lessen en methodiek van vroeger.” Roos Hoogendorp Docent groep 5 Locatie: Bloemhof Roos begon een kleine vijf jaar geleden als leerkracht op de OBS Bloemhof aan de Putsebocht. Vanaf het begin is ze betrokken bij het project. Het experiment, zegt ze, was veelomvattend, maar ze is er wel tevreden over. De bewustwording die wordt aangewakkerd, werkt zeker. Het werpt in ieder geval z’n vruchten af. Maar het is volgens haar wel druk voor de leerlingen. “Het nieuwe besef wordt bijvoorbeeld zichtbaar doordat leerlingen naar mijn idee respectvoller met elkaar omgaan. Ze zijn gemakkelijker aanspreekbaar bij ruzietjes, terwijl ze het vroeger veel moeilijker vonden om het zelf op te lossen. Ze kunnen zich beter inleven in de ander en het lijkt alsof ze wat meer begrip hebben voor elkaar. Ze rea geren niet meer zo agressief en impulsief als vroeger. Dat merk je echt. Het is goed dat de school dit aanbiedt, maar eigenlijk vind ik het een taak van de ouders. Ik wil er ook bij zijn en als ouder zien hoe je kind het doet. Als ik naar het volle programma van de school kijk, denk ik dat het voor mijn kinderen teveel zou zijn als ik thuis ook nog eens van alles met ze zou doen. Voor een kind van vijf/zes jaar is het al moeilijk te behappen en als ze daarna ook nog naar dansles, voetbal of een andere extra activiteit moeten, wordt het wel erg veel. Maar onze leerlingen hebben dit nodig. Daarom is het goed dat ze het aangeboden krijgen. Judolijn - Judo valt erg goed bij de leerlingen, ze vinden het leuk. Ik ben daar kort gezegd heel tevreden over, de kinderen moeten ook dingen leren daarom zal het soms wat minder actief zijn, maar dit is denk ik noodzakelijk om uit de lessen te halen wat er uitgehaald moet worden. Roostertechnisch is er bij uitval van de docent inmiddels vervanging geregeld. Dat is belangrijk en ik hoop dat dit gecontinueerd blijft. Kooklijn - De kinderen hadden in het begin grote weerstand om dingen te eten die ze thuis niet kregen. Nu is dat een heel stuk verbeterd. Ze leren meer smaken herkennen, ze proeven, ze leren waar het voedsel vandaan komt. Voor hen is het belangrijk dat ze verder leren kijken dan hun neus lang is. Dat ze weten dat ander eten ook lekker kan zijn. Bovendien leren ze gezond te eten. Met de kooklijn merk je dat ze steeds meer durven te proeven. Veel meer dan vroeger. Dat ze dit aangeboden krijgen, werkt ook door naar thuis. Ik hoor ze vaak, als ze iets heel lekker vinden, roepen dat ze dat thuis ook gaan klaarmaken. En ik denk dat dat ook gebeurt. De kooklessen zijn heel goed voor ze. Ze leren er producten snijden, iets klaarmaken en proeven van elkaars klaargemaakte goedje. Dat vinden ze iedere keer weer geweldig. 209 Ecolijn - Van het tuinieren vinden ze de kruiden helemaal top. Ze vinden het geweldig om te proeven wat voor smaak dat aan het eten geeft. Het zelf planten, zien hoe het groeit, dat is een enorme uitdaging. Het is belangrijk dat ze er vanaf het begin mee bezig zijn en het hele proces zien. Bij mij in de groep hebben ze ooit zonnebloempitten geplant. Dat zagen ze groeien en vonden ze echt geweldig. Ze namen het mee naar huis, zorgden ervoor en het was op dat moment echt hun hele wereld. Nu kijken ze door de tuinlessen meer om zich heen en zien niet zomaar meer een boom. Ze kijken er echt naar als iets dat leeft. Ze zijn zich bewuster van de natuur en van hun omgeving. Ik denk dat ze deze nieuwe interesses ook delen met hun ouders en dat die daardoor misschien ook wat meer om zich heen kijken. 210Roos Filosofie - We hebben een keer een les gehad aan de hand van stellingen. Daarna is er gedebatteerd. Het was mooi om te horen dat ze kunnen uitleggen waarom ze ergens voor staan en dat ze hun mening durven te uiten. Dat ze leren nadenken over belangrijke zaken. Ik als docent vind dat prima. Ook dat bijvoorbeeld het geloof tijdens een les ter sprake kan komen. Ouderparticipatie - Over de betrokkenheid van ouders aan de Putsebocht ben ik in ieder geval tevreden. Ze durven alles te vragen. Heel veel is bespreekbaar. Als een kind ziek is, bel ik ze vaak ook zelf op, zodat je een band blijft houden. De laatste tijd krijgen we wat meer hoger opgeleide ouders binnen de school en die nemen dan meestal de andere ouders wat meer mee. Op het schoolplein wordt dan vaker gesproken over wat er binnen de school gebeurt. Ze zijn ook geïnteresseerder in de prestaties van hun kind. Het is jammer dat een deel van de ouders zich niet gestimuleerd voelt om meer met hun kinderen te doen. Als ik naar mijn klas kijk, dan zitten er bedroevend weinig leerlingen op een sportclub. Naar het strand gaan bijvoorbeeld of andere uitstapjes, die niet per se geld hoeven te kosten, worden ook niet gemaakt. Er mag best meer geïnvesteerd worden in ouderparticipatie. Nu mogen ouders een keer per jaar meelopen tijdens een les om te zien hoe wij als docenten sommige vakken aanpakken. Dat mag wat mij betreft wat vaker gebeuren. Op meerdere momenten in de klas meekijken welke strategie de docent bijvoorbeeld bij begrijpend lezen gebruikt. Het is wel een investering. Maar investeren in ouders is sowieso goed. Daar hebben de kinderen alleen maar baat bij. Continuïteit - Er nu mee stoppen zou zonde zijn. Voor onze kinderen wordt hun belevingswereld vergroot, ze zien dingen die ze anders niet zouden zien en krijgen tools aangeboden die ze normaal van huis niet krijgen. Ik denk dat hoe het nu loopt, het allemaal bij elkaar past en elkaar aanvult. Koken, tuinieren, judo en filosofie versterken elkaar. Het loopt goed. Dus niet veranderen. De reacties van de kinderen zijn over het algemeen dat ze het heel erg naar hun zin hebben. Dat ze het allemaal leuk vinden en blij zijn met hoe het gaat. Dat merk ik. 211 Het resultaat is het best te meten na acht jaar. Dan kan je zien hoe ze in groep 1 begonnen zijn en hoe ze er na acht jaar uit komen. Of het inderdaad echt heeft gebracht wat je wilde. Ik ben er van overtuigd dat het project ze een ander mens maakt. Ze zien meer, leren meer en kunnen daardoor later meer bereiken.“ ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 3.2.2.D – Filosofielijn: aanzet ecosofisch curriculum Taal is cruciaal. Filosofieles op de basisschool gaat allereerst over luisteren en spreken. Filosofielessen worden al decennialang op basisscholen gegeven. Er zijn verschillende methoden voorhanden die alle zo hun voor- en nadelen hebben. Sommigen beginnen met een verhaaltje. De bespreking ervan is de aanleiding voor een groepsgesprek. Dat kan meer of minder socratisch worden uitgewerkt: daarbij gaat het niet om gelijk te krijgen, maar om het goed onder woorden brengen van je eigen standpunt. Het gesprek kan echter ook de vorm van een doorwrocht debat met goed onderbouwde argumentaties krijgen. De belangrijkste skills die in beide aanpakken worden ontwikkeld zijn luisteren, samenvatten en argumentatief spreken. Deze aanpak kent ook een schriftelijke component, waardoor er weer andere skills worden ontwikkeld. Hoe dan ook, taal staat hier centraal. Filosof i e l essen – Een van de grootste problemen waar de docenten op stuiten is de beperkte taalkennis van de leerlingen. Op school is voor de opzet van Fysieke Integriteit al zeer veel aan taal gedaan via het Wanita-onderwijs. (ZIE 3.2.1) In het algemeen gesproken komen deze leerlingen met een taal- achterstand van twee jaar op school. Het vergt een immense inspanning om deze achterstand weg te werken, zeker omdat veel leerlingen thuis vaak op de moedertaal van hun ouders terugvallen. In de Oleanderbuurt kun je in het Turks boodschappen doen. In de vakanties zakt de taalbeheersing van veel leerlingen weg. (ZIE 3.3.1.D) Dat levert voor de basis van het filosof eren op onverwachte wijze enkele problemen op. Juist door de directe aansluiting van het Wanita-onderwijs bij de belevingswereld van de leerlingen komen abstracte begrippen niet in beeld. Begrippen als ‘mening’ of ‘argument’ zijn niet bekend. Er kan met de leerlingen niet op een metaniveau over hun taalgebruik worden gesproken. Tenminste, niet op de manier zoals dit doorgaans gebeurt. Dit heef t voor de opzet van de filosofielessen consequenties. De ‘gereedschapskist’ met de instrumenten om op het taalgebruik te ref lecteren moet eerst gevuld worden. Dit komt bovenop de luister- en spreekskills die de leerlingen zich eigen moeten maken. In het eerste jaar is dit door de filosofiedocent systematisch ontwikkeld en nu, na vier jaar, kunnen we vaststellen dat die discipline er zonder meer is. Na het vertrek van Wouter Pols in het tweede jaar zijn de lessen door de filosofiestagiaires overgenomen. Na een half jaar stapt Izaak Dekker uit en Aetzel Griffioen in. Vanaf medio 2010 zijn hij en Leonie van Wees vaste vakdocenten filosofie die vanuit het verlengde dagarrangement worden betaald. Deze wisselingen werkten aanvankelijk niet positief door. Het kost immers tijd om docent en groep aan elkaar te laten wennen. Er zijn nogal wat hobbels. Het niveau is vaak te hoog. In het begin zijn er veel ordeproblemen omdat de groepsleerkracht niet bij de lessen aanwezig is. Minder taalvaardige kinderen worden 212 overvleugeld door de kinderen die goed gebekt zijn en leren zich daardoor juist niet te uiten. Ze vervelen zich en gaan klieren. Soms werkt een kringgesprek beter dan in groepjes. De docenten moeten hun vorm vinden. Ze bezoeken ook andere lessen, zoals Turks, waardoor de leerlingen ze meer zien. Al deze kinderziektes zijn nu achter de rug. Ook is er meer variatie van werkvormen gedurende een les. Wat is een experiment? (groep 7) Een filmfragment. James Bond valt in een gevecht uit een vliegtuig dat snelheid maakt op de startbaan. Het vliegtuig heeft geen piloot en stort aan het eind van de baan een ravijn in. Bond grijpt een motor, racet er achteraan, rijdt het ravijn in, haalt het vliegtuig in, kruipt naar binnen en trekt het vliegtuig op het laatste moment weer op. Kan dat? De komende twee lessen werken we aan een experiment met de valsnelheid. De hoofdvraag heeft echter niets met valsnelheid te maken, maar met het experimenteren. Om te kijken of Bond een vliegtuig in kan halen, maken we eerst drie vormen van klei. Een grote schaal, een grote bal van dezelfde hoeveelheid klei en een kleine bal van klei die de helft minder weegt. Iedereen mag voorspellen wat er gaat gebeuren als we ze van gelijke hoogte laten vallen. De meesten denken dat de zware objecten sneller zullen vallen dan de kleine bal. Een kleine minderheid denkt dat de lichte bal juist sneller zal vallen. De volgende les klimmen zes kinderen met juffrouw Marleen het torentje van de school in. Ik sta beneden met de rest. We leggen vuilniszakken neer, de bezems staan in een hoekje klaar, en drie duo’s hebben een stopwatch en een opschrijfboekje. Eerst oefenen we het laten vallen, het meten en het opschrijven met een paar gummetjes. En dan laten twee kinderen steeds één van de drie kleiobjecten vallen. Drie kinderen meten de duur van elke val. Wat blijkt? De twee ballen vielen even snel, de schaal viel duidelijk het langzaamst. Hoe kan dat? Eén leerling oppert dat het de luchtweerstand is. Nu het experiment is afgerond, komen de filosofische vragen. Wat is een experiment? Wanneer doe je een experiment? Is experimenteren denken, of is het doen? Hoe voer je een experiment uit? Doen en denken tegelijkertijd. De leerlingen krijgen impliciet inzicht in procesmatig werken, in experimenteren. In het verlengde van wat er hiervoor over de opbouw van de ecolessen is gezegd, staat in het schooljaar 2011/2012 de opzet van de ecosofie centraal. Deze wordt in het schooljaar 2012/2013 methodisch uitgewerkt. Ecologi e l essen – Waar gaat het om in deze transformatie? Wat behelst die overgang precies? Het gaat om een combinatie van filosofie, ecologie en vredesonderwijs. De focus is een relationeel besef van wat kinderen doen en denken. Ecosociale educatie biedt de skills aan die nodig zijn voor daadwerkelijke participatie binnen een transparante communicatie. Ecologie levert inhoudelijke thema’s, filosofie de dynamische, expressieve vorm of methode van debatteren en vredeslessen passen deze inzichten toe in de dagelijkse praktijk waarbij de relatie tussen deel en geheel, individuele levens en de wereldgemeenschap, kortom, een 21 e-eeuws spannend kosmopolitisme centraal staat. Specifiek filosofische thema’s blijven echter ook deel van het lespakket. Het derde element waarin de maatschappelijke realiteit in beeld komt, zou in het voortgezet onderwijs maatschappijleer heten, maar kan op dit niveau nog onder een strikte definitie van burgerschap. (ZIE 4.1.4) Wordt er gedebatteerd over natuur en milieu? Natuurlijk, met mate. Ecologie gaat verder dan natuur- 213 het eenvoudigst omschreven worden als primaire burgerschapskunde, zij het en milieu educatie. Daarin leren leerlingen allerlei wetenswaardigheden over de natuur. In ecologielessen gaat het erom niet uitsluitend over de natuur, maar vooral van de natuur en bij voorkeur in de natuur te leren. 19 Kringlopen en diversiteit komen in de NME lessen aan de orde, maar de koppeling van footprint en foodprint blijft doorgaans buiten beeld. In de ecologielessen wordt het perspectief van duurzame ontwikkeling ontsloten. Net als in de jaren negentig het gebruik van media cruciaal werd geacht voor iedere burger en medialiteracy een onderdeel werd van het lespakket, zo wordt nu ec oliteracy, eco geletterdheid, op school onderwezen. 20 Vanuit filosofisch perspectief blijven de mensbeelden en allerlei concepten van belang. Die worden, binnen het bevattingsvermogen en de leefwereld van de leerlingen, besproken en eventueel ter discussie gesteld. Want dat blijft de filosofische inzet: conceptueel relateren zonder te relativeren. (ZIE 4.4.1) Zelfbesef (groep 6) Een leerling die oppervlakkig bezien bij uitstek niet geschikt lijkt voor filosofielessen omdat ze moeite heeft mee te komen met de groep, komt in december 2010 met de perfecte omschrijving van filosofie. Filosoferen betekent dat je altijd bij jezelf te rade moet gaan: ben ik tevreden met dit antwoord of wil ik nog meer weten? Filosoferen is dus voelen wat je zelf vindt. De hele klas valt haar bij. Het hele jaar door zullen we op haar definitie terugvallen. Eind 2010 worden een aantal gebieden op de wereld geteisterd door grote milieurampen: een ontploft olieplatform in de Golf van Mexico, waardoor maandenlang de olie de zee in stroomt en de tsunami in Japan met als gevolg de meltdown van een kerncentrale. Tegelijkertijd ontwaakt een slapende vulkaan op IJsland en mogen er door de aswolken geen vliegtuigen meer vliegen. De kinderen weten er allemaal van en steunend op die informatie worden op de filosofielessen de eerste ecologielessen gestapeld. Er wordt voortbordurend op het Wanita-project een reeks lessen ontworpen waarin deze problemen van een globale naar een lokale schaal worden vertaald. Nieuwe begrippen worden geïntroduceerd: voedselketen, voedselpiramide, web, ecosysteemcirkel. De invloed van de mens op de natuur wordt uitgewerkt en de doorwerking op de locale economie, met zijn verketeningen. De omkering van de relatie tussen mens en natuur en de vernietigende invloed van de natuur op de mens wordt bij de vulkaanuitbarsting in beeld gebracht. Er zijn overal filmpjes te vinden, waardoor de lessen zeer gevarieerd zijn. Impliciet komen de elementen allemaal in beeld: na het water eerst het vuur en dan via de aarde de lucht. Wat is de quint-essence? Zo komen als vanzelf ecosofische thema’s in beeld. De natuur (fysieke ecologie) roept vragen op over de relatie tussen de mens en de natuur. Veel van die vragen zijn technische wat-vragen: hoe groeit een plant of hoe werkt een derzoek te doen naar de samenhang tussen de verschillende elementen. Het werken in en het onderzoeken van de tuin roept op kleine schaal vragen op over 215 vulkaan? De tuinen en de YouTube filmpjes geven genoeg aanleiding om on- ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken de rol van mensen in de natuur – cultuur – en over de onderlinge relaties tussen mensen en de natuur – van wie is die plant eigenlijk? Zo kan de genetische manipulatie en de manipulaties van een firma als Monsanto die gewassen patenteert waardoor boeren hun traditionele gewassen niet meer kosteloos kunnen planten, besproken worden. Alles met mate, alles op het bevattingsniveau van de leerlingen. Fysieke Integriteit draait uiteindelijk om vitaliteit en gezondheid, om leven als basis voor samenleven. Dat is een van de meest geschikte onderwerpen om de drievoudige ecologie – fysiek, sociaal, mentaal (ZIE 1.2.2) – te verkennen. Iets kan gezond zijn op zichzelf (fysiek) of in relatie met andere wezens (sociaal). Maar wat is dan geestelijke gezondheid (mentaal) eigenlijk? Is dat uitsluitend mentaal of kan iemand je ook gek maken of voor gek verklaren? Een ander interessant ecosofisch thema is tijd. De kinderen monitoren de planten tijdens hun groei. Van een plant is het nog wel vast te stellen wanneer die begint te leven en wanneer die afsterft. Maar hoe zit dat met bijvoorbeeld een ecosysteem? Een kosmische opschaling ligt voor de hand. Hebben we het bij planten over bloei en groei, natuurtijd roept direct het idee van oneindigheid op: waar stopt de aarde? Dat is een onderwerp waar kinderen graag over nadenken. Ook het verschil tussen begin en oorzaak vinden ze interessant. Oneindigheid (Groep 8) Op verzoek van de groep hebben we het deze les over het heelal en zijn oneindigheid. Om te kunnen bepalen wat het betekent dat het heelal oneindig is, vragen we ons eerst af wat oneindigheid eigenlijk is. Ik geef een simpele tekst over de filosoof Spinoza en zijn ideeën over ‘oneindigheid’. We proberen er achter te komen welke kenmerken oneindigheid heeft. De groep komt, met enige hulp, op de volgende kenmerken: iets is oneindig als het geen begin of eind heeft (bijvoorbeeld een cirkel), als het uit een ontelbare hoeveelheid bestaat (bijvoorbeeld alle zandkorrels op het strand), als we er ons geen grens bij kunnen voorstellen (bijvoorbeeld het heelal). Dat laatste vindt de groep het meest interessant. Ensar vraagt zich af: wat nu als het heelal wel een grens blijkt te hebben? Dat betekent dat er nog iets achter het heelal ligt. Ik vraag de klas wat er dan achter het heelal zou liggen. Ensar denkt een ander soort dimensie waarin ook een wereld bestaat met levende wezens. Hikmet vraagt zich af of het wel kan, dat het heelal een grens heeft. Het heelal was toch oneindig? Ik vraag de klas wat het woord ‘heelal’ eigenlijk betekent. Hikmet denkt na en zegt dat heelal ‘heel al’ betekent, dus ‘alles dat er is’. Maar kan er dan nog iets anders zijn? Hikmet redeneert: als het heelal alles is dat er is, ligt er achter het heelal niks. Evolutieleer als onderwerp voegt zich naadloos in dit persepctief. Maar het blijft een tricky onderwerp, omdat ouders, zeker gelovige ouders van alle snit, dat impliciet als blasfemisch ervaren. Tenminste dat denken veel deskundigen. Zo dachten ze ook dat het judoën voor moslimameiden uit de hoogste groepen problemen zou opleveren bij hun ouders. Niets is minder waar. Maar tijdens zo’n ecosofieles kan een leerling wel de conclusie trekken dat het leven een en 216 al strijd is en dat je moet pakken wat je pakken kunt. Het recht van de sterkste is een straatwijsheid. Maar een ecosoof is meer dan streetwise. (ZIE 4.5) Evolutieleer (groep 7) Uit de groep komt de vraag of het echt zo is dat een aap uit een vis voortkomt. Aanvankelijk begrijp ik het niet, maar het begint me te dagen als de leerlingen zeggen dat het iets met ‘evaluatie’ te maken heeft. Ze willen de evolutieleer bespreken. De komende vier lessen behandelen we evolutie aan de hand van een voorbeeld van Bas Haring in week een, cellulaire automata in les twee, veranderingen in hun eigen wereld in week drie en weer terug naar het dierenrijk in les vier. Ik geef voorbeelden en vraag aan de kinderen om deze uit te leggen. Wat gebeurt hier? Sommigen kunnen er nog niet bij, maar de meesten concluderen dat evolutie verandering betekent. Ondertussen hebben enkele ouders laten weten dat ze de verhalen thuis over deze les erg waarderen. Nog even iets technischer: ecosofie beoogt een doendenken gebaseerd op glokale empathie en fysieke interesse, kortom, op dat wat in een emancipatieperspectief ooit solidariteit en engagement heette. Vredesl essen – Alles is denkbaar. Ieder standpunt is het verdedigen waard, hoe absurd en grotesk ook. Of het standhoudt, zal moeten blijken. Die inzet blijft onverkort gehandhaafd in het derde element van de ecosofie: vredeslessen. Die gaan niet over harmonie, bloemetjes en bijtjes. In deze laatste transformatieslag komt de politiek in zijn diverse verschijningsvormen in beeld. Macht en strijd zijn de inzet van de vredeslessen. Binnen welke machtsverhoudingen zorgen mensen voor elkaar of staan ze elkaar juist naar het leven? Hoe ga je daar mee om? In een vloeiende beweging wordt de fysieke integriteit van lichamen aan die van de aarde als ecosysteem en de globe als wereldgemeenschap gekoppeld. Relaties staan in dit alles centraal. Gegeven het eerder uitgewerkte gezichtspunt dat alle relaties door macht zijn bezet, moet conflictbeheersing een aspect van deze vredeslessen zijn, zoals agressieregulering een aspect is van het judo. Maar het ultieme stadium is in het aanvangscitaat van Musashi weergegeven: de gemoedstoestand om te winnen zonder zwaard en ook niet te kunnen winnen met een zwaard. Concreet en heel praktisch komt dat neer op mediatie als conflictbeheersing. Dit wordt al jaren in de vorm van buurt- en schoolmediatie in cursusvorm aangeboden. In Rotterdam gebeurt dit al meer dan zes jaar door organisaties zoals JOLO (Jongeren en Ouderen Lossen het Op). In het schooljaar 2012/2013 wordt deze derde lijn in de ecosofie opgestart. In strategische termen is dat de vector die micropolitiek via mesopolitiek met macropolitiek verbindt. (ZIE 1.3) Anders gezegd, het gaat om een affectieve verbinding tussen het individu, de groep en de wereld en de manier hoe je met deze spaningsvolle relaties omgaat. Hier krijgt de thematiek van het deel en het geheel, oorzaken en gevolgen en de relationele wisselwerking als gemeenschap zijn beslag. Maar vooral in zoverre dit een continu leren omgaan betekent met de spanningen waarmee dit allemaal per definitie gepaard gaat. Iedere verhouding is door macht bezet: micropolitiek (waardoor of waarvan macropolitiek (waar horen wij dan allemaal bij?). Hoe ga je met die krachten en machten om? Wie is er de baas en wie delft altijd het onderspit? En waarom? 217 word ik beroerd?), mesopolitiek (wat doen wij daar samen mee en aan?) en ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Wat is leiderschap? Wat heet pesten? Filosofisch argumenteren wordt nu een aspect van conflictbeslechting, van mediatie: het beheersen van conflicten op niet gewelddadige wijze. Judo en filosofie als gevechtskunst èn als levenskunst raken elkaar hier. Nogmaals wordt het aanvangscitaat van dit hoofdstuk inzichtelijk: het handvat loslaten, de grip verliezen, hoe gaan we daar mee om? Hoe gaan we dan verder? Fysiek en mentaal zelfvertrouwen gaat hier over in respect voor anderen. De integraal in Fysieke Integriteit die van agressieregulering naar op interesse gebaseerd doorzien loopt (ZIE 3.2.1) , is de lijn die deze vredeslessen volgen: de agressie doorzien. Cynisme en onverschilligheid zijn de negatieve tegenhangers van de levenskunst die in ‘het handvat loslaten’ zijn waarheid belichaamt. (ZIE 4.3.3) Dit aspect van de ecosofielessen staat nog in de steigers. Er zijn verwante projecten die het komende jaar bestudeerd zullen worden. JOLO als buurt- of schoolbemiddeling is een partner, maar ook de in Utrecht lopende projecten van de Vreedzame school en Vreedzame wijk zijn perspectieven waar RVS zijn licht gaat opsteken. 3.2.2.E – Stagenetwerk: EUR, HBO, ROC Het EP(i)C traject beperkt zich niet tot de leerlingen van de basisschool. Op de OBS Bloemhof lopen veel stagiaires rond van uiteenlopende opleidingen. Ook zij nemen deel aan de trajecten en delen mee wat ze meemaken. Educatie verbindt participatie en communicatie en mondt bij deze stagiaires uit in een eindverslag of een scriptie. Naast de RVS trajecten lopen er overigens nog tientallen stagiaires per jaar met andere activiteiten mee. Ook de stagetrajecten zijn stevig opgeschaald: naast de hbo-stagiaires van de Hogeschool Rotterdam (Fysieke Integriteit in 2009/2010: 10 en in 2010/2011: 5; huiswerktraject 2011/2012: 12) en de studenten van de Faculteit der Wijsbegeerte van de Erasmus universiteit (ieder jaar 3) zijn er ook mbo-stagiaires van Albeda en Zadkine (tussen 2010 en 2012: 30) bijgekomen. Ook bieden drie afgestudeerde criminologen ondersteuning en lopen masterstudenten van andere universiteiten (Universiteit voor Humanistiek, Rijksuniversiteit Leiden) stages. Van de samenwerking met het vmbo is in deze periode helaas niets terechtgekomen. Eind 2011 wordt er door een reorganisatie op Nieuw-Zuid echter een productieve samenwerking in gang gezet die naast stages op de basisschool ook concreet vorm zal krijgen in het Vakhuis. De stagiaires pedagogiek van de HR zijn aan de groepen in de klassen verbonden. Zij maken reeksen sociogrammen die veranderingen in de relationele patronen van leerlingen aan het licht brengen, interviewen leerlingen over hun bevindingen op de verschillende trajecten, nemen de Lekker Fit testen af op de bij het onderzoek betrokken basisscholen, begeleiden aan de tafels bij de lunch, ondersteunen in de Wanita-projecten en helpen mee met het invoeren van data voor de monotoring. In het eerste jaar is er een vierdejaarsstudent 218 afgestudeerd bij HR sportmanagement met een onderzoek over de sportbeleving in de wijk. In 2010/2011 loopt er een vierdejaarsstudent stage die op een ander aspect van Fysieke Integriteit afstudeert: management in de kooklijn. opschalen & terugploegen buurt ale n 2. actief burgerschap te ops ch sociaal (V)MBO cultuur ru g p lo e 1. fysieke integriteit n school Vakmanstad ge Vakmanstad Frontlijn stage PO Creatief beheer HBO 3. duurzaam vakmanschap markt DRIFT WO fysiek 4. eco 3 economie stad Als voorbereiding op de opschaling van de keuken naar een wijkrestaurant onderzoekt hij de mogelijkheden om er een businesscase van te maken. Hij inventariseert toelevering, afnemers en gaat na hoe het met exploitatievergunningen zit. Uiteindelijk komt hij met een uitgebalanceerd kostenplaatje. Daarvoor moet hij met alle partijen praten en onderhandelen, ook met de koks, de hulpmoeders en de stagiaires. Zo ontwikkelt hij, net als de vierdejaarsstudent het jaar ervoor, een meer integraal inzicht in het opzetten van dit soort ondernemingen in wijken zoals Bloemhof. Hoewel een enkele stagiair snel afhaakt, zijn de meesten enthousiast en willen er steeds meer stagiaires voor een tweede jaar terug komen. Een enkeling, zoals Monica Walhout, loopt haar hele opleidingstage op OBS Bloemhof. Zij ontwikkelt zich als een volwaardig integrale professional, studeert cum laude af, krijgt een baan als docent op de hogeschool en stroomt in voor een master sociologie op de Erasmus Universiteit. Monica Walhout wordt als coördinator bij RVS projecten betrokken waar zij de spil in de opzet en ontwikkeling van het huiswerktraject is. (ZIE 3.3.1.C) De opschaling van de samenwerking met de Hogeschool Rotterdam vergt nogal wat afstemming. Vooral het begeleiden van groepen studenten die in vraagstukken) meelopen, kost veel tijd en sluit niet aan op de RVS gedachte van participatie en communicatie. Maar ondanks deze problemen wordt door 219 PMG projecten (Projectmatig, Multidisciplinair werken aan Grootstedelijke intensief overleg op verschillende niveaus de samenwerking op weg naar een strategisch partnerschap steeds beter. In 2012 geeft RVS enkele seminars voor docenten- en managementteams ter ondersteuning van het overleg over een infrastructurele inbedding van stagetrajecten in de projecten van RVS. De keukenstagiaires van Zadkine en Albeda bieden vier dagen in de week om de week ondersteuning in de keuken. In dit proces gaat veel energie van begeleiders zitten. De studenten moeten leren wat een groepsproces waarin mensen elkaar respecteren en integrale ondersteuning een gegeven is, concreet betekent. De stagiaires werken ook in de tuin om inzicht te krijgen in seizoensgroenten. Een van de koks geeft workshops in smaak en kooktechnieken. Ze krijgen onverwacht testen voorgeschoteld om hun skills te toetsen. Als afsluiting schrijven ze zelf een evaluatie die doorgesproken wordt met de koks. Maar de ultieme test is toch hun arbeidsethos en werkdiscipline die begint met op tijd komen. Deze generieke competenties staan centraal. De samenwerking met de koks is geen probleem, maar met de hulpmoeders loopt het in het begin een stuk stroever. De diefstal van geld door een van de stagiaires die uiteindelijk op heterdaad wordt betrapt, is een leerzame ervaring voor iedereen. De gesprekken die met de stagiaires gevoerd worden leveren veel inzicht in hun beweegredenen op om deze studie te doen. De stelende stagiair krijgt na een taakstraf bij HALT van het Albeda alsnog de gelegenheid om zijn testen van bekwaamheid af te leggen. Eind 2011 wordt RVS door het college van bestuur van Albeda gevraagd mee te denken over een meer expliciete implementatie van vakmanschap met een ambitie in de opleiding. In die context wordt er met Albeda horeca opleiding op de locatie Rosestraat overlegd over een traject waarin meer aandacht komt voor de footprint van de foodprint. (ZIE 3.3.3.A) Er wordt ook gesproken over ver- dere samenwerking in Lombardijen waar Albeda samen met woningcorporatie Havensteder in het kader van Healthy Cities productietuinen met bewoners onderhoudt. 21 Een van de RVS koks geeft een workshop op de Albeda locatie en een van hun studenten wordt als stagiair toegevoegd aan het team van de Agnesschool in de wijk Feijenoord. (ZIE 3.5.2) Het experiment met de filosofiestudenten die onder leiding van Wouter Pols het eerste jaar hebben meegelopen en observatieverslagen hebben gemaakt, is succesvol gebleken. Vier van deze stagiaires hebben nu een baan als docent, op de Bloemhofschool of elders. In het tweede en derde jaar worden er weer twee maal drie studenten ingezet, waarvan er een – Aetzel Griffioen – aan de slag kan. Inmiddels is hij de algemeen coördinator van alle Fysieke Integriteitsprojecten in de verschillende wijken. De filosofie aanpak die Wouter Pols hanteert, wordt naar een ecosofische invulling opgeschaald. Omdat er voor deze werkwijze nog geen methodes bestaan, wordt er een traject opgezet om deze samen met de nieuwe docenten verkenningen die in 2014 tot een uitgeschreven methodiek moeten leiden. Ook hierin zullen stagiaires een grotere rol gaan spelen. Deze methode wordt 221 ecologie en filosofie te ontwikkelen. Medio 2012 wordt gestart met de eerste ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken helemaal afgestemd op de integrale aanpak van RVS. Door de verbreding van Fysieke Integriteit naar andere wijken waarvoor scenario’s zijn ontwikkeld, wordt het mogelijk verschillende aanpakken met elkaar te vergelijken. Er melden zich regelmatig masterstudenten en afgestudeerde studenten van andere faculteiten en andere universiteiten met de vraag of zij vrijwillig kunnen meewerken. Drie afgestudeerde criminologiestudenten melden zich: Omri Manoach, Maarten Verdonk en Amin Talagani. Zij worden in de protofase van de verbreding van Fysieke Integriteit naar Beter Presteren op het huiswerk traject gezet. Door het intensieve werk aan de reguliere trajecten lukt het echter niet dit voor 2011 te realiseren. Pas in het schooljaar 2011/2012 zet een van hen, Amin Talagani, maar nu in vast dienstverband, samen met de coördinatoren dit traject op (ZIE 3.3.1.C) om zich daarna op het ontwikkelen van de Brede Vakantie- school Bloemhof te richten. (ZIE 3.3.1.D) Een soortgelijke route bewandelt een masterstudent van de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht, Pascal Leuvenink. Hij meldt zich in 2010 aan voor een onderzoeksstage. Hij wil de overdracht van stressfactoren onderzoeken bij gezinnen en heeft, na bijstelling van zijn aanvankelijke onderzoeksdoelen – het is niet zo eenvoudig bij de gezinnen binnen te komen – via kwalitatieve observatie naar de doorwerkingen van het traject Fysieke Integriteit gekeken op basisschool Bloemhof. 22 Na zijn afstuderen meldt hij zich weer en inmiddels draait hij in het kader van Veerkracht Carnisse als projectcoördinator mee om 222 onderdelen van Fysieke Integriteit in de wijk Carnisse op te zetten. (ZIE 3.5.3) DOCENTEN GROEP 6-8 223 INTERVIEWS 224Rosa Rosa van der Meer Docent groep 6 Locatie: Oleanderstraat Dit is haar vijfde jaar op de OBS Bloemhof. Het eerste jaar was zeer rommelig. Het restaurant liep nog niet helemaal. Dat gaf een hoop gedoe, zegt ze. Het was onrustig. Maar dat is het eigenlijk nog steeds. Een aantal zaken zijn beter georganiseerd, maar in principe blijft het een onrustig geheel. “Het is een mooi concept en ik denk dat het een meerwaarde zou kunnen zijn. Ik denk alleen niet voor deze doelgroep. Vanwege de onrust die het met zich meebrengt. Ik merk dat het voor kinderen soms gewoon onveilig is. Letterlijk onveilig met bijvoorbeeld de straat oversteken. Er kunnen rare dingen gebeuren als ze van en naar het restaurant gaan. Maar ook de veiligheid die je als leerkracht eigenlijk moet bieden binnen de school en binnen je lokaal is er soms niet meer. Het is voor sommige docenten niet te doen omdat de kinderen zo ontzettend onrustig terugkomen. Er is dan zoveel gebeurd, dat ze eerst tot rust gebracht moeten worden. Wij zijn met z’n allen verantwoordelijk voor die hele dag dus uiteindelijk ook voor de momenten dat ze andere lessen hebben. Een voorbeeld is dat ouders die weinig Nederlands spreken de kinderen niet aankunnen. Kinderen zoeken dan continu die grenzen op want die denken: je begrijpt toch niet wat ik zeg dus kan ik over je heen lopen. Maar ook ruzies, een leerkracht ziet dat ver van te voren aankomen waardoor je het op voorhand de kop in kan drukken. Zo’n moeder probeert nog tot het laatste moment dingen te redden waardoor het soms zelfs verergert. Dan ben jij als docent het eerste half uur van je les bezig met brandjes te blussen en dingen oplossen. En dat is eigenlijk kostbare lestijd. Kooklijn - In het begin gingen wij mee naar het restaurant, dat maakt sowieso verschil. Als docent neem je de rust en veiligheid mee die je ook in de klas hebt. Ik denk dat de kooklessen die vorig jaar sporadisch gegeven zijn echt een meerwaarde zouden bieden. Zeker voor deze kinderen die uit het zicht van de keuken (Oleanderstraat) de maaltijden krijgen en dus minder binding hebben met het geheel. Het concept en de achterliggende gedachte zijn mooi, maar ik denk dat het zijn doel voorbij schiet. Er wordt nog te weinig aandacht besteed aan waar het voedsel vandaan komt. Ze gaan naar het restaurant en dat is het. Ik mis de bewustwording. Het liefst zou ik teruggaan naar hoe het was. In de middag naar huis. Rust voor de kinderen en voor de docenten. Niet koste wat kost iets willen aanbieden. Het is ook fijn voor de kinderen om even weg te gaan uit de school. Vroeger kon je een moment weg uit het vaste stramien, even de rust opzoeken. En dat missen ze nu gewoon. Positief is dat ze in ieder geval iets gezonds eten. Een heleboel krijgen dat volgens mij thuis niet omdat er bijvoorbeeld te weinig tijd en geld is om kwaliteitsvoedsel in huis te halen. 225 Judolijn - Dat vind ik echt een aanwinst. Wat jammer is dat de juf regelmatig afwezig is. Dat is echt spijtig, het is een fantastische leerkracht. En het is juist de les die de kinderen superleuk vinden om te doen. Zij sport zelf natuurlijk ook op hoog niveau en is waarschijnlijk daardoor vaker afwezig. De absentie is het laatste half jaar echt extreem. De kinderen moeten zich voorbereiden op het examen en dat lukt niet. Ze raken gedemotiveerd. Aan kleine dingen kan je de impact van judo aflezen. Bijvoorbeeld dat ze zich bewuster zijn van hun lichaam en wat ze ermee kunnen. Ze hebben ook respect voor de materialen die ze krijgen. Als ze iets missen aan hun judopak breekt zo ongeveer de hel los. Daaraan merk je hoe belangrijk het is voor ze. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Filosofie - Het niveau is te hoog. Soms zitten er hele leuke lessen tussen. Maar uiteindelijk levert het niet genoeg op. Er moet meer tijd en aandacht worden besteed aan het aanleren van basisvaardigheden zoals gesprekstechnieken en sociale omgang. Ik denk dat zo’n project op een andere school met een andere doelgroep zou kunnen slagen. Met kinderen die een bredere algemene ontwikkeling hebben en communicatief sterk zijn, meer zelfbewust en zelfstandig kunnen denken. In mijn klas zitten wat hoogvliegers maar die worden weer meegetrokken door de wat zwakkeren. Ook hier heb je dan weinig rendement. Aan inzet ontbreekt het de docenten niet, daar ligt het niet aan. Ouderparticipatie - Prima dat er moeders meedoen. Maar de ouders die meedoen zijn eigenlijk de ouders die toch al betrokken waren bij de school. Misschien dat er een enkeling bijgekomen is, ik zie er een paar nieuwe gezichten bij. Het project is gebaat bij meer mensen met de juiste opleiding. Medewerkers die pedagogisch zijn onderlegd. Die met gemak een brandje kunnen blussen en die op een goede manier voor de kinderen kunnen zorgen. Het is belangrijk dat de school die veilige haven blijft. Doordat deze kinderen vaak niet naar een sportvereniging of naar het wijkgebouw gaan en in de thuissituatie een heleboel dingen niet hebben, is dat de school binnengehaald. Zodat de kinderen zich toch op een bepaalde manier kunnen uiten. Maar al die extra activiteiten brengen in de praktijk veel onrust met zich mee. We verlangen wel eens terug naar de tijd dat je lesgaf en ruim de tijd had om bijvoorbeeld het lesmateriaal te herhalen. Soms voelt het ook alsof je iets afgenomen wordt. Ik vind het eigenlijk ook leuk om muzieklessen, of gym of drama te geven. Dat is nu uitbesteed, dat is jammer. Het beste zou zijn om het te scheiden en de Brede school activiteiten na schooltijd doen. Dat is ook minder verwarrend voor de kinderen. 226 Continuïteit - Het project maakt de kinderen wel bijzonder, zij maken dit mee. Dat is mooi. Ook al ervaren wij het misschien als onprettig, voor de leerlingen hoeft dat niet zo te zijn. Ze leren eten in een restaurant, ze leren dat ze tafelhoofd kunnen zijn. Dat zijn natuurlijk ook mooie dingen. Maar dat neemt niet weg dat wij er middenin zitten en denken ‘jeetje, dit is best heftig’. Ik denk dat dit kinderen zijn die straks op de middelbare school kunnen zeggen: wij hadden judo en wij hadden filosofie op de basisschool. Dat kan op langere termijn een klein voordeel zijn.” Marleen Sahertian Docent groep 7 Locatie: Oleanderstraat Juf Marleen is als stagiair op de school begonnen. Ze heeft er, zegt ze, een hele leuke baan aan overgehouden. Haar start ging gelijk op met de introductie van de Wanitamethodiek en het invoeren van het traject verlengde dagarrangement (VDA). Het project Fysieke Integriteit noemt ze een extra dimensie. Ze heeft het project volledig omarmd, ondanks alle ‘mitsen en maren’. “Dat de school dagelijks een maaltijd aanbiedt is een luxe. Het past wel bij het aanbod van de school en binnen het idee van Fysieke Integriteit, maar toch. Het draagt wel bij aan de algemene ontwikkeling van het kind, maar ik weet niet of het noodzakelijk is. Maar als je dan toch een VDA school bent, dan hoort Fysieke Integriteit er zeker bij. Ik draag onze school naar buiten uit als een bijzondere school waarin veel gebeurt, nieuwe dingen starten en ook zaken mis kunnen gaan, maar waar vooral ontzettend hard wordt gewerkt om experimenten een eerlijke kans te geven. Het gaat niet altijd goed, maar de wil om het goed te doen en nieuwe dingen uit te proberen is er altijd. Wij docenten zijn inmiddels een hoop gewend. Ook de kinderen hebben leren wennen aan vernieuwingen. Je wordt er gemakkelijker in en het verloopt allemaal soepeler. Het mopperen wordt elk jaar minder. Kooklijn - Dagelijks een maaltijd krijgen is goed. In het begin waren er veel gewenningsproblemen. In de kooklijn gaat om andere smaken en producten leren kennen. Dat was dus even een probleem. De kok kon nog zo hard zijn best doen, maar het bleef nieuw en vooral niet zoals moeders het doet. Dat bracht onrust. Als de kinderen het niet gewend zijn en het voor de ouders ook nieuw is, ontstaat er rumoer en chaos. De kinderen luisterden niet naar de moeders, de hulpmoeders hadden geen overwicht. Dan zat je met een grote groep kinderen, die een heleboel herrie maakten. Erg storend. De eerste periode had ik echt moeite hiermee om te gaan. Als het tussen de middag niet goed gaat, vertaalt dat zich direct in de klas. Het kost veel tijd om dat recht te zetten. Het eten tussen de middag loopt nu goed, de kinderen vinden het prima. Het zijn processen waarvan je niet kan verwachten dat die gelijk goed lopen. Ook van de kinderen kan je er niet vanuit gaan dat ze na drie jaar ineens alles lekker vinden. Daar heb je meer tijd voor nodig. In het begin gingen we als docent mee, maar dat is tegenwoordig niet meer nodig. De kooklessen zijn een toegevoegde waarde. De kinderen zijn erg enthousiast. De combinatie eten en kooklessen voegt, denk ik, nog meer toe aan het gezond eten en het denken daarover. Ze leren de producten kennen en weten waar ze vandaan komen. Ze leren echt proeven, want als je zelf iets klaarmaakt, moet je ook weten hoe het smaakt. Je moet iets eten terwijl je denkt: lust ik dit wel? Dat doe je eerder als je het zelf 227 Judolijn - De judolessen verliepen vanaf het begin goed. Van de vier trajecten binnen Fysieke Integriteit was dat misschien het makkelijkste onderdeel om op gang te krijgen, omdat kinderen het altijd leuk vinden om te bewegen. Natuurlijk heb je daar een goede docent bij nodig. De kinderen genieten van de judolessen. Het bewegen is natuurlijk heel anders dan bij gym, plus het respect en het luisteren naar elkaar. Dat slaat goed aan. Het is eigenlijk beter dan twee uur gym, omdat je er ook je agressie positief kwijt kan. Bijzonder is dat jongens en meisjes door elkaar sporten en dat ze dat zonder ‘piepen’ doen. Het is een prettige bijkomstigheid dat de kinderen ook buiten de schooltijden naar judotoernooien gaan. Er gaan nog steeds heel veel leerlingen mee. Vroeger deden ze in het weekend niets in schoolverband. 228Marleen hebt gemaakt dan wanneer iemand anders het je voorschotelt. Ik heb kinderen horen zeggen: juffrouw, ik heb het opgegeten, omdat ik het zelf heb gemaakt, anders had ik het niet gedaan. De kooklessen zijn dus belangrijk binnen de kooklijn. De lessen hoeven niet wekelijks gegeven te worden, twee keer per jaar zoals dat nu gaat is voldoende. Ecolijn - De ecosofielessen kwamen moeizaam op gang. De tuinen waren nog niet af. Nu wel min of meer. We hebben een nieuwe tuinmeester waar ik veel van verwacht. Het valt of staat met continuïteit. Soms probeer ik het tuinieren aan te laten sluiten op de klassikale lessen. De introductie van de tuinles begint sowieso in de klas. De kinderen genieten er wel van en lijken zich bewuster van hun omgeving. Ik vind het een echte toevoeging. Filosofie - Ook hier gaat het nu goed. De kinderen zijn bedrevener en meer ‘open minded’. Je merkt het aan de manier waarop ze dingen benaderen. Ik denk dat het heel belangrijk is dat ze dit leren, al snappen ze soms niet waarom ze deze les krijgen. De materie is voor sommigen nog. Dat verschilt wel per kind. Het ene kind pikt het goed op, die kan je dan ook goed duidelijk maken waarover het gaat en het andere heeft er helemaal niets mee. Je hebt natuurlijk ook zwakkere kinderen voor wie het niet geschikt is. Dat zie je vooral scherp bij een les als filosofie. Wie kan er vrij denken en wie niet? Binnen de lessen probeer je zoveel mogelijk aan te sluiten op wat ze buiten de reguliere lessen hebben gedaan. Ik overleg regelmatig met de docenten van Fysieke Integriteit over de thema’s die in de klas aan de orde komen. Zodat ook zij daarop kunnen inspelen. Als ik in de klas bijvoorbeeld het thema heelal behandel, is het nuttig als je daar in de filosofielessen op door kan gaan. Dat gebeurt dan ook. Continuïteit - Docenten van binnen en buiten de school krijgen meer feeling met waar we mee bezig zijn. Het gaat allemaal een stuk soepeler. Het project moet echt gecontinueerd worden. Het is goed voor de kinderen. Je hebt iets opgezet waar je niet zomaar mee kan stoppen. We zijn nu drie jaar bezig en het gaat steeds beter. Het blijft zoeken naar de juiste balans, maar dat hoort erbij. Misschien zou ik een conventionele school enorm saai vinden. We hebben het jaarlijks over wat er minder zou kunnen in het programma, maar we gaan ook weer ieder jaar gestaag door. Het een staat niet los van het ander. Voor de algemene ontwikkeling van de kinderen is het programma natuurlijk super. Ik denk dat daar echt winst behaald wordt.” 229 Ouderparticipatie - Vooral met de hulpmoeders heb ik meer contact gekregen. Ouders die gemakkelijk naar school kwamen doen dat nog steeds, maar de groep moeilijk bereikbare ouders hebben niet vaker contact gezocht dan voorheen. Dat blijft lastig. Het project heeft een enorme aantrekkingskracht gehad op ouders uit de buurt om hun kind op deze school te plaatsen, maar daar houdt het wel zo’n beetje mee op. Dit is niet voor alle kinderen even geschikt. Ik wil hiermee niets afdoen aan het project, maar ik denk gewoon dat die kinderen die echt heel veel structuur nodig hebben het niet trekken. Die kunnen zoveel zelfstandigheid en vrijheden niet aan. Ik draag het beleid van de school uit naar de buitenwereld. Als ik in mijn omgeving vertel wat wij doen op school zegt iedereen ‘waw! En dat klopt, want we hebben een leuk programma op school. Taal en rekenen blijven de belangrijkste dingen op school, want daar wordt je bij de Cito-toets op afgerekend. We blijven die discussie intern voeren. Is de Cito-toets nou wel of niet belangrijk? Voor de rest van je leven zijn niet. Maar ook weer wel, want op de middelbare school wordt er toch naar gekeken. Kijk, als je vijftig jaar bent, vraagt niemand meer naar je Cito-score. Maar aan het eind van groep 8 word je wel afgerekend op rekenen en taal, aardrijkskunde en geschiedenis. In die zin denk ik: dat is onze hoofdtaak. Maar tegelijkertijd zijn er ook andere zaken die belangrijk zijn en daar moet je een balans in zien te vinden. En dat is soms lastig, die balans. 230Irene Irene Benimadho Docent groep 7 Locatie: Putsebocht Het is inmiddels haar zestiende jaar op de OBS Bloemhof. De start van het project vond ze problematisch. De organisatie was rommelig en allerlei hindernissen moesten worden overwonnen. Dat heeft tijd gekost. Na diverse gesprekken gaat het volgens haar stukken beter. Ouders helpen mee, er worden duidelijke afspraken met ze gemaakt. Ook dat loopt inmiddels goed. “De school biedt zes uur per week meer lestijd aan in de vorm van verlengde dagarrangement lessen. Als de vakleerkrachten ziek zijn krijgen wij die zes uur erbij. Dat wordt niet gecompenseerd en dat is zwaar. Maar ja, je moet het doen. Een pool van gekwalificeerde invallers zou een oplossing kunnen zijn. Bij de extra lessen moet ik bijvoorbeeld erbij blijven omdat sommige vakleerkrachten de kinderen moeilijk onder controle kunnen houden in de klas. Kooklijn - Het eten gaat heel veel beter. Er wordt redelijk goed gegeten. We hebben een tafeloudste van de bovenbouw. Die stimuleren de kleintjes die niet willen eten. Soms worden ze zelfs gevoerd om ze op weg te helpen. Dat is ontroerend om te zien. Je hebt een paar kinderen die helemaal niet willen eten. Wat ik jammer vind is dat er teveel eten weggegooid wordt. Hoe je dit moet oplossen weet ik niet. Het is zonde van het eten en zonde van het geld. Ik denk dat ouders kunnen bijdragen aan het eetgedrag van de kinderen door gezonder te koken. We leren onze leerlingen hier dat ze gezond moeten eten. Maar je kan niet achter de voordeur kijken. Je weet niet wat ze thuis te eten krijgen en wat ze gewend zijn. Er zijn ook kinderen die het eten echt nodig hebben. Die eten vaak twee of drie porties, die hebben het thuis waarschijnlijk niet breed. Ik vind het goed dat de school voor eten zorgt. Aan de andere kant vind ik het jammer van de kinderen die niet eten en toch verplicht zijn om naar het restaurant te gaan. Je weet dat ze niet eten dus wat ze op hun bord hebben wordt sowieso weggegooid. Om te voorkomen dat ze dan hongerig terugkomen laat ik ze voor de zekerheid om 10.00 uur in de klas een halve boterham opeten en krijgen ze wat te drinken. In het begin ging ik vaak mee naar het restaurant. Het was ook een soort verplichting. Tegenwoordig ga ik minder, anders schiet je eigen pauze erbij in. Je bent dan de hele dag met de kinderen bezig terwijl je zelf ook momenten nodig hebt om bij te komen. Ik ga ook minder vaak mee omdat ik zie dat het minder nodig is. Het is een stuk rustiger. Ik evalueer na elke maaltijd met ze over het verloop. Alle tafeloudsten hebben een schrift met tafelnummers. Zij observeren en rapporteren dagelijks hoe het in zijn of haar groep gegaan is. Misdragingen tijdens het eten worden genoteerd. De tafeloudsten rapporteren ook aan de desbetreffende docenten. Soms misdragen ook de tafeloudsten zich, ook zij worden dan aangepakt. 231 Judolijn - Je ziet dat de kinderen er plezier in hebben. Het is een gekwalificeerde leerkracht. De lessen zijn goed voor leerlingen die beweging nodig hebben om zich te uiten. Het komt zelden voor dat ze er niet heen willen. Als ze van de judolessen komen zijn ze vaak rustig. Daarna hebben ze pauze en gaan vervolgens eten. In hun gedrag groeien ze wel. In het begin van het schooljaar konden ze minder van elkaar hebben dan nu. Dat is een stuk verbeterd. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 232 Ik vind het moeilijk om iets over filosofie te zeggen. Ik ga tijdens die les de klas niet uit omdat er regelmatig wanorde heerst. De kinderen hebben moeite met filosofie. Ze vinden het saai, zeggen ze. Filosofie is misschien te hoog gegrepen voor deze kinderen. Continuïteit - Het project heeft zin maar het hangt van gekwalificeerde krachten af. De kinderen hebben snel door als iemand niet geschikt is. Het project moet zeker doorgaan, de verschillende onderdelen leveren een goede bijdrage. Ik kan niet goed inschatten of dit project op langere termijn effect heeft op de leerlingen. Het hangt heel erg af van wat ze verder van huis uit meekrijgen. Als het ouders niet interesseert, blijft het een ding van de school. Ik hoop dat het in de toekomst wel iets oplevert.” Nural Culha Docent groep 8 Locatie: Putsebocht Nural geeft sinds vier jaar les, het laatste jaar aan groep 8. Het project ‘Fysieke Integriteit’ heeft volgens haar vele voor- en nadelen. Misschien wel meer nadelen dan goed is. Kooklijn - “Wat ik merk van het restaurant is dat de kinderen in het begin helemaal niets wilden proeven. Simpelweg omdat het niet te vergelijken is met het eten wat ze thuis krijgen. De koks zorgen er wel voor dat ze een soort mix ervan maken zodat het eten niet helemaal op het eten lijkt dat ze thuis krijgen. Toch heb je kinderen die alles wat nieuw is schuwen dus we te stimuleren dat ze het avontuur aangaan. Bij de kleuters is dat niet zo’n probleem want voor hen is alles al nieuw. Het probleem zit ‘m bij groep 7/8. Het heeft even geduurd voordat die echt begonnen te eten. Een aantal van hen weigert nog steeds iets te proeven. Je hebt leerlingen die het leuk vinden om naar het restaurant te gaan, anderen doen dat alleen omdat ze verplicht zijn. Ze vinden dat ze niet het eten krijgen wat ze willen eten. Voor de vakantie waren er bijvoorbeeld hamburgers. Dat was een groot succes maar dat kan natuurlijk niet iedere keer. Jammer dat er in de keuken zoveel wordt weggegooid. Ik ga zo nu en dan mee naar het restaurant. Eerlijk gezegd neem ik mijn eigen eten mee want ik lust ook niet alles. Bovendien wil ik niet twee keer per dag warm eten. Dus eet ik alleen thuis warm. Judolijn - Judo vinden de kinderen geweldig. Ze balen ook erg als de juf afwezig is. In tegenstelling tot andere lessen komen de kinderen rustig terug na de judoles. Bij het eten bijvoorbeeld is er vaak chaos geweest en worden leerlingen de keuken uitgestuurd. Dat brengt de nodige onrust. Ik vind dat als je als docent je leerling er rustig heenbrengt, je dan ook een rustige groep terug mag verwachten. Ouderparticipatie – Ouders vertellen dat ze gemakkelijker naar school komen. Ze trekken veel meer met elkaar op. De moeders zijn echt meer betrokken en geven aan het hartstikke leuk te vinden om mee te doen. Als het misgaat met de kinderen komen ze ook gemakkelijker met hun ongemakken naar de docenten. Het is dan zaak zo’n hulpmoeder bij te staan en ervoor te zorgen dat ze de kinderen de baas is. Na overleg met de ouders gaat het even goed en daarna zakt het weer in. Het gaat nu goed met de hulpmoeders die ik momenteel heb. Maar dat heeft ook te maken met feit dat ze de taal beter beheersen. Kinderen lijken ze daardoor meer te respecteren. Ik spreek zo min mogelijk Turks met ouders en leerlingen. 233 Filosofie - Dit trekt de leerlingen niet echt aan. We hebben regelmatig gesprekken met de docent en Henk Oosterling gehad over hoe de lessen eigenlijk gegeven zouden moeten worden. Maar er is niet veel veranderd. We hadden afgesproken om verschillen didactische werkvormen te hanteren maar dat is nog steeds hetzelfde. Het wordt op een of twee manieren aangeboden en de leerlingen vinden het niet leuk. Ze zeggen dat regelmatig. Het voordeel van filosofie is dat ze leren om naar elkaar te luisteren, de regels zijn sowieso heel erg belangrijk omdat iedereen een eigen mening heeft. Wat me opvalt is dat ze wel vaak in discussie gaan en dat andere meningen niet worden geaccepteerd, terwijl het juist andersom zou moeten zijn. In het begin vonden ze de lessen geweldig. Het probleem zit ‘m nu in, met alle respect, gebrek aan didactische skills. 234Nural Duidelijkheid is ook belangrijk. Ook andere ouders die geen hulpouders zijn weten steeds vaker de weg naar de school te vinden. Deze ouders komen nu vertellen wat ze van de lessen vinden en hoe ze vinden dat het gaat in het andere gebouw. Ze willen dan weten wat ze voor hun kind kunnen doen als die bijvoorbeeld moeite heeft met rekenen of taal. Het gaat niet om privé-vragen maar meer om hun kind te kunnen ondersteunen. Voor een aantal leerlingen is het hele project goed, maar dat verschilt. Ik heb bijvoorbeeld een leerling die ondanks het hele aanbod toch zeer teruggetrokken blijft. Wat ik heel lastig vind is dat ze heel veel vakken hebben. Dat is natuurlijk erg leuk maar daarnaast moeten we ook nog de hoofdvakken behandelen. Je kan heel weinig herhalen, ik gebruik ook elke extra minuut die ik kan pakken. Door de verlengde dagarragement vakken is er minder tijd om de materie te herhalen. Dat is jammer want juist deze kinderen hebben veel aandacht nodig qua taalproblemen. Ze hebben al een grote taalachterstand, hun woordenschat is al erg klein dus een keer per dag een taalles is sowieso te weinig. Dat je dan ook niet kan herhalen maakt het moeilijker. Ik probeer wel zoveel mogelijk te herhalen maar dat is niet echt hoe ik het zou willen hebben. Het tijdstip van de reguliere lessen is ook belangrijk. Een taalles om 14.00 uur of 15.00 uur is heel wat anders dan een les in de ochtend. Ik merk aan de leerlingen dat om 15.00 uur hun aandacht totaal verslapt, dus hoe effectief is het dan. Je ziet aan de gezichten en houding dat het gewoon niet meer gaat. Op zo’n dag hebben ze dan al heel veel gehad. Het is gewoon zwaar voor ze. Of het op langere termijn effect zal hebben is moeilijk te zeggen. Ik vergelijk het met mezelf, ik heb op een openbare basisschool gezeten. Ik had alleen maar handvaardigheidles, natuurlijk had ik ook gym maar alle vakken erom heen zoals we die nu hebben had ik niet. Toch ben ik er niet slechter van geworden. Wat ik heel belangrijk vind zijn de lessen, rekenen, taal, begrijpend lezen, geschiedenis en aardrijkskunde. Daar moet ruim aandacht aan gegeven worden. Dat doen we ook, we praten er onderling over hoe we de resultaten kunnen verbeteren. Begrijpend lezen gaat bijvoorbeeld niet goed op het moment. Dan denk ik: moeten we misschien niet bepaalde vakken skippen en ons weer richten op de echte vakken? Je kan je afvragen of dit wel de geschikte school is om deze methode aan te bieden. Het is een wijk met een grote achterstand en ik vraag me af of het zin heeft om zoveel vakken aan te bieden. Het is leuk want veel leerlingen krijgen het vanuit huis niet mee. Maar toch ben ik een voorstander om op de traditionele manier veel meer met de taal te doen. Het liefst zou ik terug willen naar de situatie van vroeger, dat schiep meer rust. Die vrijdag met een keer handvaardigheid vond ik gewoon geweldig. We zetten een muziekje op, de sfeer was goed en we hadden een leuke les. Nu gebeurt er zoveel dat het gewoon teveel is. Ik mis de rust. 235 Continuïteit - Ik zou een keuze maken in het aanbod. Ik zou het bijvoorbeeld ook zelf leuk vinden om handvaardigheids- of een andere leuke les te geven. Dat kan nu niet meer, daar worden anderen voor ingehuurd. Ik ben groot voorstander om terug te gaan naar rekenen en taal. We kunnen wel veel van de ouders overnemen, maar de ouders hebben ook een eigen verantwoordelijkheid. Het wordt ouders hier te gemakkelijk gemaakt. Laat ze zelf hun kind bezighouden, laat ze zelf hun kind naar een sportschool brengen. Je zou ouders moeten stimuleren om meer verantwoordelijkheid te nemen. Er zijn nog steeds ouders die niet met hun kind naar de bibliotheek gaan. Dat zijn belangrijke dingen, het kan niet alleen van de school komen. Veel ouders zien dat niet.” 236Bennie Bennie Tonnon Docent groep 8 Locatie: Oleanderstraat Meester Bennie maakt sinds 2007 deel uit van het lerarenteam aan de Oleanderstraat. De start van het project vond hij heel chaotisch, iedereen moest wennen aan de nieuwe methode. Vooral het ritme van het verlengde dagarrangement trok volgens hem een behoorlijke wissel op de docenten. Naarmate het project zich ontwikkelde verliep het wat soepeler. Hij vreest dat de continuïteit in het gedrang komt door toegenomen ziekteverzuim van zijn collega’s. Bovendien moet elke uitgevallen les worden opgevangen door de vaste leerkrachten, zowel op de Putsebocht als de Oleanderstraat. Dat breekt hem en zijn collega’s behoorlijk op. Judolijn - “Qua sport is het wel goed dat ze judo krijgen. In het begin hadden we twee uur gym, daar hebben we nu judo voor terug. Dat verloopt heel goed. Maar je ziet bij de leerlingen dat de motivatie door gebrek aan continuïteit minder wordt. Ze raken hun judopakken kwijt, terwijl dat voorheen heilig voor ze was. Ik heb niet echt het gevoel dat er door judo iets veranderd is bij de kinderen. Er zijn niet meer of minder akkefietjes. De judolerares doet het perfect maar dat is het dan. Ecolijn - Is een leuk idee, maar nauwelijks uitvoerbaar. De kinderen hebben er nog geen band mee. Ze vinden het daardoor niet echt leuk. Ik moet ze vaak dwingen om iets te doen in de tuin. Ik ben bang dat als het tuinieren stopt, er niemand opstaat om dat weer op te pakken. De impact die het project op mij heeft is dat ik toch te vaak voor een onrustige klas sta te doceren. Door het volle rooster moet je de lesstof er doorheen jagen. Je hebt niet de tijd om als een kind bijvoorbeeld een bepaalde som moeilijk vindt, er even rustig bij te gaan zitten en dat kind te helpen. Je bent vaak ook met opvang bezig van kinderen die uit een les gestuurd zijn en ga zo maar door. Ik ben ermee opgehouden want op gegeven ben je echt langer aan het werken en dat was niet de afspraak. Als leerkracht zijnde wil je een kind zover mogelijk brengen. Je hoopt dat je ze, als ze van school gaan, veel hebt bijgebracht. In de huidige situatie heb je toch het gevoel dat je iets moet afraffelen. 237 Kooklijn - De zin van het eten was dat kinderen zich bewust werden dat aardappels niet zomaar uit de Albert Heijn komen. Dat er een weg te begaan valt voordat het in een zak in de schappen ligt. In de afgelopen drie jaar is er maar twee keer een les geweest waarbij de kinderen zelf iets konden maken en waarin deze kennis aan de orde kwam. Twee keer is te weinig, dat moet snel veranderen. Het eten wordt vaak mooi opgediend maar het is niet altijd wat kinderen willen eten. De lunches verlopen wat mij betreft nog niet soepel, het is te onrustig. De hulpmoeders gaan anders met kinderen om dan dat wij dat doen. Ze schreeuwen naar ze waardoor de kinderen op gegeven moment een beetje doordraaien. Dat krijgen wij dan weer op onze boterham en dan ben je even bezig om ze weer tot rust te brengen. We hebben het een aantal keren aangekaart. De ouders zouden beter begeleid moeten worden. Dat moet niet beperkt blijven tot een cursusje. Ze moeten wat didactischer met de kinderen leren omgaan. Op een gegeven moment moesten kinderen stil zijn bij het eten, dat werd afgedwongen. Dat is niet reëel. Als volwassene ben je tijdens de pauze ook aan het bijpraten met collega’s. Het is tenslotte ook pauze voor de kinderen. Vroeger hadden ze een uur pauze en konden ze zelf bepalen hoe lang ze wilden eten of wat ze met hun tijd wilden doen. Nu wordt het voor ze ingedeeld. Ze moeten naar het restaurant, ze moeten spelen, ze moeten chillen of knutselen. Ik denk dat het ze gewoon onrustiger maakt. Om het project echt goed te laten lopen heb je gewoon vakbekwame mensen nodig. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Aan het eind van de dag blijf je met een heel onbevredigd gevoel zitten. Gelukkig zijn er intussen activiteiten in het programma geschrapt waardoor je iets meer tijd hebt. Filosofie - Mijn ervaring met filosofie de afgelopen drie jaar is dat ik nog geen klas heb gehad waarin het soepel verliep. Het is meestal chaos. De leerkracht weet waar hij over praat maar heeft moeite om een klas onder controle te houden. Er zijn veel niveauverschillen onder de leerlingen. Dan is het gewoon moeilijk filosoferen. Als je op een onderwerp focust en je praat op redelijk niveau met ze, krijg je er twee mee in zo’n klas. De rest vindt het niet interessant. Dit probleem is wel bespreekbaar met de leerkracht, ik heb veel tijd vrijgemaakt om naar een oplossing te zoeken. We hebben een programmaatje met te behandelen onderwerpen opgesteld. Maar nog werkt het gewoon niet. Ouderparticipatie - Ik zie niet dat ouders meer betrokken zijn. Ik heb sowieso heel weinig contact met ze. Ik heb natuurlijk een groep grote kinderen die niet meer door de ouders naar school worden gebracht. Ik zie wel de overblijfmoeders rondlopen en heb daar af en toe een gesprekje mee. 238 Continuïteit - Toen we aan het project begonnen, werd ons extra gekwalificeerde leerkrachten beloofd. Op basis daarvan zijn we akkoord gegaan. In de praktijk is dat nu het lastigste punt. Het zijn stuk voor stuk mensen die goed zijn in hun expertise maar om dat ook over te kunnen brengen op kinderen vraagt een andere discipline. Mijn aanbeveling zou zijn: regel dit goed voordat je verder gaat met het project. Het zou natuurlijk zonde zijn om na al die jaren te stoppen. Maar soms denk ik dat het beter is terug te gaan naar vroeger. Deze kinderen hebben juist structuur nodig en dat krijgen ze met een aantal vakken gewoon niet.” Rob Reedijk Docent groep 8 Locatie: Putsebocht Rob is een van de weinige mannelijke docenten op de OBS Bloemhof. Hij doceert al veertig jaar op de school en heeft, zegt hij, alles al een keer gezien. “Twee jaar geleden had ik weggekund. Heb ik niet gedaan. Daarvoor dacht ik nog: zodra ik weg kan – dat was op m’n 61 ste – ga ik weg. Maar ik moet zeggen dat het idee dat je nu per maand kan opzeggen en weggaan, dermate rustgevend is dat ik heb besloten dat het nog even goed is zo. Vorig jaar had ik mijn jubileum. Ben nog steeds hartstikke gezond, fiets naar school dat is 2,5 uur per dag en als ik thuis zou gaan zitten hoewel ik er nog genoeg te doen heb, ben ik toch bang dat ik inzak. In de afgelopen veertig jaar heb ik diverse veranderingen binnen het onderwijs meegemaakt. Als ik de drie poten restaurant, judo en filosofie een cijfer moet geven op de schaal van 1 tot 10 dan krijgen ze van mij een 7. Maar dat heeft weinig met mijn bijdrage hieraan te maken. Ik spreek nu voor mezelf. Ik ervaar het nauwelijks als taakverzwaring. Ik ga niet mee naar het restaurant. Dat hoort niet bij mijn taken. Bij de filosofielessen hoef ik niet aanwezig te zijn, ik hou meestal wel een oogje in het zeil. Judolessen, ik werk maar drie dagen in de week dus die vallen buiten mijn werkdagen. Filosofie - Ik hou een oogje in het zeil bij filosofie. Niet omdat ik het zo interessant vind maar omdat het anders uit de hand kan lopen. Het zijn moeilijke lessen om te geven en bij 80% van de kinderen gaat het boven hun pet. Dus die 80% die er totaal geen interesse in hebben proberen er een slaatje uit te slaan. Zou ik vroeger ook gedaan hebben. Het is in mijn ogen ook niet te doen met kinderen die daar totaal niet in geïnteresseerd zijn. Het zijn ook vaak onderwerpen die de kinderen helemaal niets zeggen. We willen de kinderen tegenwoordig zoveel meegeven. Ikzelf zou ze liever andere dingen meegeven zoals wat meer algemene ontwikkeling. Zoals dat vroeger in het regulier onderwijs gebeurde. Aardrijkskunde, geschiedenis, de wereld om zich heen, dit zijn zaken waar ze iets aan hebben. Die filosofievragen zijn andere vragen en misschien ook nuttig maar niet voor alle kinderen. Ik denk dat daar de nadruk op gelegd moet worden dat het beslist maar voor een heel klein percentage is dat geïnteresseerd is. Dat het alleen voor die hele kleine groep geschikt is. Kooklijn - Ik ga niet mee naar het restaurant. Dat vind ik ook terecht want dat is per slot van rekening je middagrust. Ik heb ook geen zin om twee keer per dag warm te eten. ‘s Avonds heb ik mijn eigen bijzondere gezonde prak, dan eet ik ’s middags het liefst brood. Je wordt niet gedwongen om mee te gaan naar het restaurant maar het wordt toch gevraagd, dus voel je in die zin wel een zekere druk. Een ander punt van kritiek is dat er in de ochtendpauze zakken brood tevoorschijn komen. Intussen wordt er van leerlingen verwacht dat ze een uur/anderhalf uur later warm eten. Tegen die tijd hebben ze echt geen trek meer, dat is toch logisch? Maar als de boterhammen om 10.30 uur hun ontbijt is, snap ik best dat ze trek hebben. 239 Judolijn - Ik zie niet dat judo bijdraagt aan een grotere zelfstandigheid of zelfbewustzijn. Nou nee. Maar dat de lessen gegeven worden vind ik prima. Een uur judo in plaats van een lesuur gymnastiek is ook goed. Maar als ik het vergelijk met drie jaar geleden zie ik weinig verschil bij de kinderen. 240Rob Het beste zou zijn om ze om 8.30 uur de gelegenheid te geven om een boterham te eten. Tussen de middag hebben ze dan ook meer trek, daar ben ik van overtuigd. Alleen ben ik dan weer een kwartier kwijt van m’n les. Wat er nu gebeurt klopt in ieder geval niet. Dat heb ik al een paar keer aangekaart, je kan niet van kinderen verwachten dat ze binnen anderhalf uur twee keer eten, dat kan niet. Dus als je wilt dat ze in het restaurant eten dan zou je ook iets moeten doen aan die ontbijtcultuur. Een integrale aanpak. Je kan je afvragen waarom het nodig is om de kinderen iedere dag eten aan te bieden. Het is de verantwoordelijkheid van de ouders. En als de ouders dat niet doen, ook als het geld er niet voor hebben, zijn er toch voldoende andere mogelijkheden. Bijvoorbeeld dat de gemeente bijspringt. Dus denk ik, ja je neemt wel een hele hoop verantwoordelijkheid van de ouders weg. Misschien maak je de ouders wel steeds luier op die manier. Moet de school zich op dat terrein begeven. Er zijn ook scholen die bieden de kinderen een ontbijt aan omdat ze ‘s ochtends niet gegeten hebben. Ja maar verdikkeme, waar zijn we nou voor? Ouderparticipatie - Je betrekt maar een heel klein deel van de ouders. Dat zijn de moeders die hier toch al rondliepen, de hulpmoeders. En die komen voor het geld, die komen niet omdat ze zich zo betrokken voelen. Een enkeling misschien wel maar de meesten komen voor de centjes. Het is al vaak genoeg geprobeerd om ouders bij de school te betrekken. Je kan het niet als voorwaarde stellen. Je kan hoogstens als voorwaarde stellen dat de ouders zich op de hoogte dienen te houden van de vorderingen van de kinderen. En dan die drukte. Met al die bezigheden die we hebben, het project Fysieke Integriteit in combinatie met de verlengde dagarrangement lessen, is het een stuk drukker geworden in de klas. De leerlingen denken op een gegeven moment dat het gedrag dat ze vertonen in een restaurant of bij de extra lessen de standaard geworden is. Het wordt te vrij in bepaalde lessen, dat is een punt van kritiek. Ik vind de school meer op een clubhuis gaan lijken dan op een school. Ben waarschijnlijk ouderwets. Ik denk wel eens: er worden wel degelijk naar resultaten gevraagd. De inspectie vraagt hoe de Cito-toetsen waren en als je ziet hoeveel moeite ik moet doen om tot een zeker gemiddelde te komen dan denk ik nou… dat is niet dankzij al die extra activiteiten. Misschien meer ondanks. Ik ben vreselijk veel tijd kwijt aan het heen en weer lopen met die kinderen. Ik ben geneigd te zeggen dat ik het niet zo geloof dat het een toegevoegde waarde heeft, ik geloof dat niet zo. Dat het erg onrustig in de school is geworden, dat weet ik wel. Maar of het nou voor de kinderen iets bijdraagt, ik weet het niet. 241 Continuïteit - Misschien zou je met een tandje minder meer effect hebben. Als je ziet hoeveel gezichten er in de school rondlopen. Ook dat er overal met ze naar toe gesjouwd wordt. Op een dag ben ik ze drie keer kwijt maar ik moet intussen wel gewoon mijn rekenen, taal en spellingsprogramma’s doen. En dat komt er lang niet altijd van. Vroeger had ik daar veel minder last van. Er was meer tijd voor die vakken die getoetst worden bij de Cito. De balans is nu een beetje zoek. Je zou misschien bepaalde lessen moeten schrappen en/of beter verdelen over de week. Groep 8 kan dat wel aan maar die kleuters, die vallen om. Vroeger gingen kleuters van 8.30 uur tot 11.30 uur naar school. Dat is nu veel langer, dat kan toch niet? Voor de kinderen is deze methode misschien wel goed. Ze krijgen een brede ervaring op deze manier. Ook in het restaurant, het is toch elke keer gevarieerd eten en de bedoeling is dan hun smaak ontwikkeld wordt. Ik denk dat je sowieso door moet gaan met het project. Je kan niet zomaar stoppen. Er is al teveel in geïnvesteerd.” ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 3.3 – PARTICIPATIE: VERBINDEN NAAR BUURT EN WIJK (2011–2014) RVS c o ördinatie: Henk Oosterling Algemene c o ördinatie: Aetzel Griffioen COÖRDINATOREN Fysieke Integriteit: Aetzel Griffioen Actief Burgerschap: Aetzel Griffioen, Ralph van Meijgaard, Monica Walhout, Amin Talagani, Hassan Yatim Vakhuis: Henk Oosterling, Ans Stolk, Richard Lugten Duurzaam Vakmanschap: Henk Oosterling ECO3: Henk Oosterling, Aetzel Griffioen PARTNERS Stichting De Verre Bergen, Sint Laurensfonds, NPKZ, Stadshavens, deelgemeente Feijenoord, IJsselmonde en Charlois, woningcorporaties Vestia en Woonstad, Sportsupport, Bureau Frontlijn, Creatief Beheer, DRIFT, Slinger Rotterdam SCHOLEN OBS Bloemhof, vmbo De Wielslag, Hogeschool Rotterdam, ROC Albeda en Zadkine, EUR ONDERZOEK EUR Faculteit der Wijsbegeerte, Verwey-Jonker Instituut In een tweede fase van drie jaar (2011-2014) klapt Fysieke Integriteit ‘uit de school’. Het project wordt stap voor stap naar de buurt en de wijk opgeschaald. Dat is in de eerste fase geprobeerd via de schoolsportvereniging (ZIE 3.3.1.A) en er zijn voorbereidende verkenningen geweest in het masteronderzoek voor het wijkrestaurant. Maar nu krijgt vakmanschap met een ambitie in de tweede versnelling handen en voeten. Concreet betekent dat een verbreding en versterking van de coginitieve, sociaalemotionele en fysieke ontwikkeling in Fysieke Integriteit door een huiswerktraject (ZIE3.3.1.D) (ZIE 3.3.1.C) , de Brede Vakantieschool en een oudertraject met voedingcursussen als voorbereiding op het wijkrestaurant (ZIE 3.3.2.C) . Huiswerkklassen worden één keer in de week na schooltijd gegeven, de Brede Vakantieschool loopt twee weken – week vier en vijf – in de zomervakantie. De opschaling van Fysieke Integriteit naar het interactieveld Actief Burger- 242 schap wordt gerealiseerd in de Weekendschool (ZIE 3.3.2.A) , het Vakhuis (ZIE 3.3.2.B) en betreft de leeftijdsgroep van tien tot en met veertienjarigen. De Weekendschool is een leertraject voor intrinsiek gemotiveerde leerlingen die één keer in de week op zondag gedurende drie uur in drie leergangen van ieder één jaar kennis maken met bedrijfsleven, kunst en wetenschap. De Weekendschool wordt in samenwerking met de in Amsterdam gevestigde IMC Weekendschool voorbereid. 23 Het Vakhuis is een nieuw soort buurthuis: een cluster van clinics en workshops die leerlingen van groep 7 en 8 van de basisschool en de eerste twee klassen van het vmbo vier dagen in de week van ’s middags van 16.00 tot 17.30 uur – 10-12 jarigen – en ’s avonds van 18.30 uur tot 20 uur – 12-14 jarigen – kunnen volgen. De oudercursussen liggen in het verlengde van de kooklijn en zijn aller eerst gericht op de moeders en de gezinnen om het povere resultaat in de fysieke ontwikkeling van de leerlingen op te waarderen. Duurzaam Vakmanschap wordt tactisch voorbereid in de besprekingen en samenwerkingen met bedrijven. Cruciaal is de samenwerking met het (voorbereidend) middelbaar beroepsonderwijs. Zo bood de vraag van het college van bestuur van het Albedacollege om hun beleidsnota’s op vakmanschap, gezondheid en duurzaamheid door te lichten RVS de kans om haar concepten aan te scherpen en samenwerkingen zoals met Skillmasters voor te bereiden. Het meedenken aan de beleidsnota Ruim Baan 3.0 van het Albedacollege (ZIE 3.3.3.A) levert veel nieuwe inzichten op. De op te richten Vakwerf sluist jongeren uit de bovenbouw van het mbo door naar de arbeidsmarkt met een baangarantie door hen via stagenetwerken in productiewerkplaatsen specifieke expertise te laten ontwikkelen voor bedrijven die in zo’n Vakwerf investeren. (ZIE 3.3.3.B) Wat betreft de concept Vakwerf wordt er aangesloten op wat er al in de wijk Feijenoord gaande is. RVS meent echter dat dit bedrijfskundige concept te mager is voor een ecosociale verbreding en opschaling van Fysieke Integriteit via duurzame en integrale gebiedsontwikkelingsplannen. De Vakwerf wordt in deze tweede fase voorbereid en zal in een derde fase van 2014-2017 zijn beslag krijgen. Daarmee zal RVS haar tien-jarig bestaan bekronen. 3 . 3 . 1 – Fys i e ke I n te g r i te i t Om de opschaling naar de buurt in afzonderlijke projecten voor te bereiden worden er binnen de school vier trajecten aan Fysieke Integriteit gekoppeld: een schoolsportvereniging aan de judolijn, een oudervoedingsprogramma aan de kooklijn, een huiswerktraject om de coginitieve skills te versterken en een Brede Vakantieschool om alle lijnen naar de wijk door te verbinden en het bliksemstagetraject te verbreden. Op deze verbreding wordt ingehaakt met twee in de buurt op te starten scholingstrajecten, waar nieuwe partners bij betrokken zijn: de Weekendschool met IMC Weekendschool uit Amsterdam en het Vakhuis met vmbo De Wielslag en structurele samenwerkingen met de SKVR en JOLO. 3.3.1.A – Schoolsportvereniging Bloemhof In het eerste jaar ligt het accent op de interne opbouw van de judolijn. Na een jaar zijn de leerlingen aan de lesroutine gewend en wordt dit traject in een dubbele beweging opgeschaald: 1 ) door jaarlijks mee te doen aan wijkSchoolsportvereniging (SSV). Deelname aan de kampioenschappen van SV Hagendoorn en de stedelijke kampioenschappen zijn een groot succes, als we 243 en stadskampioenschappen en 2 ) door judo op te nemen in de op te richten ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken dat afmeten aan het aantal behaalde gouden, zilveren en bronzen medailles. De opstart van de SSV loopt moeizamer. Het basisidee is kinderen op school voor sport interesseren, ze gratis laten meedoen en ze dan door te sluizen naar de sportverenigingen. In april 2009 wordt de schoolsportvereniging Bloemhof 24 opgericht en kunnen leerlingen van de drie rond het plein liggende scholen er naast judo ook hockeyen, voetballen en turnen. De coördinatie ligt bij PCBO De Sleutel. De werkwijze van de judolerares van de Oranjeschool die ook in de SSV meedoet, verschilt van die van de lerares van de Bloemhofschool, Daisy Smit. Zij geeft de eerste lessen in De Sleutel aan twee groepen onderbouw en bovenbouw. Ondanks de vele inschrijvingen bij de drie scholen komen er weinig kinderen opdagen. Er wordt een groep gemaakt, maar na een paar weken blijkt er geen animo meer te zijn en stopt ze met de lessen. Bij navraag blijkt dat er op de scholen nauwelijks wordt gepromoot. Vanuit RVS wordt een poging gewaagd het proces weer op gang te brengen. Er volgen gesprekken met Daisy, de andere judodocente, Sportsupport en Linda Hagendoorn over de situatie. RVS aan SportSuppport voor om een filmer een kort promotiefilmpje te laten maken om ouders makkelijker te informeren. Dat gebeurt. In het schooljaar 2010/2011 wordt er op verzoek van de schoolsportvereniging toch weer een poging gedaan, dit keer met succes, dankzij goede promotie. Er komen nu ook veel kinderen van basisschool Bloemhof. De laatste les dat ze gratis mee mogen doen, komen er veel ouders kijken. Zij krijgen informatie over de sportverenigingen: over het inschrijven, welke vereniging het overneemt (SV Hagendoorn) en wat er allemaal gedurende het jaar te doen is (wedstrijden, examens, enz). De week erna komen er slechts vijf kinderen terug die zich hebben ingeschreven. Dit blijkt ook bij de andere lerares het geval te zijn. Geld blijft voor de ouders een probleem. Niet alleen het lesgeld, maar ook het openbaar vervoer naar de verenigingen die aan de rand van de deelgemeente liggen. Toch is dit een noodzakelijke stap om deze activiteiten infrastructureel in te bedden en los te maken van de incidentele subsidies. 3.3.1.B – Schoolrestaurant en oudertraject “Eet je slim!” Co ördinatie: Ralph van Meijgaard Ondersteuning: Liesbeth Babel Partner: Bureau Frontlijn Al in de opzet van Fysieke Integriteit in 2008 is er een opschaling naar de buurt voorzien. Er is nagedacht over arrangementen met personeel in ‘uitcater’module. Er wordt een folder gemaakt, maar deze stap blijkt voor de eerste fase met al zijn verschillende trajecten nog niet opportuun. Wel wordt ermee geëxperimenteerd tijdens de vele presentaties voor in het project geïnteresseerde groepen die op de Bloemhofschool seminars volgen 244 3.4.3) (ZIE en in de diners pensants of denkdiners waarmee RVS sponsorgroepen binnenhaalt om het geld voor de lunches bij elkaar te krijgen. (ZIE 3.6.5) Eind 2011 worden de kooklessen voor ouders opgestart. Door de problemen bij Vestia is hun ondersteuning weggevallen, maar met de binnen hun buurtinitiatief Oleander Bloeit aangestelde Mo Smit worden in het voorjaar van 2012 op drie ochtenden kooklessen gegeven aan de damesgroep Duizendknopen uit de wijk, een groep van twintig buurtmoeders die zichzelf al verenigd hebben in een kookclub. De belangstelling is groot. De dames zijn enthousiast en helpen met de bereiding van de verschillende gerechten terwijl ondertussen de recepten nauwgezet worden genoteerd. Na afloop van iedere bijeenkomst wordt er gegeten en collectief besloten wat het onderwerp voor de volgende sessie is: gezond zoet met veel fruit of /en gerechten met vis uit de oven. Ter afsluiting van de reeks kooklessen wordt er een familiediner georganiseerd. De opkomst is groot en er komen dit keer ook mannen mee, die doorgaans moeilijk te benaderen zijn. In 2012 worden er ook gezinsdiners voor de ouders van de leerlingen georganiseerd. Bij de eerste komen er rond de tachtig personen, bij de tweede na de zomer, ditmaal tegen betaling – €10 per gezin – kostendekkend voor de ingrediënten, meer dan 100. Bij het eten gaat er een intekenlijst rond voor de cursus "Eet je slim!" die later die maand van start gaat. Ter stimulering van het meerschalige denken (ZIE 4.2.2) waar RVS op inzet, wordt te kennen gegeven dat elke ouder die op OBS Bloemhof werkt ook aan de cursus mee moet doen. Tijdens deze bijeenkomst is een diëtiste aanwezig. Zij dient met haar expertise als vraagbaak en ondersteunt met adviezen en praktische tips. Vierdejaarsstagiaire Sumeya Erdem van de Hogeschool die voor het tweede jaar stage loopt, geeft de ouders achtergrondinformatie over Fysieke Integriteit. Ze zet een onderzoekje op over concentratiebevordering en organiseert de ouderspreekuren op twee locaties via themaochtenden. Eet je slim! Les 1: Kennismaking en introductie. Met plaatjes en korte tekstjes van voedingswaren en maaltijden doen we een inventarisatie van eetgewoonten. Er volgt een gesprek over voedingswaarde van die getoonde voorbeelden. Les 2: Eetgewoonten. Welke snacks geeft u aan uw kind? Op welke manier kunnen we dit gezonder maken? Dit wordt in een kookles in praktijk gebracht. Les 3: Moeilijke momenten, moeilijke eters en pedagogische vaardigheden. Wat zijn de moeilijke momenten die u vaak tegenkomt? Hoe kunt u hier het beste mee omgaan? Les 4 : Etiketten bestuderen. Wat zijn al die E-nummers: kunstmatige kleur- en smaakstoffen. Les 6: Voedingsbehoeften. Ontbijt als een keizer, lunch als een koning en diner als een bedelaar. We spreken over tijden, frequentie, leeftijd, geslacht in het licht van (lichamelijke) activiteiten. 245 Les 5 : Anatomie: het lichaam. Hierbij wordt de afzonderlijke plaatsen en liggingen van de organen bekeken door middel van een anatomische poster en wordt de verbinding gelegd met de gevolgen die voedingsmiddelen kunnen hebben voor het lichaam. Er volgen interessante weetjes over het lichaam en de seintjes van het brein. Daarnaast wordt er ook teruggekeken op het eetexperiment. Liesbeth Babel stuurt later vragen via de leerlingen naar de ouders om hun ervaringen te kunnen verwerken en hen in en follow up te binden. In samenwerking met de nabijgelegen artsenprakijk van huisarts Galesloot, Bureau Frontlijn en de diëtiste wordt zo aan de bewustwording en gedragsverandering van ouders en indirect ook aan de gezondheid van de kinderen gewerkt. De opschalingslag van de fysieke ontwikkeling krijgt hierin zijn eerste vorm. 3.3.1.C — Huiswerktraject Algemene c o ördinatie: Aetzel Griffioen Co ördinatie: Monica Walhout Ondersteuning: Amin Talagani, Hassan Yatim, Leonie van Wees In oktober 2011 wordt door een subsidie van het Sint Laurensfonds die RVS samen met de Slinger Rotterdam heeft aangevraagd, de opzet van een huiswerktraject op de Bloemhofschool mogelijk gemaakt. Vanuit RVS wordt dit traject gecoördineerd door Monica Walhout. Bij aanvang van de huiswerkklassen wordt door de groepsleerkrachten voor elk kind een dossier aangemaakt dat de basis vormt voor de huiswerkklassen, die op donderdagmiddag na schooltijd van 16.00 uur tot 17.30 uur worden gegeven. Stagiaires van de opleidingen Pedagogiek en Cultureel Maatschappelijke vorming (CMV) begeleiden kinderen uit groep 6, 7 en 8 in groepjes van ongeveer vijf. De samenstelling van deze groepjes komt tot stand in nauw overleg met de groepsleerkrachten en de intern begeleider, Josta van den Tillaart. RVS stelt een begeleider aan vanuit de basisschool – Hassan Yatim – die zorg draagt voor de facilitaire zaken, de absentielijst bijhoudt en ouders opbelt als er vragen zijn over hun kind. Hassan Yatim ondersteunt op deze manier ook de Brede Vakantieschool en is in 2012 opnieuw betrokken bij de huiswerkklassen. Vanaf oktober nemen de kinderen van de groepen 7 en 8 deel aan de huiswerkklassen. Zodra voor groep 8 de Cito-toets achter de rug is, nemen zij afscheid. Op dat moment stromen leerlingen uit groep 6 in. Voor begrijpend lezen wordt gewerkt met de methode Nieuwsbegrip. Iedere week kregen de HR-studenten het materiaal twee dagen van tevoren toegestuurd, zodat zij de tijd hebben om zich gedegen voor te bereiden. Na een korte pauze waarin fruit wordt gegeten, werken de kinderen nog een half uur aan het rekenwerk dat zij van de groepsleerkracht hebben meegekregen. In het schooljaar 2012/2013 melden zich opnieuw zeventig kinderen aan voor de huiswerkklassen. Deze kinderen worden ingedeeld in vijftien groepjes die nu begeleid worden door tweedejaarsstagiaires van de opleiding Pedagogiek. Omdat de stagedag van de opleiding Pedagogiek is verplaatst naar de maandag, zijn ook de huiswerkklassen naar deze dag verplaatst. In verband met het Wanita-onderwijs op OBS Bloemhof heeft de maandag ook daar de voorstudenten uit het vierde jaar van de opleiding Pedagogiek die eerder al stageervaring hebben opgedaan bij RVS: Sumeyya Erdem en Özgül Mouemin. 247 keur boven de donderdag. De tweedejaarsstagiaires worden nu begeleid door ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Zij begeleiden de studenten vooral op praktisch niveau en kunnen in geval van ziekte een groepje overnemen. Monica Walhout coördineert als eindverantwoordelijke zowel de gang van zaken binnen de huiswerkklassen als de begeleiding van de betrokken stagiaires. Ook dit jaar wordt voor begrijpend lezen weer met de methode Nieuwsbegrip gewerkt. In de week voor de huiswerkklas behandelen de groepsleerkrachten het A-niveau. In de huiswerkklas wordt dit omhoog getild naar het B-niveau. Alle kinderen in een groepje komen uit dezelfde klas. Dit vergemakkelijkt het overleg met de groepsleerkrachten, waaraan drie of vier vaste stagiaires zijn gekoppeld. Per groepje wordt de voortgang bijgehouden in Google Drive. Na afloop van de huiswerkklas noteert de begeleider van het groepje wat goed ging, wat minder goed, hoe hij eventueel zijn strategie wil aanpassen en hoe de kinderen zichzelf die dag beoordelen. Dit document is in te zien door de groepsleerkrachten en coördinatoren. 3.3.1.D — Brede Vakantieschool Co ördinatie: Aetzel Griffioen, Amin Talagani, Hassan Yatim Docenten: Nural Culha, Roos Hoogendorp-Azzouzi, Marleen Sahertian en Lisette van Straalen. Ondersteuning: Monica Walhout, Pascal Leuvenink, Joeri Kooimans, Hanno Wisse Partners: JINC, Villa Zebra, Hoedje van Papier, Bureau Frontlijn Begin 2012 begint RVS op strategische niveau – als verlenging van het huiswerktraject – in te zetten op een Brede Vakantieschool binnen het interactieveld Actief Burgerschap. De Brede Vakantieschool (BVS), haakt aan op het Rotterdamse Onderwijsbeleid Beter Presteren 2011-2014 dat zich richt op het verhogen van de kwaliteit en resultaten van het Rotterdamse onderwijs. De gemeente legt de focus op taal en rekenen. 25 De Vakantieschool moet de terugval bij leerlingen in de vakanties terugdringen en de opstartfase in het nieuwe jaar van klassen vergemakkelijken. Er is vooroverleg met de gemeente, omdat RVS een brede variant van de Vakantieschool wil opzetten: naast rekenen en taal, waarvoor via de gemeente financiën beschikbaar zijn, zullen alle aspecten van Fysieke Integriteit er in terugkomen. Ook krijgen bliksemstages naar bedrijven er een plek. Door deze eerste oriëntatie in bedrijven komen leerlingen in contact met vakskills. Omdat het vakantie is en het vooral voor kinderen is die niet op vakantie gaan, worden er ook leerzame ‘excursies’ opgenomen. Onderwijzers worden in de onderwijsbrief gevraagd of zij bereid zijn twee weken in hun vakantie terug te komen. Er melden zich vier docenten. In mei volgen de eerste voorlichtingsochtenden voor ouders die zeer goed worden bezocht. De doelgroep zijn leerlingen van groep vier tot en met zeven. Aanvankelijk is het idee om maar dertig leerlingen toe te laten. Maar bij de ouderbijeenkomsten blijkt 248 de animo veel groter dan verwacht. Hierop wordt besloten om alle leerlingen die zich aanmelden toe te laten. Uiteindelijk melden zich zestig leerlingen aan, waarvan er 53 daadwerkelijk komen. In de loop van de week melden zich weer Getuigschrift BREDE VAKANTIESCHOOL OBS BLOEMHOF 2012 NAAM GEBOREN heeft de Brede Vakantieschool OBS Bloemhof 2012 voor de groepen 4, 5, 6 en 7 met succes afgerond en heeft enthousiast meegedaan met de volgende activiteiten: EXCURSIES TAALLES REKENLES BEDRIJFSSTAGES Brandweer SS Rotterdam JINC Arthotel keuken JUDO TUINLES KOOKLES JUF ROOS Natuurmonumenten Tiengemeten Museum Nemo Amsterdam Museum Villa Zebra Rotterdam JUF MARLEEN JUF NURAL JUF LISETTE MEESTER AETZEL ROTTERDAM VAKMANSTAD BREDE VAKANTIESCHOOL OBS BLOEMHOF 2012 ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken een aantal nieuwe leerlingen die het aanvankelijk niet ‘cool’ vonden maar door de verhalen van hun vriendjes als spijtoptant alsnog willen meedoen. Geen probleem. Het zoeken van partners heeft nogal wat voeten in de aarde, maar uiteindelijk kunnen we met JINC 26, Hoedje van Papier, Villa Zebra, een nieuwe judoleraar en Bureau Frontlijn zaken doen. Al onze coördinatoren zijn standby, plus een vijftal vrijwilligers en stagiaires en een aantal moeders. Samen met de docenten wordt voor elke leerling een individueel leerplan ontwikkeld. De gedachte achter deze probleemgestuurde aanpak is dat elke leerling tijdens de BVS minstens een succeservaring moet krijgen om tot het inzicht te komen dat obstakels te overwinnen zijn. Dit zal leerlingen meer zelfvertrouwen geven in hun eigen mogelijkheden. De Brede Vakantieschool wordt gehouden van 30 juli tot en met 10 augustus 2012, in week vier en vijf van de vakantie. De in Bloemhof geboren balkunstenaar Soufiane Touzani opent de BVS met een demonstratie. De leerlingen eten elke dag, behalve de woensdag, een warme lunch op school. Voor de leerlingen van groep zeven zijn met JINC bliksemstages georganiseerd naar SS Rotterdam en het Art Hotel voor horeca- en hospitaliteitskills. Ook krijgen ze een beeld van organisatorische aspecten van het runnen van een hotel. Anderen gaan een dagdeel naar de Rotterdamse Brandweer. Hier werd het hele proces van meldkamer tot het uitrukken van de brandweer tot in details besproken en nagespeeld (tijdens de stagen moest de brandweer ook daadwerkelijk uitrukken). Er wordt een bezoek aan JINC gebracht voor telefoontraining: leeerlingen leren met organisaties zoals ING bellen. Naast de bliksemstages voor de bovenbouw zijn er ook culturele uitstapjes voor alle leerlingen. Ze gaan naar Villa Zebra die een interactief kunstprogramma aanbiedt voor kinderen van drie tot en met twaalf jaar. Beide weken worden afgesloten met excursies naar het natuurgebied Tiengemeten, een eco eiland in Zuid-Holland, en Science Museum Nemo in Amsterdam. De leerlingen krijgen ook Fysieke Integriteitsactiviteiten zoals judo, tuinieren en koken. De stichting Hoedje Van Papier geeft aan de bovenbouw een mediaworkshop interviewen en maken samen met de leerlingen een krant, waar ze zelf de titel voor verzinnen: Summer’s cool. Op de donderdagen worden er samen met Bureau Frontlijn cursussen voor de ouders gegeven. Eén van de projecten van Bureau Frontlijn is het ‘samen leren’ programma dat is bedoeld voor ouders van leerlingen van groep 1 tot en met 4. Deze workshops worden voor de BVS voor de groepen 4 tot en met 7 omgevormd tot ‘huiswerkondersteuning’. Uitgangspunt is het bijwonen van één van de lessen van de Vakantieschool door de ouders. In de tweede workshop wordt er onder andere een programma van ETV.nl over ouderbetrokkenheid besproken. Deze oudercomponent wordt door het Verwey-Jonker Instituut gemonitord. 254 Terugkijkend kan er voor de direct betrokkenen slechts één conclusie worden getrokken: deze Brede Vakantieschool was een enorm succes. Het plezier spatte er vanaf. De ontspannen sfeer waarin en het plezier waarmee zowel de kinderen als de docenten hebben gewerkt, liet zien wat vier jaar Fysieke Integriteit in de vorm van fysieke, sociale, culturele en mentale versterking van de netwerken rond de school heeft opgeleverd. 27 3 . 3 . 2 — Ac t i e f Bu rg e rsc h a p : o psc h a l e n Met de schoolsportvereniging, het ouderprogramma, het huiswerktraject en de Brede Vakantieschool zijn stappen gezet om buitenschools de buurt en de school met elkaar te verbinden. Om de talenten van leerlingen te benutten worden daaraan nog twee trajecten gekoppeld voor leerlingen van tien tot en met veertien jaar: de Weekendschool en het Vakhuis. Deze leeftijdsgroep is voor het onderwijs van groot belang. Niet alleen omdat er in de laatste groep van het basisonderwijs een beslissing valt voor de vervolgopleiding en zowel leerlingen als ouders daarover goed geïnformeerd moeten zijn, maar ook omdat in deze leeftijd allerlei sociale vaardigheden in een kritisch fase komen. Het voortijdig schoolverlaten op scholen is mede te wijten aann het veronachtzamen van dit soort vaardigheden. Vandaar dat RVS, net als bij Beter Presteren, in aanvulling op het programma Aanval op Uitval een p otentief traject heeft ontworpen dat leerlingen met uiteenlopende intelligenties en talenten in hun kracht zet. 3.3.2.A – IMC Weekendschool RVS: intrinsiek gemotiveerd Algemene c o ördinatie: Henk Oosterling Partners: IMC Weekendschool In de loop van 2012 legt RVS contact met de IMC Weekendschool uit Amsterdam die al vijftien jaar actief is en in Delfshaven ook een Weekendschool heeft opgestart. 28 Het heeft geen zin het wiel opnieuw uit te vinden. Na een drietal gesprekken zijn IMC en RVS het er over eens dat hier een kans ligt om een uitgebreid netwerk in Rotterdam te realiseren. De Weekendschool biedt leerlingen van tien tot veertien jaar, die intrinsiek gemotiveerd zijn, de kans om kennis te nemen van wetenschap, kunst en wat er zoal in het bedrijfsleven gebeurt. Ze ontmoeten wetenschappers, kunstenaars en ondernemers en brengen stagebezoeken aan bedrijven, organisaties en instellingen. Ze maken kennis met interessante vakgebieden uit de wereld van cultuur en wetenschap. Het curriculum duur tweeeneenhalf jaar en omvat vakken als Recht, Geneeskunde, Journalistiek, Filosofie, Wiskunde, Sterrenkunde en Beeldende Kunst. IMC Weekendschool heeft goede ervaringen met deze ‘netwerk’activiteit die jongeren drie jaar lang in staat stelt om inzicht in hun eigen wensen, talenten en interesses te krijgen en hen invoert in netwerken die hen communicatiever en maatschappelijke actiever maakt. IMC Weekendschool richt zich ook op jongeren uit sociaaleconomische zwakkere wijken wat naadloos aansluit op de inzet van RVS. Ze werkt met bedrijbiedt voor het Vakhuis en de Vakwerf. Zo rendeert deze extra investering op het tweede interactieveld Actief Burgerschap ook voor Vakhuis en Vakwerf. 255 ven samen die financieel en materieel ondersteunen wat weer mogelijk heden 3.3.2.B — Vakhuis: niet chillen maar skillen Algemene c o ördinatie: Henk Oosterling Co ördinatie: Ans Stolk, Richard Lugten, Aetzel Griffioen Ondersteuning: Amin Talagani, Monica Walhout, Liesbeth Babel Partners: OBS Bloemhof, vmbo De Wielslag, SKVR, JOLO, JINC Jongeren staan twee keer in hun jeugd voor een grote beslissing: aan het eind van basisschool (twaalf jaar) kiezen ze voor een voortgezette opleiding en twee jaar daarna halverwege de middelbare school (veertien jaar) voor een profiel. RVS wil met haar projecten een bijdrage leveren aan het maken van een passende schoolkeuze met een accent op vakmanschap. Rotterdamse jongeren hebben geen realistisch beeld van een technisch beroep of werkveld. Techniek heeft ten onrechte een slecht imago. Dit jaar koos landelijk 17% voor een technische opleiding, terwijl een dreigend tekort op de arbeidsmarkt vereist dat minstens 25% van de jongeren een technische opleiding gaat volgen. Techniek en zorg zijn in Rotterdam grote banenmotoren. Vanaf november 2012 begint RVS een tweede integraal project in de wijk: het Vakhuis. Het Vakhuis bedient dezelfde leeftijdsgroep als de Weekendschool. In het Vakhuis wordt Fysieke Integriteit naar het tweede interactieveld Actief Burgerschap opgeschaald via een viertal trajecten: techniek, zorg/gezondheid, ICT en cultuur. Jongeren worden in cursussen, clinics en workshops van ieder zes weken in contact gebracht met vakskills die ontwikkeld worden tijdens het ontwerpen en uitvoeren van opdrachten en werkstukken. Voor techniek – electrotechniek, kleinmetaal, houtbewerking – varieert dat van het maken van stoelen of boten tot robotics. Bij zorg en gezondheid wordt begonnen met EHBOcursussen, maar ook de planning en verzorging van een groot wijkdiner in het Filosofielijn Engels SKVR Huiswerkklas Ecolijn Judolijn Kooklijn Zorg/gezondheid FYSIEKE INTEGRITEIT Mediawijsheid Cultuur VAKHUIS JINC ICT Techniek metaal/electro 256 STAGENETWERK HBO L e e f t i j d d e e l n a m e Va k h u i s : 1 0 t /m 1 4 j a a r verlengende van de kooklijn of een sportactiviteit behoort tot de mogelijkheden. Bij ICT gaat het om de ontwikkeling van medialiteracy of mediawijsheid. In de Brede Vakantieschool wordt dit aangezet in de vorm van een pers bureau waarin de leerlingen uit groep zeven als journalisten verslag doen van alle activiteiten. In de buurt kan dit via het Vakhuis een meer duurzaam karakter krijgen. Maar er wordt ook gedacht aan het bouwen van zonnecollectoren en het experimenteren met innovatieve technieken in het verlegende van de ecolijn. Cultuur biedt een breed scala van activiteiten. Dat kan het leren bespelen van een instrument zijn, een breakdance cursus of zanglessen. Taktisch zijn in de voorbereiding van het Vakhuis gesprekken gevoerd met partijen waarmee RVS al langer samenwerkt. Er zijn ook nieuwe partijen in beeld gekomen. De SKVR is een partner voor het cultuurtraject. Maar er zijn ook besprekingen met Soufiane Touzani om met zijn uit de Soccer Showdown Act voortgekomen plan voor een Academie mee te denken over een partnerschap. Met JOLO die al jaren buurtmediatie en schoolmediatie cursussen geeft, zijn vaste plannen ontwikkeld. Dat het jongerenwerk een partner in de ontwikkeling van het Vakhuis zal zijn, ligt voor de hand. Maar even vanzelfsprekend is de samenwerking met hbo-opleidingen met profielen CMV. Kortom, er zijn vele combinaties denkbaar. Het Vakhuis is voor RVS een kruising tussen het buurthuis en het verenigingsleven. Het afgelopen decennium is het jongerenwerk steeds meer verschoven naar de straat, omdat buurthuizen werden gesloten. Sinds enkele jaren moeten het welzijnswerk en het jongerenwerk zich op de vrije markt begeven waar ze op kortstondige aanbestedingen inschrijven. De bestaande methodieken zijn echter aan slijtage onderhevig. Dat zijn jongerenwerkers zich meer dan bewust, maar er is nauwelijks ruimte voor het ontwikkelen van nieuwe praktijken nu het overgrote deel van clubhuizen, buurthuizen en jeugdcentra is gesloten. Dat is een enorm probleem omdat talenten van jongeren vaak in de langduriger activiteiten in buurthuizen worden opgemerkt. Het accent op talentontwikkeling vraagt dus om een meer gerichte aanpak van locaties waarin deze talenten zichtbaar worden. Skilltraining staat daarbij voorop. Vandaar dat het Vakhuis zich presenteert onder het motto: niet chillen, maar skillen. Het prototype van het Vakhuis wordt opgestart in de wijk Bloemhof. Het bestaat fysiek uit werkplaatsen, studio’s en ateliers waar jongeren kunnen ervaren wat het is om met je handen te werken. De clinics, workshops en cursussen worden gegeven door leermeesters uit het bedrijfsleven en didactisch geschoolde kunst- en cultuurwerkers. Met zijn programmering sluit het Vakhuis inhoudelijk aan bij de belevingswereld van jongeren. In een hink-stap sprong beweging – vakhuis, vakschool, vakwerf – is het de speels opmaat tot een beroepspraktijk. De leermeesters in het Vakhuis komen uit bedrijven en onderwijsinstellingen voor beroepsonderwijs. Ook wordt er op de expertise van vaders en moeders stagiaires die zelf een beroepsopleiding volgen en bijgestaan door didactische professionals. Het benodigde gereedschappen en materialen zijn aanwezig. 257 van de leerlingen een beroep gedaan. Leermeesters worden ondersteund door Certificaat Certificaat VAKHUIS BLOK 1 VAKHUIS BLOK 1 EHBO DANS uitgereikt op 18 december 2012 aan uitgereikt op 18 december 2012 aan NAAM NAAM PERIODE 13 november – 18 december 2012 heeft Blok 1 van het Vakhuis met succes afgerond en heeft enthousiast meegedaan aan de activiteiten. SKILLS PERIODE 13 november – 18 december 2012 heeft Blok 1 van het Vakhuis met succes afgerond en heeft enthousiast meegedaan met de activiteiten. LEERMEESTER SIMONE ROZA COÖRDINATOR VAKHUIS ANS STOLK SKILLS kan samen oefenen om te dansen, kan door goed naar ritme van de muziek te luisteren dansen, kan samen een dans instuderen, kan met anderen een danspresentatie geven. DIRECTEUR ROTTERDAM VAKMANSTAD HENK OOSTERLING LEERMEESTER BOB UITJES COÖRDINATOR VAKHUIS ANS STOLK kan handelen en weet wat te doen als mensen een bloedneus hebben, als iemand flauwvalt, ook bij brandwonden en bij een verdrinkingsongeluk, kan iemand in stabiele zijligging leggen, kan personen veilig met vervoerstechnieken vervoeren, kan verbanden aanleggen. DIRECTEUR ROTTERDAM VAKMANSTAD HENK OOSTERLING Certificaat Certificaat VAKHUIS BLOK 1 VAKHUIS BLOK 1 TECHNIEK JOLO ELEKTRICITEIT uitgereikt op 18 december 2012 aan uitgereikt op 18 december 2012 aan NAAM PERIODE 13 november – 18 december 2012 NAAM PERIODE 13 november – 18 december 2012 heeft Blok 1 van het Vakhuis met succes afgerond en heeft enthousiast meegedaan met de activiteiten. SKILLS heeft Blok 1 van het Vakhuis met succes afgerond en heeft enthousiast meegedaan met de activiteiten. SKILLS LEERMEESTER RONALD JAN LAFEBER COÖRDINATOR VAKHUIS ANS STOLK kan werken met verschillende technieken, houten werkplank zagen, kan schakeling maken in een stroomkring, kan led-lampjes samen met een weerstand op een batterij aansluiten, kan een elektrisch spiraal spel maken. DIRECTEUR ROTTERDAM VAKMANSTAD HENK OOSTERLING LEERMEESTER ANGELA MOS kan met anderen een opdracht uitvoeren, kan luisteren naar een ander, kan ruimte geven en nemen, kan respect tonen voor anderen, kan met anderen een presentatie geven. LEERMEESTER JURANDY MARTIEN COÖRDINATOR VAKHUIS ANS STOLK DIRECTEUR ROTTERDAM VAKMANSTAD HENK OOSTERLING Certificaat Certificaat VAKHUIS BLOK 2 VAKHUIS BLOK 2 TECHNIEK uitgereikt op 1 NAAM PERIODE 15 januari – 19 februari 2013 heeft Blok 2 van het Vakhuis met succes afgerond en heeft enthousiast meegedaan met de activiteiten. MAAK JE EIGEN GEREEDSCHAPKIST SKILLS kan houtverbindingen maken, kan meten met een duimstok, kan de maat van de tekening op planken aftekenen met blokhaak, kan veilig met de zaag omgaan en de planken op maat zagen, kan werken met verschillende technieken, houten werkplank zagen. LEERMEESTER BART TIJDEMAN COÖRDINATOR VAKHUIS ANS STOLK EHBO ebruari 201 aan DIRECTEUR ROTTERDAM VAKMANSTAD HENK OOSTERLING uitgereikt op 1 NAAM PERIODE 15 januari – 19 februari 2013 heeft Blok 2 van het Vakhuis met succes afgerond en heeft enthousiast meegedaan aan de activiteiten. SKILLS COÖRDINATOR VAKHUIS ANS STOLK VAKHUIS BLOK 2 ICT ZANG NAAM PERIODE 15 januari – 19 februari 2013 heeft Blok 2 van het Vakhuis met succes afgerond en heeft enthousiast meegedaan met de activiteiten. SKILLS LEERMEESTER SJHARLIE VOS COÖRDINATOR VAKHUIS ANS STOLK kan samen oefenen om mijn stem te gebruiken, kan met mijn stem een melodie maken, kan samen een lied instuderen, kan met anderen een zangpresentatie geven. DIRECTEUR ROTTERDAM VAKMANSTAD HENK OOSTERLING DIRECTEUR ROTTERDAM VAKMANSTAD HENK OOSTERLING Certificaat VAKHUIS BLOK 2 ebruari 201 aan kan handelen en weet wat te doen als mensen een bloedneus hebben, als iemand flauwvalt, als iemand een brandwond oploopt en bij een verdrinkingsongeluk, kan iemand in stabiele zijligging leggen, kan personen veilig met vervoerstechnieken vervoeren, kan verbanden aanleggen. LEERMEESTER BOB UITJENS Certificaat uitgereikt op 1 ebruari 201 aan uitgereikt op 1 ebruari 201 aan NAAM PERIODE 15 januari – 19 februari 2013 heeft Blok 2 van het Vakhuis met succes afgerond en heeft enthousiast meegedaan met de activiteiten. MAAK HET MET IPAD LEERMEESTER FRANK BOS COÖRDINATOR VAKHUIS ANS STOLK SKILLS kan iPad bedienen, met App Foldify werken, kan website bouwen, met eigen onderwerp, informatie verzamelen en verwerken, t s en lms beeldmate iaal uitzoeken en uploaden, teksten voor website schrijven, beelden bij tekst zoeken en plaatsen, samenwerken met anderen bij ma en van lm es met i ad DIRECTEUR ROTTERDAM VAKMANSTAD HENK OOSTERLING ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Op den duur zullen de projecten door de leerlingen samen met de leermeesters worden gekozen. Aan het eind van de cursus worden individuele en collectieve vakstukken aan de school, de ouders en de buurt gepresenteerd en het ligt in de bedoeling de activiteiten op de verschillende velden zo te plannen dat er via overlap tussen groepen kan worden samengewerkt aan een groot spectakelstuk: met cultuur als spil kunnen decors worden gebouwd, op digitale screen beelden worden getoond waarvoor programma’s zijn ontwikkeld. En als we dan met z’n allen oo nog gaan eten hebben we techniek, gezondheid, ICT en cultuur op een lijn. 3 . 3 . 3 — D u u rza a m Va k m a n sc h a p : va n va kwe r f n a a r ca m p u s Het Vakhuis hinkelt naar de eerste stap binnen de beroepsopleidingen: de Vakschool. De grote sprong is voor RVS de Vakwerf. Is het Vakhuis een nieuw type buurthuis, de Vakwerf verwerkt elementen van de bedrijfschool in het integrale skilltraject van RVS. Deze sluit aan bij de door (v)mbo binnen het curriculum opgezette vakscholen. De Vakwerf sluist de jongeren die in techniek en zorg zijn geïnteresseerd door naar de arbeidsmarkt, waarbij het accent in dit laatste samenscholingstraject op duurzaam vakmanschap en innovatieve maakindustrie ligt. De opschaling naar van Actief Burgerschap naar Duurzaam Vakmanschap wordt vanaf 2012 al strategisch voorbereid door overleg met bedrijven en met het middelbaar beroepsonderwijs. Tussen 2010 en 2012 kon RVS door opdrachten van deelgemeente Feijenoord, Woonstad en Stadshavens om op sociale duurzaamheid gerichte, meerjarige gebiedsontwikkelingsplannen te ontwerpen (ZIE 3.4,2.B/C) met zeer veel partijen in gesprek gaan. De vraag van het college van bestuur van het Albedacollege om hun beleidsnota’s op vakmanschap, gezondheid en duurzaamheid door te lichten schiep de mogelijkheid om concepten aan te scherpen en coalities voor te bereiden. 3.3.3.A – Beleidsnotitie Albeda College Zomer 2011 wordt RVS door het Albeda College gevraagd om de thema’s vakmanschap, gezondheid en duurzaamheid in hun beleidsstukken door te werken. De visienota Ruim Baan 3.0 staat in de steigers. Bij gezondheid gaat het expliciet om bewegen, sport en voeding. Een integrale notitie moet deze thema’s in globale lijnen en in hun onderlinge samenhang naar de onderwijspraktijk doorvertalen. In de daarop volgende maanden zijn samen met de Albeda coördinator en een sportdocent van de locatie bij de Spinozaweg een viertal sportclinics gegeven. RVS wordt daarbij ondersteund door Richard Lugten. Vervolgens wordt er gezamenlijk nagedacht over wat dit voor een structurele inbedding kan betekenen. Tegelijkertijd wordt er op de locatie Rosestraat bij de horeca afdeling gesproken over het introduceren van thema’s als duurzaamheid en seizoengroenten binnen deze opleiding. Daar is een projectleider van 262 Havensteder bij betrokken, omdat Albeda met Healthy Cities samenwerkt in de tuinen in Lombardijen. RVS oppert de wijktuinen die zij in de aanpalende wijk Feijenoord met de Agnesschool en BuurtLab heeft opgezet in deze samenwer- king te betrekken. Het overleg heeft concreet tot gevolg dat er stagiaires in de keuken van de Agnesschool gaat ondersteunen. Vanuit deze opzet wordt RVS medio 2012 betrokken bij de nieuwe toekomstvisie Ruim Baan 3.0. Daarin wordt het opleiden tot vakman of vakvrouw met een ambitie integraal opgenomen. Uit het onderzoek wordt ook duidelijk dat het inzetten op ambiteus vakmanschap in termen van duurzaamheid en het stimuleren van een breed gezondheids begrip bij personeel, docenten en studenten een diepte-investering vergt die de macht van het mbo te boven gaat. Net als het effectief voorkomen van uitval, een gedegen voorbereiding van beroepsprofielkeuzes en het doeltreffend begeleiden van een loopbaan al begint in het primaire onderwijs en via het vmbo met een mbo punt 29 door het mbo heen op de markt aansluit, zo zullen gezondheid en duurzaamheid alleen effectief op het mbo geïmplementeerd kunnen worden als ze al vroeg in deze keten worden opgenomen. Samenwerken is het sleutelwoord. 3.3.3.B – Vakwerf In het derde jaar van fase twee – voorjaar 2014 – wordt het Vakhuis opgeschaald naar een op de markt en banen gerichte Vakwerf. In deze productiewerkplaatsen participeren naast bedrijven ook de beroepsopleidingen: het mbo met de bovenbouw (15-18 jaar) zorgt via werkstages dat de door bedrijven gevraagde expertise samen met hen wordt ontwikkeld in opdrachten die door het bedrijfsleven en andere partijen op deze vakwerven worden uitgezet. Baangarantie is een van de doelstellingen. Met de Vakwerf wordt op het derde interactieveld markt georiënteerd Duurzaam Vakmanschap ingezet. Duurzaam wordt hier in een dubbele betekenis gebruikt: ecologisch en economisch. Innovatief vakmanschap in een op duurzaamheid gerichte wereld biedt een baan met vooruitzichten en met toekomst. Het spreekt vanzelf dat zo’n duurzaamheidsvisie ook in de aangesloten bedrijven moet doorwerken. Maar gezien de gemeentelijke visie op duurzaamheid waarin overeenstemming is over de noodzaak in een versnelde transitie de leefomgeving in al zijn dimensies op te schonen, te helen door meer samenhang te creëren en vooral veiliger te maken, is een dergelijke ecologisch-economische verduurzaming van bedrijfsculturen onvermijdelijk. Het Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen zal zijn marginale pretentie moeten doorstarten naar een integrale en duurzame bedrijfscultuur dat ook in het wervings- en personeelsbeleid zichtbaar moet worden. Of zoals het in de RVS VIDI kernbegrippen wordt aangegeven: naast vakmanschap, integraliteit en duurzaamheid zal ook het interculturele karakter van de Rotterdamse samenleving in de human res ource management moeten terugkeren. Dat kan dan binnen de 263 leefbaarheid 2.0 visie opgetild worden naar human being development. 264 3.4 — COMMUNICATIE: DISCOURSSTRATEGISCH OVERBRUGGEN Het vierde interactieveld ECO3. Urbane infrastructuur verbindt al deze projecten en trajecten in integrale gebiedontwikkelingvisies. Deze worden gecommuniceerd naar de lokale en landelijke politiek. Dat gebeurt in de opdrachten die RVS van hen krijgt. Ze doet op haar gedachtegoed gebaseerde beleidsvoorstellen. Zo ontwikkelt RVS concreet beleid waarin alle hierboven geschetste projecten en trajecten gefaseerd en geschaald op elkaar betrokken zijn. Voor de onderbouwing werkt RVS samen met andere onderzoeksinstituten zoals het Verwey-Jonker Instituut (VJI), DRIFT en de Veldacademie. Monitoring van projecten op de verschillende interactievelden opent het zicht op de opschalingsmogelijkheden in de buurt, de wijk en de stad. Vanaf 2008 tot 2012 is Fysieke Integriteit met zijn vier trajecten intensief door het VJI gemonitord. In het eindrapport van het Verwey-Jonker Instituut wordt aangegeven dat de sociaalemotionele ontwikkeling van de kinderen significant is verbeterd. Het succes van de Cito-scores van de afgelopen twee jaar kwam bij de gemonitorde groep niet in beeld. 30 De cijfers liegen er echter niet om: twee tot drie punten boven het landelijke gemiddelde. In het schooljaar 2011/2012 is de Huiswerkklaslijn opgezet en in de zomer van 2012 heeft RVS de Brede Vakantieschool uitgevoerd. Die komen in het onderzoek niet meer in beeld. In het eerste half jaar van 2012 is met het VJI een nieuw onderzoeksformat uitgewerkt om het effect van beide trajecten in de komende jaren verder te onderzoeken. Om een zo breed mogelijk beeld te schetsen van de effecten organiseert RVS in mei 2011 een tweetal afsluitende evaluatieseminars in de Creative Factory aan de Maashaven in Rotterdam-Zuid. Externe deskundigen wordt gevraagd vanuit hun specifieke expertise hun licht over het project laten schijnen. Gerenommeerde wetenschappers als Micha de Winter (pedagoog), Johan Mackenbach (medicus) en Luc Stevens (orthopedagoog) buigen zich samen met een aantal lectoren van de Hogeschool Rotterdam, in de wijk opererende wetenschappers en met in het project werkende professionals twee dagen over de materie. De uitkomsten van deze seminars, aangevuld met artikelen, komen in september 2012 gebundeld uit: Wat heet lichamelijke opvoeding? Ec os ociale educatie op de Brede scho ol. De vraag die daar wordt geëxploreerd is simpel: hoe garanderen we de fysieke integriteit van kinderen in onze huidige wereld? Volstaat het om gymnastiek weer als vak in te voeren, aangevuld met schoolsportverenigingen? Of moet we het gezondheidsthema integraler aansturen en ook de eet- en beweegpatronen breed faciliteren? En blijft dat dan een zaak lijke overheid en lokale overheden? 265 van afzonderlijke scholen of ligt hier ook een faciliterende taak voor de lande- ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 3 . 4 . 1 — Onderzoeksevaluatie Fysieke Integriteit: een nieuw perspectief voor Bloemhof (2008-2012) 31 Inleiding – Het ondersteunen, verhelderen en uitwerken van een onderwijs- concept stond ons voor ogen toen wij in 2008 werden gevraagd om de ontwikkeling van het integrale onderwijsconcept ‘Vakmanstad’ te onderzoeken. Ons onderzoek is een onderdeel van het proces om stapsgewijze verbeteringen in het programma door te voeren. De ondersteuning van de fysieke, sociale en cognitieve ontwikkeling van kinderen in het basisonderwijs is een maatschappelijk onderwerp waaraan wij vanuit ons instituut praktisch en beleidsmatig willen bijdragen. En als onderzoekers was het voor ons belangrijk om een wetenschappelijke vorm te vinden. Effectonderzoek vindt meestal plaats wanneer een interventie, een programma of project is uitontwikkeld. Gekeken wordt dan of de aanpak van een bepaald probleem de resultaten behaalt die het wil behalen. De resultaten van een experimentele groep – waar de interventie plaatsvindt – worden dan vergeleken met de resultaten van een controlegroep. Van de drie aanvankelijk geselecteerde controlescholen is er uiteindelijk één over de hele periode vergeleken: montessorischool De Mare gelegen in de wijk Vreewijk. Maar zo’n vergelijkend perspectief is niet alleen interessant wanneer een interventie, programma of project af is. Het kan ook inzichten opleveren wanneer een sociaal concept ontwikkeld wordt. Het onderzoek is uitgevoerd op twee scholen in Rotterdam-Zuid, de experimentele school OBS Bloemhof en de controleschool De Mare. Bloemhof is een openbare basisschool en heeft twee locaties in de wijk Bloemhof: een aan de Putsebocht en een aan de Oleanderstraat. Op beide locaties wordt lesgegeven aan de groepen 1 tot en met 8. De school heeft aan het einde van het schooljaar 2008/2009 240 leerlingen, waarvan 98% afkomstig is uit een niet-Nederlandstalig milieu. De Mare is een basisschool met een lange traditie. In 1928 is de school opgericht als een opleidingsschool, om vervolgens in 1977 een Montessorischool te worden. De school telt ongeveer zevenhonderd leerlingen. In het hoofdgebouw aan de Grift 50 zitten de midden- en bovenbouw (groepen 3 tot en met 8). Daarnaast heeft de school de beschikking over twee dependances aan de Grift 42 en de Fichtestraat 7. In deze twee kleutergebouwen met veel buitenspeelruimte zit de onderbouw (groepen 1 en 2). Fysieke Integriteit – De gesprekken tussen de Rotterdamse filosoof Henk Oosterling en directeur van OBS Bloemhof Wim Pak waren de directe aanleiding voor het starten van het programma Vakmanstad/Fysieke Integriteit op de basisschool in de wijk Bloemhof. De visie van Oosterling en de grondgedachte van Fysieke Integriteit sloten goed aan bij het Wanita-concept 32 waar OBS Bloemhof al sinds 2003 mee werkte. Het Wanita-concept is een manier van leren gebaseerd op authenticiteit in samenhang met kunsteducatie. De 266 overeenkomst tussen Wanita-onderwijs en Fysieke Integriteit is kort gezegd dat beide concepten uitgaan van ervaringsgericht leren en de intentie hebben om de schoolprestaties van kinderen op sociaal, fysiek en cognitief niveau te verbeteren. Door de mogelijkheden van het verlengde dagarrangement (de e xtra VDA-leertijd op de Brede school) kreeg de school binnen het kader van het sinds 2006 opgerichte Pact op Zuid de kans om de ideeën uit te werken in een concrete pilot Fysieke Integriteit. Het integrale programma is opgebouwd langs vier lijnen. Deze lijnen zijn achtereenvolgens de judolijn, de kooklijn, de ecolijn en de filosofielijn. Bij de judolijn krijgen alle kinderen één uur judoles. Binnen de kooklijn krijgen alle kinderen tussen de middag een warme maaltijd uit het schoolrestaurant. Hierbij gaat het om gezond eten, om smaakverkenning en om de aandacht voor gezond leven. Om te laten zien waar het eten vandaan komt, is bij de keuken en in de wijk een drietal tuinen aangelegd waarin de kinderen voedsel verbouwen en biotopen bestuderen. Deze lessen zijn door een speciaal daartoe aangetrokken docent natuur- en milieu-educatie (NME) verzorgd. 33 Om dit ecosociale besef te versterken worden er ten slotte op school filosofielessen gegeven aan de groepen 6, 7 en 8. Hiermee wil de school de wereld van de kinderen vergroten: het verbreden van de horizon en het vergroten van het referentiekader van de leerlingen. Deze filosofielessen zijn in de loop van het experiment uitgebouwd tot ecosofielessen door ze te combineren met maatschappijleer en natuur- en milieue-ducatie. Buiten de koks, de judoka, de NME-docent en de filosofieleraar werken er verschillende (v)mbo-stagiaires, hbo-stagiaires en studenten van de Erasmus Universiteit mee aan het project. In de keuken zijn naast de stagiaires ook ouders aan het werk. Ouderparticipatie vormt een integraal deel van het project. Zo wil de school leerlingen via dit project laten instromen in het voortgezet- en beroepsonderwijs op grond van wat ze kunnen en wat ze willen. Het programma moet erin resulteren dat leerlingen ontdekken waar ze geschikt voor zijn en waar ze zich op hun plaats voelen en gewaardeerd weten. Uiteindelijk wil het programma de fysieke, sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van kinderen op het basisonderwijs versterken. Doel en opzet onderzoek – Het is een meerjarig ontwikkelings- onderzoek (2008-2011) geworden waarin we op zoek zijn gegaan naar werkzame kernelementen en de effecten van het onderwijsprogramma. Het ontwikkelonderzoek biedt een basis voor implementatie van het programma en voor effect onderzoek op meer scholen. In de onderzoeksopzet hebben we onderscheid gemaakt tussen de schooljaren 2008/2009, 2009/2010 en 2010/2011 waarin de programma’s gefaseerd zijn ingevoerd. We hebben gekozen om het onderzoek uit te zetten onder drie groepen en deze kinderen drie jaar lang te volgen. Groepen 3 4 5 6 7 8 2008/2009 - x x x - - 2009/2010 - - x x x - 2010/2011 - - - x x x Tabel – Onderzoeksgroep 267 Schematisch geven we dat als volgt weer: ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Enquêtes en fysieke fitheidtesten zijn in deze groepen afgenomen op de experimentele school Bloemhof en de controleschool De Mare. Jaarlijks hebben we in het kader van de procesevaluatie interviews afgenomen met alle betrokken docenten bij de vier ontwikkelingslijnen, de directie, een selectie van ouders en relevante samenwerkingspartners zoals woningbouwcorporatie en deelgemeente. Ook hebben we groepsinterviews afgenomen bij kinderen uit de verschillende groepen. Tot slot hebben we observaties gehouden. De interventies zijn gedurende de looptijd van het onderzoek steeds in ontwikkeling geweest. Geen jaar was hetzelfde. Bij de start van het programma en onderzoek in september 2008 was er bijvoorbeeld nog geen keuken, geen judoleraar en alleen zicht op aanleg van meerdere tuinen. Door financiële (aanleg keuken), organisatorische (aanleg tuinen) en pragmatische redenen (warme lunch voor alle kinderen) heeft het drie jaar geduurd, tot het laatste jaar van het onderzoek in het schooljaar 2010/2011, voordat alle vier de lijnen op zo’n manier waren ingevoerd dat ze structureel onderdeel uitmaakten van het curriculum. Voor het onderzoek heeft de gefaseerde implementatie van de vier lijnen geen problemen opgeleverd. De interpretatie van de gegevens kan door de nietgelijktijdige start van de vier lijnen en de verschillen in intensiteit en bereik van kinderen wel vertekenend werken. Hoe kun je spreken van effecten van Vakmanstad/Fysieke Integriteit als het programma pas in het laatste jaar van het onderzoek volledig in de school was ingevoerd? Vooral de ecolijn heeft lang op zich laten wachten; in de eerste twee jaar van het onderzoek is hier weinig op gebeurd. De effecten die we zien zijn vooral de resultante van de uitwerking van de andere drie lijnen. De judo- en filosofielijn zijn bij aanvang van het schooljaar 2008/2009 van start gegaan. Met de kooklijn is ook vrij snel gestart, maar heeft het tot de herfst 2009 geduurd voordat iedere dag aan alle kinderen een warme lunch werd geserveerd. Om de effecten op gezondheid vast te stellen hebben we gebruik gemaakt van de Eurofittest. Dit instrumentarium is ieder jaar uitgezet onder alle kinderen die aan het panelonderzoek meedoen. Deze test meet de fysieke ontwikkeling (Gewicht, Lengte, Buikomvang, Body-Mass Index/BMI) en de kracht en conditie van de kinderen (Sneltikken, Reiken, Verspringen, Handknijp, Situp, Hangen, Snelheid). Om de effecten op de sociaal-emotionele ontwikkeling vast te stellen is gebruik gemaakt van een tweede instrument: de SDQ-vragenlijst (Strengths and Difficulties Questionnaire). Ook deze vragenlijst is drie keer afgenomen voor de panelleerlingen van de experimentele- en controleschool en door hun leerkrachten ingevuld. Deze gevalideerde gedragsvragenlijst voor drie tot zestienjarige jongeren onderzoekt de aanwezigheid van psychopathologie en de gevolgen daarvan voor het dagelijks functioneren van kinderen. Het gaat daarbij om de subschalen: Emotioneel gedrag, Gedragsproblemen, Hyperactiviteit en Sociale problemen. Uiteindelijk kan voor ieder kind een Totaalscore worden berekend over de vier subschalen (SDQ-totaal). Daarnaast wordt er gekeken naar de sterke kanten van de jongeren die wijzen op psychologische 268 aanpassing en kansen op herstel als zich problemen voordoen (prosociaal gedrag). Opbrengsten en werkzame elementen – Zoals aangegeven heb- ben we jaarlijks interviews gehouden met betrokken professionals bij de verschillende lijnen (koks, judoleraar, filosofiedocenten, NME-docent), docenten, directie, ouders en kinderen. Dit kwalitatieve onderzoek levert informatie op over de voortgang van Vakmanstad/Fysieke Integriteit en de opbrengsten van de verschillende lijnen. Uit de vele gesprekken die we de afgelopen drie jaar hebben gehouden blijkt dat OBS Bloemhof de afgelopen jaren enorm is veranderd. Wie nu de school binnenloopt, ziet een andere school dan bij de start van het onderzoek. Allereerst zal dat blijken uit het aantal kinderen op school dat de afgelopen jaren is gegroeid van 240 naar 320. Veel van de nieuwe kinderen komen uit gezinnen met een modaal inkomen. Dit verschilt van de ‘oude populatie kinderen’ waarvan de ouders vaak een laag inkomen hebben of van een uitkering leven. Ten tweede valt op dat de school toegankelijker is geworden voor ouders. Dit merk je aan ouderkamers die voller zitten, ouders – met name moeders – die de school inlopen en vragen stellen aan docenten en directie en moeders die dagelijks helpen in de keukens. De toename van ouderbetrokkenheid is een groot succes, aangezien de jaren voor de start van Fysieke Integriteit zich kenmerkten door een lage ouderparticipatie en betrokkenheid van ouders bij de scholing van hun kinderen. Veel ouders kwamen de school niet in. Nu zien ouders de school als ontmoetingsplek en hebben ze ervaren dat de school geïnteresseerd is in hun mening en ervaring. Ten derde valt op dat het voorzieningenniveau op de school door Fysieke Integriteit is toegenomen. De relatief kleine school beschikt nu over een eigen keuken en twee grote ruimten waar kinderen hun warme lunch kunnen eten, vier tuinen, waaronder een met zonnecellen en een dojo waar judo wordt gegeven. Ten vierde is er een structureel samenwerkingsverband ontstaan met de HRO, Albeda college, Erasmus Universiteit, woningcorporatie Vestia en het bedrijfsleven. Dit laatste is van wezenlijk belang om de lijnen – en dan met name de kooklijn – gefinancierd te krijgen. Hieronder gaan we uitvoeriger in op de gefaseerde implementatie van de vier ontwikkelingslijnen en de resultaten. De vier ontwikkelingslijnen door de jaren heen – School- jaar 2010/2011 is het tweede schooljaar dat er dagelijks voor alle kinderen van de basisschool een gezonde lunch wordt verzorgd in de (nieuwe) grote keuken en in een zaaltje van de speeltuin naast de Oleanderlocatie. Door de instroom van nieuwe leerlingen is het aantal kinderen waarvoor gekookt moet worden enorm toegenomen. De kooklijn is na drie jaar ‘kwakkelen’ uit de kinderziektes. Er zijn in het laatste jaar van het onderzoek een aantal veranderingen doorgevoerd waardoor de kooklijn zich, in vergelijking met de eerste twee schooljaren, in een stijgende lijn voortzet en het warme eten op school steeds meer ‘gewoon’ wordt. Voor de financiering van de lunch is samenwerking met het bedrijfsleven en de woningcorporatie Vestia, verkoop van boeken en sponsoring pensants of denkdiners cruciaal geweest. Vestia heeft de keuken gefinancierd, verschillende bedrijven sponsoren geld en halfproducten zoals meel, rozijnen, 269 door het geven van lezingen en seminars en het houden van zogenaamde diners ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken suiker en dergelijke. Het gaat goed met de kooklijn. Zeker in vergelijking met de afgelopen twee schooljaren. Directie, docenten, koks en vrijwillige moeders zien een duidelijke verbetering. Het blijft echter een lastig punt om de orde en rust te handhaven tijdens het eten. Of de gezonde maaltijd een positief effect heeft op de fysieke gezondheid van de kinderen is vooralsnog lastig om te bepalen. Voor een deel van de kinderen is het een belangrijke maaltijd, omdat ze thuis met regelmaat niet ontbijten. In de loop van de dag neemt hun concentratie in de klas daardoor sterk af. Docenten geven aan dat deze groep kinderen door de warme gezonde lunch beter presteert op school. Voor de andere groep kinderen geldt dat ze hun slechte gewoontes met betrekking tot slechte voeding nog niet zijn verleerd. Kinderen eten in de pauze nog steeds chips, krijgen thuis nog steeds weinig groente voorgeschoteld en eten na de warme lunch van thuis meegekregen boterhammen op. Gedragsverandering realiseren vergt een lange adem, maar vooral opschaling naar het gezin. Docenten geven aan dat ze bij de jongste groepen meer gedragsverandering zien dan bij de hogere groepen. De kinderen in de leeftijd van vijf tot en met acht zijn eerder geneigd om andere smaken te proberen dan de oudere kinderen. Deze kinderen zijn echter niet meegenomen in ons kwantitatieve onderzoek. In het algemeen geldt dat de geïnterviewden van mening zijn dat de kinderen wel bewuster met voeding omgaan en nu veel beter weten wat ze lekker en niet lekker vinden. Het heeft echter nog niet geleid tot fysiek gezondere kinderen. Daarvoor is de context te complex en verder onderzoek vereist. De judolijn staat vanaf de start van het onderzoek stevig in de steigers. Inmiddels wordt er drie jaar judoles gegeven aan de ongeveer driehonderdvijftig leerlingen van de basisschool. Alle groepen van beide locaties Oleander en Putsebocht krijgen één uur per week judoles van een aangestelde judolerares. De judolijn wordt ervaren als een groot succes. Vanaf de kleuters tot aan groep 8 hebben de leerlingen de afgelopen drie schooljaren judoles gekregen. De lessen zijn niet meer weg te denken uit het huidige lesprogramma. De geïnterviewden zijn allemaal enthousiast over de judolijn en beschrijven de judolijn als ‘geslaagd’. Het merendeel van de docenten ziet hoe de kinderen door de aanpak de afgelopen schooljaren in positieve zin zijn gegroeid. De leerlingen leren met elkaar omgaan, respect voor elkaar te krijgen en elkaar te vertrouwen. Daarnaast krijgen ze meer zelfvertrouwen en wordt ook hun conditie verbeterd. Het gaat stap voor stap, maar met resultaat. Docenten zijn er vooral over te spreken dat er bij de judolessen jongens en meisjes met elkaar sporten. Fysiek contact tussen jongens en meisjes op de school, waarvan de meerderheid van de kinderen islamitisch is, is nooit een punt van discussie geweest. Sommige kinderen moesten er aan wennen, maar ouders hebben er nooit een punt van gemaakt. Een aantal jongens hebben in interviews aangegeven het niet leuk te vinden om van een meisje te verliezen. De kinderen zien de judolessen inmiddels als regulier onderwijs. De meerderheid is nog even enthousiast, wel is het zo dat sommige kinderen minder inte- 270 resse hebben in de sport judo. Het nieuwe is er voor deze groep af. Met betrekking tot de ecolijn zijn er bij de afronding van het onderzoek vier tuinen aangelegd en in gebruik, namelijk: naast de Putsebochtlocatie die al voor het project bestond, ook een energietuin bij het Stekgebouw, een kruidentuin in de Stokroos en een biotopentuin in de Heidestraat. De direct betrokkenen bij de ecolijn zijn druk bezig met de doorontwikkeling van de Stekgebouwtuin, de zogenaamde energietuin. Daar is uiteindelijk in september 2011 een twaalftal zonnepanelen geplaatst. De tuinen zijn anderhalf jaar oud en in deze periode valt de opbouw van de tuinen en ook nog de onproductieve wintermaanden. De betrokkenen geven aan dat er eigenlijk eerder met de aanleg van de tuinen gestart had moeten worden. De aanleg van mooie tuinen in een van de meest dichtbevolkte wijken is geen vanzelfsprekendheid. De tuinen zijn aangelegd op voormalige openbare en semi-openbare plekken zoals een braakliggend terrein naast een gymzaal, naast het Oleanderplein en bij de keuken. De woningcorporatie heeft de ruimten beschikbaar gesteld en de school heeft samen met de dienst Sport en Recreatie en de door de deelgemeente betaalde en door Thuis op Straat (TOS) begeleide zakgeldjongeren de tuinen ontwikkeld. Ondanks de zeer beperkte openbare ruimte is de school erin geslaagd om educatieve tuinen aan te leggen op loopafstand van de school. Direct betrokkenen geven aan dat het te positief is om te denken dat binnen drie jaar de doelstellingen zijn gerealiseerd. Weliswaar lopen de NME-lessen vanaf het begin van het programma, maar willen de doelstellingen überhaupt worden gerealiseerd dan moet de fysieke kant van de ecolijn worden verbeterd. De ecolijn lijkt ook in het derde schooljaar helaas nog niet geheel uit de verf te komen en vraagt nog om verdere ontwikkelingen. De ecolijn is dan ook het zorgenkindje van de directie en de docenten. Het ontbreekt momenteel aan ritme en regelmaat, een duidelijke leerlijn en een goede trekker. Daarnaast wordt teveel voorbijgegaan aan de individuele leerling. Voor de leerlingen die de ecolijn leuk vinden, zijn in de huidige opzet weinig vrijblijvende mogelijkheden om naar de tuinen te komen. Filosofie wordt vanaf het begin van het onderzoek gegeven aan de drie hoogste groepen van de school, de groepen 6, 7 en 8. Door de filosofielessen zouden leerlingen beter (objectief) nadenken, argumenteren en naar elkaar luisteren. Ook hun zelfvertrouwen wordt vergroot. In het eerste jaar zijn de lessen door een aan de Hogeschool Rotterdam verbonden senior-docent gegeven. De filo-sofiestudenten van de Erasmus Universiteit hebben bij hem een didactiekcursus gevolgd en zijn na een jaar stage het tweede jaar zelf aan de slag gegaan. Er zijn vanaf 2009 dus twee docenten betrokken, waarvan één de lessen verzorgt op locatie Putsebocht en de ander op locatie Oleander. De lerares die les geeft op de Putsebocht is er vanaf het begin bij betrokken geweest. De lessen op locatie Oleander zijn door drie verschillende docenten verzorgd. Er zijn vooral de eerste twee jaar een aantal knelpunten bij de filosofielijn naar voren gekomen. Het niveau zou te hoog zijn en de lessen zouden niet goed aansluiten op de belevingswereld van de leerlingen. De leerlingen vinden de lessen niet altijd even leuk. De lessen verlopen soms onrustig waardoor het docenten extra tijd kost. Kortom, er moeten aanpassinlijn een meerwaarde kan hebben staat voor de betrokkenen vast, ook al zijn de effecten nog niet direct zichtbaar. 271 gen komen wil de filosofielijn daadwerkelijk een meerwaarde hebben. Dat deze ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Leerprestaties – Een doelstelling van Vakmanstad/Fysieke Integriteit is het bevorderen van de leerprestaties. Dat is niet de ambitie om alle leerlingen te laten doorstromen naar het VWO zodat zij een academische carrière kunnen opbouwen. De ambitie is wel om leerlingen te laten uitstromen op grond van wat ze kunnen en wat ze willen. Het beoogde ambitieniveau dient overeen te stemmen met de in skills te realiseren competenties. We hebben leerkrachten, directieleden en betrokken professionals bij de lijnen jaarlijks daarvoor drie stellingen voorgelegd. De eerste stelling gaat over de vraag of de schoolprestaties van de kinderen in positieve zin zijn beïnvloed door de vier programmalijnen. De andere liggen meer in de randvoorwaardelijke sfeer en gaan over het concentratievermogen in de klas en over de ouderbetrokkenheid. Dit laatste is van belang omdat de veronderstelling is dat een grotere ouder-betrokkenheid invloed heeft op de schoolprestaties van het kind. De stelling ‘De activiteiten hebben een positief effect op de schoolprestaties van de kinderen’ vonden de respondenten ieder jaar moeilijk te beantwoorden. De helft had hier geen uitgesproken mening over. Ze stonden te ver van de dagelijkse praktijk af. De intern begeleider denkt dat het voor sommigen zo is, voor anderen maakt het misschien minder uit. Ze wijst erop dat bij de eerste meting de school al was gestart met Wanita-onderwijs. In het algemeen ziet de intern begeleider de schoolprestaties verbeteren. Maar of dit specifiek door het programma komt, is moeilijk aan te tonen. Een leerkracht heeft aangegeven niet direct verbeteringen te zien in de schoolprestaties. Door haar, maar ook door anderen is gewezen op het feit dat al die extra activiteiten ook tijd afsnoepen van de lessen rekenen en taal. In de ideale situatie komen taal en rekenen ook terug in de lessen. Maar de vraag is of dat in de praktijk zich zo uit. Sommige docenten zijn positiever gestemd, al zijn ze allemaal terughoudend in het benoemen van concrete resultaten. Voor het onderzoek hebben we ook gekeken naar de Cito-scores. Als je de Cito-scores bekijkt, zit er in de laatste drie jaar geen vooruitgang. Het tweede jaar vertoont een dip ten opzichte van jaar 1, die in jaar 3 weer wordt i ngelopen. Na correctie voor leerwegondersteunend onderwijs (LWOO) leerlingen is de gemiddelde score wel boven het landelijk en stedelijk gemiddelde, zonder correctie is deze score ongeveer gelijk. Als we specifiek kijken naar de scores op begrijpend lezen zie je dat daar nog geen sprake is van een positieve trend. Dat valt volgens de intern begeleider van OBS Bloemhof niet te verwachten. Voordat de veranderingen terugkomen in de cognitieve meetresultaten, moet er volgens haar minstens een schoolgeneratie overheen gaan. Bovendien heeft niet het hele FI programma de afgelopen drie jaar gedraaid. Nu zijn we pas uit de opbouwfase. De intern begeleider is van mening dat we ook nu pas het punt hebben bereikt waarop de klassen-leraren zich de ontwikkelde methodes eigen kunnen maken en de vakdocenten zich pedagogisch kunnen gaan ontwikkelen. Ze is positief gestemd en verwacht dat het doorzetten van Vakmanstad/Fysieke 272 Integriteit over enkele jaren wel tot meetbare cognitieve resultaten zal leiden. 34 Of de programmalijnen effect hebben op het concentratievermogen van de kinderen is niet eenduidig vast te stellen. De redenering gaat twee kanten op. De programmalijnen zetten het onderwijsprogramma onder druk, want het aantal transitiemomenten – momenten dat kinderen de klas uitmoeten, of in de klas ‘gestoord’ worden – vergroot. Dit zou voor onrust en onduidelijkheid zorgen in de klas. De directie heeft hier in de loop van het onderzoektraject klachten over gehad. De andere redenering is dat de kinderen bijvoorbeeld na de judoles meer geconcentreerd werken omdat ze hun teveel aan energie tijdens de judoles zijn kwijtgeraakt. De sportles werkt voor deze kinderen als uitlaatklep. Andere leerlingen die van huis uit te weinig eten krijgen, kunnen zich na het eten van de maaltijd beter concentreren in de klas. Beide redeneringen worden genoemd. Een groepsleerkracht geeft bijvoorbeeld aan dat ze na de judoles heerlijk met de groep kan werken. De judoleraar merkt dat de concentratieboog van de leerlingen tijdens de les in de loop van het jaar is toegenomen. Op de stelling ‘De ouderbetrokkenheid is toegenomen’ reageert vrijwel iedereen positief. De directeur merkte vorig jaar al op dat ouders gemakkelijker te benaderen zijn en dat ze hem en groepsleerkrachten vaker aanspreken. De beide koks zijn ook enthousiast over de groei in de ouderbetrokkenheid op school. Dit komt volgens hen mede door de vrijwilligersvergoeding. Ouders zijn daarnaast razend nieuwsgierig. Men plaatst kinderen soms speciaal op deze school vanwege het project. Het is ook een eer voor de ouders om als vrijwilliger te werken in de keuken. In de tuinlessen en de judoles merken de vakleerkrachten minder van de toegenomen ouderbetrokkenheid op school. De directie leden zien een groot verschil met voorgaande jaren. Er zijn actieve moeders die helpen in de keuken en bij het serveren van de maaltijden; ook zit de ouder kamer vaak vol. De school is opener tegenover de ouders en de ouders zijn meer betrokken bij de school. Het programma Fysieke Integriteit heeft de school ook meer afhankelijk gemaakt van ouders dan voorheen. De ouderbetrokkenheid is erg positief voor de school en voor de ontwikkeling van de kinderen. Opbrengst effect-onderzoek Eur o f it t e s t – Om het effect van het innovatieve onderwijsprogramma te meten zijn de resultaten van de kinderen op de Eurofittest van OBS Bloemhof vergeleken met die van de kinderen van montessorischool De Mare. In totaal hebben 237 jongeren aan alle drie de metingen van de Eurofittest meegedaan (zie figuur 1, p. 274). Van 44 jongeren hebben we alleen resultaten over de eerste twee metingen, van 51 jongeren alleen de laatste twee keer en van 26 jongeren de eerste en laatste meting. 61 jongeren zijn slechts één keer onderzocht (27 daarvan de eerste keer, 8 de tweede keer en 26 alleen de laatste keer). Kinderen op OBS Bloemhof zijn bij alle metingen gemiddeld significant zwaarder dan die op De Mare. Ook de buikomvang van kinderen die op OBS Bloemhof zitten is significant groter. Daar komt bij dat de kinderen op OBS Bloemhof significant kleiner zijn dan die op De Mare. Dit betekent dat BMI-score van Kinderen van De Mare doen het over het algemeen bij bijna alle activiteiten net iets beter dan kinderen van OBS Bloemhof. Op twee uitzonderingen na 273 kinderen op OBS Bloemhof hoger is. