Uploaded by ysselstyn

Henk Oosterling - Woorden als daden (2009)

advertisement
het binnen buiten.
Ter nagedachtenis aan een creatieve
vakman en een vakkundige kunstenaar:
Robert Cordes (1965-2003)
David Flipse (1948-2007)
Rotterdam
Vak m ans tad&Sk i l l c i t y
2007-2009
Woorden
als daden
? \ e b F fjk\ i c ` e ^
inhoudsopg a v e
woorden a ls daden
Te k s t b i j d r a g e n:
D e nni s K a spor i ( R ot t e rda m Va k m ans t ad, Fr e e hous e )
Je a nn e v a n H e e s w i j k ( Fr e e hous e )
( H oof ds t uk 3 . 3 / 3 . 4 . 1 )
Ve r w e y - Jonk e r I ns t i t uut
( H oof ds t uk 3 . 1 . 3 )
I nt e rv i ews :
A nn e m a r i e S our
Jok e v an d e r Z w a a rd
Vo r mg ev ing :
Pa ul S t out e
Fo t o ’s :
A rgus ( p. 3 3 1 , 3 3 2 )
C onc i r e ( p. 1 5 8 )
Jo e C i l l e n ( p. 4 0 - 4 1 )
B a s C z e r w ins k i ( p. 4 6 )
Fr e e hous e : Pa t r i c i a B o ( p. 1 8 4 ) , S a nne D o nd e r s ( p. 1 7 0 - 1 7 1 ) ,
A nd r i e s H a a k ( p. 1 7 2 ) , Ta ma r a d e Ke m p ( p. 1 6 8 , 1 7 2 , 1 8 0 ) ,
M a r c e l va n d e r M e i j s ( p. 1 6 8 , 1 7 6 ) , C a s p e r R i la ( p. 1 8 0 ) ,
E v e l ine V i s s e r ( p. 1 7 8 ) , R i e ne k e d e V r i e s ( p. 1 7 6 )
R a lph v an M e i jg a a rd ( p. 1 0 2 - 1 0 3 )
Ja n v a n d e r P lo eg ( p. 1 5 1 )
Joop R e i jngoud ( oms l a g, p. 5 8 , 7 4 , 8 8 - 8 9 , 1 6 2 - 1 6 3 )
RV S ( p. 1 8 , 9 4 , 9 6 , 9 8 - 9 9 , 1 0 0 , 1 0 4 , 1 0 6 , 1 0 7 , 1 0 8 , 1 1 0 , 1 1 2 , 1 1 4 , 1 1 6 , 1 2 0 , 1 2 4 , 1 6 0 ,
206, 222-223, 308-309, 388-389)
R ob S chröd e r ( binne nf l ap a cht e r k a f t )
O t t o S no e k ( p. 2 6 , 6 2 , 3 6 4 , 3 6 5 )
Pa ul S t out e ( p. 4 2 - 4 3 )
R eg ina Wi e r ing a ( int e r v i e ws )
K a a r t e n:
G oog l e m aps
O p d r a c ht :
D r uk :
D a t apons, S kop j e
U i t g ev e r :
Jap S a m B ook s, H e i jning e n
4 - 5
I S B N / E AN : 9 7 8 - 9 4 9 0 3 2 2 - 0 5 - 2
E e r s t e dr uk : nov e mbe r 2 0 0 9 , t w e ede dr uk j anua r i 2 0 1 0
© 2 0 1 0 H e nk O os t e r l ing
LIJST MET AFKORTINGEN
7
9
11
12
0 WAT ER AAN VOORAF GING (2004-2008)
13
1 STRATEGISCH VLAK
16
VOORWOORD
AANLEIDING, BEGELEIDING, INLEIDING
RONDLEIDING: LEESWIJZER
1.1
TRANSITIE: STRATEGISCH, TACTISCH, OPERATIONEEL,
1.2
DE STAD ALS MOBILISERINGMACHINE: NETWERKEN,
REFLECTIE EN MEDITATIE
TRAJECTEN EN KNOOPPUNTEN
1.3
DE STAD ALS EMANCIPATIEMACHINE: EDUCATIE,
1.4
INTEGRALITEIT EN SAMENSCHOLING
1.5
VIDI-KERNBEGRIPPEN
COMMUNICATIE, PARTICIPATIE
1.5.1
VAKMANSCHAP
1.5.2
INTERCULTURALITEIT
1.5.3
DUURZAAMHEID
1.5.4
INTEGRALITEIT
2 TACTISCHE INTERACTIEVELDEN
2.1
TACTISCHE VELDEN: INTERACTIES
2.2
SOCIALE ARCHITECTUUR
2.3
F.A.C.E. VALUE: OPSCHALEN, DOORKNOPEN EN
21
23
24
25
28
29
30
34
37
44
49
50
55
TERUGPLOEGEN
3 OPERATIONEEL ONTWIKKELINGSTRAJECTEN
3.1
FYSIEKE INTEGRITEIT: OPENBARE BASISSCHOOL BLOEMHOF
3.1.1
TRAJECTOPZET
3.1.2
TRAJECTUITVOERING 2008-2009
3.1.3
SAMENVATTING ONDERZOEKSEVALUATIE 2008-2009
VAKMANSTAD IN UITVOERING
INTERVIEWS: DOORLERENDE JONGEREN
3.2
ACTIEF BURGERSCHAP: COALITIES EN COPRODUCTIES
3.2.1
SLINGER ROTTERDAM BEURSVLOER
3.2.2
JONGEREN LOSSEN HET OP
3.2.3
SPORTCULTUUR OP ZUID
3.2.4
KIJK OP ZUID
66
71
71
87
117
118
127
149
149
150
150
152
voor woord
woorden a ls daden
3.3
CULTUREEL ONDERNEMERSCHAP
3.3.1
TRAJECTOPZET: AFRIKAANDERMARKT
3.3.2
TRAJECTEVALUATIE: DE MARKT VAN MORGEN
INTERVIEWS: VROUWELIJKE TWEEDEKANSERS
3.4
165
166
177
185
ECO 3: DISCOURSSTRATEGISCHE VOORZETTEN
(ROTTERDAM VAKMANSTAD/RESEARCH)
3.4.1
COALITIES EN COPRODUCTIES
3.4.2
PRESENTATIES, LEZINGEN EN WORKSHOPS 2004-2009
207
207
218
4 REFLECTIE:
DISCOURS EN SCENARIO
4.1
HET MODERNE DISCOURS EN ZIJN SLAGSCHADUW
4.2
ACHTER ONZE IDENTITEIT KOMEN: NETWERKEN
4.3
HEDENDAAGS VAKMANSCHAP: SKILL = WIL
4.4
VAKMANSTAD ALS SCENARIO: WOORDEN ALS DADEN
222
230
256
287
303
REALISEREN
5 MEDITATIE:
TEKSTBIJLAGEN
5.1
KLEURLOOS ROTTERDAM 2025. WERK IN UITVOERING (2004)
5.2
HET AUTOFUNDAMENTALISME VOORBIJ. EEN PLEIDOOI VOOR
5.3
SCHOON, HEEL EN VEILIG IN VERVUILD ROTTERDAM? (2005)
5.4
FEIJENOORD: DRIESTROMENLAND (2006)
5.5
HOE BREED KAN EEN SCHOOL ZICH MAKEN? (2007)
5.6
DE ECOSOFISCHE TURN. OVER FYSIEKE, SOCIALE EN
COMMOBILITEIT (2003)
MENTALE ECOLOGIE IN ROTTERDAM (2007)
5.7
3X IS SCHEEPSRECHT: CO 2, C2C, ECO (2008)
5.8
HET NIEUWE WONINKRIJK. BOUWEN AAN URBANE
3
INTER-ESSE (2007)
5.9
LICHT OP ZUID: TERUGKIJKEN IN DE TOEKOMST (2008)
5.10
ROTTERDAMSE OGENBLIKKEN. OF HOE VOORBIJGANGERS
EVEN BUITENSTAANDERS WORDEN (2008)
5.11
DASEIN ALS DESIGN. OF: MOET DESIGN DE WERELD
5.12
‘GEZELLIG, HÈ?!”(2009)
REDDEN?(2009)
6 - 7
NOTEN
LITERATUUR/SITES
308
311
321
328
330
335
339
343
344
352
361
369
383
391
407
MFFINFFI;
In 2004 kwam voor het eerst het idee bij mij op om in mijn academische
onderzoek naar het grootstedelijke leven voor het verschijnsel ‘vakmanschap’ een meer prominente plaats in te ruimen. Dit werd allereerst
ingegeven door de in mijn ogen beroepsmatige oppervlakkigheid van
netwerkers en kenniswerkers die in hun hectische bestaan amechtig hun
hoofd boven water proberen houden. In de laatste decennia van de vorige
eeuw had ik me gebogen over de lokale doorwerkingen van de globalisering en de veranderingen van het dagelijkse leven als gevolg van de
digita lisering en informatisering. De multiculturele samenleving en de
energiepolitiek vormen vana f 1976 een rode draad in mijn publi caties.
Mijn onderzoek naar de effecten van privatisering en deregulering
voor de kwaliteit van het openbare leven had mij al lang voor 2001 doen
inzien dat veiligheid een groter issue werd dan vrijheid. Na 2001 kwamen
onvermijdelijk thema’s als fundamentalisme en radicalisme in beeld.
De behoef te om dit nu eens niet van buiten- en bovena f, maar van
onderop en binnenuit te analyseren èn te pareren werd door de urgentie
van de gerezen problemen en de radicaliteit van de reacties steeds
sterker.
Theorie en praktijk zijn voor mij nooit gescheiden werelden geweest.
Dat je zonder te reflecteren, zonder na te denken of vooruit te blikken
adequaat en verantwoord zou kunnen handelen, is voor mij een ervaringsparadox. Denken is doen, woorden zijn daden. Voor mij sluiten
daadkracht, wilskracht, verbeeldingskracht en reflectie naadloos
op elkaar aan. Helaas moet ik in mijn beroepspraktijk en in het alledaagse leven keer op keer constateren dat dit voor velen niet vanzelfsprekend is.
Het resultaat van de accentverschuiving in 2004 is dit boek. Het is vanzelfsprekend work in progress , werk in uitvoering. In 2008 verscheen de
eerste publicatie en er zal in 2011 een derde boek verschijnen. Ik wil
laten zien wat de kracht van gedeelde inspiratie vermag. Dit boek gaat
over geïnspireerd samenwerken. Over mede delen. Het toont dat en hoe
het verlangen van groepen maatgevend kan zijn voor het zelfver trouwen
van individuen die bereid zijn een met anderen gedeelde belangstelling
via hun ambities te realiseren.
a a nl e iding – beg e l e iding – inl e iding
woorden a ls daden
8 - 9
Dat geïnspireerd samenwerken ook zijn prijs kent, wordt duidelijk wanneer je in een kor te vakantie een boek als dit klaarstoomt. Dat het me
toch gelukt is, is grotendeels te danken aan de inzet, het geduld en het
ver trouwen van een tweetal mensen. Ik dank de vormgever Paul Stoute
voor zijn nagenoeg onbegrensde ver trouwen in het eindresultaat. Als
niemand anders weet hij dat werk in uitvoering betekent dat geen enkele
aangeleverde versie definitief is. Maar uiteindelijk heef t de even inspirerende als meedogenloze samenwerking met Cokky Kraaij mij in staat
gesteld om met dit boek het woord bij de daad te voegen.
Chadeyron, Ardèche juni 2009
AANLEIDING
De aanleiding voor deze publicatie is de opdracht van de Rotterdamse wethouder Dominic Schrijer en het projectmanagement van Pact op Zuid in september
2007 om de strategische ontwikkelingsvisie Rotterdam Vakmanstad/Skillcity
(RVS) argumentatief onderbouwd naar tactisch en operationeel vlak op wijken buurtniveau uit te werken. Het praktische resultaat moet een operationele
pilot zijn. Om inzicht in de concrete vorm van zo’n vertaalslag te krijgen, gaat
RVS met publieke en private partijen in allerlei projecten samenwerken: met
jongerengroepen, welzijnswerkers, maatschappelijke organisaties en scholen
op het gebied van sport, onderwijs, cultuur, kunsteducatie, zorg en participatie.
Zij adviseert, ondersteunt, initieert en organiseert. Haar visie wordt in steeds
wisselende verbanden aan beleidsmakers en bestuurders van gemeente, deelgemeenten en woningcorporaties voorgelegd en besproken. Naar aanleiding
van deze gesprekken wordt de visie bijgesteld.
Tijdens deze coproducties wordt de operationele focus scherper en krijgt de
tactische inbedding in netwerken meer samenhang. In evaluatiesessies met
betrokken partijen worden de funderende concepten van de strategische visie
transparanter. Zo tekent de conceptuele backbone van RVS zich geleidelijk
aan af tegen een politiek-filosofisch perspectief waarvan de basisconcepten
al impliciet verwerkt waren in de aanzetten van de strategische visie. Wat zich
ontvouwt, is een politieke filosofie van relaties en netwerken. In deze relationele filosofie staan delen, mededelen en deelnemen centraal.
BEGELEIDING
In de verslagperiode vindt frequent en intensief overleg plaats met de pijlerhouders fysiek, economie, sociaal en cultuur van Pact op Zuid. Er wordt samengewerkt met de gemeentelijke diensten Jeugd, Onderwijs en Samen leving
(JOS), Sport en Recreatie (SenR), dienst Stedenbouw + Volkshuisvesting
(dS+V), het OntwikkelingsBedrijf Rotterdam (OBR) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe). Een aantal projecten zijn stadsbreed ge oriënteerd,
maar de meeste worden uitgerold in het gebied van de Kanskaarten Stadionpark, Eat & Meet en Hart van Zuid. Portefeuillehouders en afdelingen van
de deelgemeente IJsselmonde, Charlois en Feijenoord bieden de nodige
ondersteuning. Via het consortium Kijk op Zuid zijn woningcorporaties
Woonstad – dan nog Woningbedrijf Rotterdam – en Com.Wonen betrokken.
In het voorjaar van 2008 wordt al met een tweetal projecten begonnen:
Vakmanstad/Fysieke Integriteit op de openbare basisschool Bloemhof in de
gelijknamige wijk en Vakmanstad/Freehouse ‘De Markt van Morgen’ in de
Afrikaanderwijk. Naast de betrokken scholen en diensten zijn het Kosmopolis
Rotterdam en Rotterdam Sportsupport die actief in deze projecten participeren. Woningcorporatie Vestia is bij beide projecten intensief betrokken.
De bezetting van stagetrajecten wordt via de Hogeschool Rotterdam georganiseerd. Samen met de Erasmus Universiteit Rotterdam en het Verwey-Jonker
Instituut is de Hogeschool Rotterdam ook betrokken bij de driejarige monitoring van Vakmanstad/Fysieke Integriteit.
rondl e iding
woorden a ls daden
INLEIDING
De basisinzet van de RVS strategie is samen werken en mede delen, participatie en communicatie. Al de coalities die deze inzet belichamen worden in paragraaf 2 en 4 van het operationele deel (hoofdstuk 3) besproken. Waarom juist
deze coalities gesloten zijn, wordt duidelijk in het tactische deel (hoofdstuk 2)
en strategische deel (hoofdstuk 1). De onderzoekers Joke van der Zwaard en
Annemarie Sour zijn gevraagd om twee groepen te interviewen: doorlerende
jongeren en vrouwelijke tweedekansers. Deze interviews zijn in februari 2008
afgenomen. Ze zijn in hoofdstuk 3 aan de twee uitgevoerde projecten toegevoegd. De politiek-filosofische reflectie op de RVS basisgedachte (hoofdstuk
4) verduidelijkt hoe de RVS strategie als scenario werkt: waarom is hedendaags vakmanschap zo belangrijk, hoe manifesteert dit zich in de informatieen netwerksamenleving, wat betekent het als mentaliteit en hoe transformeert
het als grootstedelijke interesse angstig overleven tot daadkrachtig samen
leven? Wat in de politiek-filosofische toespitsing soms wat abstract overkomt,
is makkelijker te herkennen en beter te verteren in de gelegenheidsteksten en
voordrachten die tijdens de ontwikkeling van de RVS gedachte zijn gepubliceerd en uitgesproken. Een aantal ervan zijn ter overdenking – zeg maar als
meditaties op grootstedelijk leven – in het laatste hoofdstuk opgenomen.
Ze openen het zicht op de reikwijdte en de diepgang van de RVS aanpak.
Ik dank de uitgevers (NAi, AIR, Transcity, Pact op Zuid, Premsela Stichting,
episode) voor hun toestemming deze teksten in dit boek te mogen opnemen.
Van alle fotografen die hun materiaal ter beschikking hebben gesteld dank
10 - 11
ik met name Otto Snoek en Joop Reijngoud.
RONDLEIDING: LEESWIJZER
Dit boek kan op vele manieren worden gelezen. Het biedt een overzicht van de
RVS activiteiten en een inzicht in het achterliggende gedachtegoed.
Oper a t ione e l: wa t is er geda an?
Direct betrokkenen bij de concrete projecten kunnen nog eens nalezen wat er
zich zoal heeft afgespeeld en wat er uiteindelijk uitgekomen is. Zijn de woorden
echt daden gebleken? Ho ofdstuk 3 schetst de samenhang van de verschillende
projecten. De bijdragen van alle betrokkenen worden uitvoerig beschreven.
De foto’s verlevendigen de beschrijvingen en via de voetnoten kunnen sites
op het Internet worden bekeken. Deze zijn in een lijst achterin het boek opgenomen.
Tact isch en st r a t egisch: me t wi e en wa arom is he t
zo geda an?
Voor professionals, beleidsmakers en al diegenen die een bestuurlijke bemoeienis met deze projecten hebben, bieden ho ofdstuk 1 en 2 een uitwerking van de
tactische en strategische inbedding ervan. In deze meer ‘theoretische’ hoofdstukken wordt beschreven hoe en op welke schaal coalities meerwaarde krijgen.
Deze meerwaarde ontstaat als een project in verschillende tactische verbanden
functioneert. Dat kan op de schaal van een straat, een buurt of een wijk gebeuren of via de school, verenigingen, maatschappelijke organisaties of (deel)
ge meentelijke diensten. Op tactisch vlak draait alles om het verbinden van
domei nen – fysiek, sociaal, economisch, cultuur – en het opschalen van een
project.
Ref l ect i e: wa t zi jn de acht er liggende gedacht en?
Voor de politiek-filosofisch geïnteresseerde lezers biedt ho ofdstuk 4 een
systematische presentatie van het gedachtegoed dat achter de RVS visie ligt.
Ook dit kan weer op verschillende manieren worden gelezen. Tegen de achtergrond van het basisconcept ‘vakmanschap’ geeft het een inzicht in hoe er op dit
moment door wetenschappers, bestuurskundigen en maatschappelijke organisaties over de waarde en rol van vakmanschap wordt gedacht. Filosofen onder
de lezers kunnen kennis maken met een filosofie die niet van het individu en van
identiteiten uitgaat, maar van relaties en netwerken. Het biedt een kritische
analyse van het moderne denken en refereert aan het gedachtegoed van bekende hedendaagse denkers. Deze reflectie viseert een andere verstandhou ding tussen de vele groepen die de stad bevolken.
Medit a t i e: wa t zi e j e a ls j e zo na ar de st ad k i jk t?
Ho ofdstuk 5 ten slotte biedt stadsplanologen, designers, architecten, fotografen, filosofen en docenten op deze gebieden de gelegenheid om vanuit
hun eigen vakgebied te zien hoe de RVS concepten politiek-retorisch en
kritisch-analytisch worden ingezet om de stad anders te bekijken. De teksten
die geselecteerd zijn fungeren als meditatieve blikopeners.
w a t e r a a n voor a f g ing
woorden a ls daden
12 - 13
C@AJKD<K8=BFIK@E><E
AB
Actief burgerschap
DRIFT
Dutch Research Institute for Transition
dS+V
dienst Stedenbouw + Volkshuisvesting
ECP(i)
educatie, communicatie, participatie (integratie)
EDBR
Economic Development Board Rotterdam
EUR
Erasmus Universiteit Rotterdam
FI
Fysieke Integriteit
GGD
Gemeentelijke Gezondheids Dienst
HRO
Hogeschool Rotterdam
IAB
International Advisory Board
JOS
Jeugd, Onderwijs en Samenleving
KoZ
Kijk op Zuid
MFA
Multi Functionele Accommodatie
MBO
Maatschappelijk betrokken ondernemen
MVO
Maatschappelijk verantwoord ondernemen
OBR
OntwikkelingsBedrijf Rotterdam
PoZ
Pact op Zuid
RVS
Rotterdam Vakmanstad/Skillcity
S5
Scholier, student, stagiair, starter, skills
SenR
Sport en Recreatie
SoZaWe
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
SSV
Schoolsport vereniging
VJI
Verweij-Jonker Instituut
VDA
Verlengd Dag Arrangement
VSV
Voortijdig schoolverlaten
VVE
Voor- en vroegschoolse educatie
WBR
Woningbedrijf Rotterdam
WMO
Wet Maatschappelijk Ondernemen
'N8K<I88EMFFI8=
>@E>)''+$)''/
Op de avond van 12 mei 2004 rappen de Rotterdamse Woorddansers hun gehoor
in de zaal van het Bibliotheektheater in Rotterdam warm als opmaat voor de 2 e
Rotterdamlezing. Sadik Harchaoui, net aangetreden als directeur van Forum,
modereert de avond. In de zaal zitten veel jongeren, maar vooral vertegenwoordigers van allerlei maatschappelijke organisaties, woningcorporaties, gemeentelijke diensten en de universiteit. Als universitair hoofddocent Filosofie aan
de Erasmus Universiteit ben ik gevraagd om in het kader van een serie jaarlijkse Stadslezingen vanuit mijn wetenschappelijk onderzoek de staat
van de stad op te maken. Een jaar daarvoor was het rapport De Staat van
Rotterdam verschenen, een eerste brede bestandsopname van hoe Rotterdam
er na de eeuwwisseling voorstaat. Niet best, menen de onderzoekers. Bovenmodale witte Rotterdammers trekken met hun kroost naar de randgemeenten,
sociaaleconomisch zwakkeren waaronder veel allochtone gezinnen met problematische zonen blijven. De slechte resultaten halen de voorpagina’s van de
landelijke kranten. Veel verkeerde lijstjes worden door Rotterdam aangevoerd.
Rotterdamse politici en beleidsmakers zijn ontzet. Over de negatieve koppen in
de NRC, maar toch ook over de resultaten.
Onder de titel ‘Kleurloos Rotterdam 2025. Werk in uitvoering’ (ZIE 5.1) maak ik, als
wetenschapper en Rotterdammer, terugblikkend vanuit dertig jaar wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke betrokkenheid bij allerlei initiatieven
en projecten, vanuit mijn werk over, in en met de stad, mijn eigen bestand op.
De constatering dat Rotterdam in tegenstelling tot de andere grote steden
niet vergrijst, maar verjongt of vergroent is maatgevend voor mijn insteek.
Op dat moment wordt in de dag- en weekbladen, op tv en de radio verontrust
gesproken over de vergrijzing van voormalige babyboomers en hoe dit allemaal
financieel moet worden opgevangen. In het licht van deze debatten en beschikbare onderzoeken extrapoleer ik mijn probleemanalyse van Rotterdam naar het
jaar 2025. Voortbordurend op de kleurenmetafoor schets ik het kleurenpalet van
de populatie in het toekomstige Rotterdam. Tentatief werp ik enkele prangende
vragen op: wat betekent dit voor het beleid en hoe ziet een daadkrachtige
aanpak er dan uit? De Rotterdamse Stadsvisie 2030 moet nog gepresenteerd
worden. Men vindt het een interessante avond. Het woord danst en toch wordt er inhoudelijk gedebatteerd. Een van de positieve reacties op de lezing komt van de
koepelorganisatie van Rotterdamse woningcorporaties in de persoon van Dries
Ouwerkerk. Hij vraagt mij een werkbaar concept te bedenken dat woningcorporaties kan inspireren. Na de woontest van 2004 herbezinnen deze zich op hun
rol in de wijken. Er is dan nog geen sprake van Vogelaarwijken en WWI gelden.
Alle partijen zijn aan het schuiven. Samen met de architect Dennis Kaspori !,
met wie ik in voorgaande jaren in grootstedelijke projecten heb samengewerkt ,
woorden a ls daden
w a t e r a a n voor a f g ing
presenteer ik in september 2004 het concept Vakmanstad. In de daarop volgende jaren wordt dit bijgesteld en aangescherpt in coproducties en coa lities,
maar ook in gesprekken na presentaties voor private en publieke partijen. (ZIE 3.4)
In de loop van 2006 worden er in samenwerking met Architectuur Instituut
Rotterdam (AIR) een vijftal besloten sessies en drie publieke presentaties belegd om het ontwikkelingsmodel Rotterdam Vakmanstad met experts,
ervaringsdeskundigen en beleidsmakers te toetsen. Problemen als voortijdig
schoolverlaten, lage CITO scores, toenemende zwaarlijvigheid onder kinderen,
het ondernemersklimaat in de wijk, de aard van actief burgerschap en de kwaliteit van het publieke domein passeren in deze sessies de revue. Het verslag
ervan plus het concept van de bijgestelde strategie vormt de eerste publicatie:
Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008 . "
In een drietal openbare presentaties wordt RVS aan het Rotterdamse publiek
gepresenteerd. In december 2006 bestaat dit uit beleidsmakers van gemeentelijke diensten en managers en pijlerhouders van het enkele maanden daarvoor geïnstalleerde Pact op Zuid, een samenwerkingsverband tussen de
gemeente Rotterdam, drie zuidelijke deelgemeenten, woningcorporaties Vestia,
$PNr8POFO 8PPOCSPOFO8PPOTUBE UPFOOPH%F/JFVXF6OJFFOIFU8POJOHbedrijf Rotterdam) en het Rijk. Pact op Zuid beoogt de bewonerstevredenheid
te verhogen en de selectieve migratie op Zuid tegen te gaan. De toenmalige
projectmanager Karin Schrederhof herkent in Rotterdam Vakmanstad een
integrale visie die de pijlers fysiek, economie, sociaal en cultuur een gezamenlijke focus kan bieden. In overleg met wethouder Dominic Schrijer wordt RVS
in mijn persoon gevraagd om de strategie in overeenstemming met de doelstellingen van Pact op Zuid naar een tactisch en operationeel vlak te vertalen
en voorstellen te doen voor pilots. Dit is de uitgebreide rapportage van deze
vertaalslag, de inbedding ervan in de RVS-strategie en een presentatie van het
achterliggende gedachtegoed. Naast dit boek is er een zeer beknopt rapport
14 - 15
met aanbevelingen gepubliceerd.
16 – 17
woorden a ls daden
JKI8K<>@J:?
MC8B
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
18 - 19
ÊI<8C@J<I<EË@J;FFI;8:?K<
;88;BI8:?K1( A<NFI;KA<
9<NLJKM8E<<E@EQ@:?KA<$
Q<C=;@KI<8C@J<I<E <E
) A<Q<KA<@EFD;@K@EQ@:?K
K<M<IN<IB<C@AB<E;@K
@EQ@:?KI<8C@J<I<E %
I<8C@J<I<E?FL;K;LJ@E;8K
;<EB<E<E;F<E#I<=C<:K@<
<EG8IK@:@G8K@<J8D<E>88E%
M<I8EKNFFI;<C@ABQ@AE
MFFIA<@EQ@:?K<ED88BK
M8ENFFI;<E;8;<E%
1.1
TRANSITIE: STRATEGISCH, TACTISCH,
OPERATIONEEL, REFLECTIE EN MEDITATIE
21
DE STAD ALS MOBILISERINGMACHINE:
NETWERKEN, TRAJECTEN EN KNOOPPUNTEN
23
DE STAD ALS EMANCIPATIEMACHINE: EDUCATIE,
COMMUNICATIE, PARTICIPATIE
24
1.4
INTEGRALITEIT EN SAMENSCHOLING
25
1.5
VIDI-KERNBEGRIPPEN
28
29
1.2
1.3
1.5.1
1.5.2
VAKMANSCHAP
INTERCULTURALITEIT: CULTUREEL EN SOCIAAL
KAPITAAL
-
1.5.3
RELATIE MET VAKMANSCHAP
DUURZAAMHEID
-
DRIE ECOLOGIEËN: FYSIEK, SOCIAAL, MENTAAL
RELATIE DUURZAAMHEID MET INTERCULTURALITEIT
EN VAKMANSCHAP
1.5.4
INTEGRALITEIT
-
ECP(I) TRAJECT, S5 FOCUS EN DE WAARDESCHAAL
37
37
38
RELATIE MET INTERCULTURALITEIT,
VAKMANSCHAP EN DUURZAAMHEID
-
30
33
34
35
MOTORSCHIP NOORDEREILAND
40
41
havenarbeiders
1970
gastarbeiders
9IFE1IMJ)''0
Uhb X T Z
^ _ T] QPaT a d X \cT
\ ^ QX [ X cT X c
^ ]S T a f X Y b
b^ R X P P [
Rd [ cdaTT [
T R^ ]^ \X T
_ ^ [ X c X TZ
S T \^ V aPUX T
werknemers
liYXe
jgfikj
? 8M F & M N F
b\ee`j\Zfefd`\
]\jk`mXcj
glYc`\b\blejk
M8BD8EJK8;
2010
?
Xlkfmi`a
Z\ekild
? 9F& < L I
nXk\i
Zi\Xk`m\`e[ljki`\j
Zfii\Zk`\\el`kjcl`k`e^
jk`dlc\i`e^\e[ffijkifd`e^
traj ec tontwi k kel aars
M D9F
bcPVT
MKB
autochtonen
2000
allochtonen
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
van multicultureel overleven
naar intercultureel samenleven
gifa\Zkfekn`bb\cXXij [j"mfYi nfe`e^ZfigfiXk`\j
GF
b`e[$
mi`\e[\c`ab\
n`ab
jgfik
@:K
e`\ln\d\[`X
QaTSTbRW^^[
JBMI
SKVR
m\i^if\e`e^
:LCKLLIJK8;
wijkbewoners
1990
etnische minderheden
ZlckllijkX[
.o)+lli
`e[`m`[lXc`jd\
dlck`Zlckli\\c
c`Y\iXc`j\i`e^
mi`a\dXibkjkXXk
i`j`ZfjXd\ec\m`e^
[^RP[V[^QP[
1980
buitenlandse werknemers
A L; F
_Xm\ejkX[
qfe[X^jiljk
^\q`ejnXXi[\e
dfefZlckli\\c
d`[[\em\c[
m\iqfi^`e^jjkXXk
i\Z_kjjkXXk
bcPST][P]S
8I9<@;<IJ$
JK8;
20 – 21
INTER-ESSE
TR^ [ ^ VX T
Debatten over de aanpak van grootstedelijke problemen zijn het afgelopen
decennium verrijkt met strategische begrippen als ‘integraliteit’, ‘gebiedsontwikkeling’ , ‘creative industry’, ‘cultureel kapitaal’ en ‘sociaal kapitaal’. Deze
begrippen worden echter nog vaak als containerbegrippen ingezet: als een
repeterende breuk met voorgaand beleid of als bezwerende mantra’s om hun
on(be)grijpbaarheid te bezweren. Pilots moeten deze begrippen handen en
voeten geven, maar van onderlinge afstemming van deze projecten is slechts
zelden sprake. Vandaar dat Rotterdam Vakmanstad/Skillcity (RVS) het idee
van een pilot loslaat en op tactisch vlak over trajecten spreekt, die op elkaar
inhaken en netwerken vormen.
RVS ontleent de strategische focus voor deze tactische trajecten aan een
integrale probleemanalyse over tien schaalniveaus. Integraliteit is niet alleen
van belang bij de aanpak van problemen, integraliteit is al maatgevend voor
de probleemanalyse. Wat houdt integraliteit concreet in? Waaraan ontlenen
interventies hun samenhang? Wat is de focus waardoor ze afstemming vinden
en instemming krijgen?
1.1 - Transitie: strategisch, tactisch,
operationeel, reflectie, meditatie
Containerbegrippen circuleren aanvankelijk op diffuse wijze. Op den duur
krijgen ze in debatten en overleg ongemerkt een reflexieve kwaliteit wanneer
bij iedere interventie stelselmatig wordt gevraagd: en hoe zit het met de duurzaamheid, het sociale kapitaal, de integraliteit? Ze worden tot ‘markers’ voor
een ander manier van kijken en handelen. Al sprekend beginnen ze in het dagelijks denken en doen van gesprekspartners in te dalen. Ook al worden deze begrippen nog niet in hun volle omvang en in onderlinge samenhang in planning
en beleid ingezet en zijn ze nog niet in het collectieve bewustzijn van betrokken
partijen verankerd, geleidelijk aan winnen ze aan kracht en betekenis.
In een transitie van het strategische via het tactische naar het operationele
vlak worden deze begrippen door RVS systematisch uitgewerkt. Samenhang
en focus ontlenen strategie, tactieken en operationele trajecten aan een conceptueel denkkader dat het resultaat is van wetenschappelijke reflectie met
een geëxpliciteerde politiek-filosofische component. In andere visies blijven
machtsverhoudingen vaak onderbelicht, waardoor onderlinge spanningen niet
bespreekbaar, laat staan communicatief inzetbaar zijn. Om debatten en overleg
open te houden zodat nieuwe inzichten kunnen opkomen en doorwerken is er
ook ruimte voor politiek-filosofische reflectie nodig. Soms moet er een stap
teruggezet worden om alles nog eens tegen het licht te houden. Dat klinkt erg
zweverig maar het wordt wat handzamer als we beseffen dat het hedendaagse
‘out of the box’ denken zo’n exercitie is: via niet direct relevante denkbeelden
worden nieuwe perspectieven ontsloten die een andere kijk op grootstedelijke
processen mogelijk maken.
Afstemming van al deze vlakken, velden en trajecten vindt plaats door interventies bottom-up met alle betrokkenen door te nemen en te evalueren.
Resultaten worden altijd teruggekoppeld naar de strategische visie die wordt
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
bijgesteld en aangescherpt. Uitsluitend regisseren op afstand van bovenaf
werkt niet. Zo’n regie is onthand: er is geen ‘grip’ op de praktijk. Echter, alleen
maar ad hoc maatregelen nemen in de praktijk werkt evenmin. Zo’n regie is
onthoofd. Het beleid is dan blind: er komt geen samenhang en focus – geen
begrip – op het operationele vlak. Door voortdurend op tactisch vlak concreet
afgestemd en gefocust te overleggen ontstaat samenhang. In dit communicatieve en participatorische afstemmingsproces ontstaat bottom-up samenhang
als het doorspreken van de focus van verschillende groepen voortkomt uit een
bereidheid tot samenwerken.
Dat het in praktijk niet altijd makkelijk verloopt, heeft alles te maken met een
gebrek aan afstemming van bestuurlijke competenties – gemeente, deelgemeente, diensten onderling hebben hun gebied van te voren afgebakend – met
zakelijke belangen – van projectontwikkelaars, woningcorporaties, overheid
– en met menselijke, al te menselijke onzekerheden die soms doortastend
beleid frustreren. Veel procedures lopen door en langs elkaar of staan haaks op
elkaar. RVS reflecteert daarom niet alleen op haar ontwikkelingstrajecten in de
praktijk, maar overlegt ook voortdurend met beleidsmakers. Ze wil zo aanzetten geven voor een meer adequaat discours, waarin theorie en praktijk elkaar
versterken. (ZIE 4)
Met haar tienschalige analysemodel markeert RVS een omslagpunt in de
naoorlogse Rotterdamse stadspolitiek. In de jaren zeventig van de vorige
eeuw begint de (haven)arbeidersstad zich als cultuurstad te ontpoppen: de
handelseconomie wordt een kenniseconomie, de verzuilde samenleving een
netwerksamenleving. Ondanks grootschalige fysieke renovaties haken echter
grote groepen Rotterdammers niet aan. De strategische visie die in Rotterdam
Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008 wordt uiteengezet, positioneert,
terugkijkend, de vakmanstad als een vergeten transitiefase, die nu, vooruitkijkend, als inhaalslag vereist is om deze groepen alsnog te laten aanhaken en
meedoen. De huidige fysiek-economische vernieuwing van de stad mag niet in
dezelfde fout vervallen. De haven drijft nu logistiek op ICT, in de cultuurstad
licht het grootstedelijke imago op: de Erasmusbrug. Architectuur, festivals en
creative industries zijn de trekkers. RVS meent dat deze externe adhesie niet
los staat van interne c ohesie . Het gaat om co-positionering.
Het ‘woninkrijk’ Rotterdam als geheel van netwerken en trajecten wordt kapitaalkrachtiger en krijgt meer samenhang als maatschappelijke processen
herijkt worden in termen van s ociaal en cultureel kapitaal . De grote vraag is:
hoe renderen deze als fysiek kapitaal ? Gaat de bewonerstevredenheid omhoog en stopt selectieve migratie door – naast fysieke investeringen en economische stimulansen- te investeren in sociale en culturele infrastructuur?
RVS als ontwikkelingsstrategie legt het accent op sociaal-culturele, sociaaleconomische en cultuur-economische lange termijn investeringen. Deze
22 - 23
worden in educatie- en participatietrajecten in de wijken en buurten van
Rotterdam Zuid uitgerold. Deze trajecten krijgen samenhang op thematische
interactievelden
(ZIE 2)
en focus door de ontwikkelingstrajecten. (ZIE 3) Deze
transitie vergt een aan RVS ten grondslag liggend scenariodenken dat con#
ceptueel geschraagd wordt door een politiek-filosofisch perspectief. (ZIE 4)
Daarmee wil RVS niet alleen een andere blik op Rotterdam openen maar ook
andere praktijken opzetten waarin deze visie wordt gerealiseerd. Door anders
te kijken en te analyseren beoogt zij productieve samenwerking, ontvankelijk
samen wonen en betrokken samenleven.
1.2 - De stad als mobiliseringmachine:
netwerken, trajecten en knooppunten
Volgens de rekenmodellen van de Verenigde Naties woont het overgrote deel
van de wereldbevolking in het jaar 2030 in steden. In Europa zelfs meer dan
80%. Deze ontwikkeling is even onomkeerbaar als de klimaatsverandering.
Beide vergen een transformatie in het denken over en het omgaan met pe ople,
planet, profit en prosperity . $
Zo’n visie houdt rekening met de immense mobiliteit die door onze excessieve
leefwijze in zichzelf verstrikt raakt: net als internationale immigratie politieke
daadkracht blokkeert, zo stokt onze automobiliteit in files. % De stad is een
mobiele kluwen van netwerken die bestaat uit talloze trajecten die elkaar op
verschillende schalen kruisen. Op fysieke schaal zijn dat vooral wegen waarover stedelingen, forenzen, consumenten en cultuurgrazers & zich bewegen,
maar overdrachtelijk fysiek gaat het ook over wooncarrières. Op economische
schaal doorkruisen virtuele financiële transacties actuele loopbanen. Op
educatieve schaal versterken stagetrajecten schoolcarrières. Met computers
\m\e\d\ek\e
Yife1J\ej\f]gcXZ\#[J"M#)''+
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
en mobieltjes zijn door deze netwerken virtuele trajecten geweven die, net als
snelwegen, worden aangelegd en beheerd.
Netwerken is voor alles een werkwoord. Netwerken krimpen en dijen uit, ze vertakken zich en verdichten. Vanuit dit dynamische netwerkperspectief verschijnt
Rotterdam op de wereldkaart als een regionaal knooppunt van sociaal-culturele
interacties en financieel-economische transacties. ' Ook al is het niet langer
hèt kenmerk bij uitstek, ( migratiestromen en transitie blijven beleidsmatig een
onderscheidend kenmerk van deze stad. 173 nationaliteiten bevolken inmiddels
de voormalige ‘transitopolis’ Rotterdam. Hun sociaal-culturele diversiteit heeft
traditioneel homogene wijken veranderd. De door Stadsvisie 2030 beoogde
fysiek-economische gentrification – het boven-modaal opwaarderen van de
wijkpopulatie – moet bewonerstevredenheid herstellen en selectieve migratie
van bovenmodalen proportioneel terugdringen.
Enige relativering is op zijn plaats. Nu baart selectieve migratie politici en
beleidsmakers weliswaar zorgen, maar ‘suburbanisering’ en migratie is eigen
aan grootstedelijkheid. Ook bewonerstevredenheid is een relatief begrip. De
eisen die vroeger aan bewegingsvrijheid, bereikbaarheid, veiligheid en de beschikbaarheid/toegankelijkheid van sociaal-culturele en educatieve faciliteiten
werden gesteld zijn in de loop van de afgelopen 50 jaar exponentieel opgeschroefd. Leefbaarheid staat pas sinds kort hoog op de politieke agenda en
heeft te maken met de gefnuikte ambities van verschillende bevolkingsgroepen
die daar allemaal hun eigen motieven voor aandragen. Om daaraan tegemoet te
komen vergt de gewenste opwaardering volgens RVS naast economische versterking en fysieke verdichting ook infrastructurele maatregelen op het gebied
van onderwijs, sport en cultuur. Dit vereist een diepte-investering in bestaande
netwerken en een intensievere verknoping van trajecten in deze netwerken.
1.3 - De stad als emancipatiemachine:
educatie, communicatie, participatie
Sociaal-economische mobiliteit werd ooit uitgedrukt in termen van emancipatie. Vandaar dat de stad weer als emancipatiemachine op de kaart is gezet.
Emancipatie gaat in eerste instantie over groepen en niet over individuen. Het
is dus maar de vraag of onze hyperindividualistische samenleving nog zo’n
term verdraagt. RVS verlegt daarom het accent naar relationele netwerken en
situeert individuen daarbinnen als knooppunten. Mobiliteit binnen zo’n netwerk
is een vorm van emancipatie. Integratie wordt een kwestie van verknopen waardoor het als beleidsterm zijn normatieve lading verliest. Bewegingsvrijheid
bevordert keuzevrijheid. Psychologisch kan een individu weliswaar opgevat
worden als een autonoom wezen dat, onafhankelijk beslissend en rationeel
wikkend en wegend, zich een positie in de samenleving verwerft. Echter, de
soms zeer geraffineerde, maar vaker weinig subtiele beïnvloeding van het
consumentengedrag holt dit onafhankelijke oordeel flink uit. Toch wordt in onze
24 - 25
consumptiesamenleving de illusie van autonomie als vrije zelfbepaling gekoesterd. Dat is een vreemde paradox. Het heeft iets schizofreens.
Het hedendaags narcistisch hyperindividualisme is nog maar met een dun
draadje verbonden met het 19 e -eeuwse individualisme dat een collectief gedra-
gen emancipatieproces inspireerde. De mondige burger – het product van moderne emancipatie – beriep zich nog op zelf verworven rechten en deze werden
door plichten in balans gehouden. Nu houden kritische consumenten zich in de
transactiesamenleving vol risico’s – van aanslagen tot ontslagen – claimend
staande op de vrije markt.
Tegen deze achtergrond heeft emancipatie als kernbegrip van grootstedelijke
verticale mobiliteit aan zeggingskracht ingeboet. Als emancipatiemachine is
de stad allereerst een mobiliseringmachine. Hedendaagse emancipatie dankt
intensiteit en omvang aan de digitalisering van interacties en transacties.
Opvoeden en leren gebeurt steeds meer op interactieve wijze. In onze informatiesamenleving is communicatie de crux. Kinderen socialiseren via mobieltjes
– Hyves , Facebo ok , You Tube – via de straat en de markt – logo’s en brands.
Publieke interacties bepalen in toenemende mate hun denken en doen. Formats
en informatie zijn voor nagenoeg iedereen beschikbaar. Het gaat meer over hoe
te leren dan wat te leren. (ZIE 4.3.2B) In deze context heeft de nieuwe emancipatie
zijn paternalistische habijt afgelegd. Hedendaagse emancipatie laat zich in
een drietal andere termen vertalen: educatie, communicatie en participatie.
Integratie volgt in hun kielzog.
De consequenties van dit inzicht in het vernetwerkte bestaan liggen voor de
hand: wil je buurten krachtiger maken dan moet je individuen ondersteunen
door hen met bestaande netwerken te verbinden. Door hen zo in hun kracht te
zetten kunnen ze met anderen hun competenties en talenten ontwikkelen. Dit
vergt 1 ) het communicatief versterken van netwerken waarbinnen ze participeren; 2 ) het ontwikkelen van communicatieve, sportieve, sociale en culturele
vaardigheden waardoor deelnemers, ingebed in groepsprocessen, hun zelfvertrouwen vergroten en (zich) hun ambities realiseren. RVS bevordert zo
binding en overbrugging . (ZIE 4.2.1A) Ze initieert trajecten en verbindt deze op
verschillende schalen met bestaande netwerken. Haar strategische kernactiviteiten zijn delen, mededelen en deelnemen, oftewel educatie, communicatie en
participatie. Indelen of integratie volgt rechtvaardige verdeling.
1.4 - Integraliteit: sporten en samenscholing
Hoe vertaalt dit zich naar de praktijk? Grootstedelijke problemen zijn kwalitatief verschillend: zwaarlijvigheid, armoede, te zwarte scholen, onvoldoende
geëquipeerd jongerenwerk, disproportionele werkloosheid, wateroverlast,
beleidsverkokering. Dit alles ontvouwt zich op verschillende schalen: existentieel, sociaal, cultureel, fysiek, economisch of op die van de veiligheid. Een
integrale visie realiseert coalities tussen private en publieke partijen en verschaft planmatig bewegingsvrijheid tussen en op zoveel mogelijk schalen.
RVS herformuleert integraliteit als samenhang en focus. Ze schaalt analyse
en aanpak van afzonderlijke problemen open op, zodat er zich steeds weer
nieuwe coalities kunnen vormen.
Dat een adequate aanpak van voortijdige schoolverlaters en het ontbreken van
startkwalificaties op de arbeidsmarkt met elkaar samenhangen snapt iedereen. Maar hoe hangen deze problemen samen met zwaarlijvigheid van Turkse
26 - 27
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
moeders of het weinig florissante verenigingsleven binnen de breedtesport?
Een vierde brugverbinding over de Maas komt helemaal niet in beeld. De eerst
genoemde problemen vereisen een pedagogische, een educatieve of een repressieve aanpak, terwijl de tweede groep is gebaat bij het bevorderen van een
actieve leefstijl en een sportcultuur. Wat deze fysieke stimulansen van doen
hebben met een fysieke interventie als een brug is onduidelijk.
Een voorbeeld op educatieve schaal verduidelijkt wellicht hoe integrale analyse
en aanpak werken. Rotterdam Sportsupport heeft de schoolsportvereniging
geïntroduceerd: een viertal sporten wordt in een wijk aan de daar gevestigde
scholen aangeboden. Trainers van sportverenigingen geven clinics . Leerlingen
en hun ouders worden lid van deze verenigingen.
Zo’n schoolsportvereniging wordt een knooppunt in een zich op verschillende
schalen vertakkend netwerk. Daarin worden trajecten met elkaar verknoopt.
Oplossingen worden in verknopingen vertaald: trajecten worden op elkaar
aangesloten, zodat jongeren kunnen doorgroeien. Door sport op de basisschool
te bevorderen en via clinics en coaches het contact met sportverenigingen
te versterken, kan een eerste stap gezet worden om kinderen in creatieve en
competitieve zelfdiscipline te interesseren en ouders bij vrijwilligerswerk te
betrekken.
Kinderen leven, zeker sinds de afbraak van het maatschappelijk middenveld, na
school meestal op straat. De straatcultuur die zich in de kloof tussen school
en thuis nestelt, kan naast een vangnet voor jongeren ook een trampoline
zijn voor verticale mobiliteit. Een brede sportcultuur kan een actieve leefstijl richting geven. Naast reguliere binnen- en buitensporten worden urban
sp orts – freerunnen, bmx, citybike, skaten – steeds belangrijker. Sport schoolt
jongeren niet alleen sportief, maar ook sociaal en cultureel. Ze leren meerdere
skills . Met skills wordt meer aangeduid dan alleen maar de vaardigheden: het
gaat ook om het ontwikkelen van het talent en de praktische uitoefening ervan
in groepsverband. (ZIE 4.3.1B) Sport vormt een schakel op een bewegingstraject
dat zich van een actieve leefstijl in de vroege jeugd via een sportcarrière in de
adolescentenfase in de latere levensfasen naar werk in de fitnesseconomie kan
ontwikkelen. Voor sportcultuur is in de kanskaart Stadionpark beleidsmatig
een verbindende rol weggelegd (ZIE 3.2.3) net als voor eetcultuur in de kanskaart
Eat & Meet. (ZIE 3.3)
Zakken we naar de schaal van het gezin terug dan kan een nauwelijks gevulde
buurtparkeergarage hergebruikt worden voor een ander traject: overdag kunnen er fietscursussen voor moeders met een allochtone achtergrond worden
gegeven. Zo wordt hun actieve leefstijl bevorderd en kunnen ze al fietsend
een rolmodel voor hun kinderen zijn waardoor deze een stuk mobieler worden.
Daarmee vervalt het argument dat kinderen niet naar de verenigingen aan de
rand van de stad kunnen gaan omdat het openbaar vervoer te duur is. Overheden kunnen natuurlijk ook overwegen sportvelden niet aan de buitenrand van
de stad te situeren, maar in de wijken zelf. Wellicht compenseert deze investering in sociaal en cultureel kapitaal uiteindelijk de hoge grondprijs. Budgettaire verkokering maakt de aanleg in de wijk vaak onmogelijk.
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
Zo zijn er meerdere vliegen in één klap te slaan: iedereen beweegt op de fiets,
kinderen sporten op school en op straat waardoor ze zelfdiscipline en meer
concentratie opbrengen wat hun leerprestaties en motivatie op school versterkt. Het ‘performen’ van op hen toegesneden sportieve en sociale skills
verhoogt hun status in de klas. Hun nieuwe prestaties dwingen respect af
bij medeleerlingen die hen eerst links lieten liggen. Verhoogde concentratie, betere inbedding in sociale netwerken en stimulansen van thuis kunnen
vroegtijdige schooluitval tegengaan en daarmee de kansen op de arbeidsmarkt
vergroten.
De verbinding van deze aanpak op een hogere educatieve schaal maakt nog
meer coalities en trajecten mogelijk. Als we ons tot VO-jongeren beperken dan
kan het gentrifyen van wijken baat hebben bij het vasthouden van deze potentiële bovenmodale tweeverdieners. Komen ze uit de wijken, dan is het zaak
om deze potentie na hun studie te realiseren. In de netwerkvisie van RVS zijn
wooncarrières voor studenten cruciaal. Dit houdt in dat eerst veel studenten of
studenten alleen in een pand wonen, ze dan gaan samenwonen om vervolgens
als bovenmodale tweeverdieners hun kinderen op een goede school in de wijk
te doen. Het is ook verstandig om in te spelen op het academisch beleid om
studenten stages te laten lopen op scholen en onderzoek in de wijken te laten
verrichten. Topstudenten tijdelijk goedkoop in dure huurflats laten wonen is
een optie, maar een integrale aanpak vergt meer. Stagetrajecten en wooncarrières kunnen, zoals nu bijvoorbeeld op de Dordtselaan op Rotterdam Zuid
gebeurt, in elkaars verlengde liggen.
In zo’n integraal perspectief komt na een opschaling naar het fysieke domein de bouw van een vierde stadsbrug ook in beeld. Wanneer deze brug in
de Parkstadvisie die aan de Maasoever boven de wijk Feijenoord is gepland,
deze wijk met het universiteitsterrein Woudestein verbindt, kunnen studenten
dicht bij de campus en toch op Zuid blijven wonen. Bij zo’n opschaling dienen
we naast integraliteit het tweede ijkpunt van het huidige beleid niet uit het
oog te verliezen: duurzaamheid. Misschien moet het helemaal geen brug zijn.
Zo’n object geeft altijd problemen met vrachtvervoerders. Met een metrobuis
valt een dubbele slag te slaan. Zeker als die metro op groene stroom rijdt en
de afremenergie wordt hergebruikt, zoals nu al gebeurt. Zo zijn we via onderwijs, sport op de fiets en het openbaar vervoer doorgeschoven naar de meest
problematische schaal waar een term als leefbaarheid zijn bliksemcarrière aan
dankt: de openbare ruimte in de buurt. Al deze interventies zouden er wel eens
toe kunnen leiden dat de kwaliteit daarvan aanzienlijk groter wordt omdat het
gebruik ervan intensiever en bewuster wordt.
28 - 29
1.5 - VIDI–Kernbegrippen: vakmanschap,
interculturaliteit, duurzaamheid,
integraliteit
Duurzaamheid en integraliteit zijn twee cruciale ijkpunten binnen het Rotterdamse beleid. RVS voegt er een tweetal aan toe: vakmanschap en interculturaliteit. Samen vormen dit de strategische VIDI-kernbegrippen: vakmanschap,
interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit. Deze kernconcepten komen
voort uit een politiek-filosofisch gedachtegoed dat primair uitgaat van relaties,
reflectie breder opvat, verantwoordelijkheid geschaald definieert en interesse
tot basishouding maakt. (ZIE 4) Dit verklaart het accent op netwerken en trajecten, op coproducties, cocreaties en coalities, en daarmee op inter culturaliteit
in plaats van multiculturaliteit. (ZIE 4.2.1C) Hiermee wordt duidelijk waarom interesse de basishouding is: het is als belanghebbende betrokkenheid de grondslag van open relaties tussen mensen. Psychologisch is interesse een houding,
maar als wezenlijke trek van het menselijke bestaan is het een existentieel
fenomeen. Het ‘inter’ van interesse – letterlijk betekent het ‘tussen-zijn’ –
benadrukt de positie van individuen als unieke knooppunten in relationele
netwerken.
De VIDI-kernbegrippen versterken elkaar onderling. Ze maken de overlap
tussen de pijlers zichtbaar. Dit is in het onderstaande schema aangegeven:
pijlers en kernbegrippen zijn over elkaar heen gelegd. RVS probeert bij de
operationalisering zoveel mogelijk kernbegrippen in verbindingstrajecten te
verdisconteren. Zo wordt de integraliteit binnen de pijlerstructuur zichtbaar.
In de RVS-trajecten Fysieke Integriteit en De markt van morgen is dit gerealiseerd. (ZIE 3.1/3.3)
Zlcklli
ePZ\P]bRWP_
X]cTaRd[cdaP[XcTXc
\Zfefd`\
jfZ`XXc
SddaiPP\WTXS
X]cTVaP[XcTXc
]pj`\b
De vier kernbegrippen zijn allereerst beleidstermen. Maar elk begrip heeft
ook politieke en ethische aspecten. Het zijn deze ethisch-politieke aspecten
die machtsaanspraken – zowel in als tussen individuen – expliciet maken. Dit
heeft consequenties voor de houding en het gedrag van de betrokken: Waarom
is deze aanpak juist? Waarom kan dit niet zo worden aangepakt? Wie is hier
precies verantwoordelijk? Wat betekent aansprakelijkheid hier?
1.5.1 - Vakmanschap
Aan het eerste kernbegrip ontleent Rotterdam Vakmanstad/Skillcity haar naam:
vakmanschap. Vakmanschap is meer dan een retorische tegenzet in een gedigitaliseerde kenniseconomie. (ZIE 4.3) Deze keuze stemt overeen met de specifieke
samenstelling van de Rotterdamse beroepsbevolking en het aanwezige oplei-
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
dingsniveau. Het gaat er niet om een nostalgisch 19 e-eeuws begrip van stal te
halen, maar om een aan deze tijd aangepaste vorm van vakmanschap te formuleren. Er zijn natuurlijk ook vakvrouwen te over, zodat we misschien van ‘vakmensschap’ moeten spreken. (ZIE 5.12) Maar meer dan dit soort nuanceringen beoogt
RVS een levensvatbaar concept van vakmanschap te formuleren dat is afgestemd op de eisen van 21 e -eeuws ‘globaal’ samenleven.
De eerste vertaalslag betreft het nostalgische beeld van de stabiele dorps- of
leefgemeenschap waarmee vakmanschap als ambachtelijkheid wordt geassocieerd. Dit beeld is even hardnekkig als achterhaald. Het door de meeste woonof autonome dorpen ontwikkelde fysieke format is inmiddels volledig kleinstedelijk: werk, vrijetijdsbesteding en leefstijl mogen dan wat minder hectisch,
kleinschaliger en sociaal-cultureel minder goed gefaciliteerd zijn, door media,
malls en mobiliteit houdt het dorpse leven gelijke tred met het stadse leven. De
problemen zijn ook vergelijkbaar of dat nu door autochtone krimp of allochtone
instroom komt. Opposities die voorheen maatgevend waren voor het onderscheid tussen stad en platteland gelden slechts in afgezwakte vorm, maar zijn
niet doorslaggevend voor de leefstijl.
!
Evenmin als local tegenover global staat – ‘we are the world’ – staat rural dus
tegenover urban . Ook in dorpen draait het beleid om leefstijlen, leefmilieus en
lichte gemeenschappen waarin traditionele tegenstellingen vervagen. Net als
dit leven glokaal en rurbaan is, is vakwerk inmiddels geheel verweven met kennisnetwerken. (ZIE 4.3.2C) Een fenomeen als ‘masterclass’ maakt dat in een keer
duidelijk. Vakmanschap draait niet uitsluitend om handwerk of ambachtelijkheid. Het accent ligt op skills. In termen van het huidige competentiegerichte
leren: combinaties van vaardigheden, houdingen en vakkennis. Vakmanschap
opent een breed spectrum van skills: vakmatige natuurlijk, maar ook sportieve,
sociale, culturele en mentale skills.
(ZIE 4.3.3.2B)
De politieke – of beter: micropolitieke
(ZIE 4.2.2.1)
– kwaliteit van vakmanschap
ligt per definitie besloten in de gezel-meester verhouding. Hoe deze in de
huidige informatiesamenleving uitwerkt, verschilt. Nu eens leggen studies
het accent op de ethisch-politieke aspecten, met name op de verdisconteerde
waarden en deugden, dan weer op de economische aspecten.
"
Door elementen
als leergierigheid, kwaliteitsbesef, beroepstrots, integriteit en verantwoordelijkheid gaan in vakmanschap denken en doen, vakkennis en vakkundigheid in
elkaar over.
1.5.2 - Interculturaliteit: cultureel en
sociaal kapitaal
Het kernbegrip ‘interculturaliteit’ bekt nog wat onwennig, ook al circuleert het
als cultuurpolitiek concept vanaf het begin van de jaren negentig in internationale debatten. (ZIE 4.2.1C) " Onder voorzitterschap van Ruud Lubbers heeft de
International Advisory Board (IAB) aan de Economic Development Board Rot30 - 31
terdam (EDBR) enkele adviezen voor toekomstig beleid meegegeven: in 2030
is Rotterdam dé interculturele hoofdstad van Europa. # Wat ‘intercultureel’
op ‘multicultureel’ voorheeft, is precies het accent op de relationele speelruimte van ons bestaan: het inter . Het vele – multi – van identiteiten is slechts
waardevol in zoverre het ‘vele’ na twee of meer generaties allerlei hybride
tussenvormen heeft opgeleverd. Dit ‘tussen’ of ‘inter’ als kernkwaliteit van het
begrip interculturaliteit resoneert ook in interesse . Interculturaliteit gaat niet
over het ophalen van bruggen tussen culturen, zelfs niet meer over bruggen
bouwen. Interculturaliteit geeft aan dat allerlei culturen al in onze grootstedelijke interacties en transacties doorwerken zonder dat we het doorhebben. Als
brugfunctie focust interculturaliteit op overdracht en uitwisseling, op interactie en transformatie. En dat op vele schalen. Voorbij de beproefde culinaire
uitwisselingen in fusion c o oking en de ongehoord muzikale interacties van de
wereldmuziek, is het hybride karakter van culturele praktijken het uitgangspunt.
Rotterdam was in 2001 Europa’s Culturele Hoofdstad. Nu – in 2009 – is ze
Europa’s eerste Jongerenhoofdstad. Het ligt voor de hand om in de enige stad
van de G4 die verjongt de relaties tussen culturen te versterken, mede gezien
de bevolkingssamenstelling van inmiddels 173 nationaliteiten. In plaats van
identiteiten van de afzonderlijke culturen te onderhouden – te ‘entertainen’ –
wil RVS met deze inter culturele insteek het multiculturele drama achter zich
laten. Dit kan als integratie en emancipatie worden herijkt als educatie en
participatie.
Cultuur en cultiveren zijn naast kwaliteit en interesse belangrijke begrippen
in het RVS discours, zeker als het om educatie, communicatie en participatie
gaat. In Stadsvisie 2030 en aanvankelijk ook in de aanpak van Pact op Zuid
staat de beleidspijler cultuur enigszins afzijdig. Hij lijkt nauwelijks te steunen.
Misschien is ‘cultuur’ inmiddels zo vanzelfsprekend dat zij nauwelijks meer
opvalt.
%
In die zin is cultuur meer een onderlegger dan een pijler. Maar cultuur
vergt wel voortdurend onderhoud. Achterstallig onderhoud kan zich op den
duur wreken in de vorm van sociaal isolement of agressieve onverschilligheid
van groepen. Dit isolement kan ook het effect zijn van een monomane opvatting
van cultuur, waardoor groepen zich niet meer met de samenleving identificeren.
Hoe dan ook, het valt vooral op als cultureel bewustzijn ontbreekt. Wat zich dan
toont is niet zozeer een peilloze, duistere diepte als wel een volstrekt vanzelfsprekende oppervlakkigheid die aan nietszeggendheid grenst.
Cultuur is voor sociale relaties onontbeerlijk. Teveel van hetzelfde is dodelijk.
Cultuur moet niet gelijkgesteld worden met hogere beschaving, en zeker niet
als een equivalent van grotere bestedingsruimte. Na de kredietcrisis is dit voor
nagenoeg iedereen wel duidelijk. De cultuurstad Rotterdam dient waarde te
hechten aan een brede cultuur die tot in de haarvaten doorwerkt. Met de door
dS+V in 2003 uitgebrachte culturele ecologie van Rotterdam Sense of place
wordt een poging gedaan die breedte in zijn alledaagse beweeglijkheid in kaart
te brengen. De atlas toont waar cultuurgrazende Rotterdammers zich op welk
uur van de dag en de nacht naartoe bewegen. Het samenstellen van deze atlas
mag dan mede ingegeven zijn door economische overwegingen, het toont niettemin het vanzelfsprekende belang van cultuur.
Rotterdamse investeringen in cultureel kapitaal renderen nationaal en internationaal. Internationale festivals en evenementen worden goed bezocht. Richard
Florida betoogt in zijn boeken over de aard en rol van de creatieve klasse onder
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
welke omstandigheden cultureel kapitaal rendeert.
&
Ook al benadrukt hij dat
het cultureel en sociaal kapitaal in ‘echt’ kapitaal wordt omgezet via de ‘bovenkant’ van de samenleving, terloops wijst hij er op dat creative industry ook
bottom-up ontwikkeld kan worden door creativiteit in de wijken te bundelen:
“Creativiteit in de wereld beperkt zich niet tot de Creatieve
Klasse (…) Ik ben er heilig van over tuigd dat de sleutel tot het verbeteren
van het overgrote deel van onderbetaalde, deels werkloze en misdeelde
mensen niet in sociale dienst programma’s of par t time baantjes zit (…)
maar in het a f tappen van de creativiteit van deze mensen”(10).
Deze gedachte valt af te lezen aan het beleid van de kunst en cultuurpijler:
het stimuleren van de creativiteit van bewoners. Dat dit niet vroeg genoeg kan
beginnen ligt voor de hand.
In zijn volgende boek accentueert Florida nogmaals de noodzaak van een open
samenleving die strategisch met cultureel en sociaal kapitaal speculeert.
'
Op wijk- en buurtniveau rendeert cultureel kapitaal als sociale cohesie. Dat het
genereren van sociaal en cultureel kapitaal diepte investeringen vereist mag
duidelijk zijn. ( Wat gecultiveerd wordt, is het sociale, dat wil zeggen het inter .
Ontmoetingen faciliteren is de bottom line van het cultiveren van het inter. Dit
gebeurt vaak via entertainment , maar infotainment en edutainment zijn ook
opties. Cultuurspreiding vereist echter drie elementen: educatie, communicatie en participatie. De interactiviteit die mogelijk wordt gemaakt door informatie- en communicatie technologie intensiveert educatie. In ICT is de C (communicatie) doorslaggevend omdat dit de grondslag van serieuze participatie
is. Participatie werkt optimaal als alle partijen elkaar serieus nemen in hun
bijdrage, hoe minimaal ook. YOUR WORLD zoals het Jongerenjaar in Rotterdam uiteindelijk is genoemd, maakt zich sterk door creativiteit in alle lagen van
de jongerenpopulatie te bevorderen. In het Jongerenjaar wordt op verschillende
schalen – van centrum tot buurt – een creatieve infrastructuur uitgerold om een
specifiek Rotterdamse jongerencultuur te realiseren. Dat dit geen makkelijk
opgave is, mag duidelijk zijn.
Participatietrajecten voor jongeren van 12 t/m 27 jaar vinden we in formats als
Dynamic Duo’s: voor een bepaalde periode sluiten een jongere en een volwassene een coalitie om ervaringen, kennis en kennissen uit te wisselen en voor
elkaar netwerken te ontsluiten. ! Wil de aanpak van YOUR WORLD op lange
termijn slagen dan vergt dit voorbereidende educatieve trajecten op de Brede
school. (ZIE 3.1) Via wijkarrangementen of dagarrangementen ! – 6 uur per week
extra lestijd voor cultuur en sporttrajecten – kan de gewenste infrastructuur
verdiept en verbreed worden. Jongeren vanaf 12 jaar komen ook via snuffel- en
maatschappelijke stages in aanraking met andere netwerken. Door dit brede
spectrum van activiteiten leren ze culturele èn sociale skills aan. Doordat hun
32 - 33
talenten worden aangeboord en hun potenties worden gerealiseerd cultiveren
leerlingen indirect een andere verstandshouding ten opzichte van hun medeleerlingen, docenten, buren en ouders. Hier krijgt interculturaliteit een sociaalpolitieke kwaliteit.
Het exclusieve onderscheid tussen Kunst met een grote K en kleinkunst of
amateurkunst, tussen Cultuur met een grote C en cultuurparticipatie is opgeheven. Het gaat om cultuurspreiding, niet om beschaven. Het gaat om een
cultiveren van het inter om cultureel en sociaal kapitaal te laten renderen. !!
Wil het doorwerken in de wijken, dan zijn nieuwe cultuurtrajecten vereist zoals
het door de Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam (SKVR) ontwikkelde
schoolproject ‘Ieder kind een instrument‘. !" Educatie van, communicatie met
en participatie door jongeren sluiten naadloos aan bij een breed spectrum
van culturele trajecten, waarvan talentscouting en podiabeheer de sluitstukken vormen. De door Florida beoogde ‘verdieping’ van het creatieve industrie
begrip staat letterlijk in de kinderschoenen.
Re l a t i e me t v akmanschap – Vakmanschap en interculturaliteit versterken elkaar niet alleen op educatief, maar ook op economisch vlak. Met Florida’s
opmerking in het achterhoofd kan cultureel ondernemen als een variant van
creatieve industrie worden begrepen. Daar vindt de vertaalslag van creatieve
bedrijvigheid aan de onderkant van de samenleving daadwerkelijk plaats. Met
het oog op de co-positionering van de stad is naast de jaarlijkse festivals en
internationale festiviteiten – adhesie voor de cultuurstad – cultureel ondernemen van groot belang voor de c ohesie in de vakmanstad. Door sociale en
culturele trajecten te verknopen en tot netwerken uit te bouwen wordt interesse
‘vermarkt’.
Bij creative industry wordt vaak gedacht aan een infrastructuur van kleine
dienstverlenende bedrijfjes in sectoren als architectuur, design, mode, film
en fotografie. Door een verbreding van het begrip komt het accent nu eens
op cultuur en kunst, dan weer op vakmanschap te liggen. In de deelgemeente
Charlois worden door productateliers vakbekwame wijkbewoners ingehuurd
om het voorwerk of de afwerking van kunstproducten te verzorgen. Zo werkt
WANDSCHAPPEN samen met vakvrouwen uit de wijk. Zij maken deel uit van
een ‘productielijn’ van designproducten waarin ook wordt samengewerkt met
gerenommeerde designbureaus als MOOOI en DROOG en met de topdesigners
Hella Jongerius en Marcel Wanders. !# Indirect hebben allochtone vrouwen zo
een lijntje met het Museum of Modern Art (MOMA) in New York.
Een andere, grootschaliger invulling vormt de combinatie van cultureel en etnisch ondernemen. Deze interculturele verbinding met vakmanschap is een van
de trajecten die RVS samen met Freehouse, Vestia en Kosmopolis op 6 en 7 juni
2009 op de Afrikaandermarkt heeft uitgerold. (ZIE 3.3)
Voor woningcorporaties blijft ondersteuning van zulke trajecten een heikele
onderneming, omdat het nooit duidelijk is hoe investeringen in het sociale en
culturele domein op de lange duur worden terugverdiend. Een recent rapport
toont dat de renderingscoëfficiënten van sociaal en cultureel kapitaal in fysiek
kapitaal – bewonerstevredenheid en woningwaarde – niet helder zijn. Sociaal
kapitaal wordt vooral gegenereerd door te desinvesteren, dat wil zeggen door
huizen te verkopen aan huurders die zich daardoor meer verantwoordelijk gaan
voelen voor hun woning en woonomgeving. Toch besluit deze vergelijkende
studie met de conclusie dat het niet eenduidig is – dat de investeringen van
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
woningcorporaties ook echt geen effect hebben gehad ”. !$ Het grote probleem
blijft hoe investeringen in sociaal – en cultureel – kapitaal uiteindelijk fysiek en
economisch renderen. Simpel gezegd, hoe door het opknappen van pleinen en
structureel organiseren van buurtevenementen bewoners zich realiseren wat
hun verantwoordelijkheid voor de woonomgeving is en zich dienovereenkomstig
gaan gedragen.
1.5.3 - Duurzaamheid
Het derde kernbegrip is duurzaamheid. Het IAB heeft de EDBR nog een tweede
advies meegegeven: Rotterdam is in 2030 – wanneer de huidige stadvisie
gerealiseerd is – de minst CO 2 uitstotende stad van Europa. Grootschalige en
grootscheepse infrastructurele ingrepen zijn nodig. Dat is niet zo eenvoudig.
Dat geldt ook voor de waterhuishouding. Rotterdam is het putje van Europa:
rivieren denderen van de geërodeerde berghellingen door gekanaliseerde rivierbeddingen richting Rotterdam, de neerslag in de zomer neemt exponentieel
toe en de zeespiegel stijgt. Iedereen beseft dat een grootschalige aanpak onvermijdelijk is. Een nieuw singelplan, opslagreservoirs onder parkeergarages
zoals in de Museumdriehoek en een geprojecteerde visie van Rotterdam als
Waterstad !% zijn slechts het begin. Een duurzame aanpak dient integraal over
de hele breedte van het beleid uitgerold te worden. Rotterdam heeft inmiddels
ideëel de consequenties van de urgentie van duurzaamheid getrokken. Zij heeft
zich aangesloten bij Clintons Climate Initiative en voor haar nijpende waterhuishouding Climate Proof ontwikkeld. Maar naast Rotterdam Climate Initiative, Climate Proof
(ZIE 5.7)
en Craddle to Craddle !& zullen ook inzichten van
maatschappelijke groepen serieus genomen moeten worden.
Wat houdt dit kernbegrip in? En wat zijn de politieke, sociale en ethische
consequenties? De Engelse term sustainability wordt in de jaren tachtig een
kritisch beleidsinstrument. Het Brundtland-rapport uit 1987 definieert duurzaamheid als “de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden
zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften
te voorzien in gevaar te brengen”. !' Dat er daarna steeds indringender over
wordt gesproken en het inmiddels toetssteen van beleid is, getuigt op z’n
minst van een zekere urgentie. !( We snappen inmiddels dat er geherinvesteerd
moet worden om terug te krijgen wat we hadden. Door het volstrekt onnodige
oponthoud van enkele decennia vergt duurzaamheidbeleid nu meer dan alleen
maar doorgeven: het vereist ook een verhoogde inspanning. Onze generatie
kan niet langer volstaan met overdracht van wat al bestaat. Er is een kwalitatieve sprong vereist met diepte-investeringen in sociaal en cultureel kapitaal.
Duurzaamheid moet èn tussen de oren komen èn handen en voeten krijgen.
Zelfreflectie, zelfkritiek en zelfdiscipline zijn onvermijdelijk. Door de politieke
urgentie van duurzaamheid overstijgt deze het fysieke en het economische
domein. Het begrip heeft ook sociale en mentale dimensies. (ZIE 4.2.1D)
34 - 35
Na meer dan 30 jaar soebatten zijn we inmiddels zover dat de onomkeerbaarheid van de gevolgen van menselijke inbreuk op natuurlijke, interactieve
cyclische processen – ecosystemen – wordt erkend. Daarmee wordt niet zozeer
het grote gelijk van milieuactivisten beklonken als wel het externaliserende
handelen in het moderne ondernemerschap ter discussie gesteld: het onterecht afwentelen van productiekosten op de belastingbetaler en op volgende
generaties. De overheid wordt geacht als hoeder van het algemeen belang de
hoogte van de negatieve externe effecten vast te stellen. Deze worden bij de
vervuiler teruggelegd zodat deze ze internaliseert. Dit besef moet niet alleen in
de boeken maar ook in de producten en tussen de oren van de vervuiler komen.
Maatschappelijk Verantwoord/Betrokken Ondernemen staat in de kinderschoenen en is nog vatbaar voor conjunctuurschommelingen, maar de herformulering
in drie P’s van profit naar prosperity is een eerste stap om een kwalitatieve
sprong te maken.
Gegeven het excessieve consumentisme zijn we ondertussen allemaal veroorzaker. De beschikbaarheid van goedkope, fossiele energie in combinatie met
een ongebreideld, op individualiteit gefocust consumentisme is voor een duurzame economie fataal. Lineaire productieprocessen produceren bergen afval.
Zelfs een onschuldig beroep als productdesigner ontkomt niet meer aan zelfreflectie. (ZIE 5.11) Naast dat duurzaamheid dus beleidsmatig een focus is, wijst
het ook op een andere verstandhouding en mentaliteit. Net als producenten
externaliseren consumenten hun afval: dit varieert van wildplassen, het weggooien van kauwgum op straat tot het uitstoten van te grote hoeveelheden CO 2.
Ook bij externaliserende consumenten moeten klimaatbeheersing, duurzame
energieopwekking en energiezuinige mobiliteit tussen de oren komen. Door
het probleem te internaliseren worden ze zelf deel van de oplossing. Daarmee
wordt duurzaamheid naast een economische uitdaging tevens een emancipatoir
proces. Opnieuw zijn educatie, communicatie en participatie de sleuteltermen.
Het geloofwaardig maken van duurzaam gedrag op de schaal van de buurt
vereist niet zozeer de installatie van surveillance camera’s als wel die van
duurzame energie- en mobiliteitsystemen in de wijk. Wat de term ‘kindvriendelijke wijken’ ook mag betekenen, basisvoorwaarden zijn schone lucht en veilige
speelruimte. De stad als duurzame mobiliseringmachine vergt een positieve
ombuiging van de huidige congestieve automobiliteit in een ecologisch verantwoorde co-mobiliteit. (ZIE 5.2) Alternatieve, duurzame vervoerssystemen vullen
dan – ook op wijkniveau – bestaande grootschalige systemen aan. ‘Gratis’
openbaar vervoer is onontbeerlijk. Gratis betekent overigens niet voor niets
Het wordt alleen onzichtbaar door belastingbetalers gefinancierd.
Duurzaamheid staat hoog op de politieke urgenda . Het is een politiek issue bij
uitstek, mede omdat de geloofwaardig van de overheid zelf ook in het geding is
als deze effectief gedrag bij de burger wil oproepen. De economische haalbaarheid van herinvesteringen in schone energie is mede afhankelijk van de bereidheid van de overheid proactief te handelen: ze draagt zorg voor het in de markt
zetten van innovatieve producten die voor de consument nog onbetaalbaar zijn.
Door politieke terughoudendheid heeft Nederland in de jaren negentig fotovoltaïsche energieopwekking via zonnepanelen uit handen gegeven. In Duitsland
is dit nu big business.
Dr i e ecologi e ën: f ysi ek, socia a l, ment a a l – Om duurzaamheid in
andere kernbegrippen te verankeren differentieert RVS het conventionele eco-
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
logiebegrip. Van zo’n differentiëring, zij het op andere terreinen, is al sprake.
Zo luidt de ondertitel van de door dS+V uitgebrachte culturele atlas Sense of
Place : Atlas van de culturele ec ologie van Rotterdam. In menswetenschappelijke disciplines krijgt het begrip een sociale dimensie. Neem het ‘ecologisch
model’ van Lawton dat in de WMO visie van de deelgemeente IJsselmonde is
verwerkt. (ZIE 3.4.1) Sociaal welbevinden is hier de evenwichtige spanning tussen
wat iemand (nog) kan en welke eisen er door de omgeving worden gesteld.
Competenties en omgevingsdruk zijn parameters van een s ociale ec ologie . "
Yife1N\cq`aef]e`\kq`ae[Xk`j[\miXX^#NDFg`cfk@Ajj\cdfe[\#)''/
Wanneer sociale netwerken als ecosystemen worden opgevat, krijgt sociale
ecologie meer inhoud. Voor RVS staat ecologie voor een integrale, geïntegreerde en integere interesse. Zij heeft naast fysieke – integraal – ook s ociale – geintegreerd – en mentale – integer – aspecten. De ethische component van een
sociale ecologie houdt in dat ieder individu beseft dat zijn gedrag dat van anderen duurzaam beïnvloedt en dat het gedrag van anderen onmiddellijk repercussies heeft voor zijn eigen leven en dat van zijn kinderen. Dat laten meewegen
is een hoogst paradoxale aangelegenheid omdat onze consumptiesamenleving
tegenstrijdige signalen afgeeft. Spendeer excessief, maar wees terughoudend.
Omgang met dit soort paradoxale ervaringen, deze schizofrene situatie kunnen
hanteren opent het zicht op een mentale ecologie. (ZIE 4.2.1D) Dat wat in de jaren
zeventig als onmogelijke mentaliteitsverandering werd afgewezen – en met
een even ondoenlijke ‘lange mars door de instituties’ werd gecompenseerd – is
nu onvermijdelijk geworden. Voor zo’n mentale omslag volstaat het niet alleen
36 - 37
maar informatie te verstrekken over de gevolgen van ecologisch onverantwoord
gedrag. Deze omslag wordt pas gerealiseerd als educatie via communicatie
serieus wordt omgezet in daadwerkelijke participatie. Wil duurzaamheid tussen de oren van stadsbewoners beklijven dan moet ecologisch bewustzijn in het
basisonderwijs ontwikkeld en in het voortgezet onderwijs bestendigd worden. "
Kortom, fysieke ecologie – schone lucht, duurzame energie, duurzame mobiliteit – is pas succesvol als er ook een sociale en mentale ecologie aan vastzit. In
zo’n drievoudige ecologie zijn mensen niet alleen in andere wezens maar ook in
elkaar geïnteresseerd en zijn zij bereid tot daadwerkelijke gedragsverandering.
De bedenkers van het Craddle to Craddle concept noemen dit ‘ inter generationele verantwoordelijkheid’. (ZIE 5.11) Om deze urbane bewustzijnssprong te
maken zijn drie vertaalslagen vereist: 1 ) een inzicht in dit ‘inter’
een herijking van verantwoordelijkheid
(ZIE 4.2.2A)
(ZIE 4.2.1B) ,
2)
en een integrale toespitsing
van het uiterst flexibele containerbegrip duurzaamheid. Gegeven het moderne
imperatief van de (volks)gezondheid als een alles overspannend perspectief
(ZIE 4.1.1B)
is de definitie van gezondheid die de Wereld Gezondheid Organisa-
tie (WHO) hanteert meer dan toereikend: als gezondheid “een toestand van
lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden” is dan eist een vertaling naar
duurzaamheid van deze fysieke, sociale en mentale dimensies een drievoudige
ecologiebegrip: Eco 3. (ZIE 4.2.1 , 5.6, 5.7)
Re l a t i e duurza amhe id me t int ercultur a lit e i t en v akmanschap – Als gezondheid de sleutelterm is en vakmanschap cultureel vertaald
kan worden in skills, dan biedt de spin-off voor de omliggende deelgemeenten van de verbouwing van het Stadionpark een inzicht in de relaties tussen
duurzaamheid, interculturaliteit en vakmanschap. (ZIE 3.2.3) Rotterdam wil in een
tijdbestek van 10 jaar de Sportstad van Nederland worden en in 2028 de Olympische Spelen binnenhalen. De stad verjongt, voornamelijk in gezinnen met een
allochtone achtergrond. Fysieke ecologie en sociale duurzaamheid vereisen de
ontwikkeling van een sportcultuur om talenten een kans te geven aan te sluiten
bij de wereldtop. Dat in de in 2006 gelanceerde nota over de Sportstad ‘sport
op school’ bovenaan het lijstje staat, onderstreept dit inzicht. Dit sterkt RVS in
haar overtuiging dat het verbreden van het ecologiebegrip naar sociale netwerken noodzakelijk is om duurzaamheid zo breed mogelijk uit te rollen.
1.5.4 - Integraliteit
Het vierde kernbegrip is integraliteit. Geeft duurzaamheid de lange duur aan,
integraliteit duidt vooral op samenhang en focus in een bepaald tijdsbestek
en binnen een afgebakend gebied. ‘Gebiedsontwikkeling’ is de term waarbinnen integraliteit zich concreet manifesteert. Termen als ‘integraal’ en ’integraliteit’ – letterlijk: ‘algeheel’ of ‘het geheel betreffend‘- duiken vanaf 1995 in
beleidsstukken op na de afkondiging van de eerste fase van het Grotestedenbeleid (GSB). Beleidspijlers fysiek, economie en sociaal worden met elkaar
verbonden. De onwennigheid met dit containerbegrip zette de voorzitter van
het Algemeen Verbond Bouwbedrijven – fysiek dus – Eelco Brinkman ertoe
aan integraliteit als volgt te duiden: “op papier hangt alles samen als je er een
nietje doorheen slaat”. Meer subtiele waarnemers zagen de opgave van integraliteit vooral in een fysieke opgave met een sociale dimensie. Zij begrepen
dat stedenbouw meer is dan het stapelen van stenen. RVS heeft stedenbouw
vanuit zijn relationele perspectief altijd al gedefinieerd als het bouwen van
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
relaties en construeren van bewustzijn. (ZIE 4.1.1B) In plaats van Brinkmans nietje
hanteert RSV de ecologische satéprikker om samenhang van alle betrokken domeinen, schalen en partijen tot stand te brengen. (ZIE SCHEMA P.20)
Inmiddels loopt de derde fase van het GSB beleid (2005-2009) op zijn eind en
zou met het kernbegrip integraliteit de mate van samenhang en focus in de
doorgevoerde maatregelen kunnen worden geëvalueerd. Dat dit niet zo eenvoudig is, blijkt wel uit de evaluaties van de investeringen van woningcorporaties in het sociaal-culturele domein, zoals in het rapport De baat op straat .