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken SDQ – aantal 1 meting 2008-2009 SDQ – aantal 2 metingen 2009-2010 SDQ – aantal 3 metingen 2010-2011 SDQ – aantal 1 meting SDQ – aantal 2 metingen SDQ – aantal 3 metingen 204 196 153 135 122 93 62 104 90 61 29 23 OBS Bloemhof 51 44 39 Totaal 87 46 17 De Mare Totaal OBS Bloemhof De Mare (h andknijpen, sit-up) scoren Mare-kinderen beter dan Bloemhof-kinderen op activiteiten (sneltikken, snelheid, reiken, verspringen, hangen). Dit geldt zowel voor jongens als voor meisjes. Wanneer we de ontwikkeling van kinderen van beide scholen over de tijd met elkaar vergelijken zien we geen invloed van Vakmanstad op de fysieke resultaten. Wanneer er significante verschillen tussen beide scholen zijn (dat is het geval bij verspringen, hangen, snelheid), dan zien we dat de kinderen op De Mare gunstiger scoren. Ook op de andere activiteiten scoren deze kinderen hoger maar niet significant. Op de uitkomstmaten waar een lagere score gunstig is (bijvoorbeeld omdat ze ergens minder lang over doen), scoren de kinderen van De Mare lager. Omdat de groepen die wij onderzocht hebben qua achtergronden sterk van elkaar verschillen (wat de uitkomsten kan beïnvloeden) hebben we de groepen gematcht op verschillende variabelen tegelijkertijd (waaronder geslacht, leeftijd, etniciteit ed-propensity score matching). Bij de twee gematchte groepen zien we vergelijkbare maar net iets andere resultaten. Kinderen van De Mare zijn langer dan die van OBS Bloemhof. Op gewicht en BMI zien we geen significant verschil meer, wel scoren de kinderen van OBS Bloemhof hier hoger (indicatief). Voor buikomvang stellen we een interactie-effect vast: de buikomvang van kinderen op OBS Bloemhof neemt over drie jaar sterker toe dan die van kinderen op De Mare (negatief effect). Bij de activiteiten zien we bij de gematchte groepen een aantal keer een significant interactie-effect van school en tijd. Het effect wijst in dezelfde richting: de ontwikkeling van de 274 kinderen op OBS Bloemhof is minder positief (hangen, verspringen en reiken). Bijvoorbeeld: alle kinderen springen wanneer ze ouder worden verder, maar bij de kinderen op De Mare is deze ontwikkeling sterker. Sociaal-emotionele ontwikkeling – Om het effect van Vakmanstad op de sociaal-emotionele ontwikkeling zichtbaar te maken hebben we gebruik gemaakt van de SDQ-vragen-lijst. In totaal hebben 204 jongeren aan alle drie de metingen van de SDQ meegedaan (zie figuur 2, p. 274). Van 81 jongeren hebben we alleen van de eerste twee metingen resultaten, van 5 jongeren alleen de laatste twee keer en van 18 jongeren de eerste en laatste keer (totaal 104). 90 jongeren zijn slechts één keer onderzocht (39 daarvan de eerste keer, 2 de tweede keer en 49 alleen de laatste keer). De totale onderzoeksgroep bestaat uit 397 leerlingen. Wanneer we de tweemeting (laatste meting) en de nulmeting (eerste meting) met elkaar vergelijken zien we voor Bloemhofjongens een significante afname op de schaal voor emotionele problematiek, gedragsproblemen, hyperactiviteit, de totaalscore en een toename op pro-sociaal gedrag. Dit betekent dat ze volgens de leerkrachten minder last hebben van sociaal-emotionele problemen. Bij de meisjes is er op OBS Bloemhof een significante afname op de schaal voor hyperactiviteit en totaalscore. Op De Mare zien we alleen een significante afname bij jongens op problemen met leeftijdsgenoten. Hierbij moeten we in het achterhoofd houden dat de scores op de leerlingen van de Mare aan het begin wel lager waren, ze hebben minder last van dit soort problemen dan de leerlingen op OBS Bloemhof. Bij De Mare valt er dus ook minder ‘in te halen’. Als we de sociaal-emotionele ontwikkeling over de tijd analyseren (metingen binnen individuen) en daarbij vooral kijken naar de invloed van school (en dus Vakmanstad), stellen we vast dat school (dus Vakmanstad) er eigenlijk nauwelijks toe doet. Er zijn wat trends zichtbaar waarbij het er naar uitziet dat op probleemgedragingen leerlingen van OBS Bloemhof het beter doen dan leerlingen op De Mare. Maar dit is niet ‘hard’ vast te stellen. Er zijn verschillen tussen jongens en meisjes, jongens scoren hoger en hebben meer last van gedragsproblemen dan meisjes. Het is ook zo dat op de totaalschaal er een groepseffect is, wat er op duidt dat hoe hoger de groep hoe minder de score, hoe minder problemen (problemen nemen met ouder worden af). Maar we zien niet echt een schooleffect (interventie-effect), ook niet over de tijd op de SDQ. Echter, wanneer we met matching corrigeren voor de populatie (dus rekening houden met de achtergronden van de leerlingen op beide scholen) en we dezelfde analyse herhalen met een gematchte groepen vallen de scores op emotionele problemen wel gunstig uit voor OBS Bloemhof. Hier werpt de integrale aanpak van OBS Bloemhof met Vakmanstad zijn vruchten af. De kinderen scoren hier uiteindelijk minder hoog op, vergeleken met de kinderen van De Mare. Ook de trends lijken hier meer zichtbaar. Op hyperactiviteit en de totaalschaal worden (bijna) significante verschillen gemeten. Al met al lijken er meer positieve resultaten behaald te worden op het gebied van sociaal-emotionele 275 ontwikkeling dan op fysieke ontwikkeling. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Conclusie – De Bloemhofschool is de afgelopen jaren wezenlijk veranderd. Allereerst is het aantal kinderen op de school in drie jaar tijd met 50% gestegen. Veel van deze nieuwe kinderen komen ook uit gezinnen met een gemiddeld hoger inkomen dan de ‘oude populatie kinderen’. Ouders kiezen er dus bewust voor om hun kind naar OBS Bloemhof te sturen. Daarnaast is de school toegankelijker geworden voor ouders. Ouderkamers zitten vol, ouders spreken docenten en directieleden aan en helpen mee bij de uitvoering van het programma Vakmanstad/Fysieke Integriteit. Ook is het voorzieningenniveau op de school door Fysieke Integriteit toegenomen. De relatief kleine school beschikt nu over een eigen keuken en twee grote ruimten waar kinderen hun warme lunch kunnen eten, vier tuinen en twee dojo’s waar judo wordt gegeven. Ook is er een structureel samenwerkingsverband ontstaan met de HRO, het Albeda college, de Erasmus Universiteit, woningcorporatie Vestia en het bedrijfsleven. Dit laatste is van wezenlijk belang om de lijnen gefinancierd te krijgen. Er overheerst een positieve en optimistische stemming onder de betrokkenen. De programmalijnen die zijn ontwikkeld dragen bij aan de sociale en algemene ontwikkeling van leerlingen. De programmalijnen filosofie en judo dragen bij aan een groter zelfvertrouwen bij kinderen en meer contact-momenten tussen leerlingen van verschillende seksen. Door te lunchen op school zijn kinderen zich meer bewust van wat ze eten. Tegelijkertijd is niet iedereen over alles optimistisch. Van het terugdringen van overgewicht lijkt volgens een aantal nog weinig sprake. De ouderbetrokkenheid is de drie jaar van het programma veel meer toegenomen dan verwacht. Er is een partnership ontstaan tussen school en ouders. Dit is voor de continuering van de programma’s die vallen onder Vakmanstad/Fysieke Integriteit van groot belang. Dit onderzoek heeft inzichten opgeleverd over werkzame factoren: wat werkt wel en wat werkt niet. Daarnaast heeft het onderzoek inzichten opgeleverd over de effecten van het programma op de ontwikkeling van kinderen. We hebben geen effect vast kunnen stellen op ontwikkeling van gezondheid van kinderen. Wel zien we effecten op sociaal-emotionele ontwikkeling. Of het een bijdrage heeft geleverd aan de schoolprestaties van de kinderen is nog niet duidelijk. Docenten zijn positief gestemd, in de Cito-scores zijn verbeteringen te zien. Dit was ontwikkelonderzoek. De tijd is nu aangebroken om het uitontwikkelde concept over langere tijd bij kinderen te onderzoeken en de effecten te kunnen vaststellen. Belangrijk is dat een grotere groep kinderen gevolgd wordt. Op basis van resultaten van het effectonderzoek zal er moeten worden overgegaan 276 op het uitzetten van het programma op een groter aantal scholen. BEGELEIDERS 277 INTERVIEWS 278Birgül Birgül AtaÅŸ Schoolmaatschappelijk werkster Locatie: Oleanderstraat Ze begon ooit als ouderconsulent op verschillende scholen in de wijk. Haar zoon Can is inmiddels geselecteerd voor het Erasmiaans gymnasium. De laatste acht jaar adviseert ze leerkrachten over hoe om te gaan met kinderen met gedragsproblemen of met leerlingen met een achterstand. Daarnaast overlegt ze met allerlei andere disciplines, zoals de schoolverpleegkundige, en voert ze ouder- en kindgesprekken. Doordat ze voornamelijk met de zorgkinderen bezig is heeft ze slechts in grote lijnen iets over het project meegekregen. “Ik ben supervoorstander van het project. Het levert veel kinderen waarschijnlijk ook iets op. Maar er zijn leerlingen voor wie deze methode niet geschikt is. Kinderen met hele grote problemen kunnen dit niet aan. Hun ouders zouden een bewustere schoolkeuze moeten maken, maar dat doen ze niet. Ik heb onlangs ouders geadviseerd om hun kind op een andere school te zetten. Het paste gewoon niet bij het karakter van het kind en vaak spelen andere factoren ook een rol. Sommige kinderen hebben rust en structuur nodig. Mijn kind zit ook hier op school en heeft er ontzettend baat bij. Hij vindt filosofie heel fijn. Ook van andere vakken zie ik hem sociaal-emotioneel groeien. Judolijn - De kinderen die het wel aankunnen leren veel en verschillende dingen. Mijn zoon bijvoorbeeld komt van een andere school. Hij was sociaal-emotioneel niet sterk. Door inzet van de docent en vooral de steun die hij in groep 7 heeft gehad, gaat het nu goed. Voor hem is het project een enorme uitdaging en soms roept hij dat ie even rust nodig heeft. Hij klaagde wel over de uitval van de judolessen omdat je datgene wat je geleerd hebt dan alweer vergeten bent. Dus het schort aan een goede achterwacht bij uitval van de verlengde dagarrangement leerkrachten. Het is ook lastig voor de docenten want die hebben in die uren vaak al andere afspraken gemaakt, zoals ouderbezoek. Kooklijn - Ook hier geldt dat het voor een heleboel kinderen ideaal is. Voor mij als moeder is het lastiger. Als ik naar mijn gezin kijk, eet mijn zoon dan twee keer op een dag warm. Je kan bij het avondeten ook niet tegen hem zeggen dat hij minder krijgt omdat hij tussen de middag al warm heeft gegeten. Hij proeft wel op school maar is geen groot voorstander van het eten op school. Hij heeft zoiets van ik eet liever een boterham in de pauze en kan dan voor de rest een beetje tot rust komen. Toch respecteert hij het dat de school de maaltijden verzorgt en dat de koks daar zo hun best voor doen. Dat vind ik het knap van hem. Hij zag tijdens de kooklessen hoeveel werk het was en zei: dat was alleen nog maar voor onze klas, laat staan dat je dat voor een hele school moet doen. Daar was hij best van onder de indruk. Ouderparticipatie - Ik zit af en toe in de ouderkamer om ze voorlichting te geven en dan hoor je dat ouders heel blij zijn dat de Cito-scores van deze school goed zijn. Veel ouders zijn voorstander van de maaltijden, het overblijven is voor een heleboel van hen gewoon goed. Ook zij vinden het soms onrustig tussen de middag. 279 Ecolijn – Tuinieren is niet zijn ding. Dat ligt gewoon niet in zijn karakter, hij houdt meer van boeken. Filosoferen en discussiëren vindt hij echt super. Hij is inmiddels aangenomen op het Erasmiaans en zegt veel geleerd te hebben op de Bloemhof. Als ouder heb ik er zelf baat bij dat mijn zoon op deze manier les krijgt en zulke prestaties levert. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Het zijn natuurlijk vrijwilligers, de meesten doen het voor het geld. Ze hebben het krap en dan is een kleine vergoeding meegenomen. Het bevordert dat ze participeren, ze zijn zeer betrokken en kunnen een positieve of negatieve rol spelen. In het algemeen zijn ze tevreden. De school is ook erg beroemd in de wijk. Ik werk ook op elf peuterspeelzalen waarvan vier in deze wijk. Dan hoor je de moeders zeggen dat ze voor de Bloemhof gaan kiezen. Als je naar het waarom vraagt gaat het vaak over de Engelse les, filosofie en een breder beeld in de maatschappij. Ik merk ook dat ouders bewuster keuzes gaan maken, maar er zijn er ook genoeg die de school kiezen vanwege alle gratis faciliteiten. Ook de school moet keuzes maken. Sommige kinderen hebben meer aan rekenen en taal. Dus het project mag nooit ten koste gaan van de verplichte vakken. Vroeger verwees ik lastige kinderen door naar de Brede school. Dat hoeft nu niet meer. Voor de kleuters is het wel zwaar, ik zeg regelmatig tegen de ouders: ze hebben best heel veel gedaan vandaag dus thuis geen gekke dingen meer met ze doen. Laat ze maar gewoon tot rust komen. Voor deze groep zou je een hele rustige kamer moeten hebben zodat ze zich even terug kunnen trekken. 280 Continuïteit - Over het algemeen is het een leuk en goed project. Dus doorgaan.” Güler OÄŸuz-TaÅŸ Ouderconsulent Locatie: Oleanderstraat Samen met een collega begeleidt ze ruim negen jaar ouders op school en in de wijk. Haar twee dochters zitten op de OBS Bloemhof in groep 2 en groep 7. Ze geeft ze onder andere taallessen en helpt met een opstapprogramma voor ouders van de groepen 1, 2, 3. Daarnaast kunnen de moeders op naailes en maakt ze op hun verzoek zinvolle uitstapjes met ze. De begeleiding is dagelijks en bij onvoldoende vraag vanuit de ouders assisteert ze de conciërge. Judolijn – “Ik was al van plan om mijn kinderen naar judoles te sturen zodat ze zichzelf kunnen verdedigen. Want je weet nooit wat je buiten tegenkomt. Ik wil niet dat mijn kinderen ruzie maken, maar als het toch gebeurt wil ik dat ze zichzelf kunnen verdedigen. Ze krijgen dat nu op school dus hoef ik daar geen extra geld aan uit te geven. Ik vind het wel goed dat ze deze sport aanbieden zodat de kinderen in beweging blijven. Niet elk kind vindt de judolessen leuk. Vooral meisjes hadden er in het begin moeite mee. Kooklijn – Ik vind het prima dat er een warme maaltijd gegeven wordt. Bijna iedereen, de moeders en ook ik moesten ons best doen om het eten te proeven. Het smaakt altijd anders dan je verwacht. Intussen zijn we er zo aan gewend dat het normaal is. Mijn oudste kind in groep 6 lustte vroeger helemaal niets. Sinds hij hier eet gaat het thuis ook veel beter. Ik maak ook steeds vaker de gerechten klaar die ik hier leer kennen. Ik kijk goed naar de ingrediënten en ga het dan uitproberen. Samen eten stimuleert de slechte eters om ook mee te doen. Ze kijken naar elkaar en denken: als jij eet, moet ik dat ook. Ik zie het aan mijn kinderen, het gaat stukken beter. Nu in het derde jaar wordt er eigenlijk best goed gegeten door de leerlingen. Af en toe vergaderen we met de moeders van de Putsebocht en ga ik wel eens kijken wat ze in de keuken allemaal maken. Er is aan de moeders van de Oleanderstraat aangeboden om zo nu en dan mee te helpen in de keuken. Helaas doen ze het niet. Dat heeft denk ik met afstand te maken. De locatie is net iets te ver voor ze. Ik breng de kinderen bijna dagelijks naar het restaurant en zit bij ze aan tafel. Er zou meer naar de behoefte van de kinderen gekeken moeten worden. Wat ze graag zouden willen eten. Daar kan je dan een gezonde maaltijd van maken. We kregen laatst garnalen op ons bord. Turken eten dat niet, Marokkanen wel. Dan wordt het wel een beetje ingewikkeld. Dan moet je zoveel weggooien. Eerlijk gezegd had ik het zelf nog nooit geproefd en zal ik dat ook nooit meer doen. Ik vond het echt niet lekker. Dus meer ideeën aan de kinderen vragen. Voor mijn kinderen is het goed dat ze op school eten. Ze eten gezamenlijk, gezond en het samen eten stimuleert ze om beter te eten. Mijn dochter vraagt thuis of ik hetzelfde wil maken als wat ze op school heeft gegeten. Filosofie - Vorige week begon mijn dochter over filosofie. Dat ze het niet leuk vindt. Dat ze te vaak moeten herhalen wat filosofie is, dat ze dat steeds weer moeten uitleggen. Dat vindt ze saai. Ze wil verder en er meer over leren. 281 Ecolijn - Het tuinieren heeft grote invloed op mijn kinderen. Als mijn dochter thuis groenten ziet, zegt ze mam dit hebben we ook op school gehad. We hebben zaadjes in de grond gestopt en dit kwam eruit. Ze weet nu hoe het elkaar zit, hoe het begint. Dat het niet zomaar tomaten of bonen worden. Ze heeft het eigenlijk best vaak over de tuinlessen. 282Güler Ouderparticipatie - Het project biedt ouders kansen om te gaan werken. Een heleboel moeders wilden altijd al graag dingen buitenshuis doen maar hadden daar geen tijd voor. De kinderen moesten tussen de middag opgehaald en teruggebracht worden. Nu de kinderen overblijven hebben ze de kans om bijvoorbeeld naar taalles te gaan. Of om werk te vinden. Iedere ochtend komen er behoorlijk wat moeders naar school. Voor de gezelligheid en het contact. In de ouderkamer hebben we het dan over de kinderen. Over hun prestaties en onze problemen. Tussen de middag heb je de overblijfmoeders, die komen er dan bij. Het is allemaal een stuk gemakkelijker geworden om vragen aan de docenten of maatschappelijk werker te stellen. Dat was vroeger heel moeilijk. Doordat ze in de school zijn kan je ze ook andere informatie geven, bijvoorbeeld over de tandarts of over opvoeden. Ze hebben geen haast want ze hoeven niet meer naar huis te rennen met de kinderen. Ze zijn dus betrokkener, zeer geïnteresseerd en stellen veel vragen. 283 Continuïteit - Ik zou echt niet weten waarom je niet door zou laten gaan. Er zijn genoeg ouders en kinderen die er veel aan hebben.” 284Janny Janny de Boer-Hameetman Adjunct-directeur, Locatieleider Locatie: Oleanderstraat Bij de introductie van het onderwijsprogramma Fysieke Integriteit was ze direct enthousiast over de kansen die het de kinderen zou kunnen bieden. Terugkijkend heeft het programma in combinatie met het ‘Wanita-concept’ en het verlengde dagarrangement door de jaren heen veel extra werk, tijd en energie gekost. Doordat die twee stromen door elkaar heenliepen zijn gedurende het proces steeds weer accenten verlegd. Aanpassingen zijn op beide niveaus doorgevoerd en langzaam maar zeker is het programma opgenomen in het dagelijkse ritme van de school. Het kost minder energie. De acceptatie is verbeterd en voor de kinderen levert het zoveel op dat het alleszins de moeite waard was ermee te starten. Het aanbod judo, eten/tuinieren en filosofie noemt ze een logische driehoek. Judolijn – “Dat vindt iedereen unaniem leuk. De leerlingen bewegen en leren tegelijkertijd iets over hun lichaam en motoriek. Kinderen van deze tijd ravotten steeds minder op straat. Dan kan een beetje beweging op school geen kwaad. Wie opgroeit in deze omgeving heeft vaak totaal geen idee van de wereld om zich heen. Ze leven in een heel klein wereldje. Ons programma draagt bij aan minder agressie, meer begrip en respect voor elkaar en voor de omgeving. Voor de wereld. Filosofie - Filosofie is lastiger, het zijn kinderen die niet zo mondig en taalvaardig zijn en het dus minder leuk vinden. Maar de meerwaarde is duidelijk. Ik zie dat ze goed leren formuleren en rekening houden met elkaars meningen. Het is een eyeopener voor ze om te merken dat er verschillende meningen kunnen zijn en dat er niet per se één mening telt. Dat maakt ze al toleranter. Maar je merkt ook andere dingen, we hebben een jongetje die later in het project is gestapt. Hij durfde nooit een woord tegen een vreemde te zeggen. Voor zijn toelating op de middelbare school moest hij een voordracht houden over zijn motivatie. Die jongen heeft voor de toelatingscommissie een half uur staan praten en uitgelegd wat hij wil. Zijn moeder kon haar oren niet geloven. Zij denkt dat het toch te maken heeft met ervaringen binnen de school en door de filosofielessen waarin hij heeft geleerd een eigen mening te hebben. Dat is natuurlijk zeer waardevol. 285 Kooklijn - Het eten is om een aantal redenen nuttig. In ieder geval krijgt iedereen vier keer per week een gezonde maaltijd. Sommige kinderen kenden alleen een boterham met pindakaas. Om 10.00 uur mogen ze in de klas alleen maar fruit eten, de bovenbouw mag rond 14.00 uur nog wat nuttigen omdat ze dan weer of nog honger hebben. We proberen de ouders goed voor te lichten zodat de kinderen thuis een ontbijt krijgen. Sommige leerlingen rollen vanuit hun bed naar school. Zonder ontbijt. De ouders beweren dat het thuis allemaal wel goed geregeld is, maar dat is vaak niet zo en daar zit het probleem. Ook belangrijk is dat ze leren om diverse smaken te waarderen. Je zag in het begin dat kinderen helemaal niets aten dat niet Turks of Marokkaans genoeg was. Nu na drie jaar merk je dat zeker degenen die vanaf het begin meegegeten hebben eraan gewend zijn geraakt. In groep 8 heb je nog een paar weigeraars. Ik denk dat het leren waarderen van elkaars smaken kan leiden tot grotere tolerantie. Als je ander eten waardeert heb je ook zin om je te verdiepen in die cultuur. Eten is een van de gemakkelijke openingen naar elkaars cultuur. In die zin is de filosofische gedachte erachter belangrijker dan het feit dat ze die maaltijd krijgen. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Ecolijn - Tuinieren is er de afgelopen jaren een beetje bij ingeschoten. Dat komt voor een deel doordat het later gerealiseerd is. Er is nog niet helemaal goed geformuleerd hoe dat onderdeel op een logische manier in het geheel ingepast kan worden. Dat is een aandachtspunt. Er moet iemand bij die verantwoordelijk is voor het basisonderhoud, voor het wieden van onkruid en die ervoor zorgt dat de tuin er goed bij ligt. Bij tuinieren varieert het bij de kinderen aan wie je het vraagt, je bent liefhebber of niet. De een vindt het leuk om onkruid uit de grond te trekken en met stenen te sjouwen, de ander niet. Essentieel is dat de kinderen iets leren over de herkomst van voedsel. Ouderparticipatie - Dat is enorm toegenomen. Vóór het project hadden we een ouderkamer, daar kon iedereen in en uit lopen. Tegenwoordig werken veel moeders mee op de school. Dan zie je dat het meer hun school wordt en dat ze zich daar verantwoordelijk voor voelen. Per dag zijn er zo’n dertig, veertig ouders aanwezig die op een of andere manier meehelpen. Ze zitten logisch ingebed in het project. Doordat ze meer participeren zijn ze geneigd om beter te communiceren. Formele en informele gesprekken worden regelmatiger gevoerd. Vroeger was er duidelijk een Turkse en Marokkaanse groep. Door het samenwerken is er een gemengde groep ontstaan. Ze krijgen een vergoeding zodat je weet dat je op ze kan rekenen. Het zou mooier geweest zijn als ze het geheel vrijwillig hadden gedaan maar dan worden de afspraken vaak afgezegd. In de wijk maken we duidelijk dat het om een concept gaat en niet om alle gratis faciliteiten. Dat er wel degelijk een verhaal zit achter het beleid. Het overblijven heeft in ieder geval ervoor gezorgd dat een aantal moeders is gaan werken. Die kunnen nu parttime aan de slag en een paar centen bijverdienen. 286 Continuïteit - Sowieso is een van de punten in het project het voortdurende spanningsveld tussen de extra activiteiten en de tijd die ermee gemoeid is. Leswisselingen, terugkoppeling en de gewone lessen die gegeven moeten worden, ik denk dat de leerkrachten dat soms ook als een probleem ervaren. Er zijn twee kampen, de een is blij als er een les uitvalt want die gebruikt het om de reguliere lessen extra te behandelen. De ander zegt: wat vervelend want nu moet ik een lange dag maken. Dat spanningsveld voel je voortdurend. Het is nu te snel om te weten of de kinderen anders in het leven staan. Je probeert ze een positieve houding mee te geven. Dat ze het leven aankunnen en voor zichzelf op kunnen komen. Wij hebben het idee dat er minder agressie is. Op termijn heeft, denk ik, deze vorm van onderwijs zeker effect. Er zijn berichten dat de kinderen die doorgestroomd zijn naar het voortgezet onderwijs het heel goed doen. We willen graag geloven dat het voor een deel komt door de manier waarop ze hier zijn voorbereid. Zelfstandiger, meer nadenken over dingen en bezig zijn. Toch is drie jaar eigenlijk te kort om de effecten te meten. Je hebt een langere periode nodig. Ik denk dat als je van kleuter tot bovenbouw het traject hebt meegemaakt, de effecten vele malen groter zijn. Het project valt of staat met een goed team dat bereid is de kar te trekken. Als je dat niet hebt is het zinloos om eraan te beginnen." Josta van den Tillaart Zorgcoördinator Bloemhof Locatie: Putsebocht Binnen de school is ze de spin in het web. Een belangrijke voorwaarde om akkoord te gaan met het project was voor haar de instemming van het hele team. Docenten moesten zich committeren. Een meerderheid heeft ingestemd in een project dat de kinderen dient maar daarnaast neveneffecten heeft. Ze vindt dat het ook voor de naam van de school en een grote groep ouders die er aan het werk zijn goed moet zijn. Maar het uiteindelijke doel is de kinderen een bredere blik op de wereld geven. “Het programma Fysieke Integriteit draagt bij aan de sociale en emotionele vaardigheden van het kind. Het heeft zowel binnen de school als daarbuiten impact. We hebben veel bezoek van delegaties en landelijke belangstelling. Er worden lezingen gegeven en meedenkdiners gehouden. De bekenheid wordt zichtbaar. Nu, na drie jaar, plukken we er de vruchten van. De judo-, filosofielessen en het tuinieren geven een ander denkpatroon. Dat is merkbaar als we bij andere scholen op visite zijn, naar het theater gaan of kunstenaars op bezoek hebben. Bij een vergelijking met andere groepen wordt er bijna altijd gezegd: ‘goh, jullie kinderen denken anders. Ze wachten niet af, totdat ze gezegd wordt wat ze moeten doen. Ze hebben eigen ideeën. Ze kijken hoe ze hun gedachte gestalte kunnen geven, ze zijn zelfstandiger.’ Zelfstandigheid, zelfbeeld en zelfrespect zijn heel belangrijk. Ook het contact met bezoekers is goed. Niemand van onze kinderen kijkt meer vreemd op als er bezoekers komen kijken. Ze verbazen zich niet als er gefilmd wordt of als vreemden vragen stellen, want dat hoort gewoon bij je wereld. Dat je open kan communiceren over van alles en nog wat, is in hun beleving normaal geworden. Kinderen die veel moeite hebben met veranderingen gedijen niet in dit soort onderwijs. Dat communiceren we ook met ouders die van andere scholen komen. We wijzen ze nadrukkelijk op de grote verschillen met het regulier onderwijs. Dat de leerlingen te maken krijgen met verschillende lessen, situaties en docenten. Inmiddels hebben we onze max aan aantallen bereikt. Fysiek groeien we uit onze jas, we moeten woekeren met de ruimte. Dat kan tot onnodige onrust leiden. Kooklijn - We zitten in een wijk met redelijk wat huishoudens met een klein budget. Waar beperkt aan eten gedacht wordt. Dat betekent dat er niet altijd de beste kwaliteit op tafel komt. De schijf van vijf kennen ze niet. We zien kinderen die niet ontbijten, of alleen met een zak chips. Op deze manier geven we ze in ieder geval één keer per dag ecologisch verantwoord eten waarvan wij denken dat het ook de cognitieve kant zal bevorderen. We organiseren ook themamiddagen met ouders over gezonde voeding en proberen onze motieven duidelijk te maken. De meeste ouders houden tegenwoordig rekening met wat er op school gegeten is. Ze vragen ernaar. Ook de methode die in het restaurant gebruikt worden, slaat aan. Bijvoorbeeld de tafelhoofden. Dat is voor de kids in groep 7 een hele eer. Ze doen hun best om het goed te doen en dat lukt soms ook nog. Het gevoel dat je met elkaar verantwoordelijk bent, is belangrijk. Er is een grotere binding. Je kunt kinderen sneller aanspreken op hun gedrag en een beroep doen op hun verantwoordelijkheid binnen de groep. 287 Judolijn - Door de schoolsport geven steeds meer leerlingen thuis aan dat ze ook na school willen sporten. In deze wijk was het niet gebruikelijk dat kinderen buiten hun eigen buurt sporten. Nu zijn er steeds meer kinderen die sporten, naar een muziekschool gaan of meedoen aan activiteiten buiten de buurt. Ze weten nu dat er meer is dan op het pleintje spelen. Ook gaan ouders vaker mee en doen meer met hun kinderen. Nu staan ze tijdens sportwedstrijden wel langs de lijn en halen en brengen de kinderen zelf. 288Josta Ecolijn - Wat wij merken is dat kinderen inmiddels weten dat ze voor een deel zelf hebben gezorgd voor wat ze eten. De kleintjes snappen dat melk niet uit de winkel komt, maar uit een koe. Ze gaan linken leggen met de natuur, de wereld en hun eigen bestaan. Maar ze beseffen ook dat hoe ouder ze worden ze zelf verantwoordelijk zijn voor hoe hun wereld eruit kan zien. Dat als je goed voor jezelf kan zorgen dat je ook goed voor je leven, collega’s of familie kan zorgen. De verbinding leggen van leren naar de buitenwereld wordt hiermee gevoed. Het gaat niet alleen om onkruid wieden in de tuin, het gaat om zorg dragen voor je omgeving, voor je leefruimte. Filosofie - Onze leerlingen ontwikkelen een steeds bredere blik. In het begin vonden ze het heel moeilijk om te bedenken wat ze willen leren. Dat begrijpen ze nu stukken beter. Daar zijn natuurlijk ook de lessen filosofie debet aan. Als je leert denken dat je niet altijd hoeft te geloven wat een ander zegt, dat je zelf vragen kunt stellen, dat je niet altijd binnen de kaders hoeft te leven, dan hoop ik dat ze dat meenemen naar hun verdere leven. Naar de middelbare school. Feitelijk gaat onze methodiek om het anders kijken naar leren. De taak van de leerkracht is om sturing te geven en elk kind datgene te laten leren wat ie kán leren. Ik mag het woord holistisch officieel niet gebruiken. Maar wat we hier op school doen is niet alleen naar het kind kijken. We kijken naar wat het voor ieder kind betekent en dat je pas kunt leren als je goed in je vel zit. Als je hoofd vol zit met alle narigheid van thuis, dan belemmert je dat in je leren. Ouderparticipatie - Ouders voelen zich erg betrokken bij de school. Het is laagdrempelig, maar veel ouders werken nu ook mee. Die trekken weer andere mensen mee. Ouders zijn nieuwsgieriger op de ouderavonden. De informatieavonden die we rond dit project organiseren, worden goed bezocht. Ze stellen veel vragen. Vergeleken met vijf jaar geleden is het een wereld van verschil. Ook de ouders bevalt het goed. Ze voelen zich welkom en gehoord. We hebben een hele grote groep moeders in de ouderkamer. Die komen drie/vier keer per week bij elkaar. Vroeger bespraken ze nooit iets met elkaar want je hangt je vuile was niet buiten. Tegenwoordig is het heel gewoon om je zorgen te delen. Er is meer tolerantie, er wordt op een andere manier naar elkaar gekeken en ze hebben ontzettend veel plezier met elkaar. Ze voelen zich medeverantwoordelijk, dus de ouderparticipatie heeft een grote boost gekregen. Doordat kinderen nieuwsgierig gemaakt worden, vragen ze ook meer aan en van de ouders. Ze willen bijvoorbeeld meegenomen worden naar een bibliotheek. Dat zie je groeien. Ik slaak soms een diepe zucht omdat het veel werk is, maar ik ben ook heel trots. Op de kinderen, docenten, eigenlijk op iedereen die bij het project betrokken is. We staan er als een team. 289 Continuïteit - Het project moet absoluut doorgaan. Wij krijgen nu van het middel baar onderwijs reacties waaraan we kunnen merken dat het uitstroomprofiel dat de kinderen van ons hebben meegekregen klopt. Dat de meeste van onze leerlingen actief en betrokken zijn. Nadelen zijn dat het niet voor ieder kind geschikt is. Dat je veel in de leerkrachten moet investeren om met elkaar te kijken wat je wel of niet van het individuele kind vraagt. Het vergt veel structuur van de docenten binnen een klas want na de verlengde dagarrangement lessen en na het restaurant moet je als docent even checken hoe de boel erbij staat en eventuele onenigheden gladstrijken. Het veroorzaakt onrust als er mensen voor de klas staan zonder didactische vaardigheden. Dat geldt ook voor alle studenten, vrijwilligers en mensen die binnen school werken en eigenlijk geen pedagogische en didactische vaardigheden hebben. Het vraagt van conciërge tot aan directie heel veel inzet. Daarnaast moet je bezig zijn met visie, ontwikkeling en zelfreflectie. Hoe beklijft het en willen we dit wel, hoe verder? Waar haal je de financiën vandaan? Het rendement is denk ik pas over vijf jaar echt meetbaar.” 290Liselot Liselot van Rest Intern begeleider Locatie: Oleanderstraat Als intern begeleider werkt ze sinds drie jaar zowel op de Oleanderstraat als op de Putsebocht. Liselot is de vraagbaak voor docenten en ouders. Daarnaast begeleidt ze kinderen met leer- en gedragsproblemen. In de praktijk richt ze zich voornamelijk op de docenten en op de cognitieve ontwikkeling van de leerlingen binnen het geheel. “Het project staat me wel aan, al heb ik maar een paar dagen in de week mee te maken. Het is belangrijk dat bepaalde zaken geïntegreerd worden bij kinderen. Zeker als dat niet van huis uit wordt meegegeven. Dus het eten, de gedachte achter de judo- en filosofielessen zijn belangrijke dingen voor deze leerlingen. Mijn indruk is dat er in deze wijk thuis weinig met kinderen wordt gepraat. Er wordt tegen ze gepraat en niet met ze. Binnen dit project leren de leerlingen dat er een dialoog kan zijn en dat er ook naar ze wordt geluisterd. Wat ik in de praktijk meekrijg van deze methode is dat het voor de kleuters echt lange dagen zijn, je ziet het ook aan de kleintjes. Ze zijn soms erg moe. Je moet er dus voor zorgen dat de lessen goed gegeven worden en de overgangen soepel zijn, dan is het een heel zinvol project. Ook qua organisatie zou je het anders kunnen inrichten. Meer kijken naar welke lessen er op welke momenten gegeven worden. Dit moeten de leerkrachten ook aangeven bij de coördinator van de verlengde dagarrangement lessen. Judolijn - Met judo leren ze meer respect voor elkaar te hebben, maar dat zie ik niet altijd terug op het schoolplein. Dat mag echt wel wat meer. Het is wel goed dat deze sport in het belang van het kind wordt aangeboden. Kooklijn - De kinderen leren op school wel andere smaken kennen. Ze leren gezond te eten en met tuinieren iets over de herkomst van het voedsel. Ik ben wisselend over het aanbieden van maaltijden. Ik denk dat als je kinderen twee keer per dag warm laat eten dat ze daar behoorlijk van gaan groeien. Met zekerheid kan ik het niet stellen. In die culturen speelt eten een belangrijke rol dus zal het niet weinig zijn wat er bij het avondeten op tafel komt. Filosofie - Deze leerlingen kunnen al heel goed, bijna op een volwassen manier nadenken over wie ze zijn, hoe ze zich voelen. Dit soort gesprekken heb ik in de praktijk regelmatig met ze en ik merk dat ik heel ver kom. Ze kunnen goed aangeven wat ze willen en hoever ze willen komen en dat is heel knap. Ik voer weliswaar korte gesprekken met ze, maar het valt wel op hoe sterk ze verbaal en filosofisch zijn. Continuïteit - Wel of niet doorgaan van het project hangt wat mij betreft af van de leerkrachten. Die moeten er achter staan, maar om de docenten gemotiveerd te houden zal het hele team inclusief het management eraan mee moeten werken en meedenken.” 291 Ouderparticipatie - We hebben een vaste groep ouders die zeer actief is op school. Zij krijgen cursussen over hoe om te gaan met de leerlingen de stagiaires. Ik merk dat ouders zich meer competent voelen. Ik heb regelmatig gesprekken met ouders over de voortgang van de cognitieve en sociaal emotionele ontwikkeling van hun kind. Soms is het lastig uitleggen omdat ouders niet altijd de taal spreken en je gebruik moet maken van een tolk. 292Wim Wim Pak Directeur Locatie: Putsebocht De school is de afgelopen jaren expansief gegroeid. Er is een aannamestop want de limiet van driehonderd leerlingen is al enige tijd geleden bereikt. Het ontbreekt inmiddels ook aan fysieke ruimte om nieuwe leerlingen aan te nemen. Mondjesmaat wordt er nog een enkeling toegelaten. Het gaat dan om kinderen voor wie er echt geen andere optie is. Een school, zegt schooldirecteur Wim Pak, hoort redelijk overzichtelijk te zijn. Eind jaren negentig werd hij gevraagd het roer over te nemen op de OBS Bloemhof. “Na een slecht inspectierapport (1998) en de start van een verbetertraject ben ik in 1999 op deze school begonnen. Het was helder dat er vooral vertrouwen moest komen in het onderwijs: niet alleen het vertrouwen van de buitenwereld (inspectie, bestuur en ouders) maar ook vertrouwen in het eigen werk door de leerkrachten. We begonnen met een nieuwe onderwijsmethode ‘Wanita’ en daarop aansluitend het project Fysieke Integriteit. Begin 2010 werd onze school als meest innovatieve leeromgeving bekroond met de VOO-onderwijsprijs. Ik doe niet meer dan dat ik hoor te doen en deze kinderen hebben weinig tot niets. Die verdienen veel meer dan dat ze krijgen. Ze hebben ongelooflijk veel potentie maar dat wordt van huis uit of vanuit traditioneel onderwijs niet aangeboord. Ik zag kinderen die in een mal gedrukt werden. En als je kinderen wil laten bloeien moet je ze de ruimte geven. Dan moet je onkruid willen wieden. In plaats van onkruid wieden werd er vanuit de oude methodiek een harnas om ze heen gezet. Daarin stond vast wat en hoe er geleerd werd. Leren is niet iets wat je oplegt. Het gebeurt. Van het onderwijzen zoals dat vroeger gebeurde leert een kind mijns inziens niet. Fysieke Integriteit - Het project sluit mooi aan bij het ‘Wanita’ onderwijsconcept. Een traject dat al binnen de school werd uitgevoerd. Wij geven geen standaard geschiedenis- en aardrijkskundelessen. In plaats daarvan laten we kinderen met hulp van onderwijzers en kunstenaars uitzoeken wat ze zelf willen leren over de wereld. Daarnaast zijn we voorzichtig begonnen met de Brede school aan te bieden. Vervolgens een uur uitbreiding van de lestijd per week. En uiteindelijk zes uur meer lestijd. Kinderen geven zelf aan wat ze willen leren en leerkrachten geven soms aan wat kinderen kunnen leren. Daarin wordt een weg gezocht. Met deze methode stimuleer je ook de taalontwikkeling. De docenten zijn inmiddels gewend geraakt aan deze vorm van onderwijs. Die kunnen kinderen stimuleren en coachen om echt iets te leren. Team - We hebben de afgelopen jaren een aantal dingen gedaan die uniek waren. Dat heeft ongelooflijk veel energie gekost. Het betekent dat we in het begin vooral bezig zijn geweest met het bij elkaar krijgen van middelen om onze plannen te kunnen 293 De reden om Fysieke Integriteit binnen de school te halen heeft met name te maken met het traject Vakmanschap van Henk Oosterling. Daar zaten een aantal interessante elementen bij. Zoals: wat is hier de manier om deze kinderen te richten op een goede toekomst? Daar zit respect in, dat is wat nodig is. Maar hoe leer je respect aan. Dat zit in judo, in tuinieren, in eten en filosofie. Het zijn de instrumenten om kinderen respect voor zichzelf en de dingen om hen heen bij te brengen. Zorgen voor een tuin is iets geven en iets terugkrijgen. Dat geldt ook voor judo. Zonder Fysieke Integriteit hadden we gewerkt aan een verlengde dagarrangement met een redelijk samenhangend programma. Maar niet zo integraal als nu. Het succes zit ‘m in de koppeling van een aantal zaken. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken uitvoeren. Hoe krijgen we een keuken, hoe komen we aan de juiste mensen? Dat heeft heel wat voeten in de aarde gehad. Aan het eind van het eerste jaar waren we zo ‘gesloopt’ dat we het woord evaluatie niet eens konden uitspreken. We werken hier met een team mensen die stuk voor stuk hart hebben voor deze kinderen. Het programma is niet gemakkelijk. Aan een aantal zaken moet nog gesleuteld worden. Bijvoorbeeld aan het verlengde dagarrangement. Het ontbrak aan vakkrachten met didactische vaardigheden. We hebben daarom besloten om meer te gaan investeren in vakkrachten met de juiste expertise. Judo - Wat ik onbegrijpelijk vind is dat judo hier zo werkt als het werkt. Meisjes van twaalf jaar die judoën met jongens van dezelfde leeftijd. Zonder schroom en in lichamelijk contact met elkaar. In respect voor de ander. Ik sta wel eens te kijken en denk dan: dit kan niet. Maar het kan. Het is werkelijk het wonder van de wijk dat dit op deze manier gebeurt. We werken momenteel met een bijzonder goede judolerares die de gedachte achter het project in de lessen verwerkt. Daardoor is de judolijn zeer geslaagd. Ecolijn - Dat is een zorg voor de toekomst. Er wordt flink bezuinigd op sport en recreatie. We hebben een alliantie gesloten met de organisatie Creatief Beheer. We werken eraan om deze leerlijn om te zetten in een verlengde dagarrangement. Kooklijn - Ik heb eens een bezoek gebracht aan scholen in Zweden waar ook tussen de middag warm wordt gegeten. Op een van de scholen was ik er vlak voor de pauze. De rust waarmee zo’n honderd kinderen zich van het klaslokaal naar het restaurant verplaatsten heeft grote indruk op me gemaakt. Op die honderd kinderen waren slechts twee toezichthouders. De voornaamste taak van deze dames was erop toezien dat het eten in orde was. De discipline en rust waarmee de kinderen aten was bewonderenswaardig. Dat wil ik ook dacht ik. Jaren later zijn wij zover dat het ons gelukt is. In het begin was de discipline bij ons ver te zoeken. Het was een enorme herrie, de kinderen wilden niet eten en meer van die dingen. Toen ik onlangs een reportage over ons restaurant zag drong tot me door dat wat ik bij ons zag vergelijkbaar was met wat ik in Zweden heb gezien. Het viel me op met hoeveel rust de kinderen binnenkwamen. Het is de investering van de afgelopen jaren door de coördinator/kok. Het is ongelooflijk knap dat hij dat op heeft kunnen opbouwen. Het systeem in de keuken zit hartstikke stevig in elkaar. Ik geloof heilig in het verstrekken van een warme maaltijd aan de kinderen. Voor de een is het misschien twee keer per dag warm eten, voor de ander kan het de enige keer zijn dat ze een warme maaltijd krijgen. 294 Filosofie - Over dit onderdeel van Fysieke Integriteit heb ik mij vooraf het meest bezorgd geweest. Waar ik bij judo twijfelde of het zou lukken omdat ze elkaar niet aan zouden willen raken, dacht ik bij filosofie dat het te elitair zou zijn. Te moeilijk, te niet kindgericht en te volwassen. Bij een deel van de kinderen slaat het heel goed aan. Veel beter dan ik verwacht had. In de praktijk blijkt dat het niet per se alleen bij het intelligente deel aanslaat, het raakt ook het deel dat geïnteresseerd is in het gesprek. Daar hoef je niet intelligent voor te zijn. Ik zie de worsteling van kinderen met het vak. Maar dat hoeft niet negatief te zijn. Het kan ook juist iets teweegbrengen. Het effect van filosofie is denk ik na drie of vier jaar het best te meten. Dan wil ik van de leerlingen horen of ze er iets mee opgeschoten zijn. Ouderparticipatie – Door het integrale aanbod zijn we heel aantrekkelijk geworden voor ouders. De participatie van moeders is vele malen groter dan verwacht. Ze hebben onlangs een verzoek ingediend om een ouder/kind centrum op te richten. Een plek waar ze met jonge kinderen bijeen willen komen. Waar een pedagoog een keer in de zoveel tijd een praatje komt houden. Waar ze met elkaar iets kunnen doen en elkaar ondersteunen en helpen met de opvoeding. Dat is een prachtig initiatief. De toeloop van ‘buitenstaanders’ is erg groot en dat ligt ook boven verwachting. We krijgen nu ook te maken met kritische ouders. En met ouders die nu ook de sociale ontwikkeling van hun kind belangrijk vinden. Dat is een mooie beweging. Een verrassend bijeffect. De uitstroom is relatief klein. Je ziet ouders die na een verhuizing hun kinderen toch weer terugbrengen naar deze school. Die nemen de afstand van huis naar school voor lief. Ik vind het belangrijk dat de leerlingen later een goed beeld hebben van hun eigen kunnen. En als de ouders daar baat bij hebben is dat een goed neveneffect. Dat is mijn ideaal. 295 Continuïteit - Voor mij is helder dat we doorgaan op de lijn die we nu hebben ingezet. Ik zeg elk jaar weer: nu gaan we bestendigen. Maar bestendigen werkt niet, want dan val je terug. We moeten alert blijven, zullen dus door moeten gaan. Het gaat om het kind en daar moeten we voor werken. Er is vooralsnog geen enkele reden om dit project niet voort te zetten.” ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 3.4.2 — Coalities en coproducties Door opdrachten van de deelgemeente IJsselmonde voor de WMO pilot 3.4.2.A) zijn bij RVS in 2009 na de groepen jongeren bij Kijk op Zuid (ZIE (ZIE 2.3.3) ook oudere groepen bewoners in beeld gekomen. RVS wordt in 2009 door het Zeeuwse SCOOP gevraagd te adviseren bij het opstellen van De Sociale Staat van Zeeland. Een opdracht van deelgemeente Feijenoord en woningcorporatie Woonstad in 2011 stelt RVS in de gelegenheid samen met de Veldacademie het wijkontwikkelplan De Nieuwe Belangstelling voor de wijk Feijenoord te ontwikkelen. (ZIE 3.4.2.B) Daarin zijn naast de FI inzichten ook de resultaten verwerkt. Een opdracht van Stadshavens in 2011 voor de formulering van de duurzaamheidskwalitetseisen voor de nieuw te ontwikkelen wijk MerweVierhaven 3.4.2.C) (ZIE aan de overzijde van Delfshaven tussen Schiemond en het Marconiplein levert eveneens nieuwe inzichten op. Op gemeentelijk niveau heeft RVS met verschillende partijen aan een aantal projecten gewerkt. Vanaf 2009 vervul ik verschillende ambassadeursfuncties bij de Dag van de Dialoog, het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) en het Stadsinitiatief waardoor stadsbreed contact wordt gelegd met stadsbewoners en ondernemers die proactief en creatief met de stad meedenken. RVS organiseert en coördineert in 2011 een van de stadsateliers voor de verbouw van het centrum rond de Coolsingel. 35 Eind 2012 wordt RVS door het Economic Development Board Rotterdam (EDBR) gevraagd het advies kritisch door te nemen dat het EDBR na de gemeenteverkiezingen van 2014 aan het nieuwe college zal presenteren voor de economische ontwikkeling van Rotterdam tot 2030. Voor het foodprint/foodprint traject zijn de departementale contacten met het InnovatieNetwerk dat het programma voor een Nationale Schoollunch onderzoekt, uiterst vruchtbaar gebleken. (ZIE 3.4.D) Op lokaal niveau bieden de bemoei- enissen met econetwerken, zoals Eetbaar Rotterdam en de contacten met groepen in de wijken waarin ook het Wageningse Alterra participeert, interessante aanknopingspunten. De samenwerking met de Hogeschool Rotterdam is vanaf het begin productief geweest. Er zijn seminars en lezingen gegeven voor verschillende instituten en opleidingen, waarbij het idee is geopperd van een profiel waarin integraal werken centraal staat. Dat is ook op InHolland gebeurd. In 2011 heeft er een minor Vakmanstad gedraaid. (ZIE 3.4.E) De meest omvangrijke coalitie waaraan RVS buiten Bloemhof deelneemt, is in 2010 op initiatief van de toenmalige Pact op Zuid programmaleider Ditty Blom voorbereid: een consortium onder de naam Veerkracht tussen een viertal best practices uit verschillende projecten op Zuid. Naast RVS bestaat dit uit Bureau Frontlijn, Creatief Beheer en het aan de EUR gevestigde, maar eveneens in de wijken opererende Dutch Research Institute for Transition (DRIFT). Als Veerkracht zijn deze partijen gevraagd met geld van het Pact vier jaar in de wijk Carnisse aan de slag te 296 gaan om het buurtweefsel te versterken. (ZIE 3.4.F) 3.4.2.A — Vakmanstad/Zorg - Pilot WMO IJsselmonde fase 2 In 2008 adviseert RVS onder de noemer “Van rollator naar relatie” in het kader van de gemeentelijke uitrol van de WMO in IJsselmonde en ondersteunt zij bij de ontwikkeling van een multidisciplinaire netwerkstructuur in de WMO pilot. De Vraagwijzer speelt een cruciale rol in het inschrijven en doorverwijzen van zorgklanten naar leden van een multidisciplinair team waarvoor door verschillende zorginstellingen medewerkers zijn vrijgemaakt. Ook het welzijnswerk en het opbouwwerk zijn bij deze teams betrokken. De inzet mikt op een andere manier van analyseren en werken. Door de blik te ‘kantelen’ kan vanuit een breed kijken ook het analyseren en handelen verbreed worden. RVS heeft de taak deze discoursomslag praktisch te verduidelijken en de ‘vlechtwerkers’ te begeleiden. In de tweede fase in 2010 en 2011 wordt opnieuw in opdracht van de deelgemeente IJsselmonde samen met Trees van Gennip, Marc de Witte en Corine de Lange dit ‘vlechtwerkmodel’ via begeleidende seminars geïmplementeerd en uitgewerkt. Van Gennip richt zich op de door Arnold Cornelis geïnspireerde ‘communicatieve zelfsturing’, terwijl RVS de netwerkfilosofie voor haar rekening neemt. 36 Verder analyseert RVS samen met de vlechtwerkers verschillende casus om aan te geven hoe deze andere manier van werken eruit kan zien. De opbouwwerksters blijken plotseling veel meer input te kunnen geven, omdat door deze manier van werken de buurt in beeld komt. RVS stelt voor een databank te maken met alle activiteiten in de buurt, met wat mensen willen en wat ze doen om zo matches te maken. Van alles wat de vlechtwerkers dat half jaar meemaken waarderen zij vooral de intervisie. (ZIE 2.4.2) Het meelopen met huisbezoeken bij zorgcliënten blijkt zeer instructief en biedt een mogelijkheid om het verschil van aanpak daadwerkelijk te illustreren, overigens in het volstrekte besef dat alleen een institutionele transitie en een cultuuromslag in het zorgwezen zelf voor deze verandering kan zorgen. De heer J. is een moeilijke man, zeggen ze. Hij is 63 jaar en zit in een verzorgingstehuis. Hij komt nauwelijks ergens. Door de zorgcoördinatrice is hij al op verschillende plekken geïntroduceerd, maar na een tijdje is hij karaktertechnisch toch niet echt te pruimen. We gaan bij hem langs. Na ettelijke tientallen scootmobiels te hebben omzeild, bellen we bij hem aan. Hij doet open, is wat achterdochtig naar mij toe, ondanks het feit dat hij van tevoren over mijn komst is ingelicht. Maar je merkt ook dat ie blij is dat ie weer eens iemand anders ziet. We drinken limonade. Het is een bedompte kamer, maar wel met een mooi uitzicht. Er staat een tafel met wat stoelen, een bank, een bed, een boekenkast en wat prullaria. Hij komt uit Den Haag, maar woont al heel lang in Rotterdam en raakt meer op zijn gemak als hij hoort dat ik de buurt waar hij gewoond heeft goed ken. In de omgeving van de Middelandstraat. Filmtheater Rex. We halen wat herinneringen op. Hij is tenslotte maar vijf jaar ouder. Hij zit een beetje voorover, wat krom, en beantwoordt gedwee de vragen, wordt soms wat kriegelig als het om zijn ’probleem’ gaat. Terwijl de zorgcoördinatrice met hem over ditjes en datjes praat, kijk ik de kamer rond. Ik zie een boekenkast. Een beroepstik. Maar in de kast zie ik Noorse en Spaanse boeken staan. Dat is niet niks. Mijn Noors en Spaans zijn hopeloos. Ik ben geïnteresseerd in 297 Latente talenten van ouderen? ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken taal, maar nog meer in wat hem beweegt en interesseert. Bij een opportune wending in het gesprek haak ik in: “Lees je dat allemaal?”. “Ja” Een mengeling van warse trots en voorzichtige nieuwsgierigheid naar die vreemde man die zegt dat ie eigenlijk filosoof is, maar meedenkt met de WMO pilot. “Serieus? Lees je dat echt?” Ik zet het even wat steviger in. De trots wordt harder. “Natuurlijk! Waarom niet?!” Dit is waar het om gaat. Waar komt onze woede vandaan? Na een kwartier zit ie helemaal rechtop, kijkt me recht in mijn ogen en we hebben het over taal. Wat betekent breed analyseren hier? En wat breed handelen? Op mijn vraag of hij een dvd speler heeft of internet, antwoordt hij ontkennend. Met een dvd zou hij films kunnen kijken, spaans of noors gesproken of ondertiteld. Maar dat is niet interactief. Op internet zijn er genoeg groepen met deze talen bezig. Hij zou, met een beperkte computercursus van de SoZaWe, op het net met deze groepen in aanraking kunnen komen. Zijn karaktertechnische probleem zou geen issue zijn. Misschien zou hij wel lesjes op scholen kunnen geven. We weten het niet, we vragen er niet naar. Meneer J. is vrolijk opgetogen en loopt nog een stukje mee. Als ik afsla om naar huis te fietsen nodigt hij me uit voor zijn verjaardag. Hij wordt volgende week 64 jaar. In de loop van deze drie jaar zijn door RVS seminars en lezingen voor welzijnsen mantelzorgorganisaties gegeven over deze aanpak bij de dienst SoZaWe, In de deelgemeente Hoek van Holland is het ook gepresenteerd. Er is in dit kader met zorgverzekeraar Menzis gesproken over mogelijkheden om in dit soort arrangementen te participeren. Het cruciale argument om dit niet te doen blijft dat de desbetreffende cliënten daarvoor bij deze verzekeraar moeten zijn aangesloten en dat dat onmogelijk is als de desbetreffende verzekeraar niet in heel het gebied opereert. Bovendien staan dergelijke arrangementen haaks op de wetgeving. Toch krijgt deze manier van vernetwerkte zorgondersteuning de aandacht van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) gekregen in hun rapport over de WMO. In 2010 komt vanuit Maasdeltagroep die rond Rotterdam opereert en met onderwijs- en zorginstellingen samenwerkt, het verzoek om een integrale visie neer te leggen voor de samenwerking van partijen die bij een fysiek ontwikkeltraject betrokken zijn. In voorjaar 2011 verschijnt daarover het RVS rapport Maatschappelijk ondernemen vanuit interesse. 37 Door deze opdracht komen beroepsopleidingen in beeld die zich expliciet met zorg bezighouden. Dat leidt tot een keylecture met een masterclass voor het Instituut voor Gezondheidszorg bij de Hogeschool Rotterdam waarin RVS naast zijn zorgvisie ook de educatieve implicaties kan uiteenzetten. Want een ding is duidelijk: de omslag die vereist is in de zorg zal nieuwe vlechtwerkers nodig hebben die al in hun opleiding kennis hebben gemaakt met een andere manier van kijken, analyseren en handelen. 3.4.2.B – Wijkontwikkelplan Feijenoord: De Nieuwe Belangstelling Het wijkontwikkelplan De Nieuwe Belangstelling 38 heeft een exemplarische voorgeschiedenis als het gaat om het doorwerken van een geïsoleerd probleem 298 op een leefveld naar een integraal perspectief. Het rapport is het eindresultaat van een analyse die RVS samen met de Veldacademie in samenwerking met Ans Stolk en studenten van de TU Delft in opdracht van de deelgemeente Feijenoord en Woonstad in 2010/2011 uitvoert. Woonstad is op dat moment bezig met een grote wijkrenovatie onder de noemer Kop van Feijeno ord. Deze stagneert, maar stuit ook op verzet bij de lokale bevolking. Wat is de aanleiding? In 2010 worden er in de wijk Feijenoord twee grote acties gevoerd om het zwerfvuilprobleem onder de aandacht van de wijkbewoners te brengen. Feijenoord is van oorsprong een oude arbeiderswijk waar de traditionele arbeiderspopulatie weggetrokken of vergrijsd is. Vanaf de zeventiger jaren vestigen er zich overwegend Turkse gezinnen en na 2000 vestigen bovenmodale kopers zich aan de gerenoveerde kades. Drie bevolkingsgroepen die nauwelijks met elkaar communiceren. Zwerfvuil wordt door iedereen als een probleem ervaren. In de jaarlijks door de stad gepubliceerde omnibus enquête ‘De Rotterdammers over hun stad’ staat het onderwerp ‘vervuiling en beheer openbare ruimte’ al jaren derde op de lijst van grootste problemen in Rotterdam. Uit gesprekken met medewerkers van stadstoezicht komt naar voren dat meldingen vaak door een vaste groep bewoners gemaakt worden. Uit straten waar veel zwerfvuil ligt, blijken echter minder klachten te komen. Dat geeft te denken. Via aanbelacties en gesprekken worden bewoners van de Oranjeboomstraat geïnformeerd, worden folders in het Nederlands uitgedeeld en kaartjes met het servicenummer dat, zo blijkt uit de enquêtes, nauwelijks bekend is. Van de geënquêteerden zijn er negen bewoners bereid zich in te zetten voor de straat. SONOR zet een vervolgtraject in en nodigt schriftelijk de belangstellende bewoners uit. Er komen er twee naar de bespreking: een uit het Dillenburgblok, een uit de Oranjeboomstraat. 1. Zwerfvuil is deel van een omvangrijker problematiek: de kwaliteit van de openbare ruimte in de hele wijk Feijenoord. Zwerfvuil, hangjongeren, voetballende kids, hondenpoep en geluidsoverlast worden vaak in een adem genoemd. Ze vormen de top van de klachtenlijstjes. 2. De kwaliteit van de openbare ruimte in de komende 10 jaar hangt af van de inbedding in ingrijpende bouwplannen die in de wijk zullen plaatsvinden. 3. Een doeltreffende aanpak van zwerfvuil hangt samen met een doortastende aanpak van de jaren braak liggende stukken grond die de wijk nog verder zullen ontsieren. 4. Het gebruik van de openbare ruimte in de wijk vergt een gedragsverandering. Maar het moet ook tussen de oren van bewoners komen. Dus het gaat uiteindelijk om een mentaliteitsverandering. Deze staat en valt bij juiste informatie, serieuze communicatie en op talenten en krachten van bewoners afgestemde participatie. 5. In deze brede context is zwerfvuil een indicatie voor een bepaalde leefstijl. Deze leefstijl is de uitdrukkingvanopvattingen over hoe mensen met elkaar samenleven en wat ieders rol daarin is. Zo’n leefstijl bepaalt het gedrag op verschillende leefgebieden of leefvelden. 6. Naast wonen en woonomgeving worden met deze leefvelden sectorale thema’s in kaart gebracht zoals gezondheid en hulpverlening, ondernemerschap en werkgelegenheid, startkwalificaties en onderwijs, participatie en vrije tijd. Veiligheid staat aan het begin en eind van de leefbaarheid in de wijk. Veiligheid is gebaat bij sociale duurzaamheid. 7. De krachten en klachten van bewoners betreffen al die leefvelden. Via gerichte activiteiten worden met de problemen ook deze leefvelden met elkaar verbonden. 299 De redenering die van een verschotte aanpak naar een integrale aanpak voert, loopt als volgt: ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Zo levert deze bindende en overbruggende strategie meerwaarde op: verbetering op een leefveld als vrije tijd voor jongeren kan weldadige effecten hebben op de ervaren kwaliteit van de woonomgeving. Op zulke dwarsverbindingen wordt vanuit bestaande initiatieven ingezet om het gedrag duurzaam positief te beïnvloeden. 8. Initiatieven voor de gewenste gedrags- en mentaliteitsverandering beginnen en eindigen altijd bij bewoners. Er wordt uitgegaan van de bestaande betrokkenheid. Die is er voldoende. Want ook al lijkt de wijk opgedeeld in verschillende populatieblokken, dwars door al deze groepen heen zijn al jaren actieve bewoners met elkaar in gesprek. Iedere nieuwe actie sluit bij deze netwerken aan. Zwerfvuil is dus meer dan een hoop rommel op de verkeerde plek. Het is ook een indicatie van de onverschilligheid van bewoners en de onmacht van diensten en woningcorporaties. Een oplossing is slechts voorhanden als er wordt onderzocht wat de onderliggende problemen zijn. Er zal iets op straat en tussen de oren van de bewoners en reinigingsambtenaren moeten gebeuren. Om deze mentaliteitsverandering op basis van een gedragsverandering te realiseren is een breed gedragen en langdurige strategie nodig waarbij alle belanghebbenden betrokken zijn. Er is nieuwe belang-stelling nodig. Wiens belangen zijn in het geding? RVS presenteert een oplossingsmatrix, waarin zoveel mogelijk bestaande faciliteiten en initiatieven zijn verwerkt. FYSIEK WONEN: Visie Kop van Feijenoord als kader Woonomgeving SOCIAAL ONDERWIJS PARTICIPATIE - Eko Kinderpark (Creatief beheer) - HolleBollenGijs (TUDelft) Onderwijs - VDA: Fysieke Integriteit – ouders (RVS) - Snuffelstages in de wijk - Feijenoordschool Economie, Werk & Inkomen - Snuffelstages BO - Stagetrajecten vakmanschap (V)MBO/HBO - Vakwerf Feijenoord (Activiteiten Zuiderpoort) - Roteb in de wijk (ism TOS) - Breekgroenplan (Creatief beheer/stijlgroep) - Productietuin Oranjeboom - Opwateren - Opzoomeren 2.0 - Vakwerf Feijenoord - Wijktheater in school - Jaarlijks Wijkproject met prijs voor ideeën van kinderen - HolleBollenGijs - Ouderparticipatie - L.O.T.S. (Bureau Frontlijn) - Full engagement SoZaWe: verplicht vrijwilligerswerk - Jongeren bij Monteiro’s Gym op 0-urencontract SWF - Ruimte Woonstad & Stadstoezicht Oranjeboomstr. - IZoZ bijdrage aan inrichting Helderheidsplein - Blauw-groen: faseren en opschalen - Lichtplan koepels - Woonschepen - Nassauhavenpark - Ambulant jongerenwerk (VSV) - IkZitopZuid - Sloepenwerf - Villa Waning - Ondern. Oranjeboomstr. - Aanleg productietuinen: zakgeld jongeren/ reïntegratiegeld - Geen MFA - Verdwijnen bibliotheek 2012 - Aansluiting onderwijs op arbeidsmarkt - Braakliggende terreinen 300 Blauw-groene aanpak Integraal onderwijs Zichtbaar werk Het eindrapport richt zich op verbinden en bruggen slaan. De matrix geeft de kern van het wijkontwikkelrapport De Nieuwe Belangstelling voor de wijk Feijenoord weer. Hierin worden de eerder geschetste ideeën over integrale en duurzame gebiedsontwikkeling toegepast. (ZIE 1.1.1) De matrix schetst hoe fysiek en sociaal op elkaar worden afgestemd. De blauwe pijl toont de onderwijs gerelateerde trajecten en de groene pijl de participatietrajecten. Beide pijlen lopen over de zes leefvelden (ZIE 2.2.2) heen en verbinden zo fysieke en sociale ingrepen met elkaar. In het witte veld staan de ondersteunende trajecten en in rood wordt onderaan op de leefvelden aangegeven wat de knelpunten kunnen worden. In een oogopslag dient zich een patroon in het buurtweefsel. 3.4.2.C – Stadshavens MerweVierhavengebied: duurzaamheidskwaliteitseisen In 2011 krijgt RVS de opdracht van Stadshavens om zich over de sociale duurzaamheid van het MerweVierhavengebied te buigen. Met Ans Stolk en Aetzel Griffioen werkt RVS een ontwikkelplan uit. 39 Dit rapport verwerkt de Ontwerp Structuurvisie (januari 2011) waarin onder de titel New Green Deal de Clean Tech Delta ressorteert en van twee eerdere, in opdracht van Stads havens geschreven rapporten: de Sociale Strategie Stadshavens (SSS: Concire/ Participatie & Vrije Tijd Veiligheid - Schoolsportvereniging - Voorleesexpres Feijenoordsch. - Feijenoord Vertelt - Wijktheater - AKAdemie (Touzani) - Feijenoord eet - Wijkarena’s (DRIFT) - Kindvriendelijke route - Senioren speeltoestellen Nassauhavenpark - SOS/TOS: senioren op straat-gymtoestellen - Ambulant Jongerenwerk - Fitness ruimte vrouwen /ouderen - MediaGroenwijk Antenne TV - Wereld Havendagen - Feijenoord festival park - Opzoomeren 2.0 - JOLO Buurtbemiddeling - Schouwgroepen - Belacties - Buurtvaders - TOS op pleinen - Buurt bestuurt (400 uur toezicht besteden) - WMO 2.0 (vraagwijzer) - Bureau Frontlijn + CJG’s/Jong XL - Actieve leefstijl (Stadionpark) - Jeugdraad - Urbansports (Skateland) - Salon Feijenoord - Villa Waning - H.E.L.D.E.R.H.E.I.D’s festival + herinrichting - Drijvend zwembad - Resultaten beheersconvenant - LVA Station Zuid/Watch Out - Opvoedingsondersteuning ouders, moeder-kind lessen - Groep 0 - Wegtrekken eerstelijnshulp naar Parkstad? - Zorgcluster pas in 2019 Geïnteresseerde zorgnetwerken Wijkinteresse als nieuwe Belangstelling - Aanpak Binnenterreinen Woonstad - Transitie Sportfaciliteit: Persoonshal rosepark plaats Creatieve interactie Veiligheid vanuit betrokkenheid 301 Gezondheid & Hulpverlening ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken WSA september 2010) en Van woestijn naar goudmijn (DRIFT/DSA mei 2011). Daarnaast wordt er gerefereerd aan De straat van de Toekomst (februari 2010) en de Inleiding op de Spelregelkaart vo or Nieuwe Initiatieven. De opdracht van Stadshavens aan RVS behelst twee delen: 1 ) het vaststellen van de sociale duurzaamheidskwaliteitseisen die van toepassing zijn op de gebiedsontwikkeling van het M4H gebied/Heijplaat; 2 ) het aangeven van voor deze gebiedsontwikkeling relevante doorlopende en aansluitende leerlijnen van het mbo via hbo naar het universitaire onderwijs. Communityvorming met de omliggende wijken moet erin zijn verwerkt. Voor nagenoeg alle experts die zijn geïnterviewd – zie de bijlage van het rapport – is het duidelijk dat er na strategische vergezichten en tactische voorzetten een overzichtelijk en geloofwaardig scenario moet komen dat de ontwikkeling van M4H gefaseerd en geschaald richting biedt. Het concept ‘duurzaamheidskwaliteitseisen’ staat nog niet op het netvlies van iedereen. Het concept ‘sociale duurzaamheid’ wordt wel benoemd maar niet concreet uitgewerkt. Ook in de literatuur wordt er slechts explorerend over geschreven. Vaak ontbreekt dit aspect volledig of wordt het als aandachtsgebied vermeld met de opmerking dat het verder moet worden onderzocht. In 2011 is er internationaal echter een versnelling in de conceptvorming waar te nemen. Het RVS rapport sluit daarbij aan. In het rapport krijgen de operationele trajecten samenhang binnen een context die de Sociale Strategie Stadshavens ‘gebieds- of merkidentiteit’ noemt: het gebied gaat een dynamisch cleantech imago uitstralen dat investeerders, ontwikkelaars, ondernemers, bewoners en recreanten zal verleiden om, ieder op zijn eigen schaal, hun steentje aan de ontwikkeling bij te dragen. De eisen die de verschillende groepen in ruil voor hun bijdrage stellen, verschillen echter aanzienlijk. Bedrijven willen iets anders dan bewoners, recreanten hebben een kortere spanningsboog dan investeerders en ontwikkelaars. Gefaseerd en gespecificeerd tegemoet komen aan deze eisen garandeert betrokkenheid op lange termijn. Die betrokkenheid is de basis voor het gedifferentieerde concept van duurzaamheid dat aan de visie van Stadshavens ten grondslag ligt. Hoe Stadshavens ontwikkeld moet worden, daarover verschillen de meningen. Een van de vragen is bij wie het eigenaarschap ligt. Een andere betreft de discrepantie in aanpak van strikt planologisch georiënteerde experts en ecologisch gemotiveerde experts. De eersten willen voornamelijk de markt het werk laten doen en zetten in op een Privaat-Publieke Samenwerking (PPS) constructie, de laatsten situeren zo’n PPS binnen een normatief kader waarbij wordt ingezet op een gedifferentieerde duurzaamheid. Op de vraag 'wie initieert en regisseert?' zijn dan verschillende antwoorden mogelijk. Maar over één ding zijn beide groepen het wel eens: het mag geen blauwdruk zijn. Beide 302 opteren ze voor open scenario’s. Daarin gaat het niet langer om een bottomup òf top-down aanpak. Evenmin om grootschaligheid of kleinschaligheid. Een open source aanpak is cyclisch: strategische, tactische en operationele overwegingen worden voortdurend in elkaar terug ge’looped’. Deze organische ontwikkeling stelt de gebruiker centraal, is flexibel, zoekt telkens weer naar gemeenschappelijke waarden en ambities, zoomt in en uit en laat zich omschrijven als een vorm van slow urbanism. 40 In zo’n lerende organisatie worden de zetten door de betrokken partijen gedurende het proces bijgesteld en aangescherpt, waardoor gedane investeringen ‘teruggeploegd’ worden in het proces zelf en niet uit het gebied weglekken. Deze cycliciteit is de basis van wat financiële duurzaamheid kan worden genoemd. Dit kan zijn beslag krijgen in het in Van woestijn naar goudmijn aangegeven revolving fund. De check op het proces is ‘een stip op de horizon’ als uitdrukking van een ‘samenhangende en overkoepelende visie’. De uitgangssituatie is echter niet gunstig. Het huidige imago van M4H als voormalige tippelzone en onveilige, industriële rommelzone is slecht. Het is een post-industriële restruimte waar de bedrijven die er nu zijn gevestigd, veiligheid voorop stellen en deze definiëren in termen van hekken en camera’s. Maar het is ook een havengebied waar sappen en fruit worden overgeslagen en waar de Eon met restwarmte bezig is. Ondanks het negatieve imago zijn er dus ook werkbare aspecten zoals voedseldistributie en energieopwekking voorhanden. Bovendien ligt het gebied dicht bij de ambachtelijke dorpskern van het oude Delfshaven. Het HAKA-gebouw met zijn coöperatieve historie herinnert aan een in deze ambachtelijkheid verankerd vakmanschap. In het HAKA-concept is ook voedseldistributie een substantieel deel van de bedrijvigheid. Kortom, energie, vakmanschap, voedselproductie en samenwerking zijn vanouds bedrijfsmatige indicatoren voor het gebied. Precies deze historische ruimtelijke hoofdstructuur biedt het gebied ontwikkelkracht. Inspelend op dit imago kan de gedachte aan innovatieve maakindustrie en cleantech in de geschiedenis van het gebied worden verankerd. Cleantech is de overkoepelende term voor de samenhang tussen midtech en hightech, ook op het gebied van de medische technologie of medtech. Voor het M4H gebied houdt dit vooral in dat zich in een klimaatbestendig en energieneutraal woonmilieu een cluster van innovatieve, toekomstbestendige bedrijven en kennisinstellingen vestigt. Het is zaak de in Rotterdam en omstreken aanwezige kunde en kennis zo te organiseren en op elkaar aan te sluiten dat de bedrijven en ondernemers daarvan in dit nieuwe gebied optimaal gebruik kunnen maken. Tegen de achtergrond van dit blauw-groene gebiedsconcept verschijnen de aspecten van een integrale gebiedsontwikkeling als samenlevingsopbouw – economisch, fysiek, sociaal, cultureel – als een viertal, elkaar overlappende vlakken. Daarop projecteert RVS trajecten die door onderlinge afstemming bedrijfsculturen, woonmilieus en leefstijlen met elkaar vervlechten: van robuust wonen in een innovatief werkgebied tot ambitieus vakmanschap in een interculturele maakindustrie. Innovatief vakmanschap is de drijvende kracht, integraliteit de gemeenschappelijke focus. In een gefaseerde uitbouw en opschaling van werk-, stage-, cultuur- en woontrajecten ontvouwt zich, de REAP 303 interculturaliteit de couleur locale, duurzaamheid de centripetale stuwing en • economisch fysiek sociaal cultureel HIGHTECH MID/MEDTECH ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken •Innovatieve bedrijfscultuur • C l e a n Te c h vakmanschap • infrastructuur •Culturele ambitie • • stijlen (Rotterdam Energy Approach and Planning) methode indachtig 41, de transformatie van ‘oude productie’ naar ‘nieuwe productie’ in een gebied van blauwgroene bedrijfsculturen en woonmilieus. Maar deze innovatieve omgang met water en groen vergt niet alleen een cultuuromslag bij bewoners en bedrijven. Ook beleidsmakers en bestuurders zullen er – letterlijk – aan moeten geloven. Groen houdt meer in dan ‘bomen langs wegen en groene daken en gevels’ of een technologisch verankerd Micro Klimaat Groen. Bovendien vereist het coöperatieve eigenaarschap een andere rol van de betrokken diensten. Grond en water zijn kostbare assets, maar in een geglobaliseerde wereld waarin naast de fysieke ruimte een virtuele wereld is ontstaan die zijn eigen kapitaalsoorten heeft gecreëerd, zijn de rendementen niet langer louter fysiek. Grond en water zijn groene en blauwe gebiedskwaliteiten waarin vanaf fase 1 infrastructureel wordt geïnvesteerd. Ze leveren in ieder opschaling meerwaarde op. In het rapport wordt dit verder gedetailleerd uitgewerkt. De bovenstaande, korte beschrijving geeft echter een indruk van de wijze waarop RVS op het vierde interactieveld haar concepten in scenario’s 304 implementeert. 3.4.2.D – Innovatieplatform: Nationale Schoollunch De projecten trekken ook de aandacht van politiek Den Haag. Allerlei delegaties bezoeken de Bloemhofschool: van trainees tot directeur-generaals van de verschillende departementen. Zij komen in het kader van het Nationaal Programma Kwaliteitsprong Zuid langs om zich over de aanpak en projecten van RVS te laten informeren. De kooklijn wekt in 2010 de aandacht van het interdepartementale InnovatieNetwerk, waar het idee is opgekomen om de haalbaarheid van een Nationaal Schoollunch Programma te onderzoeken. Er komt een filmploeg die een korte film over de verschillende aspecten van de kooklijn maakt. 42 Op uitnodiging van de coördinator Hans Rutten – toevallig ook de vader van een van onze pedagogiek stagiaires – presenteert RVS in Den Haag bij een bijeenkomst van het netwerk en het Nederlands Instituut voor Gezondheid en Zorg (NIGZ) het project Fysieke Integriteit, waarna RVS in het voorjaar 2011 wordt gevraagd om een commissie onder voorzitterschap van Marijke Vos, mee te denken over de implementatie. Naast de genoemde groepen zit ook zorgverzekeraar Achmea, verschillende innovatieve projecten en de Onderwijsinspectie aan tafel. De bezuinigingen halen echter een streep door de rekening die, grof geschat, voor een dagelijkse lunch op ieder basisschool in Nederland op een slordige €700 miljoen komt. 3.4.2.E – Samenwerking HBO Vanaf het begin van Fysieke Integriteit in 2008 is RVS in gesprek met de Hogeschool Rotterdam. In die gesprekken is geleidelijk aan het gezamenlijke inzicht ontstaan dat studenten structureler verbonden moeten worden, zodat zij het werk in dit soort wijken in hun vingers krijgen. Zowel op de Hogeschool Rotterdam als op InHolland heeft RVS de afgelopen jaren deze ideeën bij verschillende gremia van het management naar voren gebracht, vooral bij pedagogiek, zorg en CMV. Er is gesproken over de benodigde kennis of body of knowledge die voor de nieuwe hbo'er vereist is. InHolland heeft in 2011 een minor Vakmanstad gedraaid. Wat zijn de consequenties voor de opleidingen? Integraal werken vergt van de beroepsbeoefenaar, de professional en in dit geval dus de docenten, pedagogen en CMV'ers een specifieke houding en vaardigheden. In het RVS gedachtegoed wordt dit gevat in termen als ambitieus en duurzaam. Spreken we in het primaire onderwijs over soft skills 43, in het beroepsonderwijs – vmbo, mbo, hbo – gaat het om competentiegericht onderwijs (CGO). Zo’n competentie bestaat uit vaardigheden, een houding en flankerende kennis. Het zijn de eisen van een specifieke beroepspraktijk die de inhoud bepalen. Dat betekent dat overzicht en integraliteit min of meer uit beeld verdwijnen. CGO volstaat dus niet om als professional integraal te werken. Kennis is naar de achtergrond gedrukt en van reflectie is nauwelijks meer sprake. Toch hebben professionals in de nieuwe economie meer reflectieve skills nodig om. Ze opereren altijd in netwerken en moeten dus leren de effecten van hun handelen en dat van anderen adequaat zelf worden ingebouwd. Reflactie als nieuw vak. (ZIE 2.4.1) Als de professional in spe dit in de dagelijkse hectiek van zijn of haar professionele praktijk moet 305 in te schatten. Het aanleren van deze reflectieve skills moet in de opleiding ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken aanleren, is het voor velen al te laat. Dat staat die hectiek niet toe. Denken in netwerken, leren samenwerken en het reflectief-cyclisch analyseren van je eigen beroepspraktijk moet dus al in de opleiding beginnen. De urgentie van een integrale aanpak en het belang van netwerken noopt tot het ontwikkelen van reflectieve skills. Mbo- en hbo-studenten zullen ter voorbereiding op een wereld die samenwerking voorop stelt steeds breder geschoold moeten worden. Maar ze moeten toch ook scherp en geworteld kunnen opereren. Het moeten geen nieuwe managers worden die processen zo snel managen dat ze al weer weg zijn voordat ze hun gezicht hebben laten zien. Het denken en (onder)handelen in netwerken, waarin sprake is van continue reflectief-cyclisch feedback, vormt de inbedding van deze nieuwe professionele skills. Integraal werken zal infrastructureel onderdeel worden van ieder profiel van de hbo-opleidingen. Dit vereist een uitgekiend stagebeleid, zodat studenten op scholen en in organisaties kunnen meelopen waar deze skills methodisch worden ontwikkeld. RVS begeleidt jaarlijks veel studenten pedagogiek en culturele en maatschappelijke vorming. Dat gebeurt deels omdat zij talenten naar de stad wil ‘terugploegen’, maar ook omdat er in de toekomst andere pedagogen, welzijnswerkers en zorgverleners nodig zijn. Deze zullen veel meer inzicht moeten hebben in de integraliteit van hun werkveld en de duurzaamheid van hun ingrepen. Een leven lang leren en werken in een lerende organisatie vergt dat studenten niet alleen pro-actiever, maar ook creatiever, duurzamer en integraler leren handelen. Creatief en proactief handelen in netwerkorganisaties vergt echter tevens een gedegen kennis van zaken. Maar kennis is in het competentiegerichte onderwijs naar de marge gedrukt vanuit de gedachte dat kennis in een informatiesamenleving snel gedateerd is en het dus veel meer gaat om te leren hoe je kennis kunt opdoen. Leren leren, ontslaat een student echter niet van de noodzaak kennis op te doen, al was het alleen maar om zich breder èn specifieker te kunnen oriënteren. Interesse draagt de creativiteit en inventiviteit omdat het aanvankelijk nutteloze kennis toelaat die plotseling relevant kan worden. Als dat niet meer gebeurt kan er van praktijk overstijgende reflectie nauwelijks sprake zijn. Dat vereist op hogescholen echter een hechtere samenwerking tussen lectoraten (onderzoek) en opleidingen (onderwijs). In het Onderwijsraadrapport van 2011 wordt dit ook aangegeven. Het is de vraag of de recente aanbeveling om ‘generalisten’ op te leiden teneinde de steeds groter wordende kloof tussen professionals en managers te dichten, effectief zal zijn. 44 Deze benaming is waarschijnlijk ingegeven door een oppositionele logica (ZIE 1.2.1) die ook nog doorwerkt in het propageren van een bottom-up aanpak als tegenzet tegen een te hiërarchische top-down benadering. Het idee van een generalist suggereert dat daarmee de particulariteit van verkokerde beroepsbeoefenaren overstegen wordt. Het is de vraag of dit volstaat. De ecosociale kwaliteit van de professional die RVS beoogt, vereist een radicalere transformatie. Het probleem van de miscommunicatie tussen managers en professionals moet bij de wortel worden 306 aangepakt. Er zijn reflectieve skills vereist die een beroepsbeoefenaar in staat stellen generalist èn particularist te zijn: het geheel te zien door de delen heen en de delen weerspiegeld te zien in het geheel. (ZIE 1.2.4) RVS noemt deze ecosociale professionals ‘integralisten’. Door zijn reflectief-cyclische feedback skills verenigt de integralist in zich de professional èn de manager. De integralist leert naast zijn specifieke expertise in het vernetwerken, opschalen en terugploegen van relaties zijn denken om te zetten in doen. 3.4.2.F – Veerkracht Carnisse Veerkracht Carnisse is een consortium van best practices: Bureau Frontlijn, RVS, Creatief Beheer, DRIFT. 45 De vier domeinen waarop Veerkracht inzet, worden interactievelden genoemd. Dit zijn: het gezin thuis, de kinderen op school, de bewoners buiten en deze groepen in hun sociaaleconomische en sociaalculturele samenhang als wijk. Veerkracht is opgezet vanuit de netwerktheoretische gedachte dat (groepen) individuen die op de verschillende leefvelden op hun dagpaden ondersteund en versterkt worden – thuis, op straat, op school en in de buurt – zich beter hechten in de wijk waardoor het verloop vermindert en de buurt als weefsel sterker wordt. (ZIE 2.2) Bureau Frontlijn ondersteunt thuis in de gezinnen via de school, RVS verbreedt het schoolaanbod met delen van Veerkrachtfase Tijdsperiode Omschrijving fase Focus van activiteiten Fase 0 September 2011 Analyse en verkenning Ontwikkeling Veerkracht-methode. - november 2012 van de wijk Data-analyse, interviews, kennismakingsgesprekken, etc. om de wijk, individuen en netwerken te leren kennen. Fase 1 November 2011 Opstart netwerk en Vertrouwensrelaties opbouwen. Hoe - januari 2012 aftasten van inzet middelen het beste in te zetten? Hoe aan te sluiten bij lopende projecten in de wijk en van de (deel-)gemeente, Fase 2 Fase 3 Fase 4 Fase 5 Januari 2012 Start van een aantal Educatieve tuin, Basisscholen, - mei 2012 kernactiviteiten Tennisclub, Arend & Zeemeeuw, etc. Mei 2012 Uitbreiding netwerk en Activiteiten en netwerken verder uit- - medio 2013 activiteiten breiden en starten nieuwe activiteiten. Medio 2013 Synergie aanbrengen in Verbinding van netwerken. Opschalen - medio 2014 succesvolle activiteiten activiteiten. Medio 2014 Overdraagbaar maken Overdraagbaar maken activiteiten - medio 2015 en verduurzaming van bij bewoners, professionals en methoden ambtenaren. Tabel – Fases van het Veerkracht-traject (bron: werkboek Veerkracht Carnisse) 307 Kwaliteitssprong, etc. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Fysieke Integriteit op drie basisscholen, Creatief Beheer richt zich op straat op de vergroening van de wijk met participatief groenaanleg en beheer en DRIFT organiseert wijkarena’s met actieve bewoners en bestuurders. DRIFT monitort ook de samenwerking van het consortium. Veerkracht legt aan twee partijen verantwoording af: enerzijds NPKZ dat het consortium financiert, anderzijds de deelgemeente Charlois die vooral aansluiting bij haar eigen programma’s vraagt. (zie tabel, p. 307) De organisatiestructuur van Veerkracht kent een strategisch, tactisch en operationeel overleg. Het strategisch overleg bestaat uit Barend Rombout, het hoofd van Bureau Frontlijn, Rini Biemans, oprichter van Creatief Beheer, Derk Loorbach, directeur van DRIFT en mijzelf als directeur van RVS. Derk Tetteroo schakelt als projectmanager tussen alle partijen en onderhoudt de externe contacten van het consortium. Na de zomer van 2012 is de projectleider bij Bureau Frontlijn, Janette van der Meulen, aangesteld als projectleider van Veerkracht die alle overleggen voorzit. In de tactische overleggen wordt er gericht door de samenwerkingspartners gesproken over de aansluiting van de specifieke trajecten, dat ook een van de eisen van NPKZ is. De dagelijks verantwoordelijken van de vier partijen kijken hoe de Veerkrachtstrategie verbeterd kan worden. Extern wordt er vanaf de herfst van 2011 overlegd met de deelgemeente over de te volgen koers en met bewonersgroepen nagedacht over de toekomst van het leegstaande buurthuis Arend en de Zeemeeuw. Verder wordt er met Thuis Op Straat en de schoolteams, maar ook met de GGD, Museum Rotterdam en Katrol, een vanuit DOCK ingestelde gezinsondersteuning, gesproken. Operationeel overleg vindt om de twee of drie weken plaats. Alle operationele medewerkers zijn daarbij aanwezig. Het eerste half jaar zijn deze vergaderingen er vooral op gericht om samen implementatieproblemen op de verschillende interactievelden door te nemen en blokkades te slechten. In de huidige fase heeft elke partij zich functioneel in de wijk gevestigd en zijn de eerste samenwerkingsverbanden met andere wijkpartners aangegaan. De deelgemeente beoordeelt de voortgang driemaandelijks. Daarbij zet zij voornamelijk in op aantallen: hoeveel gezinnen worden geholpen, hoeveel leerlingen krijgen hoeveel uur les, hoeveel vierkante meter groen is er ontwikkeld met hoeveel bewoners, hoeveel wijkorganisatiemomenten zijn er geweest? Dit soort getallen zijn weliswaar een graadmeter van activiteit, maar ze zeggen weinig over de effectiviteit van de activiteiten. We weten uit andere onderzoeken – VerweyJonker Instituut naar Fysieke Integriteit, Kenniswerkplaats Rotterdam naar Huiswerkklassen en de Vakantieschool, RISBO naar de Brede school en uit de voorlopige resultaten van het landelijk effectonderzoek naar brede scholen van Oberon, Sardes en ITS 46 – dat cijfers hierover moeilijk te staven zijn. (ZIE 1.4.1) Met de beperkte extra data die door het consortium gegenereerd worden, valt weinig toe te voegen aan deze grote onderzoeken. Daarom richt het onderzoek 308 zich, naast de data waarmee de deelgemeente Veerkracht wil beoordelen, hoofdzakelijk op de samenwerking tussen Veerkracht Buiten, Thuis, School en Wijk. Dat werkt als volgt: 01 02 THUIS 01 – WIJK 03 02 – INSTITUTIES 03 – INDIVIDU & NETWERK BUITEN SCHOOL 1 . De cijfers per veld (hoeveel leerlingen, hoeveel gezinnen, hoeveel vierkante meters?) zijn het uitgangspunt. Die vormen per cirkel (thuis, buiten, school) elk jaar een totaaloppervlakte van 100%. 2 . In een aparte tabel kan dan per interactieveld worden aangegeven voor welke reële getallen de cirkel van Veerkracht School dit jaar staat: in jaar 1 was het 2000 leerlinguur, in jaar 2 wordt het 10.000. 3. Per jaar vindt er overdracht plaats van het ene naar het andere interactieveld. Dat kan zijn dat Veerkracht Tuin en School samen een activiteit of een les verzorgen, maar ook dat er tijdens een activiteit in het interactieveld School een gezin in beeld komt dat gebaat is bij een traject binnen het interactieveld Gezin. Deze overdracht wordt ook geteld. 4 . In het diagram wordt de overlap van de oppervlaktes van de interactievelden dynamisch gemaakt: hoe meer uitwisseling er plaats heeft gevonden, des te groter het gedeelde oppervlak van twee interactievelden is. 5. Dit wordt een sturingsmechanisme dat zowel op operationeel als tactisch niveau gebruikt kan worden. Daarnaast wordt er, steunend op bewezen literatuur, bijgehouden wat elke pect verdisconteerd: waar zijn er verbindingen mogelijk binnen Veerkracht, van Veerkracht met andere partners, tussen andere partners, tussen Veerkracht en 309 activiteit inhoudt voor de deelnemers. Ook wordt het tactisch-bestuurlijke as- ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken bestuurlijke lagen, en tussen andere partners en bestuurlijke lagen? Het eindresultaat na vier jaar moet meer zijn dan louter kwantitatieve conclusies: een groter aantal gezinnen is zelfredzamer geworden en veel leerlingen hebben interessante lessen gekregen die hen ecosociaal sterker hebben gemaakt. Dat Carnisse groener is geworden en dat door de georganiseerde inzet van bewoners ook blijft. Of dat daardoor de netwerken in de wijk sterker zijn geworden, zodat een individu dat valt opgevangen en een individu dat staat te springen, gelanceerd kan worden. Er dient ook een methodiek ontwikkeld te zijn die los staat van de vier Veerkrachtpartners Bureau Frontlijn, Creatief Beheer, DRIFT en RVS, maar overdraagbaar wordt naar andere contexten. De monitoring van DRIFT functioneert dus niet als afrekening, maar als cyclischreflectieve feedback in en op het proces. (ZIE 2.4) Wat goed gaat, wordt versterkt, wat slecht gaat, bijgestuurd. Samenwerking staat voorop. Het proces dat zo op gang komt, levert parameters waarmee andere organisaties die in de vier interactievelden werken zich ook op samenwerking kunnen richten. 3.4.3 — Presentaties, lezingen en workshops 2009-2012 Communicatie is cruciaal, ook naar externe partijen. Vanaf 2009 heeft RVS zijn expertise verdiept door haar ideeën met andere organisaties, instellingen, stichtingen, overheden en maatschappelijke groepen te delen. Altijd wordt in die kennisdeling het zicht op nieuwe aspecten en mogelijke allianties geopend. Daarnaast zijn er in de Bloemhofkeuken weer veel groepen ontvangen om zich 310 te laten informeren over het project. 3.4.3.A – De Bloemhofkeuken 2012 29 / 10 – Gemeente: delegatie Europa jeugdbeleid via afdeling Jeugd en Onderwijs. 17 / 09 – Ministerie/wethouders/NPKZ: delegatie van D/G van vijf ministeries, wethouders Hugo de Jonge en Korrie Louwes, en NPKZ delegatie met Marco Pastors en Ruud Rakers. 05 / 09 – Europa: delegatie Europese parlement Wijkontwikkeling. 21 / 05 – Wetenschap: bezoek Isabelle Stengers aan de Bloemhofschool. 2011 25 / 08 – Onderwijs: directies Agnesschool en Elisabethschool. 16 / 06 – Woningcorporatie: congres Vestia gebiedsontwikkeling. 09 / 06 – Onderwijs: afstuderen Monica Walhout. 2010 05 / 11 – Ministerie: ‘ECO3 en innovatie’ voor Innovatieplatform. 07 / 10 – Denkdiner. 24 / 09 – Bedrijfsleven: workshop Hoofd Bedrijfschap Ambachten. 23 / 09 – Denkdiner. 10 / 09 – Bestuur: seminar RVS voor Leergang grootstedelijke opgaven. 09 / 09 – Denkdiner. 03 / 09 – Gemeente: seminar/workshop voor Comeniusgroep, dienst SenR. 02 / 09 – Denkdiner. 26 / 08 – Denkdiner. 23 / 06 – Ministerie: waarnemend minister Rouvoet. 08 / 06 – Politie: seminar Potentief politiebeleid, Spiegelgroep Warnsveld 18 / 05 – Onderwijs: ROC Zadkine. 20 / 04 – Bestuur: jaargang NSOB, Den Haag. 16 / 04 – Ministerie: Deetman als voorzitter commissie Deetman/Mans. 16 / 04 – Gemeente: delegatie Den Haag. 15 / 04 – Vestia: directie Vestia. 26 / 03 – Ministerie: delegatie VROM. 18 / 03 – Onderwijs: presentatie Fysieke Integriteit, HRO studenten. 11 / 03 – Onderwijs: avondcollege Fontys Hogeschool: functie van tuin in onderwijs. 21 / 01 – Onderwijs: avondcollege Fontys Hogeschool: functie van tuin in onderwijs. 2009 18 / 12 – Onderwijs: stafbureau BOOR. 11 / 12 – College/PoZ: overhandiging Wo orden als daden aan wethouder Schrijer. 30 / 11 – Ministerie: minister van der Laan. 19 / 11 – Onderwijs: internationale delegatie Pabodirecteuren. 29 / 10 – Onderwijs: delegatie christelijk basisonderwijs Friesland. 31 / 03 – Het koninklijk Huis: Koningin Beatrix en staatsecretaris Sharon Dijkstra. 09 / 01 – Gemeente: burgemeester Aboutaleb en wethouder Dominic Schrijer. 311 11 / 09 – Deelgemeente/Vestia: bestuur en gebiedsmanagers. 3.4.3.B – Externe communicatie Fysieke Integriteit 2012 02 / 09 – Presentatie Fysieke Integriteit, afsluiting dag De Groene Loper met wethouder Van Huffelen. 2011 24 / 11 – Overleg Nationale Schoollunch, werkgroep Den Haag. 26 / 10 – Presentatie 'Fysieke Integriteit Bloemhof ECO3' voor Nominatie Oranje fonds prijs Appeltje van Oranje, NH Hotel Zoetermeer. 03 / 10 – Voorzitter/inspirator sessie Duurzaamheid, inspiratiebijeenkomst NME, dienst SenR, met wethouder Alexandra van Huffelen, kinderboerderij De Molenwei, Charlois Rotterdam. 14 / 09 – Workshop, Hoe kan burgeractivisme in de alledaagse leefomgeving worden bevorderd? met Pieter Winsemius en Paul Rosenmöller, Nationale Postcode Loterij, Amsterdam. 10 / 06 – Lezing ‘Ecosofie’, debat 'Ecologie en Onbehagen', symposium 'De onderbuik van Nederland", Universiteit voor Humanistiek, Utrecht. 31 / 05 – Seminar ‘Fysieke Integriteit’, expert evaluatie 2, met Micha de Winter, Kees Machielse en Joke van der Zwaard, Fysieke Integriteit, Creative Factory/Bloemhofschool, Rotterdam. 24 / 05 – Seminar ‘Fysieke Integriteit’, expert evaluatie 1, met Johan Mackenbach, Frans Spierings en Luc Stevens, Fysieke Integriteit, Creative Factory/Bloemhofschool, Rotterdam. 19 / 05 – Overleg ‘Nationaal Schoollunch programma’, o.l.v. Marijke Vos, 312 Innovatienetwerk, Den Haag. 23 / 03 – Lezing ‘Bloemhof en Stadslandbouw’, Pecha Kucha: Dienst Stedenbouw en Volkshuisvesting, gemeente Rotterdam. 2010 14 / 09 – Presentatie Fysieke Integriteit, MFA De Spechten, deelgemeente IJsselmonde/Woonbron, Rotterdam. 29 / 04 – Presentatie ‘Fysieke Integriteit’, dienst Jeugd Onderwijs en S amen leving, Blaak, Rotterdam. 07 / 04 – Presentatie ‘Fysieke Integriteit’, met Wim Pak, Meester Van Eijckschool IJsselmonde, Rotterdam. 04 / 03 – Presentatie RVS project tijdens fondsengesprek Slingerdirectie, De Harmonie Rotterdam. 01 / 02 – Overleg Meester Van Eijckschool, Fysieke Integriteit, EUR, Rotterdam. Actief Burgerschap 2011 13 / 12 – Keylecture ‘Talenten, competenties & skills’, tweedaags-symposium LINT, Demos, Kortrijk België. 26 / 10 – Presentatie 'Fysieke Integriteit Bloemhof ECO3', Nominatie Oranje Fonds prijs Appeltje van Oranje, Zoetermeer. 14 / 09 – Deelname workshop ‘Hoe kan burgeractivisme in de alledaagse leefomgeving worden bevorderd?’ met Pieter Winsemius en Paul Rosenmöller, Nationale Postcode Loterij, Amsterdam. 22 / 08 – Co-referaat 'Woorden als daden', bij presentatie burgemeester Aboutaleb, minisymposium '10 jaar Dag van de Dialoog Rotterdam', Schiekade 189, Rotterdam. 18 / 04 – Debat ‘Maak van je kenmerk je handelsmerk’, debat met Korrie Louwes, Crista Vonkeman, Huub Kleinrouweler, Cees Jan Asselbergs, Platform Buitenlanders Rijnmond, De Heuvel Rotterdam. 14 / 04 – Seminar ‘Vakmanstad als gereedschapskist’, Afdelingsteam Cultureel Maatschappelijke Vorming, InHolland, Rotterdam. 08 / 04 – ‘Het echte leven: levenskills’, interview door Wim Brands, Nacht van de Filosofie, Felix Meritis, Amsterdam. 06 / 04 – Keylecture ‘Kunst en cultuur als grootstedelijke context’, symposium ‘Afkijken mag!’ Kenniseducatie Centrum Rotterdam, jaarcongres SKVR, Lantaren/Venster Rotterdam. 16 / 03 – College ‘Potentief politiewerk en jongeren’, Albedacollege en Politieschool Rotterdam, Albeda Rosestraat, Rotterdam. 16 / 02 – Debat ‘Opgroeien in Rotterdam’, met o.a. Frans Spierings, GroenLinks, De Unie Rotterdam. 2010 11 / 11 – Lezing ‘Jongerenwerk en vakmanschap’, Dag van het Jongerenwerk, Hogeschool InHolland, Rotterdam. 08 / 10 – Lezing ‘Woorden als daden. Politie(k) in de polis of de zelfverzekerde het politievak", Rotterdam. 313 grootstedelijkheid’, afscheidsymposium Aad Meijboom 'Geboeid door ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 08 / 06 – Seminar 'Potentief politiebeleid', voor Spiegelgroep SPL Warnsveld, Bloemhofkeuken, OBS Bloemhof. 08 / 06 – 'Jeugd op Zuid & Fysieke Integriteit', seminar voor CJG regisseurs van Feyenoord, IJsselmonde en Charlois, Rotterdam. 26 / 05 – Gastcollege 'Vakmanstad, jeud en politiebleid', voor studie jongerenwerkers Albedacollege en politieagenten, Politieschool Alexanderpolder, Rotterdam. 22 / 04 – Presentatie Mix & Messe debatgroep Montfortcollege Zuidplein, Pact op Zuid Rotterdam-Zuid. 15 / 04 – Inleiding bij boekpresentatie 'Your Identity' aan wethouder Rik Grashof, restaurant vierde etage Stadhuis, Coolsingel 40, Rotterdam. 18 / 03 – Presentatie ‘Fysieke Integriteit’, voor PoZ, studenten HRO, Bloemhofkeuken Rotterdam. 04 / 03 – Seminar 'Kansen voor de Jeugd' voor Programmamanagement Centrum Jeugd en Gezin, gemeente Rotterdam, Rotterdam. 26 / 04 – Seminar ‘Vakmanstad, jeugd en politiebeleid’, Albeda, jongeren- werkers en politieagenten, Politieschool Alexanderpolder, Rotterdam 02 / 02 – Seminar ‘RVS en jongeren nieuwe aanpak’, Cultureel Maatschappelijk Werk, Hogeschool Rotterdam. 26 / 01 – Masterclass ‘Cultureel burgerschap, Kunstbeleid en Vakmanstad’, beleidsmakers Kunstgebouw, Rijswijk. 2009 26 / 11 – Workshop en begeleidingsdag WMO pilot IJsselmonde, WMO café, IJsselmonde, Rotterdam. 26 / 11 – Lezing ‘Werken, net werken, netwerken’, Centrum voor Dienstverlening, Rotterdam. 19 / 11 – Lezing ‘Van rollator naar relatie. WMO en netwerken’, beleidsdag St. DOCK, Sloterdijk, Amsterdam. 15 / 10 – Lezing ‘Staging Skillcity’, co-referaat bij de van Slingelandtlezing Sweder van Wijnbergen, Vereniging Bestuurskunde, Eerste Kamer, Den Haag, 16.00 uur. 27 / 09 – Deelname debat Vredesweek, Seeds of Change Festival met Chantal Gill’ard, Jan Pronk en Rik Grashoff, Laurenskerk Rotterdam. Duurzaam vakmanschap 2012 06 / 12 – Kritische reflectie Economic Development Board Rotterdam visierapport. 05 / 06 – Presentatie Rotterdam Vakmanstad/Skillcity, samen met Marco Pastors, IkZitOpZuid, Piekstraat, Rotterdam. 2011 314 07 / 09 – Keylecture ‘Rotterdam Skillcity: social design as design activism’, Annual Conference, Design History Society/Fundació Història del Disseny & Barcelona, Spanje. 27 / 05 – Lezing ‘Een Dag Zonder Techniek. De Wezenloze Wijsheid van de Onbewogen Beweger’, Stichting Brandstof, Amsterdam. 04 / 05 – Keylecture 'Honorable Copyright – Relational Authenticity in Japan and China', Manifestation DMY, Premsela Stichting,Tempelhof, Berlijn, Duitsland. 10 / 03 – Seminar ‘Rotterdam Vakmanstad en creatieve wijken’, Wijkteamregisseurs Amsterdam, Bloemhof, Rotterdam. 24 / 01 – Deelname havenoverleg stadsbreed. De Nieuwe Maze, wethouder Baljeu, Hans Smits, Rotterdam. 2010 26 / 11 – Presentatie en debat ‘Craftmanship and Skillcity’ met Richard Sennett, Arminiuskerk, Rotterdam. 11 / 11 – Lezing ‘Jongerenwerk en vakmanschap’, symposium 'Dag van het Jongerenwerk: 1 vuist in Rotterdam', Hogeschool InHolland, Rotterdam. 01 / 10 – Lezing ‘Vakmanschap en maakbaarheid’, Makersfestival, Garage Notweg, Amsterdam. 16 / 09 – Lezing ‘Creatieve industrie en Vakmanstad’, voor Economische Zaken gemeente Amsterdam, programmabureau Amsterdamse Wijkaanpak, Geuzenveld-Slotermeer, Amsterdam. 04 / 02 – Lezing 'Vakmanstad als Midtech' met Pieter Tordoir, voor IkZitOpZuid, Maassilo Creative Factory 010, Maashaven, Rotterdam. 2009 23 / 11 – Lezing ‘Creatief urbane interesse’, bezwarend materiaal, Toneelhuis Bourla, Antwerpen. ECO3 Discoursstrategische voorzetten 2012 30 / 08 – Keylecture ‘Theatraal netwerken’, jaardag Vlaams Theater Instituut, Antwerpen, België. 31 / 04 – Debat ‘Mesopolitics and skillcity’ met Isabelle Stengers o.l.v. Sjoerd van Tuinen, De Unie, Rotterdam. 27 / 03 – Lezing ‘Rotterdam Vakmanstad: integrale en duurzame gebiedsontwikkeling’, MCD opleiding, EUR, Rotterdam. 06 / 03 – Deelname debat bij film over werk en mens Gregory Bateson (Steps to an ecology of mind), CREA Amsterdam. 27 / 01 – Keylecture Symposium expositie 'NijverHEDEN, Me Craft/ You Industry, Zuiderzeemuseum i.s.m. Premsela Stichting, Zuiderzeemuseum Enkhuizen. 2011 13 / 12 – Keylecture ‘Talenten, competenties & skills’, tweedaags-symposium de waarheid', i.s.m. uitgeverij Boom/Rode Hoed, Amsterdam. 315 LINT, Demos, Budascop, Kortrijk, België. 31 / 10 – Inleiding en debat presentatie Foucault publicatie 'Moed tot ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 20 / 10 – Lezing ‘Skillcity: publiek-private samenwerking’, seminar ‘Succesvol samenwerken in ketens en netwerken’, Focus Conferences, Nijenrode Business University. 14 / 10 – Seminar ‘Leiderschap: relationele authenticiteit’, B-Dare management, Garderen. 07 / 09 – Key lecture ‘Rotterdam Skillcity: social design as design activism’, Annual Conference, Design History Society/Fundació Història del Disseny, Barcelona, Spanje. 10 / 06 – Lezing ‘Ecosofie’, symposium 'De onderbuik van Nederland', Universiteit voor Humanistiek, Utrecht. 27 / 05 – Lezing ‘Een Dag Zonder Techniek. De Wezenloze Wijsheid van de Onbewogen Beweger’, Stichting Brandstof, Amsterdam. 04 / 05 – Keylecture 'Honorable Copyright – Relational Authenticity in Japan and China', Manifestation DMY, Premsela Stichting, Tempelhof Berlijn, Duitsland. 08 / 04 – 'Woorden als daden', interview door Wim Brands, Nacht van de Filosofie, Felix Meritis, Amsterdam. 09 / 03 – Seminar ‘Rotterdam RVS/Skillcity’, Masteropleiding City Development, EUR, Rotterdam. 27 / 01 – Deelname Kenniswerkplaats Duurzaamheid, samenwerking EUR/ Stad, De Machinist, Rotterdam. 21 / 01 – Seminar ‘Vakmanschap en relationele authenticiteit’, B-Dare management, Garderen. 2010 26 / 11 – Debat ‘Craftsmanship and Skillcity’ met Richard Sennett, Arminiuskerk, Rotterdam. 01 / 10 – Lezing ‘Vakmanschap en creatieve industrie’, Festival De makers, Amsterdam. 10 / 09 – Workshop ‘Authentiek Leiderschap’, cursus Leiderschap B-Dare, Putten. 14 / 06 – Workshop ‘Skillcity and Deleuze’, symposium 'Deleuze and Nomadic Methodologies', Amsterdam School of Cultural Analysis, Amsterdam. 01 / 06 – Presentatie RVS, studentendelegatie Rijksuniversiteit Groningen, Ondernemershuis, Rotterdam. 31 / 05 – Eindrapportage seminar Stadshavens, Concire, RDM Campus. 29 / 04 – Presentatie 'ECO3 en scholing', seminar over Stadshavens, Concire, RDM Campus. 25 / 04 – Eco-overleg, stadsnetwerk, met Ans Stolk De Enk, Vreewijk Rotterdam. 14 / 01 – Lunchlezing ‘Rotterdam Skillcity en duurzaamheid’, Planbureau voor de Leefomgeving, Den Haag. 13 / 01 – Presentatie RVS, voor D’66, samen met Ton Quadt, HUB, Rotterdam. 2009 316 23 / 11 – Lecture ‘Ecology and design’, Design Academy, Bergen, Noorwegen. 13 / 10 – Lezing ‘Circular continuity’ en interview met Lars Spuybroek, 'The Ecology of Design: everything is made of something', V2, Rotterdam. 23 / 09 – Voordracht en workshop ‘Co-mobiliteit op Zuid. Het nieuwe bewegen’, 'Onze Lijn' nieuwe metroverbinding onder de Maas, Topsportgebouw Feyenoord stadion. Sociale architectuur 2012 13 / 12 – Keylecture ‘Sturen op samenwerking. Van Doemdenken naar doendenken’, jaardag Maaskoepel, Rotterdam. 28 / 11 – Lezing ‘Van doemdenken naar doendenken’, NICIS conferentie ‘De stad in verandering’, Utrecht. 2011 20 / 10 – Lezing ‘Skillcity: publiek-private samenwerking’, seminar ‘Succesvol. samenwerken in ketens en netwerken’, Focus Conferences, Nijenrode Business University. 13 / 09 – Presentatie rapport ‘De nieuwe Belangstelling’, commissie buitenruimte, deelgemeente Feijenoord, Maashaven, Rotterdam. 05 / 09 – Deelname Smal Beraad 'Rotterdam-Zuid', o.l.v. Paul Schnabel, Stichting Forum Stedelijke Vernieuwing, Katendrecht Rotterdam. 17 / 08 – Presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad’, TedX Dordrecht, Dordrechts Museum, Museumstraat. 16 / 06 – Seminar ‘Bloemhof: Integrale gebiedsontwikkeling als samenlevings- opbouw’, Vestia, Praktijkconferentie. Stedelijke vernieuwing in Rotterdam, onderdeel Vakmanstad, Bloemhofschool. 02 / 06 – Bezoek studententen delegatie Universiteit Hamburg, Duitsland, studie opdracht Skillcity. 26 / 05 – Lecture ‘After squatting: the commons’, TU Delft/University of Michigan, Delft. 05 / 05 – Webinar Kwaliteitssprong op Zuid, Stadshavens, Havenport, Wilhelminapier, Rotterdam. 09 / 03 – Presentatie Rapport 'De Nieuwe Belangstelling', deelgemeente Feijenoord, Persoonshal, Rotterdam. 17 / 02 – Presentatie rapport De Nieuwe belangstelling, deelgemeentebestuur Feijenoord, Maashaven, Rotterdam. 2010 09 / 11 – Ateliermeester Atelier Coolsingel, gemeente Rotterdam. 30 / 09 – Lezing 'Opschalen en terugploegen. Over integrale stads- ontwikkeling', in Publiek/Private samenwerking, FOCUS, Nijenrode. 21 / 09 – Presentatie 'Sociale architectuur en Zorg' expertmeeting Samenlevingsopbouw en Gebiedsontwikkeling, Maasdeltagroep met Pieter Winsemius, Rotterdam. 16 / 09 – Lezing 'Creatieve industrie en Vakmanstad', voor Economische Zaken, programmabureau Amsterdamse Wijkaanpak, Amsterdam. 317 21 / 09 – Bijdrage Vredesweek, Afrikaanderplein Rotterdam. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 14 / 09 – Presentatie Fysieke Integriteit, bijeenkomst MFA De Spechten, deelgemeente IJsselmonde/Woonbron, Rotterdam. 10 / 09 – Workshop 'Authentiek Leiderschap', cursus Leiderschap B-Dare, Hampshire Inn 'Mooi Veluwe', Putten. 08 / 09 – Workshops ‘Woorden als daden. Politie(k) in de polis of de zelfverzekerde grootstedelijkheid’, afscheidsymposium corpschef Aad Meijboom 'Geboeid door het politievak', Heijplaat, Rotterdam. 03 / 09 – Seminar/workshop 'Rotterdam Vakmanstad/Pact op Zuid' voor Comeniusgroep, dienst Sport en Recreatie, Rotterdam. Karakus, City Informatie Centrum, Rotterdam. 21 / 08 – Openingswoord ‘Friendly Fire’, onthulling Brandgrens Noordereiland, Prins Hendrikkade 66, Rotterdam. 20 / 08 – Co-referaat bij lezing over 'urban strategies' van Jan Gehl, voor SITE urban development, woningcorporatie Ymere, Amsterdam. 25 / 07 – Seminar ‘Social architecture’ voor Krill, Summerschool, Lingezegen. 23 / 07 – Inleiding presentatie Burgerpanel rapport ‘Kunnen we hierop bou- wen?’ aan wethouder. 15 / 06 – Presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity: sociale architectuur’, dagelijks bestuur deelgemeente Feijenoord, Rotterdam. 29 / 04 – 31 / 05 – Presentatie 'ECO3 en scholing', seminar Stadshavens, RDM Campus, Rotterdam. 20 / 04 – Werkseminar Pact op Zuid i.s.m. NSOB Den Haag en Jack Burger, Ondernemershuis Creative Factory, Rotterdam. 15 / 04 – Lezing en workshop ‘Wat is de taak van de woningcorporatie in de inte- grale gebiedsontwikkeling’, directie Vestia, OBS Bloemhof Rotterdam. 10 / 04 – Deelname Actueel 010 debat over stadspolitiek Bibliotheek Rotterdam, Rotterdam. 29 / 03 – Lezing ‘Vakmanschap in de wijk’, in kader van de STADSWIJK studies5, i.s.m. Trancity thema: Vakmanschap, Amersfoort. 23 / 03 – Bijdrage expertmeeting ‘Samenlevingsopbouw en Gebiedsontwikke- ling’, Maasdeltagroep en partners, Charlois, Rotterdam. 18 / 03 – Voorzitterschap debat Stichting Orgaan Bewonerscommissie, Woonbond, woningcorporatie Vidomes, Zoetermeer. 10 / 02 – Overleg MFA deelgemeente IJsselmonde. Bram van Hemmen en Woonbron, Stadionweg, Rotterdam. 03 / 02 – Presentatie & expertmeeting Multi Functionele Accomodatie Hillesluis, Woonstad Feijenoord, OBS De Piramide Hillesluis, Rotterdam. 28 / 01 – Lezing ‘De onderste steen boven: fysiek-sociale wijkaanpak’, 10-jarig bestaan woningcorporatie Far West, met minister Van der Laan in Theater De Meervaart, Osdorp Amsterdam. 13 / 01 – Presentatie ‘De sociale stad’, werkgroep Leergang D66, De Hub, Rotterdam Woningc orp oraties (MFA). 07 / 01 – Overleg Multi Functionele Accommodatie (MFA) IJsselmonde, 318 Woonbron & deelgemeente IJsselmonde, Weena, Rotterdam. 2009 02 / 12 – Lezing ‘Opschalen en terugploegen. Over integrale stads- ontwikkeling’, in Publiek/Private samenwerking, FOCUS, Nijenrode. 13 / 11 – Presentatie en workshop ‘Woorden als daden. Over integrale stadsontwikkeling’, congres Woonstad ‘Van buiten naar binnen’, Rotterdam. 05 / 11 – Presentatie en workshop ‘Woorden als daden. Over integrale stadsontwikkeling’, Bestuursdienst Stadhuis, Rotterdam. Zorg 2011 30 / 11 – Moderatie congres ‘Marktwerking in de zorg’, Medenzeggenschapsdag GGZ NL – O&O Fonds, Antropia, Driebergen. 29 / 11 – Openingslezing 'Van rollator naar relatie. Over welzijn of niet zijn', themadag Welzijn en Zorg 2.0., Sozawe, deelgemeente Hoek van Holland. 18 / 10 – Lecture 'Addiction and Radical Mediocrity', Bachelor European Public Health, vakgroep Health, Ethics and Society, Universiteit van Maastricht, Maastricht. 22 / 03 – Keylecture ‘Integrale gezondheidsvisie’, Jaarsymposium Hogeschool Rotterdam, Instituut Gezondheidszorg, Lantaren/Venster Wilhelminapier, Rotterdam. 19 / 04 – Seminar ‘Integrale gezondheidszorg en het onderwijs’, management Instituut voor Gezondheidszorg, Hogeschool Rotterdam, Rotterdam. 14 / 02 – Seminar ‘Integrale Gezondheidszorg’, Management en directie Neder- lands Instituut voor Gezondheidszorg, Woerden. 15 / 02 – Lezing ‘Fysieke Integriteit 2.0’, Nederlands Instituut voor Gezond- heidszorg, Woerden. 2010 16 / 11 – WMO workshop pilot IJsselmonde. 26 / 10 – WMO workshop pilot IJsselmonde. 21 / 10 – Lezing ‘Zorg, Vakmanschap en waardecreatie’, met Hans Achterhuis en Trudy Dehue, GGZ Delfland/ABVO/KABO, Delft. 05 / 10 – WMO workshop pilot IJsselmonde. 28 / 09 – Lezing 'Zorg en Interesse', voor Leerganggroep Delta, Art Hotel Rotterdam. 21 / 09 – Presentatie rapport ‘Sociale architectuur en Zorg’, expertmeeting Maatschappelijk ondernemen uit interesse, Maasdeltagroep met Pieter Winsemius, Charlois Rotterdam. 14 / 09 – WMO workshop pilot IJsselmonde. 08 / 09 – Seminar ‘Zorg en Interesse’, Leerganggroep Delta, Art Hotel Rotterdam. Rotterdam-Zuid, Rotterdam. 319 08 / 06 – Seminar 'Jeugd op Zuid/Fysieke Integriteit', CJG regisseurs ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken 3.5 — SCENARIO’S: TRAJECTUITVOERING (2011-2015) Het ecosociale project Fysieke Integriteit is tussen 2008 en 2011 ontwikkeld in de wijk Bloemhof op OBS Bloemhof. Daar is voor een integrale aanpak gekozen: alle direct betrokken – docenten en leerlingen – zijn verplicht het hele programma te volgen. Uit de resultaten van de wetenschappelijke monitoring van het Verwey-Jonker Instituut zijn een aantal consequenties getrokken. Niet alleen voor de verbreding van het project en de opschaling naar de buurt en de wijk, maar ook voor het uitzetten van het project in andere wijken. Strategisch is het belangrijk het basisproject niet als een blauwdruk of als een model op te vatten dat top-down geïmplementeerd kan worden. In iedere nieuwe context wordt opnieuw bepaald wat de strategische omlijsting van de taktische samenhang en de beoogde focus van de operationele opzet kan zijn. Alleen dan kunnen er adequate keuzes gemaakt worden voor de partners die in die omgeving gezocht worden en voor de termijn waarop mogelijk resultaten te zien zullen zijn. Zo is er geen sprake van de integrale Bloemhofaanpak in beide andere wijken waar Fysieke Integriteit is uitgezet: de wijken Feijenoord en Carnisse. In Feijenoord is de omlijsting het wijkontwikkelplan De Nieuwe Belangstelling en in Carnisse de doeltreffendheid van het consortium Veerkracht. Het hangt van de omlijsting af naar welke resultaten er wordt gekeken. 3.5.1 — Wijk Bloemhof: MFA, Kindercampus, Children’s Zone Projectc o ördinatie: Henk Oosterling Algemeen c o ördinatie: Aetzel Griffioen Scho olc o ördinatie: Wim Pak, Josta van den Tillaart COÖRDINATOREN Fysieke Integriteit: Aetzel Griffioen, Ralph van Meijgaard Actief Burgerschap: Huiswerktraject/Brede Vakantiescho ol: Aetzel Griffioen, Monica Walhout, Amin Talagani Vakhuis: Henk Oosterling, Ans Stolk, Richard Lugten PARTNERS Stichting De Verre Bergen, De Slinger Rotterdam, Sint Laurensfonds, NPKZ/ Children’s Zone, deelgemeente Feijenoord, Welzijnswerk (Twern/Dock), Vestia, 320 Bureau Frontlijn, Creatief Beheer SCHOLEN OBS Bloemhof (PCBO De Sleutel, PCBO Oranjeschool), vmbo De Wielslag, ROC Albeda en Zadkine, Hogeschool Rotterdam, Erasmus Universiteit Rotterdam In dit scenario staat voor de tweede fase het verbinden van het project naar de buurt centraal. Er zijn een viertal trajecten toegevoegd: het huiswerktraject, de Brede Vakantieschool, het oudertraject, de Weekendschool en het Vakhuis. Het accent zal in de komende drie jaar liggen op de samenwerking met de IMC Weekendschool en het vmbo. Vmbo De Wielslag zal na de zomer van 2013 gehuisvest worden in de nieuwe Multi Functionele Accommodatie die aan de overkant van de Putsebochtlocatie op de kop van de Slaghekstraat wordt gebouwd. Daardoor was hun oude gebouw aan de overzijde van het plein RVS vrijgekomen. Aanvankelijk had RVS de intentie om het Vakhuis in dit leeggekomen NieuwZuid gebouw te huisvesten. Er loopt daar al een sloepenproject: een leermeester is met stagiaires van het vmbo een tweetal sloepen aan het bouwen. 3.3.2.B) (ZIE Een prachtige opmaat voor het onderdeel techniek. De gemeentedienst Stadsontwikkeling besloot echter het gebouw voor het begin van het schooljaar 2012/2013 voor twee jaar te verhuren aan de Ibn Ghaldoun, een islamitische scholengemeenschap. Daarmee gaat een prachtige kans om het Vakhuis in een gebouw onder te brengen verloren. Er zijn echter nog een tweetal opties voor ruimten die met de huidige eigenaren/huurders Stichting Welzijnswerk Feijenoord (SWF) wordt besproken. Het Vakhuis integreert de ontwikkeling van skills immers in het jongerenwerk. Vandaar dat het welzijnswerk en jongerenwerk belangrijke partners zijn. De aanbesteding 2013 van de deelgemeente Feijenoord voor het welzijnswerk is echter niet naar SWF gegaan. Stichting DOCK die ook in Charlois opereert, kreeg het ambulante jongerenwerk toegewezen en de Tilburgse stichting De Twern onder andere het inpandig jongerenwerk. Voorlopig beheert SWF nog de ruimte in buurthuis Oleander en zijn er ook nog ruimten in het centrum Kamelia vrij. Maar uiteindelijk mikt RVS op grotere ruimten om daar alle afzonderlijke trajecten onder te brengen en om deze voor meer leerlingen uit Bloemhof en de omliggende wijken toe te laten. De nieuwe MFA aan de overzijde van OBS Bloemhof is ook een optie als herkenbare plek op het kruispunt van drie wijken: Bloemhof, Hillesluis en de Afrikaanderwijk, drie van de focuswijken van het gemeentelijke beleid en van NPKZ. Binnen NPKZ kan de Children’s Zone een katalysator zijn voor de samenwerking tussen de drie scholen van de Kindercampus. Het plan voor een Kindercampus werd al in 2007 gelanceerd. Dan wordt er echter nog van uitgegaan dat het oude gebouw van Nieuw-Zuid zal worden gesloopt en dat PCBO De Sleutel in de nieuw te bouwen accommodatie zal komen. Daar zal voorlopig niets van komen, wat een enorme druk op de samenwerking legt. In de buitenruimte kan om het onderhoud en gebruik van de wijktuinen. Maar door de reeds bestaande samenwerking tussen RVS en Bureau Frontlijn kan binnen het concept van de 321 RVS nog samenwerken met Vestia en met Creatief Beheer, zeker als het gaat ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Children’s Zone een omvattender scenario worden ontwikkeld waar alle partijen, maar wat nog belangrijker is, alle leerlingen en gezinnen van de betrokken, baat bij hebben. 3.5.2 — Wijk Feijenoord: KBS Agnesschool (2011-2013) Projectc o ördinatie: Henk Oosterling Algemeen c o ördinatie: Aetzel Griffioen Scho olc o ördinatie: Annet Dries Wijkc o ördinatie: Bert van Duuren COÖRDINATOREN Ko oktraject: Ralph van Meijgaard, Lucienne van Assendelft Filosofietraject: Leonie van Wees Ec otraject: Sander Dikstra PARTNERS De Slinger Rotterdam, Sint Laurensfonds, NPKZ/Children’s Zone, deelgemeente Feijenoord, Woonstad, Bureau Frontlijn, BuurtLab, Creatief Beheer SCHOLEN KBS Agnesschool, Albeda (PCBO Heemskerkschool, 322 PCBO Groen van Prinsterer) Dit scenario krijgt zijn strategsiche omlijsting vanuit het wijkontwikkelplan De Nieuwe Belangstelling. In het kader van deze door de deelgemeente en Woonstad omarmde ontwikkelvisie spreekt RVS op verzoek van de vier in de wijk aanwezige scholen in mei 2011 met hun directies over mogelijke samenwerking met RVS. De Agnesschool reageert in de persoon van directeur Annet Dries proactief op het verzoek van RVS om met een plan te komen: een visie en een vraag. Vervolgens legt RVS samen met De Slinger Rotterdam een aanvraag bij het Sint Laurensfonds neer voor de opzet van het project Fysieke Integriteit op de Agnesschool. RVS is bereid mee te investeren. De Agnesschool kiest ervoor om op vrijwillige basis de kooklijn, ecolijn en filosofielijn op te pakken. RVS neemt op zich om in een tweejarig traject deze trajecten te organiseren, waarbij zij ondersteund wordt door Woonstad en de deelgemeente Feijenoord. Het programma Fysieke Integriteit wordt niet integraal ingevoerd en niet verplicht gesteld voor alle leerlingen zoals op OBS Bloemhof. Kooktraject – Omdat er geen gelegenheid in de school is om te koken en te eten, wordt er gezocht naar een andere oplossing. De optie om samen met Woonstad aan de school een extra container te bouwen en die in te richten als keuken en restaurant, is door financiële en logistieke problemen snel van de baan. Daarom wordt er uitgeweken naar de Persoonshal. De aanwezige keuken is echter niet voldoende ingericht. Woonstad faciliteert een grote oven. In de beginfase wordt het eten deels uit de OBS Bloemhof keuken uitgereden en Vanaf oktober 2011 tot januari 2012 wordt er één keer in de week met circa vijftig leerlingen gegeten. RVS levert de kok en coördineert. Het eten wordt uit de 323 deels bereid in de keuken van de Persoonshal. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken ouderbijdrage betaald. Twee moeders melden zich om te assisteren. Door de kok/coördinator zijn in die tijd ook contacten gelegd met andere groepen in de wijk die koken. Met hen hebben er een aantal bijeenkomsten plaatsgevonden. Sommige moeders van de Agnesschool zijn al actief in een kookclub waar ze weer ouders van omringende scholen kennen. Een aantal van hen komt als vrijwilliger meehelpen met de voorbereidingen van de lunch. In de opstartfase worden er aan leerlingen uit de bovenbouw kooklessen gegeven. Die lessen staan, uit praktische overweging, in het teken van de voorbereidingen van de lunch. Na de voorjaarsvakantie in maart 2012 wordt de intensiteit opgevoerd: er wordt vier keer in de week gegeten. Er is een nieuwe kok aangetrokken – Lucienne van Assendelft – en er wordt een stagiair van het Albedacollege gedetacheerd om te ondersteunen in de keuken. Acht elkaar afwisselende hulpmoeders komen ieder één keer in de twee weken helpen onder begeleiding van een vaste hulpmoeder die dagelijks het team versterkt. Gaandeweg slinkt de groep moeders, omdat de interval van eens in de twee weken te groot is voor echte betrokkenheid. Nu zijn er vier hulpmoeders die elk een vaste dag hebben. Er wordt een bijeenkomst met het hele team belegd waarin de RVS visie en de implementatie van de drie lijnen uitlegt. Met dienst Sport en Recreatie wordt de huur voor de Persoonshal uitgedeald. Ecotraject – In tegenstelling tot OBS Bloemhof is deelname aan Fysieke Integriteit op de Agnesschool op vrijwillige basis. Deze interventie bereikt beduidend minder leerlingen en ouders dan in Bloemhof. NME wordt aan 324 twee klassen van elk tien kinderen gegeven. Met BuurtLab worden afspraken gemaakt over mobiele tuinbakken die zowel op Oord als bij de school worden geplaatst. Op 21 maart 2012 worden deze bakken feestelijk opgeleverd tijdens de opening van Oord voor de wijk. Er is een Natuur- en Milieu Educatie docent aangetrokken die leerlingen tuinlessen geeft. Deze kosten worden door de school gedragen vanuit de Brede schoolgelden. Vanaf maart worden er ook tuinlessen en biologielessen gegeven: zeventien maandagmiddagen na schooltijd voor kinderen uit groepen vijf en zes. Buurtlab zet mobiele bakken bij de school en op het landje van Oord. Deze groene plekken zijn gecreëerd op basis van de ontwikkelvisie van De Nieuwe Belangstelling. Tuinmaterialen worden in een zeecontainer opgeslagen. Gebruik van elektriciteit en water is via de portocabin van de Surinaamse beheerders van het terrein geregeld. Er is een afdak en tafels van pallethout gemaakt voor de verwerkingsopdrachten. In circa tien lessen leren de kinderen de basisskills. De overige lessen wordt er aandacht besteed aan aansluitende thema’s. Aan bod komen onderwerpen als zaden, kiemen, bloei, bestuiving, fermentatie, bodemdieren en plantsoorten. Tevens wordt er op kennismakingsniveau gewerkt met kringlopen, seizoenen, techniek. Er wordt een verbinding gelegd met de kooklijn en gekookt met oogst uit eigen tuin. Dit onderwerp is vooral in het oogstseizoen uitgewerkt evenals het maken van producten met planten uit de tuin. Kinderen leren hun eigen voedsel te verbouwen, te oogsten, te koken en eten dus gezond. Filosofietraject – Vanaf 21 maart worden er ook filosofielessen gegeven, weer op vrijwillige basis. Op maandagmiddag van 15.15 uur tot 17.00 uur volgen die door filosofe Leonie van Wees worden verzorgd. Zij geeft al drie jaar les op OBS Bloemhof. De school huurt ook deze docent in met Brede schoolgelden. 325 twee klasjes van elk vijftien kinderen de filosofielessen in het ouderlokaal, ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Vanuit de ouders is er geen directe betrokkenheid met de filosofielijn. Tijdens ouderavonden komen er wel positieve reacties terug. Ook blijkt er uit de verhalen van kinderen dat ze de besproken filosofische kwesties af en toe aan hun ouders voorleggen. RVS noemt de Agnesschool bij het projectbureau van de Kwaliteitssprong Zuid als een goede kandidaat voor Children’s Zone. Met extra uren en financiën kan het programma Fysieke Integriteit infrastructureel in het onderwijs worden ingebed. Er volgen op de Agnesschool een aantal besprekingen met verschillende partijen – schoolmaatschappelijk werk, JOS, CJG, Bureau Frontlijn, Oord/Buurtlab, de wijkmanager aan de Oranjeboomstraat 251, YOU-atelier, RVS – over hoe die constructie er uit zou kunnen zien. RVS begeleidt het tweede jaar het project nog als backoffice. Waar mogelijk versterkt ze het netwerken. Zij praat ook mee met het architectenbureau dat het park aan de Nijverheidstraat en de Persoonsdam gaat inrichten. Ook met de leden van de Vakwerf is regelmatig contact. Door de opname van de Agnesschool in de Children’s Zone is de kans dat de FI lijnen in het derde jaar infrastructureel worden opgenomen, vergroot. De school heeft besloten het eten in de school zelf uit te serveren, zodat alleen nog de keuken in de Persoonshal 326 wordt gebruikt. 3.5.3 — Wijk Carnisse: KBS Elisabethschool, OBS Kameleon, PCBO De Klaver (2011-2015) Veerkrachtc o ördinatie: Henk Oosterling Algemene c o ördinatie: Aetzel Griffioen Projectc o ördinatie: Pascal Leuvenink Filosofietraject: Aetzel Griffioen, Caroline van Twillert Ec otraject: Aetzel Griffioen, Thijs Schipper Judotraject: Ajay Gangadin/Jayra Sport (tuimeljudo), Patrick Schuilenburg van Zterk (aikido) PARTNERS NPKZ, deelgemeente Charlois, Bureau Frontlijn, Creatief Beheer, DRIFT SCHOLEN KBS Elisabethschool, OSBS De Kameleon, PCBO De Klaver Het consortiumscenario vormt in Carnisse de omlijsting van de werkzaamheden van RVS/Fysieke Integriteit. De leidende vraag van Veerkracht en van NPKZ is: kan een vernetwerkte ketenaanpak via dagpaden en leefvelden 2.2) (ZIE buurtbewoners en gezinnen in de wijk Carnisse hechter in het buurtweefsel verknopen en wel zo dat de woontevredenheid toeneemt (er dus minder verloop is), de bewonersparticipatie stijgt (en dus meer interactie in de wijk ontstaat en de openbare ruimte daardoor beter functioneert) en de schoolprestaties van kinderen worden verbeterd (en de scholen dus aantrekkelijker voor de gezinnen wordt)? Daarbinnen ontplooit RVS zijn activiteiten. Maar de start is niet optimaal. De handtekening om in Carnisse te beginnen wordt pas in augustus 2011 gezet. Gezamenlijk beginnen is door de verlate start bijzonder moeilijk. Door het opknippen van de toegezegde vier jaar in telkens een jaar is het lastig voor de vier partijen gesynchroniseerd te starten en alles direct af te stemmen. De dreiging van een vroegtijdige beëindiging van het werk werkt niet echt stimulerend. Voor RVS is het moeilijk aan het begin van en schooljaar nog afspraken te maken. Scholen hebben voor 1 april al programma’s vastgesteld. Ook onduidelijkheden over de toekomst van tuinen – het Hart van Zuid claimt stukken – maakt de planning moeilijk. Ook het wisselen van de wacht bij de deelgemeente van cruciale functionarissen – wijkregisseur, buurtmanager – maakt het er niet eenvoudiger op. Voor de specifieke taken van RVS op de scholen was de benarde situatie van twee scholen en het aantreden van twee nieuwe directeuren een extra drempel om snel tot actie over te gaan. Vertrouwen winnen kost tijd. De Elisabethschool opent als eerste haar deuren, waarna De Kameleon volgt. Er wordt ingezet op de ecolijn en besloten het plein van de Elisabethschool genomen die het in de herfst van 2012 oplevert. De Klaver is lange tijd afhoudend en stapt pas in april 2012 in. Zo’n laat tijdstip in het schooljaar heeft grote 327 een groene opknapbeurt te geven. Het wordt door Creatief Beheer op de schop ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken consequenties, omdat er geen overleg kan zijn over de invulling van het VDA of andere gemeentelijke programma’s. RVS wordt door de ondoorzichtige wijze waarop zij door verschillende partijen wordt gepositioneerd, niet in deze beslissingen betrokken. Sterker, de scholen staan aan de verleiding bloot de RVS activiteiten als een meer dan welkome aanvulling te zien, waarmee gaten in het programma kunnen worden gestopt of financieel heikele activiteiten alsnog kunnen worden uitbesteed. Dat kan soms tot hilarische situaties leiden. Zo biedt de school geen begeleiding bij het tuimeljudo voor de jongste groepen na schooltijd met het gevolg dat de RVS coördinatoren zelf de matten neerleggen en de kleuters in hun judopakjes hijsen. Toch staat er in oktober 2012 al een stevig programma. De volgende activiteiten worden door RVS georganiseerd, gecoördineerd en uitgevoerd: Judotraject – Omdat er al via de schoolsportvereniging judo wordt aange- boden besluiten de scholen dit traject niet uit te zetten. Varianten als agressieregulatie door de aikidoleraar en tuimeljudo voor de allerjongsten zijn wel gewenst. Ecotraject – Op de Educatieve Tuin krijgen veertien kinderen uit groep 7 van KBS Elisabeth en OSBS De Kameleon via de Brede school eco/tuinles. De inschrijving is op vrijwillige basis. Meteen na de herfstvakantie krijgt groep 6 van de Kameleon binnen het reguliere curriculum wekelijks ecoles. Op PCBO 328 De Klaver gaan de groepen 5, 6, 7 en 8 wekelijks anderhalf uur naar de tuin voor ecoles in het kader van de Brede school. Filosofietraject – Vanaf 22 november krijgen de groepen 6, 7 en 8 van de Kameleon wekelijks filosofieles. KBS Elisabeth wil geen filosofie en PCBO De Klaver in principe ook niet. Tijdens de ecosofielessen komt filosofie slechts via de ecosofische inzet aan bod. KBS Elisabeth Van eind september tot december krijgt groep 8 aikido/agressierulatietraining. Er is ook een combiklas ecoles voor groep 7, samen met OSBS De Kameleon. Er zijn voor de bovenbouwleerlingen via JINC bliksemstages georganiseerd naar het Hoogheemraadschap Schieland en Krimpenerwaard en Futureland op de tweede Maasvlakte. OSBS De Kamele on Meteen na de herfstvakantie krijgt groep 6 wekelijks tuinles. Vanaf begin september is er al een combi-klas ecoles, samen met OSBS De Kameleon. Verder krijgen de groepen 6, 7 en 8 vanaf 22 november filosofie. De Kameleon wil ook een bliksemstage naar Futureland op de tweede Maasvlakte. Er wordt gedacht over de uitbreiding van de ecolessen voor een schakelgroep. PCBO De Klaver De leerlingen uit groep 5, 6, 7 en 8 krijgen wekelijks anderhalf uur tuin/ecosofieles aangeboden via de Brede school, terwijl de groepen 1 en 2 wekelijks tuimeljudo doen. In 2013 wordt een start gemaakt met vijf technieklessen gepland 329 voor de groepen 1 tot en met 8. ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken Huiswerkklassen staan ook op het verlanglijstje van de scholen. Door de late aanmelding van de scholen of roostertechnische problemen lukt het RVS niet om deze in het najaar van 2012 te regelen. Dan zijn er echter wel afspraken gemaakt met speciale bueaus om een korte periode via deze commerciële bureaus huiswerkbegeleiders in te huren. 3.6 — FINANCIËLE PARTNERS Gemeente Rotterdam Pact op Zuid/Nationaal Programma Kwaliteitssprong Zuid Deelgemeente Feijeno ord/IJsselmonde Woningc orporaties Vestia/Wo onstad Sint Laurensfonds Stichting De Verre Bergen Waar haalt Rotterdam Vakmanstad/Skillcity zijn geld vandaan? Hoe heeft zij haar projecten gefinancierd? Over welk kapitaal beschikt ze om zulke grote investeringen te doen? Geld, financiën en kapitaal, het zijn ongelijksoortige eenheden. Geld geven we uit, financiën regelen we en kapitaal vergaren we om nog meer financiën te regelen zodat we geld kunnen uitgeven. (ZIE 4.1.2) Maar deze drie dingen moeten wel op het juiste moment in elkaar schuiven. 3.6.1 — Startgeld Hoe is het begonnen? In 2004 wordt de jaarlijkse stadslezing, waarin een onderzoeker van de Erasmus Universiteit Rotterdam zich vanuit zijn of haar vakgebied over de stadsproblemen buigen, door mij gegegeven. Het Algemeen Dagblad schenkt pagina’s media aandacht. Drie maanden later vraagt de Maaskoepel, een overkoepelend orgaan voor woningcorporaties, RVS een presentatie gegeven over het achterliggende basisconcept Vakmanstad. Incidenteel wordt er daarna met allerlei partijen gepraat. Na een jaar geeft het Architectuur Instituut Rotterdam RVS de kans haar inzichten aan de praktijk te toetsen. In een aantal sessies worden deze ideeën aan potentiële partners voorgelegd. 47 Pact op Zuid toont interesse. Het eerste startkapitaal van €70.000 komt van wethouder Dominic Schrijer om te onderzoeken wat de RVS strategie tactisch en operationeel voorstelt. Er wordt met veel partijen gesproken, maar vooral met de pijlerhouders van het Pact op Zuid om zicht te krijgen op de afzonderlijke gebieden. RVS werkt tegelijk op met Pact op Zuid. Dit financiert de mapping van de verschillende pijlers van het Pact – fysiek, economisch, sociaal, cultureel en veiligheid – die RVS twee jaar samen met Gemeentewerken in 330 kaart brengt om zicht op een integrale aanpak te krijgen. (ZIE 2.0) Ook wordt RVS betrokken bij de sociaal-culturele spin-off van het Stadionpark. Ze krijgt de opdracht van de dienst Sport en Recreatie aan de visie voor een sportcultuur op Zuid mee te schrijven. Door de samenwerking met KijkopZuid en het Woonbedrijf Rotterdam, De Slinger Rotterdam en de deelgemeente IJsselmonde 3.4.2.A) (ZIE kan RVS haar onderzoek naar verschillende doelgroepen op wat later interactieveld 2 Actief Burgerschap zal gaan heten bekostigen. (ZIE 3.0) 3.6.2 — Structurele financiering In 2008 stapt Pact op Zuid structureel in. RVS wordt de kans geboden om het driejarige project Fysieke Integriteit in samenwerking met de Bloemhofschool op te starten. Het overgrote deel van de kosten wordt via het Pact bij de diensten geparkeerd binnen reguliere budgetten. Zo worden via het verlengde dagarrangement van Jeugd, Onderwijs en Samenleving (JOS) personele en materiële kosten overgenomen. De dienst Sport en Recreatie levert een projectmedewerker die zich zestien uur gaat bezighouden met de ecolijn. Sportsupport is per definitie de aangewezen partij voor de schoolsportvereniging. In een later stadium voegt Sport en Recreatie de tuinmeester van De Enk aan het team toe. Deelgemeente Feijenoord ondersteunt samen met dienst Sport en recreatie bij de ontwikkeling van de tuinen voor materiaal en de inzet van zakgeldjongeren €22.000. Vestia bekostigt via Creatief Beheer ondersteuning bij het onderhoud van de wijktuinen. De organisatie, coördinatie, registratie en monitoring voor drie en een half jaar komt voor rekening van het Pact, in casu de dienst Stedebouw en Volkshuisvesting: een kleine drieëneenhalf ton. Dat is haast evenveel als het bedrag voor de Stekkeuken die door Vestia, met inbegrip van €75.000 van JOS, wordt gefinancierd. De uitrol van Fysieke Integriteit in Carnisse wordt voorbe- 331 reid in 2009, bekrachtigd in 2010 en in 2011 in gang gezet. Pact op Zuid draagt ope r a t ione l e f ocus eco3. doen denken dan als Nationaal Programma Kwaliteitsprong Zuid. Zuid werkt! structureel de kosten voor de vier partijen die ieder met een ton per jaar aan de slag gaan. In januari 2012 eindigt de financiering van Fysieke Integriteit in Bloemhof. Voor de opschaling naar de tweede fase staat vanaf dat moment het in 2011 opgerichte fonds Stichting De Verre Bergen garant. Na intensieve bestudering van de resultaten en de strategie van RVS heeft dit besloten het als een van zijn initiatieven op te nemen. 48 In deze financiering zijn naast Fysieke Integriteit ook nieuwe trajecten opgenomen zoals het Vakhuis, de Brede Vakantieschool, de Weekendschool en de Vakwerf. RVS kan een back office opzetten en een website. 49 De financiering is, afhankelijk van de resultaten die in het samenwerkingscontract zijn vastgelegd, voor drie tot vijf jaar vastgelegd. 3.6.3 — Kortlopende financiering Naast de structurele financiering voor drie jaar en langer zijn er ook kortlopende financieringen. Via De Slinger Rotterdam, die ook de tweede druk van Wo orden als daden voorfinancierde, wordt het Sint Laurensfonds bereid gevonden om een traject en een scenario te subsidiëren: het huiswerktraject op OBS Bloemhof voor de periode van 2011/2012 voor €22.000 (ZIE 3.3.1.C) en de opzet van Fysieke Integriteit op KBS Agnesschool in diezelfde periode voor €20.000. (ZIE 3.5.2) In zekere zin kan de samenwerking met Stadshavens in 2011-2012 ook gezien worden als een kortlopende investering van €60.000 voor RVS om te onderzoeken hoe haar visie op een integrale en duurzame gebiedsontwikkeling productief kan doorwerken in het MerweVierhavengebied. (ZIE 3.4.2.C) En dat geldt in dezelfde mate voor het wijkontwikkelplan voor de wijk Feijenoord en in het verlengde daarvan van het facilitair scenario op de Agnesschool in diezelfde wijk waarvoor alles bij elkaar tussen 2011 en 2014 in totaal €55.000 wordt vrijgemaakt. Van de woningcorporaties heeft Vestia het meest geïnvesteerd in de keuken van de Bloemhofschool. Woonstad spendeert €10.000 aan de keuken van de Agnesschool. 3.6.4 — Incidentele financiering Het is vooral de keuken van OBS Bloemhof waar incidenteel financiële en materiële ondersteuning voor wordt gevonden. PriceWaterhouseCoopers subsidieert de cateringcar, Quaker Oats/Pepsico levert halffabricaten en biedt logistieke ondersteuning. Via de moskee is het inkopen van goed hallal vlees tegen een lagere prijs geregeld en de meelfabriek Meneba heeft RVS tussen 2008 en 2010 per maand een achttal zakken tarwe en meel geleverd. Transtrend BV loopt tijdens de marathon in Rotterdam in 2011 een sponsorloop die voor de Bloemhofschool een kleine €13.000 oplevert. Bureau Veiligheid van Rotterdam heeft in 2010 het jaarbedrag van €24.000 voor de lunchkosten gesubsidieerd. 3.6.5 — Eigen bijdragen Het is vooral de keuken en het geld voor de lunches waar het structurele 332 budget niet in voorziet. Via ingenieuze constructies weet RVS samen met de Bloemhof school toch jaarlijks het bedrag van €24.000 bij elkaar te halen. Het eerste jaar worden de kosten gedekt uit de opbrengsten van de verkoop van de twee drukken van Wo orden als daden dat in november 2009 uitkomt. Door de belangeloze ondersteuning van Eleonoor Jap Sam die het boek in haar fonds opneemt, kunnen de inkomsten direct naar de school worden doorgestort. Dit levert uiteindelijk de benodigde €24.000 op. In het tweede jaar introduceren we een nieuw concept: de diners pensants of denkdiners. Organisaties, instellingen, overheden, bedrijven, maar ook particulieren kunnen voor vijf personen een tafel van €1.500 ‘inkopen’ in een avondvullend programma waarin zij bij een zesgangendiner dat door onze koks en stagiars wordt bereid en uitgeserveerd tevens alle ins en outs krijgen voorgeschoteld van het project Fysieke Integriteit. Zij krijgen bovendien Wo orden als daden. Manaar Faouzi, een bedrijfskundige die vrijwillig aan dit project meewerkt, neemt de organisatie op zich. Het ligt in de bedoeling twintig tafels te organiseren. Opnieuw lukt het de benodigde €24.000 binnen te halen. Het allerbelangrijkste ‘kapitaal’ dat RVS heeft vergaard, zijn haar mensen. Dit menselijke kapitaal is goud waard. Innovatief ontwikkelen op de schaal en in de diepte waarop RVS mikt, vergt een enorme inzet en alertheid van al haar medewerkers. Wat onbetaalbaar is, is de inzet van de kerngroep van coördinatoren die haast letterlijk dag en nacht klaar staan om alles aan te pakken. In de begincitaten van de drie eerste hoofdstukken wordt aandacht gevraagd voor zo’n mentaliteit. Strategisch vergt het een blik die in de breedte en de diepte alles met elkaar verbindt. Zo breed leren kijken en handelen kan alleen als je je meer dan theoretisch bewust bent van het gedachtegoed dat RVS schraagt. Maar je moet te allen tijde blijven beseffen dat je met mensen werkt. Het discours dat je in- en uitademt, geef je fysiek, sociaal en mentaal gestalte. Tactisch moeten de medewerkers op iedere stimulans adequaat kunnen reageren, niet te snel, niet te langzaam. Snel resultaten willen behalen is er niet bij. Het gaat om een lange adem, om een geïnspireerd handelen en onderhandelen. Operationeel ben je per definitie onthand, omdat je de aanpak ter plekke moet uitvinden. Al het geld, alle financiële regelingen leveren slechts loze investeringen op, als deze alerte daadkracht niet voorhanden is. De energie om dit te doen kan slechts opgebracht worden vanuit belangeloze interesse die, geschraagd door andere wereld in deze wereld voelbaar maakt. 333 zelfvertrouwen en gevoed door een mesopolitiek ambitie, de presentie van een REFLECTIE DOEN DENKEN ref lectie eco3. doen denken 4.0 WAT HIERAAN VOORAF GING: 347 REFLECTIE IN WOORDEN ALS DADEN 4.1 ENKELE EXTRA-POLEMISCHE OVERWEGINGEN 4.1.1 DIALECTIEK ALS POLEMIEK: STRIJD ALS MOTOR 349 350 VAN DE GESCHIEDENIS 4.1. 2 MACHT: (ONDER)HANDELEN A. IS POLITIEK OORLOG? B. IS DE MARKT EEN STRIJDPERK? 4.1.3 WETEN EN WAARHEID: UNIVERSITEIT IN DIVERSITEIT 4.1.4 EXTRA-POLEMISCH HANDELEN: STRIJD ÈN ZORG IN 355 356 359 36 1 365 SAMENWERKEN 4. 2 CONTEXT: DISCURSIEF WEEFSEL 4. 2.1 DOUBLE BINDS A. RADICALE MIDDELMATIGHEID: ONBEGREPEN CONTEXT B. PARADOXALE BINDINGEN 4. 2. 2 ALTRUÏSME, EMPATHIE EN COÖPERATIE 4. 2.3 MEERSCHALIG REFLECTEREN VANUIT INTERESSE: 368 368 371 375 376 379 BINNENSTEBUITEN KEREN 4. 2.4 MESOPOLITIEK MANOEUVREREN A. HANDWERK: GECONCENTREERDE AANDACHT B. VANUIT HET MIDDEN DUS ALTIJD CENTRAAL 4.3 VÓÓR EN VOORBIJ HET CYNISME 4.3.1 GENEALOGIE VAN HET CYNISME 4.3. 2 KYNISME ALS AFFIRMATIEF NIHILISME: 382 382 384 386 387 390 NET IETS MEER DAN NIETS 4.3.3 BESTAANSKUNST: KYNISCHE INTERESSE 393 EN RELATIONELE AUTONOMIE 4.4 MOED TOT WAARHEID SPREKEN: 396 PARRHESIA EN LEIDERSCHAP 4.4.1 WAARHEID: RELATIEF OF RELATIONEEL? 4.4. 2 DIENEND LEIDERSCHAP: HET IRENISCH MOMENTUM 397 400 VAN DE INTERESSE 4.5 GEEN DOEMDENKEN, MAAR DOEN DENKEN 4.5.1 ECOLITERACY EN ECOSOFIE: VAN EIGENWIJS NAAR ECOWIJS 4.5. 2 GEEN BURGERSCHAPSKUNDE, MAAR ECOSOCIALE 403 405 408 336 EDUCATIE 4.5.3 MEDIALE VERLICHTING ALS FYSIEKE SPIRITUALITEIT 409 MEDITATIEVE OPMAAT: VERVULDE LEEGTE 415 “Het geheim van strategie is: niet in de negatieve leegte te verzinken”(Tôsen Kyô, Het heilige geschrift van de krijgsvoering, 10/11 e eeuw) De strateeg ziet overal kansen. Hij heeft bij iedere afzonderlijke manoeuvre de samenhang van het geheel voor ogen. Maar de tacticus die na het uitvoeren van een manoeuvre niet meer weet wat er verder moet gebeuren, wordt geconfronteerd met een negatieve leegte. Deze opent zich als er geen zicht meer is op samenhang en richting, als elke handeling inwisselbaar wordt voor ieder andere en deze algemene relativiteit alle daadkracht verlamt. Gebrek aan overzicht maakt dat er niet meer kan worden geanticipeerd en er alleen maar wordt gereageerd op wat er overal vandaan op de ontdane tacticus afkomt. De vijand kan immers van alle kanten komen. Negatieve leegte werkt een door angst en stress ingegeven agressieve of panische reactie in de hand. Deze vecht-vlucht reactie is puur reflexmatig en daarmee het tegendeel van de alertheid die zo kenmerkend is voor strategisch handelen. Welke reactie er ook volgt, er wordt niet langer gehandeld. Er wordt louter van moment naar moment bewogen met maar één oogmerk: aan het gevaar ontsnappen om te overleven. In minder acute situaties volgt vaak een vriesreactie: iedere beweging verstart. Onbeweeglijk gefixeerd hopen de belaagden dat het dreigende gevaar aan hen voorbij gaat. Iedere oproep tot daadkrachtig handelen wordt slimmer dan slim weggeredeneerd. Iedere tegenzet wordt vermeden of weggewimpeld. Maar voor de effecten van de getoonde onverschilligheid wordt evenmin verantwoording afgelegd. In deze door angst ingegeven verlichte, want door en door rationele onverschilligheid liggen de kiemen van het cynisme waarmee velen zich in de overspannen hectiek van alledag proberen staande te houden. In Wo orden als daden is in het hoofdstuk 'Reflectie' in brede lijnen de basisfilosofie van RVS uiteengezet. (ZIE 4.0) Vakmanschap wordt daar gepresen- teerd als een levensinstelling die de door veel werkgevers gewenste en door beroepsopleidingen via kerncompetenties beoogde arbeidsethos overstijgt. Als een verdiept ethos houdt dit vakmanschap het midden tussen een professionele werkhouding en ecosofisch doendenken: een geleefde mix van vakcompetenties, bestaanskunst en levenswijsheid. (ZIE 4.5) De contouren van deze ecosofische levensstijl komen in beeld in een kritische analyse van het moderne cynisme en nihilisme. (ZIE 4.3) Ondanks de ervaren urgentie van wereld- omvattende problemen, in weerwil van de exponentiële groei van niet-gouvernementele organisaties en de informatie-offensieven in de massa- en sociale media op het gebied van milieu, voeding, fitness en wellness in de afgelopen decennia, is de onmacht bij veel mensen om deze problemen daadkrachtig en integraal aan te pakken groot. Deels omdat er grote politieke en economische belangen op het spel staan, deels omdat de dwang van ongezonde, weinig duurzame, dagelijkse routines nagenoeg onontkoombaar is. Individuen en groepen worden in dit machtsspel op dubbelzininige wijze bespeeld: als burgers worden – Big Society – en tegelijkertijd worden ze als consumenten door marktpartijen via een subtiele sturing van hun verlangen in ongezonde levensstijlen 337 ze door de politiek opgeroepen om zelf verantwoording voor hun leven te nemen ref lectie eco3. doen denken b evestigd. In dit tegenstrijdige appèl houden een 'brutaal' cynisme en een 'angstig' cynisme elkaar in een houdgreep. De recente succesvolle campagnes tegen de plofkip en het spectaculaire succes om microplastics uit cosmetische producten te bannen geven echter aan dat er voor ieder welwillend individu een schaal is waarop er effectief kan worden gehandeld. Opgroeiende generaties kunnen zich, zeker in een interculturele samenleving, moeilijk identificeren met deze inconsequente werkelijkheid. Maatschappelijk actieve en politiek bewuste groepen onder hen pareren deze tegenstrijdigheden met een op welbegrepen eigenbelang gebaseerd pragmatisch idealisme. Terwijl instituties, instellingen en bedrijven tegen beter weten in op de oude voet doorgaan ontwikkelen deze groepen actief nieuwe manieren van leven, van consumeren, distribueren en produceren. Maar als er naar hun motieven wordt gevraagd, rechtvaardigen ze, in hun kritische houding, hun gedrag en acties nog al te vaak vanuit een achterhaald discours. Ze blijven in hun kritiek gebonden aan het moderne discours met zijn excessieve vooruitgangspretenties. Zo duidt dit pragmatische idealisme in zijn paradoxale legitimatie op een discursieve tweespalt. Dat anti-globalisten zich na 2000 als anders-globalisten gaan afficheren duidt op een lichte verschuiving. De cynische tegenspelers die uit angst, onverschilligheid of eigenbelang deze omslag blokkeren hebben vele gezichten. Naast gedesillusioneerde activisten, machtwellustige politici en zichzelf mateloos verrijkende CEO’s en bestuurders zijn er ook door provocatie murwgebeukte docenten, roembeluste, frauderende wetenschapppers, beunhazende aannemers, kokette strafrechtadvocaten, hypocriete hypotheekverstrekkers, uitgekookte uitkeringstrekkers en superjolige journalisten die zichzelf interessanter vinden dan hun medium. De mentale horizon van deze cynici is een catastrofedenken. Cynici houden van catastrofes, waar ze een haat-liefde verhouding mee onderhouden. Ze zijn catastrofiel. (filein=houden van) Maar hun grondhouding is tweeslachtigheid. Hun gemoedsgesteldheid en verstandhouding sluiten niet op elkaar aan. Ze bergen twee zielen in hun borst. De ene hand wil niet weten wat de andere doet. Cynici weigeren hun doen en denken, hun affecten en concepten, aandoeningen en begrippen in overeenstemming met elkaar te brengen. Ze hanteren een dubbele logica, zoals sommige bedrijven een dubbele boekhouding houden. Cynisme komt overal voor, in alle rangen en standen en op verschillende leefvelden en schalen. De reikwijdte van zo'n schaal wordt bepaald door de actieradius van individuen in deze netwerken. Die bepaalt de impact van hun gedrag en beslissingen op anderen. Die impact kan minimaal zijn en louter affectief: micropolitiek. Maar ook institutioneel en wereldwijd: macropolitiek. Als je het eetgedrag van mensen wil beïnvloeden omdat je je zorgen maakt over het toenemende overgewicht bij kleuters, heb je als werkloze kok minder in de melk te brokkelen dan een CEO van Unilever, ook al zal de laatste dat ten stelligste ontkennen. Op macropolitieke, institutionele schaal rationaliseert een brutaal cynisme 338 de gruwelijke effecten van zijn onverschilligheid weg met een ongeloofwaardig beroep op een abstracte, maar ideale wereld: een rechtvaardiger samenleving, meer koopkracht voor iedereen, de vrijheid van het individu, respect voor mensenrechten. Op micropolitieke schaal wordt iedere poging om dagelijkse routines en slechte gewoonten te veranderen angstig met smoezen en tegenwerpingen geblokkeerd. In een psychologische mix van narcisme, statusangst en zelfgenoegzaamheid wordt iedere reflectie op routines in de kiem gesmoord. 