Dat Rotterdam Vakmanstad/Skillcity door Pact op Zuid bij de eerste publieke
presentatie herkend werd als een mogelijke blauwdruk voor deze integraliteit
is wellicht te danken aan de expliciete wijze waarop RVS deze integraliteit niet
alleen tussen de pijlers fysiek, economie, sociaal en cultuur, maar ook tussen beleidsdimensies als mobiliteit en duurzaamheid uitwerkt. RVS heeft zich
vanaf de eerste aanzetten in 2004 in haar tienschalige analyse van Rotterdam
met de ecologische satéprikker op samenhang van alle betrokken domeinen,
schalen en partijen gericht.
ECP(i) t r a j ect, S5 focus en de wa ardescha a l – Net als bij de andere kernbegrippen heeft integraliteit politieke en ethische aspecten. Politiek
haakt het aan bij ‘integreren’ en ‘integratie’, ethisch bij ‘ integer’ en ‘ integri-
\gZ` b\iekiXa\ZkJ,]fZljbeffgglek
Qddac
fXYZ
\PaZc
\[lZXk`\
jZ_fc`\i$jkl[\ek$jkX^`X`i$jkXik\i
38 - 39
gXik`Z`gXk`\
Zfddle`ZXk`\
`ek\^iXk`\
cWdXb
BRON: RVS 2009
bcPS
fTaT[S
teit’. Eco 3 wordt als volgt vertaald: integraal (fysiek), integratie (sociaal) en integer (mentaal). Integreren is een politiek heet hangijzer dat al decennialang
de debatten over het ‘allochtonen’vraagstuk verhit. Of integreren – dat zoveel
betekent als ‘tot een geheel worden’ of ‘helen’ "! – nog wel een adequaat begrip
is om de participatiegraad in en de identificatiegraad met de Nederlandse samenleving van de kinderen en kindskinderen van wat ooit gastarbeiders waren
te normeren, valt te betwijfelen. "" RVS stelt daarom voor het begrip integratie
net als het begrip emancipatie te integreren in een drietal andere begrippen:
educatie, communicatie en participatie.
De S5-focus van RVS vertaalt het ECP(i)-traject. Door tijdens scholing en
studie skills van allerlei aard te ontwikkelen en deze in stages als sociaal
en cultureel kapitaal te laten renderen, kan een starter sneller bij de markt
aansluiten. Op de Erasmus Universiteit wordt binnenkort Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen (MVO) afgemeten aan de participatiegraad van
haar studenten in maatschappelijke instituten en organisaties. Deze
service learning activiteiten worden bij afsluiting van de studie op de bul
aangetekend. Bij een sollicitatie zijn ze doorgaans een pré.
De tweede associatie bij integraliteit refereert aan de titel van dit rapport:
woorden als daden. De stam van zowel integraliteit als integratie is integer.
Het begrip integriteit duidt niet alleen op samenhang en op een geheel zijn,
maar verwijst in ethische zin ook naar iemands verantwoordelijkheid voor zijn
daden. Iemand is integer als er vanuit kan worden gegaan dat hij zich aan zijn
woord houdt. Hij is bereid verantwoording voor zijn daden af te leggen. Er kan
op hem gerekend worden. Hij is te vertrouwen. Al deze ethische en politieke
aspecten zijn uit te zetten op de waardeschaal die RVS hanteert. Daar staat
integriteit nadrukkelijk onder verantwoordelijkheid en naast interesse: in
de verantwoordelijkheid wordt de relatie bekrachtigd die in de interesse ontvankelijk blijft voor nieuwe ervaringen.
Gedragingen van individuen hebben effecten – pragmatiek – en worden gemotiveerd – ethiek. Wat in de traditie van het westerse denken altijd uit elkaar
gehaald is – lichaam/geest, object/subject – loopt in de visie van RVS vloeiend
in elkaar over: denken en doen, theorie en praktijk, privé en publiek, het zijn
kunstmatige scheidingen. (ZIE 4.1.1) De motor van dit alles is ambitie. Dit is een
nXXi[\jZ_XXc
giX^dXk`\b
q\c]m\ikifln\e
kifkj
verantwoordelijkheid
gXik`Z`gXk`\
q\c]i\jg\Zk
integriteit
`ek\i\jj\
\k_`\b
BRON: RVS 2009
XdY`k`\
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
complexe gemoedstoestand die zich op vele manieren vormt en uit, maar er
is altijd sprake van een verstandhouding waarin fysieke, sociale en mentale
aspecten elkaar steunen en versterken. (ZIE 4.3.3A)
Re l a t i e int egr a li t e i t me t int ercul tur a lit e it, vakmanschap en
duurza amhe id – Het doet geforceerd aan om alle kernbegrippen aan elkaar
te koppelen. Maar idealiter is een traject dat al deze kernbe grippen als criterium hanteert het meest productief, krachtig en betrokken.
Het verbindt educatie, communicatie en participatie productief met elkaar en
bevordert zo impliciet emancipatie en integratie. De kernbegrippen zijn, los van
hun politieke en ethische dimensies, dan ook vooral beleidsgereedschappen. Bij
het ontwerpen van een nieuw traject fungeren ze als toetsstenen om bepaalde
elementen wel of niet op te nemen, deze coalitie wel en een andere niet te
sluiten. Zij worden bij een screening van reeds lopende trajecten of projecten
gebruikt om een keuze tussen het ene of het andere traject/project te maken.
Vertaald naar het eerste kernbegrip vakmanschap laat de samenhang tussen
de vier kernbegrippen zich als volgt verwoorden: ze vormen tezamen de basis
van wat wij in algemene zin als cultuur aanduiden. Ze geven aan wat cultiveren inhoudt. Cultuur is het resultaat van duurzame overdracht van kennis en
technieken – sinds kort: informatie en technologieën – die deze cultuur in stand
houden. Deze wordt overgedragen aan de volgende generaties. Duurzaamheid
komt in beeld als we ons het Brundtland rapport in herinnering roepen. Interculturaliteit wijst op de effecten van een inmiddels tot immense proporties
uitgegroeide globalisering. Educatie, communicatie, participatie, emancipatie
en integratie spelen in dit integrale perspectief allemaal hun specifieke rol.
De bottom line is kwalitatief vakmanschap, waarin de integriteit van de vakman
40 - 41
voorop staat. Dit is een graadmeter voor de mate waarin iemand in zijn om-
geving integreert. Als gezel of als meester, dat maakt niet uit. Zolang er maar
aangesloten wordt bij wat iemand kan en wil. Bovendien staat de meester-gezel
structuur niet voor eeuwig vast: gezellen kunnen meester over meester worden
en meesters zullen op een bepaald moment weer gezel zijn. (ZIE 4.3.3.2) Serieus je
vak uitoefenen staat en valt bij het serieus genomen worden door anderen. Je
wordt gewaardeerd om je vakkundigheid en vakkennis. Je ontleent je eigenwaarde en zelfrespect aan deze waardering. Het duurzaam overdragen van
vakmatige, sociale, culturele en mentale skills vormt de basis van een vaktraditie. Het (mede)delen van vakkennis en deelnemen aan een vaktraditie vormt de
grondslag van een cultuur. (ZIE 4.4)
Motorschip Noordere iland – Bij het uitwerken van de bovenstaande
gedachten besefte ik hoe belangrijk mijn samenwerking met de op het Noordereiland wonende en werkende kunstenaar Joe Cillen is voor deze inzichten.
Cillen is als kunstenaar in de tachtiger jaren neergestreken op deze kluit aarde
die in de Maas tussen Willems- en Koninginnebrug ligt. Als ex-varensgezel
herkende hij daar onmiddellijk de vorm van een schip in. Vanaf dat moment
vatte hij de gedachte op om dit beeld tot uitgangspunt van een kunstproject te
maken: Ms Noordereiland. In de afgelopen 25 jaar heeft hij samen met andere
‘opvarenden’ fysieke ingrepen gerealiseerd zoals het bak- en stuurboordlicht
op een van de grote woonblokken, een machinekamer in een van de achterstegen, een laaddek op het middenplein, een heuse scheepstoeter en nog een
groot aantal kleinere ingrepen. Zijn grote droom is om op het laatste resterende stukje groen op het eiland – het Noordereiland is de minst groene wijk in
Rotterdam – kersenbomen te planten tegen scheurbuik.
In zijn galerie exposeren kunstenaars en worden evenementen georganiseerd
met buitenlandse en Rotterdamse gasten. Er hangt een Reichiaanse Orgonbox
42 - 43
st r a t egisch v lak
woorden a ls daden
die de energie opwekt waar het schip op drijft. De lokale designers hebben geld
ontworpen en gedrukt – 1 t/m 7 orgon – waar in winkels en cafés mee betaald
kan worden. Een permanente tentoonstelling toont foto’s die Cillen op zijn
reizen naar het ten aanzien van het Noordereiland meest oostelijk gesitueerde
eiland – Ascencion – en westelijke gelegen eiland op de wereld – Kiritimati –
heeft gemaakt om vriendschappelijke banden aan te knopen. Ook daar zijn
bakens geplaatst en er is gesproken met de laatste officiële vertegenwoordigers
van de NASA basis op Kiritimati om twee bakens het heelal in te schieten.
Er is een Scheepsjournaal dat gevuld wordt met teksten van inwoners die nadenken over wat er zoal mee moet als het schip vertrekt. De lokale middenstand
denkt na over foerage. Er is een heuse vlag die bij velen uithangt en er wordt
aan een scheepsopera gewerkt met instrumentalisten van het eiland. Voorbereidingen met een zangkoor zijn in volle gang. De leerlingen van de basisschool
hebben het eilandlied ten gehore gebracht, waarvan de tekst door de op het
eiland wonende componist Hans Koolmees op muziek is gezet. Fysiek, sociaal,
cultureel en economie, zelfs veiligheid als het om de erbarmelijke toestand van
de kades vol hondenpoep gaat, alles schuift heel vanzelfsprekend in elkaar. Het
eiland staat als Ms Noordereiland beschreven in de Lonely Planet gids. "#
Kortom, het is te gek om los te lopen. Toch loopt het goed. Wat al die groepen
beleidsmakers van het Rijk en de gemeente, al die maatschappelijke organisaties en managementopleidingen die in het kader van de City Safari "$
al jarenlang langskomen intrigeert, mag iedereen voor zichzelf bepalen. Een
ding is echter duidelijk: creativiteit en gemeenschapsgevoel, poëzie en daadkracht, groot denken en kleinschalig handelen, het zit er allemaal in. Maar
vooral samenhang en focus vanuit een open blik hebben de doorslag
gegeven. "%
woorden a ls daden
effi[\i\`cXe[
]\`a\effi[
X]i`bXXe[\in`ab
bXk\e[i\Z_k
Ycf\d_f]
kXin\n`ab
mi\
fl[$Z_Xicf`j
ql`[n`ab
44 - 45
g\e[i\Z_k
K8:K@J:?<
@EK<I8:K@<$
M<C;<E
Y\m\inXXi[
_`cc\jcl`j
\\n`ab
^iffk$`ajj\cdfe[\
cfdYXi[`a\e
46 - 47
woorden a ls daden
t act ische int er act i eve lden
2.1
TACTISCHE VELDEN: INTERACTIES
49
2.2
SOCIALE ARCHITECTUUR
50
51
52
2.2.1
EEN ‘POTENTIEF’ FENOMEEN
2.2.2
INTERACTIEVELDEN: SFEREN EN ATMOSFEER
2.2.3
ATMOSFERISCHE INBEDDING: SCHOOL, BUURT,
MARKT, STAD
2.3
F.A.C.E. VALUE: OPSCHALEN, DOORKNOPEN EN
TERUGPLOEGEN
2.3.1
FYSIEKE INTEGRITEIT – SCHOOL
2.3.2
ACTIEF BURGERSCHAP – BUURT
2.3.3
CULTUREEL ONDERNEMERSCHAP – MARKT
2.3.4
ECO 3 – STAD
53
55
56
57
61
63
havenarbeiders
1970
gastarbeiders
_Xm\ejkX[
qfe[X^jiljk
^\q`ejnXXi[\e
dfefZlckli\\c
d`[[\em\c[
m\iqfi^`e^jjkXXk
i\Z_kjjkXXk
bcPST][P]S
9IFE1IMJ)''0
Uhb X TZ
^ _ T] QPaT a d X \cT
\ ^Q X [ X cT X c
^ ]S T a f X Y b
b^ R X P P [
Rd[ cdaT T [
T R^] ^ \X T
_^[XcXTZ
S T\ ^ VaP UX T
8I9<@;<IJ$
JK8;
48 - 49
werknemers
wijkbewoners
]pj`\b\
`ek\^i`k\`k
Y^[^
UPRT
h^da
f^a[S
bRW^^[
d]XRXch
XZk`\]
Yli^\i$
jZ_Xg
1990
etnische minderheden
:LCKLLIJK8;
1980
buitenlandse werknemers
ZlckllijkX[
.o)+lli
`e[`m`[lXc`jd\
dlck`Zlckli\\c
c`Y\iXc`j\i`e^
mi`a\dXibkjkXXk
i`j`ZfjXd\ec\m`e^
[^RP[V[^QP[
UaTT
fWTT[Tab
2010
?
UaTT
W^dbT
\PaZc
\Zf*
bcPS
M8BD8EJK8;
Zlckli\\c
fe[\i$
e\d\e
Qddac
autochtonen
van multicultureel overleven
naar intercultureel samenleven
2000
allochtonen
ZXYZ
^_idXS
woorden a ls daden
t act ische int er act i eve lden
INTER-ESSE
TR^ [ ^ VX T
Hoe is een strategische visie als Rotterdam Vakmanstad/Skillcity in praktijk
te brengen? Waarmee en waardoor krijgt deze handen en voeten? Hoe vindt de
transitie plaats van het strategisch vlak naar het dagelijkse leven van buurtbewoners, schoolgaande jeugd, buurtgroepen, jongeren, marktkooplui en ondernemers in de wijk? Hoe kan de strategie in presentaties aan en gesprekken
met beleidsmakers en uitvoerders als opbouwende, kritische reflectie op het
bestaande beleid fungeren? Voor een operationalisering van de strategie in de
door deze vragen beoogde breedte en diepte is een tussenstap nodig op tactisch niveau. Scholen, jongerenorganisaties, wijkondernemers, beleidsmakers
opereren beleidsmatig allemaal op verschillende schalen, maar in de praktijk
schuiven onderlinge interacties en transacties in elkaar. Op het tactische vlak
worden deze overbruggingen systematisch uitgewerkt. De contouren van mogelijke coalities en coproducties moeten daar zichtbaar worden.
2.1 - Tactische velden: interacties
Er zijn vier tactische velden die, gegeven het ECP(i) traject – educatie, communicatie en participatie (integratie) – en de S5 focus – scholier, student,
stagiair, starter, skills –
(ZIE 1.5.4) ,
over elkaar heen en in elkaar schuiven. Ieder
veld schuift in het strategische model over diverse schalen heen. Zo schuift
het tactische veld ‘school’ natuurlijk over onderwijs, sociaal en cultureel heen,
maar er is ook een deelaspect economie bij betrokken: in de Brede school worden docenten ingehuurd; stagiairs kunnen deels betaald worden. Omdat brede
scholen steeds meer in speciaal daarvoor ontworpen Multi Functionele Accommodaties worden opgenomen, schuift dit veld ook deels over fysiek heen.
In het voortgezet onderwijs reizen leerlingen veel en komt openbare ruimte en
mobiliteit in beeld. Voor de andere velden gelden soortgelijke overwegingen bij
hun positionering in het strategische ontwikkelingsmodel.
Zo laten zich vier met elkaar interacterende tactische velden situeren die
oplopend steeds meer strategische schalen in zich opnemen:
School – Buur t – Ma r kt – St ad
Deze interactievelden worden doorkruist door trajecten die in elkaar haken en
zo netwerken vormen. De meest omvattende focus van deze interactievelden
voor grootstedelijk samenleven bevat de volgende aspecten:
rT PDJBMFCFUSPLLFOIFJE
rDVMUVSFMFEJWFSTJUFJU
rDSFBUJFGPOEFSOFNFSTDIBQ
rFD P 3
Het laatste interactieveld vergt enige toelichting. Duurzaamheid doordringt
alles en schraagt feitelijk de integrale aanpak. Duurzaamheid gaat verder dan
alleen maar fysieke ingrepen. Het gaat ook om sociale en mentale aspecten.
(ZIE 1.5.3)
Om te stimuleren dat op het gebied van duurzaamheid substantiële
verbindingen tussen school, buurt, markt en stad tot stand komen, dienen
woorden a ls daden
t act ische int er act i eve lden
beleidsmakers zich van deze integrale aanpak terdege bewust te zijn. Met Eco 3
legt RVS zich erop toe dit inzicht actief te verspreiden en te beargumenteren.
Op het eerste interactieveld moeten er dus antwoorden komen op vragen als:
wanneer en wat voor extra skills activeer je om de duurzaamheidsgedachte bij
toekomstige, sociaal participerende, cultuurgrazende, creatief ondernemende
en ecologisch verantwoordelijke stadsbewoners tussen de oren te krijgen? Wat
geef je ze in handen? Waar laat je ze naar kijken?
Dat taalvaardigheid op alle velden een absolute eis is, staat als een paal boven
water. Er zijn echter veel meer skills nodig om maatschappelijk te participeren, met name communicatieve, sociale en culturele skills. Voor creatief
ondernemerschap dat profiteert van de productieve wisselwerkingen tussen
vakmanschap, interculturaliteit en duurzaamheid zijn skills vereist van meer
economische en organisatorische aard. Nadenken over wat vakmanschap,
interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit concreet inhouden, is niet alleen belangrijk voor schooldirecteuren (school), jongerenwerkers (buurt) en
ondernemersverenigingen (markt), maar zeker ook voor managers en beleidsmakers bij gemeentelijke diensten (stad). Hoe denken zij over integraliteit en
duurzaamheid? Is er sprake van onderlinge afstemming van hun beleidsterreinen of wordt deze afstemming door de verkokering tegengewerkt? Kunnen
hun ideeën en inzichten nog aangescherpt worden? Op dit meest omvattende
interactieveld wil RVS het door haar kernbegrippen gevoede discours over de
grootstedelijke problematiek verder ontwikkelen om de transitie die zij beoogt
van bovenaf te versterken. Concreet komt dit neer op het organiseren van
seminars, het geven van lezingen en het adviseren bij en meeschrijven aan
rapportages. (ZIE 5.2) Als zodanig werkt RVS als een scenario binnen een discoursstrategie. (ZIE 4.1)
Het verknopen van trajecten tot draagkrachtige netwerken en het opschalen
van deze trajecten gebeurt binnen de tactieken in overeenstemming met de
door het International Advisory Board aangegeven ijkpunten: interculturaliteit
en duurzaamheid. RVS meent echter dat de realisering van beide niet zozeer
een aanscherping en uitbreiding als wel een integrale heroriëntatie van het
voorgestane beleid betekent.
2.2 - Sociale architectuur
Wat betekent dit in het licht van de pijlerstructuur die in de aanpak van de
grootstedelijke vernieuwing wordt gehanteerd? Over de grootstedelijke samenleving wordt vaak in termen van weefsels gesproken. Fysiek en economie
vormen dan de schering, sociaal en cultureel zijn de inslag. Zo’n beeld werkt
verhelderend maar in werkelijkheid is het grootstedelijke leven veel complexer.
Dat geldt ook voor de categorieën of pijlers die beleidsmakers en medewerkers
als exclusieve focus hanteren. Fysiek, economie, sociaal, cultuur en veiligheid schuiven in het leven van alledag over en in elkaar. Indexen zijn slechts
50 - 51
vingerwijzingen. Willen we het beeld van een weefsel vasthouden dan gaat
het misschien meer om strengen en patches die een veelkleurige lappendeken
vormen, om rafels die worden teruggeweven en loshangende draden die worden
doorgeknoopt. Neem de pijler fysiek. Voor participerende bewoners is fysiek
niet alleen een huis, een plein of een Multi Functionele Accommodatie (MFA)
waar allerlei wijkvoorzieningen van school tot zorg onder een dak worden
geplaatst. De stad is een mobiliseringmachine. Dit heeft consequenties voor
de fysieke pijler. Te dure huizen treffen huurders en kopers niet alleen in hun
portemonnee, het beperkt of vergroot ook hun sociale reikwijdte. Gegeven de
mobiliteit is fysiek ook een drukke straat, een gevaarlijk plein en uitlaatgassen. Deze bedreigen direct hun fysieke gesteldheid en die van hun kinderen.
Bouwen is rekening houden met het micropolitieke niveau van fysiek. Teveel
vervuilende mobiliteit is een inbreuk op de fysieke integriteit van stedelingen.
De luchtkwaliteit in Rotterdam is slecht. In bepaalde wijken ga je zelfs een jaar
eerder dood.
2.2.1 - Een ‘potentief’ fenomeen
Alle betrokken partijen – overheid, projectontwikkelaars, woningcorporaties,
architecten, bouwers, beheerders, makelaars, kopers en huurders – verdisconteren economie èn sociaal in fysiek. Architectuur en stedenbouw hebben per
definitie een sociale dimensie. De recente tendens binnen de stadsplanologie
om over ‘sociale architectuur’ te spreken refereert dus niet aan het aloude verschijnsel sociale woningbouw. Sociale architectuur benadrukt het belang van
de sociale pijler in de fysieke pijler. !
Impliciet wordt in de kwalificatie ‘sociale architectuur’ zowel sociaal beleid als
architectuur opnieuw gedefinieerd. Deze toespitsing van architectuur op de
sociale dimensie komt mede voort uit de de eis om integraal te werken. Architectuur is naast een afsluitbaar project dat over het ontwerpen en bouwen
van huizen, woonblokken of hele stadsdelen gaat ook altijd een traject dat
door blijft lopen. Door beleidsmakers gehanteerde termen als ‘wooncarrière’,
’woonmilieu’ en ‘leefstijl’ geven dat impliciet aan. Architectuur en stedenbouw
zijn zich blijkbaar steeds bewuster geworden van hun creatieve vermogen om
relaties en sociale netwerken te construeren. Door op een bepaalde manier te
ontwerpen en te bouwen wordt indirect het bewustzijn van bewoners en gebruikers beïnvloed. "
Maar wat behelst deze sociale pretentie van de architectuur precies? Wordt
hier niet indirect van de maakbaarheid van de samenleving uitgegaan? RVS
meent dat dit niet het geval is. Zij situeert sociale architectuur in de voorwaardescheppende sfeer: architectuur schept voorwaarden voor socialiteit. Het
gaat in technische zin om socia bi liteit, de mogelijkheid voor sociale interacties. Ontmoetingen worden mogelijk gemaakt. Sociale architectuur onderscheidt zich dan ook van het leefbaarheidsproject. Dit wordt ingegeven door
een veiligheidsimperatief. Het legt zich toe op preventie en repressie. Sociale
architectuur houdt zich niet bezig met het wegwerken van problemen, maar met
het scheppen van mogelijkheden. Ze potentieert de ruimte. Sociale architectuur is – in ieder geval idealiter – niet repressief, noch preventief of curatief,
maar ‘potentief’. (ZIE VERDER 4.3.1)
Grootstedelijk leven pulseert in alle netwerken die op elkaar inwerken, positief
of negatief. De fysieke conditie van wijken bepaalt mede de fysieke en sociale
conditie van de bewoners. Hoe fictief en speculatief het rondgierende kapitaal
woorden a ls daden
t act ische int er act i eve lden
ook mag zijn, zoals de kredietcrisis uiteindelijk fysiek indaalt in het leven van
metselaars en caissières, zo conditioneert architectuur – fysiek – alledaagse
interacties van wijkbewoners. Een integrale aanpak geeft zich daar rekenschap van. Openbare ruimte is de plek waar deze dimensies zich verknopen.
Het construeren van deze tussenruimtes betekent het cultiveren van het inter.
Er wordt vooruitgelopen op mogelijke ontmoetingen en op evenementen die er
zullen plaatsvinden, van ongeplande activiteiten zoals (free) runnen, wandelen
en fietsen tot festivals, rollerskatekoersen en citybike-battles. Zo komt naast
de sociale dimensie ook de culturele dimensie in beeld.
2.2.2 - Interactievelden: sferen en atmosfeer
Binnen de tactische interactievelden van RVS schuiven fysiek, economie,
sociaal, cultuur en veiligheid in elkaar. Interactievelden zijn geen scherp
afgebakende domeinen, sectoren of territoria. De eis coalities te sluiten en coproducties te initiëren maakt dat zo’n veld per definitie naar alle kanten moet
openstaan. Ze zijn multidimensionaal en osmotisch. Iedereen moet kunnen
aanhaken. Maar deze openheid betekent niet dat interacties vrijblijvend zijn.
Ieders gedrag werkt op het geheel door en is door de relationele structuur ongewild wederkerig. Het is net als de meridianen op de globe: waar de vector ook
begint, uiteindelijk keert deze bij zichzelf terug. Dit is de basis van het meest
omvattende ontwikkelingstraject: ecologische verantwoordelijkheid. Iedere
handeling genereert effecten die door feedback consequenties voor je eigen
leven hebben. Deze effecten zullen je eigen gedrag uiteindelijk transformeren.
Dat kan lang duren, maar het kan ook razendsnel gaan. De klimaatcrisis is op
geopolitiek vlak evenals de kredietcrisis een uitdrukking van zo’n cybernetische lo op.
Laten we daarom de verbeelding van geclusterde netwerken aanvullen met
een beeld dat recentelijk door de Duitse filosoof Peter Sloterdijk is geïntroduceerd: ‘sferen’. Dit van oorsprong Griekse woord betekent letterlijk ‘bol’. Mensen leven altijd samengebald in steeds groter wordende sferen. Die bouwen
hun eigen immuunsysteem op en zijn voor een bepaalde periode eigenmachtig en onkwetsbaar. Maar zo’n immuunsysteem dijt uit en wordt op den duur
auto-immuun: het vernietigt zichzelf of gaat over in een nieuwe sfeer. Nationale staten zijn daar een voorbeeld van. Hun in de 19 e eeuw grondwettelijk
verankerde soevereiniteit is door de door hen zelf ingezette globalisering niet
langer verzekerd. Zo zijn de Europese naties door hun wil om samen te werken
niet langer heer in eigen huis. Het grootste immuunsysteem is de globe, onze
atmosfeer. De aantasting van binnenuit is inmiddels een voldongen feit. Veel
ecosystemen zijn al ingestort, nog meer worden er bedreigd. Het gedrag van de
huidige aardbewoners wordt door de eeuwenlange excessieve exploitatie beïnvloed. Duurzaamheid is de beleidsmatige uitdrukking van die op transformatie
gerichte beïnvloeding.
52 - 53
Interessant is Sloterdijks vaststelling dat de globe als allesomvattende bol in
de loop van de afgelopen 50 jaar ‘verschuimd’ is: het samen leven, met name
in de westerse wereld, heeft iets weg van schuim waarin allerlei belletjes met
minstens één wand met elkaar verkleeft zijn. De oppervlaktespanning van de
schuimbel zorgt dat deze niet klapt. Met enige poëtische vrijheid zou die oppervlaktespanning sociale cohesie kunnen worden genoemd. Het fenomeen ‘lichte
gemeenschappen’ krijgt vanuit deze optiek een pregnante betekenis. #
Ook in Sloterdijks maatschappijanalyse staan relaties voorop. Mobiliteit en
duurzaamheid zijn de focus van een verschuimde samenleving. In zijn sferische verbeelding van het samenleven is zelfs leefbaarheid als veiligheidspijler
denkbaar. Iedere sfeer kent een ‘atmosfeer’. De sociale aspecten klinken hier
zowel positief als negatief in door. In negatieve zin geeft zo’n begrip aan dat
beleving van onveiligheid vaak doorslaggevender is dan objectief gemeten
onveiligheid. De veiligheidsindex is een atmosferisch fenomeen. Een positieve atmosfeer verhoogt het woongenot in straten, buurten en wijken. Kortom,
sociale architectuur zou zich rekenschap moeten geven van de atmosferische
inbedding van zijn fysieke opdracht.
2.2.3 - Atmosferische inbedding: school,
buurt, markt, stad
Wat betekent dit voor de tactische opvatting van interactievelden? De primaire
sfeer, het eerste relationele veld is het gezinsleven, in welke samenstelling dan
ook. Dit is een micropolitiek netwerk: machtsverhoudingen blokkeren hier vaak
een open communicatieve educatie en participatie. Binnen dit kleinste netwerk
wordt het individu vanaf zijn vroegste jeugd verknoopt binnen trajecten die hem
of haar met de school, de buurt, de wijk, de markt, de stad en de wereld verbinden. Fysiek en virtueel. In termen van fysiek-virtuele mobiliteit: via de auto
en het mobieltje. Deze fysiek-virtuele mobiliteit bepaalt hun sociaal-culturele
actieradius. (ZIE 5.2)
havenarbeiders
1970
gastarbeiders
_Xm\ejkX[
qfe[X^jiljk
^\q`ejnXXi[\e
dfefZlckli\\c
d`[[\em\c[
m\iqfi^`e^jjkXXk
i\Z_kjjkXXk
bcPST][P]S
9IFE1IMJ)''0
Uhb X TZ
^ _ T] QPaT a d X \cT
\ ^Q X [ X cT X c
^ ]S T a f X Y b
b^ R X P P [
Rd[ cdaT T [
T R^] ^ \X T
_^[XcXTZ
S T\ ^ VaP UX T
8I9<@;<IJ$
JK8;
54 - 55
werknemers
wijkbewoners
bRW^^[
UPRT
h^da Y^[^
f^a[S
ZXYZ
^_idXS
Qddac
autochtonen
UaTT
W^dbT
\PaZc
bcPS
M8BD8EJK8;
2010
?
van multicultureel overleven
naar intercultureel samenleven
2000
allochtonen
UaTT
fWTT[Tab
d]XRXch
1990
etnische minderheden
:LCKLLIJK8;
1980
buitenlandse werknemers
ZlckllijkX[
.o)+lli
`e[`m`[lXc`jd\
dlck`Zlckli\\c
c`Y\iXc`j\i`e^
mi`a\dXibkjkXXk
i`j`ZfjXd\ec\m`e^
[^RP[V[^QP[
woorden a ls daden
t act ische int er act i eve lden
INTER-ESSE
TR^ [ ^ VX T
RVS verlegt in haar probleemanalyse van de grootstedelijkheid het accent naar
de opeenvolgende netwerken en herdefinieert deze als met elkaar verknoopte,
relationele interactievelden. De school speelt in deze verknopingen een cruciale rol. Later spelen werk of verenigingsleven een grotere rol. In deze optiek
zijn individuen knopen in over elkaar heen schuivende sociale, economische en
culturele netwerken. Ieder op zich zijn individuen unieke wezens, maar primair
zijn het niettemin relationele knooppunten die in hun keuzes en beslissingen
mede door hun relaties worden bepaald. Een dergelijke relationele opvatting
van individuen sluit ethiek niet uit. Integendeel. Alleen wordt een begrip als
verantwoordelijkheid niet meer direct aan de innerlijkheid van individuen gekoppeld. Het zijn de netwerken die hen motiveren of demotiveren. Voor de een
functioneert zo’n netwerk als een trampoline die sociale mobiliteit faciliteert,
voor de ander is het een vangnet dat hem of haar voor een salto mortale, voor
een sociale doodsmak behoedt.
RVS is een sociale architectuur, in zoverre ze door investeringen in sociaal en
cultureel kapitaal de voor de fysiek-economische gentrification vereiste infrastructuur versterkt. Vertaald naar de inzet van Pact op Zuid moet de aanpak van
de Jeugd Kansenzone (sociaal), het pleinbeleid (cultureel) en de kansenzones
(economie) in fysieke zin ‘aantrekkelijke wijken’ en een ‘sterk Zuid’ opleveren.
De kleinste schaal waarop deze transformatie wordt ingezet zijn ‘krachtige
buurten’. $Met het gezin als kleinste relationele netwerk zijn het het Jeugdkansenzonebeleid en de Norm Jeugd op Zuid die deze buurtkracht moeten genereren. %
Ook RVS gaat in haar keuze van de interactievelden uit van de demografische
voldongenheid dat Rotterdam verjongt en dat deze verjonging zich met name in
gezinnen van allochtone herkomst voordoet. (ZIE5.1) Dit is maatgevend voor haar
keuze van de school als eerste interactieveld. Verknoping van de school met de
buurt opent het zicht op de kleinste stedelijke schaal: de buurt. Door opschaling via de markt – als fysieke eenheid (de wijkondernemers) en als virtuele
sfeer (de arbeidsmarkt) – naar de stad wordt deze kracht overgeheveld naar de
grootstedelijke regio. Zo wordt de micropolitiek ingezette emp owerment op
scholen productief op macroniveau.
2.3 - F.A.C.E. value: opschalen, doorknopen
en terugploegen
Binnen ieder interactieveld rolt Rotterdam Vakmanstad/Skillcity een ontwikkelingstraject uit. Dit zijn achtereenvolgens:
School:
fysieke integriteit
Buurt:
actief burgerschap
Markt:
cultureel ondernemerschap
Stad:
eco 3
Trajecten die samen met andere organisaties worden uitgewerkt, verbinden de
FACE-trajecten met elkaar. Door ze met elkaar te verknopen ontstaat geleidelijk aan de infrastructurele inbedding voor de gewenste gentrification . De
woorden a ls daden
t act ische int er act i eve lden
FACE-trajecten zijn stepping st ones . Twee van deze ontwikkelingstrajecten
– fysieke integriteit en cultureel ondernemerschap – lopen reeds en worden uitgebreid in hoofdstuk 3 beschreven en geëvalueerd. De trajecten die met andere
organisaties worden uitgerold worden ook in hoofdstuk 3 aangegeven maar
achter in het boek onder ‘Coalities en coproducties’ uitgebreider uitgewerkt.
2.3.1 - Fysieke Integriteit – School
‘Fysiek’ werd in de pijlerstructuur van het Pact op Zuid – een in 2006 afgesloten convenant tussen deelgemeenten, gemeente, woningcorporaties en het
Rijk – aanvankelijk gereserveerd voor de gebouwde omgeving. In de recente
herijking van fysiek vanuit zijn sociale doorwerkingen wordt aan de integraliteitseis tegemoet gekomen. Functies en volumes staan niet los van de fysieke
conditie van de mensen die deze gebouwen bevolken en gebruiken. Conditie
mogen we in een dubbele betekenis opvatten als de toestand of gesteldheid
(conditie 1) van gebruikers die de voorwaarde (conditie 2) is voor het architectonisch ontwerp.
Dat kan op de schaal van de school worden toegelicht. RVS mikt op de Brede
school. Brede scholen zijn ooit ontstaan uit lokale initiatieven. Werkende
ouders vroegen eerst om naschoolse activiteiten. Maar deze zijn uitgegroeid
tot een gedifferentieerd voorzieningenpakket van wijk- en dagarrangementen.
Daarbij ligt nu eens het accent op culturele vorming, dan weer op de versterking van de fysieke conditie, zoals in het Lekker Fit programma van dienst
Sport & Recreatie. & Programma’s als De Gezonde School ' van de GGD bieden
een omvattend kader voor deze ingrepen. Zij bieden, opgeschaald via programma’s als ‘Gezonde Wijk’ naar ‘Gezonde Stad’, een ecologisch perspectief dat
in de vorm van ‘Kindvriendelijke wijken’ een strikt fysieke component krijgt. Zo
schiet sociale architectuur van het ene eind van het spectrum naar het andere.
Voortdurende communicatie over deze bandbreedte is een voorwaarde voor een
integrale aanpak.
Brede scholen krijgen in de toekomst ook nieuwe behuizingen, de zogenaamde
Multi Functionele Accommodatie. Bij het ontwerpen en bouwen van zo’n MFA,
waarin naast primair en voortgezet onderwijs ook andere wijkfuncties en
instituties worden opgenomen (, dient rekening te worden gehouden met toekomstige functies. Er moet nagedacht worden over hoe de school in samenwerking met jongerenwerk, zorginstellingen of een restaurant gaat functioneren.
Dat vergt nieuwe concepten zoals sociale architectuur. Dit concept verbindt
relaties tussen en zelfbewustzijn van allen die de MFA gebruiken, met de ontwerpeisen voor het gebouw. RVS zet het ontwikkelingstraject FI in om nieuwe
functies uit te testen. Zo wordt het risico verkleind dat verouderde concepten
maatgevend blijven voor nieuwe onderwijssituaties.
FI slaat dus meer dan op het bouwen van een school, toegerust met een
integraal pakket voorzieningen, op een relationele inbedding van leerlingen
56 - 57
in de school en in de buurt. FI adresseert basale vragen als: hoe goed zitten
leerlingen in hun vel en hoe zijn via toegevoegde skills hun sociale gedrag en
leerprestaties te vergroten? Alles draait om lichamelijk, sociaal-cultureel en
cognitief emp owerment . Dit vergt echter een toespitsing: op het inhoudelijke
niveau van het onderwijscurriculum. Extra voorzieningen in de huidige Brede
school – het Verlengde Dag Arrangement (VDA) – kunnen bestaande gaten in
het relationele net rond leerlingen dichten. Daarbij kan gedacht worden aan de
gebrekkige ondersteuning door te laag geschoolde ouders, een met suikers en
vet verzadigd dieet, geen sportfaciliteiten in de buurt, een kindonvriendelijke
woonomgeving. FI biedt trajecten met skills aan die deze tekortkomingen compenseren. Voor RVS is de Brede school de aangewezen plek om inhoudelijke
ontwikkelingstrajecten op te starten en te verknopen met participatietrajecten
van ouders en jongeren die in de wijk wonen.
RVS sluit aan bij al bestaande gemeentelijke programma’s. Ze verknoopt deze
met meer sociaal-ecologische en cultureel-economische trajecten. Ze weet
zich bijvoorbeeld door de dienst JOS gesteund in de overtuiging dat filosofieonderwijs leerprestaties verbetert.
Maar ook reeds bestaande inzichten op
sportgebied, zoals het belang van judo en de inzichten over koken met kinderen
en smaaklessen onderschrijft zij. Vanouds zijn scholen bij schooltuinprojecten betrokken. Het ontwikkelingstraject Fysieke Integriteit beoogt echter een
integraal pakket aan te bieden dat tegemoet komt aan de VIDI-inzichten en uiteindelijk bij leerlingen een drievoudig ecologisch besef van hun eigen gedrag
beoogt. (ZIE 4.2.1D) RVS wil met de introductie van een judolijn, kooklijn, ecolijn
en filosofielijn het VDA inhoudelijk invullen. Maar daarmee wordt ook de basis
gelegd voor een opschaling die deze sociale en culturele investering kapitaal
ook fysiek-economisch laat renderen. Strikt fysiek gesproken: de judozaal, de
keuken en de schooltuin komen uiteindelijk ook ten goede van de wijkbewoners,
jongeren en ouderen via de JKZ programmering.
In hoofdstuk 3 wordt het ontwikkelingstraject dat in 2008 op OBS BLoemhof in
de wijk Bloemhof in Rotterdam Zuid is gestart verder uitgewerkt. Dit traject
beoogt naast verbetering van de lichamelijke conditie, de onderlinge relaties
en leerprestaties van de huidige leerling-populatie tevens functies te formuleren voor MFA de Wielslag die in 2011 tegenover OBS Bloemhof op de hoek van
de Putsebocht en de Putselaan door woningcorporatie Vestia wordt gebouwd.
(ZIE: GOOGLEMAP, P. 70)
2.3.2 - Actief Burgerschap – Buurt
Werkt de in Fysieke Integriteit gecumuleerde kracht door in de buurt en de
wijk? Hoe kan deze kracht versterkt worden door potenties die op nog hogere
schaalniveaus zoals de stad liggen, terug te ploegen naar de school? En hoe
kan ten slotte deze wisselwerking onder de noemer Actief Burgerschap worden
georganiseerd? De opschaling naar de buurt als meest organisch leefmilieu in
de wijk – de actieradius dat mensen elkaar kennen is 50 meter rondom hun huis
– verloopt via een aantal verschillende groepen:
rMFFSMJOHFOTOVGGFMTUBHFT
rPVEFSQBSUJDJQBUJF
rCVVSUKPOHFSFO
rTUVEFOUFOTUBHFT
58 - 59
woorden a ls daden
Pe ndr e cht U ni v e r s i t e i t ( C ha r loi s )
t act ische int er act i eve lden
RVS positioneert actief burgerschap voor jongeren tussen vakmanschap
(skills) en interculturaliteit (ontmoeten). Het ontwikkelen van skills en het uitwisselen van sociaal en cultureel kapitaal staat voorop. De skills die door leerlingen in FI worden ontwikkeld zijn geënt op de vier lijnen: judo, koken, filosofie
en ecotuinieren. Doordat zij beter in hun vel komen te zitten en met meer en
andere mensen en leefmilieus in aanraking komen zijn zij sociaal wendbaarder.
Door zogenaamde ‘snuffelstages’ kunnen ze voor korte periodes kennismaken
met bijvoorbeeld de zorginstellingen, sportverenigingen, buurtwinkeliers, in
de wijk werkende kunstenaars en marktkooplieden. Ze participeren vanuit hun
eigen mogelijkheden en op beperkte schaal in de samenleving.
De betrokkenheid van ouders bij hun schoolgaande kinderen is het sterkst in
het basisonderwijs. Van problemen rond voortijdig schoolverlaten is nog geen
sprake, maar via ongeoorloofd schoolverzuim wordt wel een basis gelegd voor
voortijdig schoolverlaten. Dit hangt samen met het ontbreken van toezicht van
ouders en hun beperkte betrokkenheid bij de basisschool. De infrastructurele
aanpak van voortijdig schoolverlaten zal dus moeten beginnen op de basisschool. De interesse van ouders voor de activiteiten van hun kinderen, zal daar
moeten worden gewekt. Dat kan door ouders bij de schoolactiviteiten te betrekken. Zo wordt een beperkte vorm van actief burgerschap gestimuleerd. De
versterking van buurtkracht is vooral gebaat bij een wisselwerking. Zo kunnen
bijvoorbeeld sportfaciliteiten voor ouders beschikbaar worden gesteld. Een bij
de school geplaatste tuin kan op den duur een buurttuin worden, een keuken
kan tot buurtrestaurant ontwikkeld worden, een gymzaal buiten de schooltijden
tot fitnesshonk. Dit is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan. Tijd, personeel, ondersteuning van diensten en deelgemeenten, alles zal er in betrokken
moeten worden. Maar een ding is een absolute vereiste: het zal zich allemaal organisch vanuit de ouderparticipatie bij de school moeten ontwikkelen. Interesse
betekent namelijk niet alleen open en betrokken zijn maar ook een gezamenlijke
belangstelling ontwikkelen. (ZIE 4.2.2.B)
Het stimuleren van actief burgerschap bij jongeren uit de wijk vergt een andere
aanpak. Het cultiveren van het ‘inter’ gaat verder dan ontmoeten. Een chillgroep is snel gefaciliteerd. De kwaliteit van de openbare ruimte is echter bij
een versterking gebaat. En dat vereist een gerichte, gefaseerde investering
in skills, in sociaal en cultureel kapitaal. Enerzijds door jongeren uit te nodigen nieuwe skills aan te leren, anderzijds door hun eigen skills te versterken.
Daarvoor werkt RVS met andere partners samen. De afgelopen jaren waren dat
Jongeren Lossen het Op (JOLO)
!
en Stichting Kijk op Zuid (KoZ) ". (ZIE 3.2/3.4)
Actief Burgerschap in de wijk kan ook versterkt worden door groepen jongeren bij de school te betrekken. Het ligt voor de hand dit via stagetrajecten te
doen. Naast de leerervaring van de studenten als een vorm van actief burgerschap biedt het ook vele mogelijkheden tot het creëren van rolmodellen in de
Brede School. Deze versterken het zelfbewustzijn van leerlingen en vergroten
hun toekomstperspectief. Ook als is de gulden op de markt geen daalder meer
waard, je kunt nu van een dubbeltje toch makkelijker een kwartje worden.
Tenminste, als educatie en participatie zich binnen volwaardige communicatie
bcaPPc
Z_
jfZ`XXc
Xc\
e
)%
XZk`\]
Yli^\ijZ_Xg
k\
fgj
woorden a ls daden
t act ische int er act i eve lden
fgjZ_Xc\ek\il^gcf\^\e
M D9F
il
Zlcklli
^
g
cf
\
^\
e
(%
]pj`\b\
`ek\^i`k\`k
bRW^^[
GF
bcPVT
?9F
*%
Zlckli\\c
fe[\ie\d\e
\PaZc
NF
]pj`\b
+%
\Zf *
\Zfefd`\
bcPS
9IFE1IMJ)''0
ontplooien.
Een proces van identificatie – en daarmee van ‘binding’ en ‘overbrugging’
4.2.1A)
(ZIE
– wordt in gang gezet wanneer studenten uit het voorbereidend, middel-
baar en hoger beroepsonderwijs, het voortgezet onderwijs en de universitaire
opleidingen in programma’s van Fysieke Integriteit meedraaien. Dat kan in de
vorm van een vakstage in de keuken of in de tuinen voor (V)MBO studenten,
maar ook in de sfeer van monitoring voor HBO en EUR studenten. Zeker in een
stad als Rotterdam met hogescholen die voor 50% en een universiteit die voor
20% studenten huisvest met een allochtone achtergrond, mag zo’n kans niet
onbenut blijven. Zo wordt intellectueel kapitaal uit de buurt teruggeploegd
naar de wijken. Naast de reguliere stages van 2 e jaarsstudenten HBO worden
masterstudenten al regelmatig ingezet om vanuit hun expertise in stageverband onderzoek te doen in de wijken. Ook daar zal in hoofdstuk 3 verder op
worden ingegaan. (ZIE 3.1.2)
60 - 61
Naast opschalen en terugploegen kunnen trajecten ook worden doorgeknoopt
naar hogere schalen zoals de stad, waardoor direct aan de ijkpunten van de
Stadsvisie 2030 wordt voldaan: de gentrication van wijken. De actieve burgerparticipatie van studenten kan aangegrepen worden om ze in de wijken waar
ze werken vast te houden. In hoofdstuk 1 werd daar al naar verwezen. Hier is
een toespitsing met het oog op actief burgerschap op zijn plaats. Laten we niet
vergeten dat 1/6 van de Rotterdamse bevolking, zo’n kleine 100.000, student is
in het HBO of bij de EUR. Een student is een potentiële bovenmodale verdiener
en voldoet dus aan het profiel van de beoogde doelgroep van de Stadsvisie
2030 . Daarin heet het onder het kopje ‘Student City’ “het benutten van kwaliteiten op Noord”: “de wensen van studenten zijn vergelijkbaar met de wensen
van creatieven en andere bewoners van gentrification -wijken”(138). Hier wordt
impliciet cultureel, sociaal en intellectueel kapitaal aan fysiek gekoppeld.
Het zou hoogst onverstandig zijn om dit door studenten verworven sociale en
culturele kapitaal te laten glippen. En wel om twee redenen: het stimuleert het
Actief Burgerschap en het haalt potentiële bovenmodalen binnen.
Op haar beurt wil de Erasmus Universiteit Rotterdam zich de komende jaren
profileren als een ‘internationaal georiënteerde stadsuniversiteit’.
#
Studen-
ten krijgen vanaf 2009 de kans om via service learning de door hen opgedane
expertise aan de stad terug te geven. Studenten zijn dan meer dan alleen extra
handen bij het organiseren van buurtevenementen. Ze kunnen ook samen met
beginnende ondernemers een businessplan schrijven, als belastingconsulent optreden of op weekendscholen hun expertise overdragen. Deze vormen
van actief burgerschap van studenten biedt vanuit integraal oogpunt allerlei
nieuwe kansen. Als door (deel)gemeente en woningcorporaties ontwikkelde
wooncarrières daarop aansluiten renderen hun eerdere investeringen in sociaal
en cultureel kapitaal. RVS bereidt het participatietraject UniCity voor om deze
kans op te pakken. (ZIE 3.2)
2.3.3 - Cultureel ondernemerschap – Markt
Het interactieveld ‘markt’ verbindt verschillende schaalniveaus. De meest
globale schaal is de wereldmarkt: Rotterdam als wereldhaven, Rotterdam als
festivalstad, Rotterdam als internationale filmstad en wellicht binnen niet al
te lange tijd Rotterdam Sportstad. De lokale variant is de buurtmarkt waar de
verschillende trajecten van integraal beleid samenvallen: fysiek, economisch,
sociaal en cultureel. Ontwikkelingstrajecten op scholen worden actieve participatietrajecten als ze via vakstages aanhaken op de markt. Van scholieren
en studenten via stages kansrijke starters en misschien op den duur creatieve
ondernemers maken, vergt een infrastructurele investering op de schaal van
de school en de buurt. In 2007 worden voorstellen gedaan om bedrijfsscholen, vakscholen en zelfs de aloude ambachtsschool nieuw leven in te blazen.
Het ontwikkelen van vakskills op een basaal niveau voor groepen leerlingen
die snel afhaken en zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt betreden, is een
serieuze aangelegenheid. Dat dit voorstel van de aanjager van de Taskforce
Jeugdwerkloosheid slechts kansrijk is in een veel bredere context mag duidelijk zijn. Het heersende, illusoire idee van het snelle geld en de schone handen,
de managerscultus die uitgaat van flexibel doorstromen zonder enige professionele hechting, biedt zulke initiatieven weinig speelruimte.
Een economische insteek met een meer culturele inzet is te vinden in de campagne van het Hoofdbedrijfschap Ambachten om vakmanschap weer ‘cool’ te
62 - 63
woorden a ls daden
t act ische int er act i eve lden
maken. Dit vergt echter een actualisering van het begrip vakmanschap.
(ZIE 4)
Op de wisselwerking tussen vakmanschap en interculturaliteit op buurtniveau
is al eerder gewezen: kunstenaarsgroepen zoals WANDSCHAPPEN in het Rotterdamse Charlois werken op buurt- en wijkniveau samen met ondernemende
bewoners die voor hun vakkennis en skills worden ingehuurd.
Markt als wijkfenomeen waar enkele malen per week ondernemers vanuit alle
windstreken neerstrijken om naar beproefd recept hun waren uit te stallen en
aan te bieden, moet volgens RVS opgewaardeerd en doorgeknoopt worden.
Zo’n markt heeft een hoog verknopingspotentieel voor de eromheen liggende
buurten, voor de wijkeconomie en wijkcultuur. Buurtbewoners ontmoeten elkaar
daar regelmatig. Het cultiveren van deze ontmoetingen – interculturaliteit – en
het verknopen met vakmanschap versterkt, zoals Florida aangaf, de creativiteit
van de wijk. Dit is de inzet van een van de ontwikkelingstrajecten die RVS in
een coalitie met Freehouse, Kosmopolis en Vestia op de Afrikaandermarkt in
de gelijknamige wijk in Zuid uitrolt. Naast ontmoetingsplaats biedt de markt
tevens gelegenheid voor een diverser cultureel aanbod. (ZIE 3.3)
Ondernemende marktkooplieden van de Afrikaandermarkt en omgeving worden
met kunstenaars en designers in contact gebracht. Creative industry wordt
naar wijkniveau vertaald. Ondernemers worden met creatieve skills ondersteund bij de ontwikkeling van nieuwe producten. In het ontwikkelingstraject
De markt van Morgen dat op 6 en 7 juni 2009 werd uitgezet, hebben designers
basisproducten opnieuw vormgegeven en kunstenaars nieuwe marktkramen
ontwikkeld. Mode-ontwerpers werkten met scholen samen en organiseerden
een modeshow. Deze creatieve make over van de markt stimuleert ondernemers
uit de eromheen liggende buurten om hun creatief ondernemend potentieel
te vergroten. Zo wordt cultuurparticipatie en economische bedrijvigheid op
wijkniveau van binnenuit versterkt en krijgt de copositionering zijn beslag. In de
samenwerking van ontwerpers en marktkooplieden gaat het overigens niet om
etnisch ondernemen
$
maar om (inter)cultureel ondernemen. Aan de voorlopige
uitkomst van De Markt van Morgen als ontwikkelingstraject wordt in hoofdstuk
3 aandacht besteed.
2.3.4 - Eco3 – Stad
In de strategische probleemanalyse is ecologie het cruciale begrip dat op de
tienschalige analyse van de stad verticaal door alle andere schalen loopt. De
‘satéprikker’ die door de andere schalen wordt gestoken om deze, anders dan
het nietje van Eelco Brinkman, integraal samenhang en focus te verlenen, is
tevens de sociale en ethische dimensie van de ecologische insteek: fundamentele interesse die het actieve burgerschap voedt. Interesse is de basis van een
drievoudige ecologie. De conceptuele satéprikker ‘interesse’ verbindt in één
geste de drievoudige ecologie – Eco 3 – met de rest van de RVS strategie. Deze
letterlijke insteek is inmiddels meer dan pure retoriek. De eerste elektrische
vuilniswagen is in Rotterdam al een feit, evenals de mosdaken en het ‘regeneratief remmen’ van trams en bussen. In het openbaar vervoer wordt met groene
stroom gewerkt.
Op het laatste interactieveld ‘stad’ verbindt RVS de trajecten uitgerold op de
woorden a ls daden
t act ische int er act i eve lden
niveaus school, buurt en markt met het stedelijk beleid. Met de aanbevelingen
van het IAB aan het EDBR in het achterhoofd en aansluitend bij de door de gemeente Rotterdam gelanceerde initiatieven zoals Climate Initiative en Climate
Proof ontwikkelt RVS rond het kernbegrip duurzaamheid een ander ‘discours’:
een integrale manier van denken en doen, van theorie en praktijk. (ZIE 4.1) De
focus van dit ontwikkelingstraject is het Rotterdamse beleid. RVS legt zich er
op toe het ecologische denken in zijn drie dimensies (Eco 3) tussen de oren van
scholieren, studenten, ondernemers en beleidsmakers te krijgen. Daartoe organiseert zij debatten, geeft zij lezingen en seminars, waarin zich een discours
ontvouwt dat integraliteit en duurzaamheid naar concrete situaties vertaalt. In
hoofdstuk 4 wordt deze discoursstrategie verder toegelicht.
Op de andere schalen heeft dit fysiek-economische consequenties. Zo is in het
ontwikkelingstraject Fysieke Integriteit de ecolijn een cruciaal onderdeel. In de
in de buurt opgestarte tuinen wil RVS in de loop van het volgende jaar samen
met energieproducenten samenwerken om zonnepanelen, mosdaken en windmolens zichtbaar in de wijk te installeren. Op de presentatie van De Markt van
Morgen zijn er kramen met biologische producten bijgekomen. Op stadsschaal
is RVS in gesprek met stedelijke diensten over de integraliteit van duurzaamheid. Een integrale doorwerking heeft volgens RVS ingrijpender consequenties
voor de in Stadsvisie 2030 geprojecteerde automobiliteit. In de grotendeels
fysiek-economische oriëntatie – een sterke economie en een aantrekkelijke
woonstad – blijft de aandacht voor het milieu beperkt tot het vergroten van
de externe veiligheid, het terugdringen van luchtvervuiling en het tegengaan
van geluidshinder. Het is tijd deze geïsoleerde maatregelen integraal door te
werken en duurzaam uit te bouwen. Niet door het accommoderen van nieuwe,
schonere energiecentrales zoals op de Tweede Maasvlakte gebeurt en het lozen
van CO 2 onder woonwijken, maar door het inbouwen van duurzame, gedecentraliseerde mobiliteit- en energiesystemen in huizenblokken en buurten. De
Gezonde stad eist een fysiek integere aanpak die alle diensten dynamiseert en
64 - 65
deze op hun pijlers doet schudden.
bcPST][P]S
werknemers
[^RP[V[^QP[
ZlckllijkX[
.o)+lli
`e[`m`[lXc`jd\
dlck`Zlckli\\c
c`Y\iXc`j\i`e^
mi`a\dXibkjkXXk
i`j`ZfjXd\ec\m`e^
wijkbewoners
1990
etnische minderheden
@:K
MKB
e`\ln\d\[`X
2010
?
van multicultureel overleven
naar intercultureel samenleven
autochtonen
2000
allochtonen
M8BD8EJK8;
? 9F& < L I
INTER-ESSE
TR^ [^V XT
Xlkfmi`a
Z\ekild
nXk\i
Zi\Xk`m\`e[ljki`\j
Zfii\Zk`\\el`kjcl`k`e^
jk`dlc\i`e^\e[ffijkifd`e^
b\ee`j\Zfefd`\
]\jk`mXcj
glYc`\b\blejk
? 8M F & M N F
bcPVT
:LCKLLIJK8;
1980
buitenlandse werknemers
m\i^if\e`e^
JBMI
SKVR
M D9F
liYXe
jgfikj
traj ec tontwi k kel aars
gifa\Zkfekn`bb\cXXij [j"mfYi nfe`e^ZfigfiXk`\j
GF
b`e[$
mi`\e[\c`ab\
n`ab
jgfik
QaTSTbRW^^[
AL ; F
_Xm\ejkX[
qfe[X^jiljk
^\q`ejnXXi[\e
dfefZlckli\\c
d`[[\em\c[
m\iqfi^`e^jjkXXk
i\Z_kjjkXXk
havenarbeiders
1970
gastarbeiders
8I9<@;<IJ$
JK8;
S T \^ V aP UXT
_ ^ [Xc XT Z
T R^ ]^ \XT
Rd [cd aT T [
b^ R X P P [
^ ]S T a fXYb
\^ Q X[XcT Xc
^ _ T ]QP aT adX\cT
Uhb X T Z
9IFE1IMJ)''0
woorden a ls daden
jc`e^\iifkk\i[XdY\lijmcf\i
Xid\e`ljb\ib
afcf
X]i`bXXe[\idXibk
X]i`bXXe[\in`ab
jgfikZlckll
fYjYcf\d_f]
[\Ycf\d_f]
]\`a\effi[
kX^j#kiXZbjkiXZ\j
66 - 67
Z_Xicf`j
FG<I8K@FE<C<
FEKN@BB<C@E>J$
KI8A<:K<E
lifgql`[
ndf`ajj\cdfe[\
afe^q`ae`eql`[
il`dk\mffiafe^\i\e
`ajj\cdfe[\
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
3.1 FYSIEKE INTEGRITEIT:
OPENBARE BASISSCHOOL BLOEMHOF
3.1.1
TRAJECTOPZET
71
71
A GEEN PILOT OF PROJECT, MAAR EEN TRAJECT IN
NETWERKEN: WAAROM?
B BREDE SCHOOL: INSTITUTIONEEL KNOOPPUNT
C INZET: SLANKER, SOEPELER, SOCIALER, SLIMMER
D SKILLS: VECHTEN, VOEDEN, VERBOUWEN, VISIE
71
72
73
73
- JUDOLIJN: VAN OVERGEWICHT NAAR OVERWICHT EN
EVENWICHT
- KOOKLIJN: GOED VOEDEN EN OPVOEDEN
- ECOLIJN: AFVALLEN, GEEN AFVAL
- FILOSOFIELIJN: VAN FILOSOFIE NAAR ECOSOFIE
E
OPSCHALEN: SCHOOL, BUURT, MARKT, STAD
F
PERSONELE ONDERSTEUNING
G WETENSCHAPPELIJKE MONITORING
3.1.2
TRAJECTUITVOERING 2008-2009
A MACROFYSIEK: MFA EN STEKGEBOUW
B BEGELEIDERS EN DOCENTEN
75
77
78
81
82
82
84
87
91
92
C CONTROLESCHOLEN: DE MARE, DE TOERMALIJN,
DE CATAMARAN
D STAGETRAJECTEN EN STAGIAIRS
E
HET ECP(I)TRAJECT IN PRAKTIJK
- EDUCATIE: UITROLLEN VAN DE VIER LIJNEN
- COMMUNICATIE
- PARTICIPATIE: STAGIAIRS EN OUDERS
F
OPSCHALEN NAAR DE BUURT
92
93
93
93
109
114
115
- SPORT: SCHOOLSPORTVERENIGING (SSV) BLOEMHOF
EN BEWEEGMANAGEMENT
- KEUKEN: BUURTRESTAURANT?
3.1.3
SAMENVATTING ONDERZOEKSEVALUATIE 2008/2009
VAKMANSTAD IN UITVOERING
115
117
117
118
(TEKST: VERWEY-JONKER INSTITUUT)
A VIER BASISSCHOLEN IN ROTTERDAM ZUID
- PROCESEVALUATIE
119
119
- EFFECTONDERZOEK MET BEHULP VAN
LONGITUDINAAL DESIGN
B DE NULMETING
- EUROFITTEST
- SDQ-VRAGENLIJST
C EERSTE RESULTATEN NULMETING
- EUROFITTEST
- DE SDQTEST
D TOT SLOT
INTERVIEWS: JONGLERENDE JONGEREN
68 - 69
(TEKST: ANNEMARIE SOUR)
119
119
121
121
121
122
123
125
127
3.2 ACTIEF BURGERSCHAP:
COALITIES EN COPRODUCTIES
3.2.1
RICHARD LUGTEN, ANS STOLK, HENK OOSTERLING)
3.2.2
3.2.3
JONGEREN LOSSEN HET OP (JOLO, COCON, HENK OOSTERLING)
149
150
SPORTCULTUUR OP ZUID (PACT OP ZUID/IRIS VAN DER LEE,
DS+V, HENK OOSTERLING, ANS STOLK)
3.2.4
149
SLINGER ROTTERDAM BEURSVLOER (SLINGER, PWC, ING,
150
KIJK OP ZUID (O.A. DURA VERMEER, COM.WONEN, CONCIRE,
152
HENK OOSTERLING)
A RUIMTE VOOR JONGEREN
(KIJK OP ZUID, WOONSTAD, OBR,
HENK OOSTERLING, DENNIS KASPORI, ROB SCHRÖDER)
159
B TAGS, TRACKS & TRACES (KIJK OP ZUID, HENK OOSTERLING,
DENNIS KASPORI, SO SOLID)
3.3 CULTUREEL ONDERNEMERSCHAP
161
165
(TEKST: JEANNE VAN HEESWIJK, DENNIS KASPORI)
3.3.1
TRAJECTOPZET
A FREEHOUSE EN DE AFRIKAANDERWIJK
B IN KAART BRENGEN: INTERVIEWS EN INTERVENTIES
C PROTOTYPES: TOEGESPITSTE DIFFERENTIATIE
166
166
167
169
D FREEHOUSEPROJECTEN TER STIMULERING VAN DE
LOKALE CULTURELE PRODUCTIE
3.3.2
TRAJECTEVALUATIE
A HET DOEL
175
177
177
B UITBREIDING MARKTASSORTIMENT: GOEDEREN EN
DIENSTEN
181
C UITBREIDING MARKTFUNCTIES: CONSUMPTIE EN
PRODUCTIE OP LOCATIE
D BRANCHERING
E
AANKLEDING, MODESHOWS EN TENTOONSTELLINGEN
F
NIEUWE MARKTKRAMEN
INTERVIEWS: VROUWELIJKE TWEEDEKANSERS
181
183
183
183
185
(TEKST: JOKE VAN DER ZWAARD)
3.4 ECO 3 : DISCOURSSTRATEGISCHE VOORZETTEN
(ROTTERDAM VAKMANSTAD/RESEARCH)
3.4.1
COALITIES EN COPRODUCTIES
A VAKMANSTAD/RESEARCH
- MAPPING PACT OP ZUID
B VAKMANSTAD/MOBILITEIT
207
207
207
208
212
- RAAD VOOR DE ARBEID - FREEWHEELERS
(TEKST: DENNIS KASPORI)
C VAKMANSTAD/ZORG
212
217
- PILOT WMO IJSSELMONDE (DEELGEMEENTE, AEF,
HENK OOSTERLING)
3.4.2
PRESENTATIES, LEZINGEN EN WORKSHOPS 2004-2009
217
218
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
b\lb\e&
bXek`e\
Ycf\d_f]
jZ_ffc
fiXea\
jZ_ffc
mdYfe`\lnql`[
[\jc\lk\c
[\jc\lk\c)
Ycf\d_f]
jZ_ffc)
kl`e
70 - 71
kl`e
*%(Æ=PJ@<B<@EK<>I@K<@K
FG<E98I<98J@JJ:?FFC9CF<D?F=
In dit eerste deel wordt aandacht besteed aan de opzet, uitrol en evaluatie van
het ontwikkelingstraject in het schooljaar 2008-2009 op een viertal basisscholen in Rotterdam Zuid. De details van de uitrol krijgen relatief weinig aandacht omdat er in september 2009 een wetenschappelijk onderbouwde evaluatie
verschijnt die in samenwerking met de Erasmus Universiteit (Faculteit der
Wijsbegeerte) en het Verwey-Jonker Instituut tot stand is gekomen. Naast de
resultaten van de nulmeting – de fysieke, sociaal-emotionele en cognitieve
conditie van de leerlingen op de vier scholen – zijn ook procesbeschrijvingen
van de diverse trajectlijnen opgenomen: judo, koken/eten, eco/energielessen
en filosofie. In dit hoofdstuk beschrijf ik deze processen vanuit mijn perceptie
als supervisor.
3.1.1 - Trajectopzet
Rotterdam Vakmanstad/Fysieke Integriteit behelst aanvankelijk een driejarige,
wetenschappelijk gemonitorde pilot die op een viertal scholen in RotterdamZuid wordt uitgezet. In de loop van de uitwerking van het voorstel is echter
het idee van een geïsoleerde pilot losgelaten. Pilots komen en gaan. Meestal
ontberen ze een infrastructurele inbedding. Vanuit de transitiegedachte (ZIE 1.1)
heeft RVS het concept ‘pilot’ vervangen door dat van een met andere projecten
vervlochten ‘traject’. Samen met andere trajecten vormt een traject een netwerk waarin de binding van groepen en individuen onderling groter wordt. Door
deze vervlechting is zo’n traject duurzamer en integraler dan een pilot.
A– Geen pilot of project, maar een traject in
netwerken: waarom?
De plek waar het traject wordt uitgerold – in dit geval een school – vormt een
macrofysiek knooppunt, de doelgroep – afzonderlijke leerlingen – microfysieke knooppunten. Hoewel het spreken over menselijke relaties in termen van
netwerken wat management-achtig overkomt, biedt het een aantal voordelen:
het situeert mensen altijd in de relaties die ze met anderen onderhouden.
Achter deze nogal formalistische inzet schuilt een filosofische gedachte: voor
een sociaal-politieke visie, waarbinnen concepten als sociale cohesie, samen
leven, verantwoordelijkheid en solidariteit centraal staan, is dat wat tussen
mensen gebeurt maatgevender dan dat wat er in ze gebeurt. De gehanteerde
netwerkvisie ontleent zijn legitimiteit aan een relationele filosofie. (ZIE 4.3)
Wat is Fysieke Integriteit? Allereerst een microfysieke toestand: hoe goed
zitten kinderen in hun vel? Deze vraag wordt verder t oegespitst: hoe gaan
kinderen met hun eigen lichaam om, hoe werkt dit do or in de omgang met
andere kinderen in de klas en op straat en welke effecten heeft dit vo or hun
s ociaal-emotionele en c ognitieve ontwikkeling? Fysieke integriteit focust
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
op microfysieke aspecten van een macrofysieke integraliteit. Beide omspannen
het spectrum van de ketenaanpak wonen, leren, werken en zorgen. Microfysieke integriteit biedt zicht op de psycho-sociale dimensies van de architectuur. Deze heeft weer diëtetistische aspecten (hoe en wat eten kinderen en
hoe verzorgen ze zichzelf?), sociale aspecten (kennen ze hun eigen grenzen en
respecteren ze die van anderen?) en mentale aspecten (hoe waarderen ze hun
eigen gedrag en wat voor zelfbeeld ontwikkelen ze?).
Deze aspecten zijn deel van een drievoudige ecologie: fysiek, sociaal en
mentaal. (ZIE 1.3) Deze zijn ten slotte verankerd in het basisschoolleerplan en
concreet vertaald in vier lijnen: een judolijn, een kooklijn, een ecolijn en een
filosofielijn. Ook hier geldt weer dat deze microfysieke trajecten macrofysieke
tegenhangers hebben, namelijk functies en ruimtes voor een toekomstige Multi
Functionele Accommodatie (MFA). Krijgen alle leerlingen judoles in een aan
de school verbonden ‘dojo’ of judozaal, eten ze samen en maken ze eten klaar
in hun eigen keuken, verbouwen ze groenten en bestuderen ze ecosystemen in
bij de school aangelegde tuinen?
Deze extra toevoeging aan het reguliere curriculum heeft ook personele consequenties: een judoleraar, een vaste kok – liefst 2 x 0,5 fte in een duobaan –, een
ecoleraar en een filosofieleraar. Deze worden ondersteund door stagiairs van
verschillende opleidingen: sport-, pedagogiek-, tuinier- en filosofieopleidingen
op MBO,HBO en academisch niveau. Door mee te draaien op de verschillende
lijnen krijgen deze stagiairs zicht op wat er in de school en in de wijk gebeurt.
Voor de leerlingen fungeren stagiairs als rolmodellen. Zo wordt intellectueel
kapitaal, dat bij voorkeur voortkomt uit dezelfde wijken ‘teruggeploegd’ naar
die wijken.
Om onderzoekstechnische redenen zijn aan de kernschool drie controlescholen
verbonden. Alle scholen worden drie jaar lang gemonitord door een wetenschappelijk team. Op ieder van deze scholen was, los van FI, een van de drie
lijnen – judo, koken of eco/energielessen – al in het lesprogramma opgenomen.
Filosofie als vak dat uiteindelijk de integraliteit van de drie lijnen waarborgt,
wordt uitsluitend op de kernschool gegeven.
B - Brede school: institutioneel knooppunt
Rotterdam Vakmanstad/Skillcity haakt met de operationalisering van het interactieveld School aan op de Brede school. Dit is een vitale knoop in het netwerk
van de jeugd op Zuid. Met Fysieke Integriteit wordt zoveel mogelijk aangesloten op bestaande programma’s en faciliteiten van de gemeentelijke diensten
(JOS, SenR, GGD). Ook bij die van maatschappelijke organisaties die bij de
Brede school betrokken zijn zoals de SKVR en Rotterdam Sportsupport. Met
de vier trajectlijnen wordt op microfysiek niveau fysieke, sociale en mentale
integriteit nagestreefd.
Macrofysiek biedt de keuze voor de Brede school ook kansen. In wijken worden
72 - 73
in toenemende mate Brede scholen in MFA’s opgenomen. Het ontwikkelingstraject Fysieke Integriteit biedt parameters op microschaal – curriculum, ruimtes en ouderparticipatie – voor ontwerpbeslissingen op macroschaal. Het is in
die zin een concrete uitdrukking van de gedachte dat architectuur sociaal is.
C - Inzet: slanker, soepeler, socialer, slimmer
De fysieke integriteit van leerlingen wordt afgemeten aan een drietal condities:
fysiek, sociaal-emotioneel en cognitief. Deze worden door middel van wetenschappelijk gestandaardiseerde testen drie jaar lang getest en vergeleken. De
monitoring beoogt het volgende:
E\^Xk`\]
Gfj`k`\]
› terugdringen van overgewicht
en zwaarlijvigheid
› verminderen onderling pestgedrag
en agressie
› opheffen sociaal isolement
› transformeren defensief en
negatief zelfbeeld
› versterken van totale fysieke conditie
› versterken van zelfvertrouwen
en wederkerigheid
› versterken eco-sociaal zorgbesef
› vergroten ambitieniveau en versterken
positief zelfbeeld
Aan het eind van het onderzoek, na drie jaar, zal blijken of deze doelstellingen
zijn gehaald. Omdat voor het doorstromen naar een hogere onderwijsvorm de
cognitieve conditie – de citotoets – doorgaans doorslaggevend is, ligt daar
het accent. Sociaal gedrag en fysieke conditie zijn binnen het ontwikkelingstraject echter van even groot belang. Het gaat er niet om alle leerlingen te
laten doorstromen naar het VWO zodat zij een academische carrière kunnen
uitbouwen. Dat is natuurlijk een mooie ambitie en voor diegenen die het in zich
hebben zonder meer een optie die het primaire onderwijs mogelijk moet maken.
De eigenlijke ambitie is echter leerlingen te laten instromen op grond van
wat ze kunnen en wat ze willen. Het gaat erom ze te laten ontdekken waar
ze geschikt voor zijn en waar ze zich op hun plaats voelen en gewaardeerd
weten. De bottom line is het voorkomen van voortijdige schooluitval. Vakmanschap in de meest brede zin is hier doorslaggevend. Een goede vakman of
vakvrouw worden biedt maatschappelijk aanzien en versterkt het zelfrespect
en het zelfvertrouwen. Nogmaals, het beoogde ambitieniveau dient overeen
te stemmen met de in skills te realiseren competenties. Door een zo breed
mogelijk spectrum van skills naast het bestaande curriculum aan te bieden en
te ontwikkelen krijgen leerlingen de kans zichzelf beter te leren kennen, hun
positie in de groep explicieter te bepalen om zich daardoor breder te kunnen
ontplooien.
D - Skills: vechten, voeden, verbouwen, visie
Hoewel het om een evenwichtige verhouding tussen lichaam en geest draait, is
een te strikte scheiding tussen beide niet op zijn plaats. Lang voordat neurofysiologisch onderzoek het aantoonde, was de scheiding tussen lichaam en geest
al achterhaald. Het gaat om een psycho-somatische balans waarin mentale,
sociale en fysieke aspecten elkaar overlappen. Uit analytisch oogpunt wordt
in het onderzoek wel een onderscheid gehanteerd, maar in de praktijk lopen
deze aspecten voortdurend in elkaar over, net als integriteit, integratie en
integraliteit.
(ZIE 1.4)
74 - 75
woorden a ls daden
Japans C ul t ur e e l C e nt r um S hof uk a n ( C ha r loi s )
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
Inzet
Mentaal
Sociaal
Fysiek
Integraal
Judolijn
Kooklijn
Ecolijn
Filosofielijn
Reguleren
Tegengaan
Ombuigen
Stroomlijnen
agressie
obesitas
wegwerpcultuur
denken
Motorisch
Voeding-
Ecologisch
Reflexieve
evenwicht
balans
zorgbesef
ervaring
Energiebalans
Smaak-
Cyclische
Kritische
ontwikkeling
ervaring
zelfreflectie
Concentratie :
Aandacht:
Voeling:
Visie:
afzien
overzien
zien
inzien
Wederzijds
Wederzijdse
Vitale
Communicatie
respect
hulp
solid(ar)iteit
Fysieke
Smaak-
Aarding
Gemeen-
sensibiliteit
sensibiliteit
Groene
schapszin
Beproeven
Proeven
vingers
(con)tact
Herkennen
Erkennen
Beseffen
Doorzien
Respectcultuur
Zorgcultuur
Interdepen-
Interesse
dentie
– Jud o lijn: van overg ewicht na ar overwicht en evenwicht
Vechten is een sportief fenomeen. Bij sportieve ambities wordt het strijdtoneel in laatste instantie naar binnen verlegt: iedere sporter zal op een gegeven
moment het gevecht met zichzelf moeten aangaan om ambities waar te maken.
Maar deze strijd wordt altijd buiten de sporter verankerd. Dat kan een tegenstander zijn, maar een hardloper of schaatser vecht tegen de tijd. Een wedstrijd
kan ook, zoals bij voetbal en volleybal, in teamverband. Daar speelt vertrouwen
in elkaar een grotere rol. Kortom, er zijn allerlei varianten. Judo is net als tennis vooral een relationele sport. Vallen leer je niet zonder je partner te vertrouwen. Je kunt het niet alleen. Je spiegelt je in de ander en herkent de inzet.
Om je ambities te realiseren is een tegenstander in het grootste deel van het
traject vooral een partner. Daarop ligt in de judolijn het accent. Dat geldt ook
voor boksen. Iedereen kent de succesverhalen van boksscholen zoals op Zuid
Boxing ‘82 aan het Afrikaanderplein en boksschool I Believe in Oud-IJsselmonde, waar oude rotten jonge honden weer in het gareel krijgen. Het accent
ligt op het gevecht met jezelf. Of in termen van de oud-Nederlands kampioen en
inspirator van I Believe Ronald Hiwat: geen kapsones, niet vloeken en respect
voor elkaar.
Versterkt al dat vechten niet juist agressief gedrag? (ZIE: 4.3.3A) Sportief vechten,
hoe intens ook, blijft een uiterst gedisciplineerde aangelegenheid. Uiteindelijk
is zelfdiscipline doorslaggevend. Als krijgskunst eist judo – de zachte (ju) weg
(do) – strikte navolging van regels om ongelukken te voorkomen. Respect en
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
(zelf)discipline zijn van groot belang. Dit is aan kinderen makkelijk uit te leggen. Je respecteert wat je beschermt: een schouderworp naast de mat is heel
pijnlijk. Buigen is inherent aan judo: om te kunnen werpen buig je mee met je
opponent, maar je buigt ook voor hem als je begint en eindigt. Net als voor je
leraar en de mat.
Het ‘exotische’ karakter van de sport verhoogt het spelelement. Het bevat door
zijn ‘oosters’ karakter zelfs een culturele dimensie die onderwijstechnisch kan
worden uitgewerkt en ingezet. Toch draait judo al heel lang in de Nederlandse
cultuur mee. De pedagogiek en didactiek is inmiddels zover uitgewerkt dat er
een specifieke aanpak voor iedere leeftijdsfase is. Wereldsuccessen van Anton
Geesink tot Dennis van der Geest hebben judo internationaal aanzien gegeven.
Rotterdamse wereldtoppers als Deborah Gravenstijn en Elisabeth Willeboordse spreken tot de verbeelding van kinderen. De keuze voor judo wordt dus door
meerdere motieven ingegeven.
Er is ook een autobiografisch detail. Uit eigen ervaring weet ik vanaf mijn
jeugd als leerling en op latere leeftijd als student en leraar dat Japanse krijgskunsten een zeer weldadige uitwerking kunnen hebben op iets te energieke kinderen. Zelfdiscipline, concentratie en doorzettingsvermogen worden exponentieel vergroot. Dit komt schoolprestaties ten goede. Het fysiek-competitieve
aspect versterkt op positieve wijze de mentale, sociale en fysieke conditie van
kinderen en jongeren. Maar zoals bij alle onderwijs geldt ook hier: de kwaliteit
van de leraar is doorslaggevend.
Door judo als vast onderdeel in het curriculum op te nemen – en dus kinderen
minstens één uur in de week te laten judoën – worden er verschillende, met
elkaar samenhangende skills gevormd:
– sp ortskills: Evenwichtsgevoel en fysieke coördinatie komen meer in balans,
waardoor het kind beter in zijn centrum komt te staan. Ongecontroleerd agressieve reacties worden in de les bespreekbaar waardoor het geweld geëxpliciteerd wordt en door de techniek binnen het spel van het judo beheersbaar kan
worden gemaakt.
– s ociale skills: Speels en nagenoeg onmerkbaar worden kinderen ontvankelijk voor elkaars fysieke presentie. De vereiste discipline werkt op den duur een
respectcultuur in de hand die heel organisch wordt opgebouwd. Kinderen leren
elkaar anders kennen en worden op veel punten toegeeflijker. Zo blijkt, om het
iets poëtischer uit te drukken, iedere krijger uiteindelijk een gever. Nogmaals,
alles valt of staat bij een goede leraar.
– culturele skills: de Japanse cultuur is anders dan de Nederlandse cultuur.
Aspecten van deze cultuur worden via skills geïncorporeerd: we worden al
doende deelgenoot. Dit interculturele aspect kan doorvertaald worden naar
andere contexten waarin de kinderen zich dagelijks bewegen
– mentale skills : de concentratie die vereist is voor het aanleren van technie76 - 77
ken, de competitieve inzet bij wedstrijden en het door de regels afgedwongen
luisteren en kijken naar wat gezegd en voorgedaan wordt kunnen de leersprestaties aanzienlijk verhogen als deze mentale skills systematisch uitgewerkt
worden in de lessen.
Deze p ositieve bekrachtiging van de fysieke integriteit wordt in de tweede lijn
van het traject versterkt door systematisch aandacht aan het voedingspatroon
te schenken.
– Ko o k lijn: g o e d vo e d en en o pvo e d en – In Rotterdam heeft een op
de vier kinderen overgewicht, neigend naar ziekmakende zwaarlijvigheid. Dit
heeft onder andere met de ongezonde leefstijl te maken, die weer beïnvloed
wordt door etnisch-culturele en sociaal-economische factoren. Rotterdam
heeft de grootste snackbar-dichtheid per m 2. Veel kinderen ontbijten nauwelijks
voordat ze naar school komen. Fietsen is met name bij gezinnen met allochtone roots een zeldzaamheid. Bovendien propageert onze overvloedsamenleving excessief consumptiegedrag. Evenwichtige voeding is pas sinds kort een
aandachtspunt. In Rotterdam bestaat er zoiets als ‘kapsalon’, een door een
Kaapverdiaanse kapper bedacht gerecht in een ovenvast alluminium bakje:
patat, shoarmavlees en kaas worden op elkaar gestapeld, ruim besproeid met
knoflook saus, afgemaakt met veel sambal en gegarneerd met sla, tomaat en
komkommer. Dit is een geliefd gerecht op Zuid, zeker bij kinderen. !
Het nijpende probleem van het overgewicht kan niet opgelost worden door
uitsluitend meer te sporten. De noodzaak onze eetcultuur en het dagelijks
dieet te veranderen, wordt door vele redenen ingegeven. Op een school met een
gezonde eetcultuur worden kinderen zich bewust van wat en waarom zij consumeren. Dit bewustzijn ontstaat niet door louter informatie, maar door educatie,
participatie en communicatie. Informatiecampagnes tegen andere kwalijke
gedragingen – van teveel met te weinig mensen over te korte afstanden in één
auto rijden tot stunten met vuurwerk – hebben nooit echt iets opgeleverd. Er is
altijd een positieve impuls vereist: het moet de kinderen boeien om over eten
na te denken door er zelf mee bezig te zijn en er over te praten.