1 Maar hoe en op welke schaal het cynisme zich ook uit, er wordt voor een oplossing van urgente problemen niet tot daden overgegaan. Veranderen is geen optie, omdat de ander niet in beeld komt. De goede bedoelingen van anderen worden bij voorbaat in twijfel getrokken: "dat doet ie alleen maar om er beter van te worden". Er wordt evenmin verantwoording afgelegd voor deze onverschilligheid. In dit angstige cynisme volhardt een gespleten ziel in de ontkenning dat je kunt veranderen door waarheden en inzichten te belichamen. Cynisme is een symptoom van een gespleten discursieve praktijk. Een integer discours streeft naar overeenstemming tussen theorie en praktijk: ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg. “Scheiding tussen persoon en zaak, theorie en praktijk komt in deze elementaire visie totaal niet aan de orde", 2 stelt Sloterdijk in Kritiek van de cynische rede (1983). Cynisme getuigt van een mentale schizofrenie die met 'de dood van God' tevens het geloof in zichzelf, in de medemens en in de wereld achter zich heeft gelaten. Willen we het probleem van dit cynisme tackelen, dan moeten we dit vanuit een bredere context aanpakken. Cynisme is allereerst eigen aan het westerse denken. Het krijgt zijn hedendaage kwaliteit in een eerdere discoursbreuk in het westerse denken: de 18 e-eeuwse Verlichting. Daarin wordt iedere mythische autoriteit afgezworen. De mens komt in het centrum van de wetenschappelijke belangstelling te staan. De reactie op de ondergraving van millennia oude waarden leidt in de 19 e eeuw tot allerlei varianten van nihilisme. In de reguliere opvatting van dit ongeloof als een geloof in 'niets' verwerpt dit iedere absolute waarde. Daarvoor komen seculiere, relatieve waardensystemen terug die elkaars autoriteit betwisten. In het waardenvacuüm dat daartussen, in deze morele leegte, nestelt zich een onverschillig cynisme. Na ruim een eeuw komt in de negentiger jaren van de 20 e eeuw de belangstelling voor het geloof weer terug. Politiek-economisch zijn de machtsverhoudingen dan echter volstrekt anders. Na de autoriteitscrisis in de jaren zestig, de civiel-nucleaire rampen in de jaren zeventig en tachtig en de eerste klimaattop in Rio in 1992, na de val van de Muur en de eerste inval in Irak, de introductie van internet en het opblazen van de 'newconomy' zeepbel in de jaren negentig, realiseert de wereld zich eind 2001 dat er zelfs geen enkele eenduidige wereldse autoriteit meer is die geloofwaardig de wereld kan mobiliseren. Alle legitimaties voor wereldwijde interventies verzanden tot in de gremia van de Verenigde Naties in dilemma's en paradoxen. De zich zelf ondermijnende wil tot helen kan alleen door een machtsgreep tot handelen worden aangezet. Deze discursieve verkramping is op nationaal niveau af te lezen aan beleidsstukken. Na 2001 duiken in het beleidsjargon en politieke debatten allerlei discoursparadoxen op. Terwijl op het mesopolitieke vlak maatschappelijke groediscours, blijven partij- en bedrijfsstrategen tweeslachtige visies in moderne terminologieën verwoorden. Typeerde Herbert Marcuse in 1964 het p ermissieve 339 peringen problemen adresseren en aanpakken, naarstig op zoek naar een ander ref lectie eco3. doen denken gedrag van ontredderde machtsdragers in het nieuwe maatschappelijke machtsvacuüm als 'repressief tolerant', na 2001 worden voorstanders van een 'liberale Jihad' door benarde christenen beticht van 'verlichtingsfundamentalisme'. In pogingen de tijdsgeest te vatten wordt er gesproken over 'pragmatisch idealisme', 'autonome volgzaamheid', 'religieus materialisme' en 'spiritueel materialisme'. Politieke partijen zien wel iets in 'sociaal individualisme', vragen aandacht voor 'groen kapitalisme' en een enkele partij positioneert zich zelfs als 'het radicale midden'. De paradoxen buitelen over elkaar heen. In filosofische debatten wordt dan al veertig jaar gepoogd om een discours te formuleren dat deze ogenschijnlijke tegenspraken achter zich laat. Ten tijde van de verschijning van Marcuses De eendimensionale mens. Studies over de ideologie van de ho ogindustriële samenleving in 1964 wordt het moderne Verlichtingsdenken onder druk gezet door zogenaamde 'differentiedenkers'. Deze 'filosofen van het verschil' laten in hun maatschappijkritiek zien hoe identiteiten geproduceerd worden. Michel Foucault, Luce Irigaray, Jacques Derrida, Gilles Deleuze, Félix Guattari en Jean-François Lyotard kritiseren het universele Grote Verhaal waarin een specifiek wezen de hoofrol speelt: het westerse, blanke, vrije, zelfbewuste, rechtschapen, arbeidzame individu, dat ook nog een heteroseksuele, kinderen producerende man is. Die wordt verondersteld autonoom de loop van zijn eigen leven te bepalen. De rest volgt. Al die andere wezens zijn afgeleide varianten of negatieve gestalten. Net als bij Marcuse gaat dit Grote Verhaal terug op het Duitse idealisme dat voor het eerst door de verlichtingsfilosoof Immanuel Kant wordt geformuleerd. Kant maakt aan het eind van de 18 e eeuw in zijn drie kritieken systematisch het bestand op van de Verlichting. Verlichting, stelt hij, is het ontkomen van de mens aan de onmondigheid waaraan hij zelf schuldig is. Educatie en emancipatie liggen in het verlengde van deze oproep. In de eerste decennia van de 19 e eeuw krijgt de moderne mens bij Kants criticus Hegel dan ook een historische missie toegedicht. Diens kritische navolger Karl Marx bouwt op zijn beurt de emancipatoire strijd van groepen methodisch uit in het begrip 'klassenstrijd'. (ZIE 4.1) Beider op een harmonische eindfase gerichte, maar niettemin hoogst polemische analysemodel wordt als een universeel verklaringsmodel gepresenteerd onder de noemer 'dialectiek'. (ZIE 4.1.1) Het is precies deze universele aanspraak van de dialectiek, waarvan de verklaringskracht voor iedereen overal altijd zou gelden, die door differentiedenkers wordt bekritiseerd. 3 In plaats van een lange, oorlogszuchtige mars door de Geschiedenis op weg naar een samenleving waarin iedereen aan hetzelfde set normen en waarden zal voldoen, zien zij de geschiedenis primair als een krachtenveld van verschillen of differenties, waarin mensen woorden proberen te vinden voor wat hen drijft en inspireert om in dit gezamenlijke gesprek tot overeenstemming te komen over hoe samen te leven. Mensen identificeren zich met de waarden en normen die een gesprek moge- 340 lijk maken. Maar als politieke identiteiten worden deze altijd achteraf door een verbond van wetenschap en politiek, van weten en macht geconstrueerd. De oppositie allochtoon-autochtoon is daar de laatste stuiptrekkingen van. Dialectici, zo stellen hun critici, reduceren identitaire verschillen tot opposities. En je bent altijd voor òf tegen, terwijl de werkelijkheid een veel complexer beeld geeft. Maar, zo stellen dialectici, uiteindelijk lossen deze dilemma's, paradoxen en tegenspraken vanuit zichzelf op in een verdiept begrip van hoe de mens in de wereld staat. Dit diepere synthetische inzicht verklaart waarom er sprake is van vooruitgang in de geschiedenis. De mens leert zichzelf steeds beter kennen. Dit voorsorteren van de immense diversiteit van het leven in opposities – zijn/ schijn, waar/onwaar, goed/kwaad, mooi/lelijk, man/vrouw, hetero/homo, allochtoon/autochtoon – wordt door Angelsaksische denkers doorgaans als louter splijtzwammerij afgeserveerd. Differentiedenkers nemen de dialectiek wel serieus. Volgens hen biedt deze wel degelijk inzicht in het reilen en zeilen van menselijke gemeenschappen. Ze kritiseren de dialectiek dan ook van binnenuit: het voorsorteren in opposities is een te manipulatieve reductie van verschillen. 4 Dialectici zetten de kennis via een soort ‘verdeel en heers’ politiek naar hun hand om de realisering van een verloren of nog te bereiken eenheid in de geschiedenis te legitimeren. Dat is bij Hegel een burgerlijke en bij Marx een communistische identiteit die ieder hun eigen staatsbestel genereren. In hun kritiek op deze Grote Verhalen ‘onthoofden’ differentiedenkers de dialectiek: ze menen dat er van een oplossing van de spanning geen sprake is. Of alleen via een machtsgreep. Op de plek waar eens koningen, keizers en kerkvorsten zetelden – de hoofdstad: kapitool, kapitaal (caput=hoofd) – opent zich na deze onthoofding een leegte die om invulling vraagt, maar die nooit definitief is vast te leggen. In die lege ruimte vindt in een democratie het parlementaire debat plaats. Daarin gaan machtspolitiek (ZIE 4.1.2.B) (ZIE 4.1.2.A) en marktdenken een polemiek aan. Maar ook al dienen ze ideologisch verschillende belangen, beide bedienen zich van dezelfde wetenschap om hun argumenten kracht bij te zetten. (ZIE 4.1.3) Zo gaan in de praktijk politiek en markt al debat- terend in elkaar over, waardoor het algemeen belang dat de democratie moet dienen regelmatig bekneld raakt. Kant ordent aan het eind van de 18 e eeuw systematisch het moderne verlichtingsdiscours: het Grote Verhaal van het in vrijheid oordelende en kiezende individu als grondslag van de democratische samenleving. Hoe maakt dit discours de micropolitieke krachtsmetingen tussen individuen enerzijds en de macropolitieke machtsstrijd tussen politieke partijen, maatschappelijke instituties en commerciële ondernemingen anderzijds bespreekbaar? Het hanteert een oorlogzuchtig vertoog dat zich bedient van polemische beeldspraken. (polemos=oorlog) Dat is de horizon waartegen politieke uiteenzettingen, marktdenken en menselijke interacties zich aftekenen. (ZIE 4.2) Territoriale oorlogen vol veldslagen worden dan marktoorlogen met concurrentieslagen die speculeren op een survival of the fittest. In dit discours moet de straat worden terugveroverd en wordt dit gedaan met stadsmariniers of cultuurscouts. Maar brengt slechts één aspect van de huidige menselijk, al te menselijke conditie in beeld. Extra-polemische supplementen zoals interesse en zorg (ZIE 4.1.4) zijn 341 dit gedateerde strijdmodel van de 18 e-eeuwse soevereine, piramidale macht ref lectie eco3. doen denken volgens vele wetenschappers doorslaggevender voor menselijke interacties en de ontwikkeling van gemeenschappen. RVS zet er daarom vraagtekens bij. De verhouding tussen macropolitiek en micropolitiek wordt vanuit een mesopolitiek perspectief geherwaardeerd om te laten zien dat strijd zorg veronderstelt, maar tevens dat in een vreedzame samenwerking verschillen nooit definitief worden uitgewist. Onverschilligheid is voor RVS geen optie. RVS ontkent strijd dus niet, maar verlegt het accent naar wat ooit het maatschappelijk middenveld heette, om te laten zien hoe groepen daar constructief en cocreatief samenwerken. Conflicten en spanningen worden beheerst gestileerd. Het accent ligt op differenties tussen deelnemers en niet op exclusieve identiteiten. Alles draait om open netwerken en niet om gesloten piramides. Want in de loop van de moderniteit zijn macropolitiek afgetopte piramides in praktijk feitelijk bijeengehouden door netwerken, waarvan de jaarlijkse bijeenkomsten van de machtigen der aarde in Davos een ultrapolitiek voorbeeld zijn. Maar netwerken als WikiLeaks, Facebook en Twitter doen zich recentelijk gelden. Al deze netwerken zijn geweven van micropolitieke, ragfijne draden: ze steunen op persoonlijke relaties. Kennissen zijn hierbinnen waardevoller dan kennis. Vanuit dit micropolitieke perspectief zijn grote politieke gebeurtenissen en beslissingen veelal de uitkomst van menselijke al te menselijke interacties waarin ordinaire statusangst, onbenullige miscalculaties, egoïstisch eigenbelang, maar ook heroïsche zelfverzaking en visionair lef de doorslag geven. In onze informatie- en mediasamenleving krijgen burgers steeds meer inzicht in deze verstrengeling van micropolitieke verlangens en macropolitieke belangen. Een film over de Kennedy's tijdens de Cuba-crisis, een theaterstuk over machinaties bij grote bedrijven, een boek over de ondergang van een bank als ABN/ AMRO, WikiLeaks, al deze artistieke en communicatiemedia openen het zicht op de verstrengeling van micropolitiek verlangen en macropolitieke belangen. Zo blijken macropolitieke belangen linea recta op micropolitieke verlangens te worden aangesloten. "If we don't have it, you don't need it!" las ik ooit op een groot billboard in een drugstore in het dorp Norwich in Vermont. Als consumenten worden individuen op de markt via hun affecten bespeeld, maar als burgers moeten zij rationeel wikken en wegen om zo hun verantwoordelijkheid te nemen. Macropolitiek worden ze tot continue zelfovertreffing opgeroepen en moeten ze levenslang leren, maar hen wordt de mond gesnoerd als ze via belangengroeperingen en actiegroepen met de juiste informatie en goed beargumenteerd willen meebeslissen. Klokkenluiders branden in deze kritische kortsluiting van verlangen en belangen op. De burger/consument raakt verstrikt in deze double binds. (ZIE 4.2.1) Door elkaar tegensprekende imperatieven – wees vrij, maar gehoorzaam; ontwerp je leven, maar volg onze regels! – wordt het leven als open ontwerp teniet gedaan en worden levenstijlen schizoïd. Ondanks het feit dat moderne individuen zichzelf als autonome wezens zien, voelen ze zich onbehaaglijk afhankelijk van hun comfort. Want velen worden, 342 comfortabel als in een hangmat, in slaap gewiegd door de hen omarmende media. Ze bewegen zich van designbank via een ergonomisch verantwoorde autostoel naar een ecologisch verantwoorde kantoorstoel en rusten 's avonds wat uit in een geriefelijke clubfauteuil. Hun digitale hypermobiliteit triggert een obese immobiliteit. Mentale vrijheid vertaalt zich in digitale bewegingsvrijheid. Autonome keuzevrijheid wordt formeel in een vrije markt discours bevestigd, maar feitelijk uitgehold in een hyperconsumptieve beleveniseconomie. Dit door media ingegeven levensritme voedt een sluimerend cynisme: waarom duurzaam, gezond en beheerst leven, als anderen daar hun voordeel mee doen om zich vervuilend te verrijken? Om dit cynisme te pareren versterkt RVS in haar projecten mesopolitieke, extra-polemische affecten zoals altruïsme, empathie en interesse. (ZIE 4.2.2) Zonder deze diepte-investering in toekomstige generaties blijven de genoemde paradoxen onbegrepen doorwoekeren en reproduceren de volgende generaties zichzelf ondermijnende, ongeloofwaardige leefstijlen en schizoïde praktijken die het brutale en angstige cynisme versterken. De ECO3 inzet – fysiek, sociaal en mentaal – in het EP(i)C traject – educatie, participatie, (integratie), communicatie – bevordert bij jongeren meerschalige reflectie: altijd vanaf meerdere schalen op de eigen situatie reflecteren om aldoende te leren omgaan met wrijvingen en fricties tussen belangen en verlangens. Dit vergt een spiegeling van lokaal in globaal, actueel in virtueel, privé in publiek, mijn in dijn, heden in toekomst. (ZIE 4.2.3) Wat hiervoor als een combinatie van reflectie en actie reflactie (ZIE 2.4.1) is genoemd, wordt in dit meerschalige reflecteren een mesopolitieke reflex. Dit is de basis voor interesse. Meerschalig reflecteren maakt bovendien double binds politiek transparant: we zijn vrij èn gebonden, maar op verschillende schalen. Door meerschalig te reflecteren kunnen micropolitieke krachten en macropolitieke machten beter op elkaar worden afgestemd. Door extra-polemische interesse ontstaan er poriën in de reeds afgetopte hiërarchieën: poreus laten ze verbindingen met andere netwerken toe, zoals ook in de open source cultuur gebeurt. Door deze poriën in het systeem komt ruimte vrij voor groepen om creatief handelend, dat wil zeggen: mesopolitiek te manoeuvreren. (ZIE 4.2.4) Individuen blijven als netwerkknooppunten altijd het middelpunt. Geen dialectische omkering maar differentiële inkeer 4.1.1 van radicale middelmatigheid naar interesse 4.2.3 natuur zorg strijd 4.1.4 economie overvloed schaarste 4.2.1.B media hypermobiel immobiel openbaar privé relationeel autonomie 4.3.3 dienen leiderschap 4.4.2 fysiek spiritualiteit 4.5.3 politiek mesopolitiek macropolitiek micropolitiek 343 binnenstebuiten keren ref lectie eco3. doen denken Door meerschalige reflectie wordt inzichtelijk hoe zelfondermijnend huidige levensstijlen zijn. Dat kan alleen als alle aspecten in elkaar worden gespiegeld vanuit een integrale levensvisie. Door deel en geheel te verknopen ontstaat verantwoordelijkheid. Wat op de ene schaal als instrument wordt gezien – gebruik van een smartphone om met je 'vrienden'kring te communiceren – blijkt op een andere een doel op zich: smartphone als statussymbool, entertainment en levensader. Het kan ook deel van een groter geheel worden: de kostbare metalen in de smartphone zijn tijdens de winning ervan of als afval hoogst vervuilend voor mens en omgeving – ecologische context – en vormen vaak de aanleiding tot grensconflicten of burgeroorlogen – geopolitieke context. Er is altijd een grotere context, een groter patroon. Zo worden double binds inzichtelijk en kunnen ze politiek worden geadresseerd: mesopolitiek als relationele autonomie, macropolitiek als dienend leiderschap en micropolitiek als een fysieke spiritualiteit. Schematisch komt dit op het volgende neer: Een genealogie van het moderne cynisme als gemoedsgesteldheid met een specifieke verstandhouding (ZIE 4.3.1) laat zien dat dit, evenals de double binds, een complex en gelaagd fenomeen is. Vanuit Foucaults analyse van de antieke zelfzorg wordt de affirmatieve kern van het moderne cynisme blootgelegd: het 'kynisme' of 'hondse' leer (kynos=hond) die canoniek teruggaat op Diogenes van Sinope die Alexander de Grote vrijpostig diens plaats wijst. Dit kynisme is altijd verbonden geweest met een specifieke zorgpraktijk: de antiek-Griekse zelfzorg. In deze 'bestaanskunst' stileert de Grieke aristocraat een geproportioneerde waarheid om geen slaaf van zijn lusten te worden, heer des huizes te zijn en in overeenstemming met een kosmische orde te leven. De kynicus is echter een limietgestalte van deze zelfzorg: hij is compromisloos en excessief, alleen de baas over zichzelf die weigert zich voor het karretje van de machtigen te laten spannen. Hij weigert speelbal te zijn van externe macropolitieke belangen en volgt, bivakkerend in de openbare ruimte, zijn eigen micropolitieke verlangens. Tegen deze achtergrond wordt het moderne cynisme als uitdrukking van het 19 e-eeuwse nihilisme geanalyseerd. Het uit het verlichtingsdenken voortgekomen atheïsme luidt de doodsklok voor het christendom. Alle bovenwereldlijke en metafysische boeien slaan los van hun ankerpunten. Het moderne individu, ontslagen van zijn morele schuld – de erfzonde – reageert met een wraaklustig nihilisme. In zijn nieuwe 'zelfverzekerde' bestaan wordt nu ieder risico doorberekend. Als geen enkele waarde meer absoluut is, wordt geld de groots gemene deler. Schuld krijgt in de moderne tijd een economisch kwaliteit. De huidige claimcultuur en de letseladvocatuur spelen daar op in. Deze biedt ruimte aan een wraaklustig cynisme als een berekenend wantrouwen. Maar net als in het cynisme blijkt er ook in het nihilisme een affirmatieve kern te zitten: nihilisme als geïnteresseerde aandacht voor het nietige voorbij de menselijke schaal. Deze ecologische vertaling van het nihilisme is geen 'ietsisme', maar getuigt van een betrokken aandacht bij net iets meer dan niets. (ZIE 4.3.2) Of zoals de 344 dichter en beeldend kunstenaar Lucebert die de mens als "een kruimel op de rok van het universum" kwalificeerde, het in een dichtregel op een kantoordak in het centrum van Rotterdam puntig formuleert: "Alles van waarde is weerloos". 5 Dit affirmatieve nihilisme krijgt een 19 e-eeuwse kynische uitdrukking in de artistieke levensstijl van de kunstenaar-bohemien en de politieke levensstijl van de militante avantgardist. Met hun subversieve 'zelf'praktijken trotseren ze de heersende macht in een creatieve of militante belichaming van waarheden die zij met gelijkgestemden delen en leven. In het verlengde van die tradities ontwikkelen zich in de driehoek van kunst, politiek en filosofie in de 20 e eeuw duurzame, integrale en integere levensstijlen waarin individuen relationeel autonoom handelen. (ZIE 4.3.3) Geloof in de integriteit van alles wat leeft, is de rationale van een ecologisch verantwoorde levensstijl. De persoon in kwestie is zelf integer als deze kan worden aangesproken op zijn verantwoordelijkheid voor dit geheel. Waarheidspreken is de kritische kern van deze bestaanskunst. Waarheden zonder universele pretenties worden in samenspraak en tegenspraak transparant gecommuniceerd op basis van vrijmoedig spreken: parrhesia, alles (pan) zeggen (rhema). Gefixeerde en overleefde waarheden worden aan hun eigen paradoxen uitgeleverd. Daardoor blijken waarheden niet zozeer relatief, zoals het reactieve nihilisme meent, maar relationeel: ze ontvouwen zich altijd binnen machtsverhoudingen. (ZIE 4.4.1) Een rond dit waarheidspreken georganiseerde zelfzorg weerlegt cynisme niet door te argumenteren, maar door te tonen hoe waarheid kan worden geleefd. Maar in laatste instantie is zelfs dat voor een die hard cynicus niet overtuigend: "Je doet het alleen maar om mij te overtuigen". Zo'n mesopolitieke belichaming van waarheden tornt ongewild aan het macropolitieke weefsel. Maar daarbinnen zijn ook al mesopolitieke krachten werkzaam, omdat het anders een totalitair systeem zou zijn. Ook daar wordt tegenspraak geduld, zij het repressief tolerant. Klokkenluiders overschrijden die grens. Interessanter dan deze uitgestoten 'insiders' is de kynische aansturing en bijsturing van zelfkritiek binnen een organisatie. Zo kan een lerende organisatie ontstaan. De creatieve koppeling van micropolitieke verlangens met macropolitieke belangen vergt echter een mesopolitiek leiderschap dat een dubbele binding op zich neemt: naar de organisatie en naar de wereld. Dit is de crux van dienend leiderschap. (ZIE 4.4.2) Het maakt de piramide van binnenuit poreus, zodat er creatieve coalities met maatschappelijke organisaties mogelijk worden. Het gaat hier niet meer over c orporate responsibility. Dit leiderschap schept discretionaire ruimte voor professionals en managers zodat zij meerschalig leren denken en samenwerken en hun relationele autonomie wordt versterkt. In een discretionaire ruimte worden de regels opgeschort, gaan gefixeerde waarheden vlotten en dringen zich relationeel autonome keuzes op. In die 'lege' tussenruimte wordt interesse gestileerd. Het vrijmaken van dit pacificerende, vredesstichtende, kortom, irenische momentum (eirènè=vrede) is de kern van dienend leiderschap. De weerlegging van het cynisme verloopt dus niet via een dialectische omkenen zich de contouren af van een kynisch-irenisch doendenken dat het cynischcatastrofiele doemdenken laat voor wat het is. (ZIE 4.5) Er zijn veel manieren om 345 ring en negatie, maar via een differentiële 'inkeer' en affirmatie. Daarin teke- ref lectie eco3. doen denken dit doendenken te omschrijven, maar alle laten ze de scheiding van geest en lichaam, van c ogito en c orpus achter zich. In het doorkruisen van deze oppositie wordt micropolitieke eigenwijsheid mesopolitieke ecowijsheid. (ZIE 4.5.1) De vertaling naar het onderwijs geeft het disciplinerende 'burgerschapskunde' dat in 2005 op scholen is ingevoerd een nieuwe inhoud: als ecosociale educatie en vorming. Naast mediawijsheid en ecowijsheid worden hierin ook vredeslessen integraal in opgenomen. (ZIE 4.5.2) Zo wordt via het onderwijs het moderne ver- lichtingsdenken van binnenuit verlicht: de blinde vlek van de fysieke en zintuiglijke verlichting – ons onkritisch gebruik van media – wordt verhelderd. Aansluitend bij een kritisch-filosofische debat dat van Adorno tot aan S loterdijk en van Kant tot aan Foucault loopt, is dit voor RVS de inzet van een tweede Verlichting waarin ons mediagebruik kritisch wordt. Zoals ooit de voormoderne mens uit zijn onmondigheid gewekt moest worden, zo staat nu opnieuw een bepaalde vorm van geletterdheid centraal: medialiteracy en ecoliteracy. Een combinatie van beide kan in het alledaagse leven bijvoorbeeld het volgende betekenen: een media- en ecogeletterd individu gebruikt zijn smartphone ook om met de door Greenpeace ontwikkelde app QuestionMark zijn aangekochte producten te scannen op de integrale footprint. 6 Meestal worden deze begrippen vertaald als mediawijsheid en ecowijsheid, maar geletterdheid is een betere vertaling. Wil het wijsheid worden, dan moeten deze inzichten ook belichaamd en geleefd worden. Denken en doen vallen dan in wijsheid samen. Woorden zijn dan daden. Wijsheid is het doorleefde besef dat we allemaal deel uitmaken van een groter systeem waarin alles met alles is verbonden en dus, hoe je het ook wendt of keert, iedere ingreep, goed of slecht, door feedback als een boemerang bij onszelf terugkomt. Positief geformuleerd: iedereen doet er toe, elk mens draagt een steentje bij. We laten dus Rotterdamse volkswijs heden als "Geen woorden maar daden" en "Niet lullen maar poetsen" achter ons. In deze tweede Verlichting wordt niet alleen duidelijk hoe wetenschappelijke inzichten onze geest hebben verlicht, maar ook verhelderd hoe via de toepassing van deze wetenschappelijke inzichten in dagelijks comfort onze lichamen fysiek en onze sociale verhoudingen interfaciaal verlicht zijn. In deze 'mediale' verlichting emanciperen moderne individuen fysiek en zintuiglijk zonder dat ze daar ethische consequenties aan verbinden. Want het wakkere, verlichte individu is in het comfort dat de mediale verlichting biedt, geleidelijk aan in slaap gesust. Het aanbrengen van dit mediale zelfbegrip is de grondslag van de ECO3 educatie en vorming. Zo wordt comfort in een mesopolitieke afstemming van gemoedsgesteldheid en verstandhouding geherwaardeerd in een ecosofische levenswijze. Daarin wordt verantwoordelijkheid teruggebracht naar de schaal waar de effecten van individueel handelen weer te overzien zijn en relationeel autonoom kan worden gehandeld. Zo wordt deze tweede Verlichting bezield door een affirmatief nihilisme waarvan de kern een zorgvuldige en zorgzame omgang met het nietige is. Onderlinge verbondenheid wordt hier niet opnieuw religieus geduid, maar ecologisch. 346 Als leefwijze kan ecosofie materieel of fysiek 'spiritueel' worden genoemd. 4.5.3) Wat (ZIE dit in zijn uiterste consequentie betekent voor onze opvatting van het leven als strijd wordt duidelijk in de afsluitende meta-strategische meditatie. Een terugblik op de aanvangscitaten van Musashi waarmee de voorgaande hoofdstukken beginnen, verheldert dat strijd en zorg als tweestrijd en zelfzorg elkaar veronderstellen: ieder gevecht met de ander blijkt uiteindelijk een strijd met jezelf. Dat inzicht maakt van iedere krijger uiteindelijk een gever. 4.0 — WAT HIER AAN VOORAF GING: REFLECTIE IN WOORDEN ALS DADEN Discours wordt in Wo orden als daden omschreven als een collectieve, door concepten gereguleerde praktijk. Deelnemers gebruiken deze concepten om hun handelen te verklaren en te legitimeren: "Daarom doen wij wat we doen". Met deze concepten wordt betekenis en richting aan interacties en transacties gegeven. Al deelnemend en mededelend leren ze zich tot zichzelf, tot elkaar en tot de wereld verhouden in EP(i)C-trajecten. Maar concepten komen niet uit de hemel vallen. Ze sluiten aan bij reeds bestaande concepten. Een concept blijft als samen (c on) vatting (capere-ceptus) van delen per definitie een onafgesloten geheel. Het is een open design. Concepten worden in hun belichaming ‘doorontwikkeld’. Ze roepen weerstand en frictie op in het contact met anderen. Want iedere praktijk is weerbarstig. In de praktisering van concepten werkt altijd een mens- en maatschappijbeeld door. Bij RVS schragen deze de strategische visie, de tactische samenhang en de operationele focus: wie doet wat waartoe en met wie op welke manier? Vanuit deze dragende denkbeelden wordt in hoofdstuk vier van Wo orden als daden een beknopte cultuurkritiek ontwikkeld op het moderne vooruitgangsdenken. Na de Amerikaanse en Franse Revolutie aan het eind van de 18 e eeuw krijgt met het Verlichtingsdenken en de Industriële Revolutie de politiek-economische moderniteit zijn beslag. Het moderne discours focust op de handel en wandel van de natiestaat. De politiek-economische rationale daarvan is echter een koloniaal bestel. Dit ontleent zijn samenhang aan een nationale geschiedenis die met een bevrijdingsstrijd begint die, theologisch-imperiaal onderbouwd, de koloniën wordt ontzegd. De vrije, autonome burger vormt het politieke fundament van de natiestaat: er gaat slechts één persoon het stemhokje in. Vanaf de tweede helft van de 20 e eeuw als de wereld door medialisering en digitalisering globaliseert, loopt dit discours, opgekomen in een 'langzame' wereld, door de almaar versnellende globalisering in paradoxen vast. Bevrijd van epidemieën en hongersnoden slibben veel westerse individuen in hun matische paradoxen raken mensen steeds meer in de knoop. 347 ongebreidelde consumptiedrift letterlijk dicht. Door die verstrikking in prag- ref lectie eco3. doen denken In deze crisis wordt de vraag opgeworpen hoe we “achter onze identiteit kunnen komen”? Identiteit is een optelsom van de vele rollen die dagelijks op verschillende maatschappelijke leefvelden worden gespeeld. Deze rollen zijn geen schijngestalten van wat we echt zijn. Tussen schijn en werkelijkheid is geen definitieve grens meer te trekken, zeker niet in de virtuele werelden waarin we (inter)acteren. De specifieke verknopingen van al die rollen in steeds grotere netwerken maken individuen tot wat ze zijn: niet identiek, maar uniek. Ieder individu is als een knooppunt in zijn netwerken uniek door de manier waarop het zich fysiek en sociaal vervlecht en zich mentaal tot die verknoping verhoudt. Achter onze identiteit proberen te komen, houdt in het zicht te openen op wat ieder ‘ik’ samenhang verleent: netwerken. Maar wat is een netwerk precies? Je kunt daar niet zomaar je vinger op leggen, zoals bij een netkous of een visnet. Een netwerk is een virtueel verschijnsel. Vroeger zat het in een analoge agenda, nu in een smartphone. Op dit sociale medium komt continu informatie binnen zonder dat de gebruiker daar weet van heeft. Die informatie wordt opgeslagen en weggeschreven naar lijstjes met namen en nummers. Dat is concreet een netwerk. Wat ooit kennissen heette, noemen we nu vrienden of volgers. Een netwerk is een virtueel veld van relaties. Virtueel omdat de anderen niet materieel aanwezig hoeven te zijn om het gedrag van de gebruiker te bepalen. Deze netwerkanalytische opvatting van onze identiteit toont dat het menselijk bestaan primair een relationele grondslag heeft. Het ‘inter’ – het tussen of relaties – bepaalt de aard van een identiteit. Dit tussen is concreet een middel of medium. Elk menselijk wezen is (esse) dit tussen (inter) in zoverre het geïnteresseerd is in en interessant is voor anderen: "De omgeving van de mens is de medemens" stelt een dichtregel van Jules Deelder op een muur aan de Rotterdamse Nieuwe Binnenweg. Het belang van deze relationaliteit is af te lezen aan ons taalgebruik: na internationaal en interdisciplinair spreken we over interreligieus, intercultureel, intermediaal, intervisie, internet en interactief. Met Hannah Arendt stelt RVS dat onze menselijke conditie in discursieve zin, dat wil zeggen als sprekend en handelend wezen, interesse is. Interesse is bij Arendt meer dan een pyschologische notie, het is een politiek begrip wat tot uitdrukking komt in de vraag of we nog verantwoordelijk kunnen zijn voor onze daden in een wereld waar alles met alles verknoopt is en de effecten van ons gedrag door de virtualiteit van onze netwerken niet meer te overzien zijn? Een ecologische exploratie van deze vraag toont hoe in netwerken fysieke, sociale en mentale aspecten samenhangen. Als ECO3 vormt dit de meervoudige ecologische grondslag van de RVS projecten. ECO3 werkt ook door in de RVS visie op hedendaags vakmanschap. De basisgedachte is simpel: zoals sociale media het virtuele met het actuele, het private met het publieke en het lokale met het globale verbinden, zo verbinden skills het hoofd met de handen, het geestelijke met het lichamelijke, het private met het publieke. Vaklieden 'denken', net als sporters en kunstenaars, primair 348 met hun to ols. Deze verbinden hen met de wereld. Omgaan met gereedschap en materie luistert nauw, maar goed gereedschap is het halve werk. Het vergt gemiddeld 10.000 uur om iets goed in je vingers te krijgen. Zo baart oefening kunst en oriënteert vakmanschap het handelen. In het aanleren van skills wordt de mens op de maat van het middel toegemeten. De beheersing van skills bepaalt dus niet uitsluitend de kwaliteit van het werk van vaklieden, daardoor wordt ook hun zelfbewustzijn gevormd. De grondslag van vakmanschap is eveneens relationeel. Het medium staat centraal als pedagogisch-didactisch instrument waarin een gezel het vak van een meester leert. Die relatie bezielt het leerproces. De meester inspireert de leerling. In deze relatie is de meester rolmodel. In de meest brede zin is deze vakmatige betrokkenheid de basis van iedere cultuur: skills en technieken worden van generatie op generatie doorgegeven. Maar iedere generatie voegt er nieuwe elementen aan toe. Kwantitieve toevoegingen slaat periodiek om in nieuwe kwalitatieve levensvormen die daarvoor niet bestonden: de auto heeft de wereld veranderd, maar het was aanvankelijk gewoon een koets met nieuw aandrijvingsmechanisme dat het paard verving. Media transformeren de menselijke zijnswijze. Deze 're-creatie' van transport en communicatie is met het vuur en het wiel begonnen en bereikt met de handsfree iPhone carkit een nieuwe stadium. In dit verruimde perspectief van vakmanschap wordt het hele leven een vernetwerkt ontwerpproces: Dasein is design. Dat vormt in Woorden als daden tevens de grondslag voor de RVS scenario-aanpak. Het kernbegrip in deze aanpak is ‘realiseren’: het bijeen brengen van weten en werkelijkheid, van idee en uitvoering. Scenario's zijn geen voorspellingen. Scenario's zijn voorstellingen, kleine verhalen. Het zijn combinaties van denkbeelden van een gezamenlijke toekomst die de betrokkenen in de realisering ervan voor ogen houden. Het zijn met verhalen omklede voorstellen tot werkelijkheid. Als regulatieve ficties 7 getuigen ze van een wil tot integriteit. Als je (je) iets realiseert, worden woorden daden. Of zoals het in de slotzin van dit hoofdstuk in Woorden als daden wordt gesteld: “verantwoordelijk willen zijn voor je inzichten betekent woorden in daden omzetten. Deze dubbele realisering is de crux van het scenario-denken. Het geeft aan dat mensen in hun doordachte daadkracht deel van de oplossing zijn.” 8 4.1 — ENKELE EXTRA-POLEMISCHE OVERWEGINGEN Hangt de daadkracht van de RVS filosofie af van de mate van bedachtzaamheid en weldenkendheid van de politiek? Maar onderscheidt de filosofie als theoretische wetenschap zich niet precies van politiek door de belangeloosheid van de waarheid die ze probeert te doorgronden? Of is iedere begeerte zich van de macht distantieert om zijn schone ziel te redden, wel iets voor? Wat is dan zijn voorstel? Allemaal vragen die opkomen in het krachtenspel tussen 349 naar wijsheid altijd al een door macht bezet verlangen? Stelt een filosoof die ref lectie eco3. doen denken wetenschap, politiek en markt waarin RVS opereert. Voordat haar rol en positie worden afgebakend, dienen we ons eerst rekenschap te geven van de reducerende werking van bepaalde lidwoorden: dé filosofie, dé politiek, dé wetenschap. Ze bestaan niet. Deze reductie wordt teniet gedaan door ‘de’ te vervangen door ‘een’ of door in het meervoud te spreken: filosofische perspectieven, vormen van politiek en een veld van wetenschappen. Want RVS (onder)handelt politiek-filosofisch altijd vanuit een cluster van filosofische perspectieven in een specifieke grootstedelijke context – in dit geval Rotterdam – met specifieke beleidstargets tegen een wetenschappelijke horizon van vele disciplines. Op het discoursniveau insisteren desondanks een aantal gemeenschappelijke denkbeelden die het West-Europese denken over individuele vrijheden, rechten en plichten bepalen. Zo werken in het huidige hegemoniale, (neo)liberale discours nog concepten en denkbeelden uit de 19 e eeuw door. Deze oriënteren ongewild doen en denken van betrokken partijen. Ze zijn nog zo onwrikbaar verankerd, dat ze als een onschokbaar fundament worden ervaren. "In elk debat over politiek beleid is er sprake van vergaande aannames over de menselijke natuur, die worden gepresenteerd alsof ze rechtstreeks uit de biologie afkomstig zijn". 9 Historische analyses tonen steeds weer aan dat ook 'universele' waarden aan slijtage onderhevig zijn. Dat geldt ook voor de wetenschappelijke inzichten die ter legitimatie van deze 'intuïties' worden aangevoerd. Zelfs denkbeelden worden sleets. Terugkijkend zijn het vaak metaforen die geleidelijk aan door andere denkbeelden worden vervangen. Dat geldt ook voor het idee dat het leven een en al strijd is en dat de sterkste overleeft, ook al lijken de beelden en berichten die ons dagelijks via de media bereiken dit keer op keer te bevestigen. De hardnekkigheid waarmee over het leven als strijd wordt gesproken, wordt bovendien onderbouwd door een niet aflatende stroom van politiek-filosofische en wijsgerig-antropologische tractaten. In de werken van Hobbes, Machiavelli, Nietzsche en – weliswaar minder bekend, maar invloedrijker – van 19 e-eeuwse dialectische denkers als Hegel en Marx is strijd de motor van de geschiedenis en de rationale van het leven. RVS zet daar enkele vraagtekens bij om het zicht op samenwerking als basiscategorie te openen. 4.1.1 — Dialectiek als polemiek: strijd als motor van de geschiedenis Bij Hegel en Marx is de historische werkelijkheid een onafgebroken strijd. Voor Hegel tussen ideeën, voor Marx tussen klassen. Georg Wilhelm Friedrich Hegel (1770-1831) publiceert zijn inzichten even voordat de ideeën over de oorlogsvoering van de Pruisische generaal Carl Von Clausewitz postuum worden uitgegeven. 10 Oorlog, stelt Von Clausewitz, is “de voortzetting van politiek maar met andere middelen”. 11 Het geweld van de oorlog is dus ook in de politiek aanwezig. Het is echter anders ingepakt en het pakt anders uit. In de decennia daarna publiceert Karl Marx (1818-1883) zijn boeken over communisme en kapitaal, werkt Charles Darwin (1809-1882) zijn evolutietheorie uit en lanceert 350 Friedrich Nietzsche (1844-1900) zijn ideeën over de wil tot macht: “De oorlog en de moed hebben meer groots gedaan dan de naastenliefde. Niet uw medelijden, doch uw dapperheid redde tot nu toe de verongelukten”. 12 In Nietzsches werk klinkt een positieve waardering door voor oorlog. Deze wordt echter te simplistisch geïnterpreteerd als een oproep tot strijd, laat staan als een legitimatie van het nazisme. 13 In tegenstelling tot Darwins aardse inzichten in de dynamiek van ecosystemen 14 en Nietzsches frontale aanval op de christelijke dogmatiek en westerse metafysica wordt in de dialectische visie nog een verkapt christologisch discours onderschreven en overschreven. In navolging van de christelijke drie-eenheid – de vader, de zoon en de heilige geest – gaat ook de dialectiek uit van een universele, drievoudige waarheid. Er is een heilsgeschiedenis en na een bloedige eindstrijd – de variant op de Armageddon – dient zich de verlossing aan in een utopisch ‘hiernumaals’. Dialectici zijn evenals christenen catastrofiel. Toch ziet Hegel in de loop van de wereldgeschiedenis redelijkheid en zedelijkheid van de mensheid toenemen. Dit voortschrijdend inzicht slaat neer in wetgeving en instituties. Het zedelijk zelfbewustzijn van individuen volgt: mensen worden moreel beter. Het denken – de Wereldgeest: het denkende deel van een natie in de persoon van priesters, politici, wetenschappers en intellectuelen – manifesteert zich als een historisch proces waarin de mens steeds beter begrijpt waarom hij handelt zoals hij handelt. Hegel baseert dit inzicht op zijn analyse van alles wat er tot dan toe aan wetenschappelijke theorieën is geproduceerd, theorieën die als discours in de rechtspraak, politiek, religie, kunst, wetenschap en technologie doorwerken. Die vooruitgang kent een drievoudige ontwikkelingsdynamiek, een soort walstempo: 1,2,3, 1,2,3, enz. In de 6 e eeuw voor de jaartelling verkondigt H erakleitos van Efese dat de oorlog de vader der dingen is. Van hem is ook de uitspraak dat alles stroomt – panta rhei – en dat je daarom nooit twee keer in dezelfde rivier kunt stappen. Alles is voortdurend in beweging. Deze dialectische basisdynamiek wordt de eeuwen daarop door denkers als Zeno van Elea en Aristoteles verder uitgewerkt. Daar gaat het vooral om het polemisch argumenteren: voor, tegen, nieuw argument dat beide omvat, verrijkt inzicht en weer een tegenzet, enz. De sofisten, voor wie filosoferen een publieke aangelegenheid is, gebruiken deze polemische technieken om alles wat krom is recht te praten. Zij manipuleren de geest van hun toehoorders. Dit spreken en denken stemt wel overeen met de 'logische' wetten van de kosmos. Dialectiek is overigens wat anders dan dialogiseren. Is dialectiek polemisch, de dialoog is door zijn focus op samenwerking, irenisch of vreedzaam. Richard Sennett wijst in zijn recente boek Together. The Rituals, Pleasures and Politics of Co operation op dit cruciale verschil en verbindt dit met gevoelens als empathie en sympathie. 15 Ook bij Hegel zegt de dialectiek alles over hoe de mens en de wereld in elkaar zitten. Dialectiek is een drietrapsraket die God via de Wereldgeest door de wereldgeschiedenis heen schiet. De brandstof is productieve dubbele negativiteit: de ontkenning van een ontkenning levert een bevestiging op. Op z’n R otterdams: Ja toch? Niet dan?! Ech wel!! In het 'Ja toch?' klinkt al iets van twijfel door, maar zolang niemand vragen bij het leven stelt, wordt dit gewoon geleefd zoals 'Niet dan?!' wordt de vertwijfeling expliciet: waarom ik, waarom wij, waarom nu, hoe nu verder? Geloofssystemen en wetenschappelijke theorieën situeren de 351 het komt. Helaas stuit het voortdurend gewelddadig op zijn grenzen. In het ref lectie eco3. doen denken v ertwijfelde mens binnen een zinvolle samenhang der dingen om zijn bestaan te 'borgen'. Ook Hegels systeem denken is holistisch: alles is deel van een geheel. Begrijpen betekent inzien welk deel en hoe die samenhang te leven. Want begrijpen is realiseren. Begrip biedt voorschriften voor het handelen dat daardoor zin, betekenis en richting krijgt. De pogingen van de vertwijfelde mens zichzelf als deel van een geheel te begrijpen komen voort uit een ondraaglijke inzicht in de eindigheid van zijn bestaan dat zich al aankondigt in zijn beperkte kenvermogen waaruit tegengestelde claims volgen: idealisme versus materialisme, liberalisme versus socialisme, aristocratie versus democratie, vrijheid versus noodlot? Door een hoger autoriteit aan te roepen kan die spanning worden opgelost. Maar in de moderne tijd, na de Verlichting, wordt de bodem onder iedere autoriteit uit geslagen en verschijnt de denkende mens als onderzoeksobject van zijn eigen hersenspinsels: de laatste toetssteen voor zelfbegrip van de mens worden de menswetenschappen. Maar daarin speelt de mens een dubbelrol: hij is subject, want de wetenschappen vallen terug op het menselijke kenvermogen. Maar hij is ook het object dat wordt bestudeerd. Maar wie psychologiseert de psycholoog? En wat betekent de conclusie van de neuroloog dat de wil niet bestaat? Dat leidt tot een impasse. Zodra de mens zichzelf tot autoriteit opwerkt, verliest hij met al zijn begrip deels de greep op zichzelf. Hij moet zichzelf aansturen, maar overspeelt daarbij regelmatig zijn hand. De gegeven impasse roept elkaar tegensprekende inzichten op. Maar volgens Hegel leidt de paradoxale spanning van dit verscheurde bewustzijn tot een dieper inzicht waarin die innerlijke strijd even tot rust komt. De kortstondig verlichte mens doorziet dat wat de tegenspraak veroorzaakt en concludeert: “ik wist niet dat ik het in me had”. Maar de verlichte mens keert in die nieuwe vanzelfsprekendheid niet terug naar ‘af’: de eerste onbegrepen positie. Hij stijgt redelijk en zedelijk op de ladder van de menselijke beschaving. Hij wordt steeds slimmer en moreel beter. Overwonnen posities worden als primitief, want minder beschaafd weggezet. Maar deze ‘Bildung’ geldt slechts voor individuen – ze hebben wat geleerd – in zoverre deze deel uitmaken van een gemeenschap. De moderne mens emancipeert als deel van een geheel, nooit alleen. Technisch gezien vormen tegenspraken en tegenspreken in de dialectiek dus de opmaat naar een hoger zelfbegrip dat uiteindelijk een meer omvattende identiteit realiseert: een structureel uitgebalanceerd inzicht in een nieuwe samenleving. Hegel viseert een burgerlijke staat waarin in de wet rechten en plichten zijn vastgelegd die uitdrukking geven aan het zedelijk zelfbewustzijn. Bij Marx, die met de dialectiek als politiek gereedschap de strijd handen en voeten geeft, draait alles om klassenstrijd. Deze strijd is de motor van een emancipatoire geschiedenis die voor Marx aan 'het einde van de geschiedenis' uitmondt in een communistische samenleving. Wat beider utopieën concreet ook mogen betekenen, duidelijk is dat strijd voor beiden een productief f enomeen is. 352 Vanaf de publicatie van deze inzichten zijn ze fel bekritiseerd. Zo ook door differentiedenkers als Foucault. Hij bekritiseert de universele pretenties van de dialectiek met haar metafysische vooronderstellingen van een transcendente Wereldgeest. Waar Hegel de innerlijke zedenwet ziet doorwerken, ziet Foucault macropolitieke, disciplinerende mechanismen die mensen normaliseren. Zelfdiscipline komt niet van binnenuit, maar is het effect van normaliserende, repetitieve patronen die individuen tot volgzame burgers transformeren. Niks geen Wereldgeest. In instituties zoals gezin, school, kerk en werk worden door sociale en culturele drills gedragspratonen aan volgende generaties doorgegeven. Die internaliseren wat eerst als een van buitenaf opgelegde dwang wordt ervaren. Hadden babyboomers nog moeite met computers, voor de huidige generaties screenagers zijn social media een vanzelfsprekend milieu waarin ze zich als een vis in het water bewegen. Dat de dialectische visie ook in eigen kringen geleidelijk aan zeggingskracht inboet, is mede te wijten aan één structureel probleem dat ze moeten tackelen: het geweld in een geschiedenis vol oorlogen. Hoe is het mogelijk dat dit geweld in een redelijker en zedelijker wordende wereld telkens weer de kop opsteekt? Dat is in tegenspraak met de toename van verlichte redelijkheid. Al het irrationele geweld waar mensen gedurende hun leven door worden geteisterd, is voor Hegel een ‘list van de rede’: het zet aan tot een verdiept inzicht en moreel hoogstaander gedrag. Voor Marx is het de noodzakelijke prijs die voor gelijkheid moet worden betaald. Het dialectische argument van de list van de rede wordt na de Holocaust en de Goelag voor gelijkgestemde denkers die aanvankelijk alle historische massaslachtingen nog als list wilden accepteren, ongeloofwaardig. Veel marxisten hangen hun methodisch instrumentarium aan de wilgen. Voor hen verliest de dialectiek zijn nu eens nee-schuddende, dan weer ja-knikkende hoofd. Maar hoe dan het geweld in te schatten? Of het echt minder wordt, is moeilijk hard te maken. Volgens de Franse denker Georges Bataille (1897-1962), een criticus van Hegels vooruitgangsdenken, lossen gemeenschappen deze schizoïde spanning niet op: ze maken deze collectief leefbaar in verspillingsrituelen. 16 Samenleven vergt soms uitleven om te overleven. Om als groep te overleven moeten individuen onder strikt gereguleerde omstandigheden kortstondig in vastgelegde routines uit hun dak kunnen gaan, geleid door een speciaal daarvoor aangestelde bemiddelaar met een Groot Verhaal in zijn buidel. Even wordt er dan alles gedaan wat de goden in het dagelijks leven verboden hebben: excessief gebruik van drugs en drank, sex, geweld, zelfs 'moord' in offerrituelen. Na deze overschrijdingen gaat iedereen weer over tot de orde van de dag en keert voor even de rust terug. Carnaval met zijn omkering van de machtsverhoudingen is een overblijfsel van deze transgressieve praktijken. In Rio is het iets heviger dan in Breda. Maar ook het voetbal als gereguleerd strijdperk – van hooliganisme tot geldverslindende wereldkampioenschappen – valt daar ook onder. Voetbal is oorlog. Binnen een grotere context blijken deze enorme verspillingen van materiaal, energie en soms mensenlevens wel degelijk een economische en politieke kunnen vernietigen ten overstaan van elkaar waardoor zij in aanzien stijgen en zo hun machtsposities consolideren om weer resources op te bouwen voor een 353 functie te vervullen: ze zetten mensen aan bezittingen te vergaren om ze te ref lectie eco3. doen denken volgende verspilling. Verspilling van deze te vergaren overvloed is de motor van deze 'algemene' economie: sparen voor de kermis of dure vakanties, beleggen in kunstwerken, kopen van peperdure juwelen, gokken in casino's, escortdames frequenteren. Gebruikmakend van een immense hoeveelheid experimenteel en statistisch verwerkt materiaal komt de psycholoog Steven Pinker echter tot een andere conclusie. Er is wel degelijk sprake van een afname van het geweld. Er vallen absoluut gezien weliswaar meer doden in de 20 e eeuw, maar er zijn dan ook veel meer mensen op aarde. In zijn afsluitende overpeinzingen waarin hij de moderniteitskritiek een overtrokken nostalgie verwijt, wijst hij op de culturele structuren die de afname van geweld hebben veroorzaakt. Zo heeft literaire fictie ervoor gezorgd dat lezers zich beter in andere mensen kunnen verplaatsen. Naast empathie, zelfbeheersing, talige communicatie, geletterdheid en cultureel geheugen waardeert hij vooral 'de uitwisselbaarheid van perspectieven' en 'oefeningen in perspectiefname' die het 'opgeblazen besef van eigenbelang' relativeren. 17 Ook al verwerpt hij de dialectische gedachte dat historische geweld altijd wel ergens goed voor is, toch meent ook Pinker dat, ondanks alle dwaasheden die nog worden begaan, moderne samenlevingen steeds slimmer en, onder gelijkblijvende omstandigheden, minder gewelddadig wordt. Is de dialectiek als mens- en maatschappijbeeldspraak verleden tijd? Zeker niet. In het laatste decennium van de 20 e eeuw bepaalt het beeld van een wereldgeschiedenis als dialectisch strijdperk nog onverkort het heersende politiek-economische discours, zeker in de VS. De eerste inval in Irak door de ‘coalition of the willing’ is politiek-filosofisch voorgekookt door de Amerikaans-Japanse filosoof Yoshihiro Francis Fukuyama, een van de oprichters van de PNAC: Project for the New American Century. Deze levert de legitimatie voor de regime change in Irak. Na de val van de Muur publiceert Fukuyama Het einde van de geschiedenis en de laatste mens (1992), een door en door hegeliaanse analyse van de wereldgeschiedenis, zij het ingegeven door een van diens adepten, Alexandre Kojève. Dialectisch gezien is de val van de Muur de ontkenning van een eerdere ontkenning: de val ontkent het Russische communisme dat in 1917 met de revolutionaire ontkenning van het feodale, tsaristische Rusland het toneel van de wereldgeschiedenis betreedt. Het Westen met neoconservatief Amerika aan de leiding in de persoon van Bush senior verklaart zichzelf tot winnaar van de Koude Oorlog. Het kapitalisme met zijn neoliberale marktdemocratische ideologie is in deze dialectische logica het zelfbegrepen eindstadium van de geschiedenis. Vanuit deze dialectische visie is de inval in Irak – de moeder van alle oorlogen – een even noodzakelijke als gelegitimeerde stap om redelijkheid als zedelijkheid in de menselijke geschiedenis in te schrijven. Zo voltooit de wereldgeschiedenis zich met de onderwerping van Saddam Hoesseins regiem. We kennen de rest van het verhaal. In 2006 keert Fukuyama als spijtoptant de 354 neoconservatieven de rug toe. Hij beticht het neoconservatisme zelfs van l eninisme, 18 wat in het licht van het voorgaande niet geheel onbegrijpelijk is. In ieder geval minder onbegrijpelijk dan Fukuyama's naïeviteit. Of cynisme. 4.1.2 — Macht: (onder)handelen Ook al verliest de dialectiek zijn universele pretenties, als retorisch gereedschap in de handen van journalisten is deze nog heel bruikbaar. In 20 oktober 2012 kopt de Telegraaf: “Cynisme in Kamer over liefde VVD en PvdA”. De ‘aartsvijanden’ VVD en PvdA smeden samen een regeringscoalitie. Overkoepelend belang – de zelfbegrepen opheffing naar een nieuwe positie – is een nieuw, schuldenvrij Nederland. Het land moet gered worden van de financiële ondergang. Deze heilsboodschap wordt onderbouwd met de kromme redenering dat de kiezer het zelf heeft aangegeven door beide partijen zoveel stemmen te geven. Eigenlijk zouden die elkaar moeten uitwissen, maar daar verlaten we de dialectiek: ze worden bij elkaar opgeteld. Met dit soort sofismen wordt de diaboliserende, electorale retoriek, waarmee beide partijen elkaar in de maanden ervoor hebben bestookt, geneutraliseerd. Macropolitieke belangen schuiven over eerdere micropolitieke krachtsmetingen heen. Natuurlijk komt deze dialectische ‘opheffing’ van de politieke tegenspraak niet uit de lucht vallen. Het Paarse kabinet Kok heeft in de jaren negentig al een ideologische veer gelaten om Paars bestaansrecht te geven. Het opstellen van de geboorteacte gaat zelfs terug tot 1976 wanneer beide partijen in Hotel des Indes in Den Haag gesprekken beginnen. Het formeren van een Paarse coalitie heeft weer een typisch 19 e-eeuwse achtergrond: het uitsluiten van het confessionele partijen. Het CDA heeft dit ondertussen opgelost: in een zelfanalyse van de verpletterende verkiezingsnederlaag van 2012 stelt een interne onderzoekscommissie voor om de C van het CDA politiek te neutraliseren. Een aantal nieuwe ontwikkelingen in het eerste decennium van de 21 e eeuw hebben de huidige coalitie voorgesorteerd. Eerst is de sociaal-democratische maakbaarheidsideologie via het veiligheidsbeleid rechts ingehaald. Maar de toenadering is vooral ongewild en onbewust voorbereid door wat Fredric J ameson ‘verdwijnende bemiddelaars’ (vanishing mediators) noemt. In de Rotterdamse context is dat Leefbaar Rotterdam geweest. Het revolterende charisma van de beoogde voorman Pim Fortuyn – ex-PvdA, ex-VVD – sloot naadloos aan op het paternalisme van de toenmalige Maasstad burgemeester, de VVD-er Ivo Opstelten. Maar ook al levert een dialectische analyse lokaal contextueel inzicht op, als verklaring van de wereldgeschiedenis blijft het een immense reductie. Deze wordt door differentiedenkers in de laatste vier decennia van de 20 e eeuw ge‘deconstrueerd’, losgetornd en doorgeknoopt. De metafoor die de kennisanalyse van Hegel en de politieke analyse van Marx schraagt – een piramide – zegt meer over de historische periode vóór de 19 e eeuw dan over de tijd waarin beide denkers zelf leven. Het piramidaal-hiërarchische denken verheldert de structuur van de absolute monarchieën vóór de Franse en Amerikaanse revolutie. Foucaults proto-netwerktheoretische analyse van de disciplinerende machtsverhoudingen in het gezin, op school en het werk, in ziekenhuizen en emancipatie. Door de handnekkige fixatie op de topposities die tot op de dag van vandaag voortduurt, wordt het zicht op concrete praktijken aan de basis 355 gevangenissen geven achteraf meer inzicht in 19 e-eeuwse democratisering en ref lectie eco3. doen denken vertroebeld. De disciplinerende sturing van micropolitieke krachten door ingrepen op lichamen biedt een adequatere verklaring voor de tot standkoming van het moderne zelfbewustzijn dan de macropolitieke, repressieve top-down verklaring waarin mensen een ideologie door de strot wordt geduwd. Individuen worden eerder door een positieve identificatie met het hegemoniale discours beheerd, beheerst, bestuurd en gestuurd. Ondanks de formele aftopping van de piramide in de 19 e eeuw, blijft de natiestaat zichzelf vanuit deze premoderne, macropolitieke logica begrijpen. ‘Vaderlandse geschiedenis’ begint met een revolutionaire bevrijdingstrijd, waarin gebroken wordt met de oude orde. Zo rent het formeel onthoofde, soevereine staatslichaam van de voormoderne tijd nog anderhalve eeuw als een kip zonder kop panisch over de aardbol, alles op zijn weg besmeurend met bloed. Kip zonder kop is wellicht een ietwat cartooneske metafoor voor het fysieke restant van wat Hegel de Wereldgeest noemt. Maar dat kapitaalkrachtige global players in verschillende politieke hoofdsteden – capital, capitool – tot op de dag van vandaag verwoede pogingen doen om vanuit een beperkt aantal piramidaal versleutelde netwerken de greep op de wereld te behouden, lijdt geen twijfel. Daar hoef je geen samenzweringstheorie voor te hebben. Een ding is door de globalisering en digitalisering aan het begin van de 21 e eeuw onomstotelijk vast komen te staan: de kritiek op en de ontmanteling van dit macropolitieke machtsspel kan niet meer in piramidale beeldspraak worden gevisualiseerd. Macht is volledig vernetwerkt in de micropolitieke alledaagsheid die beheerst wordt door media en markt. In die alledaagsheid zal de omslag naar een meer leefbare wereld moeten plaatsvinden. En dat vraagt een radicale reflectie op hoe die media en middelen het zelfbewustzijn van individuen bepalen. (ZIE 4.2) 4.1.2.A — Is politiek oorlog? In oktober 2012 wordt de intrinsieke relatie tussen oorlog, politiek en markt ongewild nog op een omvattender macropolitieke schaal bevestigd in de jaarlijkse bekendmaking van de Nobelprijswinnaars in Oslo. Tot blijdschap van de een en verbijstering van de ander krijgt de Europese Unie de Nobelprijs voor de vrede. Nobel heeft zijn kapitaal vergaard met het faciliteren van oorlogen. De achterliggende gedachte bij deze toekenning is simpel: er is in Europa al zes decennia vrede door verzoening, waarvoor de huidige samenwerking tussen Duitsland en Frankrijk model staat. Oorlog wordt gepareerd met samenwerking. Europa heeft 'de lange Vrede' 19 gerealiseerd. Het huis dat Europa heet, is te klein voor de tegenstrijdige reacties die deze toekenning oproept. Maar één feit is inderdaad onweerlegbaar: West-Europese babyboomers zijn de eerste generatie die tot nu toe bij leven geen oorlog op eigen grondgebied heeft meegemaakt. Maar duidt de ogenschijnlijke afwezigheid van oorlog in ‘het thuisland’ ook op vreedzame politiek? Zo simpel ligt het helaas niet. De relatie tussen politiek en oorlog is uiterst gelaagd. Om deze vreedzame illusie intact te houden vergeten we voor het gemak even de hel in voormalig 356 Joegoslavië tussen 1992 en 1995, waarbij de EU nauw betrokken was. En met evenveel gemak kijken we de andere kant op als ons een vergezicht wordt voorgetoverd waarin we, na aangevallen te zijn in onze metropolen, als deel van de c oalition of the willing in de war on terror de wapens oppakken. Ook de deportaties van 'illegalen' en de strijd tegen de wankele bootjes die Fort Europa proberen binnen te dringen laten we maar even voor wat het is. De grootschalige protesten van burgers in Spanje en Griekenland tegen hun falende regeringen blijven ook onvermeld. Niet alleen blijkt de praktijk minder vreedzaam, ook in het legitimatiediscours wordt de oorlogsmetaforiek onverkort gehandhaafd. Net als militair strategen bezigen politici, beleidsmakers, CEO’s en managers in hun beleidsstukken polemische krachttermen: ze ontwikkelen strategische visies, (onder)handelen tactisch en sturen operationele interventies aan. De Koude Oorlogsfanaten hebben hun discours doorgegeven aan de binnenlandse veiligheidsdiensten. Beleidsmakers hebben dit overgenomen. Na 2001 wordt er nog een schepje bovenop gedaan. Als de oorlog de voortzetting is van politiek, maar dan met andere middelen, zoals Von Clausewitz beweert, dan kunnen we zonder meer vaststellen dat de huidige politiek de voortzetting is van de war on terror. Dat maakt het veiligheidsdiscours door en door oorlogszuchtig. “Daarbij is sprake van een militair disc ours dat duidelijk moet maken dat er geen weg terug meer is. Geen ‘projectleiders’, maar ‘stadsmariniers’; geen ‘doelen’, maar ‘targets’; geen ‘buurtteams’, maar ‘interventieteams’; geen ‘veiligheidsbeleid’, maar een ‘veiligheidsaanpak’.” 20 De straat moet worden terugveroverd en burgers moeten worden gemobiliseerd. Het ondersteunen van gezinnen en stimuleren van actief burgerschap wordt in Rotterdam bij organisaties als Bureau Frontlijn en het Rotterdamse Offensief ondergebracht. Het terughalen van voortijdige schoolverlaters heet Aanval op Uitval. Het is slechts een kleine greep uit de trukendoos die na 2001 wordt opengetrokken om een ‘regiem verandering’ 21 in gang te zetten. In de afgelopen decennia is de openbare ruimte theatraal en digitaal gemilitariseerd. Het straatbeeld is soms soldatesk. Niet alleen door de aanwezigheid van steeds meer geüniformeerde veiligheidsbeambten en parkeerwachters, gemandateerde RETcontroleurs en stadswachten, maar ook door met geavanceerde communicatiemiddelen bewapende passanten die continu in contact staan met het thuisfront. De militaire camouflage outfit van een klein decennium terug is door de terrorismedreiging wellicht via collectieve zelfcensuur grotendeels uit het straatbeeld verdwenen, maar het pseudo-survivalisme vindt nog steeds de weg naar militaire dumpwinkels. Deze pseudo-militante automobiliteit culmineert in de SUV die alleen al door zijn formaat een alerte militariteit poseert en door zijn gepantserde performance gezag wil afdwingen. Dat door dreigende olieschaarste de auto’s kleiner en slimmer worden, mag een indicatie zijn voor de omgekeerd evenredige relatie tussen oorlogzucht en milieubesef. Het digitale format van de openbare ruimte wordt geleid door de wens een zo sluitend mogelijk surveillance te realiseren. Zelfs de gedachte dat dit civiele oorlogsdiscours pas na de Koude Oorlog effectief wordt, is te simpel. Foucault keert Von Clausewitz’ these om en toont dat 357 De suggestie dat deze militarisering pas na 2000 gebeurt, is echter misplaatst. ref lectie eco3. doen denken er al in de opmaat naar de moderniteit sprake is een toenemende ‘militarisering’ van de politiek. “De ‘politiek’ werd beschouwd als de directe en logische voortzetting van de oorlog”. 22 Politiek en leger zijn intrinsiek verbonden. Niet zozeer omdat een staand leger al in de 17 e eeuw systematisch wordt ingezet om burgerlijke onlusten te voorkomen, “maar o ok omdat de schema’s van zijn (het leger, HO) techniek en kennis op het maatschappelijk organisme kunnen worden geprojecteerd. Er lo opt dus een lijn van de politiek via de strategie naar de o orlog, maar o ok een lijn van het leger via de tactiek naar de politiek.” 23 In diezelfde tijd komen de politiewetenschappen op. 24 ‘Politie’ (police) is een integrale bestuurskunde, een gouvernementaliteit. De ‘politie’ ondersteunt de macropolitiek van de absolute staat door op basis van ‘statistische’ gegevens over de bevolking het dagelijks leven in goede banen te leiden. Ze regelt nagenoeg alles wat er in een stad (polis) gebeurt: van het reguleren van graanprijzen tot de constructie van bruggen en het inrekenen van landlopers. Onze huidige politie is een minimale variant van deze 17 e-eeuwse bestuurskunde. 25 Foucault laat met zijn disciplineringsthese zien hoe het dagelijkse leven wordt gemilitariseerd. Deze militarisering sluit aan bij een pastorale macht die de ziel van de burger in een christelijk discours onder verdenking stelt. Op micropolitiek vlak verloopt dat via de biecht, macropolitiek worden er statistisch onderbouwde tactieken losgelaten op de bevolking. De moderne samenleving wordt steeds strakker georganiseerd via mechanische productielijnen, overzichtelijke gevangenissen, transparante ziekenhuizen, scholen met leerplannen en examens, volkstellingen en zuigelingenzorg. Mensen leren zich daarbinnen ‘normaal’ gedragen. Kinderen die in groep 1 met de grootste moeite en een zekere dwang op hun plaats te krijgen zijn, rennen in groep 3 niet meer rond, maar gaan vol trots met hun handen over elkaar zitten om aan de beurt te komen. Discipline wordt geleidelijk aan zelfdiscipline. Met de discipline maken jongeren zich de normen eigen: ze gaan zich normaal gedragen. Door gerichte (be) sturing van micropolitieke krachten definieert de macropolitiek het verlangen van zijn burgers in overeenstemming met zijn eigen belangen. Tussen het provocatief uitproberen van grenzen en de identificatie met rolmodellen ontdekt de opgroeiende jongere in deze institutionele drang en dwang ‘zichzelf’. Wanneer in de 19 e eeuw de macht van de Kerk begint af te brokkelen nemen de opkomende menswetenschappen het toezicht op de ziel van de pastorale macht over en trekt de police zich terug op wat tegenwoordig haar kerntaken heten. Disciplinering komt op het conto van dokters, opvoeders, psychiaters en therapeuten. Via de volksgezondheid worden individuen van de zuigelingen zorg tot het verzorgingstehuis gecheckt. Ze laten zich in consultaties, check-ups en therapieën letterlijk een door de wetenschap gesanctioneerd leefpatroon aanpraten. Volgens Sloterdijk zijn praktijken zoals een medische check-up crypto- 358 polemische praktijken. De arts ziet het lichaam als een potentiële vijand, als een bedreiging, die in de ziektekiem moet worden gesmoord: "De geneeskunst van een latent paranoïde maatschappij ziet het lichaam in wezen als een subversief risico". 26 Er zijn 'polemische analogieën' 27 tussen de technieken van de veiligheids- en spionagediensten en de westerse geneeskunst. Uit preventieve overwegingen wordt het lichaam met camera's bespioneerd, afgeluisterd met sondes, secreten worden afgetapt, uitwerpselen gecontroleerd. Maar ook al heeft iedereen de mond vol van psycho-somatische verschijnselen, de westerse geneeskunst blijft door en door cartesiaans: psychiaters nemen de geest voor hun rekening, chirurgen het lichaam. Van samenwerking is alleen in farmaceutisch opzicht sprake, ingegeven door het neurobiologische imperatief. Maar uitgaan van een integrale aanpak die niet de ziekte, maar gezondheid centraal stelt, is er, zeker in Nederland, niet bij. Gezondheid is een statistisch gegeven. In een integrale aanpak zouden eten, bewegen en mentale hygiëne als onderdelen van een gezonde leefstijl verbonden moeten zijn met cure en care. In weerwil van de oprechte intenties van artsen die zich gebonden weten aan hun Hippocratische eed (ZIE 5.10) , is de westerse geneeskunst – en daarmee de artsen die zich met het evidence based denken identificeren – door en door cynisch: het Leven moet gered worden, niet de contextgebonden levens van individuen. En het imperatief van dit Leven, zo heeft Foucault laten zien, is productiviteit. In de gezondheidszorg worden over de volle breedte micropolitieke verlangens op macropolitieke belangen afgestemd. Van uurtje factuurtje tot het vullen van bedden om bedrijfstechnisch de jaarcijfers te halen. Door verlangens van mensen op micropolitiek vlak te reguleren – wat wil je? – en te sturen – dit wil je! – ‘fabriceert’ de dagelijkse routineuze consumptie van producten en diensten gehoorzame burgers die echter niet al te gezond zijn. 28 4.1.2.B — Is de markt een strijdperk? De macropolitieke, repressieve controle van de surveillance krijgt een micropolitieke tegenhanger in het productieve beheer van lichamen die altijd ergens naartoe op weg zijn. Na de jaren zestig gaat disciplinering over in medialisering: via mediagebruik en consumptie van diensten worden individuele verlangens, wensen en preferences geschapen, aangestuurd en gecontroleerd. Schaarste is het ideologische bruggehoofd, maar er is schaarste in overvloed. Micropolitiek enten individuele behoeften zich op deze macropolitieke schaarste: de consument wil het nieuwste van het nieuwste. De markt versterkt dit behoeftige zelfbeeld, waardoor menig consument zich, om het maar eens paradoxaal te formuleren, continu tekort gedaan voelt. Zijn is hebben. De enscenering van de markt als strijdperk begint al op de lokale weekmarkt. Kraamhouders en standwerkers troeven elkaar goedgebekt af in het gevecht om de aandacht van de klant. Ondertussen woeden er in wijksupermarkten concurrentieslagen tussen stuntende grootgrutters. In een hoger echelon van de markt vechten koopjesjagers op de benedenverdieping van de Bijenkorf jaarlijks in oktober tijdens de Drie Dwaze Dagen elkaar de tent uit. Dit schouwspel biedt een micropolitiek inkijkje in hoe de markt zich als strijdperk bottomup organiseert. De met ellebogen werkende koopjesjagers graaien, elkaar variant is het Grote Graaien bovenin de afgetopte piramide die bij elkaar wordt gehouden door goedverknoopte netwerken. In tegenstelling tot het menselijk 359 verdringend, hebberig naar buitenkansjes en voordeeltjes. De macropolitieke ref lectie eco3. doen denken al te m enselijke gegraai aan de basis wordt die strijd echter, afgezien van wat bonusperversiteiten en frauduleuze malversaties, als een natuurlijk gegeven gepresenteerd. Het oorlogszuchtige marktdiscours rechtvaardigt het Grote Graaien vanuit zijn eigen logica als een proportionele beloning voor verdiensten. In een op verdiensten gebaseerde, meritocratische bedrijfscultuur is harde concurrentie nu eenmaal vereist om ‘hogerop’ te komen en om toptalenten 'binnen' te houden. Die meedogenloze strijd kent slechts winnaars en losers. In deze polemische discourspraktijk wordt een op strijd toegesneden mensbeeld gepropageerd. Socialisten gaan doorgaans uit van het goede in de mens dat na veel schuren en schaven vrijkomt. Zij sturen vooral op randvoorwaarden van economisch kansarmen en sociaal zwakkeren. Liberalen geloven wat minder in de goedheid van de mens. Zij sturen op formele gelijkheid en scheppen meritocratisch ruimte voor het welbegrepen eigenbelang van de beter gesitueerde, commercieel ondernemende medemens. Hun ondernemingslust zal, zo menen zij, op den duur voor iedereen goed uitpakken. In plaats van Hegels ‘list van de rede’ wordt daarvoor aangehaakt bij een van de voorlopers van deze list: de ‘onzichtbare hand’ die Adam Smith in zijn The Wealth of Nations (1776) naar ondernemers uitsteekt om hen te helpen. Concurrentie is een zegen. Dat bij Smith de goddelijke gerechtigheid in het hiernamaals nog het laatste afrekenmodel is, laten cynische pleitbezorgers van de vrije markt voor wat dat waard is. 29 Deze verstandshouding fundeert de laissez-faire ideologie die aan het eind van de 19 e eeuw in het Britse imperiale rijk opkomt. Door (neo)liberalen wordt deze regulatieve fictie te pas en te onpas aangehaald. Van een vrije markt is echter nooit sprake geweest. 30 Dat wordt pas duidelijk als we een tweetal blinde vlekken die dit perspectief vertoont, belichten. De handel binnen een imperiaal rijk stoelt op een koloniaal stelsel. De blinde vlek van de vrijemarktideologie is haar geopolitieke inbedding in een stelsel van exclusieve regelingen en voorkeursbehandelingen die als erfenis van het koloniale verleden aan onze wereld is doorgegeven. De kwalificatie ‘vrij’ geldt alleen voor de voormalige kolonisatoren. Dat het afschaffen van Europese en Amerikaanse landbouwsubsidies nagenoeg onbespreekbaar is, komt mede voort uit deze vernauwing van het begrip vrije markt. De tweede blinde vlek betreft het ‘externaliseren’ van productiekosten. Waarom liggen er spercieboontjes van Afrikaanse boeren naast Westlandse spercieboontjes? Bij de eersten zijn de productiekosten beduidend lager, omdat basale arbeidsvoorwaarden ontbreken, olie vaak goedkoper is dan arbeid en er minder strenge milieueisen bij de productie gelden. De kosten van de Westlandse teler zijn aanzienlijk hoger. Als we deze blinde vlekken aan de randen van het ‘vrije’ spectrum zichtbaar maken en het perspectief verwijden, komt de echte strijd in beeld waarin het marktdenken ligt ingebed: de afgedwongen struggle for life van 'verdwijnende bemiddelaars' – kinderen in sweatshops, onderbetaalde mijnwerkers, diersoorten in ecosystemen – ver weg van ons bed. De markt blijkt in tweede instantie op verzwegen wijze pas een echt strijdperk: 360 niet zozeer in het gevecht om status, klanten en vermeend schaarse goederen, maar door een op uitbuiting en onderdrukking gebaseerde, onrechtvaardige verdeling van arbeid en inkomsten. In feite externaliseert het vrije marktdenken de eigenlijke strijd en ensceneert het een theatraal strijdperk waar onzichtbare handen hebzucht en hoogmoed houvast bieden. Krom handelen wordt daar cynisch rechtgepraat. Marktpartijen van multinationals tot bedrijfsmatig gerunde overheden, van investeringsbanken tot pensioenfondsen, van hedgefunds tot woningcorporaties, vertalen dit in strategieën en tactieken voor hun in divisies, departmenten en diensten opererende corporate business. Succesvolle handelaren gaan prat op hun vechtersmentaliteit. Je moet je erin knokken en je verworven positie voortdurend verdedigen. In managersland vinden boeken over oorlogsvoering en zakendoen zoals dat van de Chinese generaal Sun Tzu uit de 5 e eeuw voor de jaartelling, maar ook boeken over Zen en samoerai, 31 dan ook al decennialang gretig aftrek. 4.1.3 — Weten en waarheid: universiteit in diversiteit Maar speelt in dit strijdperk de waarheid geen pacificerende rol? Is er alleen maar sprake van dialectiek en niet van dialoog? Is wetenschap niet de onafhankelijke scheidsrechter in zo'n dialoog? Komt het beste argument niet als vanzelf naar voren in debatten over welk beleid moet worden geïmplementeerd? Helaas niet. Ideologisch gefragmenteerde, op coalities gerichte regeerperiodes maken dat argumenten altijd onderdeel zijn van compromissen die feitelijk twee jaar werkbaar zijn. Alle enquête- en onderzoekscommissies, alle wetenschappelijk stevig onderbouwde adviezen van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid of het Sociaal en Cultureel Planbureau ten spijt, het gaat in de politiek niet om gelijk hebben maar om gelijk krijgen. Rekeningen worden niet zozeer beargumenteerd als wel doorberekend en vereffend. Als waarheid al in beeld komt, dan hoogstens om deze strategisch te positioneren en tactisch zo in te zetten dat marktbelangen en machtsposities worden geborgd of gebroken. Bovendien ondergraaft in een mediasamenleving de zeggingskracht van het beeld de macht van het woord. Op de markt wordt het micropolitieke verlangen met sensationele beelden bestookt en tot ongekende belevenissen verleid. Ook de politiek wordt beheerst door de massa- en sociale media waardoor de waan van de dag veel debatten bepaalt. Publieke politieke debatten zijn vooral politainment. 32 Polemische retoriek is vaak doorslaggevender voor de acceptatie van beleid dan doorwrochte, argumentatief goed onderbouwde beleidstukken. Zo lijken macropolitiek en cynisme haast synoniemen en is integere politiek een c ontradictio in terminis. Gelukkig ligt het niet zo zwart wit. Maar politici die onkreukbaar binnen de kaders van een onomstotelijke waarheid willen blijven opereren zijn geen lang leven beschoren, tenzij zij, haast sectarisch geworteld in een levensstijl waarin theorie en praktijk onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, door een even waarheidsgetrouwe achterban worden ondersteund. Wat is in deze media- en informatiesamenleving de rol van de universiteit onderbouwde argumenten aan voor risicoprofielen en beleidscenario's. Wat wetenschappers in topbladen wereldkundig maken, nadat er eerst door blinde 361 als bakermat van weten en waarheid? De wetenschappen leveren statistisch ref lectie eco3. doen denken peer reviewers naar is gekeken en het door een handjevol vakbroeders en -zusters is geciteerd, is echter een speelbal in macropolitieke netwerken waar macht en belang met elkaar verstrengeld zijn. Zelfs de universiteit is naast de hoeder van de waarheid – net als een bedrijf, dienst of departement – een brand dat vermarkt moet worden. Publicaties in toptijdschriften zijn van groot belang, maar evenzo belangrijk zijn de rendementcijfers. Aan hogescholen worden de leerstoelen van lectoraten niet alleen door wetenschappers bezet, maar ook door doorgewinterde en goedvernetwerkte ervaringsdeskundigen, omdat er strategische partners moeten worden binnengehaald waarvoor tegen betaling onderzoek kan worden verricht. Naast deze macropolitieke belangen zitten ook micropolitieke verlangens de waarheid dwars. De meest waarheidsgetrouwe wetenschapper kan door een verstrengeling van financiële belangen verstrikt raken in een grotesk machtspel waarin de individuele wil tot weten er niet meer toe doet. Er zijn ook wetenschappers die door micropolitieke affecten – status, reputatie – aan de verleiding toegeven de waarheid naar hun hand zetten. Zo kan de waarheid flink bekneld raken tussen de macropolitieke noodzaak institutioneel te overleven en de micropolitieke verleiding van de roem. In deze double bind komt de waarheid danig in de knoop met zichzelf. Filosofen ontsnappen niet aan deze schizoïde situatie. Verliezen academische filosofen door strategisch te handelen en zich met politiek in te laten hun integriteit als onbevooroordeelde denkers? Is waarheid niet compromisloos? Deze vragen veronderstellen stilzwijgend dat filosofen zich uitsluitend op strikt wetenschappelijke wijze met de waarheid bezighouden. Er zijn inderdaad flink wat filosofen die aan deze smalle definitie van het filosoferen hun beroepseer ontlenen. Er zijn er ook die eloquent het bestand opmaken van wat er in de westerse geschiedenis zoal aan filosofische teksten is geproduceerd. Weer anderen brengen hun dagen door met het wetenschappelijk onderbouwd problematiseren van gevestigde waarheden en leveren zo een populair-wetenschappelijke bijdrage aan maatschappelijke debatten. En er zijn filosofen die het tot hun taak rekenen een discours te ontwikkelen dat handelingsperspectieven biedt voor de realisering van een betere, meer rechtvaardige wereld. Zodra er echter praktisch moet worden gehandeld en er naast performatieve taaldaden ook werk moet worden verricht, schiet ook dit geëngageerde denken van discoursanalysten tekort. Marx’ oproep in zijn Stellingen over Feuerbach (1845) – “De filosofen hebben de wereld tot dusver slechts geïnterpreteerd; nu komt het erop aan haar te veranderen” – laat in het midden wie dat dan wel moeten doen. Dat dit voor Marx een militante activistische avantgarde is, laat zich raden. RVS zet echter ook kanttekeningen bij deze invulling van de polemische praktijk. Net als bij het op een geniecultus georiënteerde, artistieke avantgardisme dat lange tijd de creativiteit heeft gemonopoliseerd. Maar hoe verhoudt het politiek-filosofische discours zich dan tot het martiale politieke discours, als we beseffen dat een krijgshaftige politiek niets kan met filosofische relativeringen. Loopt iedere filosofische poging om zich kritisch tot de 362 macht te verhouden niet het risico om òf tot lippendienst gedwongen te worden òf tot zwijgen te worden gebracht? Hoe kan er in zo'n keurslijf nog vrijmoedig over en vanuit waarheden worden gesproken? Als we Foucault mogen geloven is het echter juist de taak van filosofen om, al manoeuvrerend tussen het Skylla van de macht en het Charibdys van de waarheid, ‘vrijmoedig te spreken’. In de loop van de geschiedenis hebben vele inmiddels gecanoniseerde filosofen in die smalle ruimte hun reputatie gevestigd. Door als adviseur bij potentaten in dienst te treden hebben ze de raad bij de daad gevoegd. In die volgorde. Zo zijn ze indirect politiek actief geweest. Het is hen daarbij niet altijd even makkelijk afgegaan. Plato’s experiment op S yracuse om voor de lokale tiran zijn ideeën over de Republiek te realiseren wordt een fiasco. Hij kan ternauwernood zijn huid redden. Als leermeester van Alexander de Grote wordt Aristoteles na diens dood vanwege anti-Macedonische sentimenten uit Athene verbannen. Machiavelli is succesvoller als hij zich, afgezien van wat verholen kritische noten, in zijn lofzang op de prinsheerlijkheid voor de macht buigt. Thomas Moore, de ontwerper van de eerste politieke utopie en adviseur van Hendrik VIII, verliest uiteindelijk toch zijn hoofd op het hakblok. De spijtoptant Yushihiro Francis Fukuyama buigt zich nu op de John Hopkins Universiteit over de grondslagen van de politieke orde. Geschiedenis beschrijven en geschiedenis schrijven kunnen dus in de praktijk meer of minder succesvol samenvallen. Zie de zaak Fukuyama. Dat vereist wel dat er verschillende politieke schalen worden onderscheiden en de relatie tussen theorie en praktijk subtieler wordt uitgewerkt. De relatie tussen beide is doorgaans negatief zoals in oneliners als “geen woorden maar daden!” en “niet lullen, maar poetsen!”. Dit zijn favoriete retorische to ols om de discursieve verstrengeling van concepten met handelingen en de specifieke schaal van de verantwoordelijkheid aan het zicht te onttrekken. Om die weer "als een stip op de horizon" "op het netvlies te krijgen" benadrukt RVS dat woorden ook altijd daden zijn. Geformuleerd in het huidige beleidsjargon kan een van de activiteiten van een politiek filosoof opgevat worden als het ontwerpen van een discoursstrategie. Sommigen buigen zich in hun ivoren toren, dichter dan dicht bij de hemel, onthecht in hun eigen wijsheid, over grootstedelijke problemen. Ze zijn zo de contemplatieve tegenhangers van stadsplanologen die zich vanuit hun eigen ivoren toren over maquettes, blauwdrukken en interfaces buigen. Politieke filosofen zetten concepten op de kaart die planologen met de stad verwarren. Als wetenschappers publiceren ook politieke filosofen hun verkregen inzichten in wetenschappelijke topbladen. Hoe die waarheden 'doorwerken', dat wil zeggen hoe deze betekenis en richting aan het handelen van maatschappelijke groepen geven, is niet aan de filosoof. Of hij of zij deze concepten belichaamt, is niet van belang. Maar zodra zij deze concepten politiek handen en voeten geven, worden filosofen activisten. Ze kunnen dan in de straten van Rotterdamse buurten belanden. Zijn ze streetwise genoeg om zich daar te handhaven? Hebben ze sowieso iets te vertellen? Met een beroep op de waarheid kom je op straat niet ver. En aan Grote Verhalen is al helemaal geen behoefte, omdat er heid zeggen wordt bovendien opgevat als een oorlogsverklaring. 363 daarvan al veel te veel door de buurten gonzen. Iemand publiekelijk de waar- ref lectie eco3. doen denken Toch worden er sinds enkele decennia officieel filosofen tot ‘stadsfilosoof’ uitgeroepen. 33 Almere zocht er een in 2002, nadat het Utrechts Centraal Museum, waar toentertijd Sjarel Ex, de huidige directeur van Boijmans Van Beuningen, de scepter zwaaide, een huisfilosoof had aangetrokken. Wat staat zo’n externe stadsfilosoof te doen? Heeft hij inzicht in de stad? De stad is weliswaar overzichtelijker dan de staat, maar toch veel abstracter dan de straat. Verdedigt zo’n stadsfilosoof het stadsbeleid door dit met meditatieve weetjes op te leuken? Of zet hij of zij terloops vraagtekens bij het collegebeleid? Wordt zo’n filosoof gedoogd, zoals ooit de nar aan het hof? Of moeten stadsfilosofen net als Socrates juist een horzel in de nek van bewindslieden, bestuurders en beleidsmakers zijn? Wat hun taak ook mag zijn, deze ontvouwt zich in ieder geval in een ruimte tussen waarheid en macht, tussen wetenschap en politiek. Stadsfilosofen staan nu eens met hun hoofd in de wolken, dan weer met beide benen op de grond. In de specifieke Rotterdamse context gaat het uiteindelijk om de band tussen de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) en de stad Rotterdam. Deze samenwerking is, gezien de geschiedenis van de EUR die, ruim gedefinieerd, in 2013 honderd jaar jong is, 34 van recente datum. Een van de locaties van de universiteit – het medische centrum rond ziekenhuis Dijkzigt – ligt in het hart van Rotterdam. Zijn kennisvaloriserende focus is voornamelijk internationaal. Zo ook de expliciet marktgeoriënteerde faculteiten op locatie Woudenstein aan de oostelijke rand van de stad, op een steenworp afstand van de Ring, het netwerk van snelwegen. De EUR heeft tot voor kort met zijn rug naar een stad gestaan die zich primair als werkstad profileerde. Arbeidzaam en robuust heeft de stad zich intellectueel altijd bescheiden opgesteld. Een van de meest markante uitdrukkingen van dit bescheiden, haast negatieve zelfbeeld is het aanstellingsbeleid in de kunstsector in de negentiger jaren: de directeuren van alle grote kunstinstellingen waren nagenoeg allen van niet-Nederlandse afkomst. Ecologisch geformuleerd: aan de andere kant van de heuvel is het gras altijd groener. De filosofische faculteit is echter al sinds de jaren tachtig intensief in de stad bezig, met name vanuit de sektie wijsgerige antropologie en het Centrum voor Filosofie & Kunst. 35 Ook de sectie Geschiedenis beweegt zich door de prominente rol die filosofen als Erasmus en Pierre Bayle in Rotterdam hebben gespeeld, in Rotterdamse kringen. 36 In de loop van de afgelopen decennia hebben veel afgestudeerde filosofen emplooi gevonden bij gemeentelijke instanties en in educatieve, culturele en welzijnsinstellingen. Die wisselwerking is inmiddels opgeschaald. Sinds een kleine vijf jaar is “de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) een internationaal georiënteerde universiteit met een stevige verankering in de stad Rotterdam en de regio”. Het profileringsdocument 2012 “Thuis in de wereld” formuleert de grootstedelijke missie als volgt: 364 “het versterken van de regionale verankering do or Community Services, samenwerking met de gemeente en de andere onderwijsinstellingen in de regio en professioneel alumnibeleid. Er zijn onder meer kenniswerkplaatsen met de gemeente Rotterdam en maatschappelijke partners gestart (Gezond Rotterdam, R otterdams talent en 'Smartport') en de EUR zal met de start van het University College in 2013 een belangrijke vestiging in de binnenstad hebben.” Inmiddels is dus het inzicht doorgebroken dat de stad en de EUR op vele manieren van elkaar afhankelijk zijn. Afgezien van een klein percentage buitenlandse studenten komen studenten voornamelijk uit de regio. De stad wil deze potentiële bovenmodale grootstedelingen na hun studie graag vasthouden. Het structureel inbouwen van Community Services in de verschillende studies verrijkt niet alleen de kennis van studenten met een interesse die niet misstaat op hun toekomstige cv, ze biedt de stad ook de mogelijkheid zich aan hen te presenteren en voor de stad te interesseren. Anderzijds kan de interculturele stad Rotterdam met zijn 174 nationaliteiten de kennis en kunde van de meest ‘gekleurde’ universiteit van Nederland goed gebruiken. De in 2009 opgezette kenniswerkplaatsen, waarin wetenschappers zich met bestuurders en beleidsmakers over grootstedelijke problemen buigen, zijn een eerste maar zeker nog te versterken aanzet tot een structurele samenwerking. Dit kan een transitieproces in gang zetten, waarin eenrichtingsverkeer (uni) daadwerkelijk tweerichtingsverkeer (di) wordt: de EUR als universiteit in diversiteit. 4.1.4 — Extra-polemisch handelen: strijd èn zorg in samenwerken Politiek, markt en wetenschap, zie daar het speelveld waarop Rotterdam Vakmanstad/Skillcity zich beweegt. Een speelveld, geen strijdperk. RVS is een politiek-filosofisch geïnspireerde onderneming die 1) over een periode van vijftien jaar vanuit een strategische visie door tactische samenwerking met partners met een gerichte operationele focus op haar trajecten in Rotterdam 2) een duurzame vorm van vakmanschap op de kaart wil zetten door 3) Rotterdamse jongeren daadwerkelijk en concreet ontwikkelingskansen te bieden zonder hen normatief te disciplineren. Ondanks de inpassing van haar 'targets' in het gekritiseerde polemisch vertoog, gaat RVS van een mens- en maatschappijbeeld uit waarin een even strijdvaardige als zorgzame stilering van het persoonlijke leven verankerd wordt in samenwerken. Samenwerken is het kernconcept van het polemisch vertoog. Daarin sluiten strijd en zorg elkaar niet uit. Integendeel, in hun poging greep op een situatie te krijgen omarmen ze elkaar. Er zijn verschillende vormen van samenwerking te onderscheiden. Samenwerken binnen (intra) een strijd is wat anders dan samenwerken buiten (extra) de strijd. Strategie en tactiek vergen intra-polemische samenwerking. Zonder tactische manoeuvres wordt geen strijd gewonnen. Soms is samenwerking met andere partijen nodig om een bedreiging het hoofd te bieden. Vanuit welbegrepen eigenbelang wordt er met het oog op een gedeeld belang onderhandeld en worden er compromissen gesloten. Extra-polemische samenwerking is van een andere orde. Deze gaat aan de strijd vooraf en er aan voorbij. Net als een kan plaatsvinden, erkennen ook strijders – in een oorlog, een concurrentieslag, een vuistgevecht – wetten, regels en afspraken. 365 polemisch debat slechts binnen van te voren afgesproken discursieve regels ref lectie eco3. doen denken Ieder internationaal conflict heeft een volkenrechtelijke inbedding waarin het gedrag van de strijdende partijen randvoorwaardelijk is vastgelegd: de C onventie van Genève voor krijgsgevangenen of het verbod op het gebruik van abc-wapens. Er bestaat een International Gerechtshof met tribunalen. In de micropolitieke sfeer zijn deze regels minder expliciet. Ze zijn sociaal-cultureel geïnternaliseerd: niet krabben, niet bijten, niet doorschoppen. Zo is elk gevecht afgebakend door morele inhibities, expliciete gedragsregels en juridische kaders. Deze extra-polemische context maakt dat toegepast geweld bespreekbaar blijft en daders van excessief geweld ter verantwoording kunnen worden geroepen. Een gevecht zonder vorm is een slachtpartij. Ongecontroleerde gewelddadigheid ontbeert iedere legitimiteit. Strikt genomen is strijd een symmetrische relatie. Een strijder moet altijd uitgaan van de handelingsvrijheid van een bekwame tegenstander. Anders zou er geen eer te behalen zijn en is er slechts sprake van mishandeling of zelfs marteling. Symmetrie is er echter slechts in de directe confrontatie na alle strategische zetten en tactische manoeuvres, wanneer beide strijders oog in oog met elkaar staan. Dan komt het louter op mentale focus en fysieke beheersing aan. Een gevecht tussen gelijken voltrekt zich in dit oningevulde 'tussen'. In deze polemische 'interesse' kan er zelfs sprake zijn van wederzijds respect. Maar feitelijk staat elke concrete machtsstrijd altijd al in een historische en strategische context en liggen, door een lange voorgeschiedenis, de machtsverhoudingen van te voren vast. Ook op de markt. Door het koloniale bestel is de vrije markt met zijn vrije ondernemerschap feitelijk een ongelijke strijd. Kansarme bewoners uit 'achterstandswijken' en Nigeriaanse boeren betreden deze markt minder 'gelijk' dan goedgeschoolde burgers en westerse boeren. Pas als het vrije ondernemerschap in een kritische feedback alle aspecten van productie, distributie en afvalverwerking verdisconteert, primaire arbeidsvoorwaarden overal laat gelden en de subsidieregelingen voor alle partijen gelijk zijn, kan er op de vrije markt sprake zijn van symmetrische handelsrelaties. Uiteindelijk zijn deze intra- en extra-polemische coöperaties louter instrumenteel: de partijen gebruiken elkaar om hun eigen doelen te bereiken. Van samenwerken om het samenwerken als kwalitatieve, gedeelde ervaring waarin partners primair in elkaar geïnteresseerd zijn, is geen sprake. Extra-polemisch handelen waarin de ander als doel wordt gezien begint bij interesse en is erop gericht elkaar te leren kennen. Dit overstijgt human interest. Ondernemend samenwerken vereist dat er verantwoordelijkheid wordt genomen voor een gezamenlijke missie die de deeldoelen overstijgt. In een offervaardige geste wordt het bestaansrecht van afzonderlijke partners op het spel gezet. In de overgave aan de ander verandert dit offer in een gift. Deze staat haaks op een deal die voor alle partijen voordeeltjes oplevert. Overgave geeft op dubbelzinnige wijze het eind van de strijd aan. Dialectisch gezien is overgave een grensgeval. Als eind van de strijd is het de opmaat naar een nieuwe zijnswijze: een vreedzame toestand waarin zorg wordt gedragen voor gezamenlijk welzijn. Overgave verbindt strijd met zorg, het dialectische 366 tegendeel van strijd. Zorg gaat over leven, strijd over dood. Zo bezien zijn zorg en strijd tegengestelde praktijken. Bij zorg schakel je de ander in, niet uit. Je ontfermt je over de ander. Zorg voor een kind of een zieke getuigt van een wil tot helen, van integriteit. Toch zit zorg ook in de strijd, zij het uitsluitend technisch en instrumenteel: paard, zwaard en kaart moeten in orde zijn en er moet goed voor de manschappen worden gezorgd. Ook de strijder zelf moet fysiek en mentaal in topconditie zijn. Deze 'zelfzorg' overstijgt het louter instrumentele en kan een extra-polemisch doel in zichzelf worden: het krijgerschap als een levensstijl met zijn erecodes en ceremonieel decorum. In laatste instantie wordt strijd ingegeven door extra-polemische zorg: zorg voor de eigen clan, stam, familie, groep of organisatie. Het extra-polemische perspectief bij uitstek is het overleven van de groep. Kortom, iedere strijd bevat irenische aspecten. Maar hoe zit het met de strijd in de zorg? Is een zorgrelatie machtsvrij? Zeker niet. In betweterige welwillendheid kan zorg verstikkend, soms zelfs terroristisch zijn. Maar een patiënt kan zich ook veeleisend in zijn slachtofferrol wentelen. Zorg kan niet alleen overgave zijn, omdat er gepland moet worden. Zorg is ook een transactie: uurtje factuurtje. Anders dan bij de strijd, waarin de relatie tussen strijders idealiter symmetrisch is als beide tegenstanders even goed getraind en bewapend zijn, is een zorgrelatie per definitie asymmetrisch, tenzij de lamme de blinde leidt. De verzorger heeft de positie om te verzorgen. De zieke is niet meer autonoom. Is er een situatie te bedenken waarin die asymmetrie, en daarmee de macht, uit beeld verdwijnt? Zorg is een gelaagde praktijk, waarin strijd zich in verschillende gedaanten voordoet. De zieke vecht voor zijn leven, wat respect afdwingt bij de verzorger. De verzorger vecht tegen zijn machteloosheid om de verzorgde in haar lijden te bereiken en te ondersteunen. Empathie volstaat niet om dit fundamentele tekortschieten te compenseren. Het besef van deze geschaalde asymmetrieën maakt een relatie tussen verzorger en verzorgde evenwichtig. Zowel de verzorger als de verzorgde realiseren (zich) hun autonomie binnen deze zorgzame relatie. Zo ontplooit zorg zich, net als strijd, in een respectvol, oningevuld 'tussen': in het hier en nu vanwaaruit niet wordt geanticipeerd op wat er gaat komen, maar waarin een alerte ontvankelijkheid van de verzorger direct aansluit op de wil van de verzorgde om autonoom te blijven handelen, hoe minimaal ook. Integere zorgzaamheid vergt een waarachtige wil tot helen waarin 'verbinden' zijn curatieve grondbetekenis terugkrijgt. Verbinden is slechts mogelijk vanuit de zorg voor anderen. Verbinden vereist een overgave waarin het eigenbelang wordt opgeschort. Strijd en zorg zijn dus geen dialectische opposities. Strijdbare zorg is geen tegenspraak. Ze vooronderstellen elkaar op meerdere schalen, maar putten zich nooit in elkaar uit. Pas als strijdvaardigheid en zorgzaamheid in een wil tot helen alle aspecten van een individueel leven bepalen, pas als beide de uitgangspunten van een levensstijl vormen, gaan zorg en strijd naadloos in elkaar over. Dat gebeurt bij sommige heilsoldaten van het Leger des Heils. Of in een spiritueel krijgerschap zoals de Tibetaanse leraar Chögyam Trungpa in Shambhala. De weg van de krijger (1984) propageert: “het verbreiden van gezondheid in onze wereld wordt in feite een fundamentele discipline van krijgerschap".37 Dit krijgerschap is gericht op 'waarachtige 367 aanwezigheid'.38 In de belangeloze overgave aan zorg wordt een krijger een gever. ref lectie eco3. doen denken 4.2 — CONTEXT: DISCURSIEF WEEFSEL Discours is het huis waarin de mens als zinvol sprekend en handelend wezen onderdak vindt. Het is een 'symbolisch immuunsysteem', stelt Sloterdijk in Je moet je leven veranderen (2009). Voor hem is zo'n systeem een weefsel met 'antropotechnieken' die functioneren als ‘weefgetouwen' 39 waarop de mens wordt geweven. Volgens Foucault, een van de meest geciteerde denkers in Sloterdijks werk, verstrengelen waarheid (theorie, denken) en macht (praktijk, doen) zich discursief in een collectieve levensstijl. Deze belichaamt opgedane inzichten. Deze worden bewaarheid. Dat betekent niet dat alle neuzen altijd dezelfde kant op staan. Integendeel. Discours duidt op trajecten (c ours) die uiteenlopen (dis). Maar net als onderlinge competitie zich moet afspelen op een van te voren vastgesteld parcours, omdat anders iedereen alle kanten op rent waardoor alles uit elkaar valt, zo worden de uiteenlopende waarheden in een discours gedragen door een integer verlangen: samenwerken in de zoektocht naar een gezamenlijke levensvorm. Dit discursieve veld kan naar analogie van 'netwerk' 2.2, 3.2) , (ZIE 1.2) en 'weefsel' (ZIE als 'context' worden opgevat. Discours is dan een samenhangend (c on) weefsel (textuur) van ideeën, concepten, inzichten en denkbeelden waarmee deelnemers mentaal, sociaal en fysiek richting geven aan hun handelen. In Foucaults kritische analyses is discours een onzichtbaar format dat het denken en doen van mensen in een bepaalde periode richt zonder dat zij dat kunnen beseffen. RVS haakt in op Foucaults latere werken waarin hij over discursieve praktijken spreekt waarin betrokkenen vanuit hun discours hun wederzijdse betrokkenheid vormgeven. Zo'n mesopolitiek discours is per definitie een open design waarin actief macropolitieke machten met micropolitieke krachten, belangen met verlangen, begrippen met affecten worden verbonden. In deze mesopolitieke tussenruimte zijn mensen op elkaar betrokken via het discours dat zij belichamen. 4.2.1 — Double binds Statusangst, sympathie, trots, afgunst, eerzucht, medelijden, empathie, liefde, wraaklust, enthousiasme, het zijn allemaal affecten die mensen verbinden èn uiteendrijven. Deze micropolitieke beroeringen zijn in de loop der eeuwen steeds anders verklaard: mythische goden zetten strijders op het slagveld aan tot heroïsche daden, de duivel verleidt zondaars, de stem van god klinkt op in het protestantse geweten, het freudiaanse libido werkt traumatisch door bij neuroten en psychoten en tegenwoordig bepaalt het door neurotransmitters aangestuurde brein onze wil. Die varianten veronderstellen uiteenlopende discoursen waarin verschillende mens- en wereldbeelden liggen besloten. 368 Stemmen zelfbeeld, mensbeeld en wereldbeeld overeen, dan werkt dit discours helend als er fricties optreden. Zodra het beeld dat mensen van zichzelf hebben klem komt te zitten tussen schuivende mens- en wereldbeelden en deze beklemming een collectieve vorm aanneemt, begint het heersende discours te kantelen. Het biedt geen zinvolle verklaring meer voor wat en hoe we dat doen. Je ziet overal om je heen overvloed, maar alle krantenkoppen melden dat het crisis is. Je voelt je, vervuld van jezelf, voortdurend tekort gedaan. Je denkt iets te bezitten – een huis, een auto, een carrière, een smartphone, een partner – maar je voelt je er bij tijd en wijle door bezeten. Dat wordt vervolgens niet als verslaving opgevat, maar als keuzevrijheid. Deze existentiële spanningen splijten het innerlijk. Psychologisch raken individuen in deze schizoïde ervaringen verstrikt in emotionele paradoxen, waardoor ze geen kant meer op kunnen en mentaal afhaken. Als oplossingen uitsluitend in termen van het probleem worden geformuleerd, sluit het discours kort in zichzelf en worden de problemen alleen maar groter. De bandbreedte van het handelen wordt smaller en er is geen zicht meer op een samenhangend geheel. Over deze verscheurdheid is veel geschreven, te beginnen bij de Griekse tragediedichters waar alles om de strijd tussen de goddelijke beschikking en de menselijke vrijheid draait. Recentelijk buigt de neurologie zich over deze spanningen en wordt de oorzaak in het brein gezocht. Kunnen die spanningen worden opgelost? Sommigen menen dat met de oplossing van deze paradoxen 'een rustpunt van de geest' 40 wordt bereikt, anderen stellen dat het een kwestie is van uithouden en doorstaan. 41 Maar hoe deze spanning ook begrepen wordt – dialectisch, fenomenologisch, hermeneutisch, analytisch of deconstructivistisch – dat deze schizoïde basisdynamiek een basaal ingrediënt is van onze menselijke conditie, wordt door allen erkend. In een ecosociaal perspectief komt deze gespletenheid anders in beeld. De antropoloog Gregory Bateson (1904-1980) introduceert in Steps to an ecology of mind (1972) een open systemische aanpak. Bateson introduceert om inzicht te krijgen in de meerschaligheid van asymmetrische relaties het concept double bind: "de double bind theorie houdt zich bezig met de ervaringscomponent in het ontstaan van verknopingen in de regels of vooronderstellingen van een gewoonte". 42 Gewoonten (habits) zijn fixaties in het gedrag die moeilijk te doorbreken zijn. Bij een mentaliteits- en gedragsverandering gaat het, net als in de verslavingszorg, om het doorbreken en transformeren van gewoonten en dagelijkse routines. Dat kan op verschillende manieren: door op de geest in te werken, door de omgeving erin te betrekken en door louter fysieke drills. Doorgaans gaat het via een mix van mentale, sociale of fysieke interventies. De genetica stond in Batesons tijd in de kinderschoenen. In zijn grafische weergave van zijn inzichten werkt de piramidaal-hiërarchische verbeelding nog door. Deze is vergelijkbaar met de behoeftenpiramie in het werk van de humanistische psycholoog Maslow. Bateson wijst op "scheuren in het weefsel van de contextuele structuur". Daardoor lopen contexten door elkaar. Hij noemt dit een 'transcontextueel syndroom': mensen verliezen uit het oog dat alles een specifieke context heeft. De taal biedt echter allerlei mogelijkheden om daarmee om te gaan. Ironie bijvoorbeeld: wat ben jij een rustig ventje!, zegt de leraar tegen een ADHD-leerling twee 'niveaus' en als de leerling dat ook snapt, werkt zo'n opmerking wellicht relativerend en kan hij om zichzelf lachen. 369 die net de hele klas heeft verbouwd. Deze ironische omkering beweegt zich op ref lectie eco3. doen denken In een double bind lopen twee oordelen uit verschillende contexten in elkaar over. Logisch gaat het om de verstrengeling van twee oordelen in één oordeel, zoals in de klassiek-Griekse paradox van de liegende Kretenzer: "de Kretenzer Epimenides zegt dat alle Kretenzers liegen". De vraag of deze uitspraak waar is, is onmogelijk te beantwoorden. Het antwoord draait rond in een vicieuze cirkel. Als een Kretenzer zegt dat alle Kretenzers liegen, is deze uitspraak niet waar, want hij is tenslotte zelf een Kretenzer. Maar als deze uitspraak niet waar is, dan spreekt hij de waarheid en liegt hij dus. Bateson beroept zich voor dit inzicht op de verzamelingenleer van de Britse filosoof Bertrand Russell (18721970). De waarheid van de algemene uitspraak "alle Kretenzers liegen" wist de waarheid van de particuliere uitspraak "De Kretenzer Epimenides zegt x" uit. Inzicht in deze categoriefout – een verzameling (Kretenzers) en een lid van die verzameling (Epimenides) worden door elkaar gehaald – vereist een buitenpositie vanwaaruit de paradox wordt doorzien. In de relationele sfeer wijst zo'n double bind op een transcontextueel syndroom. Bateson werpt hiermee licht op de schizoïde situatie van schizofrenen, letterlijk: mensen met een gespleten brein. 43 Bateson benadert schizofrenie als een communicatief dilemma: in een en dezelfde context krijgen schizofrenen twee boodschappen die elkaar uitsluiten. Ouders zeggen dat ze van hun kind houden, maar behandelen het zeer gewelddadig. Of jongeren worden in één bevel aangespoord om twee elkaar uitsluitende acties te ondernemen: "je moet niet naar mij luisteren". Of "doe nu eens iets spontaan!". De emotionele beklemming – wat willen ze van me? – doet de desbetreffende persoon verstarren in zijn radeloosheid. Om zo'n double bind te doorbreken is een derde gezichtspunt vereist. De taal biedt een manier om daarmee om te gaan: ironie. Stand-up comedians en cabaretiers spelen met dit transcontextuele syndroom: je zou ze sociaal productieve schizo's kunnen noemen die een probate zelfhulptherapie hebben ontwikkeld. Maar een goede therapie die de beknelde persoon op de double bind wijst waarin hij bekneld is geraakt, kan ook werken. 44 Er kan met vrienden over de schizoïde dead lock of impasse worden gesproken. In die metacommunicatie wordt de schizoïde situatie letterlijk gerelativeerd: in relatie gebracht. Bateson geeft een ecologische wending aan deze problematiek. Hij laat zien dat alles in de wereld contextueel is en dat ieder patroon – ecosysteem – communiceert met andere patronen. Tegenstrijdigheden of double binds ontstaan als er geen externe feedback is. De continue feedback tussen delen en gehelen is een systemische 'zelfreflectie' die eigen is aan alle natuurlijke systemen. Vandaar Batesons titel: 'An ecology of mind'. In zijn ecologische visie is de kleinste eenheid van een systeem een open relatie, nooit een individuele identiteit. Ieder ogenschijnlijk in zichzelf afgesloten geheel blijkt bij nader inzien deel van een groter geheel. In deze almaar veranderende dynamiek is aanpassing de crux van leerprocessen en uiteindelijk van overleving. In het zelfreflectieve ecosysteem dat mens heet, valt leven samen met leren. We moeten leren van ons leren om het patroon van het patroon te kunnen zien. In dit 'deutero- 370 lere n' (deuteros=twee) of 'meta-leren' ligt de sleutel tot een ecologische praktijk die verderop als meerschalige reflectie wordt uitgewerkt. Een opschaling van dit leren tot de derde macht waarin we zicht krijgen op de vooronderstel- lingen van onze vooronderstellingen doorbreekt het ego en realiseert een vorm van bewustzijn dat Bateson toedicht aan "zenboeddhisten, westerse mystici en sommige psychiaters". 45 In ontwikkelingspsychologisch perspectief wordt dit verder uitgewerkt. In een evenwichtige ontwikkeling moet impulsief leren (0-6 jaar) en instrumenteel leren (6-12 jaar) via het interpersoonlijk leren, waar de meeste volwassenen op uitkomen, overgaan in zelfsturing die tot bewustzijnstransformaties kan leiden. Het laatste stadium is slechts voor weinigen weggelegd en komt overeen met Batesons hoogste vorm van leren. Of een gemiddelde vmbo-leerling in overeenstemming met de preambule van de examenprogramma’s in competentie gerichte onderwijs “door te reflecteren op het eigen cognitief en emotioneel functioneren leert zicht te krijgen op en sturing te geven aan het eigen leeren werkproces" 46 wordt ernstig betwijfeld. Als zelfsturing al een reëele optie is, dan zal met name aan het derde stadium – interpersoonlijk leren – in een veel vroeger ontwikkelingsstadium systematischer aandacht moeten worden geschonken. 4.2.1.A — Radicale middelmatigheid: onbegrepen context Interpersoonlijk leren vereist relationeel besef. Dit is in het moderne discours dat het autonome individu centraal stelt, een afgeleid gegeven: pas als je een individu bent, heb je een relatie. Maar in het netwerktheoretisch perspectief van RVS zijn relaties primair. In de ecologische verankering zijn de door de mens ontwikkelde technologieën en media concrete uitdrukkingen van relaties: een smartphone verbindt mensen, met een auto wordt de afstand naar anderen sneller overbrugd. Dit mediale besef is in de moderniteit echter minimaal, omdat we nog steeds denken dat wij ze gebruiken. Inmiddels is echer duidelijk geworden dat de effecten van dit gebruik niet alleen onvoorzien, maar ook onomkeerbaar zijn. Het gebruik van deze media – en RVS hanteert een zeer brede definitie: alle technische en technologische hulpmiddelen – heeft moderne individuen aan allerlei paradoxen uitgeleverd en zelfondermijnenende, s chizoïde levensstijlen gecreëerd. Op die mediale schizofrenie wordt met Batesons double bind theorie enig licht geworpen. Alhoewel in huidig onderzoek naar de oorzaken van schizofrenie de neurologie het voortouw heeft genomen 47 en Batesons double bind theorie daarin geen enkele rol meer speelt, behoudt het concept wel degelijk zijn kritische waarde voor een analyse van onze huidige bestaanswijze en de tegenstrijdige boodschappen die individuen daarin krijgen. Er ontstaan namelijk allerlei paradoxen als macropolitieke belangen onkritisch op micropolitieke verlangens worden aangesloten. Technologische hulpmiddelen spelen daar een merkwaardige rol in. Ze zijn handig, maar is een smartphone of een auto nu ons bezit of onze bezetenheid? Zijn media gadgets, formats of experiences? Wat doen media met mensen? Is er in ons comfort sprake van een fysieke verlichting? lengstukken van onze zintuigen en ledematen ons onzichtbare milieu geworden. We leven in een mediasamenleving. Media zijn voor ons wat water is voor 371 Een ding is inmiddels duidelijk: media zijn van uiterlijke aanhangsels en ver- ref lectie eco3. doen denken een vis. Zij zijn onze grootste context, het patroon aller patronen. Toch worden ze nog als beheersbare instrumenten gezien, terwijl we een volstrekt eigen leven leiden. Net als de mens zijn smartphones en smart grids 'slimmer' geworden. Media denken zelfs voor de mens: TomTom en gps, maar ook pace makers. Dat wordt pas mogelijk als kennis een netwerkfenomeen, dat wil zeggen informatie wordt en in technische hulpmiddelen wordt ingebouwd. Kevin Kelly geeft in De Wil van Technologie (2010) deze transformatie impliciet weer in een netwerkdiscours waarin, net als bij Bateson, relaties de basiseenheid zijn: “Kennis is dus een netwerkfenomeen waarin elk feit een kno oppunt is. We zeggen niet alleen dat de kennis zich uitbreidt als het aantal feiten toeneemt, maar o ok (en vaker) als het aantal en de sterkte van de relaties tussen feiten toeneemt. Aan die onderlinge relaties ontleent kennis haar kracht.” 48 Wetenschappelijke kennis krijgt handen en voeten, ogen en oren in geavanceerde technologie: transport- en communicatiemiddelen. Deze verbinden ons met elkaar in de netwerksamenleving. We zijn er steeds afhankelijker van geworden, terwijl we nog steeds denken dat we autonoom zijn. De auto (autos=zelf) is “de technische dubbelganger van het principieel actieve transcendentale subject", 49 stelt Sloterdijk in Eurotaoisme. Over de kritiek van de politieke kinetiek. Autonomie wordt feitelijk als automobiliteit ingevuld, vrijheid is vooral bewegingsvrijheid. Dat voelen we als media het laten afweten. Auto stuk, server down, beltegoed op en ons patroon, ons weefsel, ons netwerk scheurt. We raken gedesoriënteerd. Los van ons netwerk stuiten we op een onverzettelijke werkelijkheid waarmee en waarin we geen kant op kunnen. Media zijn allang geen hulpmiddelen meer. Het zijn inmiddels bestaansmiddelen die voldoen aan primaire behoeften. Media zijn ons op het lijf geschreven of zelfs in het lijf gegrift. We denken dat we ons via technologische hulpmiddelen met de wereld en met anderen verbinden, maar communicatie- en transportmiddelen staan allang niet meer tussen ons en de wereld in: ze dicteren ons hoe de wereld er voorstaat en uitziet. Daardoor zijn mensen letterlijk middel-matig geworden: de maat van het middel ritmeert onze interacties. Niet alleen bewegen we ons op de maat van die middelen door de wereld, maar via die media wortelen we ook dynamisch in de wereld. Onze media zijn letterlijk radicaal. (radix=wortel) Er bestaat vanzelfsprekend nog wel iets buiten de media, maar dat komt niet in beeld. En als het in beeld komt, verandert die werkelijkheid onmiddellijk. Beursberichten zijn registraties die, net als kwartaalcijfers, bij publicatie de wereld onmiddellijk transformeren en dus zichzelf moeten herinterpreteren. De notering bepaalt het gedrag van speculanten waardoor die notering op het moment dat deze oppopt, verandert. Sloterdijks antropotechnische wending heet in zijn ongereflecteerde vorm bij RVS radicale middelmatigheid. 50 De psyche ligt technologisch in media ingebed. Dat heeft consequenties voor onze gemoedsgesteldheid. Sommigen 372 menen dat het gebruik van sociale media mensen cynisch maakt. Anderen stellen echter dat bloggers op shocklogs of treiterlogs zoals GeenStijl, Jaggle, Retecool en Volkomenkut niet simpelweg kunnen worden weggezet als cynici of nihilisten: "Cynisme is eerder een techno-sociale conditie. (...) Netcynisme is een cultureel bijproduct van blogsoftware". 51 Je kunt je afvragen of dit ook voor massamediale versies zoals PowNews geldt: provocaties, pesterijtjes en prietpraat onder het mom van ontmaskerende journalistiek. Maar als ook hier het medium het ritme dicteert, zijn journalisten geen speelbal van hun micropolitieke ressentimenten. Het zijn louter willoze verlengstukken van hun onbegrepen radicale middelmatigheid. Ze weten niet beter. Ze zijn mediaal onmondig. Is onze menselijke conditie een uitvergroting van deze onbegrepen radicale middelmatigheid? Er is geen twijfel aan dat media onze verhouding tot de wereld, tot elkaar en tot onszelf bepalen. Zij zijn de onbegrepen context voor een reeks double binds waarin wij door ons onbegrip over onze huidige human c ondition zijn verzand. Radicale middelmatigheid lijkt de paradox van alle paradoxen. Maar de relatie tussen mens (psychologie) en media (technologie) beweegt zich over verschillende schalen, net als bij Batesons schizofrenie. Zodra dat wordt ingezien verdwijnt de paradox. Psychologisch staat radicaliteit ("wat ben jij compromisloos militant") tegenover middelmatigheid ("wat ben jij suf en oncreatief"), maar technologisch zijn de middelen die ons (voort) bewegen zijn zelf radicaal geworden: via deze wortelen (radix=wortel) we in de wereld. Het gaat hier dus om een wisselperspectief tussen een psychologisch en een technologisch vlak. In deze meerschalige relatie tussen mens en media schuiven doel en middel, deel en geheel in elkaar: "the medium is the message", stelde Marshall McLuhan al in 1964. Hoe krijgen we daar zicht op? RVS sluit aan op een kritisch debat dat Adorno en Horkheimer aanzetten en Ulrich Beck ecologisch verbreedt. 52 Daarin wordt gepleit voor een tweede Verlichting. Voor RVS is dit een mediale verlichting: de fysieke (transport) en sociale compenenten (audiovisuele communicatie) die de geestelijke verlichting altijd hebben geschraagd, maar waaruit nooit dezelfde ethische en politieke consequenties zijn getrokken. Met de geest is tevens het lichaam verlicht. De helden van de transportverlichting zijn niet S pinoza, Locke, Voltaire of Kant, maar James Watt, George Stephenson, D aimler en Benz, Henri Ford, Von Zeppelin, de gebroeders Wright en Anthony Fokker. In de tijd dat Kant het bestand opmaakt van twee eeuwen verlichtingsdenken wordt door James Watt in Engeland de stoommachine uitgevonden. Aanvankelijk om het water uit mijnen weg te pompen, zodat gefossiliseerde energie – kolen – efficiënter kan worden gedolven. Maar die stoommachine blijkt ook drijfbanden en drijfassen te kunnen aansturen. Vervolgens verandert de stoomlocomotief de wereld. Stoomtreinen transporteren lichamen over voorheen ondenkbare afstanden. We gaan meer, sneller en comfortabeler reizen. De wereld wordt kleiner. Met de benzinemotor wordt de trein geïndividualiseerd. De mens sluit zijn lichaam op in een privécapsule en wordt een zelf (autos) beweger (mobiel): automobilist. Na de heteluchtballon en de Zeppelin bereikt de transportverlichting met de straalmotor voorlopig zijn aardse hoogtepunt. een superverlichte kosmonaut die voor het eerst ziet wat de wereld als globe is: een atmosferisch ecosysteem. 373 De eerste maanvlucht van de Apollo 11 in 1969 legt de wereld aan de voeten van ref lectie eco3. doen denken Met dat de mens sneller en lichter gaat bewegen wordt ook zijn zicht op de wereld helderder. De lenzen die de verlichte Spinoza ooit vakmatig sleep, vormen de opmaat tot de Hubble telescopen. Microscopen en telescopen rekken de grenzen van de wereld op. De geestelijke verlichting gaat altijd gelijk op met deze mediale verlichting. Al bij Plato is de zon een zonnewagen die dagelijks langs het firmament schiet. De verlichte ideeën van Galileo worden mogelijk gemaakt door telescopen waarmee hij de planeetbanen herberekent om tot de heiligschennende conclusie te komen dat niet de aarde, maar de zon in het midden van ons universum staat. Via deze wetenschappelijke technologie zien denkers andere werelden en gaan ze wereldser denken. Als eind 19 e eeuw het peertje in de lantaarnpaal de gaslamp vervangt, is de verlichting van de aarde ook 's nachts een feit. Met de verlichting van het nachtelijk duister door lichtnetwerken versterkt de bevrijding van ons zicht de transportrevolutie. Helden van de zichtrevolutie zijn Edison, de gebroeders Lumière en Philips, Steve Jobs en Bill Gates. Samen met de transportverlichting vormt deze zichtverlichting de fysieke en sociale kern van de geestelijke verlichting. Lichaam en geest zijn hierin niet gescheiden zoals Descartes meende, maar definiëren elkaar. De N ederlandse icoon van deze dubbele verlichting is kosmonaut André Kuipers, de grootste Nederlander van 2012, die terwijl hij vanuit het gewichtsloze ruimte station zwevend de aarde ziet oplichten, met zijn gezin skypt. Elektrificatie kent geen fysieke grenzen meer, wanneer ook kennis en spreken als informatie en communicatie er exponentieel door wordt versneld: eerst via telegraaf en telefoon, daarna door broadcasting via radio en tv. Deze massamedia verhelderen de wereld voor onze zintuigen. Met de introductie van internet en de smartphone worden we interactief. Inmiddels is het ecosysteem dat de globe is, één groot interactief systeem waarop alles met alles verbonden is. Galileo is nu de naam voor een wereldwijd satellietnavigatiesysteem (GNSS) dat de Europese Unie als tegenhanger van het Amerikaanse gps heeft ontwikkeld. Iedere beweging op aarde is te volgen en alle e-mails worden op subversieve inhoud gescreend. In een terugblik op de moderniteit zien we hoe wetenschappers samen met ingenieurs zuiver theoretische inzichten voor concrete oplossingen van problemen omgezet hebben in innovatieve civiele technieken en militaire technologieën. Die technologieën zijn eerst experimenteel uitgetest om daarna industrieel ingezet te worden. Uiteindelijk zijn ze in gebruiksvoorwerpen en huishoudelijke apparaten ingebouwd, aan lichamen aangehaakt en als product of dienst vermarkt. Als alledaagse hulpmiddelen maken ze het leven comfortabeler. Zo zijn bijvoorbeeld uit de restproducten van brandstof voor stuurraketen van ruimtecapsules antidepressiva ontwikkeld, heeft veel NASA technologie zijn weg naar huiskamers en keukens gevonden en is uit het Amerikaanse ARPA netwerk dat bij een nucleaire aanval de centraal opgeslagen classified informatie moest spreiden, het internet voortgekomen. Door een wisselwerking 374 van geestelijke en mediale verlichting wordt wetenschap via technologie dagelijks comfort. Onze comfortzone is immens opgerekt. 4.2.1.B — Paradoxale bindingen Wat heeft dat met ons gedaan? En zijn we ons dat bewust? Moeten we ons dat bewust zijn? In ieder geval heeft het ons schizoïd gepositioneerd in een drietal double binds. In ecologisch opzicht is de grootste paradox van de Westerse wereld de schaarste in overvloed. De principiële onvervulbaarheid van ons verlangen – mensen willen altijd meer dan ze hebben – stuwt ons de toekomst in. We sparen, lenen en investeren om later meer te kunnen kopen of om in tijden van nood afgedekt te zijn. Uitleven en overleven zijn maatgevend voor ons denken over onze toekomst. Dit verlangen wordt gedefinieerd door 'ons' mediaal comfort. We denken dat we autonoom kunnen kiezen wat we willen, maar in feite mobiliseren en sturen media ons aan. Ze snijden het verlangen voor op hun maat en definiëren mediale ervaringen als automobiliteit en digitale bereikbaarheid als basisbehoeften. Ze onderhouden een voortdurende honger naar meer. Op discoursvlak kent deze honger naar het nieuwste van het nieuwste een emancipatoir imperatief: "Overtref jezelf!" Dat maakt dat moderne individuen voortdurend vanuit een tekort leven. Sinds de moderne mens een god in het diepst van zijn gedachten is, staat deze, anders dan de zondaar, voor eeuwig in het krijt bij zichzelf. In dit ervaren tekort wordt het primaat van de voormalige christelijke menselijke conditie – de erfzonde – getransformeerd naar een continue staat van tekortschieten. Je bent een loser totdat het tegendeel bewezen is. In politiek-economische zin krijgt het moreel tekortschieten zijn tegenhanger in een principiële schaarste. Die is tot motor van de economie verheven. Via het macropolitieke concurrentieprincipe van de vrije markt wordt deze micropolitieke schaarste in overvloed gereproduceerd om het consumentengedrag continu bij te sturen: "Heb je de allernieuwste versie al?" Naast schaarste in overvloed dient zich een tweede double bind aan: we zijn hypermobiel geïmmobiliseerd. Doordat onze communicatie nagenoeg volledig digitaal is geworden, zijn de meest vanzelfsprekende fysieke bewegingspatronen geminimaliseerd. Je loopt niet naar je collega’s een verdieping lager, je mailt of twittert. De frictieloze, digitale versnelling van ons dagelijks leven maakt ons mentaal hypermobiel, maar fysiek relatief onbeweeglijk: handsfree in de auto op weg naar Nergenshuizen met iemand in Australië communiceren over een deal in Alaska, terwijl de TomTom aangeeft hoe en hoe laat een plek wordt bereikt waarvan gisteren het bestaan geeneens werd vermoed. Gewichtsloos hypermobiel raast onze geest over de wereld, terwijl we geen vin verroeren. Digitale automobiliteit genereert ook nog een derde paradox: publiek privéleven. De verhouding van ons ‘innerlijk’ met de buitenwereld, van ons privéleven met onze publieke performance wordt door mediale inbedding schizoïd: in onze privégesprekken zijn we door en door publiek, in onze publieke automobiliteit zijn we volledig geprivatiseerd. Gepingde privégesprekken zijn jaren beschikbaar op de server bij de provider. Iedere verplaatsing is via OV-pas, gps en TomTom traceerbaar, iedere consumptie, elke parkeersteek is via pinpas en Privé en publiek lopen in het interfaciale bestaan – van Facebook tot TomTom – volledig door elkaar. Door deze digitaliteit lijken we beter beveiligd, maar we 375 creditcard te volgen. Bij digiburgers zijn voordeuren vervangen door portals. ref lectie eco3. doen denken voelen ons niettemin blootgesteld aan onvoorstelbare risico's. Kortom, door media ingewebd in gelaagde netwerken koesteren we, comfortabel wiegend als in een geriefelijke hangmat, de wildste dromen over wat we allemaal kunnen kiezen. Toch raken door deze bewegingsvrijheid levens drievoudig verstrikt in onbegrepen mediaal comfort. Radicale middelmatigheid context natuur geheel zorg deel strijd economie overvloed schaarste media hypermobiel immobiel politiek openbaar privé In de strijd tegen het natuurgeweld zijn we door systeemdwang ingehaald en radicaal middelmatig geworden. Verstrengeld in complexe netwerken proberen we te begrijpen wat media met ons doen en raken al denkend verstrikt in double binds. “Als het er zo vo orstaat, dan is er geen kritische theorie van de samenleving meer mogelijk – omdat er tussen de kritiek en het gekritiseerde geen werkelijk verschil meer bestaat. (…) Tenzij de kritiek eerst tegen zichzelf indenkt en o ok het eigene, het nabije en het zelf gewilde aan een onderzoek onderwerpt". 53 Ons radicaal middelmatige comfort begrijpen vergt een meerschalige reflectie, zodat de double binds worden ontward. Kunnen we het consumptieve hyperindividualisme dat door de illusie van de autonomie wordt versterkt, loslaten? Zo niet, dan zullen zichzelf ondermijnende, ongeloofwaardige leefstijlen media matisch worden gereproduceerd. Bij laagopgeleide, kansarme digibeten uit zich dit fysiek, sociaal en mentaal anders dan bij hoogopgeleide, goedgeinformeerde kenniswerkers. Geen van hen is echter gevrijwaard van cynisme, maar evenmin zijn beide groepen verstoken van een wijsheid die in een verheldering van onze radicale middelmatigheid kan worden vrijgemaakt. Wijsheid vergt meer en minder dan een goede opleiding. 4.2.2 — Altruïsme, empathie en coöperatie Als zorg en strijd zich in elkaar vouwen, opent de struggle for life van vermeend autonome individuen zich als een waaier waarin naast egoïsme en strijdlust ook 'zorgaffecten' als empathie en altruïsme voorkomen. Tussen egoïstisch eigenbelang en altruïstische offervaardigheid ligt verder een spectrum van 'ruil'modaliteiten die verschillende gradaties van samenwerking aangeven. Sennett onderscheidt er vijf: offerbereid altruïsme, win-win ruil, differentiërende ruil waarin partners zich hun verschillen bewust worden, gewin ten koste 376 van anderen en de 'winner-takes-it-all'. 54 De primatoloog Frans de Waal, sociobioloog Edward O. Wilson en experimenteel psycholoog Steven Pinker, die zich over natuurlijke selectie in de evolutionaire geschiedenis hebben gebogen, ge- bruiken in hun kritiek op de survival of the fittest inzichten uit de evolutionaire biologie, de genetica en de neurofysiologie om altruïsme als fundamentele aandrift bij dieren aan te tonen: "Eusocialiteit of wat wij met altruïsme aanduiden kan ontstaan uit de flexibele expressie van een enkele allel (genetische vorm) of samenstel van allelen wanneer ouderparen nesten bouwen en hun jongen blijvend voeden". 55 Het bouwen en beschermen van gefortificeerde nesten in een bedreigende omgeving waarin jongen verzorgd opgroeien, meerdere generaties samenleven en bepaalde groepen door een voor het fourageren vereiste arbeidsdeling ontslagen zijn van voortplanting, zijn de structurele kenmerken van superorganismen als ecosysteem. Deze complexe gemeenschappen zijn slechts door een beperkt aantal soorten gerealiseerd: mieren, bijen, een bepaald soort steekwespen en mensen. Deze soorten beheren de aarde. In een lang evolutionair proces is er een pragmatisch altruïsme in hun genenpakket ingeprent. Zij overtroeven daarmee het 'egoïsme' van andere soorten en winnen in evolutionair opzicht de strijd om te overleven. Dit altruïsme omvat meer netwerken dan de directe kring van verwanten, zoals de 'inclusive-fitness theorie' 56 beweert: "nabije genetische verwantschap in primitieve colonieformaties is de consequentie, niet de oorzaak van eusociaal gedrag". 57 Wilson weerlegt deze theorie in zijn 'nieuwe theorie van eusocialiteit': “Wat ons menselijk maakt, is dat onze geschiedenis door beide krachten is gevormd. We zitten ertussen ingeklemd.” 58 Menselijk bewustzijn en gedrag worden echter niet uitsluitend bepaald door genen, evenmin door louter culturele overdracht. Meer dan de oppositie tussen nature en nurture en voorbij die van reflex-reflectie is de interactie tussen genen en omgeving doorslaggevend: een 'genen-cultuur co-evolutie'. Het gaat erom hoe en wanneer genen getriggerd worden. Deze 'epigenetische' regels slijten in een evolutionair leerproces in. Door collectieve, contextuele adaptatie ontstaan genetisch ingesleten patronen. 59 In Wilsons bespreking van de oorsprong van de moraliteit wordt de sprong gemaakt die voor de RVS analyse cruciaal is. De groepsvorming vanaf de eerste nederzettingen 10.000 jaar geleden tot aan de huidige Facebook communities bespreekt ook hij in termen van netwerken: "Ze namen in grootte toe en braken in fragmenten. Deze subgroepen gingen elkaar overlappen en werden tegelijkertijd hiërarchisch en poreus". Maar, zo stelt Wilson, onze instincten zijn nog tribaal en "niet voorbereid voor beschaving". Hij zet zijn kaarten op een instinct "dat ons kan redden", 60 maar dat hij niet systematisch uitwerkt: empathie. Frans de Waal die zijn observaties van chimpanseegedrag naar het menselijk gedrag extrapoleert, doet dit wel en verbindt aan empathie zelfs politieke consequenties: “De politiek lijkt klaar voor een nieuw tijdperk waarin de nadruk op de samenwerking, integratie en sociale verantwoordelijkheid ligt”. 61 De scheiding tussen zelfzuchtig en onzelfzuchtig gedrag is niet langer van toepassing: "Is de verstrengeling tussen die twee het geheim achter onze coöpezijn aan een volledige herziening toe. "We zijn te lang in deze truc gelopen". 63 En daarbij benadrukt De Waal eveneens netwerken en knooppunten: 377 ratieve natuur?" 62 Onze aannames over de rol van strijd voor menselijke natuur ref lectie eco3. doen denken "Het is ook een van de meest onderschatte verschijnselen, vooral in disciplines die mensen als rationele beslissers zien. In plaats van dat ieder mens onafhankelijk de voor en tegens van zijn of haar daden afweegt, bevinden we ons op knooppunten in een netwerk dat ons allemaal lichamelijk en geestelijk met elkaar verbindt.” 64 De Waal zoekt ook een bredere invulling van reflectie vanuit een relationeel, fysiek en mentaal perspectief. Hij noemt dit body-mapping als een sensibele communicatie tussen lichamen. Dit is de sleutel tot binding in gemeenschappen. Het samenwerken begint al op fysiek vlak. Sennett dicht empathie een grotere relationele kwaliteit toe dan sympathie: "Sympathie overwint verschillen (...) Empathie is een veeleisender oefening, tenminste voor de luisteraar: die moet buiten zichzelf treden". 65 Uiteindelijk is dit buiten zichzelf treden de eerste stap naar een volwaardige relatie. Pinker gaat echter niet mee in de empathie hype. Toch verklaart hij de afname van geweld in de loop van de geschiedenis mede vanuit de vergroting van ons empathisch vermogen. Maar in tegenstelling tot De Waal die beweert dat empathie een direct, neurologisch verankerd affect is, meent Pinker dat empathie afhangt van de identificatie met de ander en dit dus een reflectief affect is. Kennis van en de beeldvorming over de ander beïnvloeden het empathisch vermogen ten goede of ten kwade. Voor Pinker is empathisch vermogen dus geen oorzaak, maar een effect. Toch staat voor hem vast dat varianten van empathie zoals sympathie de mens gevoeliger en minder gewelddadiger hebben gemaakt. 66 Deze studies concluderen dat betrokkenheid geen rationele keuze is, maar een basaal overlevingsinstinct. Epigenetisch is altruïsme een voldongen feit. Pragmatisch ervaren mensen een basale verbondenheid, maar op zo'n gefragmenteerde manier en over zoveel verschillende schalen verdeeld dat inzicht in en een politieke appèl aan deze integrale betrokkenheid problematisch is. Net als strijd en zorg zijn egoïsme en altruïsme geen tegenstellingen. De relativering van strijd als dialectisch bindmiddel – en dus van de competitie en concurrentie als ordenend principe van het leven – begint bij de weigering om onverschillig te zijn. Maar dat is niet voldoende, omdat de dialectiek deze weigering als dubbele ontkenning nog in zijn greep houdt: 1. weigeren van 2. onverschilligheid. Dit kan wel een bevrijdende daad zijn, maar levert geen nieuwe handelingsvrijheid op, omdat de weigeraar gebonden blijft aan wat hij verwerpt. Het oude discours wordt, net als in het anti-globalisme, versterkt. Die vrijheid komt pas in beeld als er voor een ander leven wordt gekozen vanuit een groter geheel, een bredere context, een complexer patroon. Maar dat moet wel in beeld kunnen komen. Dat vergt een meerschalig wisselperspectief. Om gevoelig te worden voor paradoxale spanningen moet heen en weer bewogen worden van context naar context en van schaal naar schaal. Zo wordt, in B atesons termen, meta-leren mogelijk en krijgen we zicht op de primaire relationaliteit van ons menselijk bestaan. In dit wisselperspectief wordt de onbegrepen radicale middelmatigheid kritisch verhelderd. In een meerschalige reflectie ver- 378 schijnen media als verbindingsstukken, als vervulde tussenruimte die mensen onderling bindt. Kritische reflectie op onze radicale middelmatigheid tootn dat media letterlijk interesse zijn: zijn (esse) van het tussen (inter). 4.2.3 — Meerschalig reflecteren vanuit interesse: binnenstebuiten keren Samenleven veronderstelt gemedieerd samenwerken. Onbegrepen gebruik van media heef t een negatieve impact op het samenleven. Hoe kan iets dat goed is voor de mens zo slecht uitpakken? Kunnen we met technologische media de excesssen van deze medialisering weer in proportie brengen? Die kortsluiting werkt niet. Daar wees Albert Einstein al op: "we kunnen een probleem niet oplossen door dezelfde manier van denken waarmee we dit geschapen hebben". Het vergt een inkeer waarin de vooronderstellingen ter discussie komen te staan. Of eigenlijk een binnenstebuiten keren: herwaardering van ons hele consumptiepatroon (preferences), transformeren van slechte gewoonten (habits) en herdefiniëren van onze basisbehoef ten (needs). Daartoe moet de context van de context en het patroon van het patroon achter onze radicale middelmatigheid worden blootgelegd. Dat vergt een historische analyse. Want voor iedere generatie is het technologisch comfort dat voor hun ouders nog een begeerlijk luxemiddel of een weerbarstig gebruiksmiddel was, een onmisbare, vanzelfsprekende basisbehoef te. En als iets onmisbaar is, wordt het snel voor noodzakelijk aangezien. 67 Wat noodzakelijk is, is onveranderbaar. Dan valt er niet meer voor of tegen te kiezen. Het verdwijnt in zijn volstrekte aanwezigheid uit beeld, omdat het geen grenzen meer kent, waarachter is terug te vallen. Zo'n medium wordt een vanzelfsprekend milieu. Wat eerst voor een specifieke beroepsgroep, zoals wetenschappers of militairen, nog een instrumentele, kunstmatige mediascape is die slechts aan enkelen toegang biedt, is voor latere generaties een 'natuurlijk' landschap. Als mediacultuur natuurlijk wordt, worden luxemiddelen en genotsmiddelen bestaansmiddelen: auto's worden vrijheidssymbolen en een smartphone een socialiseringsmatrix. Aan de grenzen van zo'n mediaal landschap houdt de wereld op te bestaan. Doen er zich problemen voor, dan wordt de oplossing geformuleerd in termen van het probleem. Het recente out-of-the-box-denken op ref lectiebijeenkomsten van bedrijven en overheden probeert daaraan te ontsnappen, maar vaak liggen ook daaraan dezelfde vooronderstellingen als die van het probleem ten grondslag. Maar het ter discussie stellen van vooronderstellingen kan geen alledaagse bezigheid zijn. Dan verzandt het handelen in principiële haarkloverij. Om openheid te creëren volstaat het om tussen verschillende perspectieven te leren schakelen. Volgens Pinker biedt dit een psychologische verklaring voor de afname van het geweld in de geschiedenis. Met deze 'uitwisselbaarheid van perspectieven' doelt hij op de engagerende werking van literaire fictie: door identificatie met de gedachtenwereld en de levens van romanfiguren zijn mensen in de loop der eeuwen sensibeler en socialer geworden. Empathie als reflectief affect schraagt volgens Sennett sociaal kapitaal. In De Ambachtsman. De mens als maker (2008) stelt hij, in een kritiek op de invulling van het begrip 'sociaal kapitaal' van Robert Putnam, dat sociaal kapitaal pas effectief wordt zij moeten niet alleen betrokken zijn, maar ook in staat zijn “hun betrokkenheid te beoordelen”. 68 Sennett introduceert met die reflectie, net als Bateson, 379 als de betrokken individuen zichzelf rekenschap geven van hun 'commitment’: ref lectie eco3. doen denken een aspect van meta-leren. Dat leidt, ontwikkelingspsychologisch gezien, pas via een omweg tot zelfsturing, als er aandacht aan het interpersoonlijke leren is besteed: "Zelfsturing is een cruciaal element voor ‘het nieuwe leren’ en voor de employability die werknemers, werkgevers en overheid unaniem noodzakelijk achten”. 69 Om zich adequaat aan veranderingen te kunnen aanpassen, moeten mensen over de vooronderstellingen van hun vanzelfsprekende binding blijven nadenken om te vermijden dat ze door discursieve kortsluiting in double binds en pragmatische paradoxen verstrikt raken. 70 Verheldering van het grotere patroon is nodig om te vermijden dat we ons van onze ecologische context loszingen en we door ondoordachte doorwerkingen van ons comfort de samenhang van een habitat of leefgebied vernietigen. Hoe creatief is deze meerschalige reflectie? Creativiteit wordt doorgaans als een kwaliteit van artistieke individuen gezien. Deze kwaliteit is lange tijd gemonopoliseerd door de kunsten. Maar als niet het individu, maar de relatie primair is, zit creativiteit niet in mensen, maar ontstaat deze juist in hun interacties en door samenwerking. Creativiteit manifesteert zich dan door perspectiefwisselingen en het manoeuvreren tussen verschillende schalen: “Artistieke skill is het combineren van vele niveaus van de geest – onbewust, bewust en extern – om een uitspraak over hun combinatie te doen. Het gaat er niet om slechts één enkel niveau uit te drukken”. 71 Creativiteit ontplooit zich in en door meerschalige reflectie. Toegespitst op de besproken double binds houdt dit in dat er in het contextueel heen en weer switchen tussen schaarste en overvloed, hypermobiel en immobiel, publiek en privaat een tussenruimte voor keuzes wordt geopend. Meerschalige reflectie is de formele dynamiek van interesse en daarmee tevens de kern van begrepen radicale middelmatigheid. Deze meerschalige reflectie is geen scheidende 'of-of' activiteit, maar een verbindende 'en-en' assemblage, om met Deleuze en Guattari te spreken. 