De kooklijn beoogt zo’n proactieve eetcultuur op school. Niet alleen eten
kinderen 4x per week tussen de middag gezamenlijk in een aan de school verbonden keuken, ze maken gedeeltelijk het eten ook zelf klaar. Naast de fysieke
component zijn er ook hier sociale en culturele componenten. Door in groepen
te eten en in deze groepen bij toerbeurt taken op zich te nemen wordt het zorggedrag en de wederzijdse ondersteuning van leerlingen versterkt. Zij erkennen
hun onderlinge afhankelijkheid. Door lessen en experimenten kan de smaakgevoeligheid bij kinderen aanzienlijk worden verbeterd. Prijsvragen en opdrachten versterken deze processen educatief en competitief. Door intercultureel
culinair te spelen met gerechten kan ook hier, net als bij judo, een interculturele slag worden gemaakt. De nieuw verworven skills versterken de effecten
van de sportskills.
– ko okskills: Hoewel het niet verstandig is kinderen met scherpe messen te
laten spelen, kunnen kinderen vanuit een zorgvuldige opbouw van activiteiten
geleidelijk aan ingeschakeld worden in het voorbereidingsproces. Het gaat er
daarbij vooral om dat zij inzicht krijgen in de primaire bereidingswijze. In deze
technieken staat de aandacht centraal die zij spelenderwijs leren opbrengen.
Inkopen doen biedt aangrijpingspunten voor andere vakken.
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
– s ociale skills: Samen eten vereist een routine van uitserveren en opdienen.
Bij toerbeurt wordt het door de kinderen in samenwerking met stagiairs en
moeders zelf gedaan. Het gaat daarbij om zorgbesef en wederzijdse ondersteuning, om hulp voor jongere leerlingen en verantwoordelijkheid krijgen en nemen
van oudere leerlingen. Net als judo vergt koken uiterst strikte regels omdat het
eveneens een gevaarlijke onderneming is. Het omgaan met gevaar is cruciaal.
Inzicht in en omgang met risicovol gedrag versterkt het verantwoordelijkheids
besef van kinderen. Dat dit toezicht vereist en extra ondersteuning ligt voor de
hand: naast overblijfmoeders kunnen meer sturende taken door HBO stagiairs
worden verricht. VMBO leerlingen kunnen vaktechnische hand- en spandiensten verlenen, terwijl HBO-stagiairs pedagogiek flankerende activiteiten rond
het eten kunnen ontwikkelen. Voor moeders kan het een aanzet tot verdere
participatie op school zijn.
– culturele skills: Dat multiculturaliteit zich vooral in de entertainment en horeca sfeer heeft gemanifesteerd, ligt voor de hand. Muziek luisteren en lekker
eten maken ongedwongen ontmoetingen mogelijk. Het interculturele aspect
komt meer naar voren als het accent in de educatie op combinaties wordt
gelegd. ‘Afwijkende’ eetgewoonten worden normaal als ze eerst afgebroken
worden naar de ingrediënten, de smaken en de geuren en dan weer worden opgebouwd. Het uitproberen van basale smaken en geuren verheldert wat culturen
ongemerkt bindt: combineren. Halal voedsel, biologisch producten en vegetarisch eten, het kan allemaal in culturele zin, maar niet in morele zin aan de orde
komen. In scholen waar de leerlingpopulatie veel moslimkinderen kent, zal vanaf
het begin duidelijk getoond worden dat het bereide voedsel halal is. Toezicht van
moeders hierop is een simpele stap tot participatie. De jaarlijkse iftarmaaltijd
aan het eind van de Ramadan, de vastenmaand, op school verzorgen is een
uitstekende gelegenheid om het vertrouwen van deze ouders te winnen.
– mentale skills: Er is aandacht vereist om te kunnen proeven en te ruiken wat
je eet. Dit kwaliteitsbesef is de basis van vakmanschap. De aandacht die aan
voorbereiding moet worden besteed, leert kinderen systematisch denken. Ze
moeten vooruit plannen en krijgen overzicht. Samen met de sportconcentratie kan deze zeer diverse, maar subtiele aandacht in de klas de leerprestaties
versterken.
Om de aanpak van de fysieke integriteit nog meer te intensiveren worden de
eerste twee trajecten op een derde traject aangesloten. Onze wegwerpcultuur
wordt daarin ter discussie gesteld. Werpen en wegwerpen, vallen en afvallen
laten onverwachtse koppelingen toe.
– Ec o lijn: afva llen, g e en afva l – Het voedsel dat bereid wordt, komt
altijd ergens vandaan. In onze consumptiesamenleving is het met het besef van
de oorsprong van ons voedsel erbarmelijk gesteld. Wat een kipnugget is, kan
78 - 79
beter ongedacht blijven. De meeste kinderen hebben geen flauw benul waar
hun voedsel vandaan komt. De kip komt uit de super, net als de melk. Misschien
hebben de ouders van Turkse kinderen een volkstuin, maar voor de meesten is
het schooltuinen project een eerste kennismaking met het verbouwen en
cultiveren van voedsel. Dat een in plastic verpakte kipfilet ooit een rondlopende kip was die geslacht is, komt maar bij een enkeling op. Het slachten
van schapen mag bij moslimkinderen het besef van leven en dood oproepen
en het weggeven van een lamspoot de onderlinge solidariteit versterken, of dit
onmiddellijk tot respect voor het leven van dieren of van de medemens leidt,
valt te betwijfelen.
In het verlengde van de kook- en eetactiviteiten wordt het tactisch denken in
judo en het procesmatig denken bij het koken verder uitgebouwd. Inzicht in
wederkerigheid en onderlinge samenhang is de opmaat naar een eco-sociaal
besef waarin het opgedane kwaliteitsbesef verder wordt uitgebouwd. De ecolijn
zet in op het aankweken van positieve afhankelijkheid of interdependentie. De
interesse in smaken en geuren, het zorgbesef tijdens het eten in de kooklijn,
beide worden met het fysieke aspect van de sportlijn verbonden door letterlijke
aarding. In een bredere context gaat het hier om het verbouwen en cultiveren
van voedsel en het onderhouden van tuinen. De relaties tussen mensen en
dieren, dieren en planten, planten en lucht en uiteindelijk de atmosfeer waarin
de mens met al deze andere wezens moet samenleven, vormen als cyclische
thematiek de algemene horizon waartegen de thematiek van de ecolijn zich
aftekent. Hier komt gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het leven
in zijn volle omvang in beeld. Het besef van vitale soliditeit van en solidariteit
met eco-systemen vormt de inzet van deze trajectlijn. Macrofysiek werken deze
inzichten door in de ontwerpanalyses voor autoluwe wijken, allergievrije woningen en in strategieën om de uitstoot van CO 2 en fijnstof voor 2030 aanzienlijk
te verminderen. Naast vakmanschap en interculturaliteit komen nu ook de kernbegrippen duurzaamheid en integraliteit binnen fysieke integriteit in beeld. De
onderlinge doorwerkingen van deze VIDI kernconcepten komt het sterkst naar
voren in de ecolijn. Dit gebeurt vooral impliciet en in simpele werkvormen. In
een later stadium worden in projecten over energiehuishouding deze thema’s
expliciet behandeld. Het maken van zonnecollectoren door leerlingen zelf behoort tot de mogelijkheden. " Samenwerking met energiebedrijven om energiesystemen in de wijk te introduceren ligt voor de hand.
Een van de fysieke basisvoorwaarden voor de ontwikkeling van eco-sociaal besef is het onderhouden van de beproefde schooltuin. Daarin planten kinderen
hun voedsel, zien ze het groeien, onderhouden en oogsten ze het. Hoe dichter
de tuinen bij school liggen – liefst nog in de wijk en naast de school – hoe meer
impact de werkzaamheden van de leerlingen op de wijk hebben. Door aansluiting op programma’s zoals Natuur en Milieu Educatie (NME) kan het voedseltraject van de grond via de mond tot de kont inzichtelijk wordt gemaakt. Uiteindelijk wordt via energielessen de verbinding met de twee eerdere trajectlijnen
gelegd. De negatieve lijn – weinig lichamelijke inspanning, te veel eten, weggooien van voedsel, vervuilend vervoer – wordt in een positieve cirkel omgezet:
actief bewegen en gezond eten leidt door inzicht in gezonde voedselproductie
en het opwekken van duurzame energie naar een gezonde leefomgeving die
uitnodigt om ... enz. Iets technischer geformuleerd: in lineaire productieprocessen leveren kraters in de bodem – mijnen – altijd afvalbergen op. Eenmaal
omgebogen naar cyclische productieprocessen wordt afval voedsel voor nieuwe
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
cycli. # De ecolijn met zijn energie-, milieu- en technieklessen genereert op
den duur een drievoudig ecologie besef – fysiek, sociaal en mentaal – waardoor
leerlingen hun eigen positie als knooppunt en hun onderlinge verbondenheid
als netwerk gaan ervaren.
– tuinierskills: Met de uitdrukking ‘groene vingers’ wordt een kwalitatieve
omgang met planten aangegeven. Veel ademen op planten helpt en verduidelijkt hoe afval voedsel wordt. Verbouwen en cultiveren is een fysieke pendant
van het zorgbesef in de kooklijn en het wederzijds respect in de judolijn. Deze
kwalitatieve samenhang wordt nu van relaties tussen mensen naar die tussen
mensen, dieren en planten uitgebreid. Een tuin wordt een ecosysteem waarvan
ledematen en zintuigen van de leerlingen een onderdeel zijn. Hier komt vakmanschap om de hoek kijken. Bij de technische skills die voor het verbouwen
van groenten en het houden van kippen vereist zijn, is veel voor te stellen, maar
het gaat om een simpel gegeven: aandacht voor levende processen waarbij je
altijd zicht moet houden op cyclische processen. Kijken wordt waarnemen en
uiteindelijk zien. Cyclische processen zijn relationeel en interdependent. De
meest omvattende cycli zijn seizoenen, de kleinste zijn dag en nacht. Inzicht in
deze cirkels is een voorwaarde voor inzicht in de dynamiek van ecosystemen en
de manieren waarop energie wordt omgezet van beweging in electriciteit.
– s ociale skills: Wat je verbouwt, kun je niet allemaal alleen in een keer opeten. Op indirecte wijze wordt duidelijk dat samenwerking noodzakelijk is, al
was het alleen maar om producten onderling te ruilen. Door stagiairs van MBO
en HBO opleidingen erbij te betrekken en ouders mee te laten helpen kan de
interdepentie nog scherper worden uitgewerkt.
– culturele skills: Cultuur betekent uiteindelijk niet veel meer dan verbouwen
(Latijn: colere = verbouwen). De aandacht en zorg voor het bereiden van voedsel is ook van toepassing op het verbouwen van groenten en fruit. De invloed
van weer, de functie van kassen, het eten van seizoensgroenten, het kunnen
allemaal aanleidingen zijn om de interculturele dimensie van de twee andere
lijnen hernieuwd aan de orde te stellen en te verdiepen.
– mentale skills: Concentratie en aandacht worden fysiek door voeling.
Voeling betekent echter meer dan het hebben van groene vingers. Het hangt samen met aarding maar is meer dan fysiek ingrijpen. Het is grijpen en begrijpen,
voelen als aanvoelen en invoelen. Het gaat hier niet om een blinde intuïtie maar
om op ervaring en inzicht gestoelde verbondenheid. In die zin is voeling een
doortastend zien, een tastend doorzien. In laatste instantie draait hier alles
om het inzicht dat iedereen een onderdeel is van een dynamisch ecosysteem
als relationeel netwerk dat niet bij de poort van de school ophoudt. In cyclische
processen is alles met elkaar verbonden door feedbackloops.
Ten slotte wordt deze ecologische drieslag door reflectie tussen de oren van
80 - 81
de leerlingen geplant om duurzame interesse te wekken.
– Fil o s o f ie lijn: van f il o s o f ie na ar e c o s o f ie – De drie eerste lijnen
bieden concrete, relationele praktijken waarin de fysieke integriteit van leerlin-
gen daadwerkelijk wordt versterkt: ze spannen zich samen fysiek in, manipuleren
keukengereedschap, maken samen eten klaar en wroeten in de aarde. Ze moeten
rekening houden met de kracht van anderen om letterlijk staande te blijven en
met het weer om eten te laten groeien en energie op te wekken. Ze zijn afhankelijk, interdependent. In de ecolijn worden de eerste twee lijnen zo op elkaar
afgestemd dat er inzicht ontstaat in een cyclische vitaliteit, dat wil zeggen een
interdependente samenhang van ecosystemen waar ze zelf ook deel van uitmaken. Dit vormt de aanzet tot een reflexief besef dat in de filosofielijn gemeenschapszin genereert.
Filosoferen is een gemeenschappelijke aangelegenheid. Waar je filosofie ook
situeert, er wordt altijd gepraat. In de grote religies – Lao-tze, Boeddha, Mozes,
Jezus, Mohammed – evenzoveel als in de westerse filosofie, die ooit bij de over
straat zwervende en met onwetenden debatterende Socrates begonnen zou
zijn. Het is een relationeel spel dat vervolgens naar binnen slaat. Dan wordt het
een gesprek met iets in ons. Goed formulerend en argumenterend leren leerlingen elkaar beter te begrijpen. Ze moeten zich altijd in de positie van de ander
inleven om deze te kunnen weerleggen. Ontvankelijkheid voor en interesse in de
positie van de ander is een wezenlijk onderdeel van het oordeelsvermogen. In
de filosofielijn wordt er daarom altijd in wederkerigheid geopponeerd. In deze
argumentatieve communicatie komt het individuele gezichtspunt in een relationeel perspectief te staan. Interdependentie wordt interesse. De openheid van
deze interesse is niet zonder belang. Kennis als vermeende waarheid dient altijd
een belang. Het gaat in de filosofielijn dus niet om een belangeloze houding: het
gaat er om dat het belang niet egomaan of egocentrisch wordt, maar gemeenschappelijk.
Communicatie is hier net als in het judo een regelgeleide competitieve praktijk.
Leerlingen maken contact door te opponeren. In de filosofielijn worden fysiek,
sociaal en mentaal reflexief: het brengt leerlingen in contact met zichzelf. Het
leidt tot een reflexieve zelfervaring. De fysieke strijd voltrekt zich nu op mentaal
niveau. Leerlingen leren naar zichzelf kijken en horen zichzelf spreken. Wat doorgaans passief gebeurt wordt nu actief: kijken wordt zien, horen wordt luisteren.
De zintuiglijkheid en lichamelijkheid die in de voorgaande lijnen nog toegespitst
wordt op afzonderlijke zintuigen – voelen, kijken, horen, proeven en ruiken –
wordt nu object van zichzelf. En in die zelfobjectivering worden afzien, overzien
en (door)zien, via zelfreflectie en visie, inzien.
Het reflecteren vanuit de drie ecologische dimensies – fysiek, sociaal en mentaal –
maakt dat filosofie uiteindelijk ecosofie wordt. Ook al lijken de skills die hier
ontwikkeld worden uitsluitend van mentale aard, in de argumentatieve strijd komen andere dimensies evenzogoed tot hun recht: het leren luisteren naar anderen
is sociaal, de woordenstrijd maakt sterke, fysieke affecten los die beheerst moeten worden. Spreken voor een groep blijkt altijd weer een enorme inspanning. Het
vergt een specifieke gemoedsstemming en verstandhouding om in zo’n krachtenveld staande te blijven. Precies dit verduidelijkt waarom individuele leerlingen
al reflecterend als knooppunt in een relationele structuur het meest tot hun recht
komen.
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
E - Opschalen: school, buurt, markt, stad
In de onderzoeksopzet worden de trajectlijnen na een schooljaar opgeschaald
van de school naar de buurt. In 2008/2009 worden ze alle vier op school uitgerold, in 2009/2010 doorverbonden naar de buurt en in 2010/2011 wordt de onderlinge afstemming aangescherpt en wordt onderzocht of sommige onderdelen,
zoals de keuken, een economische potentie hebben die met de betrokken
partijen kan worden gerealiseerd. De judolessen kunnen via de schoolsportvereniging samen met drie andere sporten op de overige scholen in Bloemhof
voor jongeren in de wijk worden opengesteld. Na drie jaar wordt de MFA De
Wielslag opgetuigd. In de twee jaar die daaraan voorafgaan kan in overleg met
de gemeente en met Vestia nagedacht worden over de macrofysieke consequenties van de uitgeteste functies. Komt er een judozaal in de MFA, blijft de
keuken van Bloemhof beschikbaar voor de MFA? Heeft de uitgeteste stagestructuur met zijn teruggeploegde trajecten consequenties voor de MFA? Ook
kan overwogen worden of de resultaten van andere door Vakmanstad uitgerolde
trajecten, zoals de up date van de Afrikaandermarkt of de Freewheelers, aangesloten kunnen worden. (ZIE 3.5) Zo komen indirect in deze opschaling ook de
markt en de stad in beeld.
F - Personele ondersteuning
Maar wie gaan dit allemaal realiseren? Het mag duidelijk zijn dat het uitrollen
van Fysieke Integriteit voor het reguliere personeel van een Brede school een
brug te ver is. De directeur van de school moet zeer nauw samenwerken met
de trajectcoördinator. Dit vergt een enorme tijdsinvestering en houdt een extra
werkbelasting in. Instemming vergt overleg, voortdurende afstemming tijd. De
leerkrachten worden, afgezien van de extra interventies die gewichtenscholen
over zich heen krijgen, door de cultuur en Lekker Fit trajecten al stevig belast.
Er zullen dus begeleiders moeten worden aangesteld. Er zal geschoven en gerekend moeten worden. Dit passen en meten vereist aansluiting op uitgekiende
82 - 83
stagetrajecten waarin HBO en academische studenten participeren. Zo kan
het filosofietraject door stagiairs van de Faculteit der Wijsbegeerte worden bemenst. Zeker als we beseffen dat met ingang van 2009 bij filosofie weer didaktische varianten worden opgetuigd, mede als gevolg van het doorslaand succes
fe[\iqf\b
j\gk)''/
j\gk)''0
d\k`e^1bnXek`kXk`\]&bnXc`kXk`\]
YdS^ [XY]
ZTdZT]
S^Y^ 0 meting
fysiek
sociaal emotioneel
cognitief
Z^ ^ Z [XY]
cdX]
jkX^\&MF&NF
T R^ [XY]
filosofie
jkX^X`i\j
K I 4 kljj\eiX ggfi kX ^\
JJM 4 jZ _ffc j gfi km\ i\ e`^`e^
ecologie
9IFE1IMJ)''0
^dSTab
KI
meting 1
c`ajk\e&`ek\im`\nj
KI
j\gk)'('
j\gk)'((
meting 2
(&)gfjk$[fZXXejk\cc`e^
\iXjdljle`m\ij`k\`k&m\in\p$afeb\i`ejk`kllk
j\gk)''0
j\gk)'('
BBE
aTbcPdaP]c
QddaccdX]
n`ab
\`e[
iXggfik
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
van filosofie in de profielen van de middelbare school. Bovendien gaat de EUR
ook vanaf 2009 in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen service learning voor studenten stimuleren. De HBO’s zijn allang begonnen met
onderzoekstages. VMBO’s, MBO’s en het voortgezet onderwijs gaan vak- en
maatschappelijke stages intensiveren. Kortom, hier liggen allemaal kansen die
onderzocht kunnen worden.
G - Wetenschappelijke monitoring
Sinds de commissie Dijsselbloem $weten we dat onderwijsexperimenten en
-vernieuwingen zorgvuldiger moeten worden gemonitord. Rotterdam RVS/
Fysieke Integriteit onderschrijft dit inzicht en wil verantwoording afleggen ten
aanzien van haar doelstellingen en beoogde effecten. Het eerste jaar wordt
een nulmeting van de fysieke, sociaal-emotionele en cognitieve conditie van
de leerlingen op alle betrokken scholen uitgevoerd. In het tweede jaar worden
door meting 1 de eerste resultaten van deze drie onderzoekslijnen zichtbaar
gemaakt en wordt de externe profilering in de wijk gemeten. In het derde jaar
worden in meting 2 de drie onderzoekslijnen doorgemeten, de resultaten op
een rijtje gezet en conclusies getrokken. Ook worden de doorwerkingen van de
interventies op school op de andere interactievelden – buurt en markt – in kaart
gebracht.
Het longitudinale onderzoek richt zich op de leerlingen, ouders en docenten.
Het procesonderzoek betrekt wijkpartners, uitvoerders en begeleiders van de
vier programmalijnen (sportlijn, ecolijn, kooklijn en filosofielijn) en docenten
bij het onderzoek. Daarin is groep 6 cruciaal. Na 3 jaar leggen de leerlingen van
deze groep immers de citotoets af en kunnen de resultaten van de coginitieve
ontwikkeling van leerlingen die drie jaar zijn gevolgd met de resultaten van de
sociaal-emotionele en fysieke ontwikkeling worden vergeleken. Sommige leerlingen worden als casus intensiever geobserveerd. Het Verwey-Jonker Instituut
is gevraagd om het proces te beschrijven en de resultaten te meten. Zij doet
dit in samenwerking met de GGD, de EUR en academici die voor specifieke
onderdelen worden gevraagd mee te denken. Het doel van de resultaatmeting
is tweeledig: het meten van behaalde inhoudelijke doelen en randeffecten (effecten die niet vooraf benoemd waren) op de betrokken scholen en het meten
van het resultaatgericht werken aan kwaliteitsverbetering over een periode van
drie schooljaren (2008/2009, 2009/2010, 2010/2011).
f rontof f ice en backof f ice – In het onderzoeksvoorstel wordt rekening
gehouden met de inzet van HBO studenten in de logistiek en uitvoering (frontoffice) van het onderzoek. Gestreefd wordt naar een minimaal inzetten van
ongeveer 10 tot 15 studenten van de Hogeschool Rotterdam en de Filosofiefaculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam die gedurende hun gehele studiejaar betrokken zijn. Het Verwey-Jonker Instituut vervult, afhankelijk van de
84 - 85
kwaliteiten van de studentstagiairs, een back-office functie. Studenten nemen
dan het uitvoerend werk voor hun rekening. Dit bestaat onder andere uit het
uitzetten, af- en innemen van de enquêtes, invoeren van enquêtes in NetQuest,
invullen van logboeken en verslaglegging bij interviews.
vr agenli jst en en enquê t es – Er wordt van een gemiddelde schoolgrootte van 240 kinderen uitgegaan. Deze kinderen worden drie keer met vaste
instrumenten onderzocht. Belangrijk voor de uitvoering van dit deel van het
onderzoek is dat er ( 1 ) drie momenten van dataverzameling zijn, ( 2 ) de uitkomstvariabelen goed gedefinieerd zijn en ( 3 ) er op ontwikkelingsadequate
momenten wordt gemeten (per schooljaar één keer, op vergelijkbare momenten). De gevalideerde vragenlijsten richten zich hoofdzakelijk op de leerlingen,
hun ouders en docenten. De andere groepen worden onderzocht door middel
van semi-gestructureerde (groeps)interviews. Daarnaast vinden er observaties
op locatie plaats. In het vooronderzoek wordt onderzocht welke gevalideerde
vragenlijst wordt ingezet en onder welke groepen deze moeten worden afgenomen. Voor jonge leeftijdsgroepen worden de gevalideerde vragenlijsten
door ouders en docenten ingevuld. De vragenlijsten voor het onderzoek onder
kinderen, ouders en docenten worden door studenten verspreid en ingenomen.
De studenten voeren ook de onderzoeksresultaten in met behulp van software
van NetQuest, een invulapplicatie op het internet.
procesev a lua t i e – In de procesevaluatie worden gesprekken gevoerd
met uitvoerders en begeleiders van de ontwikkelingslijnen, met docenten
en samenwerkingspartners. De procesevaluatie wordt gedaan op basis van
gesprekken met deze betrokkenen en via een analyse van observatieschema’s.
Hierbij wordt primair gefocust op de vraag hoe het proces van de drie verschillende ontwikkelingslijnen binnen de vijf scholen verloopt. De aandacht gaat uit
naar zowel de procesvariabelen (middelen die ingezet worden om de beoogde
resultaten te bereiken) als de contextvariabelen (variabelen die niet in het
oorspronkelijke plan van aanpak zijn opgenomen maar die wel van invloed zijn
op de resultaten van de implementatie). Binnen de procesevaluatie staat de
vraag centraal of de doelen zoals geformuleerd ook gerealiseerd zijn en op
welke wijze.
obser v a t i eschema – Er wordt een observatieschema ontwikkeld dat de
betrokken studenten invullen bij hun bezoeken aan activiteiten op de school. Er
wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen Wat-vragen en Hoe-vragen. Watvragen gaan over feitelijkheden (Wat gebeurt er?), waarbij er gedacht wordt
aan aantallen aanwezige leerlingen, leeftijd, begeleiding, tijdstip, duur van
de activiteit e.d.. Hoe-vragen hebben een methodische insteek (Hoe wordt de
interventie uitgevoerd?). Daarbij gaat het om vragen over de gekozen aanpak,
manier van begeleiding, manier waarop de kinderen of ouders betrokken worden bij de activiteit etc. Het observatieschema wordt op van te voren bepaalde
momenten door studenten van de HRO ingevuld en ingevoerd in NetQuest.
we t enschappe li jke back up – Aan het eind van ieder jaar wordt er een
inhoudelijke bijeenkomst georganiseerd met samenwerkingspartners – SenR,
JOS, GGD en de scholen – en wetenschappers uit aangrenzende sectoren
(medische- en sociale faculteiten EUR, betrokken lectoraten HRO en andere
universiteiten). Voor iedere meeting wordt expertise ingehuurd om de tot
86 - 87
Bron: Bloemhof Jeugd Kansenzone (Sander Dikst r a)
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
dan toe beschikbare onderzoeksresultaten te analyseren en te becommentariëren. Als extra instrument wordt naast de kwantitatieve meting en de kwalitatieve interviews een documentaire gemaakt door een vakkundige documentairemaker.
3.1.2 - Trajectuitvoering 2008–2009
De daadwerkelijke implementatie van Rotterdam RVS/Fysieke Integriteit is
mogeljk geworden door de voorbereidingen en inzet in 2007 en de eerste helft
van 2008 van Pact op Zuid, JOS en SenR. In een door het Pact gefaciliteerde
onderlinge samenwerking wisten zij de financiële steun te organiseren. Door
de actieve ondersteuning van projectmanager Pact op Zuid Ditty Blom, pijlerhouder sociaal Sabine Kuiper, JOS beleidsmedewerker Ton Legerstee en SenR
beleidsmedewerkers Rosemarie Maas en Joris van Nispen kon gestart worden
op de openbare basisschool Bloemhof, een Brede school met twee locaties:
hoek Putsebocht/Putselaan en Oleanderstraat in de wijk Bloemhof in Rotterdam Zuid. %Gedurende het opstartproces is er regelmatig contact geweest met
portefeuillehouders en beleidsambtenaren van de deelgemeente Feijenoord.
De wijk Bloemhof wordt in de voor het Pact ontwikkelde Reisgids 2008 als volgt
omschreven: “Qua veiligheid scoort Bloemhof het slechts van alle wijken in de
deelgemeente Feijenoord. De situatie verandert verder heel langzaam in positieve richting. Met name het inkomen gaat iets vooruit. De woningwaarde gaat
even snel vooruit als gemiddeld het geval is in de deelgemeente Feijenoord.
… Bloemhof scoort bij de vijf slechtste wijken in het Pact op Zuid-gebied, iets
beter dan Carnisse en iets slechter dan de Afrikaanderwijk. Alle kenmerken
bevinden zich op 20 tot 25% achterstand ten opzichte van de rest van Rotterdam. Wat betreft de mate van achterstand waarin kinderen zich bevinden
scoort de wijk net iets beter dan de Afrikaanderwijk”. &Bloemhof, kortom, is een
typische ‘Vogelaarwijk’.
Wat nu volgt is slechts een impressie van voorbereidingen, overwegingen voor
de start van de vier lijnen en de uitkomsten. Er worden geen onderbouwde
conclusies getrokken. Deze zijn verwerkt in het rapport van het Verwey-Jonker
Instituut, dat in september 2009 verschijnt.
88 - 89
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
O p e nba r e ba s i s s chool B loe mhof ( Fe i j e noord )
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
KERNTEAM
Trajectsupervisie: Henk Oosterling
Scho olc o ördinator: Wim Pak
Monitorsupervisie: Nanne Boonstra
Monitorc o ördinator: Marvin Pires
PARTNERS
r 3PUUFSEBN7BLNBOTUBE4LJMMDJUZ'ZTJFLF*OUFHSJUFJU (Henk Oosterling)
r 1BDUPQ;VJE(Ditty Blom, Sabine Kuiper, Ans Stolk)
r +FVHE 0OEFSXJKTFO4BNFOMFWJOH(Ton Legerstee)
r %JFOTU4QPSU3FDSFBUJF(Bert Dusseljee)
r 8POJOHDPSQPSBUJF7FTUJB (Hans Moerenhout, Joost Lobée/Estrade)
r 3PUUFSEBN4QPSUTVQQPSU(Gert-Jan Lammens, Gwenda den Heeten)
SCHOLEN
r 0QFOCBSFCBTJTTDIPPM#MPFNIPG(directeur: Wim Pak,
adj.directeur: Jannie de Boer)
r .POUFTTPSJTDIPPM%F.BSF(directeur: Reinder Eggens)
r 0QFOCBSFCBTJTTDIPPM5PFSNBMJKO (adj.directeur: Ron van Neck;
monitorcoördinator/judodocent: Linda Hagendoorn)
r 0QFOCBSFCBTJTTDIPPM%F$BUBNBSBO(directeur: Dick van der Aa)
r 7.#0/JFVX;VJE (directeur: Roelie Keizer)
ONDERZOEK
r &SBTNVT6OJWFSTJUFJU3PUUFSEBN 'BDVMUFJUEFS8JKTCFHFFSUF
(Henk Oosterling)
r 7FSXFZ+POLFS*OTUJUVVU(Nanne Boonstra, Huub Braam,
Harrie Jonkman)
r )PHFTDIPPM3PUUFSEBN (Anne Emmens, Wouter Pols)
BEGELEIDERS
Koks: Ralph van Meijgaard, Ari Hobson
Judolerares: Daisy Smit
Budoleraar: Marco Verheij
Ec oc o ördinator: Bert Dusseljee
Filosofieleraar: Wouter Pols
Documentairemaker: Rob Schröder
Website-Intranet/ICT: Martin van der Leer, Maarten van den Berg
(mmrmedia)
STAGIAIR(E)S
HRO 2 e jaar pedagogiek: Monica Walhout, Quirine Plaizier,
90 - 91
Jörgen de Landmeter, Suzy-Ann den Hartigh
HRO 4 e jaar sportmarketing & management: Léon Molendijk
EUR 3 e jaar filosofie: Leonie van Wees, Terra Hensema,
Izaak Dekker
In Wim Pak, de directeur van OBS Bloemhof, krijgt RVS een gestructureerd
denkende, enthousiaste samenwerkingspartner. Het docententeam is na enkele
informatie- en communicatie ronden eveneens enthousiast. De school is al
aangesloten op het cultuurtraject van de Brede school en komt in aanmerking
voor een Verlengd Dagarrangement. De aanzet tot samenwerking wordt gerealiseerd tijdens het bezoek van minister Vogelaar aan Bloemhof in het voorjaar
van 2007. ' De benodigde financiën worden daarna via JOS en Pact op Zuid
geregeld. Inhoudelijk sluit FI uitstekend aan bij de onderwijsmethode die OBS
Bloemhof al jaren hanteert: de Wanitamethode. ( In dit zogenaamde ‘authentieke leren’ worden leerlingen uitgedaagd projectmatig en vanuit een onderzoekende houding hun kennis op en uit te bouwen waarbij principieel bij hun eigen
interesse en leefwereld wordt aangesloten.
A - Macrofysiek: MFA en Stekgebouw
In macrofysiek opzicht staat OBS Bloemhof op de nominatie om deel te gaan
uitmaken van de MFA kindercampus Bloemhof. OBS Bloemhof zal op de huidige locatie Putsebocht 3 en op de Oleanderstraat 117 blijven, de Oranjeschool
en de Sleutel komen ook in de kindercampus. VMBO Nieuw-Zuid gaat naar de
Wielslag. De Wielslag wordt aan de overzijde van de school op de kop van de
Slaghekstraat vanaf 2011 door Vestia ontwikkeld. RVS oppert in gesprekken
met de verschillende directeuren die in de loop van het eerste jaar worden
gevoerd, gezamenlijke activiteiten te ontplooien. Vanuit Nieuw Zuid kunnen
stagetrajecten aan het ontwikkelingstraject verbonden worden. In de eerste
maanden levert Nieuw Zuid enkele stagiairs om bij de iftarmaaltijd in september 2008 te assisteren. Het is de bedoeling dat er in 2009 een intensievere
samenwerking op gang komt. Met de beide basisscholen is vanaf december
2008 intensiever contact, met name over de oprichting van een schoolsportvereniging. Deze wordt in maart 2009 via Rotterdam Sportsupport gerealiseerd.
Naast het schoolgebouw aan het plein staat nog een vijfde gebouw. Bij de start
van FI is daar de jeugdzorg organisatie Stek gehuisvest. Dan is nog niet duidelijk dat deze ruimte een uitgelezen kans biedt voor een keuken en judozaal.
Als eenmaal bekend wordt dat het ‘Stekgebouw’ in januari 2009 leeg zal komen,
begint RVS onmiddellijk besprekingen met Irma Visser, de directeur van Stek,
om het tijdstip waarop het gebouw ontruimd wordt te vervroegen. Door haar
welwillende medewerking en de bereidheid van Vestia – in de persoon van Hans
Moerenhout – en Estrade – Joost Lobée – en de diensten JOS en OBR om over
een verdeelsleutel na te denken wordt het uitrollen van FI aanzienlijk vereenvoudigd en versneld. Vanaf oktober komt er een ruimte vrij voor de judolijn .
Daar de ingreep om een geheel nieuwe keuken te bouwen – ontwerpen, strippen oude ruimte, aanschaf materiaal – meer tijd blijkt te kosten dan gepland,
beginnen de beide koks met een aantal moeders op de tweede etage waar al
een kleine keuken was ingebouwd, met de ko oklijn . In juni 2009 begint de bouw
van de nieuwe keuken.
Voor de ec olijn is aan de locatie Putsebocht 3 al een tuin voorhanden. Daarin
liggen kleine ecosystemen – een insektenhotel – maar worden ook kruiden en
groenten geteeld. In overleg met dienst SenR worden twee andere plekken in de
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
directe omgeving van de Oleanderlocatie aangewezen om als tuin te funger en.
Voor de energielessen die later in het jaar als een Wanitaproject worden gedraaid, is een ruimte op de benedenetage van het Stekgebouw beschikbaar.
B - Begeleiders en docenten
In de maanden voor de daadwerkelijke aanvang van FI ga ik samen met de
directeur van OBS Bloemhof Wim Pak op zoek naar capabele begeleiders. Het
blijkt enorm moeilijk om voor de judolijn een goede docent te vinden die met
deze leerlingenpopulatie kan werken. Op de valreep lukt het ons Daisy Smit
(1 e dan) als judodocent aan te nemen. Zij wordt in een vroeg stadium in contact
gebracht met Linda Hagendoorn (6 e dan), de judodocent op controleschool De
Toermalijn, waar ik daarvoor een aantal keren op werkbezoek ben geweest.
Aanvankelijk is het de bedoeling voor de ko oklijn één kok aan te nemen, maar
het lijkt ons uiteindelijk beter twee halve banen te creëren Dat biedt meer
speelruimte in geval een kok ziek wordt en levert wat meer spankracht bij grote
evenementen. Dat beide koks – Ralph van Meijgaard en Ari Hobson – van huis
uit beeldend kunstenaar zijn is meer dan een prettige bijkomstigheid: hun creatieve flexibiliteit blijkt in een later stadium uitstekend van pas te komen.
Voor de ec olijn wordt door dienst SenR een medewerker vrijgesteld die het
progamma inhoudelijk gaat coördineren. Bert Dusseljee gaat vanaf november
2008 meedraaien. Hij neemt ook de taak op zich de energielessen op te zetten.
Bijkomend voordeel is dat hij op de hoogte is van Energie in ’t klein omdat hij
in 1983 vanuit de dienst SenR betrokken was toen Cok Beekhuijzen en ik de methode ontwikkelden. Op basis van de methode heeft hij grote instructiepanelen
ontwikkeld die nog steeds beschikbaar zijn.
Voor de filos ofielijn ligt het voor de hand om bij de Faculteit der Wijsbegeerte
van de EUR, waar ik zelf doceer, naar kandidaten te kijken. Het lesgeven aan
basisschoolleerlingen is echter een vak op zich. Dat kan niet zomaar uitbesteed worden aan studenten of universitaire docenten. Wouter Pols, docent
bij de Pabo en lid van de Kenniskring Opgroeien in de Stad van de Hogeschool
Rotterdam, verzorgt al jarenlang filosofieonderwijs op basisscholen in Rotterdam. Toevallig ontmoette ik hem tijdens een van de presentaties van Rotterdam RVS/Fysieke Integriteit, waar hij in het panel zat. Hij is, na overleg met de
Kenniskring, bereid om als coördinerend docent in 2008-2009 op te treden.
C - Controlescholen: de Mare, de Toermalijn,
de Catamaran
Na veel voorbereidende gesprekken lukt het om een viertal scholen te enthousiasmeren om als controleschool mee te doen. Ze worden in verschillende
fasen van de ontwikkeling van het traject betrokken, met name in de periodes waarin leerlingen fysiek en sociaal-emotioneel worden getest. Er wordt
gesproken met directeuren en adjunct-directeuren. Al snel blijkt Montessori92 - 93
basisschool De Mare door zijn overwegend ‘witte’ leerlingpopulatie uitstekend
geschikt om als algemene controle school te fungeren. Het team wordt intensief voorgelicht over het hele ontwikkelingstraject.
Met de Toermalijn is vooral veel contact over de judolijn. Daarin werken we
intensief samen met judodocent Linda Hagendoorn (6 e dan). Zij is over de hele
periode direct bij ontwikkelingen betrokken. Aan het eind van het schooljaar
doen een groot aantal leerlingen van de Bloemhof mee met de 29 e Vestiajudokampioenschappen die op haar school aan de Slinge in Rotterdam Zuid
worden gehouden. Met de Catamaran is vooral contact geweest over de algehele verwerking van de cijfers voor de nulmeting omdat op deze school de
Eurofit test al door de dienst SenR was afgenomen. Door de vertraging die in
de kooklijn zit, komt de samenwerking over het eten met de Catamaran niet
goed van de grond.
D - Stagetrajecten en stagiairs
Daar de financiering van het hele traject pas in mei 2008 rond is, is de tijd om
een doordachte wervingstrategie op te zetten zeer kort. RVS voert in mei 2008
besprekingen met verschillende afdelingen binnen de Hogeschool Rotterdam,
maar vooral met de Kenniskring Opgroeien in de Stad (Frans Spierings, Ton
Notten, Wouter Pols). Samen met drie 3 e jaars studenten van de Faculteit der
Wijsbegeerte, die deze actviteiten als stage in hun studie kunnen opnemen,
rolt Wouter Pols de filosofielijn inhoudelijk uit. De stagiairs volgen als aanzet
op de Pabo onder leiding van Pols speciaal een cursus voor het geven van filosofie aan basisschoolleerlingen.
Door overleg met coördinatoren en stagebegeleiders van de HRO blijkt het op
korte termijn toch mogelijk nog op een voorlichtingsbijeenkomst in juni aan te
schuiven. Daar melden zich vier stagiairs Pedagogiek aan. Onder hen een die
affiniteit heeft met budosporten. Deze stagiaire zal later bij de judolessen
assisteren.
Van deze vier stagiairs valt er echter na een maand een af en wordt er vanuit
de school nog een nieuwe stagiair doorgestuurd. De stagiairs ontplooien een
jaar lang iedere week rond hun vaktechnische stage allerlei andere activiteiten op maandag en sommigen nog een extra halve dag, afhankelijk van de lijn
waarin ze meedraaiden. Naast de vakinhoudelijke activiteiten met leerlingen
en ouders bieden ze bij de verschillende lijnen evenementen, monitoring en
ondersteuning.
E - Het ECP(i)traject in praktijk
Het slagen van een educatieve interventie van deze omvang staat en valt bij
communicatie en participatie van alle betrokken partijen en individuen. In het
nu volgende worden de drie dimensies beschreven van het ECP(i) traject. Samen met de S5 focus vormt dit het methodisch uitgangspunt van RVS.
(ZIE 1.5.4)
– Educ a t ie: uitr o llen van d e vier lijnen – Aan de daadwerkelijke
start van de afzonderlijke lijnen wordt er uitgebreid over hete hangijzers en te
verwachten problemen gesproken.
Judoli jn – Door de aanstelling van de judodocent en de toezegging van de
jeugdzorg organisatie Stek om snel een ruimte voor de dojo vrij te maken, kunnen we vanaf het begin aan de slag. De matten en de pakken zijn op tijd. Twee
94 - 95
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
prangende vragen doen zich voor. Nemen de leerlingen de judopakken mee naar
huis of gaat de school ze verzorgen? En hoe gaan we om met moslimmeiden uit
de hogere groepen die, zo veronderstellen we, dit fysieke contact niet direct
zullen accepteren? Over de hoofddoek zijn we snel uitgepraat: veiligheid staat
voorop en als de hoofddoek in orde is kan die opblijven.
!
Judo kent een aantal worpen en houdgrepen waarbij een arm tussen de benen
van de partner belandt. We spreken er uitvoerig over, maar besluiten uiteindelijk één lijn te trekken: iedereen judoot met iedereen. De technische regels
staan voorop. In het begin worden er wel scheve gezichten getrokken en weigeren sommige meiden zelfs aan de slag te gaan. Door het zeer consequente
optreden van de judodocent en het strikte toezicht op correcte techniek lost dit
probleem zich vanzelf op. Van ouders is nooit een klacht gehoord.
De pakken nemen de leerlingen mee naar huis. De ouders betalen een tientje
statiegeld. Het past in de educatieve aanpak om leerlingen zelf verantwoordelijk te maken voor hun spullen. Als een van de jongens in de wijk plotseling
in pak op straat verschijnt wordt hij door andere kinderen terechtgewezen en
naar huis gestuurd om het uit te trekken. De leerlingen krijgen het echter niet
zomaar mee. Ze moeten het als klas verdienen door zich rustig en beheerst
te gedragen. Bij hogere groepen gaat het pak na een week al mee, bij jongere
leerlingen duurt het meerdere weken.
De discipline op de mat wordt vanaf het allereerste begin gehandhaafd. Groeten is voor de leerlingen vreemd, maar het principe is: wat je beschermt, daar
heb je respect voor en dat laat je zien door te groeten. Voor mensen groeten is
nog wel te begrijpen, maar voor een mat? Om te laten zien hoe dat met de mat
zit, adviseer ik de judodocent een serie hevige worpen op de mat uit te voeren
om daarna aan de leerlingen te vragen of ze dat met de stagiaire – of met een
leerling – ook naast de mat moet doen. Iedereen begrijpt in een klap dat de mat
je beschermt. Geen gebroken benen en armen. En dat geldt ook voor de leraar
die de regels handhaaft om ongelukken te voorkomen. Zelfs voor je partner.
Vandaar al dat gegroet. Na enkele weken heeft niemand nog moeite met buigen
bij binnenkomst en bij het verlaten van de dojo. Een paar moslima houden hun
hoofddoek op. De grondtechnieken leveren geen problemen op.
In januari 2009 nemen we de eerste examens af voor een gekleurde slip. Het
zijn weliswaar motivatie examens, maar toch maken we al een onderscheid
in de kleur van de slip om leerlingen in te laten zien dat meer concentratie en
inspanningen beloond worden. Als de ‘judojuf’ twee weken naar het buitenland
moet voor kampioenschappen – ze is Nederlands kampioen Juno-kata
"
– valt
de als monitormedewerker aan het traject verbonden martial art leraar Marco
Verheij in. Hij leert de leerlingen allerlei spectaculaire ninjatechnieken – ninja
zijn Japanse spionnen – en doet balansoefeningen met ze.
#
We besluiten als school om met de stadskampioenschappen in de Ahoy mee te
doen. Deze vinden op 25 juni 2009 plaats, maar je mag pas meedoen als je eerst
in de wijk hebt meegedaan. Het is voor de leerlingen de eerste keer dat ze hun
kunsten aan vreemde ogen tonen. De judodocent selecteert 32 leerlingen vanaf
groep 6. Omdat we te laat zijn voor de wijkkampioenschappen schrijven we de
96 – 97
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
leerlingen op 6 juni in op de 29 e Vestiajudokampioenschappen die sportvereniging Hagendoorn elk jaar op de Beukehoeve in Rotterdam Zuid houdt.
$
Er
doen in totaal meer dan 100 kinderen mee, die allemaal op judoverenigingen en
judoscholen trainen. Wij zijn de enige school. Onze leerlingen steken schril af
met hun slippen. Zij zien veel grotere jongens en meiden. De kinderen zijn in
afzonderlijke gewichtsklassen ingedeeld, jongens en meiden apart. Er komen 21
leerlingen opdagen. Ouders, vooral vaders dit keer, hebben zich als begeleider
aangemeld. Die dag is een grote triomf. Na het gebruikelijke ongemakkelijk om
zich heen kijken en hulp zoeken bij de judojuf snappen de leerlingen dat ze zich
goed moeten concentreren. De oogst liegt er niet om: 4 gouden, 4 zilveren en 2
bronzen plakken. Bij de stadskampioenschappen waar het om pools gaat van 14
kinderen per pool, worden er 4 zilveren medailles gewonnen terwijl een groot
aantal van onze leerlingen net naast de bronzen medailles grijpen.
Uit de in mei 2008 gehouden interviews blijkt dat ouders de judolessen zeer op
prijs stellen. Het is nog te vroeg om duidelijke conclusies te trekken maar het
lijkt erop dat de lessen in het gedrag van sommige moeilijkere leerlingen effect
sorteren. Een van de eerste conclusies ligt voor de hand: de leerlingen zijn
gefocust en kunnen nu worden aangesproken op hun gedrag door hen op hun
verantwoordelijkheid als judoka te wijzen. Of in een meer strategische terminologie: in het volgende schooljaar zal dit ‘renderende sportieve en sociale
kapitaal’ gericht geïnvesteerd moeten worden.
Kook li jn– Wat voor de judolijn geldt, gaat ook voor de kooklijn op: in september zijn de koks aangesteld en in october komt er een voorlopige ruimte vrij op
de tweede verdieping van het Stekgebouw. In september richten we alle inspanningen op het organiseren van de iftarmaaltijd op 25 september 2008. Vestia
financiert de grote tent die naast het gebouw wordt opgesteld en de lange rijen
tafels en banken waaraan wordt gegeten. Leerlingen van de VMBO Nieuw-Zuid
assisteren bij het inrichten en optuigen. Alle stagiairs, docenten, coördinatoren en hulpvaardige moeders worden ingeschakeld om de enorme hoeveelheden groenten voor te snijden en, na afloop, de berg afwas weg te werken. Het
vlees is halal, de pannen zijn gloednieuw. De ouders worden geïnformeerd en
allemaal uitgenodigd. Dat geldt ook voor notabelen, beleidsmakers en politici.
Er komen ongeveer 200 mensen opdagen. Er zijn weinig afzeggingen. Alles
wordt onopvallend gefilmd. Geen van de ouders tekent bezwaar aan. Zeker niet
als ze de judofilmpjes zien tijdens het eten.
Met dit evenement zet de Bloemhof de kooklijn op de kaart. Vanaf dat moment
bereiden de koks samen met vier moeders en incidentele ondersteuning van
stagiares van het Albedacollege vier dagen in de week een driegangenmaaltijd
voor de groepen. In de omgeving liggende bedrijven als Meneba en Pepsico
(Quaker Oats) worden benaderd voor sponsering van de maaltijden die niet uit
het budget kunnen worden betaald. Beide bedrijven zijn enthousiast over het
concept en zeggen materiële steun toe in de vorm van producten. Omdat de
keuken nog niet gereed is, besluiten we te wachten met daadwerkelijke samen-
98 - 99
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
100 - 101
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
werking tot de keuken klaar is. De koks en Wim Pak onderhandelen met de architect en met Vestia over inhoudelijke zaken, ik houd me bezig met de formele
inbedding. Het OBR is bereid mee te denken, evenals JOS. Drie maanden later
is de deal rond.
Tot de keuken wordt opgeleverd besluiten we de leerlingen geleidelijk aan te
wennen aan nieuwe smaken en gerechten. De koks bereiden gerechten waarin
zoet, zuur, zout en bitter allemaal voorkomen en zorgen voor een uitgebalanceerde samenstelling. In het begin levert dit grote problemen op: het smaakt
niet zoals thuis. De oudere groepen maken meer problemen dan de jongere. Die
zijn veel ontvankelijker voor de smaken en eten zonder te klagen alles op. Met
een immens geduld bouwen de koks de smaakarchitectuur op. De moeders serveren uit en wassen af. Maar door de kleine ruimte kunnen er per dag slechts
een of twee groepen komen eten. De jongste groepen van de Oleanderlocatie
blijven op hun eigen locatie. Het eten wordt naar het gebouw gebracht en daar
in een lokaal opgegeten.
De kooklijn vergt een enorme organisatie. Daar duiken dan ook de eerste
logistieke problemen op. De leerlingen zijn tijdens het eten enigszins ongedisciplineerd, het is een enorme heksenketel. De moeders werken weliswaar
onverstoorbaar door, maar zij hebben niet het gezag of de wil om in te grijpen.
De docenten offeren eigenlijk hun vrije lunchuur op en zijn doorgaans niet van
plan de orde zo strikt te handhaven als ze in de klas doen. Daarmee komt het
vaak op de koks aan, die echter letterlijk hun handen vol hebben. Het stagesysteem werkt niet goed, omdat de reguliere stagiairs er hoogstens twee keer,
maar meestal maar een keer tussen de middag zijn. De Albeda stagiairs kunnen niet worden aangestuurd. Het zijn deze punten die, zodra de nieuwe keuken
er in juli 2009 is, extra aandacht vereisen.
Aan het eind van het schooljaar werken na een gesprek met Kosmopolis samen
met het Freehouse project op de Afrikaandermarkt.
(ZIE 3.3.2)
OBS Bloemhof
wordt gevraagd tijdens de oplevering van De Markt van Morgen op 6 en 7 juni
2009 met leerlingen en moeders een kraam in te richten en eten te verzorgen.
Dat levert inkomsten op voor de moeders en voor de school. Maar wat belangrijker is: leerlingen die in het koken geïnteresseerd zijn helpen mee met het
maken en verkopen van de gerechten. Zo wordt een eerste stap naar de buurt
gezet, een opschaling die volgend jaar systematisch wordt uitgebouwd.
Ook hier zijn slechts algemene, zeer voorlopige conclusies te trekken. De
organisatie van de iftarmaaltijd levert veel logistieke inzichten op en kweekt
heel veel goodwill bij alle betrokkenen. De organisatie voor volgend jaar is al
in gang gezet. De samenwerking met de bedrijven wordt opgestart. Om volgend
jaar het geld voor het eten bij elkaar te krijgen organiseren we in september en
mei, wanneer de tuinen hun cyclus respectievelijk eindigen en beginnen, in de
tuin van de keuken annex restaurant ‘diners pensants’, denkdiners. Bedrijven
kunnen voor een bepaald bedrag een tafel voor 5 personen inkopen. Ze krijgen
daarvoor een vijfgangenmenu, een presentatie van het hele project met een
102 - 103
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
104 – 105
(bron: Energi e in’t k l e in, 1983)
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
documentaire en een lezing van mij. Ze kunnen kennis maken met de judokampioenen en met hen over hun ervaringen spreken. Ook de debatkampioenen van
de Oleanderlocatie die bij de bibliotheek debatwedstrijd over literatuur tweede
zijn geworden, zijn dan aanwezig. Over deze wedstrijd onder het kopje Filos o-
fielijn meer.
Ecoli jn – De ecolijn is in zijn uitvoering voor een groot deel afhankelijk van
de tuinen. Deze zijn in september 2009 nog niet aangelegd.
%
De bestaande tuin
gaat in oktober, zoals elk jaar, ter ziele. Het optuigen van deze lijn blijft daarom
beperkt tot een Energieproject dat in maart en april 2009 in de vorm van een
Wanitaproject op beide locaties van de school wordt uitgevoerd. Bij dit project
betrekken we ook de vakdocenten van de kunstzinnige vakken en van techniek.
Leerlingen maken proefopstellingen over energieomzettingen van beweging
naar licht en van stoom naar stroom. Bert Dusseljee verscheept de panelen met
de schema’s, proefjes en opstellingen van de onderdelen van de energielessen van de dienst SenR naar OBS Bloemhof waar ze in het Stekgebouw worden
opgesteld. De leerlingen van groep 5 t/m 8 gaan er vervolgens twee weken mee
aan de slag.
Op het internet wordt rond het thema ‘zon’ via mental mapping vanuit hun
eigen interesse en ervaringen informatie verzameld. In zes weken worden vijf
thema’s van een uur aangeboden. Het ligt in de bedoeling op beide scholen
overzichtsschema’s uit te werken waarin alle energiebronnen, transportvormen en verbruikswijzen in onderlinge samenhang zichtbaar worden. De nogal
abstracte icoontjes worden vervangen door foto’s.
Volgend jaar rollen we het Ecoproject als vervolgtraject uit. De thuissituatie
wordt erbij betrokken. Er wordt van te voren contact gezocht met energiebedrijven met de vraag of ze willen meewerken aan de plaatsing van een proefopstelling van zonnepanelen of een windturbine in de tuin bij de Bloemhof. Wellicht is
er met de gemeente een mosdag te regelen. Het traject kan dan van de school
opgeschaald worden naar de buurt door grote informatieborden te plaatsen.
De tuinen moeten dan ook een volwaardige rol spelen. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat tuinmeester Gerrit Rouwkens van het tuinencomplex dat achter
controleschool De Mare in Vreewijk ligt, hierbij wordt betrokken. Ook wordt er
een meer toegepast stagetraject geformuleerd voor stagiairs. Hun expertise en
enthousiasme is doorslaggevend voor het succes. De organisatie van het vak
ecologie wordt rond vier pijlers opgetuigd: ecologische basisvorming, ecolab,
ecotechniek en ten slotte in samenhang met de filosofielijn 4: ecosofie.
Filosof i e li jn – De filosofielijn wordt in 2008/2009 door Wouter Pols verzorgd, samen met drie stagiairs van de Faculteit der Wijsbegeerte. Deze volgen
in de eerste maanden bij Pols op de Hogeschool Rotterdam een speciale
cursus. In het eerste half jaar verzorgt hij de lessen voor de groepen 6, 7 en 8
op de Oleanderlokatie. Vanaf januari 2009 krijgen groepen op de Putsebochtlokatie ook filosofielessen, die dan echter door een van de stagiairs worden
gegeven. Bij iedere les observeren de stagiairs de les, maken ze aantekeningen
106 - 107
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
en schrijven ze een evaluatierapport. Deze worden door mij gelezen en er wordt
over gecommuniceerd. Gedurende het hele jaar worden een aantal methodes
doorgewerkt om te kijken welke het meest effectief zijn.
&
Zo wordt er in korte
tijd veel inzicht opgebouwd over de gehanteerde lesmethodes.
Taal is het gereedschap bij het filosoferen. Taal drukt niet alleen ervaringen uit,
deze worden ook door taal bewerkt en getransformeerd. Taal kan zelfs op zich
een ervaring worden. Je spreekt de leerlingen dan niet aan op wat ze zijn, maar
op wat ze zeggen. Woorden zijn daden. Taaldaden. Filosoferen gaat allereerst
over de skills. Zijn leerlingen eenmaal zover, dan neemt de beoogde reflexiviteit een eerste vorm aan. Daar ligt een van de belangrijkste taken voor de
filosofiedocent. Deze moedigt aan en stimuleert door vraagtekens bij de onder
woorden gebrachte en beargumenteerde inzichten, oordelen en ervaringen te
zetten. De leerkracht vraagt door, vat samen, daagt leerlingen uit een standpunt in te nemen, plaatst standpunten tegenover elkaar en stelt voorzichtig
voor discussie vatbare conclusies voor. Zo leidt de docent als gespreksleider
het gezamenlijke denkproces dat zich tijdens het gesprek tussen de leerlingen
ontvouwt, in goede banen.
Bij de eerste lessen staan verhalen centraal over ervaringen van kinderen:
woede, ruzie, mooi vinden van iets, het vinden van iets en de vraag of dat
dan van de vinder is, wat is nog natuur, denken over leven en dood en – haast
onvermijdelijk – zaken als religie. Maar voor alles moeten leerlingen begrijpen
wat een filosofische vraag onderscheidt van een gewone of een kennisvraag.
Bij een filosofische vraag is er niet direct een antwoord voorhanden. Je kunt
het antwoord niet zien of opzoeken. ‘Is deze deur rood?’of ‘Wat is een paard?’
zijn dus geen filosofische vragen. ‘Is liegen verkeerd?’ wel. Filosofische vragen
zetten je aan het denken en roepen een discussie op. Leerlingen schrijven een
rijtje filosofische en niet-filosofische vragen op.
De filosofieles vindt meestal plaats in de klas – de leerkracht is er vaak bij –
en de leerlingen zitten in een kring. Na het gewenningsproces waarin sociale
skills als luisteren en op je beurt wachten, technische skills als duidelijk en in
108 - 109
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
volzinnen formuleren worden geoefend, blijken de meeste leerlingen filosoferen
een interessante ervaring te vinden. Het uitblijven van een eenduidig antwoord
frustreert op den duur wel sommige leerlingen. Er zijn er zelfs een paar die hun
weerzin over zoveel nonsens niet willen overwinnen. Het overgrote deel gaat
echter mee in het proces.
Het is ook bij de filosofielijn moeilijk om conclusies te trekken. De docenten
zijn enthousiast, de stagiairs zo enthousiast dat er volgend jaar twee terugkomen om structureel les te geven. Een van hen schrijft zijn bachelorscriptie over
het filosofieonderwijs aan kinderen. Of het vruchten afwerpt in de klas is op
dit moment slechts intuïtief aan te geven. Maar net als bij judo is er wel feitelijk resultaat geboekt. Op 13 mei 2008 is er in buurthuis Irene in Bloemhof een
debatwedstrijd met het onderwerp kinderliteratuur. De deelnemers moeten een
beargumenteerde visie geven op wat ze hebben gelezen. Op 16 april wordt er op
school een debattraining gegeven. Aan het debat doen de omliggende scholen
mee: de Oversteek (groep 7 en 8: 26 leerlingen), de Therasiaschool (groep 7: 18
leerlingen), de Groeneweg (groep 7: 25 leerlingen), de Oranjeschool (groep 8: 21
leerlingen), de Sleutel (groep 8: 23 leerlingen) en Bloemhof met uit groep 8 van
meester Bennie Tonnon 11 leerlingen. Deze groep heeft een jaar filosofieles gehad. Van alle scholen eindigen de leerlingen van de Oleanderstraat als tweede.
'
Voor het volgende jaar zijn de leerkrachten al geregeld. Afhankelijk van de
ontwikkelingen van de ecolijn – tuinen en projecten – zal er in de filosofielessen
een accentverschuiving plaatsvinden naar onderwerpen en werkvormen die de
relationele inbedding van denken en doen, van woorden als daden in het licht
van Eco 3 zullen behandelen. Aspecten van de twee andere lijnen – judolijn en
kooklijn – komen aan de orde om de gesitueerdheid van het handelen ter sprake
te brengen. Met deze verschuiving beogen we een overgang van filosofie naar
ecosofie.
– Co mmunic a t ie – Om deze educatieve inzet in zijn experimentele vorm zo
effectief mogelijk te maken is er, gegeven de beoogde bottom-up aanpak, een
flexibele informatie- en communicatiestructuur vereist. In feite betekent dit dat
de educatieve aanpak zich ook vertakt naar al diegenen die er als begeleider bij
betrokken zijn. Iets simpeler verwoord: de sociaal-ecologische inzichten zullen
bij kinderen sneller beklijven als ze goede voorbeelden zien. Informatie kan door
de daadwerkelijke professionele en pedagogische betrokkenheid participatie
worden. Dit vergt echter een intensief communicatief netwerk.
Vandaar dat we vanaf het begin heel veel aandacht besteden aan het opzetten van een functionele en open communicatie. Frequente aanwezigheid van
alle betrokkenen op de lokatie is cruciaal, continue bereikbaarheid een eerste
vereiste. Dat geldt voor iedereen van het werkteam: voor mij als trajectsupervisor, voor schoolcoördinator Wim Pak, voor monitorsupervisor Nanne Boonstra
van het Verwey-Jonker Instituut en voor monitorcoördinator Marvin Pires die op
de EUR een bedrijfskunde opleiding heeft afgerond, in de buurt van de school is
opgegroeid (Hillesluis) en ook part time voor PriceWaterhouseCoopers werkt.
E-mails worden de eerste maanden altijd met ‘reply all’ verzonden. Telefonisch
110 - 111
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
is iedereen voor iedereen bereikbaar. Vaste werktijden zijn er nauwelijks.
Niettemin is er een duidelijke werkverdeling die in principe wordt aangehouden om anderen te ontlasten, maar die op elk moment kan worden doorbroken
als dat voor opschaling of versnelling nodig is. Ik sta in contact met iedereen,
maar vooral met het kernteam. Begeleiders, partners, controlescholen en het
onderzoeksteam worden periodiek gepolst en geïnformeerd. Stagiairs schrijven korte rapporten en evaluaties die ze naar mij opsturen, zodat het proces
transparant blijft. Ik sluis relevante stukken door naar het onderzoeksteam die
zo de wetenschappelijke rapportage stelselmatig kan uitbouwen. De organisatie van de Eurofittesten is in handen van Marvin Pires. Hij beperkt zich aanvankelijk tot de begeleiding van stagiairs en begeleiders, maar de contacten met
de scholen en het team worden geleidelijk aan door hem en Nanne Boonstra
overgenomen. Na drie maanden runt hij het onderzoek zelfstandig.
Wim Pak informeert vanzelfsprekend zijn docententeam. Iedereen, behalve het
onderzoeksteam, is minstens twee maal per week op OBS Bloemhof aanwezig. Met de monitorsupervisor, die overigens ook coach van het Nederlandse
Taekwondo team is en daardoor een specifieke affiniteit met de judolijn heeft,
is regelmatig overleg. Zeer frequent zelfs in de metingsperiode. Met het hele
onderzoeksteam beleg ik in het eerste jaar vier bijeenkomsten.
Int ern: inf r ast ructure e l over l eg, onderwi jsbri ef, int r ane t en
if t arma a l t i jd – Aan het begin van het jaar, in september, trekt het docententeam zich in een tweedaagse retraite terug in de duinen om over onderwijskundige zaken te spreken en een aantal workshops te volgen. Op een van deze
dagen werk ik het hele traject met ze door en geef ik ook filosofie workshops.
Aan het eind wordt schriftelijk geëvalueerd wat ze van de interventie vinden.
Met de docenten in wier groepen een lijn wordt uitgerold wordt het contact door
de begeleiders van judo, koken, eco en filosofie onderhouden. Door periodieke
aanwezigheid op school kan ik met iedereen overleggen als dat nodig is, maar
Wim Pak en Marvin Pires zijn mijn eerste aanspreekpunten. Stagiairs kunnen
door hun digitale vaardigheden direct toegang krijgen en communiceren via
email met mij en Marvin Pires.
Het eerste half jaar schrijf ik een tweetal tweemaandelijkse onderwijsbrieven die in de postvakken van docenten en stagiairs worden gedropt. Zo blijft
iedereen op de hoogte. In de eerste staan foto’s van alle nieuwe begeleiders en
stagiairs en bespreek ik de planning.
(
In de tweede brief wordt verslag gedaan
van de reeds ontplooide activiteiten. ! Rond Kerstmis is er nog een plenaire
informatieronde bij de afscheidslunch vóór de kerstvakantie. Begin 2009 wordt
in samenwerking met mmr.media een intranet opgestart in een poging directer
en sneller te kunnen communiceren: een mailservice speciaal voor FI waar docenten, begeleiders en docenten met een van te voren geregistreerd password
kunnen lezen wat er gebeurt en hun mening of adviezen kunnen ventileren. Voor
de stagiairs blijkt dit een uitstekend hulpmiddel, maar het docententeam is
minder welwillend om deze voorziening intensief te gebruiken. Aan de statistieken is echter goed af te lezen dat het intranet wel veel wordt geraadpleegd.
Het werkt dus als informatiemedium, maar niet als comunicatiemedium. In juni
112 - 113
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
grijp ik daarom weer terug op het meer beproefde medium van de gekopieerde
onderwijsbrief. !
Ouders worden ook regelmatig geïnformeerd via brieven. In het kader van de
SDQ testen voor de monitor worden ouders geïnterviewd en in de tweede helft
van het jaar vinden, om meer zicht op hun wensen ten aanzien van sportactiviteiten te krijgen, opnieuw interviews plaats. Door ouders die direct bij de lijnen
betrokken zijn – keukenmoeders, judobegeleiders – wordt veel mond op mond
reclame gemaakt. Ze worden echter nog het meest effectief bereikt aan het eind
van de islamitische vastenmaand – de Ramadan – wanneer we een iftarmaaltijd
organiseren voor de 300 bij de school betrokken personen: leerlingen, docenten,
ouders, begeleiders, lokale organisaties, sponsoren, diensten, deelgemeente,
enz. Daarmee staat alles in een klap op de kaart, ook omdat er tijdens de maaltijd judofilmpjes gedraaid worden die Rob Schröder voor de documentaire heeft
gemaakt.
Ext ern: groepen, we thouders, burgeme est er, koningin,
medi a – De externe contacten worden, zoals gezegd, grotendeels door mij
onderhouden. Wim Pak neemt een deel voor zijn rekening als er onderwijskundige of macrofysieke consequenties voor de school in het geding zijn. Zo worden
er gesprekken met de diensten gevoerd over de financiën en de verslaglegging,
met Vestia en OBR over de keuken, met in de buurt gevestigde bedrijven zoals
Pepsico (Quaker Oats) en de Meneba over mogelijke sponsoring. Door mijn publieke presentaties van Rotterdam RVS/Fysieke Integriteit /Skillcity in de stad
en elders in het land krijgt het traject steeds meer bekendheid.
(ZIE 3.5)
Regelmatig bezoeken groepen OBS Bloemhof om zich op de hoogte te stellen van wat er zoal bij zo’n interventie komt kijken. Hogescholen en universiteiten, maar ook buitenlandse delegaties. In Rotterdam komen verschillende
wethouders met gasten langs. Als de nieuwe burgemeester Ahmed Aboutaleb
aantreedt en in het geheim bliksembezoekjes in de wijken aflegt, komt hij met
wethouder Dominic Schrijer op OBS Bloemhof langs. Het hoogtepunt voor
leerlingen, docenten, ouders en wijkbewoners is zonder twijfel het bezoek
van Koningin Beatrix, samen met de staatssecretaris van Onderwijs Sharon
Dijksma.
In de media wordt regelmatig aandacht geschonken aan Fysieke Integriteit.
NRC Handelsblad had begin 2007 al een groot artikel geplaatst, het AD rapporteert over de verschillende coalities, lokale wijkbladen volgen de afzonderlijke
activiteiten en woningcorporatiebladen publiceren interviews. Landelijke vaktijdschriften zoals Filos ofie Magazine publiceren rapportages over de judolijn. Het Nederlands Architectuur Instituut vertoont bij een expositie een lang
video interview over RVS. Met de VPRO wordt een coproductie voor Tegenlicht
gemaakt over de buurttrajecten in een coalitie met Kijk op Zuid. Op de BOS
radio wordt er een groot interview over RVS/Fysieke Integriteit uitgezonden,
Rotterdamse Antenne tv besteedt meerdere items aan de projecten en in het tv
programma Jorrtisma blikt vo oruit is een landelijk uitgezonden item speciaal
aan OBS Bloemhof met de trajectlijnen gewijd. (ZIE 3.4) !!
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
– Par t ic ip a t ie: s t ag ia ir s en
oud er s – Vanaf de start in september
2008 worden stagiairs en ouders betrokken bij het traject. Naast de HBO pedagogiek en EUR filosofie studenten lopen
bij de iftar VMBO leerlingen van Nieuw
Zuid en in de kooklijn MBO stagiairs
van het Albeda college mee. Moeders
ondersteunen de kooklijn en tijdens de
toernooien assisteren ook vaders. De
stagiairs worden bij alle evenementen en
activiteiten ingezet en krijgen daardoor
inzicht in het hele project wat hen zeer
motiveert. Een probleem ontstaat als na
de eerste maand een stagiair aangeeft
het niet meer te zien zitten en er een
nieuwe stagiair door de school wordt
aangewezen. De motivatie blijkt dan
beduidend lager. Meelopen vanaf het
begin is blijkbaar noodzakelijk voor de
motivatie.
Aan de stroomlijning van de stagetrajecten schort er in het eerste half jaar
het een en ander, mede omdat allerlei
faciliteiten nog niet optimaal functioneren. Mede door de stagiairs zelf
ingegeven herindelingen blijven zij toch
gemotiveerd. Als blijkt dat er voor de
Eurofittesten te weinig begeleiders zijn,
worden er op de EUR extra studenten
opgetrommeld. Met al deze ervaringen in
het achterhoofd is de voorbereiding van
de stagewerving 2009/2010 aanzienlijk
vroeger ingezet dan vorig jaar. Begin
juni tellen we na de presentatie op de
HRO stagedag 32 kandidaten. Daarvan
worden er uiteindelijk 10 geselecteerd,
waarvan de helft uit Bloemhof en de
omliggende wijken komt. Ook op de EUR
worden de stageplaatsen eerder aangeboden zodat, met de ervaring van het
114 - 115
eerste jaar in het achterhoofd, gerichter
geselecteerd kan worden.
In mei zetten we, mede op verzoek van
de stagiairs, interviews met de ouders
uit om te peilen wat hun mening over het
project en over de verschillende onderdelen is. In het wetenschappelijk verslag
zijn de resulaten daarvan opgenomen. Een van de problemen bij de interviews
blijkt toch weer de taal te zijn. Veel ouders – moeders doorgaans – zijn de Nederlandse taal niet machtig genoeg om zich subtiel te kunnen uitdrukken over
de mogelijk voortgang van hun kinderen. Ze waarderen echter wel dat er met
hen wordt gesproken.
F - Opschalen naar de buurt
In de loop van het schooljaar is al met de opschaling van de school naar de wijk
begonnen. In de vier lijnen worden aanzetten gegeven die uiteindelijk moeten
leiden tot de volgende opschaling naar de buurt:
1. vanuit de judolijn een schoolsportvereniging voor alle scholen en mogelijk
voor ouders en wijkjongeren.
2. vanuit de kooklijn een buurtrestaurant dat eerst een dag en vervolgens
meerdere dagen open is voor senioren.
3. vanuit de ecolijn de exploitatie van een van de tuinen – op het Oleanderplein
– als buurtbarbequeplaats en/of educatieve tuin voor kinderen.
4. vanuit de filosofielijn een weekendschool voor leerlingen en wijkjongeren,
wellicht in samenwerking met Nieuw Zuid.
De aanzet vanuit de eerste twee lijnen is al in januari ingezet.
– Sp o r t: Scho o ls p o r tver enig ing (SSV) Bl o e mho f en b ewe e gmanag e ment – Eind 2008 blijkt dat Rotterdam Sportsupport samen met
de deelgemeente, Pact op Zuid en de scholen bezig is met de uitrol van SSV
Bloemhof. Met de directie van de Oranjeschool is al eerder contact geweest
over mogelijke samenwerking op sport- en kookgebied. Met de directeur van
de Sleutel is ook al gesproken via de bijeenkomsten over de spin-off van het
Stadionpark waarvoor ik dan samen met Ans Stolk de sportcultuurvisie aan
het schrijven ben. Door bij het SSV-overleg aan te sluiten en nauw samen te
werken met zowel Sportsupport als kernschool De Sleutel – hun gymleraar
wordt contactpersoon voor de SSV – was het mogelijk de SSV binnen enkele
maanden te installeren. Dit gebeurt op 21 april 2009. !" Vanuit OBS Bloemhof
wordt nu de judodocent ingehuurd om dit onderdeel naast voetbal, hockey en
turnen te verzorgen, waarbij de afzonderlijke sporten een coalitie aangaan met
respectievelijk SV Hagendoorn, Maasstad Tediro, Tempo ’34 en een nog nader
te bepalen turnvereniging.
Om verbreding van deze aanpak naar de buurt te onderzoeken wordt in februari
2009 in samenwerking met de Hogeschool Rotterdam voor een masterstudent
Sportmarketing & management een onderzoekstraject ontwikkeld. Het onderzoek richt zich op de rol van beweegmanangement in de wijk dat een actieve
leefstijl in de wijk moet ondersteunen. Deze actieve leefstijl sluit, als een van
de trajecten die in de sportcultuurvisie van de spin-off van het Stadionpark
zijn uitgewerkt, aan op de trajecten schoolsportcarrière en fitness economie.
(ZIE: 5.1)
De uitkomst van het onderzoek is tevens de eindscriptie van de beoogde
masterstudent. Door hem in allerlei overlegstructuren in te voeren, interviews
116 - 117
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
met wijkbewoners te laten ontwerpen en houden en vergelijkende studies te
laten bestuderen lukt het om aan het eind van het schooljaar een goed overzicht te krijgen van de mogelijkheden. Inmiddels is hij op deze scriptie afgestudeerd. !#
– Keuken: buur tr e s t aurant? – Juli 2009 is de keuken klaar voor gebruik.
De eerste maanden van het nieuwe schooljaar zal er veel aandacht geschonken worden aan de logistiek. Daar zullen we onze handen aan vol hebben. De
contacten met de reeds benaderde sponsoren Meneba en Pepsico worden aangehaald, nieuwe contacten gelegd met organisaties die zich met biologische
voedselteelt en verkoop bezighouden. De organisatie van de diners pensants
is dan in volle gang.
Vooruitlopend op de laatste opschaling – de Markt – is het goed te beseffen
dat er al veel op Zuid gebeurt. Binnen het aan Vakmanstad gelieerde Freehousetraject De Markt van Morgen wordt daar door culinair kunstenaar Debra
Solomon aan gewerkt. (ZIE 3.3.1) Ook culiniar ondernemer Rob Baris opereert
vanuit zijn kookstudio op het Deliplein als verbinder en inspirator uitstekend. !$
De strook op Zuid vanaf de aan Katendrecht afgemeerde SS Rotterdam via het
Deliplein tot aan het Afrikaanderplein met zijn markt is de Eat & Meet kanskaart. Het is niet eenvoudig om in dit sociaal-economisch zwakke gebied zo’n
kaart uit te spelen. Het gevaar zonder gedegen onderzoek voorbarige inschattingen te maken is groot. Enkele initiateven zoals de restauranten Het Gemaal
en Solo hebben het, ondanks het feit dat het uitstekende stagetrajecten voor
het MBO waren, niet gehaald. Dit soort grootscheepse transformaties vergt
een lange adem en veel analyse. Niettemin begint er langzaam iets te ontstaan
dat door goede interacties en vernetwerking aan de vereiste kwaliteit voldoet
en economisch levensvatbaar is.
Er is opnieuw contact gezocht met de Hogeschool Rotterdam. Dit keer om een
of twee studenten van het Instituut voor Commercieel Management van de
locatie HES in te kunnen zetten om te onderzoeken wat er allemaal komt kijken
bij de exploitatie van de keuken als buurtrestaurant. Dat dit niet eenvoudig zal
zijn, daaraan twijfelt niemand. Maar de gedachte dat er via de Buurt aansluiting
op de Markt kan worden gerealiseerd en dat de moeders en andere betrokkenen
daar een rol in zouden kunnen spelen is al verleidelijk genoeg om de mogelijkheden in kaart te brengen.
3.1.3 – Samenvatting onderzoeksevaluatie
2008/2009
Vooruitlopend op het onderzoeksrapport van het Verwey-Jonker Instituut wordt
hier een voorlopige samenvatting gegeven. Openbare basisschool Bloemhof
had bij aanvang van het schooljaar 2008-2009 206 leerlingen, waarvan 90%
gewichtenleerlingen: het is een zogenaamde ‘zwarte’ school. Van de leerlingen is 21% Turks, 36% Marokkaans en in totaal is 80 % van de leerlingen van
niet-Nederlandse herkomst. De periode van juli t/m november 2008 bestrijkt
de ontwikkelingsfase van het onderzoek. Centraal staat het voorbereiden van
de nulmeting en de procesevaluatie. Het onderzoeksdesign is dan al in over-
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
leg met betrokken partijen uitgewerkt en er is een specifieke literatuurstudie
uitgevoerd. We beogen een verdieping van het concept ‘fysieke integriteit’ als
aanzet tot het te ontwikkelen onderzoeksmodel. Er is nagegaan welke bestaande
onderzoeksgegevens van de GGD Rotterdam relevant zijn voor het onderzoek.
November 2008 wordt de nulmeting uitgevoerd. In 2011 zal de huidige groep 6
de school verlaten en zijn de uitslagen van hun citotoetsen beschikbaar. De
effecten van het ontwikkelingstraject op de coginitieve ontwikkeling van deze
groep leerlingen kunnen dan afrondend gemeten worden. Met het oog op dit gegeven zijn voor het onderzoek de huidige groepen 4, 5, en 6 maatgevend. Groep
3 wordt echter ter controle ook meegenomen in het onderzoek. Met de gestandaardiseerde Eurofittest van dienst SenR wordt de fysieke ontwikkeling van
de leerlingen van de Bloemhof, de Toermalijn en de Mare gemeten. De cijfers
van de Catamaran zijn reeds eerder door de SenR verzameld. Onder docenten
en ouders is de SDQ test (Strengths and Difficulties Questionnaire) uitgezet
om de s ociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen in kaart te brengen. De
leerlingvolgsystemen die de scholen zelf bijhouden en de citotoetsen leveren
de basisgegevens voor de c ognitieve ontwikkeling .
Vakmanstad in uitvoering (juli 2009)
Ontwikkelingsonderzoek naar fysieke integriteit onder
basisschoolleerlingen
In deze bijlage doen we verslag van de eerste uitkomsten van het onderzoek
dat we uitvoeren naar de effecten van het programma Rotterdam RVS/Fysieke
Integriteit in Rotterdam. In dit meerjarig onderzoek (2008-2011) zijn de belangrijkste vragen: ( 1 ) Wat moet het programma RVS/Fysieke Integriteit precies
inhouden, wil ze de verhouding van kinderen tot hun lichaam en dat van anderen
positief veranderen? ( 2 ) Welke effecten levert het werken met RVS/Fysieke Integriteit op? Op dit moment vinden er op één school interventies plaats in het
kader van het programma RVS/Fysieke Integriteit. Deze interventies worden
opgezet rondom vier doorlopende leer- en ontwikkellijnen: de kooklijn, de ecolijn, de filosofielijn en de judolijn. De uiteindelijke doelen van het programma
RVS/Fysieke Integriteit zijn: vermindering van onderling geweld en agressie
en het versterken van zelfvertrouwen en wederkerigheid van de leerlingen;
vermindering van overgewicht en zwaarlijvigheid en versterken van fitness
van de leerlingen; versterken van eco-sociale inbedding en versterken van het
zorgbesef naar medeleerlingen.
In het onderzoek naar Vakmanstad gaan we op zoek naar de werkzame kernelementen van het programma en proberen we zicht te bieden op de eerste resultaten die behaald zijn. In deze fase willen we vooral een bijdrage leveren aan
de ontwikkeling van het programma RVS/Fysieke Integriteit , daarom spreken
118 - 119
we ook van ontwikkelingsonderzoek. Dit meerjarig onderzoek biedt een basis
voor verdere ontwikkeling en mogelijk effectonderzoek op meer scholen. In een
later stadium zullen de onderzoeksgegevens worden vergeleken met relevante
onderzoeken op dit terrein. Daarmee kunnen we de uitkomsten en verschillen
tussen de scholen beter verklaren.
A - Vier basisscholen in Rotterdam Zuid
Het onderzoek vindt plaats op vier scholen in Rotterdam Zuid. Op basisschool
De Bloemhof worden uiteindelijk interventies op alle lijnen in gang gezet. Alle
activiteiten van RVS/Fysieke Integriteit worden op deze school in samenhang
met elkaar aangeboden. Op deze school zitten 206 leerlingen, waarvan 90%
tot de groep gewichtenleerlingen behoort. Van de leerlingen op deze school
heeft 80% een niet-Nederlandse achtergrond (36% Marokkaans en 21% Turks).
Daarnaast worden op twee andere scholen vergelijkbare interventies ingezet.
Dit zijn de Catamaran (301 leerlingen) en de Toermalijn (389 leerlingen). Op de
Toermalijn en de Catamaran worden judolessen gegeven, daarnaast krijgen
de kinderen uit de groepen drie tot en met acht op de Catamaran ook extra
kooklessen. Deze twee scholen zijn bij het onderzoek betrokken.
Bovendien is er in het onderzoek een controleschool meegenomen (de Mare).
Op deze school vinden geen vergelijkbare interventies plaats. Met deze controleschool worden in eerste instantie de resultaten van de Bloemhof (en de twee
andere scholen) vergeleken. Op de Mare zitten 704 leerlingen. Het percentage
niet-Nederlandse leerlingen is hier aanmerkelijk lager (24%). Anders dan de
Bloemhof is dit een traditionele vernieuwingsschool (in dit geval een Montessorischool). Deze school wordt bereid gevonden om de komende jaren als
controleschool aan dit onderzoek deel te nemen.
Het ontwikkelingsonderzoek valt uiteen in twee onderdelen:
– Pr o c e s eva lua t ie – De procesevaluatie richt zich op de vraag hoe de activiteiten van Vakmanstad worden uitgezet en uitgevoerd. Uitvoerders, docenten en samenwerkingspartners wordt gevraagd naar wat er precies gebeurt en
hoe de interventie wordt uitgevoerd (of zou moeten worden uitgevoerd).
– Eff e c t ond erz o e k me t b ehulp van l ong itud ina a l d e s ign – Op
de basisschool ontwikkelen kinderen zich cognitief én sociaal en maken zij
zich verschillende vaardigheden eigen. De effecten van Vakmanstad worden
met een longitudinaal onderzoek in kaart gebracht. Nieuwe onderzoekstechnieken stellen ons in staat om verschillende ontwikkelingstrajecten van
individuele kinderen in kaart te brengen en verschillen tussen groepen kinderen te bestuderen. Wij zullen hierbij gebruik maken van multilevel technieken.
Kinderen worden op verschillende tijdstippen gemeten (niveau 1: het tijdstip;
niveau 2: het kind). Kinderen van de experimentele scholen (de Bloemhof en ten
dele ook de Catamaran en de Toermalijn) worden vergeleken met kinderen van
de controle school (de Mare).
B - De nulmeting
In deze tekst staan de eerste resultaten uit de nulmeting van het effectonderzoek dat dit schooljaar heeft plaatsgevonden. Tijdens deze meting hebben we
op alle scholen bij de leerlingen onderzocht wat hun fysieke en sociale uitgangspositie is. Op het moment van meten was de interventie Vakmanstad op
de experimentele scholen in de opstartfase. De nulmeting zegt dus nog niets
over de mogelijke effecten van deze ingrepen op de leerlingen, maar geeft een
120 - 121
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
eerste indruk van de groep leerlingen die we gaan volgen.
Voor het effectenonderzoek zijn twee gevalideerde instrumenten gebruikt, die
onder drie doelgroepen (leerlingen, docenten en ouders) zijn uitgezet.
– De Eur o f it t e s t – Allereerst maken we gebruik van de Eurofittest, waarmee ondermeer iets kan worden gezegd over overgewicht en zwaarlijvigheid.
Met een set van tests wordt het gezonde gedrag van kinderen in kaart gebracht.
Verschillende tests die hier deel van uit maken worden nu al op veel scholen
in Rotterdam uitgezet (Lekker fit scholen). Voor ons biedt dit instrumentarium
een goede mogelijkheid om de ontwikkeling van lichamelijke maten (zoals
gewicht, lengte en Body Mass Index) in kaart te brengen, maar tegelijkertijd het
‘activiteitenrepertoire’ van kinderen (sneltikken, reiken, verspringen, handknijpen, sit ups, hangen en snelheid) op verschillende scholen met elkaar te
vergelijken. Met behulp van de Eurofittest kan de vermindering van overgewicht
en zwaarlijvigheid en de mate van versterken van de fitheid van de leerlingen
in kaart worden gebracht.
Dit instrumentarium is in het najaar van 2008 afgenomen onder 586 leerlingen van
groep drie tot en met zes van drie scholen. De tests zijn afgenomen door verschillende studenten van de Hogeschool van Rotterdam. Van de resultaten op
een vierde school (de Catamaran) kon vooralsnog geen gebruik gemaakt worden.
– SDQ-vrag enlijs t – Daarnaast is de SDQ-vragenlijst (Strengths and
Difficulties Questionnaire) afgenomen. Deze gevalideerde gedragsvragenlijst
voor drie tot zestien jarigen onderzoekt de aanwezigheid van psychopathologie en de gevolgen daarvan voor het dagelijks functioneren. Daarnaast wordt
er gekeken naar de sterke kanten van de jongeren die juist wijzen op psychologische aanpassing en kansen op herstel als zich problemen voor doen. De
vragenlijst brengt vijf domeinen in kaart: emotioneel gedrag, gedragsproblemen, hyperactief gedrag, sociale problemen en prosociaal gedrag. De eerste
vier domeinen leveren een totaalscore op voor psychopathologie (hoe hoger de
score, hoe hoger de score op psychopathologie). Het vijfde domein prosociaal
gedrag zegt iets over de sterke kanten van de kinderen (hoe hoger de score,
hoe hoger het prosociale gedrag). Met de SDQ wordt de ontwikkeling van geweld en agressie in kaart gebracht (doelstelling 1 van RVS/Fysieke Integriteit)
als mede de eco-sociale inbedding en een prosociale houding (doelstelling 3
van RVS/Fysieke Integriteit).
De SDQ-vragenlijst is op twee manieren afgenomen. Omdat deze vragenlijst
niet onder jonge kinderen zelf kan worden afgenomen, is deze vragenlijst
uitgezet bij leerkrachten van leerlingen uit groep drie tot en met groep zes.
Uiteindelijk zijn er 585 goed ingevulde vragenlijsten teruggekomen. De SDQ is
ook ingevuld door de ouders van deze kinderen, wij hebben 370 goed ingevulde
oudervragenlijsten ontvangen.
C - Eerste resultaten nulmeting
De nadruk in dit onderzoek ligt op de vergelijking tussen de ontwikkeling van
de kinderen op de Bloemhof en de kinderen op de Mare. Op deze beide scholen
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
is voor de nulmeting bij de leerlingen van groep drie tot en met zes een goede
respons behaald op beide onderdelen.
– Eur o f it t e s t –
lichame li jke ma t en – Over het algemeen blijkt dat het gewicht van
jongens op de Bloemhof (34,9 kg) iets hoger ligt dan op de Toermalijn (34,4 kg)
en de Mare (34,0 kg). Het gewicht van meisjes op Toermalijn (34,3 kg) ligt weer
hoger dan dat van meisjes op de Bloemhof (33,7 kg) en de Mare (33,2 kg). De
langste jongens en meisjes zitten op Toermalijn (137,6 cm voor
jongens respectievelijk 137,4 cm
voor meisjes) en kleinste kinderen zitten op de Mare (133,5 cm
en 132,5 cm). De kinderen van
de Bloemhof zitten hier tussenin
(133,5 cm voor jongens en 132,5
cm voor meisjes).
Wanneer groep drie tot en met
zes van de Bloemhof en de Mare
met elkaar worden vergeleken
zien we dat deze leerlingen qua
gewicht niet veel van elkaar
verschillen (in ieder geval niet significant). Ook qua lengte is er geen duidelijk
verschil tussen beide scholen. Wel is het zo dat de buikomvang van leerlingen
van beide scholen significant verschilt. Leerlingen van de Bloemhof hebben
gemiddeld een grotere buikomvang (F=10.35 (2, 452), p<0.01) dan de leerlingen
van de Mare.
act i v it e it en – Als we de resultaten van de drie scholen op de activiteiten
van de Eurofittest met elkaar vergelijken zien we dat de kinderen van de Bloemhof op alle activiteiten lager scoren dan de kinderen op de Mare en de Toermalijn. Dat geldt zowel voor de jongens als de meisjes die getest zijn op sneltikken, zittend reiken, verspringen
uit stand, handknijpkracht, sit
ups, hangen en snelheid. Hieronder staat een voorbeeld voor de
resultaten op het verspringen uit
stand, voor de Bloemhof en de
Mare.
Deze verschillen zijn significant.
122 - 123
De leerlingen op de Bloemhof
hebben een achterstand op deze
activiteiten en dit blijft van groep
drie tot en met zes.
conclusi e – De leerlingen op de Bloemhof scoren significant lager op veel
activiteiten en hebben gemiddeld een iets grotere buikomvang dan de leerlingen op de andere scholen. Dit zou kunnen wijzen op een grotere kans op
zwaarlijvigheid of overgewicht.
– De SDQt e s t –
probl e emgedr agingen – De eerste vier schalen van de SDQ zeggen iets
over probleemgedragingen van de leerlingen. Deze schalen vormen bij elkaar
opgeteld een totaalscore voor de psychopathologie. Dit is een gecombineerde
score op de schalen voor gedragsproblemen, hyperactiviteit, problemen met
leeftijdsgenoten en sociaal-emotionele problemen. Op deze onderliggende
schalen zijn er verschillen tussen de leerlingen. We beperken ons hier tot de
resultaten op de totaalschaal, deze laten namelijk dezelfde trend zien als de
onderliggende schalen.
Op de totaalscore scoren zowel de jongens als de meisjes op de Bloemhof het
hoogst en significant hoger dan de leerlingen op de andere scholen. Als we de
groepen van de Bloemhof en de Mare met elkaar vergelijken (zie onderstaande
grafiek) komen interessante verschillen naar voren. Op de verschillende
probleemgedragingen (emotioneel gedrag, gedragsproblemen, hyperactief
gedrag, sociale problemen en dus ook de totaalscore) scoren de kinderen van
de Bloemhof significant hoger.
Opvallend is dat de verschillen in groep drie groter zijn dan de verschillen in
groep zes (waar de verschillen bijna of volledig weggewerkt zijn). Het lijkt er op
dat leerlingen van de Bloemhof deze verschillen in de loop der jaren inhalen.
scha a l voor prosocia a l gedr ag – De laatste schaal van de SDQ zegt
iets over het prosociaal gedrag van de leerlingen: in welke mate houdt dit kind
rekening met andere kinderen en hoe behulpzaam en aardig is dit kind? In tegenstelling tot de andere schalen, betekent een hogere score
op deze schaal juist dat het kind
meer prosociaal gedrag vertoont.
Op deze schaal scoren de jongens op de Bloemhof het laagst
en de jongens op de Mare het
hoogst en significant hoger. De
scores van de jongens op de
Catamaran zijn ook redelijk laag.
De meisjes op de Bloemhof scoren het laagst. De meisjes op de
Toermalijn scoren het hoogst. De
verschillen zijn significant. Op
de prosociale schaal (deze meet het positieve gedrag van kinderen) zien we
dat kinderen van de Mare gemiddeld hoger scoren (F(2,465)=48,00; p<0.001)
(zie grafiek).
124 - 125
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
Leerlingen van de Bloemhof scoren zeker rondom groep vijf laag. Maar hier zien
we ook dat de leerlingen van de Bloemhof deze achterstand aan het einde van
de hier onderzochte ontwikkeling ingehaald hebben.
conclusi e – Zowel de jongens als de meisjes op de Bloemhof scoren het
hoogst en significant hoger op de schalen voor psychopathologie in vergelijking met de leerlingen op de andere scholen. Op de schaal voor prosociaal
gedrag is dit juist andersom. Het lijkt er dus op dat bij de leerlingen op de
Bloemhof de kans op aanwezigheid van psychopathologie gemiddeld groter is.
Daar komt bij dat de score op de schaal voor de sterke kanten, die juist wijzen
op psychologische aanpassing en kansen op herstel als zich problemen voor
doen, juist lager is op de Bloemhof in vergelijking met de andere scholen. Opvallend is wel dat de verschillen in groep drie groter zijn dan de verschillen in
groep zes (waar de verschillen bijna of volledig weggewerkt zijn). Het lijkt er op
dat leerlingen van de Bloemhof deze verschillen in de loop van de jaren inhalen.
Let op, deze resultaten zijn een eerste meting op deze scholen. Dit zijn nog
geen gegevens over de individuele ontwikkelingen van de leerlingen over de
tijd. Verschillen tussen de groepen kunnen ook ontstaan doordat we ‘echt’
verschillende groepen vergelijken. Bovendien is het mogelijk zo dat verschillen tussen de groepen ontstaan doordat verschillende leerkrachten de lijsten
hebben ingevuld.
D - Tot slot
De eerste resultaten die we hier presenteren zijn zeer voorlopig. Het zijn de resultaten van de eerste meting bij de kinderen van groep drie tot en met zes op
vier verschillende scholen in Rotterdam. Deze leerlingen zullen we de komende
jaren volgen. Wij hebben uiteindelijk gegevens over de individuele, lichamelijke
en sociale ontwikkeling van kinderen. Omdat we de instrumenten meerdere
keren afnemen bij de kinderen kunnen we meer zeggen over de verschillende
ontwikkelingstrajecten van deze leerlingen. We kunnen dan ook conclusies
trekken over de mogelijke invloed van de verschillende scholen op deze ontwikkelingstrajecten. Op deze manier proberen wij zicht te bieden op de resultaten
van RVS/Fysieke Integriteit , waar zoveel mensen actief bij betrokken zijn en
waar zoveel middelen in worden geïnvesteerd. Met dit ontwikkelingsonderzoek
hopen de onderzoekers een goede basis te leggen voor een sociale interventie
die een positief effect heeft op de ontwikkeling van kinderen in Rotterdam die
met achterstanden te maken hebben.
126 - 127
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
;FFIC<I<E;<
AFE><I<E
@EK<IM@<NJ18EE<D8I@<JFLI
Uit de schaduw
Het rondhangen van groepjes jongens op pleinen in Bloemhof en Hillesluis is
de aanleiding om nader in te zoomen op enkele jongens. Hoe komt het dat de
één doelloos rondhangt en de ander, afkomstig uit dezelfde buurt, zijn talenten wel ontwikkelt? We hebben met enkele succesvolle en minder succesvolle
jongeren gesproken. Ook is een aantal professionals geïnterviewd, die veel
met deze jongens samen werken en zelf jong zijn geweest. Zowel jongens als
professionals weten een nauwkeurig beeld te schetsen van de belemmeringen
en de kleine steuntjes in de rug, die bepalend zijn geweest voor hun gedrag,
motivatie en ontwikkeling. Geen beleidsnota, maar een inkijkje in het persoonlijk leven waarbij basale zaken zowel thuis of op school, minder vanzelfsprekend zijn dan verwacht.
Aandacht
Aandacht is het centrale thema in de verhalen van de jongens en mannen van
Rotterdam Zuid. Liefde en betrokkenheid van ouders, aandacht van de leraren
op school, maar ook van de jongerenwerker van het buurthuis. Die aandacht
en betrokkenheid kunnen de jongens stimuleren hun talenten te ontwikkelen,
zoals uit de diverse verhalen naar voren komt. Jongens die (dreigen) buitenboord te vallen, hebben weinig tot geen contact met hun vader en de pech dat
er eigenlijk niemand van de volwassenen uit hun directe omgeving echt oog
voor ze heeft. Aandacht is daarom een belangrijke voorwaarde voor succes.
Kennis ouders
r 0QWBMMFOEJTIFULFOOJTHFCSFLWBOTPNNJHFPVEFST;FTQSFLFOEF/FEFSlandse taal niet of onvoldoende, kennen de schoolsystemen niet, beschikken niet over netwerken om hun kinderen vooruit te helpen en hebben geen
idee van de sociale codes die hier gelden. Dit gebrek aan kennis versterkt de
achterstand van hun kinderen. Een aantal ouders of oudere broers of zussen
beschikken wel over deze kennis en fungeren als gids in deze samenleving.
r De Nederlandse maatschappij is voor een groot deel van de immigranten en
hun (klein)kinderen een andere wereld. Zelfs als ze hier geboren en getogen
zijn. Een aantal is zelfs nog nooit bij een Hollands gezin over de vloer geweest.
Scho ol
r 5IVJTTQSFLFOEFNFFTUFOEFUBBMWBOIVOPVEFST&OPQTDIPPMNFUEFWSJFOden is het ook vaak Turks, Berber of Antilliaans. De jongens die het niet redden, worstelen vaak ook met de Nederlandse taal. Ze begrijpen de woorden
niet, kunnen hun huiswerk niet maken en er is geen directe omgeving (gezin,
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
verenigingen) waar ze (zonder gezichtsverlies) kunnen oefenen. Bijlessen
in de Nederlandse taal is (nog) geen gebruik.
r (FFOMFTLSJKHFO NBBSWJBPQESBDIUFOBMMFT[FMGVJU[PFLFO XFSLUEFNPUJWFrend. Het is een dodelijke combinatie: zelfstandig werken en slecht Nederlands lezen, spreken en schrijven. Het bevordert afhaakgedrag.
r 5IFPSFUJTDIPOEFSXJKTACPFLFOXJKTIFJETMVJUOJFUBBOCJKIVOCFMFWJOHTwereld. In de praktijk kunnen ze weinig met de theorie. De stof blijft niet
hangen. Een combinatie van werken en leren zou beter aansluiten bij hun
achtergrond.
r -FSBSFOWBO/FEFSMBOETFIFSLPNTULVOOFO[JDIPOWPMEPFOEFWFSQMBBUTFO
in hun leerlingen: ze hebben te weinig zicht op de thuissituatie, kennen de
straatcodes onvoldoende, zoals status, respect, eer en cultuur. Kennis van
deze codes is nodig om een band met de leerlingen te kunnen ontwikkelen.
r 4DIPPMJTOJFUBMMFFOMFTHFWFO NBBSPPLPQWPFEFO1FSTPPOMJKLBBOTQSFLFO corrigeren en complimenten uitdelen.
r #FSPFQTLFV[FCFHFMFJEJOHGVODUJPOFFSUPOWPMEPFOEFKPOHFOTIFCCFOHFFO
toekomstbeeld; weten niet wat ze willen en kiezen een richting, die wel
status geeft, zoals administratie (met je hoofd geld verdienen in plaats van
met je handen), maar onvoldoende aansluit bij hun persoonlijkheid en kennisniveau. Twee tot drie keer van studie veranderen is bij sommigen van deze
jongens eerder regel dan uitzondering.
Buurthuis
r %FKPOHFOTEJFPQLPFST[JKO IFCCFOTUFVOHFIBEWBOIVOGBNJMJFFOWBOIFU
buurthuis. Sommige jongerenwerkers hebben oog gehad voor hun talent en
gestimuleerd dit verder te ontwikkelen. De aanpak zelf activiteiten met een
(gemengde) groepje ontwikkelen onder toeziend oog van de jongerenwerker
werpt zijn vruchten af.
r )FUPSHBOJTFSFOWBODPNQFUJUJFT IFUHFWFOWBOWFSBOUXPPSEFMJKLIFJEFOIFU
bevorderen van de zelfstandigheid zijn hierin sleutelwoorden. Ook willen allen meedenken en iets voor de buurt betekenen.
Hoe verder?
r %FBBOEBDIUFOCFUSPLLFOIFJEWBOPVEFST NFUOBNFEFWBEFST JTCJKEF[F
jongens en mannen van belang. Betrek ze erbij, stimuleer ze en laat vaders
zien hoe belangrijk ze voor de opvoeding zijn.
r (FFGUPPMTFOPSHBOJTFFSWBEFSPQWPFECJKFFOLPNTUFONFUWBEFSTVJUEFCVVSU
als docent. Maak de lessen leuk, spannend en uitdagend. Speel ook in op
trots: laat ze een diploma halen en geef een opvoedbonus.
r (BPOPSUIPEPYUFXFSLFOTUJNVMFFSEFDVSTVTTFOWJBEFNPTLFF LPGGJFhuizen, kapperszaken (Antillianen) en sluitende aanpak. Spreek de vaders
128 - 129
persoonlijk aan en kies voor professionals met eenzelfde achtergrond.
r #FUSFLWBEFSTCJKTQPSUFOMBBU[F[FMGPPLWPFUCBMMFO XPSTUFMFO KVEPFOFUD
r #FUSFLEFPVEFSTCJKEFTDIPMFO PPLWBEFST MBBU[FPPLMFTTFOWPMHFOFO
meehelpen
r #PVXESVLPQCJKPVEFSTEJFPOWPMEPFOEFGVODUJPOFSFOCJKWPPSCFFMEEPPS
korting op de kinderbijslag
r &YQFSJNFOUFFSNFUHFNFOHEFTDIPMFO[FUJOPQFYUSB/FEFSMBOETFUBBMMFTsen. Trek alles uit de kast. Zonder kennis van de Nederlandse taal komen deze
kinderen nergens. Het is de opmaat voor armoede.
r )FS PQFOIFUEFCBUPWFSEFCFNPFJFOJTWBOTDIPMFONFUEFPQWPFEJOHFO
betrek het jongerenwerk zonodig ook bij de (brede) school als steun voor
leerkrachten.
r ;FUJOPQCFUFSFCFHFMFJEJOHWBOEFCFSPFQTLFV[F
r (FFGKPOHFSFOFFOFJHFOQMFLJOEFCVVSUGBDJMJUFFSSVJNUFFOBDUJWJUFJUFOQSPgramma’s en zorg voor ruimere openstelling. Dus ook op vrijdagavond en in
het weekend. Zet in op het stimuleren van talent en vergroten van de vaardigheden.
r ;PSHWPPSDPNQFUJUJFTTQPSU NV[JFL EBOT GJMN%BBHKPOHFSFOVJUFOCFHJO
daarmee op buurtniveau.
r ;PSHEBUXFM[JKOTXFSLWPPSKPOHFSFOHFFOTMVJUQPTUJTPQEFCFHSPUJOH-FH
budgetten voor langere tijd vast, want het betreft de dichtbevolkte wijken met
grote aantallen jongeren. Bijna de helft van hen is jonger dan 23 jaar.
r .BBLJOPWFSMFHNFUEFHSPFQCVVSUKPOHFOTFFOWFSCPVXJOHTQMBO BDUJWJUFJtenplan en beheerplan, zoals bij de Van Zettenfabriek. Geef ze de ruimte en
doe dat met een architect die dienstbaar is aan de doelgroep en zich in de
jongens kan verplaatsen.
r %FOLOBIPFEFNVVSUFTMFDIUFOUVTTFOEF)PMMBOETFXFSFMEFOEFXFSFME
van de immigranten. Het is een illusie te denken dat dit vanzelf gaat. Ook de
derde generatie heeft nauwelijks tot geen contact.
130 - 131
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
‘Achterstand is
armoedevraagstuk’
Ali Karaca
Leeftijd: 39 jaar
Docent: ICT Albeda College
ÒMijn specialisatie is ICT. Ik geef op het Albeda College onder meer vakken als Cisco,
hardware, software, gebruikersondersteuning en het lokaliseren van storingen. Geen
theoretische vakken, maar praktijklessen. Onze leerlingen willen praktisch leren. Dat
inspireert en motiveert ze. Bij de lessen in hardware krijgt iedereen zijn eigen computer, die mogen ze uit elkaar halen en weer opbouwen. Het is hun eigen computer.
Zo leer je hen direct dat ze verantwoordelijk zijn voor hun eigen spullen. Rotzooien
ze maar wat aan, dan hebben ze een probleem, namelijk een niet werkende computer.
Het is belangrijk om ze een beroepshouding aan te leren. Op tijd komen, leren omgaan
met superieuren en hoe om te gaan met informatie. Dus geen bestanden hacken en niet
snuffelen in andermans post, maar je integer opstellen. Ik heb zelf tien jaar bij een ICTbedrijf gewerkt, de laatste jaren als functioneel ontwerper. Dat maakt het makkelijker
om met de lessen aan te sluiten op de praktijk van het bedrijfsleven. Maar het heeft
lang geduurd voor ik mijn route in het leven had gevonden.
Vijf jaar was ik toen ik van Iskenderun in Turkije naar Bloemhof verhuisde. Mijn
moeder was een jaar eerder vertrokken naar Rotterdam en ik groeide op bij mijn opa
en oma in Turkije. Mijn moeder werd een verdrietige en depressieve vrouw toen ze in
Rotterdam woonde. De huisarts diagnosticeerde: heimwee. Achteraf niet gek. Ze miste
haar kind. Ik reisde haar achterna en in 1974 kwam ik terecht in de wijk Bloemhof. Het
was een buurt waar nog weinig Turkse kinderen woonden. Mijn start op de basisschool
was een echte ramp.
Ik ging naar een school in de buurt, de Kameliaschool. Nederlandse vriendjes had ik
niet, maar wel drie Turkse jongens waar ik mee speelde. Na een jaar sprak ik nog geen
Nederlands. Ik werd te oud voor de eerste klas en werd overgeplaatst naar de Ericaschool in Bloemhof-Noord en begon opnieuw in de eerste klas. Mijn ouders vonden me
een slim kind, maar op de Ericaschool zeiden ze dat ik een leerling was, waar ze niets
mee konden.
Schoolhopper – Ik had geen plezier in het leren, terwijl ik als kind in Turkije
juist heel graag wilde leren. De reden was dat de juf me voor schut zette waar iedereen
bij was. ÔJe snapt ook nietsÕ, herinner ik me. Ik haakte af. Zeven jaar was ik toen ik niet
meer naar school ging. Mijn ouders hadden in het begin niets in de gaten. Er was geen
contact met school. Toen mijn vader mijn spijbelgedrag na een paar maanden in de gaten kreeg, regelde een basisschool in de buurt van zijn werk. Deze basisschool was veel
beter dan de twee voorgaande. Er werd ingezet op het leren van de Nederlandse taal.
Een paar Turkse kinderen en ik werden regelmatig uit de les gehaald en dan kregen we
bijles. Deze opbloeiperiode was van korte duur. Mijn ouders verhuisden naar Kralingen
en ik ging voortaan naar een zwarte katholieke basisschool in de wijk. Het ging weer
snel mis, omdat de leraar negatief over me was en ik ging weer spijbelen. Mijn ouders
grepen nu snel in. Ze kozen voor een basisschool met uitsluitend Nederlandse kinderen
en ik moest me aanpassen. Ik had geen keus, want er was in geen velden of wegen een
Turks kind te bekennen De leraar had aandacht voor me, ik kreeg complimentjes en
werd gestimuleerd.
Na vier Rotterdamse basisscholen te hebben versleten, had ik mijn plek gevonden. Van
klas drie tot en met klas zes heb ik op deze school gezeten. Het schooladvies luidde
havo/vwo. Ik wist niet wat dat betekende. Vwo zei mijn ouders ook niets. Van het Neder-
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
landse schoolsysteem begrepen ze niets. Havo/vwo, ik wist niet wat te doen. Ik vroeg
aan mijn vriend van de lagere school, Kasper, naar welke school hij zou gaan. De mavo,
zei hij. Het werd de mavo.
Vechtersbaas – Het eerste jaar in de brugklas ging fantastisch. Ik zat met mijn
vriend Kasper in de klas en haalde hoge cijfers: achten en negens en had zelfs een tien
voor Engels. In het tweede jaar had ik het niet meer naar mijn zin. Ik mocht niet meer
bij Kasper in de klas zitten en werd overgeplaatst. De leraren vond ik saai en leerde er
weinig. Ik kwam bij een groepje criminele jongens terecht die niets deden. Ik zelf gaf er
ook de brui aan. We gingen naar winkels om te stelen, zoals bij de V&D, tennisballetjes
pikken. Daar begon het mee. Met mijn Antilliaanse en Surinaamse vrienden ging ik
naar feestjes, dronk alcohol en had vriendinnen.
Ik was snel boos als ik werd aangesproken op mijn afkomst of geloof. Dat vond ik
onrechtvaardig, als iemand op mijn anders zijn toespelingen maakte. Ik ontpopte me
als een echte vechtersbaas en werd van school gestuurd. Ik hing op straat rond. Na drie
maanden hadden ambtenaren van het Bureau Leerplicht een school voor me gevonden.
Daar deed ik keihard mijn best. Mijn vader was boos. Die was het echt zat. Ik dacht:
ÔShit, ik moet echt aan de slag!Õ Mijn mentor, meneer Putgens, stimuleerde me enorm
met positieve opmerkingen. Ik haalde mijn diploma.
Mijn droom als kind was arts worden bij de Flying Doctors om mensen te helpen. Met
een mavo-diploma leek me de politieopleiding een aardig alternatief. Maar mijn pa verzette zich. Hij werd paranoia bij het idee. Hij zei: ÔDie Nederlanders gaan je tegen ons
misbruikenÕ. In mijn cultuur luister je naar je ouders en de opleiding ging niet door. Ik
wist niet wat te doen. Uiteindelijk volgde ik mijn twee vrienden naar de meao. Dat werd
niets en meldde me aan bij een uitzendbureau. Ik kreeg een baantje als tomatenplukker. Een neef van me, opgeleid als leraar op een basisschool in Turkije, was werkloos en
had dringend geld nodig. Hij kwam naar Rotterdam en ging samen met mij in de kassen
tomaten plukken. Hij zei tegen me: ÒJe hebt veel meer in je mars. Je kunt goed praten,
legt zaken goed uit en wordt nooit boos. Waarom word je geen leraar?Ó Ik schreef me in
bij de lerarenopleiding. Overdag plukte ik tomaten en Õs avonds ging ik naar school.
132 - 133
Het grote geld – Van jongs af aan heb ik belangstelling voor computers. Een
vriend tipte me dat Getronics computerhobbyisten zocht voor een masterclass. Ik
meldde me aan, werd geselecteerd, haalde binnen zes maanden mijn diploma soft wareengineer en had een vaste aanstelling op zak. Met de lerarenopleiding ging ik Õs avonds
gewoon door. Ik wilde de opleiding afronden en deed dat puur voor mijn diploma. Bang
dat ik weer bij zoÕn tuinder terecht zou komen als ik geen goede baan meer zou hebben.
Na de HBO-opleiding studeerde ik in deeltijd sociologie aan de Erasmus Universiteit.
De American dream kwam onder handbereik toen een Amerikaans bedrijf me bij Getronics wegkocht voor 25.000 gulden. Ik kreeg een mooi huis, dure auto, laptop, mobiel en
verdiende veel geld. Ik kreeg de kans en pakte die ook om heel snel iets op te bouwen.
De prijs die ik betaalde, was dat ik mijn vrijheid kwijtraakte. Meer dan vijftig uur per
week werken, uren in de file staan en altijd stand-by zijn. Daar zit je dan als functioneel
ontwerper met je topsalaris, en thuis wachten je vrouw en twee kinderen. Ik had er geen
zin meer in. Het lerarenvak trok me aan.
Sleutel – Lesgeven en leerlingen adviseren over de vakgebieden die het best bij
hun persoonlijkheid passen, vind ik echt leuk om te doen. Tijdens mijn studententijd
was ik lid van de Turkse studentenvereniging. Door naar anderen te kijken, heb ik mezelf kunnen opwerken. Om verder in het leven te komen, heb je voorbeeldfiguren nodig.
Dat wil ik ook zijn voor mijn leerlingen. Dat begint al bij de intake. De een heeft nog
nooit iets gedaan, de ander heeft in een tehuis gezeten of komt uit een gebroken gezin.
Dat breekt ze op, maar met mijn lesgeven speel ik erop in. Leerlingen, vooral, Turken,
Marokkanen, Somali‘rs en Antillianen, hebben behoefte aan een speciale band met hun
leraar. Het gaat over status, respect, eer en cultuur. Ik sluit aan bij hun belevingswe-
reld, spreek ze voortdurend persoonlijk aan, corrigeer, deel complimenten uit en grijp
onmiddellijk in als daartoe aanleiding is. Opgegroeid in hetzelfde milieu, kan ik mijn
leerlingen aanspreken in het Antilliaans, Turks en Surinaams.
Een deel van de leerlingen is vastgelopen. Ze hebben teveel problemen aan hun hoofd.
Ik probeer hun vertrouwen te winnen. Als het jongens van de straat betreft, gaat het
contact makkelijker. Ik ken hun culturele achtergrond en weet waarvoor ze gevoelig
zijn. Ze accepteren geen boekenwijsheid. Dat is voor hen een nepwereld. Is er een begin
van vertrouwen, dan kun je een stapje verder in het aanzwengelen van hun motor. Ik
probeer ze te stimuleren op terreinen waar ze goed in zijn. ZoÕn knul die op straat rondhangt, wat kan die eigenlijk? Waar kunnen we naar toe werken? Ieder kind heeft een
schat in zich. Het gaat om het vinden van de sleutel van de schatkist. Dat is het begin
van de oplossing.
Sociale klasse – Wat de zaak extra moeilijk maakt zijn de zwarte scholen.
Dat zorgt voor achterstand. Die Turkse kinderen praten op school Turks met elkaar,
de Marokkanen Berber en Antillianen Papiamento. De klassen zouden meer een mix
moeten zijn van diverse sociale klassen. ZoÕn mix is nodig om ook kinderen uit de
armere wijken een kans te bieden. Veel van wat je in het leven doet of niet doet, heeft te
maken met de sociale klasse waaruit je voortkomt. Achteraf gezien begon ik al met een
achterstand omdat mijn vader geen hoge maatschappelijk positie heeft, niet beschikt
over een hoogwaardig sociaal netwerk en de Nederlandse codes niet kende. Mijn ouders
hadden van het Nederlandse onderwijssysteem geen verstand. Ik heb met mijn ouders
nooit over mijn problemen op school kunnen praten. Dat heeft tot jarenlange vertraging geleid. Daarom is het zo belangrijk dat (toekomstige) ouders studeren.
Studeren zegt iets over de ontwikkeling die ouders doormaken en de mogelijkheid
dat ze hun kinderen beter kunnen begeleiden. Voor mij is de achterstand van de oude
Rotterdamse stadswijken dan ook een armoedevraagstuk. Met een HBO-opleiding of
universitaire studie ben je minder allochtoon. Ik merkte dat verschil aan den lijve toen
ik in Prinsenland ging wonen. Niemand sprak me daar aan op mijn Turkse afkomst.
Mijn kinderen, twee meisjes van zeven en twaalf jaar, hebben Nederlandse vrienden,
gaan mee op zomerkamp en nemen vrienden mee naar huis. Ik wil niet dat ze alleen
met Turken en Marokkanen omgaan. We hebben inmiddels een hondje in huis. Vooral
de Hollandse kinderen vinden dit prachtig.
Ondanks mijn ontwikkeling merk ik dat ik een vreemde eend blijf. Op de universiteit
waren de Hollanders de overheersende klasse. Ze hebben niets met buitenlanders.
Sommige staan open, maar de echte witten staan niet open. Je voelt die ondoorzichtige
muur. Het is geen racisme, maar heeft met vertrouwdheid te maken. De studentenvereniging op de universiteit heeft geholpen om contact te maken met de Nederlandse
maatschappij. Alleen lukte me dat niet. Ik snapte niets van de Nederlandse samenleving en belevingswereld. Langzaam maar zeker ontdek je de Nederlandse codes en pas
je je aan de omstandigheden aan.
Verschil in gedrag – Het blijft zoeken naar een evenwicht. Ik werk nu zeven
jaar op het Albeda College. Heb goed contact met mijn collegaÕs, een groepje leraren dat
in en rond Oud Beijerland woont. Sinds kort werkt er een nieuwe collega bij ons op de
afdeling, ook afkomstig uit Oud Beijerland. Ik merk hoe snel hij is opgenomen in de
groep. Iets wat mij jaren kost, gaat bij hem in enkele maanden. Ik signaleer het verschil
in gedrag, maar doe er verder niets mee. Zo werkt het nu eenmaal. Voor jongeren kan
het echter een gevoelig punt zijn. Ze blijven een vreemde, ook al zijn ze vierde generatie. Dat kan leiden tot tegendraads gedrag. Het aspect «vreemde« is ook mijn familieleven binnengedrongen. Ik ben van mijn vrouw gescheiden, die mijn moeder voor me in
Turkije had gearrangeerd. Inmiddels heb ik een lieve Marokkaanse, beschaafde vrouw
als vriendin. Mijn moeder weigert haar te ontmoeten. Ze is niet tegen een scheiding,
maar een Marokkaanse vrouw kan ze niet accepteren. Voor haar is een Marokkaanse
een vreemde.Ó
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
woorden a ls daden
134 - 135
‘Eigenlijk schaam ik
me voor alles’
Firoez Arslan 1
Leeftijd: 18 jaar
Opleiding: 1e jaar ICT MBO
Hobby: computeren en op tv naar worstelen kijken
ÒIk weet niet wat ik wil. Dat weet ik al een hele tijd niet. Ik ben geboren en getogen in
Charlois en ging daar naar de lagere school. Ik was goed in gym en dictee. Het foutloos
Nederlandse zinnen schrijven lukte me aardig. Ik had er vrienden. Na groep 8 volgde
het VMBO. Ik wist echt niet wat te kiezen. Ik had geen gedachte in mijn hoofd. Al mijn
neven hebben elektro gedaan. Ik ging dat ook doen. Ik ben naar het Zuiderparkcollege
gegaan. De opleiding vond ik moeilijk. Al die kabels, buizen, draden. Je moet zoveel
dingen tegelijk. Ik had er geen zin in, ik leerde niets.
Het ging niet langer en ik moest van school af. Mijn tweede opleiding werd iets anders:
administratie. Ik ging hiervoor naar het Zadkine. De lessen daar zijn totaal anders dan
ik gewend was op het Zuiderparkcollege. Ik moest alles zelf doen. Ik kreeg geen les,
maar opdrachten. Die moest ik dan maken. Ook hier leerde ik niets. Die school had voor
mij geen zin en na een paar maanden ging ik spijbelen. Het Zadkine meldde me aan bij
Rebound. Die helpen je tijdelijk om te zoeken wat bij je past en dan kun je weer terug
naar een gewone school.
Ik kreeg zes maanden een opleiding in lassen en bouwen. Eerst volg je de theorie en
daarna praktijklessen. Het lassen is vies en zwaar werk. Ik moest in een kleine ruimte
kruipen en daar lassen. Wat ook speelde was dat ik daar helemaal alleen was. In de
pauze, die een uur duurt, had ik met niemand contact. Ik verveelde me. Ik veranderde
tussendoor van richting en koos voor houtbewerking. Tafels en stoelen zagen. Niets
voor mij. Ik vergeet heel snel hoe ik de apparaten moet instellen. Ik word snel onzeker
en vind daarom veel dingen niet meer leuk. Ik heb daarna voor de bouw gekozen, waarvoor ik mijn certificaat haalde.
Vrienden – De begeleider van de Rebound zei tegen me dat ik veel Nederlands
moest praten en moest doorgaan met leren. Mijn Nederlands is slecht. Als ik naar het
Nederlandse nieuws op televisie kijk, snap ik het niet. Dat geldt ook voor boeken. Thuis
praten we niet zoveel. En als we praten, spreken we Turks. Ik heb geen vrienden. Ik ga
alleen met mijn neven om. Daarmee spreek ik Turks-Nederlands. Alles door elkaar. Kijk
ik terug, dan heb ik altijd veel Turkse vrienden gehad.
Sinds de Rebound praat ik niet meer. Ik ben altijd al een hele stille leerling geweest. Zo
iemand die je niet ziet. Ondanks dat mijn Nederlands zo slecht is, heb ik nooit bijlessen
gehad. Ik schaam me voor mijn praten. Eigenlijk schaam ik me voor alles. Als ik mijn
mobiel op neem, praat ik met veel moeite. Ik ben bang dat ik niet begrijp wat mensen
zeggen en durf niet te praten: bang om fouten te maken. Mijn neven willen me helpen door Nederlands met me te praten. Maar dat wil ik niet, omdat ik het niet kan. Ik
schaam me.
Ik was goed in gym, maar met sport heb ik later niet veel gedaan. Ik zat op een voetbalclub, maar niet zo lang. De spelers maakten onderling veel ruzie. Het werd zelfs
vechten met de scheidsrechter. Een van de spelers werd zo boos, dat er een deur van de
kleedkamer werd ingetrapt. We kregen een boete. Toen was het afgelopen met de club.
Sindsdien voetbal ik niet meer.
1
Firoez Arslan is een pseudoniem
Kinderfilms – Een hobby van me is naar het worstelen op televisie kijken. Dat
doe ik al tien jaar. Het is een show van slaan, oppakken en gooien. Met mijn vader kijk
ik hier niet naar. Hij houdt niet van Amerikaanse films. Met mijn vader heb ik geen
contact. Hij is altijd moe van zijn werk: hij is geloof ik grondwerker. Hij praat ook niet
veel, is net zo zwijgzaam als ik. Mijn vader is geboren en getogen in Turkije en op latere
leeftijd naar Nederland gekomen. Over schooldingen praat ik niet met hem. Hij snapt
niets van Nederlandse scholen. Hij zegt alleen ÔstuderenÕ tegen me.
Mijn vader spreekt nauwelijks Nederlands. Mijn moeder wel. Ze is met haar ouders van
Turkije naar Nederland gekomen en opgegroeid in Charlois. Ze spreekt zowel Turks als
Nederlands. Thuis praten we Turks met elkaar. Dat gaat vanzelf. Mijn jongere zus van
dertien jaar spreekt ook slecht Nederlands, maar zij heeft veel vriendinnen waarmee ze
oefent. Ik merk wel dat mijn neven beter Nederlands spreken, maar hun vader heeft in
Rotterdam op de basisschool gezeten. Dat heeft vast geholpen. Ik moet beter Nederlands spreken. Ik kijk dan naar Nederlandse kinderfilms. Die begrijp ik. Ik lees soms
ook Nederlandse boeken, die mijn moeder voor me meeneemt. Welk boek ik nu lees? Ik
weet het even niet.
Beroepentest – Na de Rebound ben ik terug gegaan naar de middelbare school.
De keuze is gevallen op ICT. Ik heb hiervoor geen beroepentest gedaan. Thuis zit ik veel
achter de computer. Ik download filmpjes en bezoek allerlei sites. ICT leek me wel wat.
Als ik veel weet, kan ik later met computers werken. De opdrachten die ik bij ICT krijg,
zoals Excel, vind ik moeilijk. Alleen bij mijn mentor gaan de lessen PowerPoint goed.
Maar hij is makkelijk. Met goed zoeken op internet kom je ver. Daar leer ik niets van. Ik
krijg ook Nederlands. De lerares is goed, maar ik vind het moeilijk.
Het liefst zou ik werken. Want ik merk dat als ik de lessen niet snap, ik niets doe. Dan
verveel ik me. Op de andere scholen had ik nog vrienden, maar na de Rebound ben ik
helemaal stil geworden. Meestal ga ik laat naar school. De eerste twee uur moet je zelfstandig werken. Daar ga ik niet heen. Niemand spreekt me op mijn afwezigheid aan. Als
je me vraagt welk vak ik leuk vindÉ. Geen idee. Ik vind eigenlijk geen ŽŽn vak van deze
opleiding leuk. Hoe ik verder moet? Ik weet het niet.
Ik volg rijlessen. Dat vind ik leuk. Maandag krijg ik mijn eerste theorielessen. Ik weet
nog niks, maar over twee weken moet ik mijn theorie-examen doen. Als ik mijn rijbewijs heb, wil ik een bijbaantje nemen. Ik zou niet in een supermarkt willen werken. Ik
zou iets nemen waarbij ik niet veel hoef te praten.Ó
Twee maanden later. ÒMet het rijbewijs is het niets geworden. De theorie snap ik wel.
Maar kennissen zeiden tegen me dat het rijexamen veel moeilijker is geworden. Ik ben
ermee gestopt.Ó
136 - 137
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
‘Mijn vader is erg
belangrijk geweest’
Jamal El Ghannouti (24)
Opleiding: commerciële economie
(Hogeschool Inholland)
Hobby: voetbal
Doel: spelen bij een professionele
buitenlandse topclub
ÒIk ben gek op voetballen. Altijd al geweest. Het voetballen leerde ik als zevenjarige op
straat in Hillesluis. Lekker voetballen met vrienden op het Stichtseplein en nog vaker
bij buurthuis Stereo. We woonden in de Beverstraat en ik ging om de hoek naar basisschool De Bogerman. Elk vrij uurtje voetbalde ik buiten, maar mijn vader hield me goed
in de gaten. Ik mocht alleen buitenspelen als ik wilde voetballen. Op straat rondhangen
was verboden, dat bracht weinig goeds vond mijn vader. Hij zag wanneer ik thuiskwam,
ook toen ik ouder werd, huiswerk maken, op tv naar voetbal kijken en buiten voetbalde
ook als het regende of sneeuwde. Ik was verliefd op het spelletje: zodra het woord
voetbal viel, werd ik pas alert. Mijn vader merkte die verschillen in mijn gedrag op en
toen ik een jaar of elf was vroeg hij me of ik bij een voetbalvereniging wilde spelen. Ik
informeerde bij mijn vrienden bij welke clubs zij trainden. Dat was Spartaan 20 op de
Oldegaarde. Achteraf gezien toevallig een goede club. Ik schreef me in: woensdagmiddag was het trainen en zaterdag speelden we wedstrijden. Mijn vader ging altijd mee en
de jongens uit de buurt reden mee als we een wedstrijd speelden.
Het was een droom om op topniveau te spelen. Zag ik voetballers op televisie als Ronaldo of Zidane, dan hoopte ik stiekem ook zo ver te kunnen komen. Na mijn laatste jeugdjaren wilde ik een trapje hoger. Spartaan 20 speelde tweede klasse, maar ik wilde in de
hoogste amateurklasse spelen. Ik zocht een club in de regio van Rotterdam: Heerjansdam. Mijn doel was om via de amateursklasse door te groeien naar een professionele
club. De meeste professionele clubs bezoeken wedstrijden van de amateurhoofdklasse,
want het is hun kweekvijver.
Tegenslagen – Heerjansdam is een club die uit heel Nederland spelers trekt.
Uit Utrecht, Made, Rotterdam. Mijn vriend en ik waren de enigen van Hillesluis die bij
Heerjansdam speelden: mijn vriend in het tweede en ik in het eerste. Waren er wedstrijden, liep het hele dorp uit om naar ons te kijken.
Sport vormt je. Talent hebben kan een voordeel zijn, maar belangrijker is mentaliteit Žn
discipline. Op niveau voetballen gaat niet zonder tegenslagen. Tegenslagen in de vorm
van blessures of een trainer die niet voor je kiest. Zowel fysiek als mentaal kan het
zwaar zijn. Ik heb doorgezet. Veel jongens zijn onderweg afgehaakt. Viel de keuze voor
een wedstrijd op een ander, was dat voor een aantal vrienden van me onverteerbaar. Het
feit dat je keihard werkt, driemaal per week traint, maar niet wordt beloond, doet zeer.
De sfeer die dan ontstaat: wat heeft het allemaal voor zin!
Ook ik kreeg met afwijzingen te maken, zoals niet opgesteld worden tijdens een wedstrijd. Daar had ik last van, want een topsporter wil maar twee dingen dat zijn spelen
en presteren. Mijn vader en oudere broer steunden me door te zeggen: heb geduld, het
komt goed. Ook van bovenaf, door god, ben ik veel geholpen in het hebben van geduld.
Tegenslagen moet je verwerken en moeten je alleen maar sterker maken en je hoopt
op betere tijden. Door vol te houden werd het steeds makkelijker om de tegenslag te
verwerken. De afwijzingen werden steeds minder pijnlijk. En ik bleef hopen: Ôwie goed
doet, goed ontmoetÕ is mijn motto.
Doorzettingsvermogen is belangrijk. Het gaat om het uiteindelijke doel dat je wilt
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
woorden a ls daden
138 - 139
bereiken. Daar hoort het verwerken van tegenslag bij, en discipline. Waar de ene deur
dicht gaat, gaat ergens anders een deur open. Zo werkt het niet alleen bij sport, maar in
het hele leven. Het is een mentaliteit die je kweekt. De jongens die stopten met voetbal,
stopten voor een deel ook met school. Stoppen is de makkelijkste weg, maar niet de
beste. Je bent het verplicht aan jezelf om door te zetten. Je moet toch een plek in de
maatschappij innemen.
Doodlopende weg – De makkelijke weg die sommige jongens kiezen, is de weg
van het snelle geld verdienen. Voor mij is het een doodlopende weg. Het heeft als nadeel
dat je maatschappelijk niet erkend wordt. We hebben het goed in Nederland. Alle mogelijkheden liggen onder handbereik. Wat is er mooier dan een vaste baan, vast inkomen,
een eigen huis. En dat je als mens zelfstandig kunt functioneren. Die afhankelijkheid
van ouders of de overheid moet een keer ophouden.
Ik heb vrienden die niet willen Žn niet durven om een plek te veroveren in deze maatschappij. Die denken dat het leven niet meezit. Ook tijdens hun zoektocht naar werk of
een stage. De eerste keer worden ze afgewezen en ook de tweede keer. Dan komt het aan
op geduld en doorzettingsvermogen. Sommigen kunnen dat niet opbrengen. Die voelen
zich boos en gediscrimineerd. Maar je weet nooit wat er achter zit: te weinig ervaring of
het niet goed spreken van de Nederlandse taal. Ik had zelf het geluk met een stageplek
bij een accountantsbureau dat ook tankstations exploiteert. Ik was aangenomen om
een automatiseringsysteem op poten te zetten. Alle producten van snoep tot benzine
die men in het tankstation verkocht moesten in ŽŽn systeem worden ge•ntegreerd. Ik
heb lange dagen gemaakt, veel geleerd en het systeem draaiende gekregen.
Controle – Er zijn natuurlijk jongens bij die het echt niet kunnen. Dat zie je al
op de basisschool. Dan is de opvoeding het Ôpakkie anÕ van de leraar. Van thuis krijgen
deze jongens weinig mee, waardoor het gevaar groot is dat ze afglijden. Op de lagere
school begint al het proces van keuzes maken. Zoek je aansluiting bij een groep die
keihard bezig is, krijg je ook de kenmerken van die groep. Het zijn de jongens die naar
school gaan, hun huiswerk maken en sporten. Op zoÕn leeftijd doe je elkaar na.
Dat geldt ook voor de groep kinderen die voor het hangen op de straat kiest. Dan is het
bellen met een vriend: Ôwaar ben jeÕ? ÔIk ben op de hoek van de straatÕ. Gewoon op straat
rondhangen levert weinig goeds op. Daar komt weer opvoeding om de hoek kijken. Mijn
vader zei tegen me: ÒIk wil liever dat je binnenblijft en niet op straat hangt. Zonder doel
naar buiten werd thuis niet geaccepteerd. Zowel mijn vader als mijn oudere broer controleerden waar ik uithing. Ik heb nu de taak om mijn jongere broer in de gaten te houden, dat zie ik als mijn plicht, het in de goede richting sturen van je bloedverwanten.
Het gaat er bij jonge kinderen om dat je goede dingen stimuleert. Dat zie ik ook bij
mijn broertje. Ik of mijn vader brengen hem weg naar zijn sportclub. Als ik zie dat hij
rondhangt bij een groep jongens die slechte dingen doet, loop ik langs en neem hem
mee naar huis. Ik heb die controle gehad en weet, dat als je minder gecontroleerd wordt,
je meer slechte dingen durft te ondernemen. Als je als kind voelt dat je familie niet in je
is ge•nteresseerd, ga je verder: op zoek naar de grenzen. Alles draait om respect. Dat zit
diep in onze cultuur. Je krijgt het respect van je jongere broers. Het respect voor ouders
en oudere broers is groot. Maar dat ligt anders als je vader of broer in de foute handel
zit. Dan maak je als kind zelf wel uit wat je wel of niet doet. Dan is er geen sprake van
respect voor een oudere. Respect moet je dus ook verdienen.
Voor mij is de rol van de vader erg belangrijk. Hij zei tegen ons: ÔIk probeer jullie op de
beste manier groot te brengenÕ. Dat zegt hij niet alleen, maar toont hij ook in zijn gedrag. Hij toont interesse, geeft aandacht en informeert ons. Hij kwam met een doel naar
Nederland: werken om de familie in Marokko te kunnen laten overleven. De tweede stap
was om zijn vrouw en kinderen naar Rotterdam te laten komen. Dat was eind jaren zeventig. Mijn oudere broer is nog in Marokko geboren en ik in Hillesluis. Ik heb ook een
doel voor ogen: voetballen op topniveau en afstuderen aan de Hogeschool Inholland,
waar ik trouwens goede begeleiding krijg als topsporter.
Op naar de top – Mijn droom is de top te halen in het voetbal. Je hebt veel buitenlandse en Nederlandse topclubs die zich met zaalvoetbal bezighouden. Het Nederlandse team speelt op internationaal topniveau. Dat is de reden dat ik ben overgestapt
naar het zaalvoetbal. Het spel is intensiever dan op het veld. Het zijn wedstrijden van
vijf tegen vijf spelers. Ook is er meer publieke belangstelling en media-aandacht voor
de Eredivisie zaalvoetbal en Het Nederlands team dan op het veld in de hoofdklassen.
Een teamgenoot van Heerjansdam nam me mee naar ZVV-Hilversum, een voetbalclub
die op het hoogste niveau zaalvoetbal speelt. Ik wilde in mezelf investeren om beter te
worden, zodat ik geselecteerd zou worden voor het Nederlandse zaalvoetbalteam. Bij
deze club zag de Nederlandse bondscoach me spelen en goed presteren. Hij nodigde me
uit voor een aantal trainingen en ik werd geselecteerd voor het Nederlandse team.
Ik wilde nog beter presteren en stapte vervolgens over naar het Belgische FP Houthalen
Genk. In mijn tijd bij de Belgische Eredivisionist FP Houthalen Genk heb ik veel bijgeleerd en werd ik bekend met het zaalvoetballen op professioneel niveau. De volgende
carrirestap was FC Blok/Carillon in Beverwijk, de hofleverancier van het Nederlandse
zaalvoetbalteam. Het is de Eredivisie, het hoogst haalbare niveau in het zaalvoetbal.
Inmiddels ben ik drie jaar verbonden aan het Nederlandse team. Doel zijn de komende
wereldkampioenschappen in Brazili‘ in het najaar 2008. We spelen veel interlands
en trainen keihard. Vorige week speelden we tegen Spanje. Morgen vliegen we naar
Bosni‘ voor de WK-kwalificaties en zitten we in een poule met Estland, Litouwen en
Bosni‘&Herzegovina. Van de veertig Europese landen die erkend zaalvoetballand zijn,
kunnen er maar zes door naar de wereldkampioenschappen in Brazili‘. Ik zal zien
hoever we komen. De afgelopen drie jaar heb ik al veel van de wereld gezien: Argentini‘,
Brazili‘, Maleisi‘ en vele Europese landen. Mijn ultieme droom is het voetballen bij een
buitenlandse topclub.
Interesse tonen – Het sporten heeft me zelfstandig gemaakt. Met mijn oudste
broer woon ik samen in een eigen huis in de Beverstraat, tegenover mijn ouders. Nu
ik zo mijn geschiedenis vertel, besef ik pas hoeveel steun ik als klein kind van mijn
ouders heb gekregen. De basis ligt in de opvoeding van ouders en school. Maar niet iedereen heeft het geluk om een goed dak boven het hoofd te hebben. Er zijn ook kinderen
die moeten ronddolen in de wijk en het maar moeten uitzoeken. Daar zou je iets voor
moeten doen. Er zouden plekken voor tieners in de wijk moeten zijn. Plekken, waar ze
zaken vinden die bij hun interesse aansluiten en waar ze begeleid worden. Ik denk aan
sport, muziek maken, raps maken en televisie kijken, maar ook ondersteuning in de
Nederlandse taal en het begeleiden van huiswerk maken. Zo versterk je deze tieners.
Zelf heb ik veel gehad aan de jongerenwerker uit het buurthuis, John Oliveira. Hij stimuleerde mij te blijven voetballen en regelde veel voetbalactiviteiten, want hij zag dat
mijn liefde voor het voetballen groot was. Hij had dezelfde interesses als de jongeren.
Hij richtte ruimtes in met microfoons en instrumenten, zodat tieners met interesse
voor muziek daar aan de slag konden. Hij dacht in groepen. Zag hij een groep potenti‘le
rappers, dan organiseerde hij rapbijeenkomsten. Het was een man die zijn werk met
passie deed. Het buurthuis was veel open, zowel middagen, avonden als in het weekend.
Hij fungeerde als begeleider en vriend, kende ons van jongs af aan, zag onze talenten
en stimuleerde ze. Dat is het mooiste wat er is: als je talent van jongs af aan kunt stimuleren.
Kijk ik nu in de wijk, dan zie ik dat het buurthuis al maanden gesloten is. Ik vind het
niet kunnen. Het is een bedrijf! Een winkel sluit je toch ook niet zomaar zijn deuren
voor haar klanten? Het is respectloos naar de jongeren in de wijk. Alles draait toch om
mensen die interesse hebben in tieners en die initiatieven tonen om ze te stimuleren.
Daarin zou ik willen helpen, want ik weet hoe belangrijk dat is.Ó
140 - 141
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
‘De muren moeten om’
Masood Mohammedi
Leeftijd: 39 jaar
Werk: jongerenwerker Rotterdam-Zuid
ÒJe kunt op vroege leeftijd al zien of iemand het gaat redden in zijn leven of niet. Het
gedrag van zoÕn kind wijkt af van dat van de andere kinderen. Ze zijn vaak agressief,
vertonen nerveuze trekjes, zijn eenzaam en zoeken vaker grenzen op. Natuurlijk doen
deze kinderen ook goede dingen, maar ik zie ze zigzaggen tussen goed en kwaad.
Naarmate er thuis minder sturing is, zie je dat ze meer en meer in de zone van slechte
dingen terechtkomen.
Bij deze groep kinderen zie ik een aantal overeenkomsten. Het zijn kinderen die thuis
problemen hebben. Problemen in de vorm van weinig of geen contact met de ouders.
Thuis praat het kind nergens over. Niet over ervaringen op school, de islam of seksualiteit. Tussen de ouders en het kind staat een muur. Die muur is z— hoog, daar kan geen
kind overheen. De muur heeft verschillende verschijningsvormen: het niet communiceren is er een van, maar ook verboden die het kind niet begrijpt. Bepaalde vriendschappen bijvoorbeeld, zoals een Turkse jongen die zijn Surinaamse vriend niet mee naar
huis mag nemen. Hij kan thuis aan zijn ouders niet uitleggen dat het zijn vriend is. Nee
blijft nee. Dat doet pijn. Voor meisjes zijn de muren nog hoger.
Niet alleen in het gezin zijn er muren. Ook in de maatschappij loopt zoÕn kind er tegen
aan. Kinderen uit migrantengezinnen, die hier geboren en getogen zijn, zijn geen Nederlanders. Ze voelen zich niet geaccepteerd. Door de verschillen te benadrukken, blijven ze buitenlanders. Wrang is het dat ze in het land van hun ouders ook buitenlander
zijn. Daar zijn het de Nederlandse buitenlanders, met andere gewoonten en gebruiken.
Die worsteling met waar ze nu eigenlijk thuis horen, moeten ze in hun eentje zien te
klaren. Met anderen erover praten, doe je sowieso niet. Dat is zwak.
Problematische kinderen – De gezinspijler waar het kind met problemen
op steunt, wankelt. Dat geldt meestal ook voor de tweede pijler, het onderwijs. Een deel
van de scholen heeft geen idee wat er zich thuis afspeelt. Ze zien alleen onrustig, agressieve gedrag, maar niet een kind met een probleem. Deze lastige leerlingen worden
naar speciale scholen met gedragsgestoorden en zwakbegaafden gestuurd. Het lastige
kind komt terecht op een school waar zich een concentratie van probleemkinderen
bevindt. De situatie verergert hierdoor alleen maar. Die hyperactieve en gevoelige kinderen fokken elkaar op: er ontstaat meer agressie en er zijn meer vechtpartijen. Stille
kinderen trekken zich nog meer terug. Het zou beter zou zijn om heel precies naar zoÕn
kind te kijken: hoe gaat het thuis, op school en op straat? Een kleine klas met gewone
leerlingen en wat meer aandacht van een toegewijde leraar, zou meer effect hebben.
Kinderen die tot Õs avonds laat op straat hangen, midden in de nacht uit bed kruipen om
zich te voeden met chips en limonade en vervolgens zonder ontbijt naar school gaan,
zijn niet in staat om zich te concentreren. Op dit soort situaties moet je als school
bedacht zijn om een juiste analyse van het kind te kunnen maken. Hiervoor moeten
leerkrachten zich wel willen openstellen, ze moeten bereid zijn om zich te verdiepen in
de achtergronden van het gezin van het problematische kind.
School en opvoeding – Scholen zijn echter gespecialiseerd in lesgeven. Maar
in de arme Rotterdamse wijken zouden scholen zich meer met de opvoeding moeten bezighouden. Zeker bij gezinnen waar de ouders, of een van de ouders, niet goed functioneert. Ik denk aan gezinnen waar de vader de hele dag in de coffeeshop zit of de moeder
depressief is. ZoÕn vader en moeder moeten zicht krijgen op hun kind in de Nederlandse
omgeving. Bijvoorbeeld door regelmatig in de klas van hun kind te zitten, maar ook op
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
woorden a ls daden
142 - 143
school mee te helpen. Zo krijgen ze gevoel bij school, krijgen contact met de Nederlandse maatschappij en ook met hun kind.
De sleutel is Ôsamen aan de slag in de wijkÕ. Nu zijn er teveel ÔhokjesÕ die langs elkaar
heen werken, waardoor onnodig fouten worden gemaakt. Ik denk aan de brieven die
veel scholen aan kinderen meegeven voor de ouders. Een problematisch kind zal die
brief nooit aan zijn ouders geven. De risicoÕs zijn te groot. Of zoÕn kind krijgt op zijn
donder en gooit de brief zo snel mogelijk weg, of het kind schaamt zich, zodat het zich
gedwongen voelt te liegen en ter plekke een verhaal verzint. Het is dan te makkelijk
om de schuld bij het kind te leggen of de onge•nteresseerde ouders. Verstandiger is om
er bijvoorbeeld de jongerenwerker bij te betrekken die de achtergronden van het gezin
kent. Deze fungeert als brug tussen school, ouders en kind en voorkomt dat er een
sfeer van haram ontstaat (schuld). Hij weet waar ze wonen, welke problemen er (in het
gezin) zijn, waar de interesses liggen, maar ook welke (merk)kleding zoÕn kind draagt.
Hij kent de groepsdruk en de verleidingen om erbij te willen horen en weet vaak ook of
de jongere genoeg basis heeft om een zelfstandige koers te varen. Hij kan begeleiden,
zaken bespreekbaar maken en eventueel bijsturen.
Rol buurthuis – Zijn de pijlers Ôgezin en schoolÕ beiden zwak, dan kan de derde
pijler ÔbuurthuisÕ nog steun bieden. Hier kunnen jongeren terecht voor activiteiten
die aansluiten bij hun belangstelling. We dagen ze uit met sport, zodat ze hun energie
kwijt kunnen, maar geven ook individuele aandacht. We zien dat deze aanpak werkt.
Met een korte onderbreking werk ik nu twaalf jaar in Rotterdam-Zuid. Inmiddels hebben we een goede ploeg ervaren jongeren om ons heen, die echt iets voor de beginnende
jongeren in de wijk kunnen betekenen. De buurthuizen staan al jaren onder druk. In
plaats van meer aandacht voor de grote groep tieners en jongeren in de oude Rotterdamse wijken, zien we een tegenovergestelde beweging: bezuinigingen. Deze jongeren,
waarvan een deel met stevige problemen worstelt, laten we helemaal los. Hoe is het mogelijk dat in bijvoorbeeld een wijk als Hillesluis het buurthuis al vele maanden dicht is?
Voor de jongeren blijft weinig anders over dan rondhangen in de buurt en zich vervelen.
Een tijdje geleden ontplofte de zaak: een enorme vechtpartij op het Drentseplein. Vijftig man gingen met elkaar op de vuist. Oorzaak? Verveling, in combinatie met woede. Er
wordt ze zoveel beloofd, maar er gebeurt niets.Ó
De beheerder van de speeltuin Joop die op de achtergrond meeluistert mengt zich in
het gesprek en duikt in de geschiedenis van de wijk: Joop: ÒEr is niets nieuws onder
de zon. In de jaren vijftig was het in de winkelstraten in deze buurt ook al onveilig. De
jongeren van toen waren daar de oorzaak van. Ze verveelden zich en uitten hun agressie
op elkaar en op andere wandelaars. Deze knokpartijen kwamen regelmatig voor tot de
buurthuizen en speeltuinen in de wijk tot ontwikkeling kwamen.Ó Masood knikt instemmend. ÒIn plaats van rondhangen op straat kun je jongeren ook een plek aanbieden
waar ze aan hun talenten kunnen werken.Ó
Kracht aanboren – ÒIk woon en werk al vele jaren in deze buurt. De meeste
jongeren ken ik van de kleutertijd. Ik zie niet alleen hun problemen, maar ook hun
kracht en mogelijkheden. Die krachten moet je echter wel aanboren en activeren. Een
echte kans is het leegstaande gebouw, de Van Zettenfabriek, onder het viaduct in de
deelgemeente Feijenoord. Het is een kans, omdat we dat met elkaar kunnen verbouwen
tot buurthuis. Het is een grote ruimte, waar jongeren muziek kunnen maken, kunnen
sporten of films kijken, zonder dat ze overlast veroorzaken. Een aantal jongens uit de
wijk wil het zelf opknappen. Ze krijgen hiervoor ondersteuning van een ontwerper uit
de buurt, iemand die ze als beheerder van de speeltuin al jarenlang kennen. De woningbouwcorporatie die de fabriek in bezit heeft, komt echter met een eigen architect. Dat
werkt averechts, want de jongeren in deze wijk willen zelf nadenken en sturing geven
aan dit project. Ze willen laten zien dat ze iets kunnen. Dat ze meer zijn dan die ÔkutMarokkanenÕ. Ondanks ons aanbod om het gebouw Ð dat inmiddels jarenlang leegstaat
Ð op te knappen, gebeurt er niets. Ook de deelgemeente laat niets van zich horen. Het
struikelblok is meestal geld, maar in dit geval zijn de kosten minimaal. We hebben alleen budget nodig voor een paar potten verf en geld voor verlichting, verwarming en een
budget voor programma-activiteiten. Het beheer van het gebouw willen we zelf op ons
nemen, in overleg met het welzijnswerk en de dienst Sport & Recreatie. Wat de situatie
pijnlijk maakt, is dat de jongeren een paar maanden geleden is beloofd dat er iets gaat
gebeuren. De geschepte verwachtingen maakt men echter niet waar. Dat zet kwaad bloed.
Er ontstaat meer en meer het beeld dat alles voor en over ons wordt beslist, maar wij
wonen en werken in de wijk. Een aardig voorbeeld is het voetbalveld achter de speelboerderij. Bijna tien jaar geleden heeft het bestuur van de speeltuin en voetbalveld
samen met TOS een multifunctioneel sportveld ontworpen, waarbij er ook ruimte was
om activiteiten te organiseren voor kinderen tot 12 jaar. We hebben destijds de plannen
aan alle raadsleden van de deelgemeente Feijenoord gestuurd. Eind 2003 hebben we ons
plan voor de tweede maal gepresenteerd aan de wijkregisseur van de (deel)gemeente
Feijenoord. Na die presentatie hebben we nooit meer iets gehoord. Vier jaar later ligt er
een Cruyff Court. De voetballende jongens uit de buurt en het bestuur van de speelboerderij wist van niets. Door zoÕn werkwijze van de deelgemeente voelen we ons buitenspel
gezet. Niet serieus genomen.
Het is frustrerend om te zien dat er voor de oude wijken miljoenen vrijkomen, maar
voor kinderen en jongeren nauwelijks iets van de grond komt. We leven in een papieren
wereld van ideologische plannen en subsidies. Met onze plannen staan we ver af van de
realiteit: voor rondhangende jongeren is geen plek, geen budget en geen aandacht.
Sociale afbraak – Wellicht heeft mijn felheid te maken met mijn eigen achtergrond als Iranese vluchteling. Zestien jaar was ik toen ik met de sportdiplomaÕs badmeester en leraar worstelen Iran verliet. Via Bulgarije kwam ik in Nederland terecht en
belandde uiteindelijk in Rotterdam waar ik als vrijwilliger aan de slag ging. Eerst als
badmeester in het zwembad, later als TOS-medewerker. Via TOS heb ik me kunnen ontwikkelen tot jongerenwerker. In dit soort functies, die dicht bij de jongeren staan, kun je
veel voor de buurt betekenen. We hebben skeeler- en tennisbanen onder de brug gemaakt,
huttendorpen gebouwd en vele activiteiten in het buurthuis en op straat georganiseerd.
Maar wat we hebben opgebouwd is weer afgebroken. Alle gesubsidieerde ID-banen zijn
geschrapt. Deze mensen zitten nu thuis met een uitkering. Dat is toch gek? Het buurthuis is dicht, terwijl grote groepen jongeren rondhangen en zich vervelen. Ook voor
ouders is er weinig te doen. Terwijl we weten, dat een aantal ouders te weinig bagage
heeft om hun kinderen op te voeden. Er is geen begeleiding voor jongens, die voor het
snelle geld gaan om mooie kleren te kopen of een dure auto. Wie geeft deze jongeren les,
wie voedt ze op of stuurt ze bij? Deze tweede generatie jongeren wil iets anders dan de
eerste. Hun vader zegt: ÔGa maar een jas halen op de markt voor een tientjeÕ. Maar zoÕn
jongen wil een Armani-jasje. Die twee generaties leven in verschillende werelden.
Veel van de problemen hebben te maken met gebrek aan echte aandacht van zowel
thuis, school, wijkinstellingen. Het gaat om het signaleren van details om jongeren op
het spoor te kunnen houden. Een agressieve jongen moet je niet een opleiding administratie laten volgen. Wat voor type is het? Hoe loopt hij erbij? Hetzelfde geldt voor
stageplekken. Eerst informeren, voordat de school een leerling stuurt. Je kunt niet elke
leerling hetzelfde stagewerk laten doen. Maar de aandacht van de school voor de stages
is gering, merken we hier in de speeltuin. Stagiairs moeten hier alles doen. Van activiteiten met kinderen, tot dieren voeren en schoonmaken. Als stagebedrijf mogen we geen
leerling kiezen, we moeten iedereen accepteren. Maar wat te doen met leerlingen die
alleen activiteiten met kinderen willen doen? Maar de school is alleen ge•nteresseerd
in de stageplek, maar niet hoe de stageplek wordt ingevuld. Ik maak me boos, omdat
problematische kinderen en jongeren uit deze wijken geen goede basis krijgen, terwijl
zij de toekomst van Nederland zijn.
Mijn droom is dat de jongeren wel een goede toekomst krijgen. Dat we investeren in taal
en in het aanleren van vaardigheden. Eigenlijk is het geen droom. We moeten gewoon zo
snel mogelijk beginnen.Ó
144 - 145
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
Rapper Wreed
Leeftijd: 20 jaar
Opleiding: diverse scholen niet afgemaakt
Beroep: rapper
ÒHet rappen begon als grap, met een computer en een goedkoop programmaatje met
beats. Mijn oudere broer was de producer. We kochten drank en namen een track op.
Elf, twaalf jaar was ik. Dat lekten we op straat. ÒHeb je gehoord wat Shiv doet?Ó We
hadden toen nog geen internet, maar het zoemde rond in de buurt. Het was een raptekst
van niks. Dat we trots zijn op Feyenoord en de Beijerlandselaan, waar de echte mensen vandaan komen. Het was rijmen, rijmen, rijmen. Maar als jongetje tussen mijn
oudere broer en zijn vrienden, wilde ik me bewijzen. Nadat het gerucht in de buurt was
verspreid, werd ik aangesproken door een jongen. Een knul waar ik een grote hekel aan
had. Het klikte echter tussen ons toen we over muziek spraken en we zijn samen gaan
rappen. Na het voetballen plaatsten we beatboxen op straat en gingen we rappen. Dat
deden we ook in de tram als we zwartreden. Beatboxen aan en rappen maar. Zo voorkwamen we controle.
Ik ben een verstandig iemand, ook toen ik klein was, en zag dat we een plek nodig hadden om binnen te kunnen optreden. Voor mij is de beatbox het mooiste wat er is, maar
je hebt altijd mensen die dat zien als overlast. Sta je met een microfoonversterker Õs
nachts op straat, weet je zeker dat er bewoners klagen. Ik ben in 2002 naar de jongerenwerker in ons buurthuis gegaan en vroeg hem of we konden oefenen. Hij zei: ÔSchrijf
maar wat namen opÕ, en daarna kregen we een plek in het buurthuis. We werden een
soort van activiteit. We maakten lootjes en battelden dertig seconden tegen elkaar.
De dertig seconden werden een minuut, twee minuten, vier, en zo ging het door. We
oefenden door tegen andere wijken op te treden. De volgende stap was op podia staan in
steden zoals Nijmegen, Amsterdam en Breda. We oefenden veel en perfectioneerden ons
optreden.We wonnen niet vaak, maar haalden regelmatig de finale. Het moment dat een
zaal voor je gaat klappen...! Voor mij was de doorbraak een optreden in Belgi‘. Ik haalde
de finale, maar had niet gewonnen. Dat was een Belg van 24 jaar, terwijl ik vijftien jaar
was. Hij pakte mijn arm, trok hem omhoog en zei: ÔDit is de echte winnaarÉ Fantastisch. Dat was een belangrijk moment. Daarna oefende ik op battles die je niet kunt
voorbereiden. Gewoon, vanuit de blind je tegenstander met een rap aanpakken. Dat kan
gaan over zijn kleding, uitstraling of over zijn rap.
Aansluiten op de praktijk – Ik volgde de opleiding Helpend Welzijn
(mbo) en ook de opleiding sociaal-cultureel werk. Beide opleidingen heb ik niet afgemaakt. Die opleidingen zijn te theoretisch. In de praktijk kun je er weinig mee. Iemand
die niet blowt, kan niet uitleggen wat het voor effect op je gedrag heeft. Heb je nooit
huiselijk geweld meegemaakt of in de dopehandel gezeten, kun je niet rappen. Als
jongerenwerker moet je je kunnen verplaatsen in andermans wereld, zoals die van de
jongens van Feijenoord. Die leraren op school wisten van niets. Als ik dan een voorstel
had om het anders aan te pakken en de lessen meer op de praktijk te laten aansluiten,
werd ik niet serieus genomen. Ik ben geen schooltype. Het idee dat ik nog acht jaar
theorie‘n moest leren... Dat zit niet in me. Ik zag al mijn vrienden niets doen. Tot 01.00
uur uitslapen en dan wat rondhangen. De dag was al voorbij voordat ze begon. Ik ben
van school gegaan en heb maanden thuis gezeten.
We hingen veel rond in de wijk. Tegenwoordig blijf ik meestal thuis. Wat die ronddolende jongens nodig hebben, is een ruimte waar activiteiten zijn. Ze moeten ondervinden
wat normale dingen zijn. Voor mij is het niet normaal om naar Walibi te gaan of samen
aan tafel te eten. Bij ons thuis wordt gekookt en daarna moet je het zelf maar pakken. Begrijp me goed: ik heb alles gekregen wat ik nodig had. Maar het zijn die kleine
dingen. Er zijn bijvoorbeeld genoeg jongens die willen voetballen in Rotterdam-Zuid,
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
woorden a ls daden
146 - 147
maar niet alle ouders willen contributie betalen. Geen aandacht, geen belangstelling.
Zoek het uit. Dat is de boodschap. Ik maak me er soms ook schuldig aan. Mijn jongere
broer zei laatst tegen me: ÔHŽ, Shiv we maken een team.Õ Ik reageerde niet. Later dacht
ik: besteed aandacht aan je broertje. Let op hem. Ik ben begonnen met een zaalvoetbalteam voor jongens tussen de dertien en zestien. We mogen in het buurthuis elke week
trainen en organiseren wedstrijden. Het is een manier om die jonge jongens op het
rechte pad te houden.
Niet-normale dingen – Het rechte pad aangeven is nodig. Want alle criminaliteit begint met kleine zaken. Niemand begint groot: het kan het pikken van een
pinpas zijn, een telefoon of drugs. Je staat in een winkel zonder alarm, hebt tien euro op
zak en wilt een bal die vijftien euro kost. De verkoper gaat naar het magazijn. Wat doe
je? Neem je de bal mee en houd je tien euro op zak of spaar je nog een week voor die vijf
euro? De eerste keer dat je wegloopt met gestolen goederen gaat je hart te keer als een
gek. De tweede keer ben je al rustiger en denk je: de eerste keer is het me gelukt. What
de fuck: dat was makkelijk. Krijg je geen Nikes, ga je ze toch pikken! Je hebt ook tieners
die schijt aan de wereld hebben. Donderop met mijn pa. Hij was er nooit. Zijn afwezigheid is hun excuus om domme dingen te doen.
ÒIk ben geen schnitz, geen verrader. Maar waarom betitelt iedereen Feijenoord als een
achterstandswijk? Waarom probeert niemand om werkelijk iets voor de jongeren te
doen? Er komt een miljard euro vrij. Wat gaan ze er mee doen? Nog meer geld in huizen
stoppen? Wie kan dat dan nog betalen? Waarom gaan al die gestudeerde mensen niet
in op de problemen van de wijk en lossen ze die op? Geef ook wat aan die jongens stuur
ze de goede richting op. En dan bedoel ik niet een dagje Duinrell. Dat is de makkelijke
weg. Neem ze mee naar een training van Feyenoord, naar een opnamestudio. Doe nietnormale dingen die tijd en energie vragen. Er is genoeg talent in de wijk, met zangers,
rappers en voetballers. Ga een cd-tje met ze opnemen en train ze. Dan heb ik het niet
over een standaarduurtje vrij voetballen, maar gooi er een competitie in. Kijk naar wat
er meer kan. Stimuleer en daag ze uit. Zo is het ook met mij ook gegaan.
Ommezwaai – Ik heb een dag vastgezeten. Zittend in de bak dacht ik: hier hoor ik
niet thuis. Als ik erin ga, dan voor iets goeds. Zou ik na zes jaar vrij komen, moet er ook
een hoop geld klaar liggen. Maanden heb ik doelloos rondgehangen. Opeens wist ik het:
ik ben muzikant. Ik had stage gelopen bij een buurthuis op Zuid en zag dat docenten
daar tussen de vijftien en dertig euro verdienen. Een vriend van mijn broer wist wel
een plek waar ik aan de slag kon. Het idee dat ik met muziek geld kon verdienen, sprak
me aan. Bleek het geen baan te zijn, maar een opleiding. Het is de Kweekvijver van de
SKVR. Ze trainen ons twee dagen per week gedurende een jaar. Je leert hoe je workshops moet geven. Je oefent eerst met elkaar en geeft dan les op scholen. Gastdocenten
leren ons alles over muziek, maar ze leren ons ook boekhouden, facturen maken en hoe
je bij de belasting een VAR-verklaring aanvraagt. Tijdens de opleiding leer je een cd
opnemen, krijg je een fotoshooting en treed je regelmatig op. Ik ben met muziek bezig
en doe wat ik leuk vind. Daarom houd ik deze opleiding ook vol. Wat ik merk is hoe
belangrijk het is om contact met anderen te maken. Via de Kweekvijver ontmoet ik veel
mensen. Dankzij zoÕn contact gaat het snel. De een heeft beats voor me en bij de ander
kan ik optreden. Soms verdien ik 500 euro per maand, maar soms heb ik twee maanden
niets. Ik woon nog thuis bij mijn moeder. Dat scheelt in de kosten. Af en toe ben ik woedend. Denk ik: ik kan ook iemand beroven. Het is een gedachte, maar die kan ik omzetten in actie. Toch doe ik het niet, want ik wil een gewoon leven. Over vijf jaar wil ik een
huis, vrouw en kind. Een gezin dat ik alles kan geven. Ik woon in Nederland. Eigenlijk
heb je hier Ð als je de keuze maakt Ð alles. Ik kan werken. Ja, als ik dat wil. Rondhangen,
vervelen, zitten niksen. Ook dat kan. Het is een keuze.Ó
148 - 149
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
*%)Æ8:K@<=
9LI><IJ:?8G
:F8C@K@<J<E:FGIF;L:K@<J
Actief Burgerschap ligt in het verlengde van Fysieke Integriteit. Een school
staat altijd in een buurt waar de leerlingen wonen. Rotterdam Vakmanstad/
Skillcity sluit, in het jaar voorafgaand aan de uitrol van Fysieke Integriteit, een
aantal coalities. Zij werkt samen in coproducties die zich vooral op jongeren
en maatschappelijke organisaties in buurten richten. Ook treedt RVS op als
adviseur bij grote projecten op Zuid. Door deze netwerken wordt opschaling
van het schooltraject naar de buurt mogelijk. Het traject Actief Burgerschap
kan simpelweg op het traject Fysieke Integriteit worden aangesloten via
snuffelstages. Om de sociale slagvaardigheid van leerlingen te vergroten en
talenten divers te ‘skillen’ biedt de invoering van snuffel- en maatschappelijke
stages sowieso veel mogelijkheden om nieuwe ervaringen op te doen in netwerken waar de leerlingen anders nooit zouden komen. Worden in het schooltraject partijen naar binnen gehaald, in het buurttraject treedt de school naar
buiten. Intensivering van deze wisselwerking is de eerste stap in de beoogde
opschaling.
3.2.1 - Slinger Rotterdam Beursvloer
(Sling er, PWC, ING, AD/RD, Richar d Lug t en, Ans St o lk, Henk Oo s t erling)
2008 Conc e p t/me d e- o rganis a t ie/pr e s ent a t ie
De Slinger Rotterdam is een beweging van vrijwilligers, die met ondersteuning
van en in nauwe samenwerking met professionele partners uit overheid, bedrijfsleven, de academische wereld en maatschappelijke organisaties krachten
bundelt om de sociale betrokkenheid in de Rotterdamse regio te versterken.
Zij presenteert zich als Makelaar, Meedenker en Mediabureau. Op 23 april
2008 organiseert zij een Beursvloer-manifestatie in de Arminiuskerk in Rotterdam. Maatschappelijke organisaties met concrete vragen voor ondersteuning
worden aan bedrijven gekoppeld die in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen hun tijd en expertise aanbieden om aan deze hulpvragen
tegemoet te komen. De aanbiedingen variëren van financiële injecties tot
workshops, vrijwilligers, ambassadeurs en het maken van een videoclip. Rotterdam Vakmanstad/Skillcity is het thema van deze beursvloer. !% RVS verzorgt
conceptuele inbedding, co-coördinatie en presentatie, met De Slinger, PWC
en ING als back office. De concrete uitwerking ligt bij Ans Stolk en mij, terwijl
Richard Lugten !& van het Stedelijk Bureau Ander Werk (SBAW) de matches
tussen bedrijven en organisaties verzorgd. In samenwerking met het Algemeen
Dagblad wordt de beursvloer afgesloten met een debat over maatschappelijke stages. Het jaar daarop zullen deze als pilot in Zuid grootschalig worden
gelanceerd. Er komen 260 bezoekers en er worden 64 matches gerealiseerd. De
prijs – schatkist 2008 – gaat naar Stichting I Believe in Oud-IJsselmonde van
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
de oud-bokskampioen Ronald Hiwat. Hiwat probeert sinds enkele jaren jongeren in de Rotterdamse wijk IJsselmonde op het rechte pad te houden door ze
boksles te geven. Hij streeft er naar ook maaltijden te verzorgen in een goed
geoutilleerde keuken boven de bokszaal. !'
3.2.2 - Jongeren Lossen het Op
(JOLO, CoCon, Henk Oosterling)
2007/2008 Advie s en r ef le c t ie
RVS is vanaf 2007 in gesprek met de uit Coloured Consultancy (CoCon) voortgekomen jongerenbuurtbemiddelingsorganisatie JOLO voor jongeren van
11 t/m 21 jaar. !( Gesprekspartners zijn de projectleiders Fica Djohani en Vinod
Bhagwandin. RVS denkt mee over de opzet van methodische instrumenten en
een opleidingstraject. Ze ondersteunt met presentaties JOLO projecten.
JOLO opereert in buurten en op scholen. Jongeren bemiddelen in overlastsituaties in de openbare ruimte. Als leerlingen tijdens de vele pauzes in het portiek
van de moskee gaan zitten of luidruchtig op pleinen rondracen, stapt JOLO in
de miscommunicatie tussen de verschillende partijen. Zij zijn zeer uitgesproken in hun aanpak: zij bieden geen kant en klare oplossingen maar faciliteren
communicatie op zo’n manier dat de partijen er zelf uit kunnen komen. Zij
creëren met andere woorden door hun interventies nieuwe openbaarheid.
Inmiddels is aan de buurtmediatie ook een educatieve poot in de vorm van
schoolmediatie toegevoegd. " JOLO wordt in diverse steden en deelgemeenten
van Rotterdam uitgerold.
JOLO is om nog meer redenen een interessant communicatie- en participatietraject. Zij toont hoe integraal het skillen van communicatieve vaardigheden
doorwerkt. Niet alleen verhogen deze jongeren met hun bemiddelende activiteiten de kwaliteit van de publieke ruimte, ze spannen ook een vangnet voor
anderen. Door hun activiteiten in de wijken waar zij zelf wonen of op scholen
waarop ze zelf zitten, dwingen zij respect af. Hun verworven skills sterken hen
mentaal. Enkele van de oudere bemiddelaars van JOLO kunnen zich inmiddels
met hun activiteiten economisch verder ontwikkelen. Fysiek, economie, sociaal
en cultuur schuiven via dit communicatie – en participatietraject voor Actief
Burgerschap in elkaar.
3.2.3 - Sportcultuur op Zuid
(Pa c t o p Zuid/Iris van d er Le e, dS+V, SenR, OBR, Henk Oo s t erling, Ans St o lk)
2007-2009 Conc e p t s p o r t cultuur/c o pr e s ent a t ie la bs/c o- o p s t e ller
ra p p o r t
He t St adionpar k brengt Zuid in beweging. Progr amma voor
spor t i eve spin-of f op Zuid " – In de periode 2007-2009 is RVS betrok150 - 151
ken bij het ontwerpen van een integrale visie voor de spin-off van de grootschalige verbouwingen in het gebied rond het huidige Feyenoordstadion De
Kuip. In het voortraject van de sociaal-culturele implementatie van deze fysiekeconomische ingreep worden zogenaamde ‘labs’ georganiseerd waarin bewoners, ondernemers, scholen en sportverenigingen op Zuid niet alleen worden
geïnformeerd over de ontwikkelingen, maar ook daadwerkelijk inbreng krijgen
door hun wensen en eisen op tafel te leggen en prioriteitenlijsten samen te
stellen. Communicatie en participatie worden serieus aangepakt. Zij kunnen
profiteren van de ontwikkelingen in het Stadionparkgebied.
In de eerste bijeenkomst treedt RVS als coreferent op en stelt voor om sport en
cultuur bij elkaar te nemen. Achterliggende gedachte is het cultiveren, dat wil
zeggen zorgvuldig op- en uitbouwen van een actieve leefstijl als infrastructurele voorwaarde voor de reanimatie van de breedtesport op Zuid. Samen met Ans
Stolk werk ik deze visie, die in het uiteindelijke rapport als hoofdstuk 2 wordt
opgenomen, systematisch
uit. Het fenomeen comobiliteit wordt geïntroduceerd om aan te geven
dat er – van samen sporten tot openbaar vervoer
– ook een andere houding
vereist is.
(ZIE 3.4.1 EN 4.2.5)
Het Stadionpark brengt
Zuid in beweging! Sportcultuur op Zuid vergt als
het nieuwe bewegen
een integrale aanpak om
een gezonde, groene stad
te creëren.
De bewegingsarmoede
wordt gecounterd door
bewegen op vanzelfsprekende manier in sporten
te laten overgaan. In deze
biografie van het bewegen spelen schoolsportverenigingen een cruciale
rol. Zij leren de jeugd
co-mobiel te zijn. De
ideeën van de Sportlabs
worden teruggebracht
tot drie thema’s: een
actieve leefstijl, werk en
stages – fitness economie – en de sportieve schoolcarrière. De basis van een
sportcultuur is een actieve leefstijl – in beweging komen – die door talenten via
geschoolde sportskills uitgebouwd kan worden in een sportieve schoolcarrière.
De fitness economie die er omheen ontstaat stimuleert economische bedrijvigheid. In het rapport staan, uitgewerkt per thema, de ambities en projecten om
te komen tot een sportcultuur op Zuid. Deze worden begin 2009 aangeboden
tijdens een ideeënveiling.
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
3.2.4 - Kijk op Zuid
(O.a Dura Verme er, Co mWonen, Conc ir e, Henk Oo s t erling, Dennis Ka s p o ri)
Co a lit ie s t icht ing Kij k o p Zuid
In de zomer van 2007 wordt RVS in mijn persoon door de stichting Kijk op Zuid
gevraagd om een plan van aanpak te schrijven. De Stichting Kijk op Zuid (KoZ)
is een initiatief van verschillende marktpartijen, waaronder Com Wonen, Dura
Vermeer, Concire en Bouwfonds). De kern is dat KoZ de vraaggestuurde ontwikkeling en inrichting van de ruimte (gebouwen en openbare ruimte), waarin
de mensen van Zuid hun verlangens zoveel mogelijk terugzien en hun wensen
kunnen vervullen, tot een gangbare praktijk wordt. Dat is het discours waarvan
KoZ de gangmaker wil zijn en met de realisering waarvan KoZ zichzelf opheft.
De eerste drie jaar richt de stichting zich op jongeren. Het is de bedoeling op
Zuid een jongerenbiënnale te organiseren. Ter voorbereiding levert RVS het
plan van aanpak en organiseert zij in opdracht van de stichting Kijk op Zuid een
tweetal manifestaties om de basis te leggen voor de Jongerenbiënnale YOUR
CITY, jongeren maken Zuid die dit jaar wordt gehouden. "!
GcXemXeXXegXb1Ql`[$j\\`e^1jbpc`e\j\ec`]\jkpc\j
Zegt de aanduiding ‘Architectuur’ jongeren op Zuid iets? Worden ze daar
warm van of laat het ze koud? Bepaalde architectonische iconen, zoals de
Erasmusbrug of de Nationale Nederlanden, spreken hen ongetwijfeld aan. De
eerste omdat het als logo voor Rotterdam staat en in de media en films telkens
opduikt, de laatste als drager van de afbeelding van Edgar Davids tijdens de
Europese kampioenschappen op het moment dat hij het fatale schot aanlegt.
Zuid heeft er het afgelopen decennium ook iconen bijgekregen. Deze worden
echter doorgaans gezien als verlengstukken van de binnenstad, wat bevestigd
wordt door de representatie van architectonisch en cultureel Rotterdam door
152 - 153
X]ST\TSXPbRP_TeP[[T]
bZh[X]TT][XUTbch[TbP\T]
overheidsdiensten. Er is natuurlijk erfgoed voorhanden – Kiefhoek, Tuindorp
Vreewijk – maar daar zijn jongeren doorgaans niet echt in geïnteresseerd. Ze
kennen ongetwijfeld de iconen – Peperklip, Feijenoordstadion, Rookgasreiniger
en Maassilo’s – maar ervaren die niet als ‘hun’ architectuur. De even in het oog
springende als controversiële moskee in Hillesluis is binnenkort wellicht het
meest bekende icoon van Zuid.
Architectuur is voor jongeren vooral een media ervaring. Tenminste, als we de
reacties inschatten van het jongerenpanel dat het promotiefilmpje van Rotterdam Europese Jongeren Hoofdstad – YOUR WORLD – evalueerde en vond dat
‘Rotterdam’ nauwelijks in beeld kwam. ‘Rotterdam’ staat dan voor een beeld:
een skyline waarmee Rotterdam in de wereld bekend is. Ongewild identificeren
ze hun lifestyle met deze skyline.
Over we lke jongeren hebben we he t? – Om de perceptuele kloof
tussen Zuid en het centrum bloot te leggen en deze vanuit het Zuid-perspectief
– Zuid-seeing – te dichten is een eerste vereiste de amorfe groep jongeren te
differentiëren en de specifieke stadsbeleving van deze groepen boven tafel te
krijgen. Wie zijn deze ‘jongeren’ precies? Voor de organisatie van het Jongerenjaar YOUR WORLD 2009 vallen jongeren in de leeftijdsgroep van 12 tot 28
jaar. KoZ gaat nog een stap verder en rekent daar ook de groep 7 t/m 12 jarigen
onder. Vanuit publicitairstrategisch en didactisch oogpunt is het wenselijk
daarbinnen nog specifiekere onderscheidingen te maken. Om in te schatten
hoe de gevoeligheid voor en interesse in architectuur bij jongeren geactiveerd
en ontwikkeld kunnen worden zijn verdere toespitsingen vereist. Het verschil
tussen jongeren met een allochtone achtergrond die nog op de basisschool
zitten en studenten van het Berlage Instituut die aan een van de projecten binnen de Architectuur Biennale 2007 hebben meegewerkt, is immens. Toch vallen
beide groepen onder jongeren. De eerste groep mag dan volstrekt onbenaderbaar lijken, de bouw van de nieuwe moskee biedt niettemin een minimaal
aangrijpingspunt. Dit ontbreekt echter weer bij leeftijdsgenootjes met een
autochtone achtergrond.
Een (t)huis betekent voor scholieren iets anders dan voor adolescenten die
hun eerste huis betrekken. De ontwerpoverwegingen van de laatsten wekken
mogelijk interesse op voor ‘architectuur’. Op grond van deze betrokkenheid bij
starters
(koop)wooncarrière
(24-28 jr)
zelfstandig
wonende jeugd
(18-28 jr)
uithuizige jeugd
(15-18 jr)
thuiswonende schooljeugd
(8-15 jr)
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
een (t)huis valt het jongerenspectrum van 7 t/m 28 jaar in verschillende groepen
uiteen.
Afhankelijk van educatieve trajecten, professionele oriëntatie of culturele
interesse zijn onder deze groepen verdere toespitsingen mogelijk. Het ligt
voor de hand dat scholieren die op school met architectuur in aanraking zijn
gekomen er een andere kijk op hebben dan leerlingen die er nog nooit over
hebben nagedacht. Ze bewegen zich echter allemaal door de openbare ruimte
en consumeren zo onbewust architectuur. Michel Foucault heeft ons het inzicht
gegeven dat architectuur meer is dan het stapelen van stenen. Bouwen en Bildung schuiven bij hem ineen: architectuur produceert relaties en bewustzijn.
De manier waarop private en publieke ruimte worden ingedeeld grijpt onmiddellijk in op het fysiek van individuen en daarmee op hun zelfbesef. In die zin
zijn jongeren vervuld van architectuur en krijgt ‘fysiek’ een dubbele betekenis:
body en bouwwerk.
Wa t be t e kent archit ectuur in he t dage li jkse l even v an jongeren? – Om dit in te zien volstaat een blik op de alledaagse omgang van jongeren met de urbane ruimte. Meer dan als stadsiconen en esthetisch vastgoed
dringt architectuur zich aan jongeren op als beleving en gebruik van de gebouwde omgeving. Er is een hardnekkig beeld van jongeren die zich nauwelijks
verplaatsen maar vooral landerig en uitdagend hangen. In werkelijkheid zijn
jongeren uiterst mobiel. Zij doorkruisen de stad in het openbaar vervoer,op hun
bikes, op gepimpte scooters en brommers, in de auto en soms vliegen ze er, op
weg naar een vakantiebestemming, overheen. Op het maaiveldniveau lopen,
skaten, biken en joggen ze. Ze klauteren over muren, rennen tegen gevels op
(parcours of pk), dalen aangelijnd van de Euromast af (abseilen), laten zich aan
een elastisch koord van bruggen vallen (bungy jumpen) of springen doodleuk
met parachutes van torenflats (Building Antenna Span Earth – base – jumping).
Deze trends zijn door de reclamewereld al lang geleden opgepakt. De urbane
verbeelding van jongeren heeft meer aan geavanceerde reclames, MTV en
The Music Factory te danken dan aan educatieve programma’s over architectuur.
PaRWXcTRcdda,
\TSXPTePaX]VQT[TeX]VVTQadXZ
Architectuur is voor jongeren een ‘onderlegger’ voor hun mobiliteit. De stad
met zijn gebouwen wordt gebruikt om skills te oefenen. Een bruggetje op het
Schouwburgplein mag dan voor architectuurliefhebbers een Japanse conno-
154 - 155
tatie hebben, voor skaters is het vooral een trajectieve uitdaging. Voor weer
andere groepen jongeren zijn plinten en gevels een onbeschreven blad waarop
ze hun identiteit inschrijven: met spuitbus bewapend nemen ze met pieces of
tags de stad in bezit. Grafitti wordt mobiel wanneer bussen, metro’s, trams
en treinen er aan moeten geloven. Kortom, architectuur wordt dagelijks even
grootschalig als onbewust door jongeren geconsumeerd. Ze hebben echter
doorgaans geen notie van hun bemoeienissen met architectuur. Zij participeren zonder het te beseffen aan architectuur.
De cul ture l e st ad: ne t wer k v an vectoren – Als architectuur dus
iets voor jongeren betekent, dan vooral als mediaervaring en als gebruiksruimte. Wil KoZ architectuur onder de aandacht brengen, dan is aansluiting bij
deze ervaring en dit gebruik – bij de (auto)mobiele kwaliteit van de stad – een
‘must’. De stad in kaart brengen begint bij het netwerk met vectoren waarop
jongeren bewegen. Pleinen en shoppingmalls zijn dan allereerst knooppunten
van trajecten en dan pas ijkpunten voor zichtlijnen. Het zijn transitoruimten.
Dit wordt door de lokale overheidsdiensten na 2000 erkend. De rond 2003 door
dS+V ontwikkelde Atlas van de Culturele Ecologie van Rotterdam – ‘Sense of
place’ – ‘mapt’ deze urbane trajecten. Een van de meest onthutsende uitkomsten van deze ‘data mining’ en ‘data mapping’ is echter dat Rotterdam-Zuid
cultureel niet bestaat: alle kaarten stoppen bij de Kop van Zuid. Ook de programma’s in het kader van Rotterdam City of Architecture 2007 beperken zich
tot het centrum.
Wat er door deelgemeentelijke portefeuillehouders, ambtenaren, cultuurscouts en cultuurmakelaars op Zuid onder cultuur en daarmee onder architectuur wordt verstaan kan wel afgelezen worden aan de cultuuratlassen van de
afzonderlijke deelgemeenten. Dat cultureel erfgoed hier een belangrijke plaats
inneemt laat zich raden. Maar een aparte categorie ‘Architectuur’ is in deze
atlassen niet te vinden, wel de categorie ‘Kunst in de buitenruimte’. Uitgaan
van deze atlassen om daaraan een specifieke architectonische dimensie toe te
voegen is een uitdaging voor KoZ.
De st ad: v an f ysi eke pl ek ken na ar v ir tue l e t r a j ect en – De
recente virtualisering van de stad heeft een nieuwe mapping mogelijk gemaakt.
De TomTom is niet alleen voor automobilisten een probaat hulpmiddel. Voor
jongeren is deze fysiek-virtuele oriëntatie ondertussen zo maatgevend dat hun
sociale leven er nagenoeg volledig vanaf hangt. Met hun mobieltjes bewegen
ze zich door de virtuele ruimte als een vis in het water. Ze sluiten moeiteloos
virtuele en fysieke vectoren op elkaar aan. Met honderdduizenden tegelijk spelen jongeren over de hele wereld games. Vanuit architectonisch oogpunt bieden
deze games aanleidingen te over om de omgang met architectuur te activeren.
Architectuur en computergames zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar nog meer dan de wargames sluiten in spellen als SimCity webdesign
en urban design, bouwmeesterschap en burgemeesterschap naadloos op elkaar aan. SimCity biedt jongeren de mogelijkheid om hun eigen stad met alles
erop en eraan te ontwerpen en bouwen. Via samenspel komen jongeren reeds
op jonge leeftijd in contact met de sociale en politieke implicaties van bouwen, bestuur en beheer. In feite wordt hier op speels wijze indirect en impliciet
actief burgerschap gepraktiseerd. Dat dit een niet te veronachtzamen dimensie
binnen het KoZ project is laat zich raden. Door een digitale interface te gebruiken worden zelfs vier vliegen in één klap geslagen: architecturale interesse en
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
actief burgerschap sluiten aan bij de spelbehoefte van jongeren van waaruit
specifieke skills kunnen worden ontwikkeld.
Ge l a agde en gef ase erde a anpak – Tegen deze achtergrond houdt
KoZ met drie dimensies rekening:
r VJUHBOHTQVOUJTEFNPCJFMFKPOHFSFOTUBENFU[JKOWFDUPSBMFOFUXFSLWBOUSBjecten;
r EBBSPWFSIFFOTDIVJWFOEFCFTUBBOEFDVMUVSFMFBUMBTTFONFUIVOBTTFO
en knooppunten van de verschillende deelgemeenten op Zuid;
r EBBSPQQBTUFFONBUSJYWBOJO[JDIUFOFOXFOTFOWBOQBSUJKFOEJF[JDIJO
KoZ hebben verenigd.
Deze bottom-up aanpak wordt ingegeven door een simpel inzicht: jongeren interesseren zich voor iets als ze serieus worden genomen in hun bijdrage eraan.
Serieus nemen betekent hen daadwerkelijk laten participeren. Aansluiten bij
reeds bestaande interesses en skills en een beroep op hun creativiteit zijn een
eerste vereiste. Interactief samenwerken via interfaces is te verkiezen boven
frontaal informeren via reguliere media.
Cont act v i a t act en cont r act – Hoe bereik je deze verschillende groepen jongeren en hoe daag je ze, uitgaande van hun ‘tools’, ‘skills’ en interesse,
uit om mee te doen?
1 ) M e d i a t o r s – Er wordt met natuurlijke tussenpersonen gewerkt. Jongerenwerkers en opbouwwerkers die het vertrouwen van jongeren genieten leggen
contacten en geven inzicht in de interesses van jongeren. Maar er kan ook gewerkt worden met jongeren die zelf in de wijk werken zoals JOLO – JOngeren
Lossen het Op – buurtbemiddelaars. In hun hoedanigheid als mediators kennen
zij de problemen in de openbare ruimte in de wijk.
2 ) O nd e rw i j s – Op basisonderwijs, ROC’s en HBO’s wordt, aansluitend bij de
onderwijsprogramma’s en stagestructuren, contact gezocht met de verschillende groepen jongeren. Het koppelen van LBO, MBO en HBO om een gelaagde
contactstructuur te realiseren loopt via stagecontracten, waarbij de HBO-studenten de directe link naar de architectuur kunnen leggen. De tijdens de
Architectuur Biennale 2007 gehouden workshops kunnen zo terugvertaald worden naar de alledaagse praktijk van jongeren.
_Pa cXRX_PcXT
\TSTST[T],STT[]T\T]
156 - 157
Hoe k i jk op zuid t e st ar t en: best a ande progr amma’s en
tools – Met het oog op de deelname en investering van Architectuurjaar 2009
is het zaak nog aan het eind van dit jaar een traject op te starten. De ambitie
van KoZ is het op termijn expliciteren en intensiveren van het architectonisch
besef bij jongeren op Zuid. Dat deze investering een lange adem vereist is even
helder als de noodzaak om aan de basis te beginnen.
1 ) B r e d e s c h o o l , L B O, M B O : 8 - 1 5 j a r i g e n – In het kader van het Architectuurjaar 2007 zijn voor deze leeftijdsgroep programma’s ontwikkeld, zoals Sites
& Stories. In route 3 van dit programma wordt deze leeftijdsgroep langs allerlei
markante punten gevoerd.4 In deze trajectieve informatieoverdracht zijn audiofragmenten geplugd, maar de interactiviteit is beperkt. De inbreng van de 8-15
jarigen is minimaal.
Een reeds bestaand en beproefd programma waarmee in Amsterdam Slotervaart en Rotterdam is gewerkt, is Face Your World. Jongeren tussen 10 en 14
jaar kunnen met dit programma daadwerkelijk via een multi user, waarin door
henzelf gemaakt fotomateriaal van de directe omgeving – scholen, parken, pleinen – is ingeladen, hun eigen omgeving vormgeven. In tegenstelling tot SimCity
is het format niet voorgesorteerd. Slechts de tools om met de foto’s te werken
zijn in de software ingebouwd. In combinatie met het programma van Pact op
Zuid waarin de fysieke en vakinhoudelijke ontwikkeling van Brede Scholen
wordt uitgewerkt, kan dit programma op zeer korte termijn worden geïmplementeerd. Sommige scholen zoals OBS Bloemhof van directeur Wim Pak hebben al
jaren een intensieve samenwerking met het MBO. Door eerdere lespakketten
zijn de leerlingen hier al bekend met het verschijnsel architectuur.
Het ontwerpen van een nieuw te bouwen Multi Functionele Accommodatie
(MFA) waarin de twee bestaande basisscholen geïntegreerd worden – de MBO
gaat naar de Wielslag – kan ingezet worden door de creativiteit van deze voor
90% uit allochtone leerlingen bestaande Brede School aan te boren.
De erachter liggende overweging mag duidelijk zijn: na het jongerenjaar 2009
zal er een groep jongeren zijn die in de voorgaande twee jaar intensief met hun
bebouwde omgeving bezig zijn geweest. Het project kan uitgebreid worden
naar en gekoppeld worden aan het pleinenproject dat o.a. door Pieter Winsemius wordt gepropageerd. De kans om de bouw van dit architectonische
bewustzijn bij deze belangrijke groep jongeren te ontwikkelen mag KoZ niet
laten liggen.
2 ) Wi j kv e r ha l e n – Voor de oudere groep jongeren en ouderen zijn ook projecten ontwikkeld: jongeren lopen met TomTom gewapend door de wijk om op
vastgelegde plekken verhalen over de buurt en de architectuur te beluisteren.
In deze verhalen wordt een relatie met het heden gelegd en een bewustzijn van
de actualiteit van architectuur gekweekt. Deze aanpak kan in samenwerking
met stagiairs van de HRO worden uitgewerkt tot een game. Naast Internet en
TomTom biedt sinds kort You Tube uitzonderlijk inventieve tools om jongeren
te motiveren. In het kader van het Architectuurjaar 2007 zijn op You Tube reeds
filmpjes geplaatst.
3 ) J o ng o nd e rne m e n – Het belang van stages in het project geeft al aan
dat ondernemen een belangrijk, op sociale mobiliteit gericht aspect van KoZ
kan zijn. Ondernemers kunnen bij dit project betrokken worden. In combinatie met de hiervoor besproken criteria om de jongeren echt het idee te geven
dat er urbane exposure voor hun ideeën is, is het door Piano ontworpen KPN
gebouw met zijn immense display en lichtkrant een mogelijk partner om MBO/
HBO stagiairs de gelegenheid te geven om verslag te doen. Zo kan het eerste
architecturale sculptuur dat na de Erasmusbrug Zuid op de architectonische
158 - 159
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
kaart zet, zijn steentje bijdragen. Hier begint wellicht een toekomstig traject
Zuid-seeing.
4 ) E c o l o g i s c h b o uw e n – Met het oog op de rigoureuze ingrepen in de ecologische infrastructuur in de wijken, ingegeven door het duurzaamheidsimperatief – waterhuishouding, decentrale opwekking van energie, autoluwe wijken
– en de aandacht die daar in de nabije toekomst ongetwijfeld in de media en op
scholen aan gegeven zal worden, ligt ook hier voor KoZ een uniek aangrijpingspunt om de daarop inspelende architectuur onder de aandacht van groepen
jongeren te brengen.
Dit alles overziend zijn de criteria voor het kweken van een structurele betrokkenheid bij architectuur op Zuid:
idXSbTTX]V
\^QX[XcTXccaPYTRcXeXcTXceXa cdP[XcTXc
X]cTaPRcXeXcTXcbZX[[bTR^[^VXT
Als vervolg op het plan van aanpak zijn er in 2007 en 2008 twee evenementen georganiseerd waarin jongeren daadwerkelijk bij de architectuur werden
betrokken. De achterliggende gedachte is dat fysiek, sociaal en cultureel in
elkaar geschoven worden, zodat dit later ook economisch zal renderen. Dit is
echter voor de lange termijn. Er worden door Kijk op Zuid locaties gezocht en er
wordt afgesproken dat we er naar streven deze voor de deelnemende groepen
duurzaam ter beschikking te stellen. Met andere woorden, dat er ook daadwerkelijk sociaal beleid wordt geproduceerd.
A - Ruimte voor jongeren (14 december 2007) ""
(Kij k o p Zuid, Wo ons t a d, OBR, Henk Oo s t erling, Dennis Ka s p o ri, Ro b Schr ö d er)
Na de perikelen rond NPS-presentator Prem Radhakishun die met zijn cameraploeg in 2008 twee keer problemen in wijken in Rotterdam Zuid krijgt als hij
geïmproviseerd op straat jongeren wil interviewen, stel ik voor om de zaken
eens om te draaien: geef groepen een camera en vraag ze te filmen wat zij van
de openbare ruimte en de gebouwen vinden waar zij mee te maken hebben. Ik
benader via jongerenwerkers elf groepen jongens en meiden die uiteenlopende
activiteiten ontplooien – van kookmeiden tot scooterpimpers, van buurtbemiddelaars tot chillgroepen, van freerunners tot voetbalmeiden. Via Dafne Foet
van KoZ, met wie ik het project ontwerp en run, wordt Woningbedrijf Rotterdam
(WBR) – tegenwoordig samen met De Unie opgegaan in woningcorporatie
Woonstad – benaderd. Deze stelt de inmiddels al twee jaar leegstaande drukkerij Van Zetten tussen de wijk Hillesluis en Vreewijk ter beschikking.
Aan leerlingen van OBS Bloemhof waar het ontwikkelingstraject overigens nog
niet is opgestart, wordt gevraagd of zij met het door Jeanne van Heeswijk en
Dennis Kaspori ontwikkelde computerprogramma Face Your World hun eigen
schoolplein en wijk willen ontwerpen. "# Het resultaat wordt met de filmpjes
van de groepen die door documentairemaker Rob Schröder tot 10 minuten
160 - 161
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
worden ge’cut’, in aanwezigheid van meer dan 60 personen, waaronder wijkbewoners, wethouders, wetenschappers en veel jongeren, op 14 december 2007 in
de Van Zettenfabriek gepresenteerd.
De spin off van deze manifestatie is groot. Onder de hoede van Pact op Zuid
wordt naast het WBR contact gezocht met het OBR om te onderzoeken of er
sprake kan zijn van overdracht, zodat de Van Zettenfabriek ontwikkeld kan worden als een multifunctionele jongerenruimte. Voorwaarde is wel dat jongeren
daarbij betrokken worden. Nu, anderhalf jaar later, is het proces in volle gang
en werkt Woonstad aan de invulling. "$
De VPRO besluit een van de uitzendingen van Tegenlicht in de serie ‘Jong zijn
in ….’ te wijden aan Rotterdam Zuid. Samen met Rob Schröder werken jongerenwerkers Masood Mohammedi, Ahmed Hannati en Gill Taytelbaum en een
van de jongeren uit Hillesluis Marvin Pires het project uit. De VPRO zendt de
uitzending op 10 november 2008 op Ned. 2 uit. "%
B - Tags, Tracks & Traces (27 september 2008) "&
(Kij k o p Zuid, Henk Oo s t erling, Dennis Ka s p o ri, So So lid)
In voorbereiding op de Jongerenbiënnale wordt in 2008 een tweede evenement
georganiseerd, dit keer toegespitst op urban sports. Freerunnen – een variant van parcours – staat centraal maar er zal ook een hardloopwedstrijd voor
de jeugd worden georganiseerd. Via het netwerk van de stichting Kijk op Zuid
wordt ditmaal een leegstaand pand achter het Zuidplein in het Motorstraatgebied ingezet, het is in beheer van HD Projectrealisatie. Bij deze manifestatie
wordt het Motorstraatgebied gebruikt als onderlegger voor de activiteiten van
jongeren die laten zien hoe zij een gebied bekijken, verkennen, gebruiken en
betekenis geven. In het Motorstraatgebied ontstaat een interessante coalitie
tussen de gemeente (project Hart van Zuid), een eigenaar/ontwikkelaar (HD
Projectrealisatie), een school (Zadkine) en de Stichting Kijk op Zuid. Een
groep jongeren geeft bij de Manifestatie in de Van Zettenfabriek aan ruimte
te zoeken voor hun Freerunners activiteiten. Ik breng hen in contact met de
Stichting Kijk op Zuid, die hen mogelijkheden in het Motorstraatgebied biedt.
Voor het event besluiten we de gevierde Rotterdamse freerunner Action Hank,
de handelsnaam van Henk Strijdhaftig, te vragen. Hij organiseert via de IJsselmondese freerunnersgroep een clinic. De deelgemeente is zo vriendelijk
op zeer korte termijn een vergunning af te geven omdat een groot deel van het
evenement over de openbare weg gaat. De Losse Veter Mijl wordt gelopen door
jeugd uit de omliggende buurten. Patrick van Luijk, Nederlands kampioen op
de 100 en 200 meter en Olympisch finalist estafette, geeft het startschot.
Het evenement geeft niet alleen jongeren een plek om te laten zien hoe zij de
stad gebruiken. Zeker zo interessant zijn de kansen om aan de verschillende
ontwikkelingspartners in het gebied jongeren te tonen als ‘place makers’, als
toekomstige gebruikers, kortom, als toekomstige klanten van corporaties en
ontwikkelaars. "'
162 - 163
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
Fr e e s t y l e r unne r s ( I J s s e l monde )
164 - 165
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
*%*Æ:LCKLI<<C
FE;<IE <D<IJ:?8G
IFKK<I;8DM8BD8EJK8;&=I<<?FLJ<
;<D8IBKM8EDFI><E#8=I@B88E;<IGC<@E)''/$)''0
Partners
r 4UJDIUJOH'SFFIPVTF +FBOOFWBO)FFTXJKLFO%FOOJT,BTQPSJ
r ,PTNPQPMJT3PUUFSEBN -JBOFWBOEFS-JOEFO
r 1BDUPQ;VJE &DPOPNJTDIFQJKMFS
r 7FTUJB'FJKFOPPSE "ESJ-FTVJT
Mode l voor cul ture e l ondernemerschap: Fre ehouse – Freehouse legt zich er op toe ruimtes op te zetten waar lokale ondernemers,
jongeren, buurtbewoners en kunstenaars/ontwerpers samenkomen om kennis,
ervaring en ideeën uit te wisselen. Deze uitwisseling beoogt de verbinding van
economisch en cultureel kapitaal in een coproducentschap dat niet alleen de
economische positie van de betrokkenen versterkt, maar tevens het culturele
en het creatieve proces van bedenken en realiseren van nieuwe producten
zicht baar maakt. Dit teneinde een cultureel zelfbewustzijn van het gebied te
creëren.
Er wordt vanuit een reeds bestaand model gewerkt: het zogenaamde ‘Free
House’ of ‘Freihaus’. Dit van oorsprong middeleeuwse model biedt plaats aan
groepen ‘buitenstaanders’ die niet over de gangbare middelen beschikten om
deel te nemen aan het politieke en sociale leven, maar die wel actief zijn binnen een alternatieve economie. Zo wordt hun positieve bijdrage aan de publieke ruimte en de lokale cultuur erkend. In de actuele vorm van dit model hanteert
Freehouse een gebiedsgerichte aanpak. In de onderzoeksfase worden via interviews met producenten, ondernemers en onderwijsinstellingen de reeds in het
gebied aanwezige kwaliteiten en potenties in kaart gebracht. Freehouse wordt
weliswaar opgestart als een individuele match tussen een ondernemer, buurtbewoner en kunstenaar/ontwerper, maar dit co-producentschap staat altijd
ten dienste van de versterking van de cohesie van de wijk. De gerealiseerde
cultuur-economische coproducties zijn altijd zichtbaar in het publieke domein.
Freehouse pleit voor de opzet van Cultural Improvement Districts (CID). Dit
concept is opgezet in navolging van Business Improvement District (BID).
Aanvankelijk ontwikkeld in de Verenigde Staten staat het BID inmiddels ook
in Rotterdam model voor de collectieve verbetering van winkelgebieden. Is het
doel van het BID vooral verbetering van de winstgevendheid van deze gebieden, het CID concept beoogt vooral de wisselwerking tussen economisch,
sociaal en cultureel kapitaal om zo de ontwikkeling van een ander ondernemerschap te stimuleren.
Maatgevend is het principe van wederkerigheid. Coöperatieve, productieve
werkverbanden binnen de wijk tussen bewoners, ondernemers en onderwijsin-
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
stellingen openen een scala van mogelijke coproducties die zich uitstrekken
van het aanbieden van stageplaatsen tot de ontwikkeling van producten of
diensten. In deze coproducties ligt de meerwaarde voor de sociale samenhang
van de wijk. Onderzocht is hoe dit model te vertalen is naar de actuele en
lokale situatie van Rotterdam-Zuid om een impuls aan de Afrikaandermarkt te
geven.
De Afrikaanderwijk maakt, net als veel andere wijken in Rotterdam-Zuid, de
komende jaren een grote transformatie door. De twee aangrenzende nieuwbouwwijken zullen de samenstelling van de buurtbevolking doen veranderen.
Dat heeft niet alleen sociale, maar ook economische gevolgen voor de wijk.
De Afrikaandermarkt, in grootte de tweede markt van Rotterdam, is iedere
woensdag en zaterdag het hart van de wijk. Op het Afrikaanderplein staan
dan zo’n 300 kramen met het meest ‘exotische’ aanbod van de stad. Het gaat
echter niet goed met de markt: de omzet daalt, het assortiment verschraalt,
marktkooplui zoeken hun heil elders. Door het cultureel diverse en kleinschalige karakter kunnen de Afrikaanderwijk en -markt zich juist van de omringende
wijken onderscheiden en een meerwaarde voor het gebied vormen. Om de
Afrikaandermarkt te maken tot een plek waar niet alleen unieke producten
te koop zijn, maar waar ook een innovatieve culturele rijkdom te ervaren is,
kwamen Freehouse en Kosmopolis Rotterdam met een plan voor de toekomst
van de markt.
3.3.1 - Trajectopzet: Afrikaandermarkt
A - Freehouse en de Afrikaanderwijk
Stichting Freehouse en Kosmopolis Rotterdam ontwikkelen een serie projecten
voor, in en met de Afrikaanderwijk, met als uitgangspunt het stimuleren van
cultureel ondernemerschap en het versterken van de wijk als geheel. Lokale
ondernemers ontwikkelen in samenwerking met kunstenaars nieuwe producten
en diensten. Na afloop van het project moeten de ondernemers zelfstandig in
staat zijn de producten te produceren en te verkopen. De nieuwe producten
worden getest en afgestemd op de Afrikaandermarkt, ter versterking van het
innovatieve culturele karakter dat deze markt in de toekomst zal krijgen.
Het uitgangspunt van Freehouse op de Afrikaandermarkt is simpel: hoe kan de
markt door zijn specifieke aanbod de gehele wijk profileren en wordt het weer
een ontmoetingsplek voor alle bewoners. Naast het kopen en verkopen van
producten ontmoeten mensen elkaar op de markt, hernieuwen ze contacten
en wisselen ze nieuws uit. Sociale en culturele interactie draagt als het ware
de economische transacties. Waar voor inzicht in de economische dimensie
vooral gesprekken met ondernemers vereist zijn, is voor begrip van de sociaalculturele potentie van de wijk een aantal sleutelfiguren en organisaties
geïnterviewd die deze activiteiten los van de markt faciliteren.
166 - 167
De ontwikkeling van een ander ondernemerschap vereist een blik op de toekomst. Daarom zijn het voorgezet onderwijs en het beroepsonderwijs niet te
veronachtzamen medespelers. Het Zadkine College ontwikkelt in alle opleidingen een onderdeel kunst en cultuur, waaraan iedere leerling drie weken
moet besteden. Door stagetrajecten te ontwerpen en afspraken te maken met
ondernemers kunnen de branches Handel, Horeca, Techniek en Gezondheidszorg structureel aan de Afrikaandermarkt worden verbonden. Deze worden
vervolgens op hogere opleidingen – HBO en Erasmus Universiteit – aangesloten om de economische en sociaal-culturele ontwikkelingen te versterken. De
inzet van studenten levert een waaier van activiteiten op die varieert van het
schrijven van alternatieve bedrijfsplannen tot het daadwerkelijk ontwerpen en
inrichten van marktstands.
Met onderwijs en werk als uitvalsbasis wordt cultureel zelfbewustzijn gestimuleerd, sociale samenhang versterkt en economische draagkracht vergroot. Door
jongeren en ondernemers naast hun vakmatige skills aan te spreken op hun
sociale, culturele en communicatieve vaardigheden wordt tevens een levendig
publiek domein gecreëerd. In laatste instantie focust RVS/Fysieke Integriteit/
Freehouse dus op het ontwikkelen van een breed gedragen en integraal idee
over samenleven in de buurt.
B - In kaart brengen: interviews en interventies
De eerste fase van het project bestaat uit een gericht onderzoek naar mogelijke coproducties op het vlak van cultureel ondernemerschap. Om een adequate
programmering van de marktdag(en) in beeld te krijgen en een programmering
te ontwikkelen die aansluit bij deze potenties en het profiel van de wijk worden gesprekken gevoerd met betrokken ondernemers, marktkooplui, culturele
producenten, maatschappelijke dienstverleningsorganisaties en beleidsmakers en uitvoerders. Zo worden met de behoeften, wensen en inzichten van
alle stakeholders indirect ook de verschillende kapitaalsvormen (economisch,
sociaal en cultureel) die zich in de Afrikaanderwijk bevinden in kaart gebracht.
168 - 169
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
Tegelijkertijd wordt een traject ingezet om deze bevindingen middels kleine
interventies in het gebied te testen op hun mogelijke potentie voor verandering
van het gebied. Deze aanpak maakt tevens de noodzaak van een kritische evaluatie van huidig beleid en regelgeving rondom markten zichtbaar en voelbaar
en geeft aan welke wettelijke en ruimtelijke aanpassingen er gedaan moeten
worden. Zo is het binnen de regelgeving niet mogelijk om producten en diensten te combineren binnen één kraam. Bijvoorbeeld een naai- en verstelservice
in een kledingkraam of het maken van fruitsalade in een groentekraam. Of het
gebundeld produceren van voedsel in een foodcourt met terras. Ook is het binnen het huidige beleid niet mogelijk om grotere verkoopwagens op de markt
te plaatsen, terwijl deze gezien de Europese regelgeving – zeker voor waar die
snel bederft zoals vis – de toekomst zijn.
C - Prototypes: toegespitste differentiatie
Op grond van de onderzoeksresultaten is een concreet voorstel ontwikkeld
voor een markt van de toekomst die aansluit bij de potenties en wensen van
stakeholders.
– Typ o l o g is ch: van s o e k t o t bra d erie – Typologisch kan de markt
verder ontwikkeld worden. De huidige marktsetting is slechts één vorm in een
reeks van typologieën voor ambulante en tijdelijke handel. Belangrijke inspiratiebronnen voor de verdere uitwerking vormen de talrijke voorbeelden voor
plekken met ambulante en tijdelijke handel die reeds wereldwijd bestaan. Zo is
in de Arabische wereld naast de kasbah, de soek een economisch en sociaalcultureel knooppunt in het grootstedelijke weefsel, die naast winkels ook werkplaatsen huist. In sommige conflictgebieden vervult deze zelfs een essentiële
rol: als neutrale zone biedt hij rivaliserende bevolkingsgroepen de gelegenheid
hun producten te ruilen en verhandelen.
Zo heeft de Aziatische Pasar Malam (letterlijk: avondmarkt met eetstalletjes)
de functie van tijdelijk wijkrestaurant. Maar er zijn ook een aantal voor de hand
liggende Nederlandse voorbeelden zoals de jaarlijkse braderie waar particulieren hun spullen aan de man brengen. Een actuele variant van de kermis mag in
deze opsomming niet ontbreken. Het onderzoek legt zich erop toe deze vormen
te combineren en ze te laten samensmelten tot een nieuwe typologie die aansluit bij de specifieke locatie en het profiel dat eigen is aan de wijk.
– Ec ono mis ch: pr o duc t en & d iens t en – Hiervoor is ook een meer
divers aanbod nodig. Hoe kunnen ondernemers die zich in de plinten rondom de
Afrikaandermarkt hebben gevestigd bij de ontwikkeling van de markt betrokken
worden? Is thuiswerk zichtbaar te maken? Zijn diensten op de markt aan te bieden? Culturele producenten en maatschappelijke dienstverleners uit de buurt
kunnen de markt als platform gebruiken. Door coproducties te realiseren worden economische, culturele en sociale kapitaalsvormen verweven en door hun
onderlinge samenwerking ook afzonderlijk versterkt. Zo’n coproductie neemt
een concrete gestalte aan in de vorm van een kookdemonstratie door een groep
ondernemende vrouwen uit de wijk bij een kraam waar de ingrediënten te koop
170 - 171
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
172 - 173
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
worden aangeboden. Organisaties die maatschappelijk actief zijn worden in de
gelegenheid gesteld hun diensten, compleet met merchandising, op de markt
aan te bieden. Zo fungeert de markt als laboratorium voor ondernemerschap,
cultuurproductie en dienstverlening. Een laatste slag wordt gemaakt wanneer
de markt een fysiek knooppunt wordt in het net van kleinschalige winkelruimtes
in de wijk.
– Pr o gra mma t is ch: e c ono mis ch, cultur e e l en ma a ts cha p p e lij k – De markt wordt ook in zijn programmatische aanbod verder
gedifferentieerd. Om de culturele dimensie te versterken kunnen de diverse
groepen in de wijk – van handwerk- en naaiclubs tot de jonge ondernemers van
de Creative Factory die al aansluiting hebben gevonden op de stagetrajecten
van het Albedacollege – op gezette tijden hun culturele producten uitbaten.
Zoals reeds opgemerkt, wordt het aanbod op de Afrikaandermarkt programmatisch gedifferentieerder wanneer naast producten ook diensten worden
aangeboden. Zo kan een wijkgeöriënteerde ‘rijdende rechter’ of mediator er
een plek krijgen of geeft een belastingadviseur er in bepaalde periodes
advies. Door deze kwalitatief verschillende differentiatie van programma’s
groeit de markt geleidelijk aan uit tot een inclusief ontmoetingsplatform voor
de wijk.
Op de huidige marktdagen worden bestaande voorbeelden en nieuw te ontwikkelen prototypes gecombineerd. Programmatisch wordt gestreefd naar een zo
divers mogelijk aanbod om de markt te herpositioneren als dé centrale ontmoetingsplek van de wijk. Een markt met een grootstedelijke uitstraling waar naast
de conventionele marktkraam ruimte is voor verkoopwagens (van loempiakar
tot dierenbenodigdheden), maar ook voor de mobiele kapper, de buurtmediator,
een reparatieservice en een mobiel naaiatelier (voor zowel verstelwerk als productie voor lokale modeontwerpers). De sociale dimensie wordt versterkt door
een standwerker die geen product aan de man brengt, maar zijn mening over
de laatste ontwikkelingen in de wijk ventileert of een koffiekar waar men bij de
koffie een goed gesprek krijgt aangeboden. Dit zijn slechts enkele voorbeelden
die door Freehouse op de markt getest worden.
Er wordt ook geëxperimenteerd met collectieve vormen van handel. Zo komt er
een centrale ruimte met tafels waar eten dat op de markt gekocht is, geconsumeerd kan worden. Of een stand waar particulieren en kleine ondernemers
producten uit de wijk verkopen. Ondernemingsvormen met hoog en laag risico
worden op deze wijze in de praktijk gebracht en op hun effecten bekeken.
Kortom, de marktdagen hebben een experimenteel karakter, zowel qua vormgeving als qua samenstelling en thema. Verschillende vormen van handel en
diensten worden gecombineerd met culturele uitingen (zoals ook bij de soek en
de pasar malam gebeurt) met een breder aanbod dan ‘normale’ markten, met
plekken waar bezoekers kunnen meedoen aan activiteiten of gewoon rustig een
hapje eten of luisteren naar muziek.
174 - 175
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
D - Freehouse projecten ter stimulering van de lokale
culturele productie
Een drietal trajecten is ingezet om de lokale culturele productie te stimuleren.
Door middel van het opzetten van kennistrajecten en productieateliers wordt
het bestaande potentieel in de wijk versterkt. Dit zijn:
– Suit It Yourself waarin Cindy van den Bremen in nauwe samenwerking met
vrouwen van actieve naai- en handwerkgroepen een serie kledingstukken en
accessoires ontwikkelt en produceert. Het materiaal voor de producten wordt
gekocht op de Afrikaandermarkt. De vesten, blouses en tassen zijn ook eenvoudig zelf te maken: suit it yourself.... Maandelijks worden er nieuwe patronen ontwikkeld waarmee de stoffen en fournituren van de Afrikaandermarkt
door eenieder in een handomdraai ‘fashionable’ te maken zijn. Deze patronen
worden bij diverse stoffenkramen aangeboden en de producten worden in
een eigen kraam (gerund door de vrouwen van de naaigroepen rondom de
Afrikaandermarkt) verkocht. Hiernaast zijn ze ook op andere plekken in en
buiten Rotterdam te koop waarbij ze een voorbeeldfunctie vervullen, omdat
ze uitdrukking geven aan de collectieve culturele productie van vrouwen in de
Afrikaanderwijk.
– Lucky Mi Fortune Co oking is een project waarin kunstenares en food designer Debra Solomon samen met eetondernemers (restaurants, supermarkten, toko’s en snackbars) werkt aan een collectief restaurant waarvoor nieuwe
interculturele recepten worden ontwikkeld. De ingrediënten worden in het
gebied gekocht en door lokale ondernemers en koks klaargemaakt. Hiervoor
nodigt Solomon de betrokkenen uit om hun vaardigheden te gebruiken om het
assortiment te verbreden. Van de ontwikkeling van gemberbier en siropen tot
de presentatie van een Turkse kroket. MBO-studenten zorgen voor ondersteuning op het gebied van onderzoek, voorbereiding en bediening. De recepturen
zijn verkrijgbaar in een speciaal ontwikkeld LMFC-snacklaboratorium. Dit is
een rijdende keuken die ook buiten Rotterdam te vinden is als ambassadeur
van de culturele en culinaire rijkdom van de Afrikaanderwijk.
– MWFH waarbij Marga Weimans nieuwste modecollectie in samenwerking met Freehouse gebaseerd is op en ontstaan is in de Afrikaanderwijk. In
Weimans’ ontwerpen zijn beeldelementen terug te vinden uit de wijk, zoals
typisch architectonische structuren, fragmenten ontleend aan kenmerkende
interieurs, traditionele decoraties en op de markt verkrijgbare sieraden en
stoffen. De collectie wordt met behulp van de kennis van lokale naaiateliers
gemaakt. Naast de haute couturecollectie die op 27 januari 2009 in Parijs
geshowd is, maakte Weimans een draagbare collectie die op de Afrikaandermarkt verkrijgbaar is. Weimans’ atelier bevindt zich in de wijk en haar ambitie
is om in de wijk een modehuis te vestigen van waaruit samengewerkt wordt
met lokale productiegroepen.
176 - 177
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
3.3.2 - Trajectevaluatie: De Markt van Morgen
Een s cha a l 1:1 ma que t t e
Op 6 en 7 juni 2009 vonden op het Afrikaanderplein twee ‘speciale’ marktdagen
plaats. Deze vormden een gedetailleerde schets van wat de Afrikaandermarkt
in de toekomst zou kunnen zijn. De schaal 1:1 maquette is als het ware het
verslag van het onderzoekstraject naar de positie en de mogelijkheden van de
markt. Een levende maquette waarin alle plannen, interventies, ideeën, coproducties en samenwerkingsverbanden bijeenkwamen die sinds februari 2008
zijn ontwikkeld. Om dit mogelijk te maken heeft Freehouse vanaf februari 2008
intensief contact gehad met lokale partijen (ondernemers, actieve bewoners,
Pleinregisseurs, bestuurders en initiatieven in de wijk), beleidsmakers (OBR,
VESTIA) en uitvoerders (Stadstoezicht) van beleid op het gebied van het
Afrikaanderplein en de markt. Daarnaast zijn er relaties aangegaan met de
belangenverenigingen van marktkooplui (CVAH en VETRA), individuele marktverkopers, de marktmeesters en de winkeliers rondom het Afrikaanderplein.
In de aanloop naar De Markt van Morgen werden eerst maandelijks, daarna
tweewekelijks en in april en mei wekelijks producten, diensten en uitingen op
de markt getest.
A - Het doel
Het doel van deze marktdagen is tweeleding: het zichtbaar maken van mogelijke oplossingen voor de huidige problemen en het uitwerken van een nieuwe
richting die meer aansluit bij de toekomstige Afrikaanderwijk. Zo wordt
zichtbaar wat de optimale mogelijkheden zijn om de Afrikaandermarkt zowel
economisch als cultureel succesvol te maken. Op beide dagen zijn voorstellen
gedaan voor verbreding en verbetering van de markt. Niet alleen wat betreft
178 - 179
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
assortiment, maar ook de inrichting van de markt zelf (branchering en clustering) en de koppeling met ondernemers en instellingen in de wijk zelf.
Zaterdag 6 juni was een ‘gewone’ marktdag, waar samenwerking met de
huidige marktkooplui gecombineerd werd met nieuwe initiatieven. Zo was
te zien wat en hoe er, uitgaande van de huidige situatie, door middel van
branchering en nieuwe producten daadwerkelijk te verbeteren is. Maar ook
waar het huidige beleid en regelgeving rondom markten opgerekt moet worden
om ruimte te bieden aan de nieuwe vormen van markt zoals door Freehouse
voorgesteld.
180 - 181
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
Op zondag 7 juni werd ‘live’ geschetst wat het ideaal voor de toekomst is. Er
was meer aandacht voor andere soorten van marktgerelateerde waren, diensten
en culturele uitingen, nieuwe marktkramen, een andere inrichting van de markt
en breder gebruik van de beschikbare ruimte. De markt was op deze dag ook in
zijn programmatische aanbod verder gedifferentieerd. Zo waren er biologische
producten van in de wijk gelegen boerderijen en volkstuinen en producten gemaakt van kamelenmelk. De sociale dimensie werd versterkt door standwerkers
en marktredenaars die hun mening over de laatste ontwikkelingen in de wijk
ventileerden.
B - Uitbreiding marktassortiment: goederen en
diensten
Het huidige assortiment van de markt is eenvormig en niet van de beste kwaliteit. Er is een overmaat aan textiel- en AGF-aanbod. De bakkramen bieden
vrijwel allemaal hetzelfde. De kramerij is eenzijdig gericht op goedkope toiletartikelen (shampoo en parfum), sieraden of huishoudelijke artikelen (batterijen). Bij uitbreiding van het assortiment kan gedacht worden aan nieuwe producten binnen bestaande branches, aan nieuwe producten van nieuwe branches en
aan het aanbieden van diensten. Uitbreiding van het assortiment houdt ook een
kwalitatieve uitbreiding in: naast tulpen en chrysanten ook samengestelde boeketten, naast schelvis en harder ook zeeduivel, naast goedkope en kort houdbare
ook duurdere langer houdbare groenten, naast goedkope kleding ook kleding
van ontwerpers. Omdat de markt in de toekomst ook bezocht wordt door bezoekers uit de (ver)nieuw(d)e wijken zoals Katendrecht en Parkstad, zal de samenstelling en draagkracht van het marktpubliek in de nabije toekomst veranderen.
Daar liggen dan ook mogelijkheden en kansen voor het voeren van een breder
assortiment en kwalitatief betere producten naast het bestaande assortiment.
C - Uitbreiding marktfuncties: consumptie en
productie op locatie
In Nederland is de markt vooral een plek om dagverse waren aan te schaffen
tegen niet al te hoge prijzen. In het buitenland heeft de markt echter meer functies dan uitsluitend verkoop of de eerdergenoemde dienstverlening. Ook heeft
de markt in het verleden functies gekend die verdwenen zijn. Freehouse wil
deze weer terugbrengen. Daarbij wordt gedacht aan een één-uurs-service waar
eenvoudige kledingstukken op bestelling geproduceerd kunnen worden en aan
een open marktrestaurant waar je met je zelfgekochte ingrediënten door lokale
ondernemers iets kunt laten klaarmaken. De productie van waren op de markt
kan ook in cursusvorm, waarbij bezoekers zelf leren hoe ze iets moeten maken.
Maar er valt ook te denken aan de markt als ‘agora’, als een van de oudste plekken waar filosofen en politici, denkers en doeners ooit samenkwamen om te
discussiëren over maatschappelijke problemen; de markt als eerste plek waar je
de ‘ander’ kunt ontmoeten en kennis kunt nemen van zijn waren en waarheden.
De Afrikaandermarkt is dus niet alleen een uitgelezen plek voor consumptie en
productie op locatie maar ook voor het aan de orde stellen van vraagstukken
die in het gebied spelen. Sprekers, stand-up comedians, verhalenvertellers en
182 - 183
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
ander lokaal talent nemen het woord vanaf de zeepkist, als in de aloude speakers corner. Zo wordt niet alleen informatie verstrekt en aan meningsvorming
gewerkt, maar ook gediscussieerd over de markt, het plein, de buurt, de wijk en
de stad.
D - Branchering (centrale punten maken functie–
uitbreiding mogelijk)
Uit gesprekken met betrokken partijen op de markt blijkt dat vooral branchering
wordt gezien als oplossing voor diverse problemen. Voor de fysieke inrichting
van de markt houdt dat in dat er op ‘themagebieden’ wordt ingezet. Door aan
de producten bijpassende diensten toe te voegen kan binnen zo’n gebied extra
aandacht worden besteedt aan dat thema. Zo kan de markt andere functies krijgen. Op deze wijze levert branchering ook uitbreiding van het assortiment op
en wordt de overkill van bepaalde branches zoals textiel en groenten gestopt.
Ondanks de uitbreiding van het assortiment kan de kwaliteit toch in balans
worden gebracht.
E - Aankleding, modeshows en tentoonstellingen
Een mooie presentatie van de producten leidt tot betere verkoop. Als waren
aanlokkelijk uitgestald worden zullen zij zich onderscheiden. Daarom wordt
aandacht aan inrichting en ‘styling’ van een kraam gestimuleerd. Deskundigen
worden ingezet als begeleider en er wordt een prijsvraag uitgeschreven voor
de best ingerichte kraam. Er wordt een modeshow van op de markt aangeboden
kleding georganiseerd die omlijst wordt met bijzondere productpresentaties.
Zo wordt de markt interessanter voor andere doelgroepen.
F - Nieuwe marktkramen
De beperkte presentatie- en verkoopmogelijkheden op de markt hebben te maken met de uitstalling in conventionele marktkramen. De eenvormigheid en de
troosteloze uitstraling ervan nodigt niet uit tot ‘opsmuk’. In opdracht van Freehouse hebben drie kunstenaars – Dré Wapenaar, Jeroen Kooijmans en Hugo
Timmermans – prototypes voor nieuwe marktkramen uitgewerkt. Op zichzelf
bieden ze al nieuwe uitbaatmogelijkheden, maar in combinatie leveren ze een
nieuw concept voor de totale herinrichting van de markt. Kramen kunnen nu
open- en dichtgeklapt worden al naar gelang de behoefte aan meer of minder
oppervlakte en/of openheid.
Afzonderlijke kramen kunnen echter ook in combinaties een groot overdekt terrein creëren waardoor bijvoorbeeld terrassen ontstaan. Het ontwerp van deze
nieuwe marktkramen is gebaseerd op wensen van marktkooplui uit verschillende warenbranches. In de onderzoeksfase en bij de ontwikkeling van nieuwe
ideeën is door de ontwerpers daarom intensief met hen, maar ook bezoekers
en andere betrokkenen bij de markt samengewerkt. Qua vorm en functie is ten
slotte niet alleen rekening gehouden met de vernieuwing van de Afrikaandermarkt, maar ook al ingespeeld op toekomstige veranderingen van de Europese
regeleving. Want als er aan het onderzoek en de presentatie een voorlopige
conclusie mag worden verbonden dan is het deze: de regelgeving zal moeten
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
woorden a ls daden
184 - 185
veranderen. In het slotdebat aan het eind van de tweede dag waaraan naast
de portefeuillehouder van de deelgemeente Feijenoord en de voorzitter van de
ondernemersvereniging van marktkooplui ook Stadstoezicht en het OBR meededen, is gehoor gegeven aan dit inzicht en zijn afspraken voor de voortgang
van het gesprek gemaakt.
MIFLN<C@AB<
KN<<;<B8EJ<IJ
@EK<IM@<NJ1AFB<M8E;<IQN88I;
186 - 187
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
Mijn ontwikkeling
ging steeds via-via
Nadia Ouhani (31)
Nadia Ouhani is geboren en getogen in Crooswijk, maar vond op Zuid haar eerste zelfstandige woning. ÔIk vond Zuid verschrikkelijk afgelegen, maar ik had geen keuze, want
ik ging trouwen en we moesten een woning hebben.Õ Ze woonde vijf jaar in Hillesluis,
drie jaar in Bloemhof en sinds 2005 in Afrikaanderwijk. ÔNa een paar jaar dacht ik: het
is niet slecht hier en nu zou ik niet meer weg willen. Mijn ouders wonen nog steeds in
Crooswijk, hun huis gaat gesloopt worden, dus ik zeg vaak tegen hun: kom naar Zuid.
Maar ze wonen daar al bijna vijfendertig jaar, dus die stap is groot.Õ
Bijbaantje wordt (voorlopig) baan – NadiaÕs loopbaan bestaat uit
een heleboel kleine stapjes vooruit en opzij. Na het basisonderwijs voltooide ze het
lager beroepsonderwijs en het kort middelbaar beroepsonderwijs verzorging. Daarna
stapte ze over op een horecaopleiding. Na een jaar stopte ze daarmee en maakte ze van
haar bijbaantje bij McDonalds een vaste baan. Als ik nu terugkijk, ben ik pas op latere
leeftijd volwassen geworden. Op mijn twintigste dacht ik eigenlijk weinig over mijn toekomst na, dat komt wel, dacht ik.Õ Na vijf jaar nam ze ontslag, ze was toen zwanger van
haar tweede kind. ÔZe hebben me nog proberen vast te houden door me promotiekansen
te bieden, maar ik had al een gezin en mijn kinderen gaan voor, terwijl bij McDonalds
de zaak altijd voor gaat. Bovendien, ik vond het wel gezellig, maar ik zag er voor mezelf
geen toekomst in. Ik dacht: als ik ergens promotie ga maken, dan moet het iets zijn dat
echt bij mij past. Wat dat was, wist ik toen nog niet.Õ
Hobby wordt een bijbaantje met emancipatiedoelen – Nadia
hield het fulltime huismoederschap een jaar vol. ÔMet kleine kinderen hoef je je thuis
niet te vervelen, maar ik voelde echt een leegte.Õ Ze ging cursussen volgen en aan activiteiten meedoen en werd er steeds uitgepikt als een vrouw met meer capaciteiten. ÔVeel
mensen zeiden: jij bent geen vrouw om thuis te zitten.Õ Dat begon al op de sportschool.
ÔIk heb altijd gesport, eerst aerobic bij een vereniging op zuid, een keer per week een
uurtje voor mezelf. Daarna ging ik met een vriendin mee naar Fem Only, een populaire
vrouwensportschool in Delfshaven. Daar waren veel meer mogelijkheden, ik nam een
abonnement en ging gemiddeld drie keer per week, heel soms met de fiets, maar meestal sportief met de auto! Op een bepaald moment vroeg de aerobic-instructrice aan mij
wat ik ervan vond om zelf voor de groep te staan. Daar had ik nooit aan gedacht, maar
het idee om aan de andere kant van de zaal te staan, gaf me echt een kick. Zij zagen
wel iets in mij, omdat ik er duidelijk plezier in heb en omdat ik open ben en makkelijk
met mensen een praatje maak. Ze boden een cursus van drie maanden, gericht op werk
in Fem Only, maar het is een erkend certificaat waarmee je verder kunt gaan voor een
diploma sportinstructrice.Õ
Die ambitie had Nadia niet met sport, Ôik zie het niet als mijn vakÕ, maar ze gebruikte
deze korte vakopleiding wel om eigen sportactiviteiten op te zetten voor vrouwen in de
buurt die voor niet al te veel geld gezellig met andere vrouwen Ôeen beetje willen bewegenÕ. Dat doet ze in diverse buurthuizen en wijkcentra op Zuid en daar komen vrouwen
van de generatie van haar moeder op af, maar ook jonge vrouwen die voor een huwelijk
naar Nederland zijn gekomen en in Nederland hun weg nog niet hebben gevonden. ÔZe
komen door zoÕn activiteit het huis uit, leren andere vrouwen kennen, horen van andere
activiteiten, komen op andere idee‘n, het kan het begin zijn van een nieuwe start en
daar doe ik het ook voor.Õ
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
woorden a ls daden
188 - 189
Te hoog gescoord voor een integratietraject voor
‘allochtone’ vrouwen – Daarnaast organiseerde Nadia een tijdje bij de
Marokkaanse vereniging van Bloemhof kinderactiviteiten; ook om uit te proberen
of dat wat voor haar was. Via die vereniging kwam ze in contact met een bureau dat
subsidie had gekregen om vrouwen een handje te helpen een opleiding in de welzijnssector te volgen. Nadia schreef zich in, maar het werd uiteindelijk niets, omdat ze in
de intake-test op MBO3-niveau scoorde, terwijl de projectsubsidie bedoeld was om
vrouwen in de opleiding van Helpende Welzijn op MBO2 te laten instromen. ÔZe zeiden
wel dat ik niveau 3 zou mogen doen, maar ik heb nooit meer iets gehoord.Õ Dat was extra
jammer, omdat vrouwen zonder uitkering bijna nooit kunnen profiteren van werktoeleidingsprojecten en vergoeding van opleidingskosten. Vrouwen als Nadia, die met haar
gezin moet rondkomen van het salaris van een automonteur, missen daardoor vaker
ontwikkelingskansen.
Opnieuw opgemerkt als vrijwilligster met kwaliteiten –
Via Osman Dogan, de toenmalige Sonor-opbouwwerker van Bloemhof, kwam er echter
nog een kans. ÔWe woonden in een huis dat gesloopt ging worden, Osman informeerde
ons over onze rechten en we vormden met een aantal bewoner een groepje om de strijd
aan te binden met de woningcorporatie. WBR vond: wij gaan slopen, dit is de Woonkrant, er is voor jullie een urgentieregeling en bekijk verder maar waar jullie gaan
wonen. Maar wij wilden ons niet zomaar uit ons huis laten jagen.Õ Nadia was een van
de weinige doorzetters van het groepje en dat was voor Osman aanleiding om naar
haar toekomstplannen te vragen: waarom deed ze eigenlijk geen opleiding om verder
te komen? Misschien kon ze het financi‘le probleem oplossen door er via vrijwilligerswerk in te rollen. Een tijdje later, Nadia was al verhuisd naar de Afrikaanderwijk, vroeg
hij haar om vrijwillig spreekuurhoudster in de wijkwinkel van Bloemhof te worden.
ÔIk dacht weer: waarom niet? Ik kan het proberen, kijken of ik het leuk vind. In het
begin dachten de Nederlandse medewerkers: zoÕn allochtone vrijwilligster heeft het
op een bepaald moment wel gezien en dan zien we haar niet meer. Toen ik na de eerste
zomervakantie gewoon terugkwam, waren ze echt verbaasd. Maar ik vond het werk
leuk. Ik houd ervan met mensen om te gaan en het bevalt me goed om hen te helpen
met formulieren, naar instanties bellen en wat er verder nodig is. In het begin was het
niet druk en kwamen er alleen Turkse mensen. We heben een folder gemaakt om meer
bekendheid aan het spreekuur te geven en nu, na drie jaar, komen er veel meer mensen;
ook Afrikanen, Pakistanen, Surinamers, Marokkanen en Nederlanders.Õ
29 jaar: een tweede onderwijskans en een duidelijke toekomstkeuze – Nadia had het werk gevonden dat bij haar past, hier wilde ze verder
in, een opleiding volgen dus. Na een jaar stapte ze naar het bestuur van de bewonersorganisatie om te vragen of ze tevreden waren met haar werk en of ze haar opleiding
wilden betalen. Het antwoord was twee keer ja. Ze vond op internet een geschikte opleiding, MBO sociale dienstverlening, en stapte later over op sociaal juridische dienstverlening. In het eerste jaar deed ze stage bij een andere bewonersorganisatie. Momenteel
doet ze stage op haar vrijwilligersplek. Haar lesgroep, een zeer gemixte groep van
mannen en vrouwen in de leeftijd van 22 tot 50, is een belangrijke bron van ondersteuning. Nadia kreeg in haar tweede studiejaar haar derde kind. Haar man heeft op zijn
werk zorgverlof kunnen regelen. Hij is vrij op haar opleidingsdag en werkt daarvoor
een keer per maand op zaterdag. De baby gaat mee naar de stageplek en na een half jaar
naar de kinderopvang. ÔIk doe dit voor mijn eigen toekomst Žn voor de toekomst van
mijn kinderen. Kinderen worden steeds duurder, maar ik vind het ook belangrijk om
tegen mijn kinderen te kunnen zeggen dat ik niet alleen thuis in de keuken heb gestaan
maar me verder heb ontwikkeld. Door betaald werk of vrijwilligerswerk, dat maakt in
principe niet uit.Õ
Haar passie: werk en vrijwilligerswerk om vrouwen uit
de buurt verder te helpen – NadiaÕs laatste vrijwilligersinitiatief is het
opzetten van een cursus dodenwassen. Omdat jonge mensen dat hier niet leren, moeten
er soms mensen van ver gehaald worden om doden te wassen volgens de islamitische
tradities. Nadia vond een deskundige Indonesische vrouw, volgde eerst zelf een cursus
en vormde toen Ð in samenwerking met de Somalische moskee Ð een cursusgroep van
jonge meiden/vrouwen. ÔWe begonnen met een groep van 30, we komen een keer per
maand bij elkaar, maar er komen steeds minder vrouwen. Als ik ze opbel, dan hebben
ze allemaal hun eigen reden, maar niemand doet de moeite om af te bellen. Sommige
vrouwen zeggen het druk te hebben omdat ze net getrouwd zijn, maar waar heb je het
dan druk mee!? Hoe moet dat gaan als ze straks kinderen krijgen!Õ Nadia mist verantwoordelijkheidsbesef bij deze jonge vrouwen. Misschien vinden ze het niet belangrijk
genoeg, is de cursus voornamelijk tijdverdrijf, of hebben ze Ð net als zij zelf op die
leeftijd Ð geen duidelijk toekomstbeeld. Nadia weet het niet precies en is geneigd om
deze ÔlaksheidÕ praktisch te benaderen. ÔAls iets verplicht is, dan komen ze wel, dat zie
je nu bij de inburgeringscursussen voor oudkomers. Ze moeten nu naar taalles, anders
worden ze gekort op hun uitkering of krijgen ze een boete. Dat werkt. Het werkt ook als
er iets te halen is, een extra voordeeltje, dan staan ze in rijen voor de deur, dan weten ze
het ineens allemaal te vinden. Dat zie je bij de Lidl als die 50% korting aanbiedt op het
een en ander. Dus als je zou zeggen: de eerste honderd mensen die zich aanmelden bij
een sportvereniging krijgen 50% korting, dan staan ze misschien ook wel met duizend
voor de deur.Õ
Nadia zelf heeft zoÕn stimulans niet nodig. Ze werkt nog steeds onbetaald in de wijkwinkel, volgt met plezier haar opleiding en is vast van plan haar later ontdekte toekomstdroom te realiseren: een HBO-diploma maatschappelijk werk halen en een baan
vinden in de vrouwenhulpverlening. ÔIk wil vrouwen helpen bij problemen, bijvoorbeeld
bij alle regelzaken na een echtscheiding, als ze er ineens alleen voor staan. Maar ik wil
ook net een stapje voor zijn. Ik zie om me heen dat vrouwen geen gebruik maken van
hun rechten. Ik wil hen helpen breder te kijken dan hun dagelijkse kleine wereldje en
zelfstandiger te worden, minder afhankelijk van hun man. Daarvoor wil ik activiteiten
organiseren bij bestaande organisaties, clubhuizen, vrouwenhuizen, zelforganisaties.
Maar ik zou ook cursussen voor mannen willen organiseren, om hen duidelijk te maken
hoe belangrijk het is dat vrouwen zich ontwikkelen. Want mannen denken soms: ze
mag wel Nederlands leren omdat het van de overheid moet, maar ze beseffen niet hoe
belangrijk het is dat hun vrouw kan communiceren met de mensen in haar omgeving.
Veel problemen ontstaan door miscommunicatie, of omdat mensen het gesprek uit
de weg gaan omdat ze niet weten hoe ze het moeten zeggen. Je hebt de taal nodig om
elkaar te kunnen begrijpen.Õ
Zeven maanden later zit Nadia in het derde en laatste jaar van haar studie. Ze gaat
binnenkort serieus op zoek naar betaald werk. Dat is ook nodig om volgend jaar met de
part-time HBO-opleiding te kunnen starten.
190 - 191
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
Om te beginnen: een
eigen portemonnee
Lutfiye Yalcin
Lutfiye Yalcin emigreerde in 1975 voor het eerst samen met haar moeder, broers en
zussen naar Nederland, naar de wijk Feijenoord waar haar vader al langer woonde. Twee
jaar later ging ze weer terug naar Turkije omdat haar moeder het niet volhield in de
portiekwoning in het koude kikkerland. Een jaar later keerden ze terug naar Nederland, daarna ging de halve familie nog een keer op en neer en toen had dochter Lutfiye
er genoeg van. Ze was inmiddels twaalf jaar, maar in haar paspoort stond veertien jaar.
Door dat heen en weer gesleep was het met school niet veel geworden. ÔIk sprak drie
talen, Koerdisch, Turks en Nederlands, maar geen enkele taal goed. Mijn vader wilde
dat ik huisarts werd, daar droomde hij van. Ik heb tegen hem gezegd: dat kan niet, ik
zat elke keer in een andere klas in een ander schoolsysteem, ik heb veel gemist.
12/14 jaar: aan het werk in een wasserij in Schiedam –
Ik wilde liever gaan werken en dat heb ik gedaan. Ik vond een baan bij een wasserij in
Schiedam en daar ben ik elf jaar gebleven.Õ Lutfiey trouwde met een man uit Turkije
en toen de kinderen kwamen, is ze overgestapt naar een schoonmaakbaan bij Hunter
Douglas; min of meer om de hoek dus. Daar werkt ze nog steeds, momenteel Õs morgens
van 6.00 tot 8.30 uur, maar ze deed en doet nog een heleboel meer. ÔIk ben van 1980
tot 2001 vrijwilliger geweest in het buurthuis. Ik heb in de loop van de jaren heel veel
activiteiten georganiseerd voor vrouwen, samen met beroepskrachten die hier ook al
jaren werken. Het is leuk om te doen, maar je doet het soms jaren achter elkaar voor
ŽŽn bosje bloemen. Ik heb ook een huis en drie kinderen, die kosten geld, dat kan niet
allemaal van ŽŽn loon plus een beetje.Õ
Na 21 jaar vrijwilligerswerk een ID-baan in de sporthal –
Dus toen er een ID-baan vrij kwam in de sporthal in Feijenoord, als medewerker kantine
en activiteitenbegeleider, is ze er gelijk achteraan gegaan. ÔIk heb geen diplomaÕs, wel
een certificaat van een bestuurscursus van SezerConsult, Žn ik heb een vak: ik kan
goed met kinderen werken, en met hun ouders. Op een kantoor is niks voor mij, ik moet
iets doen, met mensen bezig zijn, mensen helpen. Ik doe dat ook in mijn eigen stukje
straat. Een barbecue organiseren, met vrouwen ergens naar toe gaan. Het is mijn vak,
maar ook mijn taak in het leven, denk ik. Hier in de sporthal komen vooral mannen.
Daarom vonden mensen, vooral Turkse mensen, het eerst gek dat ik hier ging werken,
ik doe ook veel avonddiensten. Maar ik werk voor mezelf, ik trek me niets aan van wat
ze zeggen. Vroeger ging ik ook altijd met mijn vader mee, naar het zwembad, naar de
moskee, voetballen. Hij zei altijd: ÒJe moet doen, durven, niet schamen.Ò En ik heb een
lieve man, hij steunt mij in die dingen. Nu de mensen zien hoe ik het in de sporthal doe,
groet iedereen mij. Jammer genoeg is mijn baan nog steeds een ID-baan. Zodra het een
vaste baan wordt van 32 uur, zeg ik mijn schoonmaakbaan op. Na dertien jaar.Õ Lutfiye
is inmiddels 40, of 42 het is maar hoe je het bekijkt. Ze is helemaal verknocht aan de
wijk Feijenoord; omdat ze er iedereen kent , Ôdit is mijn dorpjeÕ, en omdat ze er twee
banen heeft. Mijn vader zei altijd: je land is niet waar je geboren bent, maar waar je te
eten hebt.Õ
Praten met vrouwen – Lutfiye kent ook de nadelen van een dorp, de vrouwen
die van het dorp in Turkije in het dorp in Rotterdam terechtkomen en daar vast komen
te zitten in een beperkt en onzelfstandig huisvrouwenbestaan. ÔZe denken: ik moet het
huis schoonmaken, eten koken, voor de kinderen zorgen en verder niets.Õ Vrouwen die
nooit goed Nederlands leren en na dertig jaar nog steeds niet zelfstandig van A naar B
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
woorden a ls daden
192 - 193
durven te gaan. ÔSommigen denken dat het met islam te maken hebben, maar dat is niet
zo. De islam zegt juist dat je moet leren en in de wereld moet staan. Sommige oudere
vrouwen zijn onzeker omdat ze niet kunnen lezen en schrijven. Dan durven ze de deur
niet open te doen voor een onderhoudsman, omdat ze bang zijn dat ze niets kunnen zeggen en een formulier moeten ondertekenen. En sommige vrouwen hebben een strenge
man of schoonouders die hen tegenhouden, maar dat kan ook een smoesje zijn. Dan
zeggen vrouwen: ik mag niet van mijn man, maar als ik hun man daarop aanspreek,
zegt hij: ÒAlsjeblief, kan jij er niet voor zorgen dat ze meer naar buiten gaat, dat ze wat
gaat doen, dat ik niet altijd mee hoef te gaan. Ik ken het uit mijn eigen familie. Ik zie
ook veel depressiviteit bij Turkse vrouwen. Vrouwen die totaal passief en futloos zijn.Õ
Lutfiye lokt deze vrouwen naar het buurthuis, naar taalles en naar een vrouwenpraatgroep. ÔTurkse vrouwen houden van roken, dan gaan we met zijn allen in een rookhok
zitten en over van alles praten. Nieuwe vrouwen zijn soms bang voor roddelen, maar ik
zeg: ÒWe gaan wel fijn roddelen, maar het blijft allemaal hier.Ó
Feesten en werken als medicijn tegen depressiviteit –
Maar het buurthuis is niet alleen praten en roken. ÔJe krijgt vrouwen pas echt actief
door een feest te organiseren. Turkse vrouwen houden van feesten. We zijn al weer
begonnen met 8 maart, internationale vrouwendag. Dan gaat iedereen wat bedenken: eten, aankleding, muziek, een modeshow, buikdansen en alles wat er verder bij
komt kijken. En op de dag zelf trekken alle vrouwen hun mooiste kleren aan.Õ Het lijkt
dezelfde soort oppepper en opwinding als de ramadan, het slachtfeest, de voorbereidingen van de Turkijereis of een verloving en een bruiloft. Het haalt de vrouwen uit hun
treurige sleur en het zijn tegelijkertijd vertrouwde bezigheden en bekend terrein. Het
buurthuis als ontmoetingsplek, activiteiten- en informatiecentrum.
Voor de jonge vrouwen/moeders heeft de ouderkamer van de school vaak zoÕn functie. Maar voor deze vrouwen is volgens Lutfiye betaald werk een beter medicijn tegen
depressiviteit en stilstand. Ze heeft in de loop van de jaren al heel wat vrouwen aan een
baan geholpen: schoonmaakwerk bij Hunter Douglas (ÔWe werken daar nu met negentien Turkse vrouwen) en Unilever, en werk op de pakjesafdeling van Unilever (ÔDaar
heb ik laatst tien vrouwen aangemeldÕ). Voor de zomerperiode regelt ze de vervanging.
Dan kunnen de vrouwen die in Nederland blijven, sparen voor de grote reis in het jaar
daarop. Kinderopvang is soms een probleem, maar het is werk om de hoek, dat maakt
het makkelijker om iets te regelen.
Het informele arbeidsbureau van de wijk Feijenoord –
Lutfiye is voor laagopgeleide Turkse vrouwen het informele arbeidsbureau van Feijenoord. Of misschien kan je beter zeggen: emancipatiebureau. ÔEen vrouw bij mij in de
straat durfde niet naar buiten. Ze kwam vaak bij mij, ik ben een doener, dus ik zei: ga
maar lekker werken. ÒMaar kan dat wel?Ó vroeg ze. Ik ben met haar man gaan praten.
Ik heb gezegd: ÒIk heb werk voor haar als schoonmaakster.Ó Hij had geen bezwaar en ik
heb haar toen gelijk ingeschreven. Dat is een paar jaar geleden. Nu doet ze de opleiding
voor crcheleidster. Dat zie ik veel. Vrouwen beginnen met klein werk: een paar uur
en werk waar je niet veel opleiding voor nodig hebt. Maar daardoor verdienen ze eigen
geld en dat maakt uit. Dan zijn ze wat. Dan hoeven ze niet elke keer geld aan hun man
te vragen. Andere vrouwen zien dat en denken: kijk, die vrouw heeft eigen portemonnaie, ik kan beter ook gaan werken. Van de sociale dienst moeten ze tegenwoordig
vrijwilligerswerk doen, dat is niet slecht, maar de vrouwen zeggen: dat helpt niet. En
dat is in zekere zin ook zo. Vrouwen die geen eigen geld hebben, blijven afhankelijk van
hun man. Ze blijven altijd een beetje poezig bij hun man. Mijn buurvrouw wilde nooit
met mij ergens naar toe. Dan zei ik: ga mee winkelen, maar het was altijd: ÒNee, kan
niet, moet ik aan mijn man vragen.Ó Nu werkt ze en vraagt ze mij om mee te gaan. ÒIk
heb nu eigen portemonnaieÓ, zegt ze. Ik ken ook vier vrouwen die bloemen plukken in
het Westland. Die deden vroeger ook nooit wat. Nu rijden ze zelf elke dag met de auto
ernaartoe. En wie weet wat ze over een paar jaar doen. Als de ogen eenmaal open gaan,
kan er van alles veranderen. Mijn buurvrouw is inmiddels overgestapt naar de KPN.Õ
Het belang van bijverdienen – Het aanknopingspunt is ÔbijverdienenÕ
(want het leven is duur) en Ôeigen portemonnaieÕ (zelfstandigheid). Helaas is er buiten
Hunter Douglas en Unilever in Feijenoord weinig werk te vergeven. Een paar vrouwen
verdienen in de zomer een centje bij door op de markt en aan de deur producten uit
hun volkstuintje verkopen. ÔDan lopen ze over de Afrikaandermarkt met een emmer of
een tas en spreken ze andere Turkse vrouwen aan. ÒIk heb verse bosuien, voor een euro
vijftig. Wil je kopen?ÓÕ Sommigen verdienen incidenteel wat bij met eten koken voor
buurtfeesten.
Wat nog niet gebeurt, maar waar wel mogelijkheden zitten, is gastouderopvang van
kinderen en bejaardenzorg. ÔDat zijn bijna altijd Nederlandse of Surinaamse vrouwen,
maar waarom zouden Turkse vrouwen dat niet kunnen gaan doen? Ze doen het wel
gratis voor hun familie.Õ Vooral de bejaardenzorg is een goede mogelijkheid. Daarvoor
moeten ze de deur uit, maar hoeven ze niet al te ver te reizen, ze moeten meestal Nederlands praten en ze verdienen er wat mee. Dat is vier in een. Maar laten we niet vergeten
dat er tussen de nieuwkoomsters, vrouwen (en mannen) die voor een huwelijk naar
Nederland komen, ook mensen zitten met diplomaÕs, een lyceumdiploma of meer. ÔIk
ken hier ook een Turkse vrouw die op de universiteit heeft gezeten. Zij heeft heel lang
bij haar schoonfamilie ingewoond en dat waren strenge, ouderwetse mensen. Ze mocht
niets. Ik dacht wel eens: zou ze ooit achter dat raam vandaan komen? Maar na dertien
jaar heeft ze haar man voor het blok gezet: ik wil scheiden en ik ga terug naar Turkije
als ik zo hier moet blijven. Ze hebben nu een eigen huis en zij werkt als huisartsassistente. Ze spreekt echt perfect Turks, daar ben ik wel eens jaloers op, en goed genoeg
Nederlands. ÒWaarom heb ik hier dertien jaar mee gewacht!?Ó zegt ze wel eens tegen
mij.Õ Je zou ook kunnen zeggen: waarom hebben in die dertien jaar zo weinig mensen
opgemerkt dat er een academica zat te verpieteren in Feijenoord?
Lutfiye gaat trouwens ook weer leren. ÔMijn man wil zijn Nederlands verbeteren, hij is
met een cursus begonnen en ik doe met hem mee. Onze kinderen helpen een beetje, ze
verbeteren me soms, dat is niet altijd leuk, maar het helpt wel.Õ
194 - 195
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
Eindelijk vers blader deeg
op Zuid
Sefa Akbulut (48)
Sefa Akbulut was elf jaar toen ze naar de wijk Hillesluis in Rotterdam verhuisde. In
Turkije was ze net overgegaan naar klas 5. In Nederland werd ze Ôvanwege de taalÕ
teruggezet naar klas 3. Ze hield het drie jaar met de jongere leerlingen vol. ÔKlas 6 heb
ik overgeslagen, ik wilde niet meer als veertienjarige naar de lagere school. Omdat mijn
ouders niets deden, heb ik me zelf ingeschreven op een huishoudschool en heb ik op de
lagere school gezegd dat ik terug ging naar Turkije. Ik geloof dat ze het wel door hadden, maar ze hielden me niet tegen.Õ Op de huishoudschool bleef het schrijven van de
Nederlandse taal een probleem, omdat er op de lagere school te weinig aan gedaan was.
Het schoolleven beviel haar steeds minder, omdat haar ouders haar verboden om aan
alle extra schoolactiviteiten mee te doen.
Een baan in het centrum vond mijn moeder te ver – ÔIk was
het enige Turkse meisje in mijn omgeving dat naar school mocht en er werd dus op mij
gelet door familieleden, buren en kennissen. Daar waren mijn ouders gevoelig voor.
Daarom ben ik na het halen van mijn diploma gestopt. Ik wilde heel graag doorleren,
maar had de hoop opgegeven dat het iets zou worden.Õ Sefa wilde Ônaar kantoorÕ. Ze
had op school een typdiploma gehaald en vond een baan als datatypiste bij Nationale
Nederlanden. Haar moeder wilde echter niet dat haar achttienjarige dochter elke dag
Ôhelemaal naar het centrumÕ zou reizen. Ze had al een bijbaantje als cassire bij Bas
van der Heijden in de buurt. Ze moest daar maar blijven werken. ÔIk heb me niet verzet,
ik was al blij was dat ik mocht gaan werken. En ik was 18, we hadden altijd veel lol bij
Bas met de collegaÕs onder elkaar.Õ Sefa trouwde toen ze 22 was, ze bleef nog vier jaar
werken en kreeg toen haar eerste kind. ÔIk wilde eerst sparen en daarna stoppen met
werken, want ik wilde mijn kinderen beslist niet door mijn ouders of schoonouders
laten opvoeden. Ik voelde mij echt een ÔbewusteÕ moeder.
Deelneemster – vrijwilligster – medewerkster van een
moedergroep – Het tweede kind kwam anderhalf jaar later. Toen zij hem opgaf bij
de peuterspeelzaal, werd ze verwezen naar Samenspel, een programma waarin Ôallochtone moedersÕ leren spelen met hun kinderen. ÔIk zat in een groep met Turkse moeders
en er was een Turkse en een Nederlandse leidster, we werden in twee talen aangesproken, dat hoorde bij de methodiek.Õ Toen de Turkse leidster ziek werd, vroeg de Nederlandse leidster aan Sefa of ze haar vrijwillig wilde vervangen. Niet lang daarna werd
haar een contract aangeboden. ÔIk sprak de taal goed en ik houd van kinderen. Zelfs bij
Bas had ik vaak een hoop buurkinderen om mij heen. De chef zei wel eens: dit is geen
kinderdagverblijf, bewaar je liefde maar voor je eigen kinderen.Õ Omdat het werk haar
goed beviel, vroeg ze naar een opleiding. Ze kon meedoen aan een toeleidingsproject
van het arbeidsbureau voor allochtone vrouwen naar de kinderopvang en hoefde daardoor de opleiding niet te betalen. Nadat ze dat diploma had gehaald, is ze op aanraden
van een collega aan de opleiding MBO sociaal cultureel werk begonnen. ÔDie collega
vond dat ik zo goed met de moeders kon werken en dat vond ik zelf ook erg leuk om te
doen.Õ
Het opbouwwerk ziet een vrouw met kwaliteiten – Hoewel haar
derde kind nog heel jong was, haalde ze ook dat diploma binnen de voorgeschreven tijd.
Het lukte haar echter niet om binnen haar instelling een geschikte functie te krijgen.
Uiteindelijk werd ze weggekaapt door het opbouwwerk in Feijenoord, eerst voor een
tijdelijke baan die ze naast het peuterwerk deed. Later werd haar een vaste baan aange-
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
woorden a ls daden
196 - 197
boden, met als voorwaarde dat ze de HBO-opleiding opbouwwerk ging volgen. Sefa was
net veertig geworden, maar ze deed het en haalde ook dat diploma met mooie cijfers,
ondanks de nog steeds bestaande schrijfproblemen. Ze vindt het niet moeilijk om collegaÕs te vragen om haar teksten na te kijken, maar schrijven is voor haar nog steeds
een worsteling waar ze elke keer weer erg tegen opziet. ÔDe instelling waar ik werk,
houdt over een jaar op te bestaan. Ik moet dus naar ander werk gaan zoeken, maar dat
schrijfprobleem houdt me tegen. Ik zou graag met vrouwen werken, echt met hun ontwikkeling bezig zijn. Ik heb wel plannen in mijn hoofd, maar ik zie er vreselijk tegen op
om die op papier te zetten.Õ
40 jaar: HBO-diploma gehaald, baan opgeheven, ideeën
over vrouwenwerk – De plannen in SefaÕs hoofd komen onder andere voort
uit haar bezigheden met het vrouwenhuis in Hillesluis. Als opbouwwerker heeft ze in
die wijk een aantal jaren geleden een Turkse vrouwengroep opgestart. Toen ze moest
overstappen naar een andere wijk is die groep overgenomen door een Nederlandse collega. Zij heeft de vrouwen gesteund in het organiseren van een eigen ruimte en toen die
er eenmaal was, is Sefa bestuurder geworden. Het bestuur bestaat uit Turkse, Marokkaanse, Nederlandse en een Surinaamse vrouw. De gebruikers en de gastvrouwen zijn
Turkse en Marokkaanse vrouwen. Er worden taallessen en voorlichting gegeven en er
zijn open inloopochtenden. De gastvrouwen komen uit de groepen, ze krijgen een kleine
vergoeding via de OK-bank en het zijn volgens Sefa potenti‘le doorgroeivrouwen.
Tussen droom en daad zitten echter praktische bezwaren, zoals de kosten van de opleiding en de kinderopvang. ÔAls je man niet veel inkomen heeft, bijvoorbeeld net iets
meer dan minimumloon zodat je ook veel extraatjes misloopt, dan zijn die kosten echt
een probleem. Je kan wel zeggen: dat is investeren in jezelf en in de toekomst, maar zo
werkt het niet. Het is voor deze vrouwen al een hele stap om weer naar school te gaan
en stage te gaan lopen en daarmee minstens vier dagen per week vast te zitten. Het is
ook niet eenvoudig om het allemaal goed te regelen met kinderen van verschillende
leeftijden. Een moeder of schoonmoeder wil wel eens wat doen, maar op zussen of
schoonzussen kunnen ze tegenwoordig niet meer rekenen. Als het dus ook nog een paar
jaar een hoop geld kost, zonder dat daar verdiensten tegenover staan, dan is voor veel
huisvrouwen de drempel naar opleiding en werk te hoog. Dan houden ze het liever bij
hun schoonmaakbaan, of thuiswerk zoals spruitjes schoonmaken.
Een andere drempel zijn Ôde papierenÕ. ÔIn het vrouwenhuis komen veel vrouwen die
goed kunnen koken. Mijn ideaal is om hen zo te begeleiden dat ze daar ook iets mee
gaan verdienen en dat ze zo iets gaan betekenen in de maatschappij. Dat kan ik er als
vrijwillige bestuurder niet even bijdoen, want daar komen allerlei dingen bij kijken.
Uitzoeken welke certificaten ze moeten halen in verband met hygi‘ne en voedingsleer.
Ze moeten een bedrijfsplan maken en als ze er een echt bedrijf van willen maken, moet
iemand een horeca-ondernemersdiploma halen. Dat is voor deze vrouwen een grote
omschakeling. Ze maken nu incidenteel hapjes te maken voor een buurtfeest, maar
als ik ze dan vraag om te berekenen hoeveel het kost, dan komt het er nooit van. Het
gevolg is dat ik het steeds moeilijker vind om het te vragen, want ik vind dat geen
vrijwilligerswerk.Õ
Culinaire zakelijke mogelijkheden voor vrouwen in Rotterdam Zuid – Afgezien van de administratieve en bureaucratische hobbels ziet
Sefa wel zakelijke mogelijkheden op etensgebied, onder andere ge•nspireerd door de
praktijk in Turkije waar veel vrouwen eigen kleine zaakjes hebben in deze sector. ÔVrouwen zouden bijvoorbeeld bladerdeeg kunnen maken. Dat wordt heel veel gebruikt in de
Turkse keuken, maar dat kan je hier nergens kopen, behalve ingepakt en ge•mporteerd
uit Turkije, maar dat koopt niemand want dat is oud. Vrouwen zonder baan maken het
meestal zelf. Zelf neem ik elk jaar vanuit Turkije voorraden mee. Die vries ik in, maar
als hier een winkel zou zijn waar ik vers bladerdeeg zou kunnen kopen, dan deed ik dat
wekelijks.Õ Vrouwen zouden hun deeg kunnen leveren aan winkels en aan restaurants.
Ik ben ervan overtuigd dat er een markt voor is en voor de productie hoeft geen grote
apparatuur te worden aangeschaft. De productie zou ook uitgebreid kunnen worden
met Turkse pizzaÕs. Zelfs op de Afrikaandermarkt zijn die niet te koop, terwijl ze toch
een prima en betaalbaar alternatief zijn voor het broodje gezond en de vettere snacks.
Ze zouden ook aan schoolkantines geleverd kunnen worden.
Nog een stap verder zijn kleine goedkope eethuisjes. Je moet nu kiezen tussen de
shoarmatent en het dure Turkse restaurant. ÔIk ben laatst nog met mijn dochters uit
eten geweest. Daar was ik 117 euro mee kwijt. Dat betaal je dan zeker voor de huur en de
verwarming, want de ingredi‘nten zijn heel eenvoudig en goedkoop.Õ Er zijn gezonde en
traditionele Turkse gerechten, zoals manti (Turkse ravioli) die goedkoop aangeboden
kunnen worden als de entourage eenvoudig gehouden wordt. Vergelijkbaar met de Surinaams/Javaans/Chinese eethuisjes op de West-Kruiskade, maar je zou in de zomermaanden ook aan kiosken met wat stoelen en tafeltjes eromheen kunnen denken, op de
Maaskade of in het park. Daarmee breng je ook iets van de levendigheid van de Turkse
steden in Rotterdam. Want daar gaan mensen wel geregeld met de hele familie eten en
thee drinken, maar hier niet of veel minder.
Het liefst zou Sefa een keer met een groep gemotiveerde vrouwen naar Istanbul gaan
om technische en organisatorische kennis op te doen. ÔHet is nuttig als vrouwen zich
verdiepen in de verschillende productietechnieken, want de manier die ze van hun moeder geleerd hebben, is niet altijd de makkelijkste en soepelste. We kunnen daar naar
bedrijfjes gaan om dat te bekijken. En we kunnen vrouwenhuizen bezoeken in de gecekondu, de arme buitenwijken van Istanbul waar veel immigranten van het platteland
wonen. Sommige vrouwenhuizen functioneren tevens als productiebedrijfjes, met wat
financi‘le en organisatorische ondersteuning van de overheid. Vrouwen kunnen daar
met hun kinderen naar toe gaan. Er is opvang en er worden cursussen en voorlichting
gegeven.Õ Die combinatie zou ook heel geschikt zijn om een bepaalde groep vrouwen in
Rotterdam-Zuid vooruit te helpen.
Vrouwen én mannen activeren – Om deze idee‘n te realiseren, zijn
naast zakelijke coaching en financi‘le regelingen, verbeelding en ambities nodig. De
vrouwen moeten het voor zich zien en voldoende zelfvertrouwen krijgen om ingewikkeldheden te overwinnen. ÔHet helpt als vrouwen tussenstappen kunnen doen, als ze
door stages erachter kunnen komen wat hun kwaliteiten zijn. Ik had mijn kwaliteiten
als peuterjuf ook nooit ontdekt als ik niet met mijn zoontje naar die cursus was gegaan.
Een verplichting helpt soms ook. Deze vrouwen zijn voor van alles en nog wat bang:
dat ze het niet kunnen, dat het reizen een probleem is, en dan moeten ze van de sociale
dienst vrijwilligerswerk doen en dan gaat het gewoon. En tenslotte helpt het als hun
man erachter gaat staan. Een man die zelf niks doet, hele dagen in het cafŽ zit, die
wordt niet enthousiast van werk- en ondernemingsplannen van zijn vrouw. Die mannen
moeten ook opgepept worden richting werk, maar daarbij moet net zo goed naar hun
kwaliteiten gekeken worden.Õ
Een onzeker jaar later is het opbouwwerk aan een andere Rotterdamse opbouwwerkorganisatie uitbesteed die Sefa een baan heeft aangeboden. Sefa, die vaak voor van
alles en nog wat gebeld en gevraagd wordt, heeft inmiddels besloten om ook zelfstandig
opdrachten te gaan aannemen. Haar dochter, studente medicijnen, gaat haar website
maken.
198 - 199
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
Geen bosje bloemen,
maar betalen in
talentontwikkeling
Bien Hofman (58)
Bien Hofman groeide op in Hoogvliet, verhuisde naar Emmen en Etten Leur en woont
sinds achtentwintig jaar in Pendrecht. Ze zat op de huishoudschool haalde haar typdiploma en ging op kantoor werken. De jonge Bien had geen grootse carrireplannen; ze
wilde trouwen en kinderen krijgen en zo ging het ook. Op haar twintigste werd de eerste geboren en vier jaar later de tweede. Haar moederschap kwam op de eerste plaats,
werken deed ze erbij. Ze was oproepkracht bij de thuiszorg en deed vrijwilligerswerk op
de school van haar kinderen. Toen haar zoon ging studeren, moest er echter meer geld
op de plank komen. ÔMijn man had een baan bij Shell, maar die studie was zo kostbaar,
ik kon gewoon niet meer rondkomen.Õ Bien nam een vaste baan bij Thuiszorg en ging al
snel interne opleidingen volgen. ÔMijn eerste leidinggevende bij de Thuiszorg was mijn
stimulator. Ze zei tegen mij: ÒDat huishoudelijk werk kan je altijd doen, ga jij je maar
verder ontwikkelen en toen ik eenmaal begon met opleidingen was het hek van de dam.
Ik vond het leuk.Õ Uiteindelijk haalde ze het diploma MBO Sociale Dienstverlening en
werd ze zorginzetplanner.
Kiezen voor kinderen – ÔAls ik het geld niet nodig had gehad, was ik nooit
aan werken begonnen en daar is volgens mij niets mis mee. Ik ben heel ouderwets in
die dingen: als je samen kiest voor kinderen, moet je zorgen dat ze een basis krijgen
waarmee ze verder kunnen. Kinderen moeten zich veilig voelen en gehoor krijgen als ze
ergens mee zitten. Dus moet er iemand thuis zijn als ze van school komen; niet alleen
als ze op de basisschool zitten, maar ook in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs. Het kan de vader of de moeder zijn, dat maakt in principe niets uit. Mijn ideaal is
dat vrouwen die dat willen de gelegenheid krijgen om thuis te blijven om voor de kinderen te zorgen. Ik noem dat ook werk. De helft van het salaris van haar man is dan haar
salaris. Ik zie dat niet als afhankelijkheid. Alleenstaande moeders moeten werken en
zolang ze een uitkering hebben, bepaalt Sociale Zaken hoe lang ze op vakantie mogen
gaan en wat hun maximum-inkomen is. Bijverdiensten moeten ze inleveren. Vanuit de
samenleving gezien, vind ik dat wel kloppen, maar voor henzelf is het heel vervelend.
Dat is pas echt afhankelijkheid.Õ
‘Mensen moeten ook vooruitkomen met wat zij doen voor
de wijk’ – In januari 2001 begon Bien als administratieve ondersteuner bij de
bewonersorganisatie van Pendrecht. Een paar maanden later werd opbouwwerker Rieks
Westrik aangenomen. Samen bouwden ze onder andere de Pendrecht Universiteit op.
De Pendrecht Universiteit zet de schijnwerpers op wat mensen al kennen en kunnen en
cre‘ert mogelijkheden voor mensen om zich verder te ontwikkelen. ÔHet wordt bijvoorbeeld heel vanzelfsprekend gevonden dat vrouwen bij buurtfeestjes hapjes maken. Daar
krijgen ze dan een bloemetje voor, want geld is er niet of heeft vanwege de uitkering
geen zin. Of het is zoÕn cadeaubon die eeuwig in je portemonnaie blijft zitten, maar heel
vaak wordt er niet over nagedacht. Dat doen wij wel. Mensen moeten ook vooruitkomen
met wat zij doen voor de wijk. Een beetje geld toestoppen is niet altijd het beste middel,
want waar blijft dat als je altijd krap zit? Wij stoppen de verdiensten van de vrijwillige
cateraars liever in een pot en kopen van dat geld cursussen in. De vrouwen bepalen
zelf wat voor cursus ze willen. Ik ben met een horecaschool een cursus op maat aan
het afspreken. Belangrijk is dat daar een diploma aan vast zit om de opgedane kennis
te kunnen tonen. Onze maatschappij zit nu eenmaal zo in elkaar dat diplomaÕs belang-
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
woorden a ls daden
200 - 201
rijker gevonden worden dan ervaring en kwaliteiten die in de mens zelf zit. Daarmee
hebben ze nog geen baan of een vast inkomen, maar kennis brengt mensen verder.
Dat is het idee.Õ Als mensen individueel een grote klus doen, is dat geld ook echt voor
hen bestemd. Zoals de drie bewoners die voor het SPR (Sociaal Platform Rotterdam)
onderzoek hebben gedaan. Twee van hen, een Nederlandse vrouw en een Afghaanse
man, gaan opfris-pianolessen bij de SKVR volgen. Met geld van een speciaal fonds is
een piano aangeschaft. Daarop kunnen zij en anderen oefenen. En er komen concerten,
dat hoort ook bij de afspraak.
Iemand die in je gelooft – Een jaar geleden diende Bien Hofman bij
Rotterdam Idee van wethouder Kaya het Kangarooplan in om jonge vrouwen aan het
werk te helpen door gebruik te maken van de netwerken in de buurt. ÔOm rond te komen
heb je werk nodig en om aan werk te komen heb je een netwerk nodig. Je hebt iemand
nodig die begrip heeft voor je situatie, die in je gelooft, die voor jou een steuntje in de
rug is en zo nodig een deurtje kan openen. Ik zie dat bij mijn dochter die naar Nieuw
Zeeland is verhuisd en zelf heb ik veel aan mijn eerste leidinggevende gehad. Ik wil nu
zo iemand voor andere mensen zijn. Ik ben de kangaroo en de dames (en heren) in de
wijk zijn het jong. Ze komen iets van je halen, en zodra ze dat hebben, gaan ze zelf weer
verder.
Neem bijvoorbeeld die Oekra•ense vrouw, getrouwd met een Nederlandse man. Ze was
in haar land gediplomeerd gynaecologe, maar stond hier aan de lopende band. Ze kwam
naar ons omdat ze ten einde raad was. Ik ben eerst met haar naar het gezondheidscentrum gegaan. Daar legden ze uit dat ze haar diplomaÕs om moest laten zetten en beoordelen. Dat heeft ze gedaan en daar kwam uit dat ze op de universiteit modules moest
volgen om haar Nedelands te verbeteren en haar vaktaal in het Nederlands te leren.
De universiteit eiste een stage, maar die kon ze niet krijgen omdat ze de Nederlandse
vaktaal niet beheerste. Ze liep dus weer vast. Ze kwam hier terug met een besluit: ze
ging een advocaat nemen en een proces tegen de universiteit aanspannen. Dat vond
ik heel erg moedig en knap van haar. Want dat is niet leuk hoor. Als je het hard speelt,
gaan mensen heel vervelende dingen tegen je zeggen. Ik heb haar op de achtergrond
geholpen. ÒJe moet het zelf doen, heb ik tegen haar gezegd, anders wordt dat weer tegen
je gebruiktÓ Ze heeft het proces gewonnen. De universiteit moest haar toelaten en vervolgens heeft zij alle ziekenhuizen aangeschreven. Ze doet nu stage en heeft het heel
druk. Ik heb haar al weer een tijdje niet gezien, dat is een goed teken.Õ
Niet de kortst weg naar werk – Het Kangarooplan is bedoeld voor alle
mensen met een professionele toekomstdroom, maar richt zich in de praktijk met
name op mensen met een bijstandsuitkering die door de reguliere instanties als ÔkansloosÕ, ofwel Ôfase 4Õ, zijn gelabeld. Het plan is inmiddels geadopteerd door SoZaWe en
heet nu project. ÔMaar het is geen re-integratieproject. We gaan hen niet de kortste weg
naar werk op leiden, ze krijgen bij ons twee keer een half jaar tijd om stappen te nemen
in de richting van hun droom. Voor een Iraakse vrouw, die onlangs door het Generaal
Pardon na elf jaar een verblijfstatus heeft gekregen, is dat een eigen schoonheidsalon.
Een Antilliaanse vrouw wil een kinderoppascentrale beginnen. Voor anderen ligt een
dienstverband meer voor de hand. De Marokkaanse vrouw die nu voor een grote kennissenkring informeel sociaal raadsvrouw is, zou zich kunnen kwalificeren voor een
baan bij het Centrum voor Dienstverlening of de SoZaWe. Dan raakt ze wel wat kwijt,
de zelfstandigheid van werken, maar ze krijgt er ook wat voor terug: een zelfstandig inkomen. We bekijken samen met ieder afzonderlijk wat ze nodig hebben om hun droom
te realiseren, wat ze al in huis hebben, waarop aanvullingen moeten komen (diplomaÕs)
waar ze aan ze moeten werken en hoe lang dat gaat duren. Als sommigen hetzelfde
nodig hebben, bijvoorbeeld een taalcursus voor gevorderden, dan proberen we dat voor
een groepje te organiseren. SoZaWe heeft een medewerker vrijgemaakt voor de begeleiding en er is geld voor cursussen. Als het werkt, gaat men deze aanpak in heel Charlois
en later in heel Zuid toepassen.Õ
Vrijwilligerswerk in de buurt omzetten in betaalde
banen – Het succes van deze aanpak hangt niet alleen af van het doorzettingsvermogen van de 23 deelnemers. Er wordt tegelijkertijd aan vergroting van de werkgelegenheid gewerkt. Bien praat met winkeliers, verzorgingshuizen en scholen over stageplekken en werkplekken. Ze probeert instellingen over te halen om vrijwilligerswerk
om te zetten in betaald werk. ÔOp ŽŽn van de basisscholen doet een Algerijnse moeder
al jaren als vrijwilliger de cošrdinatie van de tussen-de-middag-opvang; tot grote tevredenheid van de school. Binnenkort wordt op deze school een Speel-O-theek opgezet met
dure spullen, waarom dan ook niet iets gereserveerd voor de persoon die deze dure spullen beheert. Deze mevrouw is bezig een cursus af te ronden, ze heeft al bewezen goed
met mensen van allerlei komaf om te kunnen gaan, ze is een echte netwerker en dus
van enorme waarde voor onze wijk. Dit is ÒnieuwÓ werk, net zoals Duimdrop nieuw werk
was en daar werden ook banen voor gecre‘erd. Je kunt niet aan de ene kant roepen dat
Pendrecht een ÔachterstandswijkÕ is en aan de andere kant een pijnlijke stilte laten vallen als het om betalen van diezelfde diensten gaat. Het zure is dat diezelfde mevrouw
door een re-integratiebureau voor het blok wordt gezet om een baan als koffiekarrijder
bij de NS aan te nemen. ÔDan kom je nog eens ergens, werd haar gezegd! Daar word ik
boos over, als er zo op de mensen wordt neergekeken! Met het kangarooproject koersen
we ook op rondkomen en loskomen van een uitkering. Dat is voor de deelnemers de
belangrijkste motivatie om mee te doen. Maar we kijken ook naar hun situatie en we
geven hen de tijd en de ondersteuning om hun kwaliteiten te ontdekken en te ontwikkelen. Dat maakt het verschil.Õ
Zeven maanden later bereidt de eerste Kangaroogroep van 16 vrouwen en 1 man (en 11
nationaliteiten) de presentatie van hun voortgang op 7 oktober voor. Iedereen volgt
bijspijkercursussen Nederlands, twee vrouwen gaan een assessment doen op de hogeschool, een vrouw gaat een opleiding doen voor schoonheidsspecialiste en een ander
een tweede vakopleiding voor catering.
202 - 203
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
Een internationale zaak
in een internationale
straat
Yasmin Dafe (36)
Yasmin Dafe had als meisje van tien een duidelijke toekomstdroom: ze zou naar Europa
gaan en zangeres worden. Ze koos op de highschool de studierichting die het dichtst
bij haar professionele ambities lag, literatuur, en vertrok op zeventienjarige leeftijd
van Nigeria naar haar oom in Helmond te Nederland. Daar was alles anders: de mensen,
het weer, de taal en vooral de stilte. ÔMijn oom ging naar zijn werk, ik zat thuis, wat ga
je doen!? Waarom zou je naar buiten toe gaan, je kent toch niemand. Naar school om de
taal te leren? Maar blijf ik hier wel? Ik woonde in Nigeria in een grote stad, met altijd
veel mensen en drukte om me heen. Helmond is een klein stadje en in die tijd, 1991,
woonden daar bijna geen buitenlanders. Ik wist niet hoe ik contact moest maken, ik
werd onzeker, ik had heel erg heimwee en ging na zes maanden terug naar mijn familie.Õ
Nigeria – Helmond – Nigeria – Rotterdam – Duitsland –
Rotterdam-Zuid – Maar Yasmin gaf haar droom niet op en deed een tweede
poging. Ze wilde niet meer in Helmond wonen en gelukkig had haar oom nog verre
familie in Rotterdam. Ze kon daar logeren en daarna langer blijven. Ze maakte zich
nuttig in de huishouding, dat was ze als oudste dochter gewend en haar oom hielp haar
financieel. Ze ging vijf dagen per week naar taalles; daar werd naar haar niveau gekeken en met haar nagedacht over een mogelijke toekomst in Nederland. Na anderhalf
jaar ontmoette ze haar vriend en weer een half jaar later was ze zwanger. Ze stopte met
taallessen, want ze had andere dingen aan haar hoofd. Later ging ze in een kledingzaak
werken en omdat het gewenste tweede kind alsmaar niet kwam, ontstond het plan om
een eigen winkel te beginnen. Ze volgde een cursus nagelstyling, maakte met hulp van
haar vriend en een Nederlandse buurman een ondernemersplan en ging daarmee naar
de ondernemerswinkel. ÔGelukkig begrijpen ze hier goed engels. Ze hielpen me met de
vertaling en gaven financi‘le adviezen.Õ Met een kleine lening van de staat en wat financi‘le steun van familie begon ze haar nagel-haar-kleding-en-acessoires-winkel aan
de Dordtselaan. Toen ze drie maanden open was, bleek ze onverwacht toch weer zwanger te zijn. En omdat de zwangerschap zwaar was, deed ze de winkel aan iemand over.
Vervolgens verhuisde het gezin naar het dorp in Duitsland waar haar vriend geboren en
getogen is. Hij ging zijn studie afmaken en daarna zouden ze verder zien. Yasmin hield
het er drie jaar uit en kwam in 2004 met drie kinderen terug naar Rotterdam Zuid.
Dordtselaan: wat kan ik hier toevoegen? – ÔIk vond gelukkig
weer een plek in dezelfde buurt, maar ik kan niet stil zitten, ik moet wat doen. Ik ben
gaan rondlopen op de Dordtselaan en omgeving. Wat kan ik hier toevoegen? Ik had in
Duitsland meegeholpen in een ijssalon van een kennis. Dat was de enige plek waar ik
kon socializen en ik vond het leuk werk. Kinderen komen bij jou binnen en gaan blij
weg. Hier was geen ijssalon. Er kwam een winkel vrij en ik ben met mijn plan naar het
deelgemeentekantoor van Charlois gegaan. Ik wist niet bij wie ik moest zijn, ik heb
gewoon bij de balie gevraagd of ik een vergunning nodig had om daar een ijssalon te
beginnen.Õ Yasmin werd doorgestuurd naar een ambtenaar die zich met de Dordtselaan
als economische kansenzone bezighoudt. De winkeliers van het pand dat ze op het oog
had, vroegen een veel te hoge overname, maar het pand daarnaast op het hoekpuntstraatje met de Mijnsherenlaan zou binnenkort ook vrijkomen. ÔHij zei: ÒEr komen hier
vaak mensen met een idee binnen. Als je een doorzetter bent, dan zien we je wel weer.ÓÕ
Yasmin kwam terug en maakte met begeleiding haar ondernemingsplan af . Ze ging
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
woorden a ls daden
204 - 205
naar ijsles, want ze wilde het ijs zelf maken en richtte haar ijssalon anex lunchroom in.
ÔIk richt me niet speciaal op een Afrikaanse klantenkring, dat vind ik geen uitdaging.
Dit is een internationale buurt en dit is een internationale zaak.Õ
Het eerste bedrijfsjaar is altijd moeilijk en de zomer van 2007 was niet zo fantastisch.
ÔFinancieel was het een tegenvaller. Ik heb bij andere ijsondernemers ge•nformeerd en
iedereen zei dat dit voor hen een van de slechtste zomers sinds jaren was geweest.Õ Het
was dus weinig verdienen en hard werken. De eerste tijd zag ze haar kinderen nauwelijks, hun vader deed de verzorging. ÔIn de eerste drie maanden was de zaak van 8.30 tot
23.00 uur open. Dat moest, want ik was nieuw, mensen moesten mij leren kennen. Als je
weet op welke tijden mensen komen, kan je daar de openingstijden op aanpassen. In de
wintertijd begin ik om 13.00 uur. In december was er niets te doen, maar februari had
mooie zonnige dagen.Õ
Kansenzone met bureaucratische obstakels – Yasmin hoopt op nog
een hele hoop zon dit jaar, maar zou ook erg geholpen zijn met een warmer ondernemersklimaat in Charlois. ÔIk zou hier heel graag een terras beginnen. Als de mensen
die uit de metro komen hier mensen zien zitten, dan krijgen ze ook zin in een ijsje of
een kopje koffie. Het trekt klanten en het wordt hier dan mooier en gezelliger. Maar
dat mag niet, want men is bang voor overlast. Het heet kansenzone, maar je krijgt geen
kans om te bewijzen dat dat goed kan gaan. Hetzelfde geldt voor alcohol. In de ijssalons
in het centrum serveert men ijs met likeur. Dat mag ik niet. Ik mag ook geen bier of
wijn bij het eten schenken. Dat kost mij allemaal klanten en het gevolg is dat mensen
hier op straat staan met blikjes bier. Er zijn hier wel cafŽÕs, maar mensen kijken toch
ook naar de persoon die achter de toonbank staat. Er zijn hier veel buitenlanders en die
denken: zij lijkt op mij, daar wil ik zitten. En laat mij maar bewijzen dat ik dat aankan;
geef me desnoods een tijdelijke vergunning. Ik snap dat niet. Ze steunen je en lokken
je bijna dit gebied in en vervolgens laten ze je vallen. Dit mag niet en dat mag niet. Hier
aan de overkant is het deelgemeente Feijenoord, daar mag veel meer. Deelgemeente
Charlois wil geen enkel risico lopen, maar aan het eind van de maand komen wel de
rekeningen!Õ
De passie: een ijssalon waar vrouwen iets extra’s kunnen
halen – Ondanks deze zorgen is Yasmin met haar mooi ingerichte eenvrouwszaak
voor andere vrouwen een voorbeeld. ÔVrouwen komen aan mij vragen hoe ik het gedaan
heb. Er was een vrouw die hier elke dag kwam. Als ik tijd had, praatte ik met haar.
Wat vind je leuk om te doen? Vlechten. Waarom begin je daar dan niet mee? Geef me je
telefoonnummer, ik ga reclame voor je maken, dat kost je niks. Zij wilde zich tussendoor ook wel aanbieden als oppas. Ze zit nu op de kappersopleiding. Een andere vrouw
vertelde dat ze goed koekjes kon bakken. Ik heb haar aangeboden om dat via mijn
zaak te verkopen. Ik heb het een paar keer gedaan, maar het liep niet goed. Vaak als ik
haar belde was ze ziek, of ze zei dat haar man bezwaar maakte of er was iets anders.
Sommige vrouwen moet je echt uit een soort depressieve toestand halen of ze worden
gedomineerd door hun man, of allebei. En veel vrouwen worden tegengehouden door
de taal. Daardoor durven ze niet of weten ze niet hoe ze moeten beginnen. Sommige
mensen moet je een duwtje geven. Het liefst zou ik hier wekelijks bijeenkomsten met
vrouwen organiseren. Met elkaar praten over hoe zij zich voelen en over hun idee‘n en
dromen. Met mijn ervaring kan ik voor hen een wegwijzer zijn, maar er zou ook iemand
bij moeten zijn die de vragen en idee‘n noteert, erop terug komt en elke week met ŽŽn
vrouw haar mogelijkheden doorneemt. Bij de een zal het sneller gaan dan bij de ander.
Maar zodra het bij de eerste vrouwen lukt, dan is het voor anderen weer een stimulans.
Ik heb al gedacht: ik ga een flyer maken en dat bekend maken en kijken wat ervan komt.
Een voorwaarde is wel dat vrouwen echt gesteund worden, niet alleen om te beginnen
maar ook om het te kunnen volhouden. Anders geef je ze hoop voor niks.Õ
Intussen is Yasmin haar droom om zangeres te worden niet vergeten. Ze gaat binnenkort met een vriendin in een studio een tape opnemen. Voor het plezier, en wie weet wat
ervan komt...
Zeven maanden later is de ijssalon gesloten. Yasmin heeft het restaurant Cazuela op de
Dordtselaan overgenomen en omgedoopt in Queen of Africa. ÔDe omzet van de ijssalon
bleef ook het tweede jaar te laag. Ik had vaste klanten uit Barendrecht en Noordereiland, maar uit de directe omgeving kwamen te weinig mensen een ijsje eten om financieel rond te komen. De overname van restaurant Cazuela was voor mij een nieuwe kans.
Ik was blij dat ik niet meer hoefde te wachten op klanten en weer wat kon gaan doen. Er
wonen veel Afrikanen in dit gebied, maar er was nog geen plek waar zij kunnen eten en
drinken. Tegelijkertijd is de Dordtselaan geen makkelijke plek om zo iets te beginnen.
In de eerste twee weken na de opening waren er klachten over geluidsoverlast. We hebben afgesproken dat we het zachter doen en de deur dichthouden. Vervolgens was er een
incident, er wilde iemand naar binnen die we buiten wilden houden. Daarvoor moesten
we de politie bellen en dat leidde weer tot het verzoek om vrijwillig twee weken dicht te
gaan. Toen de sluiting door de politie verlengd werd, ben ik met de deelgemeente gaan
overleggen over voortzetting van de zaak. Daarbij ging het onder andere over de vraag
of een restaurant waar ook gedanst wordt wel een restaurant is. Ik vind het moeilijk om
in dit soort hokjes te denken, dat is misschien ook een cultuurverschil, maar ik wilde
er samen uitkomen, want we hebben tenslotte een gezamenlijk belang, namelijk dit
gebied aantrekkelijker maken.Õ
Yasmine heeft deze sluitingsperiode van ruim twee maanden vermoedelijk financieel niet overleefd. Juni 2009 is de zaak opnieuw dicht. In haar oude ijssalon werd in
december 2008 ÔLa SenegalaiseÕ geopend, een eethuis/cateringbedrijf van een leeftijd/
landgenote. Juni 2009 was deze zaak Ôwegens interne verbouwingÕ dicht. Bij haar eerste
zaak, de Afrikaanse winkel, zijn de rolluiken ook altijd gesloten.
206 - 207
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
*%+Æ;@J:FLIJ$
JKI8K<>@J:?<
MFFIQ<KK<E
IFKK<I;8DM8BD8EJK8;&I<J<8I:?
Na het uitspreken van de stadslezing in mei 2004 is het concept Rotterdam
Vakmanstad/Skillcity op verzoek van werkgroepen, organisaties, instituten
en bedrijven – variërend van wijkbewonersgroepen en universiteiten tot de
RABO bank en het college van B&W – in z’n verschillende stadia en dimensies
gepresenteerd. In de loop van de vijf jaar die inmiddels na de Rotterdam lezing
en de formulering van het basisconcept Vakmanstad voor de koepelorganisatie van woningcorporaties in Rotterdam verstreken zijn, is het als analytisch
gereedschap verder ontwikkeld en scherper toegesneden op de grootstedelijke
problematiek. Door Rotterdamse problemen vanuit de RVS netwerk/traject/
knoop-visie te belichten boden zich andere aanknopingspunten voor beleid
aan. Jeugdproblematiek en ondernemerschap vormden aanvankelijk de uitgangspunten van de integrale aanpak. Echter, door de strategie vanuit tactische interactievelden te heroriënteren kon deze op meerdere vlakken worden
geoperationaliseerd. De meest voor de hand liggende en voor RVS meest
omvattende coalities zijn die op het terrein van de duurzaamheidsproblematiek. Op de Erasmus Universiteit zijn contacten gelegd met het Dutch Research
Institute for Transition (DRIFT) om tot verdere samenwerking te komen.
Door de samenwerking met de deelgemeente IJsselmonde en dienst SoZaWe
is in de loop van 2009 zorg als onderdeel van de strategie in beeld gekomen.
In presentaties, lezingen, seminars en workshops is RVS door mij in verschillende gremia onder de aandacht gebracht. Daarnaast wordt RVS/Research
regelmatig gevraagd te adviseren, te reflecteren op projecten en aan plannen
van aanpak en visierapporten mee te werken.
3.4.1 - Coalities en coproducties
A – Vakmanstad/Research
Zowel in de gesprekken met beleidsmakers van Pact op Zuid in 2007 als uit
de kritische reacties van derden blijkt steeds dat er slechts in het hoofd van
inhoudelijk goed ingevoerde medewerkers een inzicht in de groeiende samenhang van projecten bestaat. De iets te vaak geuite kritiek dat ‘er niets nieuws
door het Pact wordt toegevoegd’ moet het hoofd geboden worden. RVS stelt
in maart 2007 aan het beleidsteam van Pact op Zuid voor om de gelaagde en
gefaseerde complexiteit van de gerealiseerde en nog te realiseren interventies
per jaar helder in kaart te brengen., De pijlerstructuur staat daarbij nog voorop.
RVS maakt een ontwerp dat samen met de pijlerhouders met data wordt opgetuigd en met Gemeentewerken wordt vormgegeven. Het eerste resultaat wordt
in oktober 2008 in het jaarbericht opgenomen. In 2009 wordt dit herhaald en uit-
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
woorden a ls daden
208 - 209
– Mapping Pact op Zuid
Kaart 2008 (Pa c t o p Zuid, Henk Oo s t erling, Ge me ent ewer ken)
210 - 211
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
Kaart 2009 (Pa c t o p Zuid, Henk Oo s t erling, Ans St o lk, Ge me ent ewer ken) "(
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
gebreid. Ans Stolk werkt als researcher mee. Deze kaart wordt op 4 maart 2009
op de werkconferentie ‘Aandacht voor de Jeugd op Zuid’, voorafgaand aan mijn
korte voordracht ‘Woorden als daden’, in de conferentiezaal van het Feyenoordstadion gepresenteerd.
B - Vakmanstad/Mobiliteit
Duurzaamheid en mobiliteit zijn cruciale concepten voor Rotterdam Vakmanstad/Skillcity. (ZIE 1.1 ) Om mobiliteit op een andere leest te schoeien is niet
alleen een andere mentaliteit nodig, maar ook een andere zienswijze en vooral
andere praktijken, kortom, een ander discours. In verschillende gremia en
podia heb ik in een kritiek op onze overtrokken automobiliteit het concept
‘co-mobiliteit’of commobiliteit geïntroduceerd. (ZIE 5.2) RVS heeft in maart 2008
op verzoek van de lector Stedelijke Infrastructuur & Mobiliteit aan de Hogeschool Rotterdam Marc Verheijen samen met Martijn Schutte van het Kenniscentrum TransUrban gesproken over een nieuw mobiliteitsondernemerschap.
Dit idee is opgekomen vanuit een door hen in samenwerking met de afdeling
Verkeer&Vervoer van dS+V opgestart onderzoek onder de werktitel ‘bemobi’
(be mobile!). Bemobi stoelt op twee pijlers: ondernemerskansen en werkgelegenheid voor laag opgeleiden, het creëren van een mobiliteitsaanbod in de
leemte tussen openbaar vervoer en privé auto. Duurzaamheid is hierbij een
eerste vereist.
Een meer creatieve omgang met collectieve vormen van reizen vanuit de private
sector biedt kansen voor een meer gedifferentieerde mobiliteit. Hier is op
wijkniveau veel vraag naar. Creatief en individueel ondernemerschap kan zelfs
werkgelegenheid voor laagopgeleiden opleveren en zo voor Rotterdammers
meer emancipatie- en participatiemogelijkheden creëren. Samen met RVS
wordt over een mogelijke koppeling tussen de mobiliteitsmarkt en vakmanstad
gesproken. In een later stadium is met Dennis Kaspori concreet aan de slag gegaan vanuit een door hem eerder opgestart scooterproject, maar nu gekoppeld
aan de activiteiten op het Afrikaanderplein. Dit project – Freewheelers – is al
eerder in het gebouw van de Raad van Arbeid in Rotterdam Centrum ontwikkeld.
ÆIXX[mffi[\8iY\`[Æ=i\\n_\\c\ij
Oorspronke li jk voorst e l – In het voormalige pand van de Raad voor de
Arbeid zullen 7 kleine woonwerkeenheden gebouwd worden, speciaal bestemd
voor jongeren die trachten vanuit hun vakgerichte opleiding te komen tot een
vorm van gespecialiseerd en op vakmanschap gericht ondernemerschap. De
koppeling van deze woon-werk eenheden met een collectieve ruimte biedt
mogelijkheden tot samenwerking, het delen van kennis en netwerken en het
gemeenschappelijk ontwikkelen van nieuwe producten. Kortom, deze plek heeft
alle mogelijkheden om zich te ontwikkelen tot een broedplaats voor cultureel
212 - 213
ondernemerschap (incubator).
Dit sluit volledig aan bij de gedachte van het Freehouse/Vakmanstad project.
Oorspronkelijk was het Freehouse of het Freies Haus een plek waar nieuwkomers een afzonderlijke plek in de stad kregen waar zij zich, onder bijzondere
voorwaarden, een plek konden verwerven in de economie van de stad. Tegelij-
kertijd konden zij op deze manier een bijdrage leveren aan de stad door deze te
verrijken met nieuwe diensten en producten. Freehouse kan in feite gezien worden als een sociaal-culturele variant van een Business Improvement District.
Ook in Rotterdam hebben we te maken met een groep kwetsbare nieuwkomers.
Deze groep kan veel baat hebben bij deze vorm van samenwerking en ondersteuning. Tegelijkertijd zouden zij hierdoor een bijdrage kunnen leveren aan
de stad. Hierover zouden concreet afspraken gemaakt moeten worden over de
manier waarop de ontwikkelingen in het Freehouse effect kunnen hebben op
de wijk. Om de samenwerking te stimuleren zal gezocht moeten worden naar
een gemeenschappelijke bezigheid. Hierbij is het interessant om te kijken of er
reeds een bepaalde vorm van bedrijvigheid in de omgeving aanwezig is waarop
aangesloten zou kunnen worden. Wij stellen voor om de werkzaamheden te concentreren rondom de fiets. De omgeving lijkt hiertoe allerlei mogelijkheden aan
te reiken. Aan de Walenburgerweg is reeds een fietsenzaak gevestigd. Ook iets
verder weg (Bergweg en Noordsingel) zitten twee gerenommeerde fietszaken.
Daarnaast ligt het pand dichtbij het centraal station, een plek die veel mensen
dagelijks per fiets bereiken. Verder heeft Rotterdam een aantal bijzondere initiatieven ontwikkeld die gerelateerd zijn aan de fiets. Denk aan Werkmij Fietsenwerkplaats, Studio Hergebruik aan de Coolsingel waar producten ontwikkeld
worden met oude fietsonderdelen, de Fietskoeriers en de ontwerper Zijlstra
ID van de inmiddels alom bekende fietsenstallingen en de ontwerper HolyCow
Store van unieke fietsen. Als het onderwerp iets breder getrokken wordt kunnen zelfs de steptochten door de stad meegerekend worden.
Kortom, deze gegevens zouden kunnen leiden tot een plek waar allerlei bedrijvigheid rondom de fiets kan worden ontwikkeld. Een nadrukkelijk aspect van
Freehouse is echter dat deze plek ook een bijdrage moet leveren aan de stad.
In ruil voor een wederdienst (financiële compensatie, advies, etc.) zouden de
ondernemers hieraan een bijdrage kunnen leveren. De specifieke vorm van
deze bijdrage zou met hen gezamenlijk ontwikkeld moeten worden maar de
mogelijkheden zijn legio: de ontwikkeling van een soort witte fietsenplan, een
project rondom afgedankte fietsen in de wijk, een dikke bandenrace op autoloze
zondag, etc.
Freehouse committeert zich aan het werven van een groep jonge ondernemers
die aansluit bij het geschetste profiel. Dit betekent dat gezocht zal worden
naar een aantal jonge ondernemers dat geïnterresseerd is om in het pand te
wonen en te werken en bovendien bereid is aan een gemeenschappelijk project
te werken. In samenwerking met hen en externe partners en deskundigen (denk
hierbij bijvoorbeeld aan voornoemde initiatieven in Rotterdam) wordt gewerkt
aan een gemeenschappelijk programma dat kan leiden tot nieuwe producten
en/of diensten. Deze producten en/of diensten dienen als showcase voor het
vakmanschap van de ondernemers en zullen betekenis hebben voor de wijk.
Dit project zal samen met de ondernemers ontwikkeld worden. Maar om een
voorbeeld te geven kan gedacht worden aan de ontwikkeling en het opzetten
van een ‘witte fietsen plan.’ Oude afgedankte fietsen die overal in de stad aanwezig zijn zouden kunnen worden opgehaald en in samenwerking met scholie-
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
ren van het Zadkine of Albeda College worden opgeknapt. Vervolgens zouden
deze fietsen, onder bepaalde voorwaarden, aan de bewoners ter beschikking
gesteld kunnen worden.
Freehouse zal een jaar lang bij dit project betrokken blijven als mede-initiator
en katalysator van het gemeenschappelijke programma. Door middel van bijeenkomsten, workshops, lezingen e.d. zal toegewerkt worden naar de realisatie
van een gemeenschappelijk project. Na afloop van dit jaar moet dit leiden tot
een of meerdere concrete producten en/of diensten die aan de stad getoond
kunnen worden.
St and v an zaken me i 2009 – Na het succesvol werven van de ondernemers en de start van het project in september 2008 zijn we nu 7 maanden verder.
Hierbij een overzicht van de huidige stand van zaken.
D e e lne m e r s – Oorspronkelijk zijn we van start gegaan met 15 deelnemers.
Inmiddels zijn er twee deelnemers afgehaakt. Voor beide geldt dat ze op zoek
zijn naar andere woonruimte en daarom niet meer in het project investeren.
Daarnaast hebben twee reguliere bewoners van het pand zich bij het project
aangesloten. Beide wonen in een zijgang op de begane grond maar zaten in het
deel dat niet tot Freewheelers behoorde. Ze hoorden van dit project en wilden
graag meedoen.
Uiteindelijk is gekozen voor een structuur van wekelijkse bijeenkomsten op
maandagavond. Elke twee weken vindt er een formeel overleg plaats. Dit kan
zijn in de vorm van een brainstorm of een werkbespreking voor de uitvoering van
een project. De tussenliggende weken is er een informele bijeenkomst in de hal.
D o e l e n – Met dit project willen Vestia en Freehouse een tweetal doelen bereiken. Dit zijn het ontwikkelen en welslagen van een CID (cultural improvement
district) en het op weg helpen van de ondernemers zodat ze zelfstandig verder
kunnen. Dit willen we bereiken door ervoor te zorgen dat deze plek een bijdrage
kan leveren aan de stad (bijvoorbeeld Bemobi), samenwerking met andere organisaties in de stad (bijvoorbeeld De Camping) en samenwerking met elkaar
tot stand te brengen (bijvoorbeeld etentje, BAFF en spontane initiatieven).
The ma – Freehouse heeft voor het thema fiets gekozen om enigzins richting te
geven aan de selectie van de deelnemers en een gemeenschappelijke noemer
te vinden waaronder gewerkt kon worden. De keuze voor de fiets is voortgekomen uit het idee dat het een alledaags object is waar eigenlijk iedereen wel iets
mee heeft. Vanuit dit onderwerp is ook de naam van het project, Freewheelers,
voortgekomen. Het begrip refereert niet alleen aan de fiets maar ook aan het
proces van experiment, innovatie en nieuwe ideeën ontwikkelen. Al snel bleken
de ideeën die er leefden bij de deelnemers lang niet allemaal te maken te hebben met fietsen. Uiteindelijk is in het begrip mobiliteit een gemeenschappelijke noemer gevonden.
214 - 215
C o a l i t i e – Inmiddels is Freewheelers ruim een half jaar onderweg en heeft
een aantal concrete projecten en evenementen opgeleverd. Om het hele proces
te structureren is uiteindelijk gekozen voor drie onderdelen waar aan gewerkt
wordt. Het project, zoals in het concrete projectvoorstel van Vestia genoemd, is
uiteindelijk uitgemond in meerdere projecten. Dit heeft verschillende oorzaken,
waarvan één hiervoor al is beschreven, namelijk dat het thema fiets niet voor
iedereen interessant bleek. De diversiteit van de groep en met name de diversiteit op het gebied van expertise maakte het moeilijk, zo niet onmogelijk om
ze allemaal voor één project enthousiast te krijgen en dat is de tweede reden.
Een derde reden is bijkomstig, namelijk dat het gewenste effect door kleinere
projecten makkelijker te bereiken is dan door één groot project. Er ontstaan
meerdere samenwerkingsverbanden op meerdere plekken in Rotterdam, waardoor de bekendheid van het pand en de Freewheelers groter wordt.
Dr i e t r a j ect en
1. Ac t ivit e it en – Het eerste traject bestaat uit activiteiten die bij voorkeur
door de deelnemers bedacht zijn en door hen worden vormgegeven, maar door
Freehouse georganiseerd. Het zijn evenementen die de grote hal op de begane
grond gebruiken als ontmoetingsplek. De activiteiten moeten Freewheelers
onder een groter publiek onder de aandacht brengen. Met deze evenementen
hopen we Freewheelers als plek op de kaart (van Rotterdam) te zetten. We
zijn met deze projecten klein gestart en willen deze steeds verder uitbreiden.
Langzaam wordt de groep die wordt uitgenodigd uitgebreid. De eerste acti-
viteit was een etentje voor alle bewoners van het pand. In de entreehal is een
grote tafel gemaakt waar gezamenlijk werd gegeten.
De tweede activiteit was het Blijdorp Alternatief Film Festival BAFF, dat was
gericht op de achterban van de deelnemers en de bewoners van de Provenierswijk en Blijdorp. Dit was een festival in de centrale hal van het pand. Hier werden in plaats van films, filmgerelateerde acts en performances getoond. Met
dit project is voornamelijk de samenwerking tussen de deelnemers gezocht.
Een voorbeeld is het ‘tomaten-gooi-spel’ dat door een aantal Freewheelers is
ontwikkeld voor de Wii-spelcomputer. Met behulp van de Wii konden tomaten
gegooid worden naar de gezichten van de Freewheelers, bekende Rotterdammers en game-helden. Het project was een samenwerking tussen een programmeur, twee animatoren, een fotograaf en een geluidstechnicus.
Verder hebben een danser en een media-artiest een clip opgenomen, heeft een
zanger gezongen op door een medebewoner gecomponeerde muziek en heeft
een gastperformer een video-drum-act laten zien. Het festival trok circa 250
bezoekers die voornamelijk bestonden uit de achterban van de deelnemers en
wijkbewoners die zeer geïnteresseerd waren in het pand, maar ook naar wat er
zich afspeelt. Met het aanbod, de acts en de communicatie naar buiten toe (de
flyer) hebben de deelnemers zich goed kunnen profileren en weten inmiddels
veel wijkbewoners wie hier in het pand zitten en wat er gebeurt. Zowel deelnemers als gasten waren zeer enthousiast over deze avond.
De derde activiteit is inmiddels in ontwikkeling. De exacte opzet is op dit moment nog niet duidelijk. Het doel is in ieder geval om ditmaal leden van andere
culturele verzamelpanden uit te nodigen in de hoop dat op die manier ook de
contacten met deze plekken verder verstevigd worden. We hopen hiermee een
aanzet te geven tot de vorming van een netwerk van culturele verzamelpanden
in Rotterdam. De Freewheelers geven hiertoe de aanzet.
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
O nd e r z o e k – Ter ondersteuning van het opzetten van dit netwerk voeren wij
op dit moment een onderzoek uit naar alle culturele verzamelpanden in Rotterdam. We willen graag een aantal objectieve gegevens verzamelen betreffende
aantal, grootte en ligging. Maar daarnaast zijn we vooral geïnteresseerd in de
wijze waarop deze plekken de onderlinge samenwerking stimuleren. Wij zijn
met name geïnteresseerd in vragen zoals: Treden zij als collectief naar buiten?
Hebben zij centrale ontmoetingsplekken in het pand? Organiseren zij collectieve momenten?
2. Pr o j e c t en – Het tweede traject zijn de ‘Freewheeler-projecten’. Deze zijn
bedacht en/of vormgegeven én, in tegenstelling tot de maandelijkse projecten,
uitgevoerd door de deelnemers zelf. Momenteel wordt er door verschillende
Freewheelers gewerkt aan de volgende projecten:
B e m o b i – Dit is de afkorting voor be mobile. Het is een onderzoeksproject van
de Hogeschool Rotterdam naar kleinschalige mobiliteitsdiensten; een verzameling voor alle kleinschalige vervoersconcepten die niet onder het regulier
OV- of taxivervoer vallen en die mensen vraagafhankelijk individueel of in
kleine groepjes over korte afstanden vervoeren (tot +/- 5 kilometer). Dit kan
met een keur aan voertuigen gebeuren, van fietstaxi’s tot en met minibusjes.
Vanuit Freewheelers wordt momenteel gewerkt aan een stedenbouwkundige
analyse van Rotterdam om te zoeken naar de mogelijkheden en kansen van
dergelijke mobiliteitsdiensten. Daarnaast wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van een concreet prototype. Dat prototype zal binnen een ander Freehouseproject (een samenwerking met twee scooterzaken in de Afrikaanderwijk)
gerealiseerd en geëxploiteerd worden.
N o x L udus – Nox Ludus is een idee voor een tijdelijke gemeenschap. In analogie met het Burning Man festival in de Verenigde Staten is een idee ontwikkeld
voor een evenement waarbij gedurende een week verschillende cultuurmakers
en andere geïnteresseerden hun eigen woonomgeving maken. Zij wonen en
werken gedurende een week op een tijdelijke plek en ontwikkelen daar gezamenlijk een aantal installaties en performances. Het project is wellicht nog het
beste te vergelijken met de De Parade, alleen wordt alles ter plekke gerealiseerd door de deelnemers zelf. Er wordt momenteel met Camping Rotterdam
gesproken over een mogelijke samenwerking.
Fr e ewhe e l e r – Een door deelnemers ontworpen fietsmerk dat de naam van
het project gaat dragen. Het moet een basic stadsfiets worden voor de jonge,
hippe stedeling met een krappe beurs. Bij de Freewheeler worden alle “overbodige” onderdelen weggelaten zodat de kosten laag gehouden kunnen worden en
schade beperkt blijft in het stedelijke gebruik. Momenteel wordt gewerkt aan
de ontwikkeling van drie prototypes.
216 - 217
3. Co pr o duc t ie s – Naast de twee door ons georganiseerde trajecten is
er spontaan nog een traject ontstaan. Dat bestaat uit projecten waar wij niet
direct bij betrokken zijn. Het zijn projecten die door bewoners zelf geïnitieerd
zijn en waarbij ze zelf de onderlinge samenwerking opzoeken. Bij deze projecten treden wij alleen faciliterend op. Zo hebben we één van deze projecten, een
animatie-estafette waarbij verschillende animatoren werken aan een gemeenschappelijke tekenfilm, geholpen bij het aanvragen van een subsidie bij het
Fonds BKVB in Amsterdam. Deze subsidie is inmiddels toegekend en daarnaast zijn zij nu in gesprek met de Museumnacht voor vertoning.
Toe komst – De komende periode ligt de nadruk vooral op het begeleiden
van de lopende projecten. Een aantal projecten zullen zeker niet voor september 2009 gereed zijn. Wij willen elk van deze projecten begeleiden tot het punt
waarop zij zelf verder kunnen. Daarnaast zijn wij momenteel bezig met het
formeren van een kleine groep die als een soort ‘activiteitencommissie’ voor
de continuering van de Freehouse-evenementen wil zorgdragen zodat er ook
in de toekomst evenementen worden georganiseerd die het Raad van de
Arbeid pand en het Freewheelers project onder de aandacht blijven brengen
in Rotterdam.
Conclusi e – Ondanks dat er incidenteel spontane samenwerking ontstaat,
is het nog te vroeg om het stokje aan de deelnemers over te dragen. Dit omdat
sommige projecten langer duren dan de looptijd van het project Freewheelers
en omdat het groepje opvolgers nog niet gevormd is. Duidelijk is dat hiervoor
meer tijd nodig is dan de periode die voor dit project uitgetrokken is. Dat heeft
te maken met de fase waarin de groep op dit moment verkeert en de drukke
agenda van de meeste Freewheelers. Wij gaan er van uit dat het project al met
al een half jaar langer in beslag zal nemen dan het oorspronkelijk geplande
jaar.
C - Vakmanstad/Zorg
– Pilot WMO IJsselmonde: Welzijn of niet zijn, dat is de vraag
(De e lg e me ent e, AEF, Henk Oo s t erling)
Op verzoek van deelgemeente portefeuillehouder Bram van Hemmen heeft
RVS meegelezen met en geadviseerd bij het ontwerp van de WMO pilot die
IJsselmonde het komende jaar uitrolt. De inbreng van RVS ligt met name op
het vlak van het netwerkdenken. Welzijn tekent zich in de analyse van het rapport af tegen de inbedding in netwerken, tot het vermogen om relaties te leggen en te kunnen onderhouden. Wil de omslag van aanbodsgerichte zorg naar
vraaggerichte zorg effectief zijn dan wordt van zowel de hulpverlener als van
de hulpvrager een andere houding verwacht. In een aantal sessies die samen
met managementconsultants van Andersson Elffers Felix (AEF) zijn verzorgd
is deze visie aan de frontline werkers in werkvormen inzichtelijk gemaakt.
Van rolla tor na ar re l a t i e – Onder de titel ‘Van rollator naar relatie’ is
vervolgens in opdracht van de dienst SoZaWe op een tweetal bijeenkomsten
met welzijns-, vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties in de eerste helft van
2008 deze zorgvisie gepresenteerd aan een groter publiek.
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
3.4.2 - Presentaties, lezingen en workshops
2004-2009
2009
OPZET VAKMANSTAD/ZORG EN PRESENTATIE RVS ALS
URBAN DESIGN
24 r 8 – lezing en workshop “Wat betekent kunst en cultuur in Rotterdam
Skillcity?”, Summerschool SKVR, Rotterdam
11 r 6 – lezing Social design: Rotterdam Skillcity’’, Rietveld Academie/
Sandberg Instituut, Amsterdam
7 r 6 – moderatie debat ‘De Markt van Morgen’, Rotterdam Vakmanstad/
Freehouse, Afrikaandermarkt, Rotterdam
4 r 6 – lezing ‘Van rollator naar relatie’, Rotterdam Vakmanstad/Zorg, AWBZ/
WMO en mantelzorg/vrijwilligerswerk, SoZaWE, afd. Strategie en beleid, met
wethouder Jantien Kriens, Rotterdam.
15 r 5 – bijdrage Talkshow ‘Geweldig Charlois’, korte films van (V)MBO leer-
lingen over geweld, Theater Zuidplein, Rotterdam
17 r 4 – lezing ‘Gezellig, hè? Ambachtseconomie en vakmanschap’, HBA,
‘Week van het Ambacht’, Wilhelminapier, Rotterdam
9 r 4 – lezing ‘Van rollator naar relatie’ Rotterdam RVS/Zorg, AWBZ/WMO en
welzijnswerk, SoZaWe afd. Strategie en beleid, met wethouder Jantien Kriens,
Rotterdam
8 r 4 – ‘Brede school VO en het Jeugdkansenzonebeleid’, bijeenkomst St. De
Meeuw, Wielewaal, Charlois, Rotterdam
1 r 4 – lezing ‘Dasein als design. Of: moet design de wereld redden?’, jaar-
lezing Premsela Stichting, Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam
17 r 3 – lezing ‘Skillcity’ voor Utrecht Manifest – ‘Hoograven Invites You’, met
Alfredo Brillembourg en Hubert Klumpner, Utrecht
10 r 3 – debat ‘Confetti gaat globoloco. Afrika vs. Afrikaanderwijk’, Confetti,
RRKC, De Unie, Rotterdam
4 r 3 – presentatie ‘Woorden als daden’ en presentatie Pact op Zuid Kaart 2009
tijdens werkconferentie Aandacht voor de Jeugd op Zuid ‘Van legenda naar
agenda’, De Kuip Feyenoord, Rotterdam
4 r 3 – lezing ‘Rotterdam RVS/Skillcity’, Masteropleiding City Development,
EUR, Rotterdam
3 r 3 – lezing ‘Vakmanstad en stedelijke vernieuwing’, voor kenniskring Urban
Management & Area, HRO, Rotterdam
23 r 2 – lezing ‘Geestdrift en de stad’, Wetenschapscafé, EUR, DikT, Rotterdam
14 r 2 – lezing ‘Vakmanstad en Nieuw Cultureel Burgerschap’, Interart, Zaal de
Unie, Rotterdam
12 r 2 – voorzitter debat ‘Artistiek panel‘, Villa Zebra, Feijenoord, Rotterdam
218 - 219
14 r 1 – gastcollege ‘Jongerenwerk en buitenruimte’, INHOLLAND, Rotterdam
13 r 1 – presentatie ‘Het verhaal van de stad’, NSOB, Den Haag
13 r 1 – workshop “Wel zijn of niet zijn. Dat is de vraag”, met frontoffice-
teamWMO pilot IJsselmonde, i.sm. AEF en dgm. IJsselmonde, Rockanje
2008
UITWERKING SOCIAAL-CULTURELE EN ECO-SOCIALE
DIMENSIES
18 r 12 – interview/debat ‘Interculturaliteit en Vakmanstad ’ voor docenten-
opleiding Willem de Kooning Academie, Het Gemaal, Rotterdam
16 r 12 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Zorg’, out of the Box bijeenkomst
inrichting Zorgboulevard Maasstadziekenhuis, Estrade/Vestia, Rotterdam
1 r 12 – masterclass ‘Skillcity en het buurtwerk’ Opzoomer Academie,
Albedacollege, Rotterdam
21 r 11/11 r 12 – Sessie advies groep rapportage ‘Identiteit en Burgerschap’,
Tariq Ramadan, Rotterdam
21 r 11 – presentatie ‘Hoe rendeert sociaal kapitaal?’ tijdens plenaire werk-
bijeenkomst ‘Pact op Zuid, De Zuiderlingen’, Katendrecht, Rotterdam
12 r 11/9 r 12 – lezing ‘Veiligheid en grootstedelijke leefbaarheid’, leergang
BRIM ‘Kennis van Rotterdam – een spiegel van de stad’, NSOB, Rotterdam
4 r 11 – dankwoord ‘Woorden als daden’ bij uitreiking Laurenspenning door
burgemeester Ivo Opstelten, Laurenskerk, Rotterdam
22 r 10 – presentatie ‘Jong op Zuid’, installatie van de Jeugdraad Feijenoord,
Feijenoord, deelgemeentekanoor, Rotterdam
7 r 10 – lezing ‘Skillcity and Philosophy’, Radboud Universiteit, afd. Human
Geography, Nijmegen.
2 r 10 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’, deelgemeenteraad-
commissie IJsselmonde met Bram van Hemmen, IJsselmonde, Rotterdam
30 r 9 – lezing ‘Vakmanstad/Skillcity opbouwen’, studiedag Opbouwwerk en
herstructurering, SONOR, Noorden, Rotterdam
27 r 9 – concept, presentatie en mede-organisatie Freerun Clinic ‘Tags, Tracks
& traces’, voor Kijk op Zuid, Motorstraat, Rotterdam
21 r 9 – lezing en debat ‘Eco 3’ tijdens Seeds of Change, met Jan Rotmans,
Chantal Gill’ard, Ruud Lubbers, Cinerama, Rotterdam
18 r 6 – presentatie ‘Sportcultuur op Zuid’, spin-off Stadionpark, Feijenoord
stadion, Rotterdam
16 r 9 – 1e presentatie sportcultuurnota Pact op Zuid, samen met Ans Stolk,
Sportseminar Zuid, Larenkamp, Rotterdam
4 r 9 – presentatie/interview ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’ voor ‘Het Inspi-
rerend vermogen van Rotterdam’, PWC/De Slinger, Arminiuskerk, Rotterdam
3 r 9 – presentatie/commentaar ‘Visie Kop van Feijenoord’, met Riek Bakker
en Arnold Reijndorp, Villa Zebra, Rotterdam
18 r 6 – presentatie ‘Sportcultuur op Zuid’, spin-off Stadionpark, Feijenoord
stadion, Rotterdam
21 r 5 – presentatie en debat ‘Rotterdam Vakmanstad. Kunnen we het maken?
Nou en of!’ in ‘De stad als laboratorium’, i.s.m. NRC Handelsblad en RRKC,
o.l.v. Bert van Meggelen, Hogeschool InHolland, Rotterdam
23 r 4 – concept, co-coördinatie en presentatie, met Ans Stolk, op Manifes-
ta tie De Slinger Rotterdam, Beursvloer + debat Maatschappelijke stages,
Thema ‘Vakmanstad/Skillcity’ ism PWC, ING en AD/RD, Arminiuskerk,
Rotterdam
woorden a ls daden
op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n
22 r 4 – coreferaat ‘Hart van Zuid’, cultuurpijler Pact op Zuid, Theater Zuid-
plein, Rotterdam
15 r 4 – keylecture ‘De gezonde stad. Van Zorg naar Interesse’ voor GGD
Rotterdam, managementretraite ‘Van Buiten naar Binnen’, Zwijndrecht
12 r 4 – keylecture ‘Talk of the Town’, opening van de Maand van de Filosofie,
thema De Stad, Universiteit van Tilburg, coreferenten Paul Frissen,
Ad Verbrugge en Eric Bolle. Raadszaal Stadhuis, Tilburg
9 r 4 – gastcollege ‘Bouwen: van stenen stapelen tot produceren van relaties’,
voor vernieuwde wetenschapsleerlijn TU Delft, afd. Bouwkunde, Delft
4 r 4 – lezing ‘Skillcity: een grootstedelijke reflectie. Of: Had maar een vak
geleerd!’, Maand van de Filosofie, Boekhandel Donner, Rotterdam
4 r 3 – gastcollege ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’, Masteropleiding City
Development, Erasmus Universiteit, Rotterdam
4 r 3 – presentatie Integrale gebiedsontwikkeling Kop van Zuid In Expert
meeting ‘Geaarde stad’, Concire, Restaurant Obba, Rotterdam
28 r 2 – deelname Dialoogavond met jongeren en ouderen in kader van
Kosmopolis Rotterdam, o.l.v. Theo Cornelissen, Kruiskade, Rotterdam
7 r 2/3 r 4 – coreferaat Stadionpark Gebiedsontwikkeling: Spin off voor onder-
wijs op Zuid voor Pact op Zuid, Feijenoordstadion, Rotterdam
20 r 1 – interview ‘Rotterdam Vakmanstad /Fysieke Integriteit ’, BOS Radio 5
2007
TOETSING STRATEGISCH CONCEPT EN INTRODUCTIE OP
BELEIDSNIVEAU
14 r 12 – ‘Ruimte voor jongeren’, concept, mede-organisatie en presentatie,
Jongerengroepen op Zuid in opdracht van Kijk op Zuid, Van Zetten fabriek,
Rotterdam
26 r 11 – lezing ‘Het nieuwe woninkrijk. Over collectieve ruimte’, Studiedag
Privaat initiatief voor publieke ruimte, Van der Leeuwkring, NAi, Rotterdam
21 r 11 – slotdebat ‘Onderzoek 2006-2008. Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’,
i.s.m. AIR en Dennis Kaspori, Jeanne van Heeswijk, met Godfried Engbersen,
Lucas Meijs, Wim Pak, Hans Elemans, Zaal De Unie, Rotterdam
7 r 11 – lezing ‘Hoe breed kan een school zich maken?’, inleiding bij opening
tentoonstelling MFA, ‘Breed, breder, breedst. Brede scholen in Nederland’,
Nationaal Onderwijsmuseum, Rotterdam
5 r 11 – lezing en debat ‘Vitale verbindingen: een betrokken buurt, een veilige
buurt?’, De Rode Hoed, met Leo Wilde (commissaris van Politie AmsterdamAmstelland en programmamanager `DIVERS Samenleven en Samenwerken`),
Amsterdam
20 r 9 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’ tijdens congres ‘Wijk-
gericht werken’, NBC De Blokhoeve Nieuwegein, Utrecht
220 - 221
14 r 9 – presentatie Rotterdam Vakmanstad/Skillcity op de Partijdag van de
PVDA Rotterdam. Coreferenten Dagmar Oudshoorn en Margriet Drijver,
Rotterdam
7 r 9 – publieke lezing ‘De ecosofische turn. Eco 3: fysieke, sociale en mentale
ecologie’, Openingsmanifest De Buitenkansel, met Ivo Opstelten, Arminius-
kerk, Rotterdam
13 r 5 – jury Indesem Ontwerpen Rotterdamse wijken MFA, TU Delft
12 r 5 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’ bij Münchhaussengroep,
wethouders Kriens, Schrijer, Geluk, directeuren Woonbron, SoZaWe, Roteb,
Bouwmanhuis, JOS en Pieter Winsemus, Solo, Afrikaanderwijk, Rotterdam
7 r 5 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad ’, voor deelgemeenteraad
Feijenoord, Maashaven, Rotterdam
7 r 2 – presentatie en debat ‘Pompen en verzuipen! Tweegesprek over eco-
politiek’ met Jeroen Timmermans, Filosofisch café, Arminiuskerk, Rotterdam
26 r 1 – presentatie, ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’, conferentie Gebieds-
gericht werken Pact op Zuid, voor College van B & W Rotterdam, Art Hotel,
Rotterdam
18 r 1 – presentatie ‘Wetenschap en stadsontwikkeling in Rotterdam’
workshop voor Leiderschapsprogramma, team Gemeente Rotterdam, Tias
Nimbas Business School,Tilburg
2006
ORIËNTATIE GEBIEDSONTWIKKELING FYSIEK
6 r 12 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad ’ in ArchitectuurCases. Rotterdam
Vakmanstad/Fysieke Integriteit : ‘Wie bouwt de stad op?’, met Jan Rath en
Ko Blok, Zaal De Unie, Rotterdam
18 r 12 – presentatie ‘Wat heet fysiek? ‘ in De Fierte van Bloemhof en Hillesluis,
voor WBR, Breepleinkerk, Rotterdam
18 r 12 – presentatie ‘Nieuwe collectiviteiten’ voor Van der Leeuwkring, ism.
AIR, Rotterdam
13 r 11 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad ’ masterclass account-managers
VROM, iMaGe 2006, Concire Gebiedsontwikkeling, Rotterdam
2 r 11 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad ’, Fellowmasterclass Gebieds-
ontwikkeling Geoplan, Hotel New York, Rotterdam
2 r 5 – workshop ‘Rotterdam Vakmanstad of: hoe nu verder?’, strategiebijeen-
komst Koers & Visie, De Rabobankgroep, Blaak, Rotterdam
2004/2005
FORMULERING CONCEPT
18 r 12 – lezing ‘Kleurloos Rotterdam 2025’, presentatie voor JONG +, dienst
dS+V, Delfshaven, Rotterdam
12 r 9 – 1 e presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad 2025’, met Dennis Kaspori,
kwartaalbijeenkomst Koepelorganisatie woningcorporaties Rotterdam,
Delfshaven, Rotterdam
12 r 5 – Rotterdam Lezing 2004 ‘Kleurloos Rotterdam 2025? Werk in uitvoering’,
met: José van Eijndhoven, Sadik Harchaoui en de Woorddansers. Bibliotheektheater, Rotterdam
222 - 223
woorden a ls daden
I<=C<:K@<
;@J:FLIJ<EJ:<E8I@F
ref lectie
woorden a ls daden
4.1 HET MODERNE DISCOURS EN ZIJN SLAGSCHADUW
4.1.1
NAAR EENHEID
A
4.1.3
B
IDENTITIJD: BIOPOLITIEKE CONSTRUCTIE
C
IDENTIFICATIE: TERREUR VAN DE NORM
EEN POSTMODERNE WERELD VAN VERSCHIL
A
POSTMODERN VERZET TEGEN EEN EXCLUSIEVE NORM
B
DIFFERENTIEDENKEN EN MULTICULTURALISME
POSTMODERNE PARADOXEN
A
B
PARADOXEN VAN DE MODERNITEIT?
232
236
242
243
244
245
247
248
ERVARINGSPARADOXEN: SCHAARSTE/OVERVLOED,
PRIVÉ/PUBLIEK, VRIJ/AFHANKELIJK
C
DISCOURSPARADOXEN
D
TACTISCHE INZET VAN PARADOXEN
4.2 ACHTER ONZE IDENTITEIT KOMEN: NETWERKEN
4.2.1
232
IDENTITEIT: UNIVERSEEL, OPPOSITIONEEL EN
EXCLUSIEF
4.1.2
230
MODERN IDENTITEITSDENKEN: OPPOSITIE ALS OPSTAP
249
253
254
256
MICROPOLITIEK: NIET ONTSPANNEN, MAAR
SAMENSPANNEN
A
NIET ONTKNOPEN: DOORKNOPEN!
B
VOORBIJ HET VERSCHIL: HET TUSSEN ALS RELATIE
C
REFLEXIEVE INTERESSE: INTERDISCIPLINAIR,
257
258
259
INTERCULTUREEL, INTERMEDIAAL, INTERRELIGIEUS,
INTERACTIEF
D
NAAR DRIEVOUDIGE INTERESSE
4.2.2
262
ECOLOGISCHE INTERESSE: VAN DOUBLE BIND
266
MACROPOLITIEK: INTERKAPITALISME TUSSEN
VERZORGINGSSTAAT EN VRIJE MARKTSTAAT –
KAPITALISERING VAN HET INTER
A
VERANTWOORDELIJK OF AANSPRAKELIJK?
B
INTERESSE: MICROPOLITIEK SPREKEN EN HANDELEN
4.3 HEDENDAAGS VAKMANSCHAP: SKILL = WIL
224 - 225
4.3.1
ASPECTEN VAN HET VAKMANSCHAP
A
276
MACROPOLITIEKE BELANGSTELLING EN MICRO POLITIEKE VERANTWOORDELIJKHEID
4.2.3
271
ZELFVERZEKERD LEVEN EN VICTIEM OVERLEVEN:
280
283
287
288
CULTUREEL: AMBACHTELIJKHEID, KUNSTNIJVERHEID, CREATIEVE INDUSTRIE
289
B
VAKMANSCHAP: MEESTER-GEZEL STRUCTUUR
290
– SOCIAAL KAPITAAL:
VAN OPLEIDINGSTRAJECT NAAR ARBEIDSMARKT
290
– SPORTIEF KAPITAAL:
NAAST CHILLEN VOORAL SKILLEN
291
– MATERIËLE REFLEXIVITEIT:
VAN MEESTER NAAR MEDIUM
292
– ECONOMISCHE WAARDE:
PROFESSIONALS EN MANAGERS
4.3.2
4.3.3
EDUCATIEVE TRAJECTEN
A
MEESTER EN GEZELLEN, BACHELORS EN MASTERS
B
COMPETENTIES EN SKILLS
C
VAN LINEAIR NAAR CYCLISCH ZELFBEWUSTZIJN
VAKMANSCHAP ALS MENTALITEIT
A
MATERIEEL BEWUSTZIJN: EEN ANDERE
VERSTANDHOUDING
B
293
294
295
296
297
298
ECOSOFISCHE LEVENSKUNST
4.4 VAKMANSTAD ALS SCENARIO:
WOORDEN ALS DADEN REALISEREN
299
302
303
226 - 227
ref lectie
woorden a ls daden
Tussen 2005 en 2009 heeft Rotterdam Vakmanstad/Skillcity vele trajecten
uitgerold. Waarom voor deze specifieke trajecten is gekozen is echter niet af te
leiden uit de praktijk. Alleen maar problemen opsommen levert geen adequate
aanpak op. Een probleem tot uitdaging verheffen mag dan als politiek retorische geste motiveren, maar dit gebaar verklaart niet waarom de uitdaging moet
worden aangegaan. Daarvoor is tactische samenhang en operationele focus
nodig. Deze ontstaan binnen een strategische visie die tevens de criteria levert
om de positie en de aard van problemen te omschrijven. Aan deze visie kunnen
vervolgens verschillende scenario’s worden ontleend als antwoord op beleidsvragen. Deze scenario’s geven aan hoe en waar de meerwaarde van coalities en
coproducties – het sociale en het culturele kapitaal dat in samenwerkingsverbanden wordt vergaard – kan worden geherinvesteerd. Hoe rendeert dit ‘zachte’
kapitaal economisch? En wat levert het op voor de leefbaarheid van de buurt,
omgerekend in fysieke termen? Leidt dit alles tot een kwalitatieve verbetering
van het leven in de publieke ruimte? Om de deeltrajecten op scholen renderend
op te kunnen schalen naar de buurt – zoals in Bloemhof – en door te kunnen
knopen naar cultuur-economische trajecten – zoals ‘De Markt van morgen’ in
de Afrikaanderwijk – tekent de strategische visie zich af tegen een politiek-filosofisch perspectief. Dit vormt de inspiratie voor RVS. De inhoudelijke uitvoering van trajecten krijgt door zo’n perspectief de operationele focus, waardoor
ze boven de status van geïsoleerde pilots worden uitgetild. Er is overigens
niets mis met een pilot: buurtbewoners zijn gebaat bij een goed geëquipeerde
speelplaats, iedere ondernemer in een wijk kan een impuls gebruiken en een
school weet zich altijd gesteund door extra invalskrachten of een sportfaciliteit. Maar als het hierbij blijft kan de pretentie van beleid niet waargemaakt
worden. Het zijn dan slechts stoplappen. Zulke geïsoleerde ingrepen leveren
niet de sociaaleconomische en sociaal-culturele meerwaarde op die Rotterdam
Vakmanstad/Skillcity met haar coalities en coproducties beoogt.
Politiek-filosofisch perspectief, strategische visie, tactische samenhang en
operationele focus komen samen in de VIDI kernbegrippen: vakmanschap,
interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit. De keuze voor deze begrippen
wordt ingegeven door en onderbouwd vanuit het politiek-filosofische perspectief waarvan de belangrijkste basisconcepten zijn: relatie, reflectie, verantwoordelijkheid en interesse. De keuze voor deze concepten komt voort uit een
kritische herwaardering van het discours dat de afgelopen 200 jaar het Westerse denken en doen heeft bepaald: het ideeëngoed van de moderne tijd. (4.1.1)
RVS meent dat de basisaannames van dit verlichtingsdenken – met individuele
autonomie en nationale identiteit als kernbegrippen – en de maatschappelijke
praktijken die daardoor gereguleerd worden, in de loop van het moderniseringsproces met zichzelf in tegenspraak zijn geraakt. (4.1.2) Dit paradoxale besef
heeft een postmoderne kritiek opgeleverd. (4.1.3) De technologische rationaliteit komt onder druk te staan. Er worden vraagtekens bij de verworven vrijheid
gezet. De consumptieverslaving komt in beeld. Ondanks deze verhelderende
zelfbespiegeling blijft het verlichtingsdenken met zijn paradoxen intact. In de
vorm van de postmoderne zelfreflectie werpt het moderne denken zijn slagschaduw over de laatste decennia van de 20 e eeuw. De paradoxale spanning
ref lectie
woorden a ls daden
werkt door in wetenschappelijke opvattingen en de legitimaties die daaraan
ontleend worden. Deze spreken elkaar namelijk vaak tegen. De tegenstrijdige
opvattingen komen via beroepsopleidingen – doorgaans onopgemerkt – tussen de oren van toekomstige bestuurders, managers en professionals terecht.
Doordat debatten over identiteit en zelfs de ervaring van identiteit doorspekt is
met tegenspraken, komt de dagelijkse ervaring van werkelijkheid onder druk te
staan.
Deze paradoxale ervaringstructuur vraagt om een herijking van de modernistische basisaannames van individualiteit, autonomie, vrijheid en identiteit.
Willen we daadwerkelijk ‘achter onze identiteit komen’ dan ligt het voor de
hand naar de ontstaansgeschiedenis van deze concepten en ervaringen terug
te keren. Zo’n herijking leidt op micropolitiek vlak – de netwerken van het alledaagse leven – tot een inzicht in het primaire belang van relaties voor de vorming van onze identiteit. (4.2.1) Op macropolitiek vlak – de politiek-economische
infrastructuur – dient zich een overkoepelende paradox aan: die tussen het verzorgingsstaatdenken en het (neo)liberale vrije marktdenken. Binnen de huidige
politiek-economische setting heeft moderne vrijheidsopvatting gaandeweg een
paradoxale kwaliteit gekregen: deels omdat vrijheid nagenoeg samenvalt met
ons mediagebruik waaraan we onze reflectieve vermogens uitbesteed hebben, deels omdat vrijheid in een zelfverzekerd leven geherdefinieerd wordt in
termen zoals aansprakelijkheid. Daardoor is het begrip verantwoordelijkheid,
cruciaal voor autonoom handelen, uitgehold. (4.2.2) Een herijking van verantwoordelijkheid tegen de achtergrond van de eerste twee basisconcepten – relatie
en reflectie – leidt voor RVS ten slotte tot een micropolitieke en macropolitieke
herwaardering van het concept interesse. (4.3.3)
Cultuurhistorisch wordt het begin van de moderniteit, afhankelijk van gelegde
accenten – politiek, technologisch, filosofisch – óf in de 16 e eeuw gesitueerd
óf aan het eind van de 17 e eeuw. In het eerste geval zijn de bekrachtiging en
uitvoering van de staatssoevereiniteit en het uitkristalliseren van een op experimenten geënte wetenschap doorslaggevend, in het laatste geval de politieke
revoluties in Amerika en Frankrijk in samenhang met de Industriële Revolutie.
In ieder geval is het einde van de 18 e eeuw politiek-filosofisch het moment su-
prème van het Verlichtingsdenken. In het werk van de Duitse filosoof Immanuel
Kant staat het autonome, zelfbewuste, rationeel wikkend en wegende individu
centraal. Het moderniseringsproces ontvouwt zich rond de mondige burger als
politiek ingebed individu. Vandaaruit ontwikkelt dit proces zich als een samenhangend geheel van denksystemen en maatschappelijke praktijken waarin
drie tendensen elkaar versterken: de rationalisering van arbeidsprocessen, de
democratisering van het politieke systeem en de cultuurpolitieke emancipatie
van burgers.
228 - 229
Het moderne denken is een verzamelterm voor de westerse zienswijze op de
mens en de wereld. Het pretendeert dé waarheid over dé mens en dé wereld
te vatten. Het legitimeert zich vanuit zichzelf als een universeel vertoog: als
individuen vanuit hun zelfbewustzijn over zichzelf nadenken beantwoorden zij
aan een mensbeeld dat voor iedereen geldt, ongeacht waar deze zich op aarde
bevindt. Door de politiek-economische hegemonie van Europa kon deze universele pretentie wereldwijd kracht worden bijgezet. De naam voor de huidige
politiek-economische en sociaal-culturele fase is globalisering. Ook al heeft
de universele pretentie van het moderne discours na de dekolonialisatie aan
zeggingskracht ingeboet, door complexe post-koloniale en neo-imperiale doorwerkingen heeft het nog steeds greep op ons 21 e -eeuwse denken en doen.
RVS ent haar probleemanalyse op een kritische herwaardering van het moderne gedachtegoed binnen de huidige globalisering. RVS benadrukt het primaire
belang van relaties en netwerken als basis van autonomie en identiteit. Om
deze verbinding transparant te maken combineert ze bestaande concepten
zoals in intermedialiteit en interculturaliteit. (4.2.1C) Ogenschijnlijk achterhaalde
concepten, zoals ecologie, worden geherwaardeerd, juist omdat hierin de onderlinge verbondenheid en cyclische wederkerigheid beter tot uitdrukking komt
dan in de term duurzaamheid die immers lineariteit suggereert.
(4.2.1D)
Deze
herwaardering spitst zich toe op het verschijnsel vakmanschap, de crux van de
RVS visie. De recente aandacht ervoor laat zich op verschillende manieren verklaren: cultureel, economisch en educatief.
(4.3.1)
In tegenstelling tot wat veelal
gedacht wordt, kan vakmanschap in een kenniseconomie en informatiesamenleving een wezenlijke bijdrage leveren om de overspannen verhouding tussen
professionals en managers te transformeren. (4.3.2) Voor alles wordt vakmanschap hier als een ‘verstandhouding’ en een mentaliteit gepresenteerd waarin
kwaliteitsbesef, wederkerigheid, verantwoordelijkheid en interesse tot hun
recht komen. (4.3.3) Wat vakmanschap als VIDI kernbegrip in samenhang met de
andere drie kernbegrippen voor de strategische visie, de tactische samenhang
en een operationele focus betekent, wordt duidelijk zodra het wordt verwoord
als een van de vele scenario’s waarmee de grootstedelijke problematiek kan
worden aangepakt. (4.4)
RVS situeert haar analyse op breuklijnen van het moderne denken, precies daar
waar dit denken ongeloofwaardig wordt en zich in paradoxen verstrikt. Het fun dament onder de monumentale moderniteit begint in de loop van de jaren zestig
grote scheuren te vertonen. Eind jaren tachtig is er sprake van een kloof. Na 2000
beginnen de zijwanden van deze kloof onder hevig geraas in te storten, even
spec taculair als de ijsbergmassieven op de Noordpool die bezwijken door de
opwarming van de aarde. De herstelwerkzaamheden zijn inmiddels in volle gang.
De drie kritische drempels waarachter deze breuken zich vergroten zijn concreet aan de opkomst en ondergang van grote bankconcerns af te lezen. De
levensloop van een bank als ABN Amro is instructief. In 1964 internationaliseert het Nederlandse bedrijfsleven en leiden fusies van de in de 19 e eeuw door
Willem I opgerichte Nederlandsche Handelmaatschappij en de Twentsche Bank
tot de oprichting van de ABN. De Rotterdamsche Bank en Amsterdamsche
Bank vormen samen de Amro. In 1990, door de expanderende globalisering tot
schaalvergroting gedwongen, fuseren beide banken in een poging door opschaling de kloof te overbruggen. Hun uiteenlopende bedrijfsculturen – ABN gedegen Nederlands in kostuum, snelle Amro jongens, losser in het maatpak – staan
een soepele versmelting in de weg. In augustus 2007 wordt De Bank, vlak na
het uitbreken van de kredietcrisis, door haar aandeelhouders aan de hoogste
ref lectie
woorden a ls daden
bieders – de Royal Bank of Scotland, Fortis en de Spaanse Banco Santander
– verkocht en uit elkaar gescheurd. Als door de kredietcrisis Fortis ook in de
problemen komt, neemt de staat dit deel over als de staatsbank ABN Amro
Nederland. Rijkman Groenink, de laatste bestuursvoorzitter van ABN Amro,
“is druk in de weer om een beleggingsmaatschappij voor alternatieve energie
neer te zetten” !. Dat heeft alles met kapitaal en niets met alternatieve energie
te maken, laat staan met een ander mens- en wereldbeeld.
4.1 - Het moderne discours en zijn
slagschaduw
Dat de kredietcrisis een bedrijfsongeval wordt genoemd suggereert dat er in de
perceptie van politici en bankiers nauwelijks iets is veranderd. Iedereen is wel
geschrokken. Echter, volhouden dat een wereldeconomie, die de kloof tussen
arm en rijk alleen maar vergroot, gebaat is bij groteske kapitaalspeculaties is
inmiddels even ongeloofwaardig als het beloningsysteem dat eraan vastzit. Dat
dit systeem zich nog kan handhaven is het gevolg van de immense verstrengeling van politieke, economische en wetenschappelijke belangen. Het dankt zijn
voortbestaan aan gepatenteerde kennismonopolies en wederzijdse afhankelijkheid in corporatieve netwerken van overheidsorganen en bancair-assurantieve
concerns die deze netwerken soepel laten lopen. Misschien dat het herstel van
onderling vertrouwen tussen banken gebaat is bij virtuele miljardeninjecties.
Zolang dit vertrouwen echter niet doorwerkt op de werkvloer bij ondernemers
en professionals, goed lopende zaken failliet gaan omdat ze hun krediet niet
verlengd krijgen en goede vaklieden ontslagen worden, blijft dit herstel uit.
Misschien moet er eerst iets anders herstellen: een doodziek mens- en wereldbeeld.
De afgelopen decennia zijn er allerlei cultuurkritische studies in psychopathologische termen over de aard van deze ziekte verschenen. Psychopathologisch
betekent dan zoveel als niet werkbaar met anderen samenleven. Met een psychotische patiënt of een autist is het moeilijk communiceren. Neurotici zijn nog
wel benaderbaar, maar zijn fobisch gefixeerd. Veel alledaags gedrag vertoont
dit soort trekjes. In ieder geval zien psychologen en psychiaters in een wereld
die zich tienmaal in de rondte werkt, overal ADHD. In een wereld die zich ongans consumeert zijn anorexia en obesitas alledaagse verschijnselen. Volgens
cultuurcritici gaat onze samenleving gebukt onder een ‘depressie epidemie’ " of
is deze vanuit hypochondrie # in een onpeilbaar diepe verveling verzonken, wat
de neurotische zucht naar verstrooiing en entertainment verklaart. $ Door het
najagen van genot en comfort is ze hyperneurotisch. In haar hyperindividualisme vertoont ze soms autistische trekken. Op de rand van neurose en psychose
balancerend worden onze shopping malls bevolkt door borderliners. Door mediareflectie slaat dit om in ziekelijk narcisme. % De ontembare behoefte iedere
230 - 231
autoriteit te ontmaskeren maakt onze maatschappij hysterisch. & Deze hysterie
kan in bepaalde periodes zo hyperreflexief worden dat het naar zelfdestructieve paranoia neigt.
Zo kent ieder tijdvak zijn eigen psychopathologie. Ondanks de ontdekking van
de neurofysiologische en genetische achtergrond van schizofrenie werpen de
schizoïde symptomen cultuurkritisch nog het meest verhelderend licht op onze
wereld. We leven meerdere identiteiten. Nadat we erachter zijn gekomen dat
identiteiten constructies zijn die een beperkte houdbaarheidsdatum hebben
wanneer je ze uit hun afgeschermde broedkast haalt, hebben we geprobeerd
deze veelheid in de multiculturele samenleving maatschappelijk gestalte te
geven. Is de multiculturele samenleving teloor gegaan aan de ontkenning van
deze schizofrenie? Zijn we ons deze fragmentatie pas echt gaan realiseren
toen we in cyberspace met identiteiten konden gaan jongleren? '
De universele draagkracht van moderne concepten – identiteit, vrijheid, autonomie, individu – wordt door de kritische analyses van een ziek mensbeeld van
binnenuit ondergraven. Het moderne mens- en wereldbeeld dat onze waarheden schraagt heeft net als mensen behoefte aan anamnese. Als de persoonlijke
geschiedenis ervan wordt geschreven blijkt dat zijn vermeende neutraliteit en
objectiviteit het resultaat is van een machtsstrijd en van machtconsolidatie.
Het mensbeeld ontleent zijn universaliteit aan het feit dat de menselijke, al te
menselijke trekken van deze machtsstrijd op den duur uit beeld verdwijnen,
net zoals de onhebbelijkheden van nationale helden in het schitterende licht
van hun nationale aura verbleken. Daarna schitteren en stralen deze iconen
generatie na generatie als universele waarheden aan het wetenschappelijk
firmament.
RVS propageert een mensbeeld dat zichzelf deze universaliteit ontzegt.
Verantwoordelijk en integer vakmanschap komt niet uit de hemel vallen. Het
mensbeeld van de vakman of vakvrouw ligt ingebed in specifieke politieke
en economische machtsverhoudingen. Het is geen essentie die voor altijd
overal voor iedereen geldt. Vakmanschap vertegenwoordigt een waarde binnen
concrete menselijke verhoudingen. Als cruciale waarde van een gestileerde
leefwijze of levensstijl is het in het huidige tijdsgewricht meer dan gewenst.
Het begrip vervult een kritische rol in politiek-economische debatten. Op een
praktisch niveau komt het tegemoet aan een grote maatschappelijke behoefte,
omdat het zicht biedt op een solidaire, relationele arbeidsstructuur, gevoed
door een substantieel kwaliteitsbesef en gericht op culturele waardevastheid.
Dat het om meer gaat dan een RVS gedachte mag blijken uit de hernieuwde
belangstelling ervoor. Vakmanschap mag zich op dit moment in een brede belangstelling verheugen: wetenschappelijk, educatief, economisch, waardetheoretisch, ethisch, politiek.
Niet alleen in onderwijs, kunst en wetenschap gaan stemmen op om het weer
op de kaart te zetten, ook op managementniveau en zelfs bij grote ondernemingen klinken enthousiaste geluiden op. Oud-KLM topman Donald Kalff die
zich in recente publicaties ( tegen het Angelsaksische model met zijn oppermachtige aandeelhouderschap keert, eindigt een recent interview in Trouw met
de volgende uitspraak: “We moeten weer uitgaan van de oude ambachtsman
die voldoening put uit het feit dat hij wat hij doet, goed doet” . Dit lijkt een
obligate opmerking uit de mond van een oud-KLM topman. Misschien is het een
sluwe oproep aan angstige werknemers om zich vooral niet te verzetten tegen
robuuste afslankmaatregelen. Of een waarschuwing om zich niet met politiek
te bemoeien – schoenmaker, blijf bij je leest! Er kan achter deze haast terloop-
ref lectie
woorden a ls daden
se opmerking echter ook een ander mensbeeld en zelfs een ander wereldbeeld
schuilgaan.
4.1.1 - Modern identiteitsdenken: oppositie
als opstap naar eenheid
De eerste stap om daar achter te komen vergt een verheldering van het mensbeeld en wereldbeeld in het moderne denken. Wat houden deze precies in? Hoe
verhelderen ze als concepten de praktijk van alledag? Wanneer spelen ze een
rol in debatten? Bieden ze praktische handvatten voor interventies? Als mensen een gezamenlijk mensbeeld delen gaat het om veel meer dan een spiegel
die ze elkaar voor houden. Het is ook een belichaamde ervaringsstructuur. Mensen kunnen elkaars argumenten aanvoelen en zich inleven in anderen omdat
ze een mensbeeld delen. Dit zorgt ervoor dat zij met elkaar blijven praten en
op een basaal niveau overeenstemming bereiken zonder dat alles voortdurend
uitgekauwd hoeft te worden. Door een medegedeeld mens- en wereldbeeld
herkennen mensen zich in elkaar, ze identificeren zich met elkaar en kunnen
zich daardoor in elkaar spiegelen. Als het begrip identiteit hier van toepassing
is dan uitsluitend omdat het om een dynamische wisselwerking en niet om een
gefixeerde eindtoestand gaat.
A - identiteit: universeel, oppositioneel en exclusief
Identiteit als gefixeerde eindtoestand is letterlijk exclusief. Een groep sluit
zich in zichzelf in door het aannemen van een identiteit. De uitsluiting van
andere groepen is daarmee gegeven. Voor zo´n uitsluiting zijn vele redenen. Bij
dieren wordt groepsgedrag evolutionair ‘gemotiveerd’ door overlevingsdrang
en bescherming van de soort. Bij individuen kunnen het veel ´lichtere´ overwegingen zijn, zoals gezamenlijke hobby’s. Duivenfokkers hebben een identiteit.
Zodra het criterium ras of volk wordt, wordt het problematischer. Zeker als er
druk op zo’n groep komt te staan omdat aan bepaalde levensvoorwaarden niet
wordt voldaan. Maar hoe dan ook, er is altijd sprake van een afbakening, van het
trekken van grenzen. Wat buiten die grenzen valt, hoort er niet bij. De recentelijk opbloeiende populistische partijpolitiek past dit principe rigoureus toe.
Polariseren is een extreme vorm van opponeren, opponeren is afbakenen. Er
bestaat een risico dat zulke extreme ‘identaire’ groepen afhaken en het gesprek
afbreken: sommigen lopen de Kamer uit, anderen, zoals Japanse adolescenten,
sluiten zich jarenlang in hun kamer op.
Oppositie en exclusiviteit zijn al millennialang kenmerken van het westerse
denken. Dit heeft zijn wortels in de westerse metafysica van enkele eeuwen
voor de jaartelling en werkt daarna eeuwenlang in legitimatievertogen door: in
de theologie, wetenschap, politiek en in het beleid. Eeuwenlang duiken maatgevende tegenstellingen in de filosofie en de wetenschap op. Zo wordt het Zijn
232 - 233
tegenover het Worden geplaatst, echt tegenover illusie, het Goede strijdt met
het kwade, de leugen steekt de Waarheid naar de kroon en het Schone kijkt neer
op het lelijke. Grote denkers danken aan deze oppositionele denktrant hun onsterfelijke roem. Geen betere propagandist dan een fervent tegenstander. Bij
de 17 e -eeuwse filosoof René Descartes worden lichaam en geest uit elkaar ge-
trokken. Het hart blijkt een pomp, de ziel vervluchtigt, de geest trekt zich terug
in het zelfbewustzijn en het materiële lichaam strekt zich passief uit in tijd en
ruimte. Voor de 18 e -eeuwse filosoof Immanuel Kant valt en staat de productie
van kennis met de subject-object oppositie: in hetzelfde mentale gebaar waarin
dat ding daar (het object) gepositioneerd, herkend en gekend wordt, word ik
hier als kennend subject erkend. Dit subject krijgt substantie, samenhang en
toekomst doordat het met anderen zijn waarheden deelt. Bij Kant wordt het lichaam een fysieke performance dat door uiterlijke krachten wordt aangedreven
(heteronoom), terwijl de geest een verinnerlijkt verhaal wordt dat zichzelf van
binnenuit vertelt en motiveert (autonoom).
Zo staan onze leerprocessen bol van opposities. Een simpel associatiespelletje volstaat om te laten zien hoe diep dit mechanisme is ingesleten. Negen
van de tien mensen associëren ‘denken’ als in een reflex met ‘doen’. Zoals
‘doen’ bij ‘denken’ oppopt, zo triggert ‘theorie’ onmiddellijk ‘praktijk’. Het is
haast niet te vermijden. De opponerende reflex stuurt ons reflexieve vermogen.
In robuust Rotterdams zijn doen en praktijk de norm (positief) en zijn denken
en theorie iets voor watjes (negatief): ‘geen woorden maar daden’. Rotterdammers wordt aangeraden ‘niet te lullen maar te poetsen’. Met deze sympathieke
dooddoeners wordt iedere dappere poging tot reflectie – tot voordenken, doordenken en nadenken – in de kiem gesmoord. Let wel, het gaat om meer dan een
leuk woordenspelletje. Hoe slagvaardig deze stoere slogans ook uit de monden van beleidsmakers mogen klinken, ze zijn even gedateerd als de fameuze
opgestroopte mouwen. De slogans zijn achterhaald door de snelheid en de
complexiteit van onze hedendaagse interacties. Toch zouden beleidsmakers
meer dan andere beroepsgroepen moeten beseffen dat visie en strategie denkend doen en daadkrachtig denken vereisen. Het voortdurend benadrukken van
de oppositie tussen woorden en daden of die tussen theorie en praktijk mag
dan politiek-retorisch werken, uiteindelijk maakt de politicus of beleidsmaker
die daadkrachtig bij zijn superieuren wil overkomen zich schuldig aan wat in
de filosofie een ‘performatieve tegenspraak’ heet: al sprekend het belang van
spreken kleineren.
Maar het blijft een klus. Op jonge leeftijd wordt het kinderen al met Dik Bruna
boekjes ingepompt. Om te snappen wat zwart is, toon je wit, om te weten wat
‘laag’ is zet je ‘hoog’ in, dik verwijst naar dun. En zo definiëren we later arm
door rijk, schaarste door overvloed, knecht door meester en afhankelijkheid
door vrijheid. Door in opposities te denken en vervolgens een van de twee posities te ontkennen halen we ons gelijk. We identificeren onszelf op exclusieve en
negatieve wijze door te opponeren en uit te sluiten. Maar is daar dan iets mis
mee? Op zich zijn opposities instructief. Ze brengen orde in de chaos. Maar ze
reduceren ook de enorme diversiteit van de werkelijkheid tot een beperkt aantal
unieke relaties, waarin bovendien een van de twee termen altijd maatgevend is.
Daar wringt de schoen. De maatstaf voor de werkelijkheid die allerlei complexe
verbindingen kent – een gebeurtenis is vaak de uitkomst van veel meer dan één
oorzaak – wordt uiteindelijk iets dat echt is, waar is, goed is, mooi is en dat
alles wordt door een rationele geest bepaald. Alle tegenovergestelde posities delven het onderspit. Aan de negatieve term ontbreekt te enen male een
ref lectie
woorden a ls daden
positieve kwaliteit of erger, het bestaat als negatief niet zonder de ander: iets
is onecht, onwaar, kwaad, lelijk, louter materie die vergaat. Het hele scala aan
verschillen en nuances dat tussen beide posities ligt, verdwijnt uit beeld.
Ook al mag in het opponeren en uitsluiten alles een stuk overzichtelijker worden, de kansen die al die nuances bieden om er een andere omgang mee vorm
te geven blijven onbenut en verdwijnen geleidelijk aan uit beeld. Er blijft een
hoogst armetierige, dunne en smalle werkelijkheid over. De positieve termen
doen ook aan nepotisme: de een roept altijd de ander als nevenkwaliteit op.
Iets wat blank is zal ook wel beschaafd en slim zijn. Natuurlijk hebben blanken
dit met de komst van president Obama achter zich gelaten, maar diep in hun
perceptie blijven de exclusieve en nepotistische kwelduivels van het moderne
denken zich aan hen opdringen. Dit werkt zo onbewust doordat deze reflex
moeilijk vast te grijpen is. Dit soort verleidelijke reducties komen in tijden
van nood weer op als compensatiemechanisme om het hoofd boven water te
houden.
Opposities zijn al te vaak opstapjes naar een verborgen, verloren of nog te
verkrijgen eenheidservaring. Aan het einde van de horizon ligt de pot met goud.
Die is door de westerse metafysica gekenschetst als het Ene, door de theologie
geïdentificeerd als God, in de wetenschap tot de laatste grond der dingen verklaard en in de moderne politieke logica als de utopische eindtoestand van het
goede samenleven geëxtrapoleerd. Zo’n eenheid kan een zegen en een vloek
zijn. Totalitaire politiek die door het vrije Westen te vuur en te zwaard bevochten is, is slechts de extreme perversiteit van dit reductieve denken: ben je niet
voor ons, dan ben je tegen ons. Wat niet aan de maatstaven van onze identiteit
voldoet wordt uitgesloten, opgesloten en eventueel massaal vernietigd.
In opvoeding, onderwijs, wetenschap en politiek worden al eeuwenlang bepaalde inzichten als waar en andere als volstrekt onzinnig overgedragen. In de
kunst heeft schoonheid eeuwenlang herkenbare en reproduceerbare kwaliteiten
gehad. De moraal is daarin nog strikter, alleen gaat het dan niet om waar of
mooi, maar om goed. Die drie zaken schoven ooit naadloos in elkaar: waar is
mooi is goed. En het is waar: schoonheid is een goede zaak. Maar soms iets te
cosmetisch of met teveel manipulatieve overtuigingskracht behept. En zo zijn
waarheden als een koe in hun vanzelfsprekendheid en evidentie voortgekomen
uit een lange strijd die vele generaties overspant. Deze strijd wordt op den
duur aan het zicht onttrokken. Het vermijden van contact met andere culturen
is hiervoor een uiterst probaat middel. Zulke waarheden betwisten staat gelijk
met het uitdagen van de kosmos of het verzoeken van de goden.
Toch ontstaan en vergaan de kennisvelden waarin ze opkomen. Massamedia
hebben in het Westen een grote rol gespeeld in het relativeren van vermeend
universele waarheden. Dat geldt ook voor ethische en esthetische inzichten.
Op den duur gaan wetenschappelijke waarheden ook op de fles. Al eeuwen
234 - 235
terug snapten we dat de wereld niet langer plat was en nog veel eerder hadden
we door dat en-thousiasme geen gemoedstoestand is die ontstaat als een god
( theios ) in ( en ) ons afdaalt. Sinds kort is de laatste bouwsteen van het heelal
geen atoom meer. Dit beeld heeft het identiteitsdenken altijd aangegrepen om
het individu te kwalificeren: het in-dividu is een maatschappelijk atoom, iets
dat geen ( a ) deel ( t omos ) heeft, een niet verder deelbare eenheid, een niet
( in ) deelbaar ( dividu zoals in dividend, winstdeling) wezen. Daarmee sloot de
mens zich in zichzelf op. Het sluitstuk van menig mislukte communicatie is het
simpele zinnetje: ja, jammer, maar zo ben ik nu eenmaal.
Ondertussen is het atoom verleden tijd. Tegenwoordig zijn er golfaspecten en
deeltjesaspecten, er is antimaterie en we spreken snaartheoretisch over het
heelal. Door de eeuwen heen hebben grondwaarheden elkaar afgelost. Zo’n
‘format’ of ervarings‘grid’, zo’n funderend kennisveld wordt door wetenschappers, afhankelijk van hun invalshoek, steeds anders benoemd. Sommigen noemen het een mens- en wereldbeeld, anderen een paradigma.
!
Het is een lange
weg van zo’n paradigma naar dagelijks beleid. Toch krijgen redeneringen en
argumenten die beleid rationeel onderbouwen samenhang en worden ze geloofwaardig, juist door hun paradigmatische inbedding. Een paradigma structureert
een met tijdgenoten gedeeld Groot Verhaal dat denken èn doen millennialang
beheerst. Zo weerhoudt de overtuiging dat de aarde plat is, velen tot ver in de
15 e eeuw ervan om de kust uit het oog te verliezen. Het gevaar bestaat immers
dat je, te ver afgedwaald, van de aarde afvalt. Waarnemende zeelieden en rekenende wetenschappers wisten wel beter. Maar dat het grote water uiteindelijk
toch wordt overgestoken – we hebben daaraan het huidige Amerika te danken
– was meer geluk dan wijsheid. Het gevolg is dat de inheemse volkeren van
Amerika indianen heten, ook al wonen ze niet in het India dat Columbus door
het volgen van de kustlijn hoopte te bereiken.
Een paradigma kan dus heel concrete gevolgen hebben. Het heersende paradigma zit niet alleen in het hoofd van mensen, maar ook in hun lijf en in hun
ogen. Een paradigma stuurt handen en voeten en formateert de blik op de
wereld, op de anderen en op onszelf zoals een goed geslepen bril. We zíén de
dingen nu eenmaal zo. Verschillende groepen in een samenleving kunnen een
ander montuur kiezen en de focus wat bijstellen, maar het slijpen van lenzen is
altijd een secuur en langdurig werkje waar velen aan bijdragen.
Soms kijken we terug in de tijd en zien we, staand in een nieuw paradigma,
ineens andere samenhangen. Op de vraag wat rond 1900 het grootste moslimland ter wereld was, zijn vele antwoorden denkbaar, maar ‘Nederland’ zal daar
niet bij zitten. Ook de meer belezen lezers onder ons die weten dat Indonesië al
heel lang het grootste moslimland ter wereld is, zullen niet direct een link met
Nederland leggen. Toch was Indonesië voor 1949, het jaar van haar onafhankelijkheid, ‘onze’ kolonie en behoorde ze als zodanig tot het Koninkrijk der Nederlanden. De toenmalige blik liet de kwalificatie ‘grootste moslimland ter wereld’
echter niet toe, omdat deze religie in het heersende paradigma geen issue was.
Wat in een terugblik zo klaar als een klontje is, was toen nog geen deel van de
ervaringsstructuur en de perceptie van Nederlanders.
De diep in een cultuur en tijd verzonken dynamiek tussen blikken, woorden en
daden noemen filosofen ‘discours’. Tegenwoordig valt de term regelmatig in
beleidsstukken en debatten. Het stamt uit de jaren zestig en duikt op in werk
van de filosofen Jürgen Habermas en Michel Foucault. Letterlijk betekent
discours: uiteen ( dis ) lopen ( currere ). Deze beweging zit ook in coureur, cours,
ref lectie
woorden a ls daden
parcours (door-gaan), cursus en excursie (naar buiten [ ex ] gaan). Technisch
duidt discours op het heen en weer gaan of het circuleren van waarheidsclaims, op de uiteen ( dis ) zetting van inzichten. Als iemand loopt te ‘dissen’
zet hij zich tegen een ander af en toont hij geen respect maar dis respect. Een
dis-cours maakt het juist mogelijk dat gesprekspartners in de strijdvaardige
uiteenzetting van hun inzichten elkaar blijven begrijpen en eenmaal overtuigd
tot samenwerking kunnen komen.
Discours wordt vertaald als ‘vertoog’.
"
Het is dat wat in debatten ongezegd
blijft maar toch met anderen en aan anderen medegedeeld wordt: stilzwijgend
onderschreven uitgangspunten, waarheden als een koe. Zo’n vertoog is het
impliciete zelfbegrip van een cultuur. Het geeft in een bepaalde periode een betekenisvolle samenhang aan uitspraken van mensen. Zij ervaren deze als waar.
Een vertoog is echter geen betoog. Afzonderlijke betogen zijn wetenschappelijk van aard, cultureel, sportief, juridisch, religieus, politiek of beleidsmatig.
Al deze betogen kunnen onderling communiceren omdat ze basisconcepten
van een omvattend vertoog zijn dat alle sprekers delen.
Ondanks zijn immense reikwijdte is een discours geen amorf verschijnsel.
Het is een geschaald fenomeen. Het maakt debatten en problemen op allerlei niveaus bespreekbaar: van wereldmarkt tot buurtwinkel, van Brussel tot
Bloemhof, van Delfshaven tot Den Haag. Vaak gebeurt dat via opposities, met
alle simplificeringen van dien: goed/slecht, rijk/arm, autochtoon/allochtoon.
De toon en bewoordingen bij buurtbewoners mogen dan verschillen van die
van Haagse politici en in Den Haag lijkt door populistische polarisering de
kloof tussen partijen soms onoverbrugbaar, toch worden deze mengvormen van
politieke positionering, populistische persiflage en proletarische prietpraat
door hetzelfde mens- en wereldbeeld geschraagd. Idealiter is dat het autonoom handelende individu dat in een geglobaliseerde wereld grondwettelijk
beschermd voor zijn mening mag uitkomen. Dit vrije individu is het discursieve
grondconcept van de moderniteit.
B - identitijd: biopolitieke constructie
Er klinken in gesprekken en debatten altijd afwijkende stemmen op. Of deze
dissensus binnen de consensus gehoord en gehonoreerd wordt hangt ervan
af of ze als betekenisvolle bijdragen aan debatten worden ervaren. Dat betekent simpelweg dat ze moeten aansluiten bij het heersende vertoog. Dat geldt
niet alleen voor uitspraken, ook gedragingen worden pas geaccepteerd als ze
‘normaal’ zijn, als ze in overeenstemming zijn met de heersende normen en
waarden. Als een advocaat niet voor de rechter opstaat als deze de rechtszaal
betreedt, heeft de advocaat een groot probleem.
Dit alleen al wijst erop dat machtsaanspraken in uitspraken en gedragingen
doorwerken. Waarheid is macht. Kennis is macht. Niet alleen als je het hebt,
236 - 237
maar ook als je je ermee identificeert of je je er aan onttrekt. Een waarheidsclaim verbergt altijd een machtsstrijd. Eenmaal verzonken in een cultuur
worden de machtsverhoudingen die in waarheden verdisconteerd zijn onzichtbaar. Waarheid is het recht van de overwinnaar. Discours maakt waarheden
vanzelfsprekend. Zodra ze echter nietszeggend worden en mensen, twijfelend
aan zo’n waarheid, op zoek gaan naar de context waarin deze en door wie deze
wordt gebruikt, komt de geïnvesteerde macht weer in beeld. Enkele simpele
voorbeelden uit een ver verleden: ooit dachten mensen dat de god Donar in zijn
woede zijn hamer door de hemel slingerde. Hier op aarde onweerde en bliksemde het. Ooit was de aarde plat. Hysterie werd nog slechts een eeuw terug
gezien als een exclusieve vrouwenziekte omdat het op een wandelende baarmoeder ( hustera ) wees die op zoek is naar een kind. Hoe dichter we bij onze
eigen waarheden komen, hoe moeilijker zo’n relativering is. Maar zoals Donar,
de platte aarde en exclusief vrouwelijke hysterie allemaal gedateerde weetjes
zijn, zo blijkt wellicht over tig-jaar dat wat we nu nog een waarheid als een koe
vinden een lachwekkend naïeve mening was.
De Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) analyseert discours met het
oog op de wisselwerkingen tussen kennis en macht. Hij publiceert dit onderzoek in 1966. Daarmee zet hij waarheden die in het dan heersende, moderne
discours nog vanzelfsprekend zijn op losse schroeven. Het is een turbulente
tijd. Foucault historiseert terugkijkend het moderne discours. Discursieve kennis bestrijkt bij hem een omvangrijk spectrum. Het kunnen wetenschappelijke
waarheden of religieuze dogma’s zijn, maar ook technische inzichten of gewoon
alledaagse weetjes: morgenrood water in de sloot. Als ze maar door iedereen
als betekenisvol en waar ervaren worden. Foucault spreekt liever over ‘weten’
( savoir ) dan over kennis ( c onnaissance ). De Westerse wereld zou in de laatste
600 jaar een drietal grote discoursslagen hebben gemaakt: van de uitloop van
de Middeleeuwen naar de Renaissance via de ‘klassieke’ periode van de 17 e en
18 e eeuw naar de moderne periode die aan het eind van de 18 e eeuw begint en
doorloopt tot aan de Tweede Wereldoorlog. Zoals gezegd schrijft hij zijn boek in
de jaren zestig. In die tijd gebeurt er in onze cultuur blijkbaar iets dat voor hem
ruimte schept om vanuit een kritische distantie – terugkijkend – deze indeling
op grond van wetenschappelijk filosofisch onderzoek te maken. Foucault staat
op een breuklijn.
Concreet houdt zijn onderzoek in dat hij zich jarenlang drie slagen in de rondte
leest. Als een filosofische archeoloog diept hij uit archieven brokstukken op
van 16 e -eeuwse betogen, 17 e -eeuwse traktaten, enz. om de kennisstructuur
van die periodes in kaart te brengen. Eerst toonaangevend wetenschappelijk
materiaal op drie specifieke kennisgebieden: taal, leven en arbeid. Gaandeweg
ook allerlei geschriften die het niet hebben gehaald, maar die als weerbarstige
tegen-discoursen in een cultuur óf ten onder zijn gegaan óf al dan niet subversief zijn blijven doorwoekeren. Zo blijven de ideeën over vakmanschap die in
de loop van de moderniteit in diskrediet raken via de kunstnijverheid, architectuur en design ‘doorwoekeren’. De vakman geniet in het industriële tijdperk
weinig aanzien: iemand kent altijd wel een klusjesman of een ‘mannetje’. Het
is dit marginale discours dat in Rotterdam Vakmanstad/Skillcity – maar, zo zal
blijken, niet alleen daar – wordt hernomen en geactualiseerd.
Foucault laat zien dat veel van onze huidige inzichten over politiek en economie
ongeveer drie eeuwen geleden zijn ontstaan. Moderne – want dat is de cruciale
kwalificatie: modern – inzichten op deze gebieden ontstaan in de loop van 18 e
eeuw. Door nieuwe berekeningsmethoden komt ‘schaarste’ als maatgevende
ref lectie
woorden a ls daden
economische constante op, de prijs van producten wordt afhankelijk van arbeidskracht. Daaroverheen schuift in de 19 e eeuw, na de letterlijke onthoofding
van de macht en de ideologische doodverklaring van god, een politiek-juridisch
discours dat individueel eigendom reguleert. Het zijn ingrediënten voor een
modern vertoog waarin naast ‘staatshuishoudkunde’ – politiek en economie –
ook ‘burger’, ‘natiestaat’, ‘volk’, ‘geschiedenis’ en het daarvan afgeleide begrip
‘identiteit’ een rol gaan spelen.
In de moderne wereld treedt het individu steeds nadrukkelijker op de voorgrond. Het huidige narcisme en de bodycultuur steunen op dit politiek-filosofische fundament. De in de 19 e eeuw opkomende natiestaat en rechtsstaat leveren een juridisch-politieke basis waartegen individuen zich kunnen afzetten
om collectief te emanciperen. Omdat individuen altijd tot een volk behoren dat
zich nationaal representatief organiseert en identificeert, zijn politici bemiddelaars in dit proces. Tenminste, zolang politiek geen levensstijl en ervaring
op zich wordt die eigen verlangens en eigen belangen creëert. Naties kennen
ook een emancipatoire geschiedenis waarin ze zich in een revolutie van hun
onderdrukkers bevrijden. Nederland is een van de oudste staten. Na de tachtigjarige oorlog in 1648 krijgt Nederland in de 19 e eeuw een grondwet en wordt
het als natie een moderne rechtsstaat. Naties definiëren zichzelf cultureel als
een volk met een gemeenschappelijke taal en een gezamenlijke geschiedenis
vol veldslagen en helden die zich in een lange bevrijdingsstrijd voor de natie
hebben opgeofferd. In huidige inburgeringscursussen komen deze ingrediënten
allemaal terug: taalvaardigheid, culturele gebruiken, geschiedenisfeitjes en
wetskennis. Ieder individu heeft één paspoort.
Foucault analyseert de praktijken waarin kinderen zich deze waarheden eigen
maken. Al lerend gaan ze zich met deze universele machtsaanspraken identificeren. Deze praktijken zijn kleinschalig en situeren het kinderlichaam in
strakke schema’s. In die zin gaat het om microfysieke praktijken: gezin, school,
maar ook klinieken en werkplaatsen. De microfysieke logica die deze praktijken
reguleert noemt hij ‘biopolitiek’ omdat het de levenskrachten ( bios ) van het
maatschappelijke lichaam versterkt. De biopolitieke logica van de moderne
samenleving komt neer op het optimaliseren van alle productieve krachten voor
de goede zaak: een gezonde samenleving. Volksgezondheid is een 19 e -eeuwse
uitvinding, allereerst om epidemieën tegen te gaan, maar gaandeweg om controle over de bevolkingsaanwas te krijgen. Iedereen en alles moet regelmatig
gecheckt worden. Niet alleen wordt iedereen gepolst, iedereen moet ook aan
het werk. Landloperij en zwervers worden aangepakt, dorpsgekken opgesloten. Niet alleen van de fysieke werkkracht, ook van het innerlijk van individuen
wordt werk gemaakt. Opkomende menswetenschappen zoals psychologie,
psychiatrie, pedagogiek en seksuologie nemen die klus voor hun rekening.
Iedereen moet meedoen, geen ademtocht wordt verspild. Voor dit biopolitieke
238 - 239
gezondheidsimperatief is de rol van de geneeskunde – artsen en psychiaters –
cruciaal.
De dood verdwijnt uit zicht om pas in de jaren zestig van de 20 e eeuw weer
in beeld te komen. Tegenwoordig is de omgang met je dood zelfs een unique
selling p oint in reclames van uitvaartondernemingen, waar je van te voren
alles tot in de puntjes kunt regelen. De dood is weer expliciet een politiekeconomisch fenomeen. Dat is het ook vóór de 19 e eeuw. Het afschaffen van de
doodstraf en het universaliseren van de gevangenisstraf gecombineerd met
reclasseringstrajecten – een proces dat rond het midden van de 19 e eeuw aanvangt – is echter niet te danken aan het humaner worden van de samenleving.
De versoepeling van het recht is het logische gevolg van de biopolitieke
logica: een delinquent voor de economie resocialiseren is lucratiever dan
een berouwvolle zondaar onthoofden. Geprivatiseerde gevangenissen in de
VS functioneren op dit moment als volwaardige bedrijven die een beursgang
overwegen.
Om te bepalen wie er wel en wie er niet bij hoort, wie wel normaal en wie niet
normaal functioneert, gaan politie, rechters en psychiaters samenwerken.
Macht consolideert zich door in de huid en in het hoofd van individuen te kruipen. Ze vestigt zich daar via zelfcorrectie van het zelfbeeld: hoe normaal zie ik
eruit, hoe normaal gedraag ik me, hoe zien anderen mij? Dit zelfbeeld spiegelt
zich in het disciplinerende mensbeeld dat in de loop van de 19 e eeuw, gelegitimeerd door menswetenschappelijke inzichten – psychologie, pedagogiek,
seksuologie, criminologie – in lichamen wordt ‘ingeschreven’. Het oogmerk van
disciplinering is subjectivering door zelfdisciplinering. Het subject ontstaat
zodra een individu dat zich vertwijfeld of in oprechte zelfreflectie afvraagt
“Wie ben ik?” het antwoord van het heersende discours accepteert. In de 19 e en
een groot deel van de 20 e eeuw leverden de menswetenschappen dit antwoord.
Tegenwoordig zijn dat vooral de biowetenschappen: neurologie en biogenetica
in combinatie met farmacologie en gentechnologie.
Individuen krijgen door deze (h)erkenning substantiële samenhang die in de
tijd beklijft. De structurerende kenmerken van subjectiviteit zijn consistentie, coherentie en continuïteit. In beleidstermen heet zo’n subject een actieve
burger, die zich cultureel kan bewegen en die zich herkent in de wetgeving,
nationale geschiedenis en de nationale feesten. Identiteit en subjectiviteit
zijn dus processen die tijd vereisen. Een kleine aanpassing van de schrijfwijze
brengt dat tot uitdrukking: identi tijd en subjectivi tijd . In de deconstructie van
universele waarheidsclaims is het zeer instructief om uitgangen als ‘–teit’ door
‘-tijd’ te vervangen.
De biopolitiek verlegt in de loop van het moderniseringsproces haar bakens
om haar doel te bereiken. Ze hanteert tegenwoordig andere ‘tools’ dan in de
19 e eeuw. Lag toen het individuele lot van zuigelingenzorg tot verzorgingshuis
vooral in handen van artsen en de menswetenschappen, in de hedendaagse
disciplinering zijn wetenschap en geneeskunst anders verbonden. Tegenwoordig is het monsterverbond tussen gezondheidszorg, verzekeringswezen en
farmaceutische industrie het biopolitieke consortium bij uitstek. De biopolitiek
activeert nu productieve krachten van mens en maatschappij via het beheer
van gezondheid en schoonheid op de vrije markt. De commercialisering van
zelfbeelden in een mediasamenleving en de invloed van de neurowetenschappen in de geneeskunst maakt dat farmaceutica een van de sterkst disciplinerende gereedschappen wordt.
#
ref lectie
woorden a ls daden
Foucaults conclusies worden hem niet in dank afgenomen. Ze leveren hem
zelfs het etiket ‘anti-humanist’ op. Temeer omdat hij in 1966 verklaart dat “de
mens op het punt staat te verdwijnen”. Daarmee wil hij niet de nucleaire Holocaustangsten en Koude Oorlog paranoia van zijn tijdgenoten versterken: hij
bevestigt slechts dat de categorie ‘mens’ als basisconcept van het humanisme
wetenschappelijk hoogst problematisch is. De mens krijgt zijn vinger niet meer
achter zijn wezen: zijn bestaan kan niet meer definitief gefundeerd worden omdat de hogere instantie die dit altijd voor hem deed is weggevallen. Na de ‘dood
van god’ is de mens aan zijn lot overgelaten en wat hij precies is, is afhankelijk
van almaar veranderende inzichten in de menswetenschappen. Kortom, Foucault kaart al in 1966 het einde van het moderne discours aan.
Als na 15 jaar de kruitdampen van de daarop volgende politiek-filosofische
loopgravenoorlog zijn opgetrokken en de anti-metafysische hemel wat opklaart,
wordt Foucaults kritische maatschappijanalyse langzaam gemeengoed. Sociale
wetenschappers en beleidsmakers onderschrijven impliciet zijn inzichten.
Zelfs in politiekringen worden zijn ideeën gecanoniseerd.
$
De moderne bio-
politiek, zo beseffen de meesten met Foucault, disciplineert inderdaad. In de
opvoeding, op scholen en op de werkvloer – maar zodra ze buiten de boot vallen
ook in ziekenhuizen en gevangenissen – worden individuele lichamen tot volgzame burgers gedisciplineerd. Dit lichaam verzet zich aanvankelijk hevig, maar
ontleent uiteindelijk zijn eigenwaarde aan normaal gedrag.
%
Jongeren krijgen
het moderne discours en het moderne zelfbeeld al spelend, etend, lerend door
ouders en leraren met de paplepel ingegoten. Volwassenen worden al werkend
en genezend door dokters en psychiaters gepolst. Het klinkt allemaal wat
manipulatief, maar het gaat hier niet om bewuste ingrepen van gefrustreerde
machtswellustelingen. Psychiater en cliënt, arts en patiënt, leraar en leerling
staan allemaal in hetzelfde ‘format’, in hetzelfde discours. Hun lichamen zijn
jlYa\Zk
R jlYa\ZkT
240 - 241
i\gi\jj`\]
l`kjcl`k\e[
e\^Xk`\]
R jlYa\ZkT
R jlYa\ZkT
fe [ \i[Xe \e
gif[lZk`\]
`ejcl`k\e[
gfj`k`\]
soevereine macht
disciplinaire macht
g`iXd`[\[\ebY\\c[
e\kn\ib[\ebY\\c[
9IFE1IMJ)''0
ook passieve objecten van biopolitieke ingrepen. Ook zij worden van zuigelingenzorg tot verzorgingshuis gedisciplineerd en genormaliseerd, maar dat
verloopt later door actief te participeren. Pabo-studenten of studenten geneeskunde, zelf net de schooldiscipline ontgroeid, eigenen zich moeizaam psychologische en pedagogische inzichten toe die zij later in adviesfuncties aan ouders
en andere begeleiders doorgeven: deze lijven via gedragsvoorschriften – door
te straffen en te belonen – hun kinderen en leerlingen letterlijk in dit discours
in. Deze macht is niet repressief maar productief: door een letterlijke incorporering of belichaming van denkbeelden ontdekken individuen hun unieke
individualiteit en kunnen ze zich in de samenleving voegen. Dit is het radicaal
andere perspectief in Foucaults machtsopvatting. Iedereen doet het doorgaans
met de beste bedoelingen.
Foucaults inzichten veranderen het denken over hoe macht precies werkt
radicaal. Niet via repressie maar via stimulering. Voor de verbeelding van deze
macht volstaat niet langer een piramidaal beeld dat op repressie is gebaseerd
waarin onderdanen stelselmatig van bovenaf worden uitgebuit. Dat geldt voor
de premoderne samenleving. Daar spant de soevereine vorst nog met de pastorale zorg samen om de macht van staat en kerk te consolideren. In de moderne
tijd gebeurt dat nog steeds, maar het politieke discours stelt idealiter dat ieder
autonoom individu via de volksvertegenwoordiging aan de macht is. Het volk
regeert: demos kratein , democratie. Bot machtsmisbruik is niet uitgesloten,
maar is als het aan het licht komt voor politici uiterst pijnlijk. In de moderne tijd
wordt de repressieve macht ideologisch afgeschaft. Daarom volstaat de piramide niet meer als adequaat beeld voor de macht. Het netwerk spreekt meer tot
de verbeelding.
Foucault toont dat discours theorie èn praktijk, denken èn doen is. Reflectie en
handeling vallen samen in het mededelen en deelnemen. De manier waarop we
ons zelf mededelen verandert echter. En daarmee veranderen de biopolitieke
interventies. Wordt in de mondelinge overdracht nog een kleine gemeenschap
geïnspireerd, door de introductie van het schrift wordt ook in afwezigheid van
de ingewijde verteller kennis doorgegeven. De uitvinding van de drukpers laat
het uniek uitgesproken of opgeschreven relaas circuleren waardoor het voor
iedereen toegankelijke kennis wordt. Iedere slimme alfabeet kan zich deze kennis toe-eigenen. Het onderwijssysteem krijgt in de 19 e eeuw het disciplinerende
gehalte waar Foucault op doelt. Tegenwoordig wordt, door allerlei technologische ontwikkelingen, kennis steeds sneller aan volgende generaties overgedragen. Met de komst van de pc in 1985, het Internet in 1992 en de opmars van het
mobieltje in de negentiger jaren komen het mondelinge relaas en de persoonlijke brief terug, maar nu als informationele interface. Face to face wordt interface, teenagers worden screenagers.
Disciplinering is dus niet louter ‘geestelijk’. Disciplinering is microfysiek en
mediaal. Disciplinering is ook macrofysiek in zoverre het lichaam zich door een
kiene indeling van schoollokalen, huizen, klinieken, gevangenissen en pleinen
leert gedragen. Veel glas creëert overzicht in klassen en klinieken waarin tafels, stoelen en bedden een vaste rangorde hebben. De tegenwoordige school-
ref lectie
woorden a ls daden
klas ontstaat pas in de loop van de 19 e eeuw. De architectuur van scholen en de
opdeling van de tijd in progressief op elkaar aansluitende leerjaren verandert
vanaf het midden van de 19 e eeuw voortdurend. We hebben nu Kamerdiscussies over de 1040 uren norm en in de wijken denken woningcorporaties met
schoolbesturen na over MFA´s. Maar deze veranderingen houden gelijke tred
met de inzichten van de menswetenschappen, geneeskunde, ergonomie en
architectuur. Sinds kort laat de neurobiologie steeds meer van zich horen.
Maar hoe dan ook: kinderlichamen worden altijd onderworpen aan disciplinerende structuren. In de 19 e eeuw komt er idealiter steeds minder fysiek geweld
aan te pas. Geweld gaat over in dwang, dwang in drang, en drang ten slotte in
zelfdisciplinering. In de zelfdisciplinering leert het individuele kind zichzelf
waarderen. Zelfdiscipline is een positieve resultante van moderne biopolitiek.
Opgroeiende en afwijkende individuen ‘ontdekken’ daarin hun unieke identiteit. Door normen te volgen worden ze normaal. Eigenwaarde en zelfrespect
zijn functies van deze normalisering. Door identificatie met anderen – met een
gezamenlijke geschiedenis, met het volk of met cultureel erfgoed – ontwikkelen
kinderen identiteit. Maar dat is niet het hele verhaal.
C - identificatie: terreur van de norm
Wat is dan precies het probleem? Waarom benadert Foucault dit proces zo
kritisch als het er uiteindelijk toe leidt dat normale individuen democratisch
kunnen participeren? Waarom zo’n cynische visie op de relatie tussen staat
en individu? Wat is er verkeerd aan een levenslange normalisering als deze
uiteindelijk autonomie en vrijheid produceert? Waar wringt precies de schoen?
Foucaults kritiek laat zien dat de westerse disciplinering niet neutraal en
vrijblijvend is. De normativiteit ervan komt aan het licht als we inzoomen op
wat disciplinering precies ‘wil’. Wat is het object van normalisering? Wat heet
normaal? Er wordt ongewild een normatief en selectief gedragspatroon doorgegeven waarin machtsverhoudingen en kennisclaims besloten liggen. Participatie geldt aanvankelijk slechts voor een zeer beperkte groep individuen in
de westerse samenleving. Dat waren in het midden van de 19 e eeuw mannelijke
burgers die met een verzekerd inkomen. Vrouwen en arbeiders hadden geen
kiesrecht. In Rusland waren er toen nog lijfeigenen en in Amerika zelfs slaven
die Nederlanders hebben verhandeld.
Deelnemen en mededelen geldt alleen voor burgers die aan een strikte norm
voldoen. Die norm is in zijn ideologisch meest brede setting: de menselijke,
westerse, redelijke, blanke, volwassen, gezonde, rechtschapen, werkende, heteroseksuele, getrouwde, monogame, kinderen producerende man. & Als norm
is dit geen wet. Het is een onuitgesproken regelsysteem dat niettemin verplicht. Dat betekent dat zelfs als er in nieuwe wetten rechten voor ‘abnormale’
groepen worden gegarandeerd, de norm het maatschappelijke verkeer met zijn
242 - 243
uitsluitingen blijft reguleren. Identificatieplicht gaat verder dan het tonen van
je identiteitsbewijs. Het handelen èn het denken van individuen, hun zelfbeeld
en hun specifieke zelfervaring worden door een stelselmatige identificatie met
wat normaal is gevormd. Hoe anderen je behandelen en bespreken bepaalt tot
op grote hoogte de manier waarop je naar jezelf kijkt. Het heersende vertoog
reguleert op die manier zelfbeelden. Sinds enkele decennia gebeurt dat niet
alleen door de blikken van de buren en de roddels van kennissen en collega’s
maar ook door wat er zoals op tv en Internet wordt gezegd en getoond. Iedereen
weet wat dit doet met zelfbeelden van jongeren. Anorexia nervosa heeft niets
met hongersnood te maken. Het is een psychopathologie van een neurotische
samenleving die er een schoonheidsideaal op nahoudt dat jonge meiden met
een vervormd zelfbeeld opzadelt.
De regulatieve norm van de moderniteit waar Foucault op doelt, versterkt een
politieke en economische situatie die bestaande machtsverhoudingen consolideert zonder repressief beleid, hoogstens via repressieve tolerantie.
'
Macht
wordt uitgeoefend vanuit een biopolitieke logica. Het hoofd van misdadigers is
nog steeds doelwit. Nu niet om het af te hakken, maar om er in door te dringen
om de beelden die erin rondspoken te beïnvloeden. Dit is identiteitspolitiek.
Alles wat niet aan de identiteitsnorm voldoet – en dat is tot diep in de 20 e eeuw
ook in de westerse samenleving het overgrote deel van de bevolking – heeft,
gegeven de oppositionele structuur van het westerse denken, een negatieve,
voorlopige of helemaal geen identiteit. Er zijn natuurlijk altijd individuen
geweest die, tegen de stroom in zwemmend, hun rug recht houden. Vaak weten
deze zich gesteund door anderen met wie ze een subcultureel besef delen en
een tegendiscours formeren. Ze opereren echter altijd in groepen: avantgarde
kunstenaars, esoterische gemeenschappen of grote volksfamilies die hun
eigen financiële huishouding organiseren. Wie zich niet in de norm herkent en
geen rugdekking heeft, wordt opgezadeld met een gemankeerde zelfervaring
en waarschijnlijk ook met een weinig florissant zelfbeeld. ‘Afwijkende’ individuen kunnen hun ervaringen en verlangens niet positief waarderen. Woorden
en concepten ontbreken om positief over zichzelf na te denken. Het westerse
moderne discours voorziet er gewoon niet in. Homoseksualiteit is een te genezen afwijking, vrouwen zijn gemankeerde mannen en geestelijk gehandicapten
zijn ontoerekeningsvatbaar. Tot de jaren zestig hebben vrouwen geen wettelijk
zelfbeschikkingsrecht.
4.1.2 - Een postmoderne wereld van verschil
De kentering vindt plaats na de Tweede Wereldoorlog, met de opkomst van
de consumptie- en mediasamenleving. De scheuren in het moderne vertoog
worden voelbaar. Door de opkomst van tegenbewegingen die op het zelforganiserend vermogen van principiële weigeraars van de norm drijven, wordt er
een wig in de scheuren geduwd om ruimte te maken voor andere zelfbeelden. In
Amerika loopt dit via de burgerrechtenbeweging, in Frankrijk via de studentenbeweging, in Engeland via de popcultuur en in Duitsland vanuit zijn verdrongen
oorlogsverleden. In Nederland loopt, zoals vaak, alles door elkaar. Politieke dekolonisering op wereldschaal en economische internationalisering versterken
de binnenlandse kritiek op gezagsdragers. Debatten over racisme en antisemitisme winnen door hernieuwde aandacht voor de oorlog aan kracht. Recalcitrante groepen politiseren radicaal, andere blijven met elkaar discussiëren en
vergroten met hun verhalen de breuken in het bestaande discours. Dat gebeurt
vooral door de vrouwenbeweging, de homobeweging en de milieubeweging.
ref lectie
woorden a ls daden
Alle tegenbewegingen beginnen hun ‘kleine’ verhalen echter met de omkering
van één of meerdere elementen van de fictieve moderne norm: dierlijk, Derde
Wereld, psychiatrisch ‘gek’, gekleurd, jong, ‘ziek’, subversief, langharig lui,
homoseksueel, ongetrouwd, polygaam, kinderloos en vrouwelijk. Vanuit deze
‘abnormaliteit’ wordt het recht op een andere levensstijl opgeëist.
A - postmodern verzet tegen een exclusieve norm
Er wordt geprotesteerd tegen de mishandeling van dieren, men pleit voor handelsrechten van de Derde Wereld, de antipsychiatrie komt op, het softdrugsbeleid subculturaliseert, de opvoeding en scholing van kinderen komt onder druk
te staan, er komt kritiek op het wegstoppen van zieken, het strafrecht wordt gekritiseerd, recht op luiheid opgeëist, openlijk homoseksuele affectie getoond,
andere samenlevingsvormen uitgeprobeerd, pillen en abortus maken polygame
experimenten minder desastreus en vrouwen eisen eigen lijf en leden op. Het
fysieke en discursieve verzet van voorheen gemarginaliseerde groepen scheurt
het moderne identiteitsweefsel nog net niet aan flarden.
Nieuwe verhalen ontstaan om een andere seksualiteit, andere samenlevingsvormen, ecologische en mondiale solidariteit niet alleen een stem maar ook
handen en voeten te geven. Na enkele decennia zijn deze kritische deeldiscoursen zo ontwikkeld dat er op universiteiten leerstoelen komen: vrouwenstudies, homostudies, Critical Race Theory, enz. De volgende generatie heeft het
daardoor een stuk makkelijker. Door de belichaming van deze deeldiscoursen
komen positieve zelfervaringen binnen handbereik. Er kan op den duur tussen verschillende leefstijlen worden gekozen. Zo is voor meiden na de derde
feministische golf een keur van leefstijlen voorhanden. Hetzelfde geldt voor
homoseksuelen. Net als de punkkleding begin jaren tachtig in boetieks komt te
hangen wordt autonomie losgezongen van fysiek verankerd, emancipatorisch
verzet en uitgewerkt in diverse levensstijlen. Jongeren zijn al eind jaren vijftig
als nieuwe consumentenmarkt ontdekt. Hun bestedingspatroon en vrije tijd
biedt een nieuw werkveld voor biopolitieke ingrepen. Door het ruimere bestedingspatroon van jongeren verschuift disciplinering naar massaconsumptie,
van boeken naar beelden. Zelfbeelden worden door het hechte verbond van
commercie en media – na de massamedia nog sterker in de nieuwe media – gekocht, gedragen en geïncorporeerd.
Het wordt vaak over het hoofd gezien dat de multiculturele samenleving begint
met de opkomst van de populaire cultuur, met de popcultuur. Via muziek – en
eten – haken andere culturen aan. Subculturen enten zich op de homogene
monocultuur. Deze ‘inheemse’ multiculturaliteit gaat gepaard met een kritiek
op autoritaire hiërarchieën binnen de Westerse samenleving. In psychopathologisch opzicht wordt de paranoide Koude Oorlog samenleving schizoïde: de
verdeeldheid slaat naar binnen. In de verwerking van een collectief oorlogs-
244 - 245
verleden wordt valse heroïek aan de kaak stelt. De nationale staat boet tijdens
de naoorlogse dekolonialisatie steeds meer aan gezag in. De zuilen onder de
Nederlandse staat verbrokkelen. Nederland ontzuilt. De ontluisterende teloorgang van onze Bevrijder, de Verenigde Staten, in de Vietnamoorlog, krijgen
kijkers tijdens het avondeten in alle vleselijkheid voorgeschoteld. Dat wat lang
als exotisch – en in beschavingstermen zelfs primitief – werd gezien, verliest
door intensievere media-aandacht zijn bedreigende vreemdheid.
De massamedia, die 25 jaar later door de nieuwe media buiten spel worden
gezet en gedwongen worden in nieuwe formats mee te groeien, hebben nog een
emancipatoire impact waar politici en beleidsmakers zich steeds meer rekenschap van geven. Het COC, patiëntencollectieven, de antipsychiatrie beweging, alternatieve woongroepen, Dolle Mina’s, de milieubeweging, Amnesty
International, de Antikernenergie Beweging, politieke actiecomités en gastarbeiderscomités, alle mengen zich in maatschappelijke debatten. Ze dragen
nieuwe ideeën en begrippen aan om hun ‘afwijkende’ praktijken en leefstijlen
te legitimeren.
De invloed van multinationals op nationale economieën, de destabiliserende
doorwerkingen van immigratiestromen uit islamitische landen, de discursieve
kracht van kleine, mediawijze, goed geïnformeerde tegenbewegingen, al deze
grootschalige ontwikkelingen zetten de Nederlandse identiteit onder druk. De
homogene Nederlandse cultuur wordt van binnenuit overspoeld door subculturen en van buitenaf stromen andere culturen in. Maar Nederland werpt zich
ook op als gidsland. Ingebed in een paranoïde geopolitiek waar wereldmachten
elkaar met nucleaire wapens bedreigen, krijgt Nederland in de tachtiger jaren
zelfs een eigen pyschopathologie toegedicht: Hollanditis. Maar de instroom
triggert ook invasieve angsten die vanaf Attila de Hun en de Vandalen de westerse beschaving bespoken en dus diep in ‘onze’ culturele memen zitten.
De Ander stapt, haast zoals in de Japanse horrorfilm The Ring door het tvscherm, naar binnen. De anderen komen naast, onder en boven ons wonen.
Steeds vaker verschijnen zij in het straatbeeld. Eerst nog herkenbaar: uit
de voormalige koloniën Javanen, Molukkers en Ambonezen, uit Zuid-Europa
Grieken, Italianen, Spanjaarden. Maar vanaf midden jaren zestig als grote
bedrijven contracten afsluiten in islamitische landen Turken en Marokkanen.
Na de onafhankelijkheid van Suriname stromen voormalige rijksgenoten in. In
hun kielzog volgen Antillianen en daarna nagenoeg iedereen die zijn land moet
ontvluchten.
B - differentiedenken en multiculturalisme
Steeds meer talen zijn te horen op straat. De verschijning van de Ander op de
stoep zorgt op discoursniveau voor grote verschuivingen. In maatschappijkritische, politiek-filosofische en ethische debatten verduisteren wolken van
verschillen de azuurblauwe identiteitshemel. Denkers verleggen de aandacht
van het Ene naar het Andere. Gelijkheid als ideologische crux van het moderne
discours wordt onder druk gezet. Wat de politieke vertaling van gelijkwaardigheid precies inhoudt, beheerst de debatten in de verzorgingsstaat. De eenduidigheid van de gelijkheid wordt van binnenuit opengebroken door het pleidooi
om de Ander niet alleen te tolereren maar ook in zijn verschil te respecteren.
De Ander of het Andere wordt eerst nog beschreven met een hoofdletter A.
Daarmee keert de gestorven god nog één keer in een schijnbeweging terug.
Daarna wordt de Ander alledaagser met een kleine ‘a’ geschreven en in het
meervoud opgevoerd: de ander, anderen.
ref lectie
woorden a ls daden
Het verschijnen van al die verschillen laat pro-deoadvocaten, wetenschappers,
kunstenaars en politici niet onberoerd. Rechten van hen die verschillen worden
bepleit en verdedigd, hun culturen worden in kaart en in beeld gebracht en er
worden concepten verzonnen om het verschil bespreekbaar te maken. Het ‘denken van het verschil’ wordt een gerespecteerde filosofische exercitie die school
maakt. Het duurt enkele decennia voordat dit zogenaamde ‘differentiedenken’,
waarvoor Franse denkers als Foucault de basis leggen, is uitgekristalliseerd.
(
Het werk van de Duitse denker Martin Heidegger wordt door sommigen retrospectief ook in dit denken ingelijfd. In de Verenigde Staten krijgt het veel bijval
in literatuurstudies, rechtenstudies en cultural studies . ! In de jaren negentig
sijpelt dit denken door in managementpublicaties ! en in het decennium daarna
pakken bestuurskundigen het op. !!
Het begrip ‘multicultureel’ krijgt zijn beslag in debatten over differenties en
culturele verschillen. In 1971 duikt het begrip ‘multiculturalisme’ in Canadese
publicaties op. Naast vooraanstaande denkers als Will Kymlica en Charles
Taylor !" leveren Amerikanen en Australiërs een substantiële bijdrage. Meer
dan voormalige kolonisatoren hebben deze immigratielanden met het ‘meltingpot’ fenomeen te maken. !# Door de bevolkingssamenstelling van Canada
– deels Engelstalig, deels Franstalig, met inheemse volkeren van Indianen tot
Inuit – vinden ook de denkbeelden van Franse differentiedenkers in het Frans
sprekende deel van het land weerklank. Op de achtergrond speelt een bredere
problematiek mee: het cultuurrelativisme. De toon voor dit debat wordt in de
jaren veertig en vijftig door antropologen als Boas en Lévi-Strauss gezet. !$ Relativisme zal in het multicultidebat dat na 2001 losbarst het woord zijn waarmee
de multiculturele samenleving aan het kruis wordt genageld. Het wordt meestal
in een adem genoemd met onverschilligheid als het verwerpelijke exces van
tolerantie. En het zal niet lang duren voordat in dit gesprek ook het gedoogbeleid aan de kaak wordt gesteld. Het is de vraag of deze verwijten terecht zijn. !%
Dat relativisme een duidelijk en krachtig standpunt zou uitsluiten is absurd.
Het gaat erom dat zo’n stellingname zich bewust is van de relationele context
waarbinnen zij zichzelf zo pontificaal kan neerzetten. Relativeren is voor alles
een standpunt in verband brengen met andere standpunten. Alles hangt met
elkaar samen. Iets is altijd gerelateerd. Relativisme duidt dus meer op dit zelfreflexieve besef dan op de onwil om een standpunt in te nemen.
Meesurfend met het cultuurrelativisme-debat haakt het multiculturalismedebat in op een breder discoursveld. In cultuurkritische debatten wordt deze
verbreding met een eerder in de architectuur gelanceerde term geoormerkt
als het ‘postmodernisme-debat’. !& Postmoderniteit is een typering van een
tijdsgeest die midden in de jaren zestig opkomt. Foucault gebruikt de term zelf
niet, maar achteraf gezien ent hij op dit discoursbreukvlak zijn archeologische
analyses. In een economische en technologische optiek heet dit tijdvak vaak
246 - 247
‘post-industrieel’. Medialiteit, relativiteit en narrativiteit – de kleine verhalen
van tegenbewegingen waarin het Grote verhaal uiteenvalt – zijn kernbegrippen van het postmoderne discours. Daarin gaan voorheen strikt gescheiden
wetenschappelijke en artistieke disciplines vruchtbare allianties aan. Zo draait
het in wetenschap en kunst steeds meer om interdisciplinariteit. Media worden
persoonlijker – de fax en videocamera komen begin zeventiger jaren in beeld –
en uiteindelijk interactief. Het politieke denken wordt pragmatischer: het gaat
er meer om of iets werkt dan wat iets is. In de politiek fuseren splinterpartijen.
Na de val van de Berlijnse Muur schudden grote politieke partijen hun ideologische veren af en gaan samenwerken. De polariserende politiek lijkt voorbij. !'
Terwijl dagelijks stukken regenwoud in Zuid-Amerika ter grootte van vele
voetbalvelden worden gekapt, groeien in de Noord-Amerikaanse Newc onomy
de geldbomen de kapitalistische hemel in.
Even voor en na het feitelijke einde van de Sovjet-Unie wordt op discursief
niveau van nagenoeg alles het einde afgekondigd: het einde van de mens, van
de kunst, van de geschiedenis, van de politiek en van de filosofie. Door sommige sekten wordt het fysieke einde van de wereld aangekondigd. De bedreigingen komen nu van binnenuit het systeem: de millenniumbug. Het feit dat
alles gewoon doorgaat is even weinig verwonderlijk als hoopgevend. Al deze
einden zijn namelijk discursief van aard: een bepaalde manier van denken en
doen loopt op zijn eind. Je merkt er eerst weinig van. Ervaringen beginnen te
schrijnen. Legitimaties worden ongeloofwaardig, redeneringen klinken hol. De
vanzelfsprekendheid wordt nietszeggend. De afkondiging van al die einden in
deeldiscoursen getuigt vooral van het urgente besef dat we anders naar de wereld en naar onszelf moeten leren kijken om vanuit deze andere zienswijze ook
anders met onszelf, met anderen en met de wereld te kunnen omgaan.
Hoewel met de Berlijnse Muur in 1989 de ruïneuze bastions van de Waarheid
lijken te verbrokkelen, komt het er niet echt van. In de loop van het postmoderne leven wordt het moderne discours opgelapt. Hoe het postmoderne vertoog –
bij monde van wetenschappers, politici, beleidsmakers en managementgoeroes
– ook zijn best doet om zich aan de moderniteit te ontworstelen, het blijft er
met woorden en daden aan gekluisterd. Terugkijkend blijkt de vermeende postmoderniteit geen ander discours op te leveren. Er wordt niet met het moderne
vertoog gebroken. Het postmoderne vertoog blijkt achteraf zijn slagschaduw.
De duistere aspecten van het moderniseringsproces komen als onbegrepen
spanningen vrij en werken in het dagelijks bewustzijn door.
In feite vindt er een doorstart plaats van de monoculturele fixatie in de multiculturele samenleving. Ook al beschrijft multi de veelheid van culturen in
één samenleving, deze naast en door elkaar levende culturen blijven bespookt
worden door het hegemoniale eenheidsdenken. Achteraf bezien heeft het er
meer van weg dat met de term ‘multicultureel’ het uiteenvallen van de heersende westerse cultuur wordt gepareerd: het kernbegrip identiteit blijft in tact,
alleen krijgt nu iedere groep afzonderlijk zijn eigen identiteit toebedeeld. Het
is een soort gedoogbeleid dat beklijft door een subsidiaire ‘fundering’ van vele
identiteiten. Multicultureel opent weliswaar het zicht op een wezenlijk andere
vorm van samenleven, maar geleidelijk aan blijkt het als politiek-economische
categorie de doodskramp van de monoculturele samenleving.
4.1.3 - Postmoderne paradoxen
De scheuren in het moderne discours komen in de laatste drie decennia van de
20 e eeuw steeds meer aan de oppervlakte. Het gaat hier niet zomaar om onder-
ref lectie
woorden a ls daden
huidse spanningen in de samenleving. Die zijn er altijd, overal. Het gaat om de
manier waarop deze zich aandienen in de postmoderne wereld: verontrustend
paradoxaal, zowel in de alledaagse ervaring van individuen als op discoursniveau. Volgens cultuurcritici genereert het moderniseringsproces vanuit zichzelf
paradoxen. Processen slaan in de loop van een eeuw in hun tegendeel om. De
meest algemene spanning balt zich samen in de vraag hoe een cultuur die rationaliteit en beschaving hoog in het vaandel heeft geschreven, al die miljoenen
slachtoffers heeft kunnen veroorzaken? Technologie speelt hier een rol maar
ook wat Foucault heeft laten zien: de ogenschijnlijke vermindering van het
geweld in de moderne samenleving komt niet voort uit een meer humane opvatting van het leven. De biopolitieke logica van de disciplinering richt zich op een
optimalisering van productiviteit. De doodstraf wordt afgeschaft. Het streven
naar een eenduidige identiteit dat zich beroept op een universeel modern discours versterkt eerder de machtswellust van spelers in het wereldspel. Met alle
catastrofale geweldseffecten van dien.
A - paradoxen van de moderniteit?
Terugkijkend op twee eeuwen modernisering dienen zich een viertal paradoxen
aan, waarin de westerse cultuur zich verstrikt en verslikt: ( 1 ) de differentiatieparadox, ( 2 ) de rationaliserings-paradox, ( 3 ) de individualiserings-paradox en
( 4 ) de domesticerings-paradox. !( Kort gezegd komt dat achtereenvolgens op
het volgende neer.
1 ) Onze sociale interacties en arbeidsspecialisaties worden steeds diverser en
vertakter, maar deze kleinschaligheid schept in plaats van de beoogde helderheid vooral meer onoverzichtelijkheid. Door de voor een beter overzicht ingezette hulpmiddelen en media, zoals de computer, neemt de complexiteit slechts
toe. Bureaucratie en technologie gaan hierbinnen een eigen leven leiden en
verliezen hun functionaliteit. Schaalverkleining schept paradoxaal genoeg een
exponentieel groeiende onoverzichtelijkheid. Rationalisering van planning van
deze processen creëert steeds meer chaos.
2) Via rationalisering probeert een cultuur zijn processen voorspelbaar en beheersbaar te maken. Daarvoor wordt er steeds verder ingezoomd op specifieke
processen om meer inzicht te verkrijgen op deelgebieden. Door deze pluralisering
fragmenteert het overzicht en raken we juist de greep op het geheel kwijt. Een
variant is de veramerikanisering van de cultuur die voortkomt uit de noodzaak
dat alles voor iedereen herkenbaar moet blijven en identificatiemogelijkheden
moet bieden. De veramerikanisering van de popcultuur en de politieke cultuur is
dus geen afwijking, maar is paradoxaal genoeg inherent aan dit fine tunen .
3 ) In het individualiseringsproces worden waarden en normen van steeds
meer groepen erkend. Dit leidt enerzijds tot meer autonomie en zelfbepaling,
anderzijds tot een afnemende identificatie en solidarisering met elkaar. Vrij-
248 - 249
heid voedt onmacht en te grote pluraliteit maakt overschillig.
4 ) Ten slotte blijkt de toenemende beheersing van desastreuze natuurprocessen ons des te afhankelijker te maken van de technologie die daarvoor vereist
is. Beheersing van natuurlijke risico’s leidt tot meer technologische risico’s.
Dit geldt zowel voor lichaamstechnologieën als voor bureaucratische insti-
tuties. Afhankelijkheid van de natuur gaat over in afhankelijkheid van het
systeem. Natuurgeweld wordt systeemgeweld. Kortom, solidariteit, legitimiteit, sociale integratie en technologische beheersing raken in de loop van het
moderniseringsproces evenals de aan vrijheid en rationaliteit appellerende
humaniteit verstrikt in een kluwen van paradoxen.
Maar zijn dit echt paradoxen van de moderniteit, zoals critici beweren? Komen
deze paradoxen niet aan het licht in een terugblik op het moderniseringsproces? Hebben moderne individuen dit aan den lijve ervaren, zeg, voor 1940? Het
heeft er meer van weg dat het tegenstrijdige formuleringen op discoursniveau
zijn die opkomen in een retrospectieve herwaardering van het moderniseringsproces. De naam voor deze herwaardering is ‘postmoderniteit’. In het
postmoderne discours wordt de moderniteit zelfreflexief: zij denkt over zichzelf
na vanuit de vastgelopen machtswerkingen en paradoxale kennisclaims. "
Paradoxale legitimaties leiden tot verontrustende ervaringen en vertekende percepties bij postmoderne individuen. In een proces van globalisering werkt alles
razendsnel op elkaar in. Zodra zelfreflexieve individuen vanuit hun alledaagse
handelen vat proberen te krijgen op deze onbegrepen spanningen raken ze niet
alleen met woorden en daden in paradoxen verstrikt hun ervaringen worden door
zelfreflectie paradoxaal. De paradox wordt gevoeld en uiteindelijk geleefd.
B - ervaringsparadoxen: schaarste/overvloed,
privé/publiek, vrij/afhankelijk
In ervaringsparadoxen schuiven ervaringen die elkaar ontkennen in elkaar. Zo
kan het dat in het consumeren van excessieve overvloed, zelfs in de westerse
samenleving – of beter: bij uitstek in deze overvloedmaatschappij – een structureel tekort wordt ervaren. Het postmoderne politiek-economische discours
maakt deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid werkbaar. Dit discours houdt de
illusie in stand dat ieder individu op zich een uniek wezen is dat in een door
schaarste bepaalde wereld al wikkend en wegend en vertrouwend op zijn eigen
oordeelsvermogen, zelfstandig en vrij kan kiezen. De praktijk leert echter dat
nagenoeg iedereen zich in excessieve consumptie doorgaans als een kuddedier
gedraagt, geleid door motieven en overwegingen die door politiek en media zijn
voorgekookt. Beide geven een paradoxaal advies af: als u echt vrij bent, kunt u
niet anders dan ons product kiezen of op onze partij stemmen.
In de mediasamenleving zoeken mensen continu de blikken en waardering
van anderen. Omringd en gestuurd door complexe technologieën ervaren ze
een weerstandsloze vrijheid. Velen in de c onsumptiesamenleving ervaren
deze onderhuidse spanningen niet. Ze worden opgeslokt door het vergaren en
consumeren van comfort. Toch voelen ze zich, ondanks de immense overvloed
aan waren en diensten, structureel tekort gedaan. Bij de meest ontvlambare
consumenten leidt dit tot een kort lontje. Het idee van schaarste wordt systematisch in stand gehouden in de excessieve productie van nieuwe brands en
trends. Burgers krijgen een dubbel signaal: er is van alles te krijgen, maar je
hebt nog niet dat wat je echt nodig heb. Er is schaarste in overvloed. Een lamp
moet niet te lang meegaan en een auto niet te zuinig rijden. De basisprincipes
van de mode- en designwereld krijgen greep op de economie. Alles draait om
ref lectie
woorden a ls daden
publicity en celebrity . In navolging van winter- en zomercollecties vinden
er nu halfjaarlijkse trendbreuken plaats. Generaties digitale gadgets krijgen
een steeds kortere levensloop. De houdbaarheidsdatum van producten wordt
korter. Boeken gaan sneller in de ramsj. Consumenten worden op hun tenen gehouden. Ze kijken reikhalzend uit naar het nieuwste van het nieuwste. Zo wordt
er in hen een structureel tekort geïnstalleerd. Deze spanning kan ontregelend
doorwerken als van diezelfde burger plotseling gevraagd wordt te consuminderen. Consumenten worden aan de ene kant tot excessief consumeren verleid,
maar als burger worden ze aangesproken op deze excessiviteit en tot terughoudendheid gemaand.
Hoe armlastig ook, veel stadsbewoners leiden een boven bemiddeld bestaan.
Het dagelijkse leven is namelijk door en door gemediatiseerd: na radio en tv
komen de pc, het gsm’etje, GPS en Tomtom en binnenkort zit er technologie
in onze kleren: ambient technology . In de informatiesamenleving wordt de
homo sapiens een homo zappens . " ICT dringt in de haarvaten van het bestaan door. Het publieke leven van individuen eindigt niet meer bij de voordeur.
Veel mensen menen op tv het dichtst bij zichzelf te komen. Persoonlijke conflicten worden breed uitgemeten en ‘opgelost’. Programma’s over leefstijl en
lijfstijl adviseren hoe je van buiten kunt laten zien hoe je van binnen in elkaar
steekt. Maar nu is alles wat in de beslotenheid van huis- en slaapkamer uit
het internet wordt gevist of mobiel wordt besproken, nog jarenlang tot in alle
details beschikbaar voor overheidscontrole.
Met dat de privéruimte wordt ‘gepubliceerd’, wordt de openbare ruimte systematisch geprivatiseerd. Niet alleen door veiligheidsdiensten in semi-publieke
ruimten, maar vooral door een overbezetting van automobielen en mobieltjes.
Mediamatisch wordt het publieke domein gecoconiseerd door capsules, met
de auto als tweede huis en de headphone als open verbinding met het thuisfront. Dat dit de kwaliteit van de openbare ruimte geen goed heeft gedaan laat
zich raden. Dit mediamatische isolement versterkt de angstcultuur die na 2001
extreme vormen aanneemt. Voor veiligheidsdiensten is deze tweeslachtigheid
van de informatiesamenleving – meedoen is meekijken – een zegen: als na 2001
ieder subject suspect, dat wil zeggen een potentiële verdachte wordt, hoeft de
surveillance in de c ontrolesamenleving niet meer door spionnen uitgevoerd te
worden. Iedere burger-cliënt is door zijn belgedrag en browsebehoefte zijn eigen informant geworden. De homo zappens is een homo informans geworden.
Om in de complexiteit van alledag staande te blijven en overzicht te houden
wordt het aantal media en mediators steeds groter. Door hun bemiddelende
tussenkomst wordt het innerlijk van individuen steeds meer naar buiten
gestulpt. Zij zijn in hun media en via hun mediators buiten zichzelf. Mobiel
bellend staan bellers altijd in minstens twee werelden waarvan omstanders er
slechts een met ze delen. Nieuwe media maken op den duur alles toegankelijk
250 - 251
waardoor bellers en browsers virtueel grenzeloos en actueel mateloos worden. Op het moment dat de maat voor het gebruik van middelen ontbreekt, op
het moment dat door het ontbreken van enige weerstand alles mogelijk lijkt,
kunnen veelgebruikers zich in die vanzelfsprekendheid volledig verliezen. Bij
drugsgebruik snapt iedereen dat, maar omgang met media laat dit kritische
zelfinzicht niet toe. De materiële werkelijkheid verdwijnt uit beeld. Bill Gates
noemt dat ‘frictieloos kapitalisme’. Maar omdat dit allemaal heel geleidelijk
en in samenspraak gebeurt, merkt niemand daar wat van. Een kikker springt uit
kokend water als je hem erin gooit, maar blijft erin zitten als het water langzaam op temperatuur wordt gebracht. Het is net als op de snelweg: ook al rijdt
iedereen 120 km per uur, het lijkt toch of je stilstaat.
Deze logica gaat dus op voor transportmiddelen en communicatiemedia. Door
medium op medium te stapelen en deze steeds verder in elkaar te schuiven
worden de virtuele en materiële werkelijkheid zo compact dat niet meer valt
vast te stellen wat werkelijkheid is en wat weergave. Jonge tanksoldaten die
in Bagdad in hinderlagen lopen, vertellen hoe zij dit aanvankelijk zagen als
een game. "! Ooit ging tv over de wereld. Naarmate tv meer over tv gaat, wordt
de wereld en het leven televisioneel. Live tv is een televisioneel verschijnsel,
net als reality tv. Er komt een tijd dat een wandelaar zonder GPS of mobieltje
nagenoeg verloren is en een automobilist zonder TomTom echt de weg kwijt is.
Face to face is dan interface. Niets mis mee, totdat we de macht over het stuur
kwijtraken. Kettingbotsing. Klimaatcrisis. Kredietcrisis.
De informatie die ooit via een telegram of een morsesleutel doorgegeven
werd, wordt na de uitvinding van de telefoon een ervaring op zich: mensen
gaan bellen om het bellen. Het medium wordt een socialiseringsmachine. Werd
met het telegram ooit tijd bespaard, nu creëert die versnelling vooral tijdnood
en deadlines. De vrijgekomen tijd wordt opgeslokt door het consumeren van
nieuwe ervaringen die door andere gebruiksmogelijkheden worden opgeroepen. Zodra die ervaringen in de markt worden gezet verandert de menselijke
behoeftestructuur. Luxemiddelen worden bestaansmiddelen. The medium is
the message , stelt Marshall McLuhan in 1964. Het overgrote deel van onze tijd
wordt in beslag genomen door het uitproberen van al die andere belevenissen
die nieuwe bemiddelingen aanbieden. De economie draait allang niet meer op
het verhandelen van goederen, zelfs niet op het verkopen van diensten maar op
het slijten van belevenissen en leasen van ervaringen. Deze zullen binnenkort
in samenhangende pakketten hele levensstijlen ter beschikking van de consument stellen zodat deze zich continu kan transformeren. ""
Autonomie en vrijheid zijn door de digitale mobilisering van kwaliteit veranderd. Autonomie is niet langer een functie van een belichaamd groepsproject,
maar een individueel consumptieartikel waar de burger-cliënt vanzelfsprekend
recht op heeft. Net als individualisme zijn vrijheid en autonomie niet langer
emancipatoire ijkpunten, maar consumptieartikelen die economisch steeds
geraffineerder in de markt worden gezet. Postmoderne individuen voelen zich
niet geëxploiteerd en zeker niet vervreemd. Ze voelen zich vrij binnen de totale
afhankelijkheid van transport- en communicatiemiddelen die hen in alle staten
van paraatheid houden. Servicediensten, providers en dealers bieden net als
mediators in een bepaalde fase van de rechtsgang, farmaceutica in de geestelijke gezondheidszorg en drugs in de gedoogzone, onmiddellijke toegang tot
vrijheid.
ref lectie
woorden a ls daden
d\[`ld
QTW^TUcT]
\XSST[T]
S^T[T]
\k\e
[i`eb\e
Y\jZ_lkk`e^
Y\jZ_\id`e^
Y\jgi\b`e^
mffikgcXek`eg
Y\jkXXejd`[[\c\e
^\efkjd`[[\c\e
^\\jkm\iil`d\e[\d`[[\c\e
\ogi\jj`\d`[[\c\e
kiXejgfikd`[[\c\e
Zfddle`ZXk`\d`[[\c\e
_\k^f\[\c\m\e
q\c]fekgcff``e^
q\c]i\Xc`jXk`\
q\c]m\iq\b\i[c\m\e
d\jjX^\
9IFE1IMJ)''0
Autonomie en vrijheid worden collectief geconsumeerd als leefstijlen.
Dit heeft, naar moderne maatstaven, veel weg van dociel kuddegedrag. Maar
individualiteit bestond altijd al bij gratie van het minimale verschil dat in het
herhalen ontstaat. Autonomie werkt nu in ‘lichte gemeenschappen’ waarbinnen
specifieke interesses en belangen mensen verbinden als een contextgebonden
begrip. "# Zolang autonomie als een universele kwaliteit aan een kiezend individu wordt toegedicht dat kritisch op zichzelf en anderen reflecteert, is het in
de mediasamenleving moeilijk van volgzaamheid te onderscheiden.
Oneindigheid dient zich in de postmoderne consumptiesamenleving aan als
ongebreidelde keuzevrijheid. We kunnen voortdurend kiezen en worden continu
geïnformeerd en gepeild, dus zijn we vrij en autonoom. Steeds vroeger leren we
onze kinderen te kiezen en te plannen om ze zo zelfstandig mogelijk te maken.
Er is echter zoveel te kiezen dat ieder gevoel voor proportie verdwijnt. De overload aan informatie is zo groot dat kritische reflectie ondoenlijk is. Autonomie
lijkt inmiddels alleen nog iets met verantwoordelijkheid te maken te hebben in
de vrijheid om af te zien van keuzes totdat de schaal in beeld komt waarop de
effecten van keuzes weer te overzien zijn. Afzien om te overzien.
Zonder deze verantwoordelijkheid zijn vrijheid en autonomie weerstandloos
geworden. Kritische reflectie implodeert via het korte lontje. De lage tolerantiedrempel van vele burgers is het resultaat van doorgeslagen consumentisme:
252 - 253
instant gratification , ik wil het allemaal hier en nu voor mij. En als daarin
onverwachts op weerstand wordt gestoten, wordt kritiek getoonzet als verongelijkt opeisen van vrije doorgang. De dagelijkse expressie van postmoderne
autonomie laat geen verinnerlijkt zelfbesef toe dat kritisch met vooroordelen
en machtsmisbruik omgaat. Autonomie is veruiterlijkt in frictieloze automobi-
liteit. Vrijheid is voor alles bewegingsvrijheid. Dat op macropolitiek vlak deze
ultieme bewegingsvrijheid in files vastloopt, wordt door de meeste automobilisten niet eens als een paradox ervaren. Met meer wegen is dit bedrijfsongeval
op te lossen.
Het vastlopen van frictieloze bewegingsvrijheid op de vrije kapitaalmarkt is
een soortgelijke paradox. Dat c orp orations of grote concerns via een vijandige
overname worden gekaapt, opgekocht en eenmaal opgedeeld in winstgevend en
verlieslijdende divisies worden uitverkocht is aan dezelfde vrijheid te danken
die ze groot heeft gemaakt: het vrije individu in de gedaante van de aandeelhouder. De vrijheid van de aandeelhouders wordt door de vrijemarktgedachte
gekoesterd, maar hun korte termijn belangen kosten grote concerns uiteindelijk de kop. In de kredietcrisis raakt de vrijheid in zichzelf verstrikt.
Deze ervaringsparadoxen worden versterkt door weer andere spanningen, zoals
die tussen staat en bedrijfsleven. Want wat betekent het dat een bank als de
ING te groot is om failliet te gaan? Natuurlijk snapt iedereen dat als het dagelijks betalingsverkeer stokt, rellen op den duur onvermijdelijk zijn. Het is dus
een veiligheidsprobleem. Maar hoe rechtvaardig je een vanuit zijn eigen logica
dolgedraaid bonussysteem? Wat betekent vertrouwen tussen banken dat met
tientallen, soms zelfs honderden miljarden virtueel belastinggeld gesimuleerd
wordt, als dit niet maatschappelijk doorwerkt bij de ondernemer die een verlenging van zijn krediet wil of professionals en vaklieden die aan de kant worden
geschoven? Gaat in een verregaande ‘nationalisering’ van banken zonder een
fundamentele herstructurering van de macht van global players de BV Nederland corporate?
C - discoursparadoxen
Het sleutelwoord in het huidige discours is bedrijfsongeval. De oliecrisis in
1973 werd, net als de kredietcrisis nu, ook als een bedrijfsongeval gezien. Dit
werd ogenschijnlijk na enig gesleutel verholpen. Dat het gebrek aan olie lag
ingebed in een geopolitieke energieproblematiek die zou kunnen uitgroeien
tot een mondiale klimaatcrisis, kon toen slechts door een kleine groep lezers
van moeilijke rapporten vol met computers gesimuleerde scenario’s bevroed
worden. Nu weet iedere doorsnee consument dat er geen ontkomen meer aan
is. Ten aanzien van de klimaatverandering is na 30 jaar bekvechten wereldwijd
door het overgrote deel van de wetenschappers de conclusie getrokken dat de
analyse van de oliecrisis iets te simpel was. Toch zijn veel politici en beleidsmakers terughoudend om via een analoge redenering lering te trekken uit de
huidige kredietcrisis. De belangen die op het spel staan zijn te groot, het stellen van nieuwe belangen nog te riskant bij herverkiezingen.
Er zijn mensen die dit alles niets interesseert en die hun leven dan ook niet als
een rondgang in paradoxen ervaren. Er zijn er die het wel begrijpen, maar de
analyse niet delen. Van hen die de verontrusting wel delen vinden sommigen
dat zij recht hebben op een exclusieve levensstijl die grote groepen uitsluit en
slechts een kleine groep insluit. Of omdat ze er lang voor hebben gestudeerd,
of er keihand voor werken, of de risico’s die zo’n leven nu eenmaal met zich
meebrengt durven te lopen, of als nazaten en erfgenamen een transgeneratio-
ref lectie
woorden a ls daden
nele investering laten renderen of gewoon omdat ze zich uitverkoren weten.
Diegenen die de analyse onderschrijven, belanden in een spagaat. De meest
soepele zitten deze uit. Velen die eraan willen ontsnappen ontbreekt het aan
invloed en macht. Onder hen zijn er die resoluut met het heersende vertoog
breken, waardoor ze in een discursief vacuüm terechtkomen. Om het vege lijf
te redden verhuizen sommigen naar binnen in een soort ‘innere Emigration’,
terwijl anderen vanuit een revolterende dadendrang radicaliseren en een wilde
gooi naar de macht doen.
Interessanter voor de discoursontwikkeling zijn de professionele pogingen om
anderen te overtuigen en tot daden aan te zetten. Om uit de vicieuze cirkels
van een inadequaat discours te ontsnappen, om uit de slagschaduw van de
moderniteit te treden, sluiten politici, beleidsmakers, topmanagers en wetenschappers hun analyses in pakkende slogans kort. Om anderen te onthutsen en
te imponeren, maar ook om zelf nog enige greep op en begrip te krijgen van de
ontwikkelingen die zich ook aan hen voltrekken, verwoorden ze hun inzichten
in paradoxale bewoordingen. Discursief wringen ze zich in gewrochte en soms
zeer gezochte, maar doorgaans voor de hand liggende woordwendingen. In
cultuurkritische analyses, politieke debatten en beleidsnota’s levert dit hoogst
ingenieuze begripscombinaties op. Deze geven de gespletenheid van het postmoderne discours op ervaringsniveau goed weer. Zo noemt minister Donner
van justitie in een interview met de NRC in 2004, als het gesprek op Hirsi Ali
komt, haar een ‘verlichtingsfundamentalist’. De strekking van deze kwalificatie
is even paradoxaal als een term die Hirsi Ali eerder samen met Geert Wilders
lanceerde om het westerse offensief tegen het moslimfundamentalisme te benoemen: liberale Jihad. GroenLinks laveert postmaterialistisch tussen de gemeenschap en individu door. Ook wetenschappers raken in de knel als ze proberen de juiste bewoordingen voor hun inzichten te vinden. Kan een Tibetaanse
monnik als Chögyam Trungpa Rinpoche het zich nog veroorloven te spreken
over ‘spiritueel materialisme’ dat moet worden doorgesneden, als theologen op
‘fundamentalistisch atheïsme’ inzoomen of filosofen ‘religieus materialisme’
aansnijden is er meer aan de hand. In 2007 lanceert de linkse denktank Waterland een manifest onder de noemer ‘sociaal kapitalisme’ "$ en in het debat over
lichte gemeenschappen vallen termen als ‘sociaal individualisme’ "% en ‘autonome volgzaamheid’. "& Deze paradoxale frasen getuigen minstens van het feit
dat het onderscheidend vermogen van het moderne discours aan kracht heeft
ingeboet.
D - tactische inzet van paradoxen
Op zich vormt het gebruik van paradoxen geen probleem. Ze kunnen zelfs
hoogst instructief zijn. Niet alleen om ons met onze neus op breuken in het discours te drukken, maar vooral om een omslag in het denken te versnellen. De
254 - 255
spanning die ze oproepen moet dan wel productief worden ingezet. Als de paradox alleen maar cynisch blijft doorzeuren, wordt de communicatie oeverloos
en het handelen stuurloos. Maar paradoxen tactisch inzetten is lastig. Ik heb in
2000 een poging gewaagd met het lastige begrip ‘radicale middelmatigheid’. "'
Met deze paradox – kan middelmatigheid radicaal zijn? – wilde ik lezers op
het verkeerde been zetten. Zolang deze vanuit een modern discours over beide
begrippen bleven nadenken – middelmatigheid is burgerlijk, radicaal is antiburgerlijk en “the twain shall never meet” – raken ze verstrikt in de paradox.
Alleen door een radicaal mediaperspectief in te nemen kan de ogenschijnlijke
paradox inzichtelijk worden: ‘middelmatigheid’ slaat dan ( 1 ) op de maat, het
hectische ritme, het moordende tempo der middelen en media en ( 2 ) op het feit
dat zij ons de maat nemen, ons meten, opmeten, afmeten en doormeten. Deze
middelmatigheid is ‘radicaal’ omdat het onze wortels (radix) zijn geworden. We
zijn in de media verworteld. Ze zijn onze bestaansvoorwaarden geworden. Zolang dat voor anderen geldt is dat nog wel te accepteren, maar als dit ook voor
mij, de lezer opgaat ben ik een illusie armer: deze – zoals ik het toen noemde –
psycho-technologische state of mind ontneemt mij ogenschijnlijk mijn unieke
identiteit en autonomie. Onze cultuur is zo bekeken ook psycho-technologisch
van aard: we identificeren ons met onze mediale beelden.
Dat in de huidige controlemaatschappij ons zelfbewustzijn deels fysiek, deels
technologisch van aard is, kan nauwelijks ontkend worden. Maar dit ontkent
geen uniciteit, het erkent verbanden. Het noopt tot een andere verstandhouding
tot ons zelf, tot de anderen en tot de wereld. Als de lezer zich gaat verhouden
tot de radicaliteit van dit door en door gemedieerde bestaan lost de paradox
als vanzelf op omdat – en dat is de crux van het boek – radicale middelmatigheid dan door zijn reflexiviteit omslaat in ‘inter-esse’. Inzicht polijst de vele
facetten van onze radicale middelmatigheid tot een reflecterende diamant van
interesse. In die facetten weerkaatsen de vele netwerken.
De gebrokenheid van het (post)moderne vertoog is dwars door de paradox heen
waar te nemen. Dit is, in hedendaags beleidsjargon, geen probleem maar een
uitdaging. Er hoeft niets gelijmd te worden. Uitgedrukt in de beeldspraak van
het maatschappelijke weefsel: we zitten niet in de knoop, we zijn de knoop.
Ieder individu is een relationele knoop, een knoop in een netwerk. Wordt dit als
een probleem ervaren omdat we geen afstand kunnen doen van de fictie van
onze sublieme zelfstandigheid, dan hebben we maatschappelijk echt een probleem. In het streven naar een definitieve ontknoping – het harmonieuze geluk
als eindtoestand – schuilt een onmenselijk, haast goddelijk streven. Want alleen de goden hebben geen stress. Dat gaat niet op voor de menselijke wereld.
Definitieve ontknoping op aardse schaal betekent niets anders dan eenzaamheid. En dat is niet alleen een probleem voor sociaaleconomisch verzwakte
dubbelvergrijsden.
Er zijn, kortom, in het samenleven altijd spanningen. Spanningen zijn een
gegeven in het menselijk bestaan omdat dit per definitie relationeel is. Individualiteit, autonomie, vrijheid, het zijn allemaal begrippen die aangeven hoe
we ons tot die spanningen verhouden. In de hoop niet te therapeutisch over te
komen zou ik willen stellen dat we (ermee) moeten leren leven. Door schaal
en reikwijdte van specifieke spanningen te ontdekken kunnen we onze eigen
verantwoordelijkheid bepalen. Politiek-filosofisch is voor een dergelijke onderneming eerst een conceptuele sprong nodig: we moeten over onze schaduw
heen springen om zo achter onze identiteit te komen. Alleen zo komen we weer
dichter bij ons zelf.
ref lectie
woorden a ls daden
4.2 - Achter onze identiteit komen:
netwerken
Door op het exclusieve karakter van de moderne identiteit te wijzen heeft
Foucault ons geleerd dat identiteit geen diep in de mens verzonken essentie is,
maar een door een hyperactieve samenleving opgelegde norm met een verplichtend gedragspatroon. Hij stelt als tegenzet kleinschalige bestaansesthetica’s –
levenskunsten – voor, waarin groepen hun leven vormgeven. In de Nederlandse
vakliteratuur krijgt het begrip ‘bestaansesthetica’ zijn beslag als ‘levensstijl’
en werkt het door in concepten als ‘lichte gemeenschappen’. Het onderzoeksbureau Motivaction levert periodiek interessante typologieën aan. Naast de
traditionele en moderne burgerij dienen zich convenience-georiënteerden, opwaarts mobielen, kosmopolieten, ontplooiers en postmaterialisten aan. Andere
onderzoeken spreken van stedelingen, netwerkers, dromers, doeners, comfortwoners, wooneconomen, buitenwoners en onderscheiden daarnaast landschappers, dorpelingen, principiëlen en traditionelen van anarchisten, yuppen en
hypermobielen. Peter Sloterdijk stelt voor onze huidige westerse samenleving
in zijn fragmentatie in steeds lichtere gemeenschappen op te vatten als sferische ‘verschuiming’: net als in het schuim leven we als verkleefde belletjes die
altijd een gemeenschappelijke wand hebben. Schuim als beeldspraak maakt
duidelijk dat de basisvoorwaarde van het bestaan een relationeel verband of
een netwerk is. Zodra er een belletje vrijkomt, verliest het de spanning die het
in het geheel verkleefde. Het zweeft nog heel even autonoom rond om daarna
uit elkaar te spatten. Geen leuk beeld maar wel instructief. "(
Gezamenlijk vormgeven van een individueel leven is niets nieuws. Vanaf de
geboorte wordt dat gedaan, ook in een weeshuis. Door de universele claim van
een biologisch ‘model’ – het moderne kerngezin – verdwijnt de uitzonderlijkheid ervan en wordt het tot universele norm. Alleen andere culturen of eerdere
episodes in de westerse cultuur bieden andere ‘modellen’. Tegenwoordig zijn
groepen of individuen – homoseksuele ouderparen, woongroepen, een-oudergezinnen of een pleeggezin – die bewust voor een ‘alternatieve’ manier kiezen,
zich deze stilering doorgaans bewust. Andere ‘afwijkende’ verbanden zoals
tienermoeders, gescheiden ouders, verstandelijk gehandicapte ouders, worden
daarentegen met een gevoel van gemis, schaarste of tekortschieten opgezadeld. Zij voldoen niet aan de norm en hebben geen eigen positief deeldiscours
tot hun beschikking.
Dat zo’n levensontwerp niet ophoudt op 18-jarige leeftijd en tot op zeer hoge
leeftijd voortgang vindt, is in de westerse samenleving die volwassenheid als
een eindpunt ziet, nauwelijks voorstelbaar. Toch kennen we permanente educatie als een rationele pendant van duurzame levensstilering. Het verzilveren van
de grijze golf binnen de huidige lichaamscultus is daar een hyperindividualistische variant van. Wanneer levensstilering als medegedeelde bestaansesthetica
256 - 257
wordt opgevat vergt deze van alle betrokkenen een hoge graad van communicatie en participatie. Het is een discours omdat het aan twee basisvoorwaarden
van discoursvorming voldoet: mededelen van en deelnemen aan een collectief
verlangen.
Zowel voor het inzicht in de doorwerkingen van disciplinerende machtswerkin-
gen op individuen als voor zulke levensstileringen is het netwerk een adequaat
‘denk’beeld. Het maakt inzichtelijk dat een individu geen geïsoleerd wezen
is en een groep geen afgesloten geheel. De afzonderlijke leden vormen met
anderen nieuwe netwerken. Zo vertakt hun bestaan zich naar alle zijden en
overstijgt het zijn eigen schaal door verbindingen met andere schalen. Al deze
verknopingen tonen impliciet wat de moderne identiteit schraagt: een relationeel verband. Deze netwerken functioneren op alle maatschappelijke schalen
en kunnen qua macht vele vormen aannemen. Het zijn de nauwelijks zichtbare
netwerken die in de zestiger jaren in de kritiek op het gezag, de macht en hun
piramidale autoriteitstructuren zijn ontmaskerd. In de kritiek zijn ze transparant gemaakt. Zulke old boys networks verbinden nog steeds de raden van
commissarissen en bestuursraden van grote concerns met elkaar. Letterlijke
‘incorporering’ van voormalige vakbondsbestuurders en bewindslieden plaatst
deze onvermijdelijk voor ‘duivelse dilemma’s’.
4.2.1 - Micropolitiek: niet ontspannen,
maar samenspannen
‘Netwerken’ is een tactisch discursieve tool in de gereedschapskist van sociale
architecten. Er zijn op hogescholen kenniskringen, veel mensen nemen deel
aan lichte gemeenschappen en door Hyves is heel de wereld je vriend. Bestaande netwerken grijpen in elkaar en hebben raakvlakken. Ze kunnen van het
ene interactieveld naar het andere worden opgeschaald. Een individu is geen
netwerk, het is een knooppunt in een netwerk. Individuen zijn altijd in staat de
op hen uitgeoefende machten te spiegelen om zich er vervolgens anders toe te
verhouden. De op hen uitgeoefende machtswerkingen creëren bij doelgroepen
geen slavernij waarin iedere vrijheid wordt weggenomen. De meester-truc van
de moderne disciplinering en de postmoderne surveillance is dat iemand het
idee heeft in alle vrijheid te kiezen. Macht is hoogstens een verslaving voor
degene die macht uitoefent. Juist doordat het individu in veel netwerken functioneert, kan het individu de op hem inwerkende krachten en machten in elkaar
spiegelen. (hé, dat doen ze op school anders dan thuis!) Zolang er een mogelijkheid is om afstand te nemen, kan een individu de spanning positief omzetten. Het individu is binnen de vele inwerkingen een reflexief knooppunt. De
basis van zelfbewustzijn is het besef van deze gedistantieerde vernetwerking.
Je zou kunnen zeggen dat iemand altijd op gespannen voet met zijn identiteit
leeft, omdat hij begrijpt dat het deels een constructie is. Als norm dicht hij
deze zichzelf toe of deze wordt hem door anderen toegedicht. Maar achter zijn
identiteit zindert een spanning die een transformatie van de identiteit toelaat.
Een individu staat door zijn inbedding in netwerken en door deze reflexieve verstandverhouding altijd onder spanning. Het leefbaar maken en mentaal stileren
van deze spanning opdat paradoxen waarmee hij wordt geconfronteerd niet pathologisch uitwerken, biedt zicht op een niet pathologische ‘schizofrenie’: een
verstandhouding van waaruit met een hallucinatoire werkelijkheid en een in
zichzelf verdeelde ‘identiteit’ kan worden omgegaan. In de pathologische vorm
van schizofrenie is een patiënt in zijn psychose volledig in zichzelf opgesloten.
Er is net als bij autisten geen relatie mogelijk. Hyperindividualisme neigt daar-
ref lectie
woorden a ls daden
naar. Een vrolijke schizo beaamt echter zijn veelheid en weet zich daarin juist
verbonden met de wereld.
Toch worden cultuurrelativisme en multiculturaliteit in het verdachtenbankje
gezet. Zo makkelijk komen we dus niet van het Grote Verhaal af. De fundamentalismen vol gepolariseerde tegenstellingen vliegen ons weer om de oren. Denkers staan weer bloot aan de verleiding om naar beproefd dialectisch recept de
tegenstellingen die de paradoxen voeden in een hogere eenheid op te lossen. #
Terug naar modern-utopische filosofieën à la Hegel die de burgerlijke rechtstaat als ideaal propageerde en Marx die het arbeidersparadijs aan het einde
van de geschiedenis als een baken ziet oplichten. Door deze reductie keert de
disciplinerende dwang van het eenheids- en identiteitsdenken ongemerkt terug.
A - niet ontknopen: doorknopen!
Ook al is de multiculturele samenleving als een slagschaduw van de monoculturele hegemonie ontmaskerd, een nostalgisch en angstig teruggrijpen op een
monoculturele identiteit is wel het laatste wat moet gebeuren. De tegenstelling
auto-chtoon/allo-chtoon is in een globale wereld volstrekt achterhaald. Onze
cht on (grond) is virtueel geworden. Nagenoeg iedereen wil op vakantie naar
een ander land, aut os (zelf) en allos (een andere). Het onderscheid tussen
global en local is zeer relatief als je per jaar drie keer naar andere delen van
de globe vliegt, kleren draagt die aan het andere eind van de wereld worden
gemaakt en je entertainment uit heel de wereld bij elkaar graast. Iedereen die
in Nederland is geboren is nedochtoon. De uitdagingen liggen tussen mensen.
Wat aan de orde is, zijn mengingen, tussenvormen, hybriditeit. Of om in termen
van Putnam te spreken: overbrugging is belangrijker dan binding als deze
binding uitsluitend bestaat in een vlucht terug naar de eigen groep. # Er moet
denkkracht en daadkracht geïnvesteerd worden in het opschalen en doorknopen. Inmiddels is de lege tussenruimte – het ‘inter’ – van de onoverbrugbare
verschillen door nieuwe generaties ingevuld. Het rendement van het multiculturele experiment – wat iets anders is dan het ‘multiculturele drama’ – kan
worden geherinvesteerd als een inter cultureel samenleven. Daarvoor is echter
een discours nodig dat tegenstellingen als autochtoon/allochtoon achter zich
laat. Meedenkend met differentiedenkers worden de spanningen van paradoxen
uitgangspunt van een andere manier van handelen, van anders denken en doen.
Hoe gaan de voormalige opposities zich tot elkaar verhouden? Laten we nog
eens terug gaan naar de drie ervaringsparadoxen: schaarste/overvloed, privé/
publiek, vrij/afhankelijk. Schaarste verdwijnt niet als de overvloed van ons
bestaan wordt (h)erkend. Schaarste blijft als een limiet bestaan en als zodanig
triggert schaarste onze verantwoordelijkheid. Recyclen en besparen is niet
het meest probate antwoord in onze wegwerpcultuur. Anders omgaan met de
gegeven overvloed vraagt om een veel complexere strategie. Het betekent dat
258 - 259
we ophouden met afvalbergen te creëren en het begrip ‘afval’ herzien. Kleinschalige opwekking van duurzame energie in gelaagde netwerken is een optie.
Lineaire productielijnen aan het eind waarvan afvalbergen oprijzen die, zeker
met uranium en plastics, eeuwen nodig hebben om uiteen te vallen, kunnen zo
verknoopt worden dat ze alles wat weggegooid wordt weer als grondstof voor
een nieuwe cyclus gebruiken. Afval = voedsel. #! Op het terrein van de energievoorziening vergt dat infrastructurele ingrepen die de bestaande machtsmonopolies niet buiten schot zullen laten. (ZIE 5.12)
Het privéleven met zijn focus op het gewetensvolle, gewetenloze of onverschillige innerlijk is inmiddels door de erop aangesloten media verknoopt met het
openbare leven. Privé en publiek staan niet tegenover elkaar. Als knoop in een
netwerk is het de poreuze, reflexieve binnenruimte van het publieke bestaan.
Als een reflexieve knoop in het maatschappelijke weefsel hoeft een individu
niet te werken aan de definitieve ontknoping, net zomin als het streeft naar
het oplossen van de spanning. Het gaat om samenspannen en doorknopen. De
gedachte aan een mogelijke ontknoping verknoopt het individu al hechter in
zijn netwerken omdat hij het altijd samen met anderen zal moeten doen. Identiteit manifesteert zich in dit samenspannen en doorknopen als een duurzame
samenhang die individuen in een bepaalde periode door samenspraak met
elkaar doet overeenstemmen. Identiteit is een consistente, coherente, continue
consensus. Identiteit mag dan psychologisch een voldongen feit zijn (who is
talking?) en als term politiek-retorisch zelfs nog uitstekend werk verrichten
(“wij, Nederlanders” in het Europese parlement), reflexief zijn we àchter onze
identiteit beland. Daar ligt geen rotsvast fundament en strekt zich evenmin
een loze ruimte uit. Achter onze identiteit zijn wij relationeel verknoopt in een
weefsel dat individuen onderling verbindt. Dat kan politiek sociale cohesie
genoemd worden en economisch als sociaal kapitaal doorberekend worden.
Sociaal fungeert dit netwerk bij een risicovolle salto mortale als vangnet en
werkt het om een schaalsprong te maken als trampoline.
B - voorbij het verschil: het tussen als relatie
Door het denken over verschillen is de blik te lang gefixeerd geweest op de
ander. Het gevaar dat in het benadrukken van verschillen schuilt, is dat bij een
onoverbrugbaar verschil elke maat uit het oog wordt verloren. Je verhouden
tot de Ander wordt dan een herhaling van een oud refrein waarin ongemerkt
allerlei pseudo-religieuze of crypto-metafysische boventonen doorklinken. Om
enigszins tot ‘ons zelf’ te komen is een accentverschuiving in het differentiedenken op zijn plaats: het accent verschuift naar wat er zich tussen individuen
afspeelt. Om “achter onze identiteit te komen” gaat het niet langer om verschillen die niet overbrugd en daarom alleen nog maar gerespecteerd kunnen
worden, maar om verschillen die binden en overbruggen: geschaalde relaties.
Terugvallen in het oppositionele identiteitsdenken is te vermijden: verschillen
worden gesitueerd in relaties en doorgeschoven naar het tussen of ‘inter’. Het
denken van verschillen mag dan gepasseerd worden, het is zeker niet passé.
Zo wordt via een omweg teruggekeerd naar een ‘zelf’ zonder dat dit weer als
eenheid en identiteit wordt gefixeerd. Het is mogelijk dit een zwakke identiteit
of ‘identiteitszwakte’ te noemen #", maar daarmee wordt precies dat uit het
oog verloren wat voor nieuw beleid cruciaal is: de relatie. Relativeren van een
identiteit is tonen wat er allemaal achter zit, hoe deze met andere verbonden
is, welke netwerken aan identificering als proces – identitijd – ten grondslag
liggen.
ref lectie
woorden a ls daden
In de relatie zijn we tegelijk met de ander aanwezig. Niet in de ander, evenmin
tegenover de ander maar samen met de ander. In zo’n relationele context blijft
het verschil gelden, maar het accent ligt niet meer op dat wat zich aan gene
zijde van mijn bevattingsvermogen bevindt, maar op dat wat zich hier en nu
tussen mij en anderen afspeelt. Een relatie situeert het buiten binnen en het
binnen buiten. Het maakt het private publiek en het publieke privé. Relaties
vormen een poreus tussengebied. Ze vormen een onbepaalde zone met een
principiële openheid voor nieuwe connecties. Er is sprake van afgrenzing en
openheid wat een besef van verhouding en proportie, van distantie en intimiteit
cultiveert.
Het gaat erom wat er nog mogelijk is en niet wat onmogelijk is. Ook al blijft de
onmogelijkheid als limiet bestaan, er rijzen andere vragen: Wat kunnen jullie?
Wat willen jullie? Door op positief en open groepsverlangen in te spelen wordt
wilskracht in daadkracht omgezet. Dit verlangen in belangen doorvertalen
maakt van een klacht een kracht die in macht over de eigen situatie beklijft.
De uitdrukking ‘iemand in zijn kracht zetten’ krijgt zo werkelijk betekenis.
Maar voor alles betekent het groepen en individuen in hun positieve verlangen
serieus nemen. Het betekent hen ‘machtigen’ met anderen iets voor zichzelf te
betekenen. De uitdaging voor beleidsmakers is niet met dit verlangen de gevestigde belangen te dienen. Door daadwerkelijke communicatie en participatie in
coalities produceren zij steeds hernieuwende belangstelling.
Laat Foucaults nogal ‘cynische’ disciplineringsthese zo’n positieve omslag
toe? In zijn bestaansesthetica komen in ieder geval elementen naar voren. Het
gedachtegoed van twee van zijn Franse collega’s biedt meer aanknopingspunten. In het werk van Gilles Deleuze (1925-1995) en Félix Guattari (1930-1992)
wordt de relationele focus systematisch uitgewerkt. Zij gaan er vanuit dat
personen al bij voorbaat op allerlei manieren met elkaar en met de hen omringende wereld verbonden zijn. Verlangens van mensen haken aan bij die van
anderen en zetten zich vast op objecten: ik wil dat. Maar dat ‘ik’ is vaak voorgesorteerd door de cultuur, zoals Foucault liet zien. Verlangens zijn daarom om
minstens twee redenen collectief: als individueel verlangen voegt het zich naar
de cultuur en als verbinding tussen mensen bevat verlangen al minstens twee
ijkpunten. Verlangen gaat over verbinden en overbruggen. Dat kan rationeel
in afgewogen keuzes, maar vaker zijn connecties affectief. Een affect verbindt
ons lichaam met tijd en ruimte. Je komt op een plek met een geur en de geur
plaatst je terug in de tijd. Een beeld roept een déjà vu op. Sterke aandoeningen
roepen visuele beelden en denkbeelden op die op elkaar inwerken zonder dat
we dat doorhebben. Evenmin als voor Foucault gaat bij Deleuze en Guatari het
onderscheid tussen lichaam en geest op. Verlangen doorkruist deze oppositie.
Het haakt overal op aan, bij baby’s meer en makkelijker dan bij CEO’s.
260 - 261
Foucault beschrijft met zijn disciplineringthese hoe deze positieve connectiviteit ingeperkt en gereduceerd wordt tot een keuze tussen óf dit óf dat. Deleuze
en Guattari benadrukken de nuances van de veelheid. Deleuze en Guattari hanteren bij voorkeur de term ‘affirmatief’ in plaats van positief . Zij wijzen op de
creativiteit van het verlangen en zetten dat af tegen gedisciplineerd verlangen
dat zich via belangen met de macht identificeert.
Het denkbeeld dat zij introduceren om zo’n naar alle kanten uitstromend
verlangen te begrijpen is meer biologisch dan technologisch van aard. Zij
herkennen wel het netwerkkarakter, maar kiezen voor een ander denkbeeld:
de wortelstok of het rizoom. Een aardbeiplant is een rizoom. Gember, aardappels en bamboe groeien ook zo. Een rizoom vertakt zich ondergronds, waarmee
het affectieve gehalte van onze verlangens worden aangegeven. Op de knopen
van de wortelstok ontspruiten scheuten die op de meest onverwachte plekken
boven de grond komen. Gras is een rizoom. Net zo min als van te voren te berekenen is waar dit opschiet, is het vast te leggen waar verlangens aan hechten.
Dat het onvoorspelbaar is, betekent echter niet dat het alle kanten op blijft
gaan. Verlangen creëert altijd context, iedere uitdrukking van verlangen vindt
een vorm of wordt door de omgeving een vorm opgelegd. Het gaat hen om die
dubbele beweging: koppelen èn ontkoppelen, openen èn sluiten. Om een indruk
van zo’n gelaagd proces te krijgen wijzen zij op de werking van ons brein. Het
brein ís een rizoom. Niet alleen omdat het een immens vertakkingsysteem is
waarin vurende synapsen verbindingen leggen die lichaam en geest aansturen.
Maar vooral omdat het brein als ‘denkproces’ niet zo systematisch-analytisch
werkt als we achteraf onszelf en anderen graag doen geloven.
Een eindresultaat, zoals dit boek, ziet er wel aardig verzorgd en geordend uit,
maar daaraan gaat een selectief proces vooraf. In bepaalde fasen van het
schrijfproces schiet het denken alle kanten op. Terwijl je je concentreert gebeurt er ondertussen van alles, zelfs in een afgesloten ruimte. Tussen gedachten door komen er indrukken – geuren, smaken, geluiden, beelden, gevoelens,
tastervaringen – binnen en onder een gedachtelijn schieten nieuwe gedachten
alle kanten op. Het vergt discipline om dit denken in goede banen te leiden, om
concentratie en aandacht op te brengen, maar het zou dodelijk zijn om al die
wendingen en ingevingen te veronachtzamen. Ook al zien Deleuze en Guattari de noodzaak van het gerichte denken in en praktiseren ze dit tot op grote
hoogte bij uitstek zelf, toch weten zij dat het eindresultaat – hun namen op
de kaft, titel erboven, een duidelijk afgeronde identiteit – slechts bestaat bij
gratie van ingevingen, associaties, kleine voorvallen, inventieve verbindingen,
wederzijdse stimulansen, toevallige ontmoetingen, enz. Allemaal aanhakingen
en connecties. In het denken lopen woorden, concepten, denkbeelden, woordbeeld, emoties en affecten door elkaar. Ze grijpen in elkaar, de meest absurde
combinaties vormend. Een boek – of een project – kan plotseling een geheel onverwachte wending krijgen die nieuwe concepten in nieuwe contexten schept.
Daarom spreken auteurs van romans vaak over hun personages als wezens die
zelf denken. Deze geven zelf aan waar het boek naartoe moet.
In hun filosofie is het verlangen van individuen een hechtings- en bindingsmachine die koppelt en verbindt: “De kleinste reële eenheid is niet het woord,
noch het idee of het concept, noch de betekenaar, maar de koppeling”. ## Een
koppeling is wat intussen, ondertussen en ergens tussenin plaats vindt. Wat
koppelingen uiteindelijk voor iemand, voor een groep of voor de samenleving
gaan betekenen hangt af van de samenhang waarin en de richting waarheen
het geheel zich beweegt. Net als bij Foucault richten Deleuze en Guattari hun
ref lectie
woorden a ls daden
pijlen op de voorwaarden waaronder zo’n selectie tot stand komt en wie over
het proces van selecteren beslist. In die zin gaat het ook bij hen om micropolitieke communicatie als participatie. Foucaults biopolitiek en zijn disciplineringsthese worden verder uitgewerkt. Deleuze toont hoe de westerse samenleving de controle op de openbare ruimte en op de innerlijke ruimte in individuen
verlegd van politionele naar mediale surveillance: spionnen worden camera’s,
undercover wordt een gsm. Naast camera surveillance en pattern rec ognition
haakt de biopolitiek in de c ontrolesamenleving op het consumptieve verlangen van individuen in om hun gedrag te beheren en te beheersen. Het gaat niet
om repressie maar om het maatschappelijk ‘organisme’ zo optimaal mogelijk te
laten functioneren.
Deze zienswijze biedt talloze aangrijpingspunten om op verschillende schalen over grootstedelijke processen na te denken. Het onconventioneel in kaart
brengen van al dat rizomatische gekrioel van groepsverlangens die samenhang en richting zoeken en het stimuleren van onverwachte connecties maakt
andere coalities zichtbaar dan bij gestandaardiseerde modellen en scenario’s.
‘Mapping’ van Deleuze en Guattari, hun cartografie, focust op interacties in
tussenruimten die nog speelruimte bieden aan de betrokken partijen om letterlijk hun eigen plan te trekken. Interactief beleid is gebaat bij zo’n analyse.
Het biedt ook meer ruimte aan kunst- en cultuurinterventies: deze ‘organiseren’ creatieve connecties en ontmoetingen waarin het verlangen van groepen
vooralsnog belangeloos is. Niet voor niets is de moderne kunst met zijn avantgarde praktijken het favoriete referentiekader van Deleuze en Guattari. Daarin
vinden kruisbestuivingen plaats en ontstaan koppelingen tussen artistieke
en wetenschappelijke disciplines. In de avant-garde is intensiteit sterker dan
intentie, krachten winnen het van machten en het verlangen zet belangen op
het spel. Conventionele perspectieven worden opengebroken en zo inventief en
creatief met elkaar verbonden dat er op onvoorspelbare wijze nieuwe allianties
en coalities ontstaan. Deze blijken maatgevend voor nieuwe generaties. #$
C - reflexieve interesse: interdisciplinair, intercultureel, intermediaal, interreligieus, interactief
Een vertaling van de concepten van Deleuze en Guattari naar de praktijk van
alledag is niet zo eenvoudig. #% Voor een oplossing van zeer doelgerichte beleidsvraagstukken zijn veel vertaalslagen nodig. Ze bieden vooral analytisch
gereedschap. Met hun t o olkit kan anders naar de wereld en naar mensen gekeken worden. Nieuwe samenhangen, andere coalities en onverwachte coproducties komen in beeld. Cruciaal is hun affirmatieve benadering: wat kunnen en
willen groepen individuen? In hun affirmatieve benadering nemen zij groepsverlangen altijd serieus en benadrukken zij de positieve krachten die hierin
worden gemobiliseerd. Slogans als ‘van klacht naar kracht’ krijgen zo een
262 - 263
affirmatieve betekenis. Hun visie focust op de primair relationele inbedding
van ieders bestaan: de mens is een relationeel wezen. Dat verklaart waarom zij
naast het tussen of ‘inter’ ook processen belangrijk vinden: “Een rizoom begint
niet en kent geen einde; het bevindt zich altijd in het midden ( milieu ), tussen
dingen, tussenwezen ( inter-être ), intermezzo.” #& In het midden zijn mensen via
de ander bij zichzelf.
Als moderniteitscritici hechten Deleuze en Guattari meer waarde aan creativiteit dan aan autonomie. Niet dat zij dit laatste afwijzen, ze tonen slechts dat
het doorgaans weinig om het lijf heeft: vrijheid beweegt zich altijd al binnen
institutionele kaders. Deze kunnen gaan knellen waardoor vrijheid in zijn tegendeel omslaat en een paradox wordt. De creatieve impuls in het affirmatieve
verlangen breekt deze kaders weer open en schept door kruisbestuivingen een
nieuwe verbeelding. De doorwerking van de avant-garde in de hedendaagse
beeldcultuur – fotografie, film, design, nieuwe media – en in kunstpraktijken –
van dans, theater en muziek tot beeldende kunst en literatuur – is groter dan we
veelal beseffen. #' Picasso staat nu op placemats in een willekeurige brasserie
en is een productielijn van een automerk.
\[
`
iX X
Zk
`\
]
d
`X
k\
\[
k
id
ej
k\
bl
`e
`e
Xc
gfc`k`\b\]`cfjf]`\
Xg
jZ _
e
\
k
X`i
n\
`gc`e
Z
j
`
i[
` e k\
`ek\i$\jj\
i\c
jg`i `^`\\e
` kl X
c ` k\ `
` e k\
k
ii\c
`^`\
lj
d`Zif gfc`k`\b
`ek\iZlckli\\c
9IFE1IMJ)''0
In culturele ontmoetingen stellen mensen zich voor elkaar open. Deze interesse is een basale voorwaarde voor het bestaan van de publieke sfeer. Als
zodanig is interesse een mentale vorm van openbare ruimte. Met het opwekken
van interesse in artistieke interventies scheppen kunstprojecten, los van de
belangen die ermee gediend of de pretenties die erin gelegd worden, openbare ruimte. In de communicatie en participatie die ze omwille van iets anders
faciliteren zijn zulke kunstprojecten op zich al publiek domein. Tegen deze
achtergrond levert de combinatie van c ommunity art en ‘kunst-in-de-openbare-ruimte’ – een herinneringsbeeld op een pleintje, een artistiek ornament ter
verfraaiing, een abstracte structuur als inspiratie – een nieuwe kunstdiscipline
op: kunst- als -openbare-ruimte. #(
ref lectie
woorden a ls daden
Kunst en openbare ruimte kunnen op vele manieren gecombineerd worden. In
een interculturele samenleving verrijken groepen met een andere culturele
achtergrond vanuit hun kunstbeleving het culturele leven in buurten. In de
islam speelt kunst minder een kritische dan wel een gemeenschapbevestigende
rol. $ Een met mozaïek of kalligrafische ornamenten versierde fontein op een
centrale plek in de wijk waar mensen bijeenkomen zouden we in een bredere
kunstopvating kunst- van -de-openbare ruimte kunnen noemen. Deze nadruk op
het openbare leven gecombineerd met de kritische signatuur van designers en
architecten levert een geësthetiseerde stedelijke omgeving op: openbare-ruimte-als-kunst. $ Door zo naar artistieke interventies in de openbare ruimte te
kijken komen intermediale, interculturele en interdisciplinaire wisselwerkingen
meer tot hun recht. Met het oog op het gewenste interactieve beleid kunnen
participatie en communicatie van buurtbewoners onderling of buurtbewoners
met de overheid of woningcorporaties, via kunstpraktijken inventiever worden
uitgebouwd.
Wat in deze interventies altijd benadrukt wordt, is letterlijk inter-esse: het
‘zijn’ van het ‘tussen’. In ruimtelijke zin: er middenin staan; in sociaal-politieke
zin: onder de mensen zijn; in politiek-filosofisch perspectief: primaire relationaliteit. Dit inter is in uitdrukkingen van dagelijks taalgebruik terug te vinden.
Het begrip ‘interesse’ mag dan pas in deze brede zin begrepen worden als we
de term herladen, mediatermen als inter activiteit en inter face worden onmiddellijk begrepen. Soortgelijke termen worden in wetenschap en kunst, staand
op het breukvlak in de jaren zestig, voor het eerst kritisch gebruikt om hun
eigen situatie te duiden. Kruisbestuivingen tussen disciplines worden in de
wetenschap afgedwongen door de toenemende complexiteit van wereldwijde
interacties. In de schuchtere aanzetten van de latere globalisering – internationalisering heet het dan nog – gaan geldstromen globaal circuleren.
Een oppervlakkige blik op toenmalige ontwikkelingen in de kunst volstaat:
Warhol, Fluxus, Joseph Beuys, ze experimenteren allemaal met media, mengen
kunstvormen in performances en incorporeren de populaire cultuur. Kruisbestuivingen in de wetenschap, maar ook tussen kunst en wetenschap en kunsten onderling ijken het begrip ‘interdisciplinariteit’. Het experiment met het
‘tussen’ (inter) als relationele ruimte levert resultaten en werken op die eerst
wat onwennig bekeken worden maar gaandeweg zelf school maken. Kwalificaties als multidisciplinair gaan gaandeweg over in interdisciplinair. $! Op de
breukvlakken van moderniteit en postmoderniteit wordt interdisciplinariteit het
sleutelwoord. Interdisciplinaire experimenten maken niet alleen een ongekende creativiteit los, ze leveren ook nieuwe inzichten op die vanuit een monodisciplinaire aanpak nooit zouden opkomen.
Een ander facet van reflexieve interesse is inter culturaliteit. Hoewel het
huidige mediadiscours zich hardnekkig vastbijt in het begrip ‘multicultureel’
264 - 265
laat een simpele zoekactie op Google zien dat de term ‘intercultureel’ in andere
maatschappelijke domeinen volledig ingeburgerd is: in personeelsbeleid, in
organisatiecursussen, in hoger onderwijs, op universiteiten. De organisatiepsycholoog Geert Hofstede publiceert vanaf 1980 boeken over hoe cultuurverschillen in internationale organisaties aangepakt en overbrugd kunnen wor-
den. $" Vanaf de eerste publicatie wordt de interculturele problematiek aange kaart. Bedrijven krijgen prijzen voor intercultureel beleid. In Rotterdam bestaat
er een Kwaliteitsprijs Intercultureel Personeelsbeleid, die jaar in jaar uit door de
burgemeester wordt uitgereikt. Dat dit in de internationale bedrijfscultuur op komt, is overigens niet verwonderlijk: net als in het topvoetbal is de mix van culturen hierbinnen geen issue omdat de blik naarstig naar talent en kwaliteit speurt.
Eind jaren tachtig duikt de term op in politiek-filosofische publicaties. Het begrip wordt steeds scherper gesteld. Het grondslagenonderzoek brengt onderscheidingen aan tussen intercultureel, monocultureel, multicultureel, transcultureel en intracultureel. $# Bij intercultureel wijzen sommige onderzoekers op
een principiële diversiteit $$, anderen op het culturele belang van hybriditeit. $%
Politiek-filosofisch verschuift de aandacht naar het tussen. Ondanks deze
nuanceringen en toespitsingen die in de praktijk veel subtielere oordelen over
maatschappelijke fenomenen mogelijk maken blijven veel journalisten, columnisten, politici en zelfs wetenschappers koppig volharden in het gebruik van de
term ‘multiculturele samenleving’.
Op religieus gebied zijn religieuze stromingen al decennialang in gesprek.
Deze interreligieuze dialoog is door de turbulente gebeurtenissen na 2001
enigszins in diskrediet geraakt, omdat iedere poging om verschillen zelfs maar
bespreekbaar te maken al snel als een sluwe manoeuvre wordt gezien om de
ander met valse argumenten voor het eigen karretje te spannen. $& Religieuze
fundamentalisten hebben vanzelfsprekend geen enkele boodschap aan een
wereld van verschil. Zij hebben er geen baat bij interesse te stimuleren omdat
ze nu eenmaal gedijen in een wereld die van angst leeft. Achter hun geloofsijver gaan vaak gigantische economische belangen schuil. In hun pogingen dit
fundamentalisme te bestrijden bedienen nationale overheden zich echter te
vaak van dezelfde angst om de bevolking te mobiliseren. Angst is altijd een van
de meest probate politieke t o ols geweest. In zo’n paranoide klimaat wordt elke
vorm van nuancering bij voorbaat veroordeeld. Kunst en culturele praktijken
komen onder druk te staan. Als paranoia alom heerst wordt er in een mediasamenleving veel tv gekeken omdat het daar nu eenmaal eerder gebeurt dan
in de werkelijkheid. Er wordt veel geïnformeerd, nagepraat en overgeschreven,
maar weinig bestudeerd, in geen geval gecommuniceerd, laat staan gereflecteerd. Angst is de aartsvijand van de interesse en de meest verwerpelijke vorm
van angst is een aan verveling grenzende onverschilligheid waarachter een ongeïnspireerd nihilisme schuilgaat: “de verveling toont de Leegte, maar verhult
het Niets”. $'
Het meest seculiere facet van reflexieve interesse ligt aan de basis van alle
andere: de ‘interactiviteit’ van de nieuwe media. In de toenemende behoefte
aan communicatie en participatie in een wereld die globaliseert, wordt door
nieuwe media ruimschoots voorzien. Na de schotelantennes aan de puien
verschijnen de digitale beeldschermen in de huiskamers en de mobieltjes in
het straatbeeld. De ongebreidelde stromen informatie en de intensivering van
communicatie via mail worden met de komst van het Internet interactief. Dat in
Amerika de C uit de ICT valt en er nog slechts over IT wordt gesproken, is een
teken aan de wand: net als bij de presentatie van kwartaalcijfers van grote
ref lectie
woorden a ls daden
concerns wordt er slechts geïnformeerd, maar niet gecommuniceerd. Door te
sms’en, MSN’en, skypen en gamen integreert ICT de huidige generatie screenagers nagenoeg vanzelfsprekend via hun dagelijkse activiteiten. Het besef van
voorgaande generaties dat er met tijd en ruimte iets heel merkwaardigs is
gebeurd, is meer aanwezig. Met ICT als socialisering- en disciplineringmachine leven jongeren niet meer in het tussen: ze beleven en belichamen het tussen.
Interactiviteit zet ongekende verlangensstromen in beweging. Gevoed door
geldelijk gewin en aangezet door veiligheidsoverwegingen wordt voor 2001 de
ongebreidelde en ontregelende interactiviteit al aan banden gelegd. Toch blijft
het aantal hackers bij iedere inperking en afgrendeling gestaag groeien totdat
door bedrijven in dienst genomen worden om systemen echt potdicht te krijgen.
Deze dynamiek onderschrijft Foucaults inzicht in de aard van gedisciplineerd
verzet. Maar ook het inzicht van Deleuze en Guattari dat verlangen decodeert
en recodeert, nieuwe domeinen ontsluit en afsluit, deterritorialiseert en reterritorialiseert. De ontwikkelingen op ICT gebied tonen eens te meer hoe schizofreen de verhouding tussen markt en vrijheid is.
Na de aanslagen op het WTC in 2001 wordt door de overheid alles in het werk
gesteld om totale controle te verkrijgen. Dit levert weer nieuwe paradoxen op
omdat het ten koste gaat van burgerrechten en democratische vrijheden. Door
het ongekende absorptievermogen van het digitale medium met zijn ongelimiteerde mogelijkheden tot opschaling schuiven micropolitiek en macropolitiek
steeds dichter naar elkaar. Lokale biopolitiek sluit door een vingerbeweging
aan bij globale geopolitiek: ‘huiselijk’ surfgedrag ligt jaren vast, de Angelsaksische ‘intelligence’ organisatie ECHELON – en binnenkort zijn Europese
tegenhanger Galileo – screenen via vele orbitale satellieten en talloze grondstations al het mailverkeer op verdachte termen. Door GPS kan iedere beller
gelokaliseerd worden. Als het Internet iets duidelijk maakt dan is het wel de
ongeloofwaardige gelijkstelling van vrije markt, vrijheid van meningsuiting en
vrijheid van individuen.
D - ecologische interesse: van double bind naar
drievoudige interesse
Internet maakt de wereld tot globe. Zoals zoveel innovaties dankt Internet
zijn bestaan aan de angst om in één klap vernietigd te worden. Arpa (Advanced Research Projects Agency) ontwikkelt de protovorm van Internet als een
onderling verbonden systeem van controlecentra om te voorkomen dat bij een
nucleaire aanval het nationale defensiesysteem van de Verenigde Staten wordt
uitgeschakeld. Met de komst van Internet is de staatsveiligheid weer op een
andere manier in het geding. Nu triggert elke muisklik miljoenen andere muisklikken. Iedere interactie leidt tot interacties die via feedback loops de eerste
mail steeds verder doorknopen. Simpele acties worden door exponentiële ver-
266 - 267
knoping immens groot. Op het micropolitieke vlak is echter niet iedereen ervan
doordrongen dat een simpele druk op het toetsenbord geen pers onal t ouch is,
maar een biopolitieke inbedding: onvoorspelbaar in zijn effectiviteit maar toch
traceerbaar. Behoedzaamheid is op het Internet op zijn plaats. Niet zozeer omdat de surfer zich ergens schuldig aan maakt, maar omdat zijn surfgedrag ooit
verbonden zal worden met een context waarin een willekeurig woord plotseling
een heel andere betekenis krijgt. Dan manifesteert zich het boemerangeffect.
Er wordt geoogst wat onwetend is gezaaid.
De vitaliteit van onderlinge verbondenheid, de soliditeit van en in systemen
was al eerder ontdekt in de biologie. Het begrip ecologie – dat de wetenschap
( logos ) van het huis ( oikos ) betekent – komt in het midden van de 19 e eeuw op
en maakt dus deel uit van het moderne discours. Pas in de jaren zestig van de
20 e eeuw – opnieuw op het breukvlak waar zoveel andere ontwikkelingen in een
stroomversnelling raken – krijgt het de kritische en normatieve lading die het
nu nog heeft. Ecologie is niet alleen een beschrijving van ecosystemen, het is
ook een kritische wetenschap die laat zien hoe het fout gaat. Ze biedt normatieve scenario’s om schade te voorkomen, te herstellen of te beperken. De
ecologie richt zich op de onderlinge afhankelijkheden in en tussen natuurlijke
systemen. Alles draait daarbij om relaties. Deze zijn primair in het bestaan
van plant- en diersoorten. Alleen het moderne individu meent deze ecologische
fo otprint te kunnen ontlopen.
De relatie tussen menselijk handelen en ecosystemen komt in 1962 dramatisch in beeld als de biologe Rachel Carson Silent spring publiceert. Daarin
toont zij aan dat pesticiden die in Europa en Amerika over de akkers worden
gesproeid uiteindelijk op ons bord terechtkomen: ze zitten in de kabeljauw die
we consumeren. De cirkel is rond. In 1972 verschijnt het Rapport van Rome. Een
groep wetenschappers – de Club van Rome – zet voor het eerst op grote schaal
computers in om allerlei groeiscenario’s te berekenen waarin de desastreuze
invloed van het menselijk handelen op het milieu duidelijk wordt. Zij tonen
aan dat er grenzen aan de groei zijn. Helaas in een wereld die op dat moment
op het punt staat exponentieel te bo omen . Na de oliecrisis in 1973 krijgt hun
ecopolitieke inzicht geopolitieke reikwijdte: westerse consumenten ondervinden voor het eerst aan den lijve hoe grondstoffen, productielijnen, transport en
consumptie met elkaar samenhangen. Energiebesparing en hergebruik – consuminderen en recycling – wordt decennialang gepropageerd, maar levert weinig
op. Duurzaamheid komt als criterium in de jaren negentig in beeld, de ecologische voetafdruk van ieder land wordt berekend en ecokeurmerken komen in
de schappen te liggen. Pas wanneer de klimatologische effecten zich ramp na
ramp manifesteren en er door een ex-vicepresident van de Verenigde Staten
een film wordt gemaakt, is de impact zo groot genoeg. Vanaf dat moment worden op topontmoetingen van wereldleiders keer op keer maatregelen afgekondigd moeten worden om de desastreuze effecten van de industrialisering die
aan het eind van de 18 e eeuw in het Westen is ingezet, te beperken.
Ecologische inzichten dwingen een onontkoombaar inzicht af: begrip van de
huidige globalisering vergt een cyclische opvatting van het bestaan. Het moderne discours voorziet echter niet in de conceptuele t o ols om deze omslag
met doordachte concepten te onderbouwen en te begeleiden. De moderne
geschiedopvatting is lineair en progressief: we gaan vooruit in de tijd en het
wordt steeds beter. Slechts de rechtvaardigingen zijn circulair: er is vooruitgang omwille van de voortuitgang, we groeien omwille van de groei. Progressie rechtvaardigt zichzelf omdat het een waarde in zichzelf is: modern is het
ref lectie
woorden a ls daden
nieuwste van het nieuwste. Dit discours is niet toereikend om de cyclische
feedback van de globalisering te verbeelden. De ecologische metaforiek van de
19 e eeuw verschuift het plat Darwinistisch evolutionaire denken wel, maar deze
fysieke ecologie vereist nu een verbreding en verdieping naar het sociale en
het mentale vlak. Een louter fysieke ecologie is een begin, maar volstaat niet.
Inzicht moet ook mensen beroeren en tussen de oren komen.
Een op de 21 e eeuw afgestemd discours vergt een nieuw wereld- en mensbeeld
dat uitgaat van de primaire relationaliteit van netwerken – sociaal – en bereid
is de paradoxale spanningen die het moderniseringproces heeft opgeleverd te
ondergaan en collectief te stileren – mentaal. Een 21 e -eeuws discours cirkelt
rond in een drievoudige ecologische interesse waarin het ecologisch inzicht
dat lineaire productielijnen cyclisch moeten worden
(ZIE 5.11)
op andere vlakken
wordt overgedragen. Fysieke ecologie richt zich op de macropolitieke verhouding van mens en natuur. Sociale ecologie brengt de micropolitieke verhouding
van mens tot mens in beeld. Mentale ecologie gaat over de reflexieve verhouding van individuen tot de eerste twee ecologische velden. Maar ook over de
wijze waarop de spanningen die deze reflectie oproept – culminerend in de
besproken paradoxen – gestileerd worden. De drie sleuteltermen zijn: ecosystemen, netwerken, paradoxen, respectievelijk: inbedden (cyclisch), doorknopen (lineair) en samenspannen (punctueel). Deze drie zijn niet gescheiden.
Reflectie werkt op alle drie niveaus door, maar spitst zich toe op het individu
tot het in zijn zelfbeeld samenkomt: van ecosystemen via relationele netwerken
naar verknoopte reflexiviteit van een ‘ingespannen’ identiteit. Het zelfbegrip
van een individu vormt zich op het kruispunt van lijnen die zich verknopen –
binding – en door opschaling – bridging – zich via cyclische processen in de
globalisering invoegen.
Het besef dat de ecologische dynamiek alle levensdomeinen omvat is al lang
[f
e\
fi
kn
be
\X
Z`X
\i
fg
`i
Xc
b\
e
\e
\Zf*
]pj`\b
\Zfjpjk\d\e
9IFE1IMJ)''0
`eY\[[\e
ZpZc`jZ_
268 - 269
c`e
jf
c
XX
ek \e
\
o
d
\e
[f
X
i
ee
X
X
g
jg
c
\e l\\
d
k
X
Z
j
e
gl
doorgedrongen in de wetenschappen: van het structuralisme via cybernetica
en systeemtheorie tot aan de chaostheorie. Deze inzichten werken door in
beleidsstukken. De dS+V Atlas van een culturele ecologie van Rotterdam en
het sociale ecologiemodel van Lawton $( waarin competentie en omgevingsdruk
individuen positioneren zijn slechts twee voorbeelden. Ook het stadsplanologisch discours heeft de term opgepakt. Zonder dat er overigens een systematische gedachte over wordt ontwikkeld spreken planologen over ‘an ecology for
the new civics’, een ecologie voor nieuw burgerschap. % Bij sociale ecologie
draait alles om het inzicht dat sociale netwerken ook ecosystemen zijn. Hoe
vertaalt dit zich naar de praktijk van alledag? Concreet beleidsmatig houdt dit
in dat bij ondersteuning en activering van kwetsbare individuen het versterken van zo’n netwerk boven alles gaat. Dit betekent voor de uitrol van de Wet
Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) dat voor het ontdekken van de vraag
achter de concrete vragen van een cliënt – die meestal het aanbod van de hulpverlener spiegelen: ik wil een rollator – allereerst een inzicht is vereist in diens
netwerkstructuur. Het aanleveren van een rollator is namelijk zinloos als er niemand is om naar toe te rollen. Als de hulpverlener de cliënt met open interesse
tegemoet treedt en niet direct oplossingsgericht is, kunnen zich onverwachte
trajecten aandienen. Bovendien is het goed voor hulpverleners te beseffen dat
ook zij deel van dat netwerk zijn.
De vertaling naar het mentale vlak lijkt complexer, omdat het om de reflexieve
vermogens en de innerlijke wereld van individuen gaat. Toch is dit niet het
geval. In een relationele filosofie blijft innerlijkheid een functie van relationele
verbanden. Het innerlijk ent zich op spanningen die zich erin vastzetten. De
antropoloog Gregory Bateson schetst in 1972 de contouren van een ‘ecology
of the mind’, een mentale ecologie. % Voor Félix Guattari is dit een opmaat
tot een drievoudige ecologie waarover hij in 1989 een korte tekst publiceert. %!
Steunend op hun inzichten wordt in de politiek-filosofische onderbouwing van
RVS een mentale ecologie gepresenteerd. Dit is de inhoudelijke invulling van
de integrale aanpak. Naast de fysieke en sociale aspecten focust het mentale
aspect op de omgang van groepen en individuen met tegenstrijdige signalen
uit de samenleving. Deze tegenstrijdige signalen zijn eerder uitgewerkt onder
het kopje ‘ervaringsparadoxen’ en toegespitst op de begrippenparen schaarste/
overvloed, privé/publiek en vrij/afhankelijk. Dit vereist een gespreksruimte,
gebaseerd op wederzijdse interesse.
Een uitweg uit deze paradoxen ligt niet in de opheffing van de spanning. De
oproep om terug te keren naar een eenduidige identiteit is een te populistische
tactiek. Een mentale ecologie richt zich op het doorstaan, begrijpen en creatief
inzetten van de spanningen die deze tegenstrijdige signalen en paradoxale ervaringen oproepen. Dit kan alleen binnen een gespreksruimte waarin belangen
tijdelijk worden opgeschort en gefrustreerd verlangen positief wordt omgebogen. Simpel gezegd: een mentaal ecologisch georiënteerde samenleving stimuleert kinderen al op vroege leeftijd in hun eigen bewoordingen en op speelse
wijze na te denken en te spreken over levensvragen, ethische dilemma’s en
paradoxale ervaringen zonder daar direct oplossingen voor aan te bieden. Ook
hier gaat het dus niet om aanbod, maar om de vraag achter de vraag. In educa-
ref lectie
woorden a ls daden
tief opzicht is hier een rol weggelegd voor de filosofie met zijn gespreksmethoden. Recent onderzoek bevestigt dat het activeren van creatieve denkkracht op
jonge leeftijd het cognitieve vermogen van kinderen aanzienlijk vergroot. Dit
maakt ze sociaal weerbaarder. %"
Hoe vertaalt dit zich naar participatietrajecten in buurten en wijken? Sociale
cohesie wordt beproefd door het bespreekbaar en werkbaar maken van sociale
spanningen. Bij integrale gebiedsontwikkeling vergt participatie een micropolitieke ruimte voor werkelijke communicatie tussen de betrokken partijen.
Onvermijdelijk leidt de belangenbehartiging van zulke uiteenlopende partijen
als bewoners, gemeente, woningcorporatie en deelgemeente tot spanningen
die uitgezet op verschillende schalen paradoxen en dilemma’s oproepen. Deze
energie zal in overeenstemming met talenten en skills van de betrokkenen
positief moeten worden omgezet. Dit creëert de meerwaarde waar iedereen op
wacht en vereist een transformatie van de publieke sfeer en een investering in
micropolitieke interesse die niet eenmalig is. De communicatieve en sociale
skills die daarvoor zijn vereist vergen een aanpak die op vroege leeftijd begint.
Hier ligt een rol voor pedagogische en educatieve coalities.
De omgang met psychische en sociale spanningen en het werkbaar maken van
paradoxen is verwerkt in Batesons idee van een mentale ecologie. Zijn ‘ecology
of mind’ baseert zich onder andere op de bestudering van het gedrag van schizofrenen. De schizofrene ervaring is in zijn onbegrepen effecten bij patiënten
en bij hun omgeving hartverscheurend tragisch, maar een niet-pathologische
opvatting van schizofrenie kan een werkbaar instrument zijn om structurele
identiteitsproblemen binnen een samenleving in beeld te brengen. Ingebed in
een relationele filosofie blijkt identiteit als gefixeerd restproduct een hoogst
gedifferentieerd en complex proces van individualisering.
We zijn altijd meerdere personen. Noem het je geweten of de engel die op je
schouder zit, je innerlijke stem of god, menselijke reflexiviteit vooronderstelt
een principiële gespletenheid, grammaticaal vervat in de woordjes ‘ik’ en ‘mij’.
Deze gespletenheid is de formele basis van elke identiteit. Deze differentie
vormt het fundament van onze individualiteit. Het is de noodzakelijke voorwaarde om ethisch en politiek te kunnen denken en handelen. Maar dat is niet
voldoende. Er komt meer bij kijken. Als formele voorwaarde werkt reflexiviteit
alleen als verantwoordelijkheid en solidariteit inhoudelijk en op de juiste
schaal worden ingevuld. Verantwoordelijkheid en solidariteit vergen ook zelfsplijting. Eigenbelang en gemeenschappelijk belang worden in elkaar gespiegeld binnen deze positieve verdeeldheid. In deze zelfreflectie ontstaat binding
en is overbrugging een optie.
Als overbrugging en binding de sleutelwoorden zijn en zelfreflectie de formele
voorwaarde dan werpt Batesons onderzoek naar het fenomeen double bind
licht op de aard van een mentale ecologie. We moeten Batesons conclusies
270 - 271
overigens wel tegen de achtergrond van de toenmalige stand van de wetenschappelijke inzichten plaatsen. In Batesons tijd – en in die van Deleuze en
Guattari’s eerste publicatie – wordt een schizofreen als gespleten persoonlijkheid nog gezien als een sociaal-psychologisch fenomeen. De persoonlijke
leefsfeer en institutionele context bepalen het ontstaan ervan. Die moeten dus
in therapie. In zijn onderzoek stuit Bateson op communicatieparadoxen die
kenmerkend zijn voor gezinnen met schizofrene kinderen. Schizofrene patiënten blijken in hun opvoeding systematisch tegenstrijdige bevelen of emotionele boodschappen op verschillende communicatieniveaus te ontvangen. Ze
worden liefdevol toegesproken maar vol minachting behandeld, aangemoedigd
om vrijuit te spreken, maar zodra ze dat doen afgekat of het zwijgen opgelegd.
Ze moeten niettemin op deze tegenstrijdige boodschappen reageren en zitten
dus altijd fout. Er valt verder niet op een reflexief niveau over deze paradoxale
spanning te praten. De situatie is onontkoombaar: er is niemand buiten het
gezin met wie er over gesproken kan worden.
Deze sociale verklaring was in de zeventiger jaren een cruciaal argument in de
antipsychiatrische beweging om de maatschappelijke context van schizofrenen aan te pakken. De antipsychiatrie heeft na de ontdekking van de neurofysiologische determinanten van schizofrenie en de toenemende invloed van
biologische psychiatrie en de farmaceutische industrie het onderspit gedolven.
Daarna wordt de theorie van de dubbele binding vooral gebruikt om de complexiteit van hedendaagse communicatie te begrijpen en op te helderen. De
neurofysiologische accenten verhullen echter niet dat sociale factoren onmiskenbaar meespelen in het ontstaan van schizofrenie. %# Lees een willekeurige
typering van schizofrene Marokkaanse jongeren: ze komen uit lagere sociale
klassen, zijn streng opgevoed en voelen geen betrokkenheid van hun ouders.
Ze keren zich af van de maatschappij en zoeken hun heil bij verkeerde vrienden
of in de drugs. Met dit in gedachten is een volledig neurofysiologische verklaring en farmacologische oplossing van schizofrenie volstrekt ontoereikend. %$
In een mentale ecologie die uitgaat van de relationele inbedding van identiteiten en de zelfreflexieve gespletenheid van onze identiteit biedt de schizofrene
ervaring zicht op een mentale verstandhouding waarin onoplosbare spanningen
in een levensstijl gestileerd worden.
4.2.2 - Macropolitiek: interkapitalisme
tussen verzorgingsstaat en vrije marktstaat –
kapitalisering van het inter
Is deze micropolitieke insteek naar macropolitiek niveau te tillen? Kunnen
we onze samenleving analyseren vanuit een positieve schizofrenie waarin
de relatie met anderen niet verbroken maar geïntensiveerd wordt? Guattari
neemt Batesons double bind theorie op in het boek dat hij samen met Deleuze
schrijft. in 1972 komt deel 1 en in 1980 deel 2 uit. Het behandelt de relatie tussen
schizofrenie en kapitalisme. %% Met hun analyse werpen zij licht op de breuken
in het moderne vertoog. Het zijn postmoderne retrospectieven, ook al mijden
ze deze kwalificatie. Ze kijken in de tijd terug, zien vanuit de uitwerkingen de
splijtende werking in het kapitalisme en doen vanuit de geconstateerde spanning voorstellen voor een ander omgang ermee. Wat behelst deze eeuwenlange
gespletenheid? Enerzijds opent het kapitalisme nieuwe markten door lokale
markten te ontregelen, door deze eerst te decoderen om ze vanuit zijn eigen
logica te recoderen. Lokale markten die voorheen met allerlei producten uitstekend aansloten op de behoeften van de inheemse bevolking worden ontmanteld
ref lectie
woorden a ls daden
en omgevormd tot perifere monoculturen: productiegebieden en toeleveringsgebieden voor het machtscentrum van de kolonisator. Maar er komt altijd een
moment waarop de geopende markten weer afgegrendeld en gemonopoliseerd
worden. Kapitalisme, in de woorden van Deleuze en Guattari, deterritorialiseert en reterritorialiseert, decodeert en recodeert en hanteert daarvoor een
schizofrene definitie van vrijheid. Expansie en protectionisme wisselen elkaar
af. Van een vrije markt is nooit sprake.
Zij wijzen het kapitalisme in zijn schizoïde werking echter niet af. Wel kritiseren ze een monomane fixering op een van beide bewegingen: de fixatie via
normalisering en disciplinering tot een eenduidige identiteit, maar ook het
ongelimiteerde exces en de extase die iedere samenhang oplost en elke focus
ontbeert. Zij affirmeren een positieve schizofrenie. Deze bevestigt de veelheid
en vermijdt identificering met een normatieve identiteit.Vanuit zo’n positieve
schizofrenie wordt licht geworpen op de politiek-economische ‘progressie’ van
de moderniteit. Zo ontmaskeren zij impliciet de fictie van een vrijemarkteconomie die toegankelijk is voor iedere kapitaalkrachtige deelnemer. Deze zou in het
najagen van zijn eigenbelang automatisch, zo lang tenminste de vrijheid van het
individu c.q. de onderneming – c orp oration – gewaarborgd is, het gemeenschap pe lijk belang dienen. De kritische heroriëntatie op het aandeelhouderschap
getuigt van voortschrijdend inzicht in de perverse kanten van deze vrijheid.
Hun analyse van deze ‘fundamentalistische’ marktopvatting wordt na 2001 vanuit een geheel onverwachte hoek geherformuleerd door de Engelse historicus
John Gray. Samen met de ex-hedgefundbeheerder en filantroop George Soros
ijkt Gray voor dit fenomeen de term ‘marktfundamentalisme’: een ongebreidelde vrije markt ideologie waarvan de protectionistische tendens onzichtbaar
blijft. %& Met zijn statement positioneert Gray zich in een al decennialang voortwoekerend debat op macropolitiek niveau waar twee politiek-economische
regiems tegenover elkaar staan: een sociaaldemocratisch verzorgingsstaatdiscours en een (neo)liberale herijking ervan als vrijemarktstaatdiscours. In
beide regimes staat het individu centraal, maar de relatie tussen individu en
overheid wordt echter anders gedefinieerd: in het eerste regime zijn door de
staat gefaciliteerde en via belastingen bekostigde netwerken vooral vangnetten voor de zwakkeren en kwetsbaren. In het laatste zijn overheidsnetwerken
goed voor het externaliseren van productiekosten, maar ze fungeren ook als
trampolines om vooruit en hogerop te komen.
Verantwoordelijkheid is in beide regimes cruciaal. Verzorgingsstaatdenkers
zien verantwoordelijkheid vanuit een positief mensbeeld als een collectieve
inspanning: solidariteit. Vrije marktdenkers reserveren daar, beducht voor misbruik en tijdsverlies, vanuit een minder optimistisch mensbeeld minder ruimte
voor en dekken verantwoordelijkheid af met aansprakelijkheid. Het discours
van het vrije marktdenken schuift in de laatste twee decennia van de 20 e eeuw
272 - 273
over het sociaaldemocratische discours van de verzorgingsstaat heen. Dit
vertaalt zich op verschillende manieren naar beleid, in het bijzonder ten aanzien van algemene voorzieningen. De laatste decennia wordt in politiek-economische debatten privatisering en liberalisering van minder harde sectoren
als zorg, onderwijs en cultuur bepleit. Ook over de inrichting van de energie-
productie en -distributie op nationale schaal wordt verschillend gedacht. De
weldadige werking van met elkaar op een vrije markt concurrerende partijen
zou de oplossing zijn voor te grote overheidsuitgaven en een bureaucratische
overhead.
Voor bestuur van en controle op grote ondernemingen verschuift het accent
van stakeholders naar shareholders , van mededelende deelnemers naar
aandeelhouders. Allerlei politiek-economische modellen vliegen over de
toonbank. Tussen het Europese Rijnlandmodel en het Angelsaksische model
nestelen zich Japanse, Zweedse en Finse modellen. Voor de ene partij krijgt
beleid samenhang vanuit het perspectief van de onderlinge solidariteit waarbij
een stevige regie voor de overheid is weggelegd, de andere houdt niet van
big government en meent dat de economie pas floreert als de vrije ondernemers alle ruimte krijgen. Terwijl de eerste door het cashen van hoge belastingen
gelijkheid en solidariteit internaliseert, zweert de ander bij externalisering
van infrastructurele kosten. Ze zoeken de mazen in het net(werk). Er lijkt geen
compromis mogelijk tussen het internaliseren of externaliseren van de risico’s,
tussen fiscaal opdraaien voor of outsourcen van de sociale kosten. Dit levert een
pijnlijke spagaat op die tot diep in de liezen van de samenleving wordt gevoeld.
Wat voor soort gespleten samenleving creëert deze spagaat? Door privatisering en liberalisering wordt het vangnet dat het maatschappelijk middenveld
altijd vormde, opgedoekt. Een iets te gewaagde manoeuvre hoog in de piste
kan nu op een echte salto mortale uitdraaien. De afbouw van de verzorgingsstaat en de opkomst van de vrije markt economie houdt gelijke tred met de
uitbouw van de informatiesamenleving . De aanduiding ‘kenniseconomie’ – met
‘voorkennis’ als misdrijf – is enigszins misleidend. Alles draait namelijk om
informatie, dat wil zeggen om georganiseerde en gecommuniceerde data. De
gevreesde catastrofe tijdens de eeuwwisseling is vooral een informatiebom: de
millenniumbug. Het gaat in de informatiesamenleving niet om erudiete kennis
maar om bruikbare informatie. Niet om Bildung, maar bonussen. Studenten
trekken niet langer een encyclopedie uit de kast, maar surfen naar Wikipedia .
Output wordt belangrijker dan inzicht, draagvlak werkbaarder dan consensus.
Na de introductie van de pc in 1985 en de wereldwijde invoering van Internet
rond 1992 virtualiseert de wereldeconomie exponentieel. De beurs is geen leren
buidel meer vol klinkende munten. Het is kapitaal en kapitaal wil maar één ding:
een beursgang. De speculatieve risico’s van de beursgang zijn een gegeven
in een wereld die geleidelijk aan heeft leren omgaan met onvoorspelbaarheid,
van grootschalige, technologische projecten die rampzalig ontsporen, zoals
in Tsjernobyl. De Duitse socioloog Ulrich Beck typeert deze wereld als een
risic osamenleving . %' Risico’s nestelen zich in de ruimte tussen inschatting en
uitwerking. Deze ruimte wordt mentaal geëxploreerd in virtuele werelden van
de nieuwe media. Actualiteit en virtualiteit vervangen de oppositie realiteit/
mogelijkheid.
Door een groots spel met het minimale verschil tussen mogelijkheid en virtualiteit lijkt in de Newc onomy plotseling alles mogelijk: met een geringe inspanning maar veel speculatief lef kan iemand in een klap steenrijk worden. Daar
staat tegenover dat een uitstekend functionerende vakman waar dan ook ter
ref lectie
woorden a ls daden
wereld van de een op de andere dag zijn baan kan verliezen door iets wat aan
de andere kant van de aardbol gebeurt. Ondanks de geclaimde wereldwijde
overwinning van de democratie na de val van de Muur worden de rijken steeds
rijker en de armen steeds armer. De scheuren die de massamedia in de zestiger
en zeventiger jaren in het moderne discours hebben vergroot – doorkijkjes naar
andere werelden – verwijden zich in het laatste decennium van de 20 e eeuw exponentieel door deze virtualisering: in cyberspace is the sky al lang niet meer
the limit.
Door de globalisering worden individuen in de postmoderne wereld met elkaar
verknoopt tot een groot virtueel netwerk. Het ontstaan van de netwerksamen-
leving heeft echter “diepgaande consequenties voor de kenmerken, organisatie
en doelen van politieke processen, politieke actoren en politieke instituties” %(.
De mediasamenleving dekt deze gespletenheid af. Media geven openheid van
zaken en suggereren daarmee dat uiteindelijk voor iedereen die zijn kansen
grijpt de vrijheid in het verschiet ligt. De greep van de media op de economie
wordt steeds groter. De mondige burger wordt een kritische consument die met
zijn shopgedrag politiek kan bedrijven: ze kunnen producten boycotten. Consumenten worden, om een vocabulaire te gebruiken dat Alvin Toffler al begin
jaren zeventig introduceert, als consument producent. Kortom, prosumenten. &
Het verbond tussen media en politiek wordt almaar hechter. Potentiële kie zers worden via polls bij de les gehouden. Nieuwe media propageren een teledemocratie.
Uit dit alles mogen we opmaken dat er van de 19 e -eeuwse natiestaat aan het
einde van de 20 e eeuw weinig over is. Met de transformatie van handelseco-
[`jZflijfdjcX^6
^\c`ab_\`[
i\cXk`\j
[`jZflijmXe
[\mi`a\dXibkjkXXk
[`jZflijmXe[\
m\iqfi^`e^jjkXXk
eXk`\jkXk\e
m\i
[`\ejk\e
j\Zkfi
_Xe[\cjjkXk\e
274 - 275
Y\c\m\e`j
c\\]jk`ac
brand
imago
logo
stijl
9IFE1IMJ)''0
m\ijZ_`cc\e
^cfZXc\e\kn\ib\e
b\ee`j\Zfefd`\
`e]fidXk`\jXd\ec\m`e^
d\[`X
publiek
publicity
publiek domein
nomieën naar kenniseconomieën verandert de rol van soevereine natiestaten.
Europese gerechtshoven en tribunalen linken de rechtsstaat door naar de
geopolitiek. Staatshoofden kunnen in andere landen worden berecht. Formeel bogen nationale staten nog op een zelfstandig bestaan, maar ingebed in
internationale organisaties en door de verwevenheid van hun bestuurslagen in
politieke, economische en financiële netwerken worden ze feitelijk global players. De kredietcrisis toont de groteske gevolgen daarvan. IJsland gaat samen
met zijn Icesave bank nagenoeg failliet en de bankboemerang treft in Nederland provinciale en lokale bestuurders die voor hun electoraat een speculatief
graantje wilden meepikken zo hard dat ze van hun bestuurszetel afvallen. In
Nederland blijken banken te groot om failliet te gaan en is de staat te onmachtig om het roer over te nemen. Zo holt de macht van c orp orations de democratie van binnenuit uit. Dat maakt het verbond met de democratische staat ook
zo wrang: in de wereld van grote ondernemingen is democratie ver te zoeken.
Veranderingen in de bestuursstructuur van de financiële wereld beperken zich
tot mondjesmaat monkelend teruggeven van bonussen. Excuses aanbieden is
vanuit internationaal jurisprudentieel perspectief te riskant. De legitimaties
van het opportune gedrag van CEO’s, commissarissen en bestuurders van
grote banken en ondernemingen die, speculerend op de volatiele fluctuaties
van de financiële wereldmarkt feitelijk management by accident voeren, worden in publieke presentaties verkocht als door haast goddelijk inzicht geleid
consistent beleid. &
Van feitelijke democratisering van en controle op boards en besturen is, gegeven de old-boys-netwerken die nog altijd werkzaam zijn, nauwelijks sprake.
De c orp oration , menen critici, “is een pathologische organisatievorm die
evenals de monarchie als uitgestorven institutionele soort moet worden
gezien” &!. Met dat c orp orations indirect genationaliseerd worden, worden
staten getransnationaliseerd. Ze worden letterlijk in globale netwerken geïncorporeerd. De overgang van een natiestaat naar een ‘managermarktstaat’ is
beklonken. &"
Maar zijn het verzorgingsstaatdiscours en dat van de vrije marktstaat nu echt
twee verschillende discoursen? Is er niet gewoon sprake van een interne
gespletenheid van het moderne discours dat zowel individuen als corporations
als rechtspersoonlijkheid aanduidt? &# De marktstaat die na de verzorgingsstaat opkomt, is dan net als het postmoderne discours een slagschaduw van
dat wat er aan voorafgaat. Het al in de verzorgingsstaat verdisconteerde individualisme wordt dan slechts op de spits gedreven. Misschien is het instructief
om te kijken hoe sociale relaties weer geherwaardeerd worden binnen de vrije
marktstaat. Dat dit gebeurt, wordt duidelijk in het werk van Florida en Putnam.
In een onweerstaanbare drang om alles in kapitaal om te zetten introduceren
zij buiten het economische domein nieuwe kapitaalsoorten. We spreken ondertussen over sociaal, cultureel, sportief, intellectueel en menselijk kapitaal.
In feite zijn dit allemaal manifestaties van een ‘inter’. Het zou dan ook niet
misstaan het huidige kapitalisme waarin ruimte is vrijgekomen voor verbindingen en overbruggingen interkapitalisme te noemen. Daadwerkelijk het inter
ref lectie
woorden a ls daden
kapitaliseren is een affirmatieve keuze voor de tussenruimte. Zo kunnen in het
inter dilemma’s en paradoxen zelfreflexief worden door daadwerkelijke communicatie en participatie aan en in een kapitaalkrachtige netwerksamenleving.
Democratisering van het bedrijfsleven is daarbinnen onvermijdelijk.
Toegespitst op de Rotterdamse situatie en gedacht vanuit de pijlerstructuur
van integrale gebiedsontwikkeling ligt hier een uitdaging om na te denken over
de verbinding van kapitaalsoorten: van buurtniveau – sociaal, intellectueel,
sportief – via de markt naar de stad – cultureel – om aansluiting te vinden bij
fysieke investeringen van de gemeente, woningcorporaties en projectontwikkelaars. Fysieke investeringen worden met het oog op integraliteit en duurzaamheid niet langer als projecten maar als trajecten gezien. &$ Trajectontwikkelaars verdisconteren de andere kapitaalsoorten al in hun visie en voorstellen.
Woningcorporaties denken, nu openbare ruimte ook deels onder hun beheer
valt, in toenemende mate in deze termen.
bXg`kXXcbiXZ_k`^\e\kn\ibjXd\ec\m`e^
\Zfefd`jZ_bXg`kXXc
Zlckli\\cbXg`kXXc
trajectontwikkelaars
gifa\Zkfekn`bb\cXXij
[J"MF9I
nfe`e^ZfigfiXk`\j
Zlckli\c\`e]iXjkilZklli
bibliotheek
musea
theater-schouwburg
podia
SKVR
Zlckli\\cfe[\ie\d\ijZ_Xg
Zi\Xk`m\`e[ljki`\j
jb`ccj&mXbdXejZ_Xg
jfZ`XXcbXg`kXXc
buurthuizen
`ek\cc\Zkl\\cbXg`kXXc
studenten
huisvesting
jgfik`\]bXg`kXXc
sportveldjes (Cruyff/Krajicek)
sportzalen
schoolsportvereniging
9IFE1IMJ)''0
A - zelfverzekerd leven en victiem overleven:
verantwoordelijk of aansprakelijk?
Het voorgaande vergt een herziening van verantwoordelijkheid als micropolitiek fenomeen en een transformatie van de huidige, nu eens door angst
en dan weer door hebzucht ingegeven slachtoffercultuur, waarvan recente
‘shock’claims na het zien van beelden op tv en You Tube van de aanslag op de
koninklijke bus in april 2009 het hilarische hoogtepunt vormen. In dit jurisprudentieel onderbouwde slachtofferschap en in de aansprakelijkheidscultus die
erbij hoort, wordt de verhouding tussen verzorgingsstaat en de vrije marktstaat grotesk. Wat voor soort samenleving maakt deze combinatie mogelijk?
Verzorgingsstaat en marktstaat zijn twee discursieve typeringen van politiekeconomische regiems. Daaroverheen zijn in de afgelopen 25 jaar allerlei andere
276 - 277
typeringen geschoven: mediasamenleving, consumptiesamenleving, overvloedsamenleving, transactiesamenleving, informatiesamenleving, netwerksamenleving, controlesamenleving, risicosamenleving. Door de invloed van het
assurantief-bancair verbond op het dagelijkse leven is daar een nieuwe aan toe
te voegen: De verzekeringsmaatschappij . &% In combinatie met de risicosamen-
leving is het aannemelijk te maken dat het samen leven dat ooit in de multiculturele samenleving gepropageerd werd door een combinatie van factoren
veranderd is in victiem overleven.
Het gaat hierbij niet alleen om het collectieve besef van de kwetsbaarheid van
ons aardse bestaan. Dit heeft zich aan de wereld opgedrongen na een reeks
van catastrofale gebeurtenissen: van de kernrampen van Harrisburg (1979) en
Tsjernobyl (1986) via de aanslagen in de negentiger jaren en de millenniumbug
culminerend in 9/11 (2001) tot vuurwerkrampen en natuurrampen met de grote
tsunami (2004) als desastreus hoogtepunt. In dit rijtje voegt zich de huidige
kredietcrisis