72 De onwrikbare noodzakelijkheid van onze gewoonten en de vermeende voldongenheid van onze primaire behoeften wordt in deze meerschalige reflectie losgetornd en doorgeknoopt, kortom, gedeconstrueerd. Wat nu als noodzakelijk wordt ervaren, was ooit een toevallige samenloop van omstandigheden. Waarom wordt het basisprincipe van de stoommachine uitgevonden? Om water uit mijnen weg te pompen. Dat via de privatisering van de trein een zelfbeweger of automobiel het levenslicht ziet, hangt van nog meer toevalligheden af. Voor het ontstaan van internet geldt hetzelfde: de strategische noodzaak om informatie te spreiden zodat bij een nuclaire aanval niet alle gegevens in een klap worden vernietigd, levert na veel toevallige tussenslagen een smartphone op. Nu ervaren we internet en smartphone als primaire behoeften, maar een genealogie van onze radicale middelmatigheid laat zien dat het ook anders had gekund. En nog steeds anders kan, zonder er afstand van te doen. Afstand nemen volstaat. Met de toevalligheid van ons comfort verschijnt minstens enige manoeuvreerruimte waarin een principiële vraag over belangstelling en verlangen kan opkomen: waarom vinden we dit zo belangrijk en waarom willen we dit? 380 Zo wordt radicale middelmatigheid zowel in een meerschalige reflectie als in een genealogisch perspectief binnenstebuiten gekeerd. De affirmatieve, radiante kern ervan komt daarbij vrij: het naar alle zijden open staan en bereikbaar blijven, dat wil zeggen interesse. Dit binnenstebuiten keren is geen mechanische omkering, maar een dynamische inkeer. Kan zo'n inkeer in een beeld en in een begrip gevat worden? Op de ets van de graficus Charles Escher De Mieren uit 1963 lopen mieren over een zogenaamde Moebiusring. Deze ring bestaat uit één vlak, maar wordt door een verdraaiing van 180 graden in zichzelf 73 een oneindig, driedimensionaal traject. Nu eens lopen de mieren aan de 'binnenkant' ervan, dan weer aan de 'buitenkant'. Er is geen zichtbare omslag. Het traject is transversaal: het doorkruist binnen en buiten, boven en onder zonder dat er sprake is van een breuk. Zo vanzelfsprekend zijn ook mens en media verbonden: soms hanteert de mens het medium als een instrument, soms wordt dit als message een doel op zich. Door de verdraaiing gaan buitenperspectief en binnenperspectief naadloos in elkaar over: een medium is nu eens een bezit, dan weer een bezetenheid. Met differentiefilosoof Jacques Derrida (1930-2004) kan deze verdraaiing in een begrip worden gevat: als farmakon, letterlijk een gif(t). Een medium is zowel een geschenk als een dodelijk middel. 74 (ZIE 5.10) Op de maat der middelen meewiegend is voor de mens ieder medium een farmakon. Onze psycho-technologische radicale middelmatigheid bestaat uit netwerken van 'farmacologische' verbindingen: technologische media actualiseren menselijke relaties. Media realiseren farmacologische tussenruimte. Gebruik van media in afgemeten hoeveelheden is heilzaam, zolang het mensen verbindt en de samenhang van de gemeenschap versterkt. Excessief gebruik kan verbreken en fragmenteren, zelfs fataal zijn. Overmatig en mateloos gebruik van middelen is op de lange termijn een kwestie van leven of dood. Net als bij strijd en zorg is de omgang met de ambivalente spanning in deze farmacologische tussenruimte bepalend of we radicaal middelmatig of geïnteresseerd zijn. Proportioneel gebruik van een medium vergt externe meerschalige reflectie – context – en een interne afweging – maat en metrum. De omslag van zorgvuldig naar excessief, van gebruik naar misbruik, van vrijheid naar verslaving hangt af van de mate waarin er in een grotere context samenhang wordt gecreëerd. Er is echter nooit een 'laatste' context: deze verandert, net als beursberichten en kwartaalcijfers, door de reflectieve feedback voortdurend. Door farmacologische ambivalentie kan vrijheid in een double bind omslaan in verslaving die niettemin als het summum van vrijheid wordt ervaren. Maar het afgemeten omgaan met dit farmacologische risico ligt niet in het vermogen van een individu. Het kan zichzelf niet, zoals een baron Von Münchhaussen, aan zijn eigen paardestaart uit het moeras trekken of zoals Jerom in Suske en Wiskes De Texasrangers, op zijn eigen handen gaan staan en zich optillen. De keuzevrijheid van individuen ligt ingebed in mesopolitieke samenwerking. Vanuit gedeelde belangstelling wordt daarbinnen gebruik, misbruik en hergebruik overwogen. Afgemeten gebruik wordt evenmin door het middel of medium zelf gestimuleerd. Integendeel, ongekende gebruikswaarden van een medium nodigen uit tot steeds intensiever gebruik. Het zijn de verontwrichtenhang op verschillende schalen die de doorslag geven. Proportioneel gebruik vergt continue feedback, meerschalig reflectieve interesse en mesopolitieke 381 de, onvoorspelbare effecten van dit excessieve gebruik op binding en samen- ref lectie eco3. doen denken belangstelling. En een inzicht in wat media met mensen doen. Dat inzicht zal ook van fysieke en sociale aard moeten zijn. Louter informatie spreekt alleen de geest aan, maar laat handen en voeten ongemoeid. 4.2.4 — Mesopolitiek manoeuvreren Op het fresco van Michelangelo bovenin in de koepel van de Sixtijnse kapel in Rome wordt de schepping van Adam, de mens, verbeeld door twee handen waarvan de vingertoppen elkaar haast aanraken. Daartussen zindert een leegte die schepsel en schepper verbindt. Dit scheppingsbeeld heeft om vele redenen zijn kracht verloren. Mensen moeten bij gebrek aan hogere machten zichzelf uitvinden. Voor die noeste arbeid zijn ze op zichzelf aangewezen. Het beeld Twee tekenende handen uit 1948 van Escher, een variant op de Moebiusring, biedt meer inspiratie. De goddelijke blik is in Eschers werk vervangen door een multiperspectivische reflectie waarin de mens zichzelf spiegelt. Eschers beeld van de zichzelf tekenende handen toont een selfmade – autopoëtische – geste. Goddelijke handwerk is een menselijke manoeuvre geworden. De mens ontwerpt zich op zijn eigen ontwerptafel. Als tekenaar en tekening, subject en object in een, trekt de mens lijnen rond een verbindende leegte: interesse. 75 4.2.4.A — Handwerk: geconcentreerde aandacht Creativiteit vergt meerschalige reflectie, scheppen is handwerk, creatief vakwerk is een kunst. Maar is een vakman dan een kunstenaar? De herkomst van de moderne kunstenaar werpt licht op deze relatie. In de loop van de 16 e eeuw emancipeert uit de praktijk van ambachtslieden (artisans) de praktijk van de kunstenaar (artist). Deze scheiding wordt in de 19 e eeuw definitief: de kunstenaar-bohemien leeft kwalitatief anders dan ambachtsman. Aan die kunst opvatting komt in het laatste decennium van de 20 e eeuw een eind. Er wordt dan gesproken over 'het einde van de kunst'. 76 Dit betekent niet veel meer dan dat de manier waarop we tot dan toe over kunst hebben gesproken is achterhaald. Andy Warhols Brilloboxen (1964) vormen het eerste omslagpunt. Het kwalitatieve verschil tussen hoge en lage cultuur wordt in de consumptiesamenleving definitief opgelost. Daarmee wordt de eerdere scheiding tussen ambachtsman en artiest echter niet teruggedraaid. Wel opent zich met de democratisering van de creativiteit – "everyone is a designer" 77 – het zicht op een 21 e-eeuwse vakmanschap. Dit nieuwe vakmanschap, Richard Florida indachtig, gaat verder dan creatief ondernemerschap. 21 e-eeuwse vaklieden gaan opnieuw en anders naar hun media 'luisteren'. Net als kunstenaars die in hun stilerende greep op hun medium 78 direct met hun handen en zintuigen reflecteren. Dit komt naar voren in het ontwerp van hun eigen gereedschappen die aan de textuur van hun materiaal werden aangepast. Onderlinge samenwerking, zoals in de open source beweging, toont dat hun creativiteit veelmeer tussen dan in hen zit. In een netwerken mediasamenleving waarin de creativiteit niet langer gemonoposeerd kan 382 worden door de kunst, maar integraal bestanddeel is van een levenskunst, zal er anders gemanoeuvreerd worden. Wat houdt dat manoeuvreren in? Het is strijdbaar en zorgvuldig. In hand (m anus) werk (oeuvre) zit de tactisch-militaire manoeuvre als gevechtsoefening, maar ook het medisch experimenteel manipuleren in laboratoria – een hand (manus) vol (-plere) – om greep op het materiaal te krijgen. Handwerk houdt het midden tussen zorgvuldig manoeuvreren en zorgzame manipulatie. Dat maakt vakmatige interesse sensibel: net als een kunstenaar zoekt de vakman toegang tot het medium, dat nooit 'zijn' of 'haar' weg is. We zouden het met een knipoog naar het oosterse denken hun Tao (de Weg) of in een martiale toespitsing hun do – judo, aikido, kendo – kunnen noemen. Scheppende arbeid centreert fysiek en sociaal de aandacht in een ontvankelijke omgang met media binnen een meerschalige context. Deze 'glokale' concentratie – ver weg èn dichtbij waarvan ook in het eerste citaat van Musashi bij hoofdstuk 1 sprake is – brengt de hele productielijn in beeld: waar komt mijn medium vandaan? Deze fo otprint gedachte is ook exemplarisch voor het mesopolitieke zelfontwerp van groepen die hun leven vormgeven. Verbindend assembleren vergt een open design waarin door cyclische feedback interacties tussen deelnemers op elkaar worden afgestemd. Want samenleven blijft stileren. Het vergt Fingerspitzengefühl voor een constante finetuning om in de over verschillende schalen verdeelde interacties voeling met het gezamenlijke ontwerp te krijgen en te houden. Handwerk getuigt van een simpele waarheid die in digitale tijden uit beeld verdwijnt: aan alles wat bestaat hebben handen gezeten. 79 Niet alleen aan kledingstukken, sieraden, auto's en smartphones, maar ook aan het bed en aan het bord. Daarom is in trajecten als Fysieke Integriteit en het Vakhuis het werken met gereedschappen en met allerlei media een methodisch uitgangspunt. In het Vakhuis wordt met muziekinstrumenten gespeeld, maar ook met hout, metaal en digits. In de ecolijn wordt in de aarde gewroet, in de kooklijn worden producten betast en met snijtechnieken bewerkt. Textuur is enorm belangrijk. Eten heeft alles met handen te maken, alleen al omdat kinderen in hun eerste levens jaren afgeleerd wordt met hun handen te eten en geleerd wordt een vork te manipuleren. Ook in de judolijn gaat het om handwerk. Iedere wedstrijd begint met greep krijgen op de judojas van de ander: kumi kata dat zoveel betekent als ‘de manier van’ (kata) ‘verenigen’ of ‘samenvlechten’ (kumi). Daarom al dat gesjor en getrek aan het begin van ieder judomatch. 80 De ander is je medium. De budofilosofische gedachte achter kumi kata is heel interessant: iedere grip is afhankelijk van relatie en situatie. Er zijn geen algemene regels te geven. De onderlinge afstand, de mentaal-fysieke relatie tussen beide lichamen en het ritme van beider bewegingen bepalen wat er tussen beide judoka gebeurt. Interesse is een mentaal-fysieke interval: de ma uit het citaat van Musashi waar hoofdstuk 2 mee begint. Deze interval krijgt weer een andere kwaliteit in de filosofielessen. De filosoof kan de geest van anderen manipuleren, maar sofistische technieken zijn niet het eerste doel van het ECO3 filosoferen. Daarin wordt allereerst ingezet primair een innerlijke beschouwing (theoreia) is. Het is primair een relationele, polemische praktijk waarin leerlingen antwoord leren geven op vragen waarop 383 op meerschalig mentaal manoeuvreren vanuit het besef dat filosoferen niet ref lectie eco3. doen denken geen eenduidige antwoord bestaat. Precies die ambivalentie van een letterlijke verantwoording opent de leegte waaromheen het filosoferen manoeuvreert. 81 Dit is de radiante kern van de verantwoordelijkheid: vanuit zelfbegrip proberen we greep op de consequenties van ons handelen te houden. Filosoferen in het basisonderwijs leert een cluster van skills aan waarmee in een vroeg stadium van de ontwikkeling van kinderen de basis wordt gelegd voor het mesopolitieke manoeuvreren. Luisteren is daarvan de basis, meent ook Sennett: "Mijn focus in Together ligt op aanspreekbaarheid (responsiveness) door anderen, zoals luisterskills in gesprekken en op de praktische toepassing van aanspreekbaarheid op het werk of in de gemeenschap". 82 4.2.4.B — Vanuit het midden dus altijd centraal In de meest verreikende meerschalige reflectie wordt verantwoordelijkheid 'glokaal' – globaal èn lokaal – en intergenerationeel. Verantwoordelijkheid ontwikkelt zich in het spanningveld tussen hier en elders – sweatshops in Azië – en in dat van nu en later – onze kleinkinderen. RVS ziet het als haar belangrijkste pedagogische taak jongeren deze meerschalige spanningen te laten ervaren om te ontdekken waarvoor zij hier en nu verantwoordelijk kunnen en willen zijn. Louter macropolitieke consumptie van identiteiten volstaat niet om deze schaal te ontdekken. Evenmin volstaat het alleen micropolitieke verlangens te bevredigen. De kortsluiting tussen beide heeft het consumptief hyperindividualisme opgeleverd, waar we nu politiek-economisch in verstrikt zijn. Consumptief hyperindividualisme laat zich omschrijven als een praktijk – mentaliteit en gedrag – waarin onder het motto 'wees jezelf!', gehoorzamend aan de wetten van de vrije markt, een pseudo-autonome identiteit bij elkaar wordt geshopt. Via customization wordt maatwerk geleverd, waarin de mens op de maat der middelen toegesneden: producten en diensten worden afgestemd op de voorgeprogrammeerde preferences van gebruikers die zij, als het er op aan komt, als primaire behoeften vertalen. Ieder individu is niettemin uniek in zijn streven deel van een geheel te zijn. Deze uniciteit moet echter niet verward worden met het gevoel van eigenmachtigheid en zelfgenoegzaamheid, 83 kortom, van polemische performance van autonomie, die het gebruik van een smartphone in de hand werkt. Als een generaal staat de gebruiker, proactief alert en paraat, browsend en pingend in het centrum van zijn virtuele universum. Het gevoel centraal te staan "goes with the job". De gebruiker mag dan voor zichzelf in het centrum van zijn eigen belangstelling staan, zijn uniciteit ontleent hij uitsluitend aan het feit dat hij op dat moment een knooppunt is in een virtueel veld van relaties. In een meerschalige reflectie beseft ieder individu dat ook anderen in hun netwerk zo uniek in het leven staan. De focus wordt relationeel in ieders erkenning van de eigen radicale middelmatigheid: aandacht schenken is aandacht krijgen. In een geglobaliseerde mediasamenleving is er geen exclusief centrum meer, alleen middelpunten. Ieder contact is interessant. Dit besef getuigt van een Moebius- 384 achtige omslag van micropolitieke centraliteit naar mesopolitieke interesse via een transversale reflectie, die alle schalen en opposities doorkruist. In dit relationele besef staat ook de ander altijd in het middelpunt van belangstelling. Willen we dit meerschalige besef in een denkbeeld vatten dan volstaat de metafoor van de piramide niet meer. In een achterhaalde verbeelding richt zich in ieder knooppunt altijd wel weer een kleine, poreuze piramide op. Anders gezegd: macropolitiek gaat er altijd wel weer iemand in het netwerk de baas spelen: negatieve effecten worden geëxternaliseerd en er wordt geen integrale verantwoording genomen. Dat piramides zich aan netwerken opdringen, getuigt van 'een spookachtige terugkeer van de soevereiniteit'. 84 Deze metafoor heeft weliswaar zijn ontologische werking verloren – de wereld zit zo niet meer in elkaar – maar wordt door de verwarring die uit double binds voortkomt en mensen verstrikt, nog door velen serieus genomen, al was het alleen maar in het verzet er tegen. Zij kijken nog steeds tegen de machthebbers op. Om deze discursieve overmacht te redden – en om ogenschijnlijk de macht beter te verdelen – wordt er in het beleidsjargon voorgesteld om een top-down aanpak door een bottomup aanpak te vervangen. Maar dit getuigt, net als de roep om terug te keren naar kleinschalige verbanden, nog van piramidaal-hiërarchisch retoriek. Want ook al begint verantwoordelijkheid bij het minutieuze handwerk op een lokale schaal, in de vernetwerkte media- en informatiesamenleving is deze lokale basis vanwege de beoogde cycliciteit van productielijnen altijd meerschalig verbonden met grotere ecosystemen. Groot en klein lopen door elkaar, lokaal is ook altijd globaal. Meerschaligheid overstijgt groot- en kleinschaligheid als fysiek-ruimtelijke bepalingen. Als knooppunt verhoudt een individu zich tot anderen, tot de wereld en tot zichzelf, waarbij binnen en buiten, boven en beneden voortdurend in elkaar overgaan. De Moebiusring is een veel adequater denkbeeld. De suggestie dat je in de Moebiusring in eenzelfde kringetje blijft ronddraaien, is niet terecht. De veel gepropageerde ketenaanpak kan worden gezien als een keten van in elkaar grijpende Moebiusringen, waardoor overstappen naar andere netwerken en schalen – bridging – mogelijk wordt. In deze multiscalaire, glokaal-cyclische loops bewegen individuen zich, mesopolitiek transversaal manoeuvrerend, van binnen naar buiten en van boven naar beneden. Ook al hebben we maar één fysiek lichaam, dit is virtueel en actueel tegelijkertijd op vele schalen interactief. Dit leidt tot zeer concrete overwegingen: met wie wil ik samenwerken, waar komt het materiaal vandaan, wat is de fo otprint ervan, is het na gebruik duurzaam te upcyclen? Maar ook: welke handen zitten er aan mijn kleding, waar laat ik mijn fingerprint achter, waar komt mijn eten vandaan, hoe duurzaam is mijn vervoer, hoe smart mag mijn phone zijn? Verantwoordelijkheid begint zintuiglijk bij aandacht en concentratie en schaalt sociaal via meerschalige interesse op naar glokale en intergenerationele verantwoordelijkheid van in elkaar geïnteresseerde individuen. Ecologie als de kennis (logos) van het huis (oikos) doorkruist alle schalen en geeft daarmee een actuele invulling aan de uitspraak van Erasmus waarvan de woorden op de gevel van de Rotterdamse gemeentebibliotheek gelaagd in neon opflitsen: "Heel de wereld is mijn vaderland". De geconcentreerde aandacht van vakkeuzes ook van interesse voor anderen elders op deze wereld en in een toekomstige wereld. Door deze inkeer wordt onze autonomie relationeel. 385 kundig handwerk getuigt van respect voor het medium, maar in zijn productie- ref lectie eco3. doen denken 4.3 — VÓÓR EN VOORBIJ HET CYNISME Extra-polemisch handelen als mesopolitiek manoeuvreren verenigt woorden met daden. Deze mesopolitieke verantwoordelijkheid is niet te rijmen met een cynische verstandhouding en gemoedsgesteldheid. Een cynicus spoort niet. Cynisme produceert onverschilligheid, mesopolitiek manoeuvreren cultiveert interesse. Aan cynici is Erasmus' uitspraak niet besteed. Ze zijn mentaal ontheemd. Door de 'dood van God' in de 19 e eeuw en het leeglopen van politieke ideologieën in de 20 e eeuw zijn 'symbolische immuumsystemen en rituele omhulsels' 85 als zeepbellen uit elkaar gespat. De hectiek van dagelijkse interacties en transacties maakt de impact van individueel gedrag steeds diffuser. Maatschappelijke cohesie is vandaag de dag als schuim: individuen delen als afzonderlijke blaasjes hoogstens een flinterdunne, op hoogspanning gebrachte tussenwand. 86 Cynici zijn niet meer betrokken op de wereld, ze zijn er fragmentarisch mee verkleefd, geïntegreerd asociaal. In hun onmacht leggen ze de schuld bij anderen of internaliseren ze deze in een rancuneus slachtofferschap. Maar deze extreme externalisering en internalisering zijn slechts traumatische reacties aan de uiteinden van een gedifferentieerd spectrum waarop de relationele infrastructuur van het menselijk bestaan zich ontvouwt. Cynici trekken wat ze beweren en wat ze doen – woorden en daden, denken en doen – zo ver uit elkaar, omdat ze geen verantwoording meer willen afleggen voor óf de gewelddadige impact van hun daden óf hun gebrek aan daadkracht. Ze zoeken de oorzaken van dit geweld buiten hun invloedsfeer: domheid van bevolking, economische crisis, politieke onwil of sluwheid van de concurrenten. Smiths onzichtbare hand manipuleert hierbij Hegels list van de rede. Het doel heiligt de middelen: omwille van de rechtvaardigheid is het gebruik van geweld gelegitimeerd, het ideaal van volledige werkgelegenheid legitimeert massa ontslagen. Mensen worden opgeofferd aan het fictieve geheel. Dit macropolitieke cynisme nestelt zich makkelijk in het lineaire productiesysteem met zijn rationaliseringen en externalisaties. Mooie verhalen van CEO's over een betere wereld worden door hun concrete, op kwartaalcijfers gebaseerde beleid gelogenstraft. Er is geen sprake van cyclische reflectiviteit, laat staan van ethische feedback. Corporate responsibility met zijn fiscale voordeeltjes is nog in de greep van de ijzeren vuist van de winstmaximalisatie. De politiek verleent oogluikend handen spandiensten. Dat Griekenland zijn defensieuitgaven niet terugschroeft om het overgrote deel van zijn schulden te kunnen terugbetalen, heeft alles te maken met de meerjarige contracten voor wapenleveranties met Franse en Duitse bedrijven. Michel Onfray kwalificeert deze cynische 'dubbelhartigheid' onverkort als schizofrenie. Het brutale cynisme noemt hij vulgair. Dit kent bij hem vele varianten: als religieus, politiek, klerikaal, militair, revolutionair, kapitalistisch en 386 zelfs ethisch cynisme, dat "eenvoudigweg de afwijzing behelst van een intersubjectiviteit op basis van gelijkheid ten gunste van een disciplinaire en hiërarchische relatie". 87 Piramidaal denken kleurt het ethisch cynisme. Cynici wantrouwen bij voorbaat de goede bedoelingen van de ander, omdat ze geen vertrouwen hebben in hun eigen handelen. Ze nemen er geen verantwoordelijkheid voor en zijn volstrekt ongevoelig voor de effecten van hun daden. “Stemmen? Zodra de stemhokjes gesloten zijn, zijn ze hun mooie beloften vergeten.” Dat er naast stemmen vele andere vormen van engagement bestaan, komt niet in hen op, omdat zij de daadkrachtige effecten van hun handelen niet in beeld komen. De cynicus denkt piramidaal en redeneert zijn invloed weg met deze achterhaalde metafoor. Zijn gedesillusioneerde onverschilligheid is het effect van gebroken overmoed en zelfoverschatting. In hun angstig cynisme blijven cynici hun onverschilligheid rationaliseren en legitimeren. Cynisme is daardoor, net als empathie en interesse, een reflectief affect, zij het in negatieve zin. Sloterdijk noemt dit schizoïde, ongelukkige bewustzijn, refererend aan Hegel, 'verlicht verkeerd bewustzijn'. 88 Opnieuw een paradox: je bent immers verlicht of je bent het niet. Om tot de kern van dit cynisme door te dringen hanteert RVS een ecofilosofisch perspectief. Dit steunt op de analyses van Foucault en Sloterdijk. Vanaf de jaren tachtig verschijnen er een aantal filosofische studies over cynisme. 89 In die periode woedt het zogenaamde postmodernisme-debat waarin het vooruitgangsgeloof van de Verlichting met zijn overtrokken waarheidspretenties en Grote Verhalen aan de kaak wordt gesteld. 90 Door hun kritiek op Hegels totalistische systeemdenken worden Franse differentiedenkers daar vaak toe gerekend. Hun focus is echter niet het relativisme, 91 maar de gemankeerde 'oplossingen' van Hegel en Marx om het uit scepsis voortgekomen cynisme te pareren. Hun doelwit is de impasse of aporie – geen (a) doorgang (poros) – waarin dit systeemdenken vastloopt. 92 Onder hen is Foucault de meest uitgesproken vorser naar de grondslagen van discoursen. Hij thematiseert de affirmatieve, 'hondse' levensstijl van de eerste kynici als het fysieke supplement van de zoektocht naar de waarheid. Daartoe is de westerse filosofie in de persoon van Socrates door het Delfisch orakel opgeroepen: "Ken uzelf!" (gnoti seauton). Foucault laat zien dat deze zoektocht naar de waarheid altijd samengaat met een zorg voor het zelf (epimeleia heautou). Zelfzorg en zelfkennis komen samen in een bestaansesthetica. 93 In de moderne tijd ontplooit zo'n levensstijl zich als een creatief, open design in de crossovers tussen kunst, politiek en wetenschap, kortom, als een politico-esthetische interesse waarin waarheden belichaamd worden. Maar cynici ontbreekt het aan deze meerschalige interesse. In die zin zijn het ontschaalde, weerloze wezens met een transcontextueel syndroom. Ze zijn er wel, maar ze doen niet meer mee. 4.3.1 — Genealogie van het cynisme Cynisme lijkt een exclusief modern verschijnsel. Voor Hegel is de uitkomst van Kants Verlichtingfilosofie een gespleten, ongelukkig bewustzijn: dit blijft steken in kritiek op achterhaalde waarheden. Het is een skeptisch bewustzijn. toekomstbeeld op. Of hoogstens een regulatief idee, waaraan conclusies verbonden worden 'alsof' zo'n wereld zou kunnen bestaan. Volgens de Hegel 387 Dit kritische zelfbewustzijn levert geen nieuw wetenschappelijk onderbouwd ref lectie eco3. doen denken criticus Sloterdijk zijn er verschillende vormen van verkeerd bewustzijn: van glasharde leugenachtigheid tot onbewuste dwaling of ideologische verdwazing. Cynisme is de vierde vorm, maar dan als “een verkeerd bewustzijn dat reeds voorzien is van reflexieve vering”. 94 Cynici ‘weten’ te veel. Ze zijn te verlicht om de wereld nog naïef tegemoet te treden. Ze zijn slim genoeg om hun situatie te doorgronden, maar gebruiken deze slimheid om iedere weerlegging tegen zijn tegendeel uit te spelen. Ze hebben teveel van de wereld gezien om bedrogen te kunnen worden, maar volharden in zelfbedrog. Ze verschansen zich in een geharnaste onverschilligheid vanwaaruit ze hun relativerende ‘terughoudendheid’ legitimeren door geen partij te kiezen. In hun ogenschijnlijk objectieve gedistantieerdheid gaapt echter een afgrond: de negatieve leegte als kern van het moderne nihilisme. Is daarmee alles over het cynisme gezegd? Een historische analyse van de cynische traditie toont een onderstroom die het tegendeel is van wat modernen er onder verstaan. “Met Diogenes begint in de Europese filosofie het verzet tegen de doorgestoken kaart van het ‘discours’, het vertoog”. 95 De kern van het antieke cynisme is juist een volledige versmelting van theorie en praktijk, van denken en doen. Hondse filosofen, de kynici (kynos=hond), hebben zelf nagenoeg niets op papier gezet. Zij leven de kritiek in de fysieke bespotting van zelfgenoegzaamheid en overmoed van hun medeburgers: "Het cynisme is derhalve een soort grimas die de filosofie naar zichzelf maakt”. 96 Het cynisme maakt geschiedenis in ‘tweedehands’ beschrijvingen: historici van de filosofie, zoals Diogenes Laertius, berichten over hen. De stichter van de cynische school Antistenes (ca. 445-ca. 365 v.C.), een leerling van Socrates, keert zich tegen de heersende meningen en het excessieve bezit van aristocraten wier intenties hij bij voorbaat wantrouwt. Antistenes' leerling Diogenes van Sinope, die doorgaans als grondlegger van het cynisme wordt gezien, is het meest radicaal: “Theorie en praktijk zijn in zijn filosofie onberekenbaar verweven, en voor zuiver theoretische instemming worden geen punten uitgedeeld. Ook zuiver praktische imitatie zou hem niet bevallen, dat zou hij waarschijnlijk als domheid afdoen". 97 Diogenes bivakkeert in de straten en op pleinen van Athene, waarin hij, zich naar de barre omstandigheden voegend, in zijn meest primaire behoeften voorziet en zijn meest primaire behoeften doet. Onder kynici bevinden zich ook vrouwen, zoals de vrouw van Crates, een leerling van Diogenes, Hipparchia. 98 Dit autarkisch kynisme getuigt weliswaar van een hoog adaptief vermogen, maar is naar mensen compromisloos. Streetwise pareren deze antieke cynici vrijpostig de overmoed van de Atheense aristocratie. De Atheense stadstaat loopt op zijn eind en opent zich na de Macedonische bezetting naar de hele wereld. Als Diogenes gevraagd wordt waar hij thuishoort, antwoordt hij: “Ik ben wereldburger!” In kynische zin betekent kosmopolitisch thuis zijn op elke plek. 99 Diogenes schrikt er zelfs niet voor terug Alexander de Grote, een van zijn bewonderaars, te schofferen. Als deze hem in een ontmoeting aanmoedigt 388 zijn wensen kenbaar te maken zodat hij deze kan vervullen, repliceert Diogenes met een kordaat: “Kunt u dan even uit mijn zon gaan?” De kritiek op de macht die de waarheid in pacht meent te hebben, ligt besloten in zijn levenspraktijk. In die belichaamde waarheid zijn kosmos, huis en lichaam direct verbonden. Het lichaam met zijn basisbehoeften speelt een cruciale rol. Gebaren, naaktheid, obsceniteiten zijn aspecten van 'het pantomimisch materialisme van het kynisme'. 100 In Het gebruik van de lust en De zorg vo or zichzelf (1984) bespreekt Foucault een bredere variant van deze kynische zelfpraktijk: de aristocratische zorg voor het zelf (epimeleia heautou) of zelfzorg. Alles draait daar om actieve zelfbeheersing. Dit is een strijdvaardige, agonale (agon=strijd) praktijk. Vrij zijn betekent voor alles geen slaaf worden van je lusten. Het doel van de zelfzorg mag dan een toestand van wijsheid en matiging zijn, als vrijheidspraktijk richt de zelfzorg zich allereerst op een juiste omgang met de aphrodisia: "daden, gebaren of aanrakingen, die een bepaalde vorm van lust verschaffen". 101 Het christelijke thema van de loutering speelt hierbij nog geen rol: voor de Griek kan de lust niet worden uitgeschakeld. Zij kan slechts in de matiging werkbaar worden gemaakt door zelfbeheersing. Door zijn overmaat en excessiviteit vertoont het lustvolle gedrag overeenkomsten met eten en drinken. Beheersing valt derhalve onder de regels van de diëtetiek. Zo'n proportionele lusthuishouding is vereist om het huis (oikos) goed te beheren en om te kunnen heersen over anderen in de stad (polis). Economie en politiek veronderstellen dus een diëtetiek. De basis van een bestaansesthetica is deze gestileerde omgang met en het beheer van het lichaam, het huis en de anderen. Maar ook met de waarheid wat een wijsheid (sophia) vereist die door filosofen wordt begeerd (filein). 102 Want zelfbeheersing vergt zelfreflectie. Je moet tenslotte van je fouten leren. Foucault beschrijft hoe deze zelfpraktijk in de hellenistische wereld wordt verbreed. Stoïsche en epicurische aristocraten gaan voor duiding en correctie van hun gemoedstoestanden, aandriften en overmatige gedragingen dagboeken bijhouden. Dit 'ervaringsweten' verschilt van latere intieme dagboeken waarin spirituele ervaringen of zondige aandriften worden opgetekend. Het zijn evenmin biechtboeken. De focus ligt niet op het innerlijk, maar op gedragingen. Niet op theoretische beschouwing, maar op het praktiseren van inzichten. Als herinnerings- of mnemotechniek zijn deze boeken puur pragmatisch: hoe kan ik het anders doen? In dit zelfonderzoek worden de schrijvers bijgestaan door raadslieden of vrienden. Dat maakt dat de basis van de zelfreflectie altijd relationeel is. Maar in deze 'zorg'structuur is de raadsman nog geen biechtvader of psychiater. De Griekse zelfzorg is een levensstilering voor Griekse burgers, rijke aristocraten die van arbeid zijn vrijgesteld en op de marktplaats met elkaar de politiek bespreken. Hun vrouwen en slaven komen niet in beeld. Zij proberen in overeenstemming met de wetten van de logos te leven. Er is echter nog geen sprake van een algemeen, universeel gebod dat iedereen beveelt: zo moet je in (de) waarheid leven. Dat zal pas met de komst van het christendom gebeuren. Dan wordt het lichaam bij voorbaat onder verdenking gesteld, is de waarheid als bemiddelaar doorgegeven. Pastoors en priesters gebruiken de geopenbaarde waarheid om het innerlijke leven van zondaars te duiden en te vormen. 389 geboekstaafd in de Bijbel en wordt deze door een herderlijke, pastorale macht ref lectie eco3. doen denken De zondaar fluistert nu zijn penibele waarheid in het oor van de priester die door zijn celibataire leefstijl piramidaal-hiërarchisch is geautoriseerd: "Wat heb je stiekum gedacht en gedaan en wie ben jij echt?" Zo verankert de pastorale herder een negatief, onleefbaar waarheidspreken in zijn schapen. Deze herwaardering aller waarden in het vroege christendom vormt volgens Nietzsche de ressentimentele grondslag van het moderne nihilisme. In Foucaults nietzscheaans geïnspireerde analyse van het subject gaat in het vroege christendom de relationele zelfzorg samen met vrienden en raadslieden via een praktisch gericht zelfonderzoek over in het zich ten overstaan van een straffende autoriteit uitspreken van een zondige waarheid. Levensstijl en zelfkennis gaan nog wel samen, maar niet meer in positieve zin. Heremieten, kluizenaars en mystici zijn verdacht, omdat ze direct contact met god zeggen te hebben en door hun ascetische levensstijl de pracht en praal van de klerikale aristocratie afwijzen. Hun micropolitieke zelfpraktijken bereiken in de Reformatie een macropolitiek culminatie- en omslagpunt: in het Protestantisme wordt het gewetensvolle zelfonderzoek zonder verbeelding een reguliere praktijk. Deze zelfreflectieve praktijk vormt de grondslag voor de moderne subjectiviteit, waarin het nog uitsluitend om de innerlijkheid draait. Dat krijgt filosofisch-wetenschappelijk zijn beslag wanneer wetenschappers als Francis Bacon (1561-1626) en René Descartes (1596-1650) met de middeleeuwse autoritatieve onderzoekstraditie breken. Zij ontsluiten de waarheid respectievelijk via de empirie en de geest, waardoor de belichaming van de waarheid in een levensstijl uit beeld verdwijnt. De ascese wordt naar de marge van de samenleving gedrukt en wordt sectarisch subversief. Inzicht in de werking van de rede via de wiskundige methode wordt de exclusieve toegang tot de waarheid: c ogito ergo sum, ik denk dus ik ben. Lichaam en geest worden gescheiden en theologisch via de goddelijke voorzienigheid met elkaar verbonden. De waarheid hoeft niet meer belichaamd te worden. Zelfzorg onderbouwt niet langer de zelfkennis. Het sensibele, relationeel ingebedde lichaam wordt, nadat het eerst door het christendom principieel onder verdenking is gesteld en zondig in de hoek is gezet, nu ook als medium van de waarheid buiten spel gezet. Vanaf dat moment is het "Ken uzelf!" voorbehouden aan de wetenschappen en wordt iedere afwijkende belichaming van de waarheid als sectarische perversie en subversie gemarginaliseerd en te vuur en te zwaard bestreden. 4.3.2 — Kynisme als affirmatief nihilisme: net iets meer dan niets De piramides van kerk en adel worden in de 17 e en 18 e eeuw door de opkomende burgerij ondergraven en in een 19 e-eeuwse emancipatiestrijd afgetopt. Manifesteren zich dan, als in een moderne kynische renaissance, nieuwe varianten van het kynisme? Op welke waarheid beroepen deze zich dan na 'de dood van god', dat wil zeggen nadat de bijbelse openbaring niet langer het speculatieve fundament is voor wetenschappelijke waarheden over het menselijke bestaan? 390 Doorslaggevend wordt het menselijke zelfbewustzijn: verstand en rede. Het rationele subject manifesteert zich institutioneel als universitaire gemeenschap. De waarheid van het menselijke bestaan wordt in de opkomende mensweten- schappen – antropologie, psychologie, psychiatrie, criminologie, sociologie enz. – uitgewerkt. Raakt een burger in crisis dan gaat deze niet meer naar de pastoor, maar naar de psychiater. De biecht verandert in een therapeutische zelfanalyse, met de psychoanalyse als compromisloze waarheidspraktijk. Maar daarmee wordt de waarheid tegelijk een productief aspect van disciplinerende praktijken: in een subtiel samenspel van weten en macht worden in normaliserende disciplineringspraktijken als gezin en school individuen gevormd of, zoals in gevangenis en kliniek, geleerd hun leven weer in eigen hand te nemen. De kynische impuls keert in afwijkende levensstijlen terug als een burgerlijk neokynisme en esthetisch amoralisme. 103 De moderne kunstenaar presenteert zich als een god in het diepst van zijn gedachten. Hij schoffeert de burgerij met zijn perverse en subversieve beelden, woorden en daden. In de tweede helft van de 20 e eeuw worden kunstenaars in Nederland door de overheid zelfs aangemoedigd om zich vrijpostig te uiten, zolang ze zich maar niet te opzichtig misdragen. Politieke avantgardes onttrekken zich ook aan de disciplinerende, hegemoniale waarheid. Zij belichamen hun 'afwijkende' waarheden op subversieve wijze en mobiliseren groepen in een mesopolitieke emancipatiestrijd. Zo zijn de bohemien en de militante activist directe erfgenamen van Diogenes. Met hun streven een ander leven te leiden, met hun esthetische en politieke wil tot helen sluiten deze neokynici aan op de traditie van het Gesamtkunstwerk dat het Renaissancistische ideaal van de uomo universale nieuw leven inblaast. 104 Maar in praktijk werkt dat vaak minder romantisch uit. De avantgardes zijn weliswaar utopischer ingesteld dan de reactieve nihilisten die zich suïcidaal tegen de piramidale macht keren, maar in de belichaming van weerbarstige politiek-esthetische waarheden werken vaak en hardnekkig triomfalistisch ressentimentele affecten door. Zolang macht en succes maatgevend blijven, reproduceren deze bevrijdingspraktijken het discours waarvan ze zich willen bevrijden. Door rancuneuze resten schurkt hun vrolijke cynisme soms tegen het moderne cynisme aan. Hun zoektocht naar de oorsprong van gedateerde waarheden stuwt hen in hun voortuitgangsdrift de toekomst in. Zo ontsluit ook de wetenschap steeds 'diepere' lagen van het menselijke bewustzijn zonder de 'essentie' in beeld te krijgen. Deze wordt in deze discursieve blootlegging steeds verder opgeschort. Relativisme, scepticisme, cynisme en nihilisme fungeren als mentale sluizen om niet in de maalstroom van om elkaar heen wervelende waarheden te verdrinken. Hegel trekt in zijn Fenomenologie van de geest (1807) ten strijde tegen de negatieve oneindigheid van een scepticisme dat in zijn vertwijfeling geen rust vindt. Maar Hegels pseudo-christologische heling wordt door Arthur Schopenhauer (1788-1860) en Nietzsche onderuit gehaald. In hun pogingen het moderne nihilisme te doorgronden laten deze filosofen zich voor het eerst in de geschiedenis van de westerse filosofie door oosterse denkbeelden, met name het boeddhisme inspireren. Daarin worden lijden en egoïsme met elkaar in verband gebracht. Beide denkers werpen een nieuw licht op de onpersoonlijke aard van zweert alle 'achterwerelden' af in zijn omarming van het hiernumaals en het lijden. Leven is willen. Niet willen vernietigt de tijd en daarmee het bestaan 391 de wil. Valt Schopenhauer echter terug in een nieuwe metafysica, Nietzsche ref lectie eco3. doen denken zelf. Zelfs de nihilist deinst ervoor terug om zijn verlangen los te laten, om niet te willen. Liever dan niet te willen, wil de nihilist het niets. Door te verlangen schenkt de nihilist zichzelf nog een toekomst, ook al stelt die toekomst niets voor, zolang dit reactieve nihilisme zich slechts toelegt op de vernietiging van het verleden. Het kynisme beaamt het nihilisme in zijn uiterst zorgzame en zorgvuldige aandacht voor het nietige. Daar ligt ook zijn ethische intentie. Dit affirmatieve nihilisme zet in op net iets meer dan niets zonder in een 'ietsisme' 105 te vervallen. Voor dat 'iets' hebben alternatieve circuits voor leefstijlen vele varianten in huis. Het is echter de vraag of in vormen van neo- of westers boeddhisme dat, zoals de Sloveense filosoof Slavoj Žižek betoogt, 106 hyperconsumptie alleen maar versterkt, het hyperindividualisme wordt gebroken. In ieder geval niet volgens Chögyam Trungpa die oproept tot het "doorsnijden van spiritueel materialisme". 107 Affirmatief nihilisme is geen leer. Het is een minimalistische manier van leven vanuit een een vervuld besef van leegte. De focus is interesse als g econcentreerde aandacht voor het nietige. Want hoe minimaal ook, interesse is in deze alerte aandacht altijd overvloedig, nooit gebrekkig. 108 In het affirmatief nihilisme gaat het er niet om alle waarden te ontkennen omdat niets absoluut geldt, wat een vrijbrief zou zijn om alles te doen wat god verboden heeft. Wat geldt is de wereld in zoverre deze positief geworteld is in een punctuele ervaring van minimale vervuldheid. En (zich) deze realiseren kent geen exclusieve tijd of ruimte. De toekomst – en dat is waar Nietzsche met zijn afgrondelijke gedachte van de Eeuwige Wederkeer wellicht op inzet – verschijnt als 'iets' wat ons in het vervulde nu en hier toekomt en toevalt. Nietzsche tilt zo de toekomst uit de lineaire geschiedenis van Hegel. In de moderne tijd neemt de staat de toekomst via statistische risicoanalyses in beheer om het nu veilig te stellen. Dit is een onbegrepen manifestatie van een punctuele tijd in een lineair perspectief. Nietzsche situeert dat wat ons toevalt in een cyclische herhaling waardoor herkomst en toekomst in het hier en nu in elkaar schuiven. Anders dan het cynisme verdoezelt hij het onontkoombare lijden niet door het te externaliseren, maar het als een liefde voor het lot – amor fati – op zich te nemen. Als we dit heftige inzicht iets downscalen wordt duidelijk dat we ons eigen geweld niet moeten externaliseren en ons lijden niet in medelijden moeten sublimeren. In de aandacht voor het nietige komt ook dit geweld en dit lijden in beeld. Er zijn echter affirmatieve collectieve omgangsvormen voor nodig. 109 Omdat een levensstijl altijd fysiek en contextueel is, keert echter nooit exact hetzelfde terug, maar doen in deze cyclische lo ops verschillen zich gelden. Daardoor kan het nietige het verschil maken en wordt het een 'funderende' focus voor het handelen. Nietzsches Eeuwige Wederkeer heeft iets van een Moebiusring. Wij zijn niet op weg naar de toekomst, de toekomst ontvouwt zich als herkomst. De affirmatieve nihilist krijgt niet wat hem toekomt, maar leeft vanuit wat op hem toekomt. 392 Als de kynicus Diogenes de machtigste man van de westerse wereld, Alexander de Grote, vraagt om iets opzij te stappen, zodat hij weer volop van de zon kan genieten, wordt door Alexanders geste van 'volgzame autonomie' – een stapje opzij of terug doen – het zicht op de bron van onze overvloed geopend. De macropolitieke en micropolitieke vragen voor onze nabije toekomst gaan over deze majestueuze geste om overvloed vrij te maken: kan deze nog langer gemonopoliseerd worden en onder het mom van schaarste door een exclusieve groep machtige 'global players' worden vermarkt? Kunnen brutale cynici die de effecten van hun machtsspel met loze praatjes 'vernietigen', hun handen in onschuld blijven wassen? Is generositeit wellicht een optie? 110 Een nieuw mecenaat in de vorm van een postmoderne charitas is niet gewenst. Tenminste, zolang dit zich niet van zijn depolitiserende werking bewust is. Dergelijke schenkingen maskeren slechts het falen van de politiek. Maar als het nieuwe mecenaat zich de farmacologische ambivalentie van de gift bewust is en met de gift ook zijn eigen organisatie in het geding brengt om mesopolitieke verbanden te versterken, wordt er een stap in de goede richting gezet. Dan wordt duidelijk dat iedere krijger in laatste instantie een gever is. Als jonge getalenteerde topvoetballers dit zich ook bewust zijn, gaat hun talent ook voor meer zaken dan eigen beurs werken. Macht blijft de sleutel in deze transformaties. De uitdrukking "wie niets heeft, heeft niets te verliezen" geeft aan wat angstige cynici in hun onmacht eigenlijk willen: zij willen weer greep krijgen op hun situatie, zij willen weer eigenmachtig kunnen handelen. Ex negativo werkt de wil tot macht door in hun onmacht. Maar de kynicus is in zijn autarkische zelfbeheersing niet met uiterlijke macht, maar met zelfbeheersing bezig. Hij voelt zich dan ook niet onmachtig. Zijn alerte proactiviteit is niet gericht op een toekomst waarin dingen gerealiseerd moeten worden, maar versterkt vanuit een ontvankelijkheid wat er nu hier gaande is. In zijn zelfbetrekking realiseert hij (zich) wat op hem van alle kanten toekomt. De kynicus is geen strateeg of tacticus. Juist door 'het handvat los te laten' kan hij handelen. Hij manipuleert niet, maar manoeuvreert. Hij hoeft zich niet te bevrijden, hij hoeft niet te winnen. In zijn stilerende vrijheidspraktijk beaamt de kynicus de excessieve overvloed van het leven. 4.3.3 — Bestaanskunst: kynische interesse en relationele autonomie Het kynisme radicaliseert de aristocratische zelfzorg. Deze tekent zich af tegen een aristotelische deugdenethiek waarin het gulden midden tussen uitersten wordt gezocht: moed tussen roekeloosheid en lafheid. De deugdenethiek, zoals uitgewerkt in het communitarisme van hedendaagse filosofen als Alasdair MacIntyre, Charles Taylor en in het gelijkgestemde werk van Martha Nussbaum, is de opmaat naar een gereflecteerde vorm van radicale middelmatigheid. Daarin geldt: alles met mate (meden agan) want de deugd ligt in het midden. Het kynisme is in zijn matiging compromislozer dan de antieke vrijheidspraktijk. Van iedere nood wordt een deugd gemaakt. Het is niet zo dat bij gebrek aan eten de honger wordt gecultiveerd. De kynicus leeft niet in een grote amfoor bij gebrek aan onderdak. Hij gooit zijn beker weg, zodra hij ziet hoe iemand anders uit zijn tarkisch of zelfvoorzienend 'survivalisme'. Hij beweegt zich aan gene zijde van de tegenstelling overvloed-schaarste. 393 tot nap gevormde handen drinkt. De kynicus minimaliseert, maar niet vanuit au- ref lectie eco3. doen denken Evenmin als armoede is rijkdom in deze bestaanskunst een issue. De contextuele vervuldheid van het bestaan is telkens weer uitgangspunt voor een heroverweging van wat op welk moment noodzakelijk, gewenst en overbodig is. In zijn vrijheidspraktijk negeert de kynicus zowel het primaat van de schaarste waar de moderne economie zich op beroept, als het primaat van de overvloed die Bataille als 'algemene economie' 111 over deze 'beperkte' schaarste-economie heen schuift om te verklaren waarom mensen juist in armoedige omstandigheden blijven verspillen. De kynicus leeft het leven voorbij overleven en uitleven. In zijn matiging ontsluit hij het zicht op een principiële overvloed: niet als het ontbreken van schaarste – ontkenning van een ontkenning, negatie van een negatie – maar in een affirmatie van een vervuld leven. Levert zo'n radicale analyse van het cynisme iets op voor een herwaardering van ons moderne schaarstedenken? Wordt het in de antiek-Griekse wereld al niet als een wereldvreemde visie weggehoond? Maar het diffuse besef bij zijn critici dat het leven hier op scherp wordt gezet, verleent het zijn soevereine autoriteit. Het mag duidelijk zijn dat aspecten van deze hondse leefwijze voor ons slechts 'mnemotechnische herkenningstekens' 112 zijn. Het heeft weinig zin om met lang haar, ongeschoren, in een wollen mantel met een stok in de hand, grommend anderen het leven in de openbare ruimte zuur te maken en lokale markten af te struinen om in het afval van groente- en patatkramen je dagelijkse kostje bijeen te rapen in de hoop dat dat andere tot lichtend en stichtend voorbeeld dient. Maar de kynische reflectie levert cultuurcritici wel munitie voor een aangescherpte kritiek op ons actuele 'onbehagen in de cultuur' die het gevolg is van onze onbegrepen radicale middelmatigheid. Kynisme biedt geen handboek voor 'nieuwe vrekken', maar kan voor activististen een discursieve bron van inspiratie zijn voor een herwaardering van ons consumptief hyperindividualisme. 113 Kynisch kosmopolitisme werpt een ander licht op onze door globalisering aangedreven interculturele samenleving. Het ontsluit in ieder geval het zicht op levensstijlen waarin bijstelling van behoeftepatronen in wederzijdse verantwoordelijkheid de autonomie van een individu afbakent. Het opent de ruimte voor belangstellende interesse en relationele autonomie. Een radicaal middelmatig leven heeft na meerschalige reflectie in zijn mesopolitieke doorwerkingen eerder een esthetische dan een morele kwaliteit. Dat verklaart Foucaults kenschets ervan als een bestaansesthetica: het is een kunst om te leven, omdat we pas op een invoelende manier met onze medemens kunnen omgaan als we inzicht hebben in de farmacologische ambivalentie van onze media. Iedere relatie is mediaal ingebed en dat medium doet iets met die relatie en met de betrokken personen wat verder gaat dan oprechte intenties en nobel streven. Iemand om zijn of haar geld trouwen drukt dat goed uit. Geld is het meest transparante medium dat we hebben geschapen. "Werken aan een relatie" betekent je van de mediale gestemdheid ervan bewust blijven. 394 In voortschrijdend mediaal inzicht doet de levenskunstenaar precies dat wat boven de toegangsdeuren van de kunstafdeling van de Rotterdamse Hogeschool, met een uitspraak van de naamgever, de beeldend kunstenaar Willem De Kooning, wordt aangegeven: "I have to change to stay the same". Identiteit is voor alles een relationeel gegeven. Wil de mediale interesse van zo'n levensstijl effecten sorteren in macropolitieke machtsverhoudingen en waarheidspraktijken, wil de stilering van het leven als een Gesamtkunstwerk – Onfrays 'esthetisch voluntarisme' 114 – ook ecologisch renderen, dan vergt deze vooral meerschalige reflectie om mesopolitiek te kunnen manoeuvreren. De domeinen van kunst, politiek en wetenschap gaan elkaar daarin overlappen. In de crossovers komt een creativiteit vrij die een andere omgang met onze media kritisch maakt. In die nieuwe sensibiliteit kan onze radicale middelmatigheid transformeren naar een integrale vorm van interesse. Zo'n levensstijl is niet terug te vinden in de handige waaier van leefstijlen en woonmilieus die projectontwikkelaars en woningcorporaties door bureaus als Motivaction laten uitdenken. Deze beoogt meer dan smart grid arrangementen met energiegiganten. Deze levensstilering mikt op een integrale en duuurzame herwaardering van noden en behoeften, van consumptiepatronen, energievoorziening, transportvormen, samenwerkingsverbanden en zelfs van zorgverzekeringpolissen. In zo'n integraal en duurzaam, maar open design komt de cultivering van life skills, soft skills, vakskills in beeld en daarmee een verdiept vakmanschap. Dasein wordt design wanneer onbegrepen radicale middelmatigheid mesopolitiek wordt ontsloten vanuit een netwerktheoretisch kader. Door Sloterdijks kritiek van de cynische rede op Foucaults genealogie van het cynisme aan te sluiten komt de verhouding tussen autonomie en medialiteit – zelfbepaling in een door media bepaalde, dus per definitie relationele context – meerschalig in beeld. Autonomie en relationaliteit zijn niet langer in tegenspraak met elkaar, maar vormen de beide zijden van een Moebiusring die uiteindelijk in elkaars verlengde liggen: vrijheid in betrokkenheid, autonomie in heteronomie. Alleen door een reflectieve draai lijken ze boven- en onderkant van een en dezelfde weg. Slechts in zijn onbegrepen vorm slaat radicaal middelmatige vrijheid om in afhankelijkheid met als excessieve uitkomst een als ultieme vrijheid ervaren verslaving. Vrijheid wordt in deze ongestructureerde mateloosheid machteloos. Slechts vanuit het ultra-micropolitieke persepctief van een verslaafde bestaat vrijheid los van macht. Een vrij individu is in zijn meest innerlijke ervaring een relatie, want betrokken op zichzelf. Deze zelfbetrekking blijft een machtsverhouding met een zichzelf ondermijnende potentie. Wat is de stem in mij die mij aanzet of beveelt op te staan? Eigenmachtigheid vergt leren luisteren: gehoorzaamheid. Maar deze is per definitie subversief: "Er is geen eerste en laatste bastion van verzet tegen de politieke macht anders dan de relatie die men met zichzelf onderhoudt". 115 Terugtrekken in een zelfgenoegzame micropolitieke luwte is onmogelijk. Want als die terugtrekking radicaal is, dat wil zeggen als deze "het handvat loslaat" en onmiddellijkheid zoekt zoals in ascetische praktijken, dan opent daar waar naarstig naar dit zelf wordt gezocht, na een lange, verwarrende zoektocht, betrekking van het zelf op net iets meer dan niets – is volgens Foucault de voorwaarde voor het beheer van het huis (oikos) en het heersen over de stad (polis) 395 zich een immens vervulde leegte. De omgang met die leegte – de psyche als de ref lectie eco3. doen denken of staat. De wetten voor het beheren van het huis (economie: oikos nomoi) zijn gebaseerd op de waarheden die voortvloeien uit een weten van wat het huis is (ecologie: oikos logos). Deze zelfpraktijk is de crux van het "Ken uzelf!". In de zelfzorg wordt micropolitiek doorleefd doorgrond wat de relatie tot de macropolitieke macht inhoudt. Want micropolitieke autonomie is altijd ingeweven in macropolitieke netwerken. Mesopolitieke praktijken zijn transversaal: ze doorkruisen in meerschalige reflectie asymmetrische relaties op verschillende schalen. Deze asymmetrische machtsverhoudingen worden niet tegen elkaar weggestreept of in elkaar vertaald. Er bestaat geen machtsvrije toestand. Je kunt de slaafsheid in het bedrijf niet compenseren door tiranniek je huis te bestieren. Dat geldt ook voor schuld als moreel probleem of geldkwestie. De rationale van het calculerend burgerschap in onze huidige claimcultuur is het jurisprudentieel uitmiddelen van deze asymmetrieën. Dat is vooral voor de letseladvocatuur winstgevend. Voor de direct gedupeerden blijft de vertaling van moraliteit in een commerciële transactie hoogst onbevredigend. Cynici manipuleren op verschillende schalen en houden die uit elkaar. Dat is exemplarisch af te lezen aan de lotgevallen van Berlusconi en Strauss-Kahn. Door macro-micro kortsluiting wordt iedereen en alles een speeltje of speelbal in de handen van de meest machtigen. Door de oververhitte kortsluiting van macro en micro, media en mensen, belangen en verlangen lopen Facebookfeestjes uit op veldslagen met de politie. Het meerschalige besef dat media juist wederkerigheid en betrokkenheid vergroten en het famacologische inzicht dat dit in verschillende contexten steeds weer opnieuw alerte keuzes vereist, doorbreekt deze sensationele, mediale Pavlov reflex. Daarvoor is wel een farmacologische sensibiliteit nodig: media zijn ons bezit èn onze bezetenheid en autonomie ontvouwt zich binnen die spanning. Daarin blijkt vrijheid primair verbondenheid. In een mesopolitieke praktijk wordt eigenmachtigheid in wederkerigheid ervaren als autonomie. In deze relationele autonomie lost de waanidee op dat de vrijheid van de ander mijn vrijheid ondermijnt. 4.4 — MOED TOT WAARHEID SPREKEN: PARRHESIA EN LEIDERSCHAP Dit vergt net als in de antieke zelfzorg en zijn kynische radicalisering naast gedegen zelfonderzoek – "Ken uzelf!" – ook de moed om deze waarheid meso- 396 politiek uit te spreken en macropolitiek op te schalen. In het aangezicht van de macht en het weten – politiek, markt en universiteit – worden dan ongemakkelijke onderwerpen aangekaart, posities ter discussie gesteld en heilige huisjes omgeschopt. Een grote bek, een scherpe tong, streetwise reacties, ironisch commentaar, tegendraadse analyses, het zijn allemaal aspecten van een waarheidspreken dat eigen is aan mesopolitiek kynisme. De antieke sofisten manipuleren de geest van hun toehoorders door alles wat krom is recht te praten. In die zin blijken zij retrospectief de aartsvaders van het moderne cynisme. Staand in dezelfde polemische traditie beoefenen kynici echter parrhesia: vrijmoedig spreken door alles (pan) te zeggen (rhema). Waarheidspreken vergt meer moed dan sofisterij. Sofisterij levert net als de huidige consultancy-cultus wel meer geld op. Problemen adresseren in het aangezicht van gezagsdragers en dwarse waarheden verkondigen ten overstaan van waarheidsdragers is niet de meest favoriete bezigheid van mensen die van hen afhankelijk zijn. Hun baan staat op het spel of zij worden gedwongen aan hun eigenwijsheden zelf gehoor te geven. Voor “de parrèsiast als degene die alles zegt” 116 is theorie als beschouwende activiteit – theoreia – geen optie. “Kynisme kan geen theorie zijn en geen ‘eigen’ theorie hebben; het c ognitieve kynisme is een wijze van omgaan met wetenschap, een vorm van relativeren, van ironiseren, van toepassing en opheffing. Het is het antwo ord van de levenswil op hetgeen de theorieën en ideologieën haar hebben aangedaan – vo or een deel s pirituele levenskunst, vo or een ander deel intellectueel verzet, gedeeltelijk s atire, gedeeltelijk ‘kritiek’”. 117 Van moed tot waarheid is geen sprake als deze polemiek zich tot een woordenwisseling of een pennestrijd beperkt. De spreker is krachteloos en machteloos, ook al kan de waarheid op termijn wel krachtige effecten sorteren. Vrijmoedig spreken is allereerst een gemoedsgesteldheid waarmee het krachteloze cynisme wordt gepareerd. Kynici bruuskeren de Atheense burgers met hun hondse leefwijze en confronteren ijdele machthebbers met een 'beleefde' 118 waarheid. Het beste argument tegen de modern cynische onverschilligheid is deze kynische tegenzet: niet aantonen met argumenten, maar tonen dat, mits op de juiste schaal ingezet, iets wat voor de (on)machtige ondenkbaar is, wel degelijk kan worden gedaan. Macht blijkt dan geen individuele kwaliteit te zijn, maar een collectief gedragen praktijk. Als macht door een individu wordt toegeëigend wordt dit gezaghebbende draagvlak uitgewist. In een mesopolitieke praktijk blijft macht altijd een dynamisch spel tussen deelnemers die elkaar de waarheid zeggen. Macht ligt tussen hen in. Parrhesia is niet puur theoretisch en evenmin louter praktisch: het is een discourspraktijk. 4.4.1 — Waarheid: relatief of relationeel? Waarheidspreken kent in de westerse geschiedenis een eerbiedwaardige traditie. In de vier eeuwen vóór de jaartelling ontwikkelen zich vier waarheidspraktijken: die van de profeet die het lot doorziet, van de wijze die het zijn bespiegelt, van de leraar die een skill overdraagt en van de parrèsiast die zonesthetische levensstijl (ethopoiesis) zijn waarheid belichaamt en stileert. Dit vrijmoedige spreken kent weer vier varianten. De parrèsiast zegt in de antieke 397 der aanziens des persoons vrijmoedig de waarheid spreekt en in een ethisch- ref lectie eco3. doen denken democratie het volk en in een tirannie de tiran vrijpostig de waarheid. In de eeuwen daarop deelt hij deze openhartig met een vriend of raadsman om ten slotte vooral goede gesprekken met zichzelf te voeren. In al deze praktijken is belichaming van en leven naar de verkondigde waarheid de garantie om niet door de macht te worden afgemaakt. De eerste twee vormen van parrhesia hebben een macropolitieke (volk en tiran), de tweede een mesopolitieke (vriend en raadsman) en de laatste een micropolitieke kwaliteit (zelfbetrekking). De parrèsiast is in zijn wil tot helen voor anderen integer, in zijn wil tot weten geloofwaardig en in zijn wil tot macht waarachtig. Het gaat Foucault om de laatste vorm van waarheidspreken. Vrijmoedig spreken is in de antieke zelfbetrekking geen interior monologue, net zo min als de ziel – psyche – een substantieel cogito is. De ziel of het 'zelf' is voor alles een praktische zelfbetrekking, een zelfpraktijk. De derde vorm waarbij de raadsman of vriend als klankboard fungeert, is de opmaat naar het moderne subject als zelfreflectieve praktijk. Hier toont de dialoog zich als de irenische kern van de dialectiek. (ZIE 4.1.1) Niettemin is het een agonale vrijheidspraktijk. In de Platoonse dialogen wordt deze praktijk dan ook regelmatig met het 'atleticisme' van worstelaars en strijders geassocieerd. 119 Want zelfzorg en waarheidspreken getuigen beide van een tweestrijd. Net als bij de relationele autonomie is hier slechts ogenschijnlijk sprake van een pragmatische paradox. Het Alexander-voorbeeld maakt dat duidelijk: micropolitiek is Diogenes de meester, macropolitiek Alexander. Macropolitiek geldt de relatie heerser-onderdaan, micropolitiek de relatie wijze-leerling. Hoewel de kynicus door zijn matiging en zelfcontrole on(be)grijpbaar is voor de macht, kunnen de tiran en het volk de kynicus wel verbannen of doden, zoals met Socrates gebeurt. Maar deze stelt de macht weer buiten werking door niet voor de verbanning te kiezen, waardoor hij kan overleven, maar de gifbeker met dolle kervel te legen. 120 Stoïci zetten deze kynische traditie voort. Bij hen is het doel enkrateia: eigenmachtigheid of zelfcontrole. Ook zij stileren de doodsverachting. De vrijwillige dood is de onmogelijke mogelijkheidsvoorwaarde van het leven. Daarin wordt de imperiale macht die verbant en veroordeelt, getrotseerd. Zo houdt Seneca de eer aan zichzelf, wanneer hij door zijn voormalige pupil Nero wordt verstoten: hij kiest voor de goede (eu) dood (thanatos), voor euthanasie. In een enscenering van Socrates' dood snijdt hij in een warm bad zijn polsen door. 121 Toch onderwerpen de machtigen zich periodiek aan het oordeel van de matigen. Zij laten ze zich door hen de waarheid vertellen. Dat houdt geen ontkenning van hun eigen waarheid in, hoogstens een tijdelijke omkering waardoor er ruimte voor reflectie ontstaat. De waarheid van de kynicus is geen deal, maar een gift. Het gaat er niet om of iemand er beter van wordt. In de gift wordt de heersende waarheid verspild. Daarmee manoeuvreert de parrèsiast op en niet over de grens waarachter de macht zich indekt. Deze overschrijdende waarheidspraktijk krijgt politiek-cultureel in de Romeinse Saturnalia waarin de pauper even keizer kan worden, zijn beslag. Dit 398 is als mesopolitieke verspillingspraktijk in ons carnaval inmiddels vervlakt tot een micropolitiek uitleven en een macropolitieke deal. Even flitst parrhesia op, als er in tijd van terreur praalwagens vol met burka's langsrijden waarin het burkaverbod ludiek wordt gehekeld. Macropolitiek krijgt het waarheidspreken een institutioneel karakter in de praktijk van de hofnar. Deze zet de vorst met zijn vrijmoedige humor aan tot reflectie. Cabaret en stand-up c omedy zijn laatmoderne varianten. In de oudejaarsconference van gevierde cabaretiers en cabaretières die het hoogstens nog de bezoekers op de eerste rij moeilijk maken, neemt de parrhesia een consumptief individualistische vorm aan. Aan Pim Fortuyn en Theo van Gogh als publieke mediafiguren is zeker een parrèsiastische intentie toe te dichten: in hun mediaperformance gaan afwijkende levensstijl en risicovol tegenspreken hand in hand. Het lot heeft hen ook een handje geholpen. In hun slagschaduw kan Wilders, macropolitiek parlementair afgedekt, zijn pseudo-parrèsiastische populisme bedrijven. In de mesopolitieke variant van het vrijmoedig spreken verschuift het accent van de oorspronkelijke publieke ruimte – de polis – naar de intermenselijke sfeer: briefwisselingen met vrienden produceren richtlijnen voor zelfzorg. In de micropolitieke variant ten slotte krijgt deze schriftuur het karakter van een dagboek, zoals bij de stoïsche filosoof-keizer Marcus Aurelius, die aan het begin van de film Gladiator figureert. 122 Maar in welke vorm dan ook, waarheidspreken is in al deze gevallen een relationeel fenomeen. Dat is louter technisch ook al het geval: een oordeel waarin een waarheid wordt uitgesproken, verbindt twee zaken. "X is cynisch". Op de vraag of dat waar is, moeten beide termen geïdentificeerd worden: X als onderwerp of subject, cynisch als predicaat. Maar om dat vast te stellen is voorkennis vereist: over wie X is en over wat cynisch betekent. Pas dan kan in de verbinding (=) iets over X worden gezegd. Als kennis, zoals Kelly beweert, een netwerkfenomeen is, dan heeft waarheid als garantie van kennis een verbindingsfunctie in een netwerk. Waarheid ligt dan meerschalig ingebed in netwerken. Waarheid heeft altijd een context. Waarheid is in die zin relationeel. Geleefde waarheid als wijsheid is bovendien integraal: zij beweegt zich voortdurend over vele schalen in haar omvatting van een individueel leven. Al die schalen en netwerken vormen bij elkaar de context van een waarheid. Is iedere waarheid daarmee relatief? Dat zou tot de paradox leiden van het absoluut relativisme: "iedere waarheid is relatief". Volhouden dat iedere waarheid relatief is, ondermijnt op een hoger 'niveau', net als bij de Kretenzer paradox, wat je beweert, omdat het onmiddellijk de vraag oproept naar het waarheidsgehalte van deze uitspraak: als alles relatief is, is de waarheidsaanspraak van deze uitspraak dan ook relatief? Zo wordt doorgaans de grondpositie van skeptici en cynici weerlegd. Maar deze weerlegging is overbodig, omdat waarheid nooit relatief is, maar voldongen in zijn relationele inbedding. De sceptische negativiteit die zichzelf door implosieve, negatieve feedback tot in het oneindige bevestigt wordt cynisch, wanneer de scepticus als laatste daad in vrijheid ervoor kiest onverschillig te zijn. Iedere waarheid wordt vanaf dat moment op losse schroeven gezet, iedere intentie bij voorbaat gewanment kan worden gevonden, getuigt van 'verlicht, verkeerd bewustzijn'. Dat de cynicus niettemin vanzelfsprekend doorgaat met leven, wijst er op dat er een 399 trouwd. Beweren dat iedere waarheid relatief is, omdat er altijd een tegenargu- ref lectie eco3. doen denken externe samenhang en betrokkenheid is die hem toestaat in alle vrijheid onverschillig te zijn. Net als multinationals hun productie naar landen externaliseren waar arbeid nagenoeg niets kost, legt de misnoegde cynicus de verantwoordelijkheid voor betrokkenheid altijd bij anderen: de overheid, de baas, de buren of bij de Paus. De radicale middelmatigheid van een concrete, relationele context stelt hem, ondanks zijn onverschilligheid, in staat te functioneren. Angstig cynisme wordt hufterig als de cynicus zich in een misplaatst slachtofferschap miskend voelt en met veel misbaar zijn rechten opeist. Maar hoe dan ook, ook in deze negatieve betrokkenheid is de cynicus nooit probleemeigenaar, nooit verantwoordelijk en dus nooit op zijn daden aan te spreken. De uitdaging aan het cynisme ligt er niet in te bewijzen dat er wel degelijk een absolute waarheid bestaat. Het wordt weerlegd door te tonen dat iedere waarheid relationeel en contextueel leefbaar is. Waarheid is relatief noch absoluut. Waarheid is contextueel en relationeel. Zodra de transcendente kandidaten om de waarheid aan op te hangen, zijn verdwenen, landen waarheden op aarde in dynamische contexten. Hun draagvlak is collectieve belichaming. Door abstractie en universele pretenties gefixeerde tegenspraken worden losgemaakt in een praktijk van tegenspreken. Want parrhesia is uiteindelijk een discursieve dissensus in een geleefde consensus. Als deze consensus exclusief wordt en zich in zichzelf opsluit – wij, niet zij – en daartoe universele waarheden gaat aanroepen om zijn uitsluitende geweld te legitimeren, wordt waarheid totalitair. Het laatste wat zo'n waarheidsregiem zich kan veroorloven is parrhesia. 4.4.2 — Dienend leiderschap: het irenische momentum van de interesse Is deze kritiek op het cynisme en het onbegrip ten aanzien van onze radicale middelmatigheid niet allang door de maatschappelijke ontwikkelingen achterhaald? Meer dan ooit worden immers burgers op tv en via het internet bestookt met informatie over de kwalijke effecten van ons comformtabele bestaan. Groen en gezond leven zijn op tv in. De culinaire programma's rijzen de pan uit. Via de nachtprogrammering van de commerciële zenders kunnen consumenten alles op beweeggebied bestellen. Abonnementen op fitnesscentra zijn onderdeel van zorgverzekeringpolissen. De lijst met kritische groeperingen die zich met het welzijn van dieren, de kwaliteit van het milieu en de zwaarlijvigheid van burgers bezighouden, is nagenoeg oneindig. Onderwijsprogramma's als Lekker Fit zijn al structureel opgenomen in het curriculum van Rotterdamse basisscholen. Er wordt departementaal over een Nationale Schoollunch nagedacht. De huidige regeringscoalitie wil de schone energie opwekking in vier jaar tijd meer dan verviervoudigen. Wat is het probleem? Is de transitie naar een 'groene economie' 123 niet gewoon een kwestie van tijd? Inderdaad, door maatschappelijke groeperingen wordt vanuit wetenschappelijk goed onderbouwde alternatieven het weefsel van macropolitieke netwerken – overheid, organisaties, instellingen, bedrijven – door research, acties en 400 levensstijlen losgetornd en mesopolitiek doorgeknoopt naar groepen consumenten en burgers. In micropolitieke interacties met bewindslieden, board- en bestuursleden, directeuren, beleidsmakers, managers en professionals die, institutioneel verankerd, macropolitiek beleid uitdenken, uitdragen, uitzetten en uitvoeren werken persoonlijke sympathieën en antipathieën door die deze mesopolitieke processen beïnvloeden. Dat kan macropolitiek positief uitwerken wanneer zij bekleed zijn met autoriteit en doorzettingsmacht. Ook zij kunnen zich bewust worden van de double binds waarin ze opereren. Bevraagd op de vervuilende en onderdrukkende policies van hun bedrijven en instellingen benadrukken velen van hen dat zij in hun persoonlijke leven juist heel duurzaam zijn. Een elektrische lease auto is basaal, ze leven in het groen, er wordt ook regelmatig in de bioschappen van Albert Heijn getast en er wordt regelmatig geschonken aan goede doelen. Of het mogelijk is om duurzaam verantwoord te leven èn CEO van een vervuilende en uitbuitende multinational te zijn, blijft de vraag. Maar als dat gebeurt, dan is dit hèt exemplarische geval van zelfzorg zonder waarheidspreken. Er bestaat ook zoiets als compromisloos macropolitiek waarheidspreken: klokkenluiden. Maar dat is niet goed voor de zelfzorg omdat het vaak tot een definitieve breuk met macropolitieke netwerken leidt. Is er een tussenweg mogelijk? Dit roept de vraag op wat 'groen' leiderschap zou kunnen zijn: welke macropolitiek manoeuvrerende leider kan mesopolitieke interesse zo geloofwaardig communiceren dat er ook binnen de organisatie urgentie wordt ervaren en transities worden versneld? Anders gezegd: wie zijn de leiders die het macropolitieke handelen zo op micropolitieke krachten kunnen aansluiten, dat educatie, participatie en communicatie – EP(i)C – in de gewekte mesopolitieke interesse in en buiten de organisatie integraal en duurzaam doorwerken? Er zijn de laatste vijf decennia boekenkasten vol geschreven over leiderschap. Een waaier van leiderschapsvormen levert voor iedere strategie wel een leider. Authenticiteit is cruciaal. 124 Een leider moet authentiek, geloofwaardig en integer zijn. Hoewel de meeste profielen dit leiderschap weer in het individu verankeren, zijn er recentelijk leiderschapsprofielen beschreven die uitgaan van relaties en dynamische contexten. Dit 'contextuele leiderschap' 125 sluit ook aan bij Batesons werk en focust op ecologische duurzaamheid. RVS wil in zijn beschrijving echter nog een stap verder gaan. Hoe manoeuvreert de leider op en tussen verschillende politieke schalen? Speelt, ondanks de asymmetische aard van relatie leider-volger, gelijkwaardigheid een rol? Werken extra-polemische aspecten als zorg erin door? Hoe uit interesse zich in dit leiderschap? Wat is concreet de lege tussenruimte waarvan in de voorgaande double binds sprake is? En last but not least: hoe radicaal is de zelfbetrekking van de leider als parrèsiast? Wie zegt hem of haar, als het er op aan komt, de waarheid? Leiders zijn, om Foucaults categorisering in herinnering te roepen, soms zelfverklaarde profeten of bescheiden manoeuvrerende wijzen, maar veel vaker integere leraren of goed vaktechnisch ingevoerde trainers. Sloterdijk schetst in Je moet je leven veranderen een ruimere typologie: vijf spirituele leraren – brahmaans-hindoeïstische goeroes, boeddhistische meesters, 126 apostelen annex abten, filosofen en sofisten – en vijf pragmatische respectievelijk artistieprofessoren, profane leraren en verlichtingsschrijvers. 127 Leiders verenigen deze spirituele en pragmatische componenten in zich. Ze bedienen zich, met 401 ke trainers – atletentrainers, ambachtslieden annex kunstenaars, academische ref lectie eco3. doen denken 'trainersautoriteit' bekleed, van een 'coachdiscours' van waaruit ze een micropolitiek appèl doen: "je moet je leven veranderen". Als de aangesprokene heeft begrepen dat 'je' altijd eerst een relatie is, krijgt dit veranderen ook mesopolitiek zijn beslag. Maar om dit over te brengen moet de leider zelf meerschalige interesse voorleven, mesopolitiek kunnen manoeuvreren en inzicht hebben in zijn eigen double binds. Bovendien kan zijn of haar leiderschap niet anders dan dienend zijn, omdat het stimuleren van relationele autonomie bij volgers voorop staat. De mens is in dit management geen human resource meer. Net als bij de andere double binds is het dienende aspect van een andere orde dan het leidende aspect. Dienen vergt mesopolitieke zorg, leiden macropolitieke strijdlust. Een combinatie levert een paradoxaal leiderschap op: dienend leiderschap. Ook hier duiden beide termen weer op de verschillende schalen waarop relaties zich ontwikkelen. Net als in de overdracht van kennis en kunde in een meester-gezel structuur is de relatie met 'volgers' macropolitiek asymmetrisch. Maar ze hebben altijd meer te bieden. Ook bij hen is het spectrum van sociale en mentale skills breder dan de door de leider beoogde vakskills. In het interpersoonlijke contact zal er sprake zijn van gelijkwaardigheid om latente talenten op andere gebieden tot hun recht te laten komen. Een simpel voorbeeld in de gezinssfeer: door de snelheid waarmee technologische innovaties de know how of savoir faire veranderen, kunnen inmiddels tienjarigen hun ouders leren hoe ze een smartphone ook als iets anders dan als een telefoon kunnen gebruiken. Omdat dienend leiderschap niet polemisch is, laat het dit soort omkeringen en verschuivingen toe. 128 Dat moet niet pas gebeuren na het beëindigen van de loopbaan als de leider, maar in het actieve leiderschap zelf. Dienende leiders bevorderen 'communicatieve zelfsturing' bij hun medewerkers en omringen zich met "mensen die slimmer zijn dan zijzelf." 129 Zij versterken door transparante communicatie de teamspirit zonder de onderlinge verschillen uit te wissen en stimuleren het tegenspreken zonder repressief tolerant te worden. Mesopolitieke interesse wordt versterkt door ruimte te scheppen voor professionals om hun relationele autonomie creatief te ontwikkelen. Daartoe opent dienend leiderschap regelmatig een poreuze, formeel afgebakende ruimte waarin volgers zich in het spanningsveld tussen macropolitieke macht en micropolitiek krachten leren verhouden tot de regels. Als er in het jargon over regelluwheid wordt gesproken, dan gaat het doorgaans om minder streng opgelegde regels in kansenzones of freezones. Maar dienend leiderschap overstijgt dit verkapte gedogen. Het opent discretionaire ruimte: een intra-polemische tussenruimte waarin, door tijdelijke opschorting van de regels, professionals weer zelf leren nadenken over de effecten van het te volgen beleid. Zo wordt hun belangstelling verbreed en hun betrokkenheid bevorderd. De symmetrische interesse in de strijd en de zorg (ZIE 4.1.4) krijgt hier een ma- cropolitieke gestalte: de strijd om de macht – wie is de baas? – verschuift via de zorg – dienend leiderschap – naar een dialogische tweestrijd van de volger met zichzelf in discretionaire overwegingen. 402 De strijd wordt ingeperkt door zorg. Het irenisch momentum van het dienend leiderschap ligt in de zorg voor de gemeenschap. Deze houdt niet op bij de deur van de directiekamer, maar opent zich in uitdijende en overlappende cirkels naar de wereld en culmineert in glokale en intergenerationele verantwoordelijkheid. Leiders willen helen. In hun wil tot helen komen aspecten als micropolitieke integriteit, macropolitieke integraliteit en mesopolitieke integratie samen. Slechts in zo'n context is zoiets als een groene economie denkbaar. Maar deze vanuit bedrijfskundig perspectief 'zelfondermijnende' intentie moet ook het leiderschap zelf inspireren. Als de tweestrijd de radiante kern van een zelfpraktijk is, waaraan bij volgers wordt geappelleerd, dan valt deze tweestrijd ook de leider ten deel. Want dienend leiderschap is een gift, een farmakon. In zijn generositeit zet het zijn eigen bestaan op tweeslachtige wijze op het spel. Het lost op als de leider er aan verslaafd raakt en totalitair wordt. Maar het verdwijnt evenzeer als het (zich) zijn essentiële kwaliteit realiseert: dienend leiderschap maakt zichzelf uiteindelijk overbodig. Want alleen in die overbodigheid voltooit het zijn emancipatoire intentie. Dienend leiderschap eindigt niet als de target is gehaald en de buit binnen is, maar wanneer medewerkers in hun relationele autonomie ophouden volgers te zijn. In Kants termen: als zij zelf durven te denken. In Foucaults aanvulling: als ze vrijmoedig durven te spreken. In RVS termen: als ze deze verstandshouding en gemoedsgesteldheid durven te belichamen. Ze verpatsen hun ziel en zaligheid niet meer aan het bijeen sprokkelen of -graaien van het medium aller media – geld als kapitaal – maar bezielen hun open gemeenschappelijkheid in een kritisch vakmanschap. Die kritische bezieling is de basis van een bezielde en inspirerende omgang met hun media, kortom, van een fysieke spiritualiteit. 4.5 — GEEN DOEMDENKEN, MAAR DOEN DENKEN Ondanks haar kritiek op de polemische dimensie van het oorlogzuchtige, moderne discours ontsnapt RVS niet aan de discursieve noodzaak om haar doelgerichte en planmatige scenario's in die termen te communiceren. Toch vormt het irenische momentum de radiante kern van het EP(i)C traject: stimuleren van mesopolitieke interesse (educatie), ondersteunen van mesopolitieke stilering (participatie) en een even weerbarstig als zorgvuldig waarheidspreken propageren (communicatie). Delen, deelnemen en mededelen is een inclusief proces dat aldoende integratie realiseert. Integratie is geen eindproduct, maar een proceskwaliteit. Mededelend participeren en deelnemend communiceren betekent geïntegreerd zijn. Daarin wil RVS vooral dienend het voortouw nemen en is ze zeker niet gericht op survival. Sterker, RVS is zich volledig bewust van de paradoxale opdracht die ze zichzelf heeft gegeven: indirect werkt ze op termijn via de oplossing van problemen aan haar eigen 'oplossing'. Ze is geslaagd en overbodig geworden als de projecten en trajecten waarvoor ze zich stratemacropolitieke structuren van overheden, bedrijven, onderwijs- en zorginstellingen en in de micropolitieke verlangensstructuren van de betrokkenen. 403 gisch, tactisch en operationeel hard maakt, infrastructureel verankerd zijn in ref lectie eco3. doen denken Tot die tijd stimuleert en faciliteert RVS vanuit haar VIDI-kernconcepten een op meerschalig bewustzijn gebaseerd, integraal, duurzaam en intercultureel vakmanschap. (ZIE 1.0.3) Dit ligt altijd ingebed in asymmetrische machtsverhou- dingen, wat mesopolitiek manoeuvreren vereist. Een evenwichtige omgang met de machtsverhoudingen vergt meerschalige interesse. (ZIE 4.2.3) Voor vakmen- sen zijn vakskills niet voldoende, zij moeten ook hun positie in cyclische productielijnen kunnen bepalen. Dit is de kern van de politiek-economische herdefinitie van het huidige vakmanschap. Externalisatie in bedrijfskundige en economische zin is daarin een gepasseerd station. Evenals c orporate responsibility, omdat bedrijfsculturen duurzaamheid en interculturaliteit al integraal in hun beleid zouden moeten hebben verdisconteerd. Zouden moeten hebben, want het is nog niet zover. Als productie-, distributie- en consumptieketens cyclisch in elkaar grijpen, ontvouwt de verantwoordelijkheid van deelnemers zich geschaald op de knoopppunten van lokale en globale netwerken. Daarbinnen worden afwegingen gemaakt voor mijn en dijn, hier en elders, nu en later, schakelend tussen privaat verlangen en publiek belang, bewegend in actuele en virtuele werkelijkheden. Toegegeven, hiermee heeft het doordenken van duurzaam en integraal vakmanschap wel een zeer hoge vlucht genomen. Zo hoog dat het voor menigeen wellicht volledig uit beeld is verdwenen. Waar gaat dit over?! Laten we daarom vanuit dit immense vogelvluchtperspectief in een gefaseerde glijvlucht, waarin we de kritiek op het cynisme als het ware spiraalsgewijs omcirkelen, terugkeren naar de grondpositie van de RVS strategie, tactiek en operaties in het besef dat ze deze polemische metaforiek wil ontstijgen. RVS mikt op 1) het stimuleren van een integraal en duurzaam vakmanschap door 2) jongeren via skills te laten ontdekken op welke schaal ze weer verantwoordelijkheid willen en kunnen nemen voor wat ze doen. Maar hoe realiseer je (je) op de schalen of leefvelden waarop het leven van jongens en meiden van vier tot negentien jaar zich afspeelt, extra-polemisch handelen (ZIE 4.1.4) in een op kynische interesse en relationele autonomie gerichte bestaanskunst? (ZIE 4.3.3) Een levensstijl waarin ze bovendien geleerd hebben mesopolitiek meerschalig reflectief 4.2.3) te manoeuvreren (ZIE (ZIE 4.2.4) ? Laten we mesopolitiek manoeuvreren 'actief burgerschap' noemen, het tweede interactieveld. Extra-polemisch handelen begint dan bij het terugdringen van gevictimiseerde agressie, wat meer inhoudt dan agressieregulering. Het betekent ook een negatief zelfbeeld ombuigen vanuit een kansrijke perspectief. Dit is de fysieke basis van het eerste interactieveld. (ZIE 3.2.1) Daar worden jongeren gefaciliteerd en begeleid op weg naar een levensstijl waarin zij met een zelfreflectieve speelsheid hun talenten ontdekken en de schalen verkennen waarop ze volwaardig en gelijkwaardig met anderen het verschil kunnen maken. Stages, Weekendschool, Brede Vakantieschool en Vakhuis op het tweede interactieveld en Vakwerf op het derde interactieveld zijn de trajecten waarin dit 404 concreet gestalte krijgt. Politiek-filosofisch focust de probleemanalyse van RVS op een techno-psychologisch onbegrepen radicale middelmatigheid en een achterhaald en consump- tief hyperindividualisme. In onze consumptiesamenleving "vormen individualisme en onverschilligheid een tweeling". 130 'Een kort lontje' en 'huftergedrag' zijn ingeburgerde categorieën geworden om polemisch gedrag af te wijzen. Er zijn echter geen affirmatieve zorgconcepten ontwikkeld die daar tegenaan gezet kunnen worden. In ons al te 'zelfverzekerde' leven wordt de zorg zelfs verder afgebouwd via een neoliberaal transactioneel, meritocratisch afrekenmodel. Deze ontwikkeling bevordert het brutale cynisme en versterkt het angstige cynisme. Niet alleen voelen velen zich geslachtofferd, ze voelen zich ook onmachtig, onbekwaam en te onbelangrijk om urgente problemen, variërend van zwaarlijvigheid tot zeespiegelstijging aan te pakken. Door politiek handelen te differentiëren in micro-, meso- en macropolitiek wordt het echter inzichtelijk hoe een pragmatische idealist via een schaalsprong weer eigenmachtig in wederkerigheid kan handelen. Relationele autonomie is voor iedereen bereikbaar. 131 RVS bekritiseert in haar cultuurkritische analyse van het cynisme enkele diepgewortelde, moderne, politiek-economische imperatieven. Zij stelt niet alleen de schaarste-ideologie ter discussie, maar ook het gebrek aan tijd. Want in de huidige herwaardering aller waarden – de tegenhanger van de eerste herwaardering in de eerste eeuwen na de jaartelling – is met de lineaire productie ook onze tijdsnotie in het geding: de door crises en catastrofes ingegeven lineairprogressieve vooruitgangsgedachte als vector van ons huidige economisch denken is catastrofiel. Het viseert het einde der tijden. Dit cynisch-catastrofiele doemdenken pareert RVS met een kynisch-irenisch doendenken. Met het oog op de kwalijke effecten van middelengebruik wil het zich hier en nu herpakken. In dit presentiedenken – nu en hier – is volgens Deleuze en Guattari het nowhere altijd een nowhere omdat er tijd moet worden geschapen voor interesse. 132 In zijn radicaliteit heet dit doendenken politieke en economische consequenties die fiscaal versleutelde monopolies en in beton gegoten machtsposities op hun grondvesten doen schudden. Maar RVS zet met haar projecten en trajecten niet in op die macropolitieke schaal, hoewel ze de noodzaak van grootscheepse en langdurige mesopolitieke acties van de meeste NGO's volledig onderschrijft. Zij manoeuvreert vooral op het micropolitieke en mesopolitieke vlak. Daar zet ze in op de ecosociale educatie en vorming van jongeren door hen, gericht op hun talenten en interesses, ecosociaal te ontwikkelen. “Bovenal zal de nieuwe macro-ec onomie ec ologisch en sociaal ‘geletterd’ moeten zijn en een einde moeten maken aan de dwaasheid van de scheiding tussen enerzijds ec onomie en anderzijds maatschappij en milieu.” 133 4.5.1 — Ecoliteracy en ecosofie: van eigenwijs naar ecowijs Het moderne ego wordt pas eco in een op een cyclische economie gebaseerde politieke filosofie die aansluit op een ecologische onderzoekstraditie. 134 Zo'n ecologie wordt door de kritische explicitering van zijn uitgangspunten ecofilolichaamd en mesopolitiek doorwerken is er sprake van ecowijsheid. Want de basis van wijsheid (sophia) is het leven: wijsheid getuigt van doorleefd h andelen 405 sofisch. En als deze inzichten in een mede gedeelde levensstijl worden be- ref lectie eco3. doen denken gericht door een wil tot helen. Zo gaat micropolitieke eigenwijsheid over in mesopolitieke ecowijsheid. Maar waar duidt Tim Jackson in het bovenstaande citaat uit Prosperity without Growth (2009) concreet op met de term 'geletterd'? Geletterdheid is niet louter theorie. Geletterdheid omvat meer dan kennis. Er spelen ook fysieke en sociaal-culturele aspecten mee. Naast de geest zijn ook het eigen lichaam en dat van anderen in het geding. Deze sociaal-fysieke grondslag van ecogeletterdheid schraagt de mentale component. Deze komt tot uitdrukking in specifieke skills, die individuen in staat stellen om te leren denken in ecologische categorieën. Dit veronderstelt specifieke scholing en vorming. Daarmee komen scholingstrajecten in beeld die geënt zijn op een meester-gezel structuur. Leiderschap krijgt in deze context naast een emancipatoire ook een pedagogisch-educatieve betekenis. Een wil tot helen is ook altijd een wil tot macht en een wil tot weten: helen als verbinden vergt extra-polemisch handelen en meerschalige reflectie. Daarbinnen kunnen asymmetrische machtsverhoudingen in hun onderlinge doorwerkingen niettemin vertrouwen versterken. Het is niet zo dat wederzijds respect deze asymmetrie pacificeert en neutraliseert, alsof iedereen gelijk is. Wederzijds respect 'ireniseert' deze asymmetrie: de bewondering en erkentelijkheid van leerlingen voor leermeesters spiegelt zich in het respect van de laatsten voor de leergierigheid en creativiteit van de eersten. Dan schraagt wijsheid de kennisoverdracht als een fysiek-sociale educatie. Deze meer dan vakmatige 'inwijding' in praktijken door het aanleren van skills geeft stages een andere betekenis. Stages spelen een belangrijke rol in het maatschappelijke inwijdingsproces. Leerlingen leren in nieuwe netwerken niet alleen vakskills, ze leren ook omgaan met andere mensen en met nieuwe situaties. Stengers werpt in Intermezzo 1 het begrip savoir-faire op: weten wat te doen in onoverzichtelijke situaties. De compromisloosheid van de kynici is haar vreemd. Zij waardeert diplomatie als irenische praktijk: "De 'diplomatenvrede' is daarom een andere naam voor een oorlogzuchtig regiem dat door vrede als mogelijkheid volledig op zichzelf wordt teruggeworpen". 135 Wil filosofie deze educatieve taak op zich nemen, dan moeten haar laatste vragen niet zozeer van ecologische als wel van ecosofische aard zijn. In die wijsheid is een vorm van diplomatie ingebouwd, die RVS educatief in 'vredeslessen' vormgeeft. De filosofie bereikt deze ecosofie via een hink-stap-sprong: van Stengers via Guattari/Deleuze naar Bateson. In Cosmopolitics I (2010) stelt Stengers dat "ecologie de wetenschap is van veelheden, verspreide oorzaken en onbedoelde creatie van betekenissen". 136 Meerschalige interesse opent het zicht op de onbedoelde effecten van technologische innovaties. Deze ecopolitiek vergt geopolitiek een nauwgezette globale registratie, die eigenlijk pas sinds kort mogelijk is door de irenische doorwerkingen van de oorlogsindustrie: gps en satellieten scannen de globe dagelijks. Op een lokale schaal vertaalt deze meerschalige interesse zich zowel fysiek als sociaal in pragmatisch èn ethisch opzicht: research naar de ecologische footprint (lokaal/ 406 globaal) bij innovatieve integrale en duurzame ondernemingen versterkt de intergenerationele verantwoordelijkheid (heden/toekomst) waarover in het Brundtland rapport Our Common Future van 1987 wordt gesproken. Zo'n politieke ecologie verheldert onze onbegrepen radicale middelmatigheid. Stengers' ecologie is vooral wetenschapskritisch: zij laat net als Bruno Latour zien hoe laboratoriumonderzoek losgezongen wordt van concrete, experimentele praktijken en als theorie een universeel leven gaat leiden. De subtiele nuances van de wil tot weten in het samenspel met een wil tot macht worden daarmee uitgewist. Stengers focust wetenschapsfilosofisch op de rol van mediatie (experimentele laboratoria) in praktijken en politiek-filosofisch op die van bemiddeling (diplomatie). RVS richt zich ook op mediatie en media, maar hanteert daarbij een ruimere definitie van mediatie en media: technieken en technologie in de meest brede zin. Het comfort van alledaagse technologie – het medium als massage – maskeert de kwalijke effecten van hun toepassingen. Dat is de kern van onze onbegrepen mediale verlichting. Met Stengers' opvatting van ecologie kan dit onbegrip, deze onmondigheid die we aan onszelf te wijten hebben, zoals Kant het ooit uitdrukte, worden verlicht. Stengers sluit aan bij de geschaalde ecologische opvatting van Félix Guattari. Guattari werkt het begrip 'ecosofie' politiek programmatisch uit in Les trois éc ologies (1989). In deze ecosofie worden naast de fysieke milieuaspecten ook de exploitatieve en destructieve doorwerkingen van onze collectieve levensstijl belicht. 137 Fysieke ecologie – milieukwesties – wordt tegen de achtergrond van sociaal-politieke machtsverhoudingen gesitueerd. Voor Deleuze en Guattari is de schizofrenie een eigenschap van ons huidige kapitalisme: u bent vrij te doen en laten wat u wilt maar wel binnen onze voorwaarden. De schizoïde mens wordt geheroriënteerd zonder de spanningen tussen de verschillende schalen en vlakken – die Deleuze en Guattari in navolging van Bateson 'plateaus' noemen 138 – op te lossen. Zij stellen daarom voor om de psychoanalyse door een schizoanalyse te vervangen. 139 Voor de gedachte van een mentale ecologie verwijzen ze eveneens naar Bateson. RVS verwerkt al deze inzichten in haar ECO3 opvatting van doendenken en vertaalt deze vervolgens naar pedagogische en educatieve praktijken in twee vormen van geletterdheid: medialiteracy 140 en ec oliteracy. 141 Een breed ingezette medialiteracy tilt radicale middelmatigheid op naar meerschalige interesse. Jongeren leren in hun creatieve omgang met gereedschappen, technische middelen en technologische media hoe deze werken en wat deze met hen en met hun milieu doen. Deze inzichten keren in de basisconcepten van ec oliteracy terug: naast ‘dynamische balans’, ‘delen' en ‘belangen’ zijn dat ‘netwerken’, ‘interdependentie’, ‘diversiteit’, ‘cycli’, ‘stromen’ en 'ontwikkeling’. 142 De vertaling van beide begrippen als 'mediawijsheid' en 'ecowijsheid' is enigszins misleidend en vereist bijstelling. Wijsheid is immers meer dan geletterdheid. Kennis krijgt als wijsheid integraal en duurzaam zijn beslag in een gedeelde levenspraktijk. Pas als media- en ecogeletterdheid worden belichaamd is er sprake van een ecosofische levenswijze. In een ecologisch geïnspireerde, pedagogische praktijk verschuift het accent van monodisciplinair via interdisciplinair naar integraal leren. Egoïstische relationele autonomie te stimuleren. Interculturaliteit en hybriditeit worden voorbij respectievelijk de oppositie allochtoon-autochtoon en het primaat van 407 belangstelling wordt systematisch omgezet in wederkerige interesse om ref lectie eco3. doen denken i dentiteiten positief gewaardeerd. Geschaalde, intergenerationele verantwoordelijkheid staat in het centrum van deze ecosofische belangstelling. De ECO3 inzet in het EP(i)C trajecten als Fysieke Integriteit en het Vakhuis legt daarvoor de basis: jongeren leren via skills de schaal ontdekken waar ze verantwoordelijk kunnen en willen zijn, omdat hun inspanningen worden gerespecteerd. 4.5.2 — Geen burgerschapskunde, maar ecosociale educatie De didactische vertaling van de ecosofische kritiek op onze onbegrepen radicale middelmatigheid vergt een verdiepte en verbrede invulling van modern burgerschap. Training in burgerschap is het politieke project van de moderniteit, zij het subtieler en fijnmaziger dan we lang hebben gedacht. Foucaults proto-netwerkanalytische disciplineringsthese laat zien hoe volgzame lichamen op een gewenste politiek-economische performance worden afgestemd. Deze micropolitieke afstemming is altijd hiërarchisch-piramidaal gelegitimeerd vanuit het 19 e-eeuwse Bildungsideaal (Hegel) of een emancipatoire klassenstrijd (Marx). Bij beide projecten staat gerichte, institutionele kennisoverdracht als basis voor de geletterdheid van toekomstige burgers centraal. Actief burgerschap is inmiddels een ingeburgerd begrip. In 2005 wordt burgerschap zelfs een kerndoel in het onderwijs. Beleidstargets als sociale cohesie en integratie zijn maatgevend. 143 Al eerder is mediageletterdheid op de kaart gezet. In de onderwijscurricula van het laatste decennium van de 20 e eeuw leren leerlingen omgaan met computers om deze geletterdheid te versterken. Aan de omgang met sociale media wordt pas recentelijk aandacht besteed en vaak vanuit een negatieve inzet: hoe ervan af te kicken? Dit kritisch media gebruik zou een integraal aspect van burgerschap moeten zijn. Maar vanuit ECO3 oogpunt wordt het vak burgerschap te verkokerd ingevuld. Want ook al stelt kerndoel 39 dat "de leerlingen leren met zorg om te gaan met het m ilieu", 144 er wordt weinig aandacht geschonken aan integraal denken en mediale integriteit. Bovendien worden de praktische consequenties voor de dagelijkse gang op school niet getrokken uit angst de privésfeer van de ouders te schenden. Een integrale opvatting van hedendaags burgerschap zou primair ecologisch moeten zijn. Accenten zouden moeten liggen op mediale interesse en meerschalige reflectie. Componenten als mediageletterdheid (virtueel/ actueel, publiek/privé) en ecogeletterdheid vergen bovendien een kosmopolitische verbreding naar wereldburgerschap (lokaal/globaal), intergenerationele verantwoordelijkheid (heden/toekomst) en interculturaliteit. In deze integrale opvatting van wereldburgerschapskunde komt naast intermedialiteit, interculturaliteit en duurzaamheid ook het irenische momentum aan bod. Dat zit in de huidige insteek van burgerschap ook verwerkt – in kerndoel 34: "rekening houden met anderen" 145 – maar RVS bouwt dit uit met filosofielessen die weer wordt uitgewerkt tot ecosofielessen. Deze omvatten naast filosofie (mentaal aspect) ook natuur- en milieu educatie (fysiek aspect) en 408 vredeslessen (sociaal aspect). 146 In vredeslessen leren leerlingen omgaan met existentiële spanningen, sociale conflicten, dat wil zeggen met micropolitieke en mesopolitieke dilemma's. In deze ecosofische setting wordt het ego niet 'gerelativeerd', maar in relatie gebracht. Het wordt gelaagd en poreus gemaakt. Judo, filosofie en ecosofie, eten, koken en tuinieren, het zijn allemaal relationele activiteiten waarin de ECO3 aspecten fysiek, sociaal en mentaal steeds anders gecombineerd worden. Judo en filosofie versterken de omgang met de fysieke en mentale tweestrijd, eten/koken en tuinieren samenwerking en zorg. In de tweestrijd zitten irenische momenten: de samenwerking in de judotraining en de dialogische conversatie in de filosofielessen. Mentale- en sociale componenten vormen de ingrediënten voor een mesopolitieke, agonale zelfpraktijk. In deze trajecten wordt niet gedisciplineerd gedrild, maar zelfreflectief geskilld: "Formeel gesteld, herhaling in tijd maakt samenwerking zowel duurzaam als veranderbaar". 147 In de opschaling naar het Vakhuis waar jongeren EHBO-cursussen, techniek workshops, media-, theater- en muzieklessen kunnen volgen, worden mediatielessen verzorgd. 148 Relationele autonomie is het beoogde doel van deze educatieve trajecten. 149 In het praktiseren van skills leren leerlingen creatief via een medium – bij judo het lichaam, bij filosofie de geest, bij tuinieren de aarde, bij koken het voedsel – met elkaar omgaan. In combinaties van skills komen kunde en kennis, lichaam en geest bij elkaar. ‘Belichaming van de geest’ wordt ook in oosterse gevechtskunsten gecultiveerd. 150 In het door RVS beoogde vakmanschap wordt via skills, om nog eenmaal Sennetts paradoxale frasering aan te halen, ‘materieel bewustzijn' 151 ontwikkeld. Daarmee wordt het cartesianisme kortgesloten dat de relatie tussen zelfzorg en zelfkennis verbrak. In het doendenken worden materie en geest aspecten van een zelfbewustzijn dat werkt, van materieel bewustzijn. 4.5.3 — Mediale verlichting als fysieke spiritualiteit De deep ec ology van de Noorse filosoof Arne Naess ontsluit, geïnspireerd door de filosofie van het hindoeïsme en de levenspraktijk van Ghandi, een spirituele dimensie. In de RVS variant is het veeleer een zenboeddhistische inspiratie die doorwerkt. De nadruk ligt daarbij op de performativiteit van het spirituele, dat een materieel-praktische invulling krijgt. Deze fysieke spiritualiteit vormt als een belichaamde inzicht de opmaat tot een mediale emancipatie. Daarom staat in doendenken het materiële bewustzijn van creatieve vaklieden zo centraal. Leven is leren, werken is scheppend stileren met hand, hoofd en hart. Dat klinkt wat pompeus, maar Sennetts boek over hedendaags vakmanschap begint niet voor niets met het volgende autobiografische fragment: hij blesseert zijn cellohand en kan zijn veelbelovende carrière als cellist niet voortzetten. Door die blessure wordt hij zich van de materiële grondslag van zijn artistieke inspiratie bewust: bestudeerd handwerk als fysieke reflectie op zijn medium. Bezield handwerk gaat verder. Het opent nieuwe mogelijkheden die in artistieke disciplines tot nieuwe stijlen en door crossovers tot nieuwe disciplines leiden. Deze creatieve manoeuvres van kunstenaars werpen een nieuw licht op onze onbegrepen radicale middelmatigheid: hun bewuste, onderzoekende omgang bewustzijn. Ondanks de eenzijdige geestelijke verlichting en politieke emancipatie die de moderne mens heeft doorgemaakt, is de fysieke basis ervan 409 met hun media en middelen is exemplarisch voor wat er vereist is voor mediaal ref lectie eco3. doen denken – m ediaal comfort – altijd veronachtzaamd. Dit is gewoon als een vanzelfsprekende verworvenheid geconsumeerd. Gegeven de negatieve effecten ervan op de ons omringende ecosystemen, vereist het een tweede Verlichting en een nieuwe emancipatie om deze mediale interesse politiek-economisch te verzilveren. Daarvoor volstaat het niet om mensen "uit hun comfortzone te halen". Het is geen kwestie meer van binnen òf buiten. Ons comfort zelf moet binnenstebuiten worden gekeerd. Nagenoeg alle denkers en wetenschappers die in het voorgaande de revue zijn gepasseerd, roepen aan het eind van hun indringende analyses op tot een nieuwe Verlichting. De Waal begint er mee, Wilson sluit er zijn boek mee af. Voor Trungpa betekent krijgerschap het scheppen van een verlichte samenleving, Bernard Stiegler wil de geïmplodeerde emancipatie – 'remancipatie' – farmacologisch revitaliseren en Sloterdijk pleit voor een antropotechnische ommekeer. Bij allen is het moderne subject in het geding dat door Adorno en Horkheimer in Dialectiek van de Verlichting (1944) als een nieuwe mythe is ontmaskerd. Bevrijding van mythes en van de natuur is omgeslagen in een illusoire autonomie binnen een rigoreuze systeemdwang. De verlichting is verzand in een nieuwe niet-kritiseerbare autoriteit: filosofisch het autonome subject, psychologisch het zelfgenoegzame ego, politiek het eigenmachtige individu. Bij differentiedenkers als Derrida, Deleuze, Guattari en Foucault ligt door hun kritiek op het Grote burgerschapsverhaal van Kant een simpele terugkeer naar het Verlichtingsdenken niet voor de hand. Maar toch keert Foucault rond 1980 terug naar Kants oorspronkelijke vraag zonder een deemoedig knieval voor het in het daaraan voorafgaande werk gekritiseerde subject te maken. De Verlichting is het intellectuele emancipatieproces dat zich in de 17 e en de 18 e eeuw in West-Europa voltrekt. Weldenkende mensen zweren mythes en bijgeloof af en beginnen zelfstandig te denken. We kennen de filosofische iconen: Hume, Locke, Voltaire, Rousseau en Kant. We vergeten vaak dat er ook een Nederlandse Verlichting is geweest. De voortrekker van die Verlichting was een vakkundig lenzenslijper: Baruch de Spinoza. Zelfstandig denken en moedig waarheidspreken zijn niet zonder risico's. Dat beseft Spinoza ook, getuige zijn lijfspreuk: "Caute!", wees voorzichtig! Hij weigert zijn Ethica tijdens zijn leven te publiceren. Toch roept Kant in zijn essay van 1784 zijn lezers op te durven denken – sapere aude – en laten Hegel en Marx zien hoe daar politiek gehoor aan wordt gegeven. In de 19 e eeuw werkt de verlichting collectief door in emancipatoire bewegingen van burgers en arbeiders en in de 20 e eeuw volgen vrouwen en andere gemarginaliseerde groepen. In politiek opzicht vormt het autonome individu het sluitstuk van deze dubbele beweging: denken en doen. Er gaat maar één persoon het stemhokje in. In Rotterdam soms twee. De geestelijke verlichting blijkt dus achteraf vervlochten met een transportverlichting: van het fysieke en het sociale verkeer. Deze mediale verlichting staat bekend als de Industriële Revolutie en de digitale revolutie met respectievelijk de stoommachine en de microprocessor als icoon. Wetenschappelijke, 410 in laboratoria ontwikkelde kennis is ingezet om technische problemen op te lossen. Innovatieve technologieën worden grootschalig industrieel doorgewerkt waarna ze kleinschalig het dagelijkse leven van mensen vergemakkelij- ken en veraangenamen: van vuur en wiel via treinen en auto's tot electriciteit en computers. Deze versterken onderlinge bereikbaarheid en verbondenheid. Psycho-technologisch is er sprake van binding en bridging: communicatie- en transportmiddelen verbinden mensen en overbruggen afstanden. De geestelijke verlichting voltooit zich in dit fysieke en sociale comfort. Dit wordt echter politiek-economisch verder niet op zijn uitwerkingen doorgelicht. Toch is deze sociaal-fysieke doorgronding van de geestelijke verlichting hoogst urgent. Die urgentie verheldert eens te meer dat doen en denken onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Speelt geloof nog een rol in dit proces? De 19 e-eeuwse wetenschap heeft het geloof in goden volledig ondermijnd. De humanitaire implosie van de Verlichting in de vele geweldsexcessen van de 20 e eeuw stelt echter het geloof in de almacht van de mens danig op de proef. Onderhuids zijn ondanks de secularisering religieuze affecten blijven doorwerken, wat na de val van de Muur in de voormalige Oostbloklanden duidelijk wordt. Maar ook in het Westen steken in de laatste decennia van de 20 e eeuw religieuze aandriften weer de kop op. In een agnostische vorm als een ietsisme. Allerlei oosterse 'spiritualia' gaan in de jaren tachtig in sferische New Age toko's als zoete broodjes over de toonbank. Met vooruitziende blik roept de Tibetaanse leraar en geleerde Chögyam Trungpa al in 1973 op dit ‘spirituele materialisme’ door te snijden: "het probleem is dat het ego alles ten eigen bate kan aanwenden, zelfs spiritualiteit". 152 In de daarop volgende decennia wordt het geloof gepolitiseerd in een monotheïstisch fundamentalisme. Seculiere critici laken dit religieuze fundamentalisme, maar keren zich ook tegen andere fundamentalismen zoals het ‘verlichtingsfundamentalisme’ en 'marktfundamentalisme'. 153 Subtielere commentatoren wijzen erop dat geloof als praktijk, zoals zovele seculiere praktijken, vooral een collectieve performance is. Gods bestaan vergt slechts periodieke devotionele praktisering van religieuze skills. Deze performatieve inzet van dit ‘religieuze materialisme’ 154 sluit aan bij Foucaults discursieve invulling van zelfpraktijken. Foucault schuwt evenmin beladen termen als spiritualiteit. De 'politieke spiritualiteit' die hij in 1979 kortstondig Khomeiny's revolutie toedicht, krijgt meso- en micropolitieke proporties na zijn bezoek aan Japanse Zentempels in datzelfde jaar. Daar spreekt hij met Zenmonniken over hun mediatiepraktijken. Dat verklaart waarom hij in zijn colleges van 1983 kynisme een 'ascetische praktijk' noemt. Dat kan als we "ascetisme in zeer algemene zin opvatten – dat wil zeggen, niet in de zin van een moreel afstand doen, maar als een oefening van het zelf op het zelf waarmee men probeert zichzelf te ontwikkelen en te transformeren om een zekere zijnstoestand te bereiken". 155 En het verklaart waarom zijn collega en vriend Paul Veyne hem in een biogra'Portret van de samoerai' meegeeft. 156 Het gaat Foucault niet om boeddhistische verlichting – satori – maar om de stilerende skills die deze verlichting 411 fie uit 2008 een krijger en samoerai noemt en zijn laatste hoofdstuk de titel ref lectie eco3. doen denken fysiek en sociaal schragen. Hij richt zijn blik niet op een geestelijke gemoedsgesteldheid, maar op fysieke praktijken. De daarbij behorende verstandhouding zouden we met Deleuze 'rustig atheïsme' kunnen noemen: "een filosofie waarin God geen probleem is, het niet-bestaan of zelfs de dood van God geen problemen zijn, maar integendeel voorwaarden die je als vervuld moet beschouwen om aan de echte problemen toe te komen". 157 Het door Foucault en Deleuze voorgestane seculiere geloof in menswording waardeert een sterk ontwikkeld, kritisch vormbesef, een opvatting die Sloterdijk, afgaand op de conclusie in zijn kritiek op het cynisme, deelt: “Daarom zal een werkelijk kritische theorie, als die er eens zal zijn, gelijk zijn aan authentieke mystiek”. 158 In deze seculiere mystiek wordt in skills het ego als het ware binnenstebuiten gekeerd. In deze 'extatische immanentie’ 159 realiseert het zelf zich als interesse. In deze skills manifesteert zich de wil: "De technische greep van de vakman produceert ook individualiteit". 160 Vakmanschap spiritualiseren is wellicht een iets te kunstmatige exercitie. Maar toch ziet Sloterdijk een verband tussen ambacht en devotie: de middeleeuwse ambachtelijke arbeid is de wegbereider van de subversieve devotio moderna die in de 15 e-eeuwse Reformatie uitmondt. 161 Maar in de moderne tijd is er weer sprake van een “resomatisering, respectievelijk despiritualisering van de a scese”. 162 Het cultiveren van dagelijkse routines kent een hoog ascetisch gehalte. De huidige bodycultuur met zijn fitnesscultus is het radicaal middelmatige exces van een zeer comfortabeler leven. 163 Comfort (letterlijk: samen (c om) sterk (fortis)) is het onbegrepen draagvlak van onze radicale middelmatigheid. Een kritische verheldering van dit dubbelzinnige, farmacologische comfort vormt de aanzet tot de mediale Verlichting die vereist is om onze globale problemen aan te pakken. Maar wat is daar spiritueel aan? Als bezield geloof in eigen daadkracht de radiante kern van subjectiviteit is, dan opent Foucaults analyse van het cynisme indirect een 'spiritueel' perspectief. Zijn 'hermeneutiek van het subject' verbindt de antiek-Griekse omgang met de 'ziel' – psyche – in een zelfzorg 164 met de moderne zielszorg – psychiatrie – als disciplinerende praktijk. Daarin verschilt de historische handel en wandel van Foucaults 'ziel' beduidend van die van de fo otprint van Hegels 'Geest'. Ook al realiseert de laatste zich evenals Foucaults zielszorg in een wisselwerking van concepten en materiële praktijken, dit proces steunt nog op een transcendente, christologische fundering. Foucaults zielszorg ontbeert deze transcendentie. In deze fysieke spiritualiteit getuigt een materiële verlichting van het dagelijkse bestaan weliswaar van een wil tot helen, maar deze kent geen definitieve afsluiting. In fysieke spiritualiteit is het ego omhuld door een poreuze ziel die blijft openstaan naar de wereld en de anderen. Door deze ontvankelijkheid en openheid, door de sensibiliteit en interesse van de poreuze ziel kan het ego veranderen: "I have to change to stay the same", meldt De Kooning in neonletters. 412 In zo'n fysieke spiritualiteit wordt onze huidige collectieve onverschilligheid in dubbele zin kritisch. Net als een oververhitte kerncentrale waarin de massa kritisch wordt, smelt het ego in zijn consumptieve hyperindividualisme door zijn eigen bodem. Toch blijft het in zo'n crisis met anderen en met de wereld verbonden: het wordt door een gelaagd netwerk van gemedialiseerde routines en gewoonten, door mediaal zorgcomfort opgevangen. Zelfs het verlicht verkeerde cynische zelfbewustzijn weet zich in zijn reflexieve vering in zijn onverschilligheid geborgd. Maar in zo'n crisis kan niettemin het zicht doorbreken op de fysieke en sociale kern van onze geestelijke Verlichting: de onbegrepen mediale Verlichting. Door meerschalige 'inkeer', door explicitering van de prijs die we voor dit mediale comfort betalen, moeten we echter vermijden dat het kind met het badwater wordt weggegooid. Want het gaat niet om een keuze voor òf het individu òf de gemeenschap, maar om het individu als gemeenschap, dat wil zeggen als een knooppunt in netwerken. In de realisering van deze betrokkenheid op alle politieke schalen – micro, meso en macro – wordt het appèl aan intergenerationele verantwoordelijkheid beantwoord. Alleen als dat gebeurt, is er sprake van een integrale en duurzame verlichting. Daadwerkelijke inspraak en transparante communicatie zijn de politieke voorwaarden, de transitie van een lineaire naar een cyclische productiewijze de economische voorwaarde, maar uiteindelijk is een breed en langdurig ingezet pedagogisch traject van ecosociale educatie en vorming het mesopolitieke pièce de résistance van deze 413 tweede Verlichting. 414 ref lectie eco3. doen denken Meditatieve opmaat: vervulde leegte In Het boek van vijf ringen, het ‘krijgs’boek 165 van Miyamoto Musashi (15841642), een tijdgenoot van Descartes, wordt in het hart van het polemische discours een fysiek spirituele dimensie ontsloten. Deze elementaire tekst bevat vijf delen: aarde, water, vuur, wind en een vijfde element, de quint-essence: leegte. Maar dat is niet niets. Het is hard werken. Het is de vervulde aanwezigheid in het hier en nu die gerealiseerd wordt in de vakkundige omgang met zijn medium: zijn twee zwaarden. Het zicht op deze vervulde leegte opent zich tussen waarnemen en zien – het eerste citaat – als een dynamische interval – het tweede citaat – waarin de krijger door zich bewust naar de maat van zijn middelen te richten op de cadens der dingen beweegt. In deze overeenstemming wordt de overwinning overwonnen als het handvat wordt losgelaten – het derde citaat. Zie daar de uitdaging waar wij voor staan: een radicale mediumkritiek die dwars door onze comfortabel ingekapselde ziel snijdt. De boodschap van Musashi's werkboek is van een even simpele als ondraaglijke lichtheid: de strijd tegen welke tegenstander dan ook is voor alles een strijd tegen jezelf. 415 Die realisering maakt van iedere krijger een gever. MEDITATIE DOORDENKEN medit at ie eco3. doen denken 5.1 JONG ZIJN IN ROTTERDAM. 419 DE IDENTITIJD VAN JE LEVEN (2 010) 5. 2 WAAR STAAT MOHAMMED FAIZEL ENAIT EIGENLIJK 433 VOOR (OP)? EEN PERSOONLIJK STATEMENT (2 0 0 9) 5.3 ‘HOE MAAKT U HET?’ ROTTERDAM VAKMANSTAD 437 EN INTERCULTURELE INTERESSE (2 010) 5.4 HET MUSEUM ALS INFOTAIN TOTAALTHEATER? 447 OVER BILDUNG, VERBEELDING, BEELDCULTUUR EN BRANDING IN DE 21 e EEUW (2 010) 5.5 HET NIEUWE BEWEGEN. VAN AUTOMOBILITEIT 453 NAAR CO -MOBILITEIT (2 0 0 9) 5.6 RUIMTE SCHEPPEN, NIET BEZETTEN. HOE TREKKEN 457 WE NOG GRENZEN IN EEN GLOBALE WERELD? (2 010) 5.7 KUNNEN WE HIEROP BOUWEN? RAPPORTAGE 461 BURGERPANEL ROTTERDAM (2 010) 5.8 DE ONDERSTE STEEN BOVEN? INTERESSE OF 465 DE NIEUWE BELANG-STELLING (2 0 0 9) 5.9 5.10 EXTASE, BIOPOLITIEK EN NEUROTRANSMITTERS (2009) 469 VAKMANSCHAP TUSSEN WAARDECREATIE EN 479 SCHADELAST. OVER ZORG VANUIT INTERESSE (2 010) 5.11 ECOSOFIE ALS RADICAAL RELATIONELE FILOSOFIE. EEN 487 KWART EEUW SAMENWERKEN MET HEINZ KIMMERLE (2010) 5.12 DE MOED TOT WAARHEID: DOEN DENKEN. OF HOE HET SPREKEN DAADWERKELIJK TE VERZILVEREN ZONDER 418 ER HET ZWIJGEN TOE TE DOEN (2 011) 495 5.1 – JONG ZIJN IN ROTTERDAM DE IDENTITIJD VAN JE LEVEN (Gepubliceerd in: J.C. Gill’ard & N. Karisli (red.), Your Identity, Oisterwijk: Dt. Society in Balance 2010, pp. 6-19) “Als ik uitga ben ik mezelf. Ik ben altijd mezelf. Ook als ik acteer.” (Davine Rudge) Puntiger kan het niet gezegd worden: identiteit is een performance. Je laat zien wie je bent door met anderen jezelf uit te spelen. Vandaar dat podia en cultuur zo belangrijk zijn voor jongeren. Stagen en performen geeft hen de ruimte om zichzelf samen met en ten overstaan van anderen te ontdekken. Of beter: uit te vinden. Want identiteit is niet iets dat diep in mensen of in een cultuur verborgen ligt. Identiteit is het draagvlak van een cultuur. Identiteit garandeert samenhang tussen mensen. Identiteit wordt in de loop van de tijd letterlijk publiekelijk ‘samen’gesteld. “Ik wil wel beter worden in graffiti. Ik heb een eigen tag. Die zet ik hier en daar wel eens neer. Maar heel bescheiden en gewo on met een stift. Als ik later op mezelf ben, wil ik aan de rand van de stad wonen en ik wil dan steeds grotere tags en tekeningen gaan maken. Niet meer zo bescheiden.” (Floor Merk) Je hebt niet een identiteit, een identiteit deel je al doende met anderen. Door je tag word je met anderen verbonden. Je deelt identiteit mee. En als dat delen ophoudt, raak je gefrustreerd en gefixeerd en wordt identiteit plotseling een issue. Dan wijst identiteit alleen nog naar een verloren verleden. Rotterdam: immigratiestad bij uitstek “Tot vo or kort dacht ik dat de rest van Nederland net zo was als Rotterdam. Als ik ergens in het buitenland was, zei ik no oit ‘Ik kom uit Nederland’, maar wel ‘Ik kom uit Rotterdam’. Ik omschrijf dat Rotterdam-gevoel als Ieder gaat voor zichzelf, maar dan samen. Zoiets. Ik bedoel, je kunt hier jezelf zijn, maar als er iets ergs gebeurt, staat iedereen wel vo or je klaar.” (Tamara Lodder) De Rotterdamse jongerencultuur ligt ingebed in veel culturen die ergens anders vandaan komen. Rotterdam is in de loop van haar geschiedenis continu gemixt en geremixt. Dat is niet iets van de laatste veertig jaar. Door de instroom van nieuwkomers is de Rotterdamse bevolking in anderhalve eeuw vele malen van samenstelling veranderd. Haast even snel en ingrijpend als de fysieke stad. Vanaf het midden van de 19 e eeuw wordt Rotterdam opgebouwd, gebombardeerd, afgebroken, gerenoveerd en herbouwd en uitgebouwd. Na 1872 stromen uit andere Nederlandse provincies arbeiders, werklieden en zakenlieden toe om in de havens te werken. De meesten kiezen voor deze immigratie om de toekomst van hun kinderen veilig te stellen. Na Brabanders en Zeeuwen komen Friezen 419 “Als mensen over Rotterdam praten, hebben ze het vaak over de skyline en over Rotterdam als havenstad. Nou, ik heb niks met die skyline en met die haven. Ik heb er meer mee dat hier heel veel culturen bij elkaar wonen en dat mensen meestal respect vo or elkaar hebben.” (Merve Akyol) medit at ie eco3. doen denken en Groningers. Wereldoorlogen en revoluties laten de doorvoerhaven Rotterdam niet onberoerd. Na de Eerste Wereldoorlog blijven Chinezen en Russen hangen. Als na de Tweede Wereldoorlog Nederlands-Indië zich in 1949 onafhankelijk verklaart, zoeken KNIL militairen uit Ambon en de Molukken met hun gezinnen ook hun toevlucht in R otterdam. In de jaren vijftig strijken na Italianen, Spanjaarden en Grieken zeevarende Kaapverdianen neer. “Het leeft. En iedereen leeft do or elkaar heen. Ik was pas in Utrecht. Daar leven S urinamers, Turken en Marokkanen allemaal in aparte groepen. Bij ons niet dus.” (R edouan Zoufri) Vanaf de jaren zestig is het verhaal min of meer bekend: na Turken en Marokkanen komen in 1975 de eerste groepen uit het onafhankelijk geworden Suriname met in hun kielzog Antilliaanse en Arubaanse rijksgenoten. Als in 1979 de Iraanse Revolutie uitbreekt, de globalisering in de jaren tachtig doorzet, in 1989 de Berlijnse Muur valt en in het voormalige Oostblok etnische conflicten uitbreken, stromen uit alle werelddelen politieke vluchtelingen toe. Door de toetreding van Midden- en Oost-Europese landen tot de Europese Unie na 2000 zoeken meer recent Polen, Bulgaren en Roemenen hier een betere toekomst. Terreuraanslagen in en na 2001 zetten het debat over de multiculturele samenleving op scherp. De vraag naar wie ‘wij’ eigenlijk nog zijn klinkt steeds angstiger en bozer op. Wie ooit gastarbeider of buitenlandse werknemer heette, wordt nu plotseling als allochtoon weggezet: hij die van andere (Grieks: allos) grond (Grieks: chtonos) komt. En plotseling zijn er ook ‘oorspronkelijke’ bewoners die van dezelfde (Grieks: autos) boedem komen: de autochtoon. “Het is een stad van iedereen. Maar soms hebben mensen daar toch vreemde gedachten bij. Dan ho or je ineens weer praten over allochtonen en autochtonen. Alsof we niet allemaal Rotterdammers zijn.... Het gaat erom in welke groep je je prettig voelt en dat kan heel goed do or elkaar heen lopen” (Farouk Terzi) 1 — Jong zijn in Rotterdam: identiteit als experiment “Ik woon in een studio aan het Vasteland. Goede sfeer. Leuvehaven, musea en c reatieve mensen: allemaal onder handbereik. Ik denk dat ik hier nooit meer weg ga. Mijn vader is een Italiaan, mijn moeder is van Nederlands/Griekse afkomst.” (Brenda Stoter Boscolo) Rotterdammers komen, als je maar ver genoeg in de tijd teruggaat, uit alle delen van de wereld. Er zijn nu 174 nationaliteiten. Ondanks alle verschillen hebben al deze instromers echter één ding gemeen: ze blijven, en krijgen allemaal kinderen. Hebben de ouders en grootouders van deze Rotterdamse jongeren het gevoel dat ze ‘iets’ kwijtraken, de jongeren zelf zijn druk bezig nog ‘iets’ uit te vinden: hun Rotterdamse identiteit. 420 “Ik ben geboren en opgegroeid in Hordijkerveld. Ik vind het fijn in Rotterdam, maar ik ben wel vo or Ajax.” (Hillery Oehlers) Al we het over jongeren hebben, gaat het niet langer over kinderen, evenmin over volwassenen. Het gaat om die leeftijdsgroep waarvoor de vanzelfsprekendheid van de kinderjaren niet meer opgaat, maar de noodzaak om voor een vast leven te kiezen zich nog niet heeft aangediend. De teenagers of (pre) adolescenten van voorheen zijn nu jongeren: de groep van 13- tot 28-jarigen. Opgroeien is meer dan je leren gedragen. Het is een moeizame zoektocht naar een identiteit. “Ik wilde overal bij horen. Ik lachte wel, maar dat was een masker. Ik was gewo on mezelf niet. Ik werd depressief en at bijna niet meer.” (Massah Rustom) In de zone tussen baby en baan, tussen afhankelijkheid van ouders en een zelfstandig arbeidzaam (gezins)leven willen jongeren zich niet alleen van hun ouders maar ook van elkaar onderscheiden. Dat is een paradoxaal proces: je probeert jezelf te zijn door je met anderen te identificeren. Je identiteit ontdekken betekent ook leren omgaan met uitsluiting: iedere groep bakent evenals zijn territorium zijn identiteit af door grenzen te stellen. Sommigen worden toegelaten, anderen wordt de toegang g eweigerd. “Je misdragen is niet iets dat exclusief bij een huidskleur of een gelo of ho ort, maar heeft vo oral met groepsgevoel te maken. Als je je sterk voelt in een groep, is dàt je norm.” (Guiseppe Matace) De zoektocht van jongeren naar hun Rotterdamse identiteit valt niet samen met de politieke vraag naar de Nederlandse identiteit. Identiteit is voor jongeren geen politiek vraagstuk. Politieke identiteit gaat over een geschiedeniscanon, over hoe je je in de openbare ruimte gedraagt, welke taal je spreekt en aan welke wet je gehoorzaamt. De politiek kijkt vanuit de toekomst terug naar het verleden en vraagt zich af wat ‘onze’ identiteit is. Jongeren zijn hier (nog) niet mee bezig. Het identiteitsvraagstuk is voor hen een levensexperiment: uitproberen, kijken wat je kunt, erbij horen en erkend worden. “Daar zat ik tussen mijn nog niet uitgepakte dozen. Wat miste ik Rotterdam de eerste tijd. Zelfs Albert Heijn miste ik. Toen merkte ik hoe Rotterdam bij wijze van spreken in je systeem zit. Ik heb dat altijd gehad: als ik ergens was, wilde ik meteen terug naar R otterdam.” (Ainysha Landlust) Jongeren zijn op weg naar hun toekomst, maar leven vooral in het heden. Ze staan middenin hun tijd. In het experimenteren met identiteiten hebben ze de tijd van hun leven. 2 — Identiteit: een grote spraakverwarring “Van de zomer ga ik weer op vakantie naar de Antillen. De dagen vo or de reis kan ik haast niet slapen van opwinding. Maar aan het eind van de vakantie vind ik het wel genoeg en zeg ik ‘Ik ga weer naar huis’. Dat huis is dan Rotterdam-Zuid.” (Naomi Gromotica) 421 Rotterdam is een multiculturele stad. Maar al meer dan een decennium verkeert de multiculturele samenleving in een diepe crisis. Wat misschien ooit, afgeschermd achter grensovergangen, gevoed door nationale tradities, doorging voor Nederlandse cultuur, is door de snelheid van de globalisering uit elkaar gevallen. Voor veel ouderen is dit een beangstigend verschijnsel. Er verschijnen steeds meer nieuwe gezichten op straat. Inschatten hoe een ander reageert als je wat tegen hem of haar zegt, wordt moeilijk. Angst duwt interesse naar de zijlijn. Om alles toch werkbaar te houden wordt er op stereotypen teruggevallen. medit at ie eco3. doen denken “Prinses Maxima zei laatst: de Nederlandse identiteit bestaat niet. Ben ik met haar eens. De Rotterdamse identiteit bestaat volgens mij o ok niet echt. Een ding weet ik zeker, we praten allemaal in clichés als we het over elkaar hebben.” (Duygu Yildirim) Media zoomen graag in op probleemjongeren. Populistische politici maken gretig gebruik van deze negatieve aandacht om het politieke probleem van de identiteit aan te kaarten. Wat betekent ‘wij’ nog in een tijd waarin woorden en waarden niet meer vanzelfsprekend zijn? Zo enten ze moedwillig hun politieke agenda op een pedagogisch project dat van alle tijden is: opgroeiende jeugd. Dit leidt tot een enorme spraakverwarring in het integratiedebat. Plotseling heeft het moeizaam opgroeien van jongeren alles te maken met de identiteit van Nederland. Als de onveiligheid op straat ook nog eens geassocieerd wordt met misplaatst gedrag van jongeren gaat het identiteitsvraagstuk samenvallen met overlast gevende jongeren en voortijdige schoolverlaters. “Ik ga wel in Rotterdam naar scho ol, maar van Rotterdam als stad weet ik verder niet zoveel. ... Het is wel agressief in Rotterdam. Vechten en schieten en zo. Niet dat ik dat zelf al heb meegemaakt, maar dat lees je en ho or je van anderen om je heen.” (Wessel Koevoets) Er wordt vaak vergeten dat deze groepen slechts een fractie vormen van alle R otterdamse jongeren. Want ondanks verontrustende percentages afvallers, raddraaiers en meelopers gaan er ook heel veel jongeren gewoon naar school om zich op den duur soepel in het sociaal verkeer in te voegen. “Toen besefte ik dat ze me in deze stad niet zien als een Palestijnse maar als een mens. Ik dacht o ok: ‘Shit, Massah je hebt jaren op scho ol lopen verkloten. Terwijl het heel bijzonder is dat je hier echt alle kansen krijgt om er wat van te maken.’ Achteraf is het goed gekomen met me. Ik ben onder de mensen” (Massah Rustom) 3 — Multiculturaliteit: remix van identiteiten Het politieke identiteitsvraagstuk gaat eigenlijk ook niet over het verdwijnen van identiteit. Er is juist sprake van een explosieve groei. Dat drukt multi uit: veel, multiculturaliteit. De multiculturele samenleving lijkt een recent verschijnsel, maar is in feite zo oud als de weg naar Kralingen. Door de hele geschiedenis heen hebben groepen mensen en culturen gereisd en gemengd. Deze ‘creolisering’ heeft alles met handel te maken. Zo kwam de oer-Hollandse aardappel ooit met ontdekkingsreizigers terug uit Zuid-Amerika. De koffieboon, het symbool van Nederlandse gezelligheid, groeide oorspronkelijk in Ethiopië. Hij vond zijn weg naar de koffiehuizen van de islamitische culturen voordat Hollanders de boon in de 17 e eeuw met de VOC vanuit Java massaal naar het vaderland verscheepten. Wat we zonder nadenken ‘eigen’ en ‘van ons’ noemen, blijkt altijd wel ergens anders vandaan te zijn gekomen. Via voedsel, drank, muziek en kleding verloopt deze crossculturele kruisbestuiving meestal soepel. Rotterdam profileert zich jaarlijks uitbundig met festivals zoals Dunya en het Zomercarnaval. 422 “Rotterdam als stad zegt me niet zoveel. ... Niet echt gezellig, eerder grijs en grauw. Maar ja de festivals zijn weer wel geweldig.” (Anouk de Bruijn) Wat zulke festivals zo interessant maakt zijn echter niet de afzonderlijke culturen, maar alles wat er zich tussen al die culturen afspeelt. Het ‘tussen’ is belangrijker dan het ‘vele’. “Ik vind dat je in Rotterdam meer jezelf kunt zijn. Het is niet één cultuur of zo. Alles is gemixt. Dat merken we o ok aan de muziek. Ik houd van R&B, hiphop en slow jams. Maar Brendaly vindt House Bubbling en Beat Club weer leuker. Lekker mixen, dat is het beste.” (Brendaly en Marloe Da Silva) Ook woorden, wijsheden en waarden migreren over de wereld. Onze ‘eigen’ ideeën, taal en normen zijn ook resultaten van crossculturele kruisbestuivingen. Voor zo’n remix samenleving zijn prachtige beeldspraken verzonnen. Zij wordt vaak met een smeltkroes vergeleken. Puristen vinden dat deze eruit moet zien als een tomatensoep waarin alles er hetzelfde uitziet. Fijnproevers houden meer van een gemengde salade waarin de afzonderlijke smaken nog te onderscheiden zijn. Je kunt de samenleving ook als een weefsel zien, als een lappendeken of een groot tapijt: aan de bovenkant zie je een mooi egaal overzichtelijk patroon – onze gezamenlijke identiteit – maar als je het tapijt omdraait en aan de onderkant bekijkt zie je hoe ingenieus en moeizaam soms de eindjes aan elkaar zijn geknoopt. “Nou ik kan je vertellen dat de echte Rotterdammer niet meer bestaat. Dat kun je jammer vinden. Maar je kunt o ok meestromen met al die culturen die je nu in de stad tegenkomt. Rotterdam vernieuwt zich. Maar daar moet je wel o og vo or hebben natuurlijk.” (Patricia Schoonewil) Jongeren in Rotterdam zijn voor alles Rotterdammers. Ook al maakt de culturele achtergrond van hun ouders nog een belangrijk deel van hun leefwereld uit en vallen veel jongeren op hun familie terug, ze zijn niet meer simpelweg in te delen als Nederlands, Marokkaans, Kaapverdiaans, Turks, Somalisch, Ghanees, Chinees. “Als ik op de saz speel voel ik me meer Turk. Dat is iets van mezelf. Goed gevoel. Maar tegelijkertijd ben ik een Rotterdamse jongen die al z’n leven lang in Oud-IJsselmonde wo ont.” (Bora Kurt) 4 — Geloven tussen afkomst en toekomst Na twee of zelfs drie generaties loopt ondertussen alles door elkaar. Cultureel levert dat tweeslachtige of hybride leefstijlen op. Dat maakt de samenleving nog complexer. Ook de geloofsbeleving moet hieraan geloven. “Geloven is echt iets van ons gezin. Mijn twee broers zijn remonstrants, mijn moeder is gereformeerd en mijn vader is katholiek. Ik zit nu op catechisatie. Binnen een jaar wil ik belijdenis doen in de Arminiuskerk in het Museumpark, tegenover Boijmans Van B euningen. Dat is de meest tolerante kerk van Nederland. Ik voel me thuis in die sfeer.” (Maurits Helmich) In een hybride leefstijl gaat achter gedragingen meer dan één motief schuil. Waarom gaat een jonge moslima plotseling een hoofddoek dragen? Is het uit religieuze overtuiging? Wil ze een politiek statement maken? Of is haar hoofddoek een lifestyle gadget waarmee ze zich binnen haar vriendenkring kan onderscheiden? 423 “Ik draag als Marokkaanse een ho ofddoek. Daarmee kan ik anderen laten zien dat ik m oslima ben. Het is een manier van onderscheiden.” (Mariam Amzaid) medit at ie eco3. doen denken Veel identiteiten levert een smaakvol en heel verteerbaar geheel op waarin niet meer voor het een of het ander gekozen hoeft te worden. Wat eerst op gespannen voet met elkaar lijkt te staan, levert bij latere generaties een ontspannen samenhang op. “Ik ben een praktiserende moslim die zich prima thuis voelt in Rotterdam. Dat is geen spanningsveld. Integendeel. Ik voel me do or de banden met Turkije en met Nederland een c ompleet mens.... Het meest c ompleet voel ik me in Rotterdam-West.” (Mustafa Emili) Jongeren staan niet alleen midden in hun tijd, ze staan ook midden in de wereld. Ze beginnen niet met vragen te stellen naar hun afkomst. Als ze dat al doen dan gebeurt dat uit kinderlijke nieuwsgierigheid, uit interesse. Evenmin maken ze zich de zorgen van beleidsmakers eigen. Ze delen niet de verontrusting van hun ouders en grootouders. Ze werpen nog geen angstige blik in een strak uitgestippelde toekomst. Die ligt grotendeels open en krijgt slechts de eerste vage contouren door hun schoolkeuze. Eigenlijk speelt het leven van jongeren zich in een grote tussenzone af: tussen afkomst en toekomst. Daar hebben ze de identitijd van hun leven. 5 — Globalisering en beeldcultuur: van teenager naar screenager Rotterdamse jongeren staan in vele werelden. Maar die hangen niet van los zand aan elkaar. Wat ze bijeenhoudt vormt tevens de kern van de jongerencultuur: de hedendaagse beeldcultuur met al zijn interactieve mogelijkheden. De huidige generatie jongeren is begin jaren negentig geboren. Zij zien hun levenop een computerscherm oplichten. Via deze schermen worden zij ingelijfd in vele culturen. Onuitputtelijke mogelijkheden om met elkaar te communiceren en in gezamenlijke activiteiten te participeren danken zij aan hun digitale gadgets. In die zin voldoen ze aan twee criteria van het cultureel burgerschap: ze communiceren en participeren maximaal. Ze zijn technologisch bijdehand. Ingevoegd op de information highway zijn ze 21 e-eeuws streetwise. “Ik vind de tijd waarin we leven een mo oie tijd vo or jongeren. Alle opties onder handbereik. Met high tech zoals iPods kun je overal informatie vandaan halen.” (Duncan Vogel) In de jaren zeventig was het televisiescherm al niet meer uit de huiskamer weg te denken. Midden jaren tachtig komt daar het computerscherm bij. En na 2000 verschijnen er talloze beeldschermen op handpalmformaat in de openbare ruimte. Bescherming krijgt in het leven van deze jongeren een geheel nieuwe betekenis. Het zijn geen teenagers meer, maar screenagers die wereldwijd met elkaar verbonden zijn. 424 “Gamen is lauw. ‘Call of Duty’ is op dit moment mijn favoriet. Ik game gemiddeld twee uur per dag. ... Als ik niet aan het gamen ben, speel ik buiten.” (Sean Vogel) De digitale beeldcultuur is een satéprikker. Deze prikt dwars door de verschillende schalen heen waarop jongeren zich dagelijks bewegen: in huis, op straat, op school, op sportvelden en in buurthuizen. Aan dezelfde prikker worden de hoge en lage cultuur geregen. Tussen het spelen in het Rotterdams Symfonie Jeugd Orkest en een brassband, tussen balletles en streetdance ligt allang geen wereld van verschil meer. Al die jongeren kijken naar MTV en YouTube. Ze houden van dezelfde merkkleding. In de beeldcultuur worden ze geëntertaind met infotainment dat als edutainment bijdraagt aan de zoektocht naar wat ze zijn. Dat betekent echter niet dat ze louter onkritische consumenten zijn. “Je ziet o ok weinig mensen met een handicap op straat. En als je ze al buiten ziet, merk je dat nogal wat mensen – o ok jongeren – zo iemand eigenlijk maar eng vinden. Dat heeft o ok te maken met het feit dat je in de reclame en op de tv alleen maar perfecte mensen ziet. Als je niet perfect bent, ben je raar.” (Claudia Michelle van Rossen) Internet biedt jongeren een globaal podium om overal en over alles hun zegje te doen. Ze zijn interactief op de geïntegreerde interface van hun iPhone waar alle culturen over elkaar heen flitsen. Jongeren zijn c onnected: chattend of sms’end weven ze op Hyves en YouTube – musicerende jongeren op MySpace en voor de internationale contacten Facebook – als vakkundige kleermakers en creatieve modeontwerpers hun sociale netwerken bij en in elkaar. Gebruikten hun grootouders de telefoon alleen om aan te kondigen dat ze eraan kwamen en was de telefoon voor hun ouders een sociaal medium om thuis vrije tijd iets minder eenzaam door te brengen, met de iPhone nemen jongeren vanaf iedere plek en op ieder moment deel aan een wereldcultuur. Deelnemen betekent mededelen en deelnemen. 6 — Identi tijd op het knooppunt van vijf leefwerelden Dit hectisch leven tussen local en global, tussen straat en school, tussen wijk en wereld betekent niet dat de fysieke wereld helemaal oplost. Integendeel. Jongeren zijn fysiek juist een van de meest beweeglijke groepen. Ze gaan meestal in een andere wijk naar school en verlaten hun eigen straat om de stad te verkennen. “Ik heb een abonnement. Soms stap ik met vrienden op de tram of de bus en rijden dan mee tot de eindhalte. Vaak hebben we geen idee waar we uitkomen. Dan lopen we daar een beetje rond. Daarna rijden we weer terug.” (Ibrahim Murat) Urenlang rondhangen hoort daar ook bij, ook al is dat door een gebrek aan alternatieven voor sommigen het tijdverdrijf bij uitstek geworden. Voor het overgrote deel van de jongeren is dat slechts één vorm van samen de tijd doorbrengen. Om erachter te komen wat je kunt en wilt, moet je wel alles uitproberen. Juist in het uitproberen van fysieke grenzen wordt, net als bij graffiti, naar een publieke exposure gezocht waarin je je als individu van anderen kunt onderscheiden. Je lichaam wordt als het ware beschreven met de tekens waardoor je je met gelijkgestemden kunt identificeren. “Ik ben gek op tatto os. Beter gezegd ik ben gek op body modification. Het is een cultuur waar ik me goed bij voel. Als ik iemand op straat tegenkom met veel tatto os of piercings, dan voel je dat je elkaar begrijpt. Ik zie het als een so ort zelfcreatie.” (Valerie van der Meulen) Zo vormt zich een keten van de intimiteit van het gezin tot de openbaarheid van de straat, van de vrijetijdsbesteding tot aan de vele baantjes die ze erop na houden, die jongeren met elkaar verbindt. a. thuis – “Familie is een ander wo ord vo or gezelligheid.” (Vincent Heesen) 425 Ook al zetten jongeren na het verlaten van de basisschool de eerste stappen op weg naar een zelfstandig bestaan, de thuissituatie blijft voor de meesten van hen de veilige uitvalsbasis van waaruit allerlei experimenten kunnen worden ondernomen. medit at ie eco3. doen denken “Familie vind ik o ok belangrijk. Misschien is dat o ok wel cliché. Ik blijf daarom vanwege mijn familie denk ik altijd wel in de regio wonen.” (Jesse Bolsius) Niet voor iedereen pakt de jeugd echter onverdeeld gunstig uit. De opgelopen trauma’s kunnen op latere leeftijd tot hoogst onaangename situaties leiden. Gebrek aan daadwerkelijke ondersteuning van ouders en de daarop volgende groepsdruk vormen vaak onoverkomelijke obstakels voor een evenwichtige ontwikkeling. Met als gevolg dat sommige jongeren in een haast onontwarbare knoop verstrikt raken. “Ik was 25 jaar en ging met een koffer met vijf kilo drugs de grens over van Kenia naar M auritius. Ik werd gepakt en kreeg de do odstraf. Nog diezelfde maand werd daar de do odstraf afgeschaft en kreeg ik 45 jaar gevangenisstraf... Mijn ouders gingen uit elkaar toen ik vier was. Mijn moeder was verslaafd aan drank en zware shag. ... Ik wo onde een tijdje in een tent in de achtertuin van ons huis in Hellevoetsluis.” (Jamal Huf) De allergrootste identiteitsknoop ontstaat bij tienermoeders. Het aftasten van wat hun fysieke grenzen zijn is helemaal vastgelopen. Plotseling wordt voor deze meiden alles op scherp gezet. Aan de zoektocht naar identiteit komt een abrupt eind. De jonge moeders raken bekneld tussen twee posities, waarbij ze door de buitenwereld bovendien als mislukt worden weggezet. “Ik heb wel altijd het gevoel gehad dat ik mezelf moest bewijzen omdat mensen altijd een vo oro ordeel hebben. Naast het feit dat ik moeder was, was ik o ok wel een lastige puber die iets te eigenwijs en rebels was” (Amber Geukes) Er zijn er echter altijd weer die de draad weer oppakken als er zich op het juiste moment hulp aanbiedt. Een nieuw traject oppakken binnen de verantwoordelijkheden waar je op dat moment voor staat, opent voor hen alsnog de weg naar een nieuw leven. “Wat je om je heen meemaakt, vormt je. Do or de zorg vo or mijn moeder en do or mijn kind ben ik volwassener dan andere 19-jarigen. Ik beslo ot naar het Tienermoederhuis in Rotterdam te gaan.” (Kelly de Neef) b. schoolcultuur: diploma st ape l en en vakmanschap – “Overdag ga ik naar het Albeda College. Daar volg ik de opleiding ‘helpende welzijn’. Over een half jaar ben ik klaar en ga ik de SPW-opleiding doen. Ik wil met kinderen gaan werken.” (Kelly de Neef) 426 Zo’n inhaalslag is een doorstart. Doorstarten is in Rotterdam een reguliere praktijk die onder andere te maken heeft met de specifieke opleidingsgraad van de gemiddelde Rotterdammer. Diploma stapelen was voor de Rotterdamse jeugd de mogelijkheid om hogerop te komen. Maar waar de meeste nieuwkomers voor kwamen was werk. R otterdam is van oudsher een arbeidersstad. Het is een werkstad die zich in een kleine veertig jaar ontpopt heeft tot een cultuurstad, waar de architectuur, de festivals en grote internationale manifestaties zoals het Internationaal Film Festival Rotterdam garant voor staan. In die enorme sprong is echter uit het oog verloren waar Rotterdam altijd goed in was: vakmanschap. “Ik werk zaterdags op de markt op Blaak bij een groente- en fruitkraam. Is wel grappig. Ik ben Turk, maar vaak spreken mensen mij op de markt als Marokkaan aan. Do ordeweeks zit ik op het City College aan de Beukelsdijk. Ik ga binnenkort naar 5 VWO.” (Ferit Akkoc) De schoolsoorten waren daar op afgestemd, maar door onderwijshervormingen en schaalvergroting is dit emancipatieproject enigszins uit beeld verdwenen. Voor jongeren is voortgezet onderwijs of een beroepsopleiding de eerste sprong naar een nieuwe levensfase waarin zich andere identificatiemodellen aandienen. De school is uiteindelijk de plek waar jongeren de meeste tijd van hun leven doorbrengen. Daar begint de zoektocht naar identiteit zijn eerste serieuze vormen aan te nemen. Dat slokt het grootste deel van hun identitijd op. Ondanks de grootschaligheid van ROC’s en scholengemeenschappen, de ‘plattere’ verhoudingen in de klas en het toenemende zelfstandige werken – competentiegericht leren en het studiehuis – identificeren j ongeren zich nog steeds met hun docenten. “Mijn held is mijn leraar wiskunde. Bij hem is het altijd stil in de klas. Wij zijn bang vo or hem. Maar hij maakt o ok grapjes.” (Ibrahim Murat) Biedt het voortgezet onderwijs nog ruimte om de keuze voor een beroepsmatige toekomst wat uit te stellen, eenmaal ingevoegd in een beroepsopleiding ligt deze min of meer vast. Toch zie je regelmatig hoe door de opgedane contacten, ervaringen en inzichten de keuzes gaan schuiven. “Ik zit nu in het derde jaar van het Grafisch Lyceum. Later wil ik advocaat worden. Als a dvocaat kun je mensen beschermen en je kunt aan zelfverdediging doen.” (Damia G onul) Het stereotype beeld van het Rotterdamse onderwijs wordt overwegend bepaald door de middelbare beroepsopleidingen. De ondergrens wordt gevormd door de problemen van het vmbo. Maar dat is slechts een kant van de medaille. Vergeten wordt vaak dat R otterdam ook een universiteitsstad is. Op het hbo en de Erasmus Universiteit lopen bij elkaar een kleine 100.000 jongeren rond. Dat is 1/7 van de Rotterdamse bevolking. De jaarlijks toenemende percentages studenten met een allochtone achtergrond is een onmiskenbare graadmeter voor integratie en emancipatie van nieuwkomers. Goedbedoelde geuzennamen zoals ‘het zwartste gymnasium’ en ‘de zwartste universiteit’ doen afbreuk aan deze duurzame ontwikkeling. Deze toenemende intellectuele en sociale mobiliteit vertaalt zich nog niet terug naar de stad. Veel afgestudeerde jongeren verlaten Rotterdam omdat de kansen die er liggen niet worden gezien of niet transparant worden aangeboden door bedrijven. De inzet op jonge creatieve ondernemers werkt niet altijd handig uit. “Of ik in Rotterdam blijf wonen? Als m’n bedrijf goed gaat lopen, kan het o ok in Het Go oi zijn. Maar Hillegersberg is o ok prima ho or.” (Luciano Winter) De identificatie van deze hoogopgeleide jongeren met Rotterdam zou beduidend groter zijn als zij zich na hun studie in de stad zouden kunnen vestigen. Wooncarrières waarin starters kunnen doorgroeien en hun kinderen in de wijken naar school kunnen gaan, zijn daarvoor onmisbaar. Maar al die Rotterdamse jongeren vinden elkaar naast de school toch ook steeds weer op straat, ook al zal bij hoger opgeleide jongeren deze cultuur zich sneller naar de information highway van het internet verleggen. Identiteit blijft in de digitale en de fysieke straatcultuur een kwestie van gezamenlijk rondstruinen. 427 c. st r a a t cul tuur: me er dan chill en – medit at ie eco3. doen denken “In Rotterdam kom ik verder alleen als ik op scho ol ben. Dan lopen we wat over de Li jnbaan en Blaak. Ik heb het wel naar m’n zin zo. Ik ben gewo on mezelf.” (Lindsay N oorderwerf) De veelgehoorde klacht dat “de straat de school in is gekomen” en dat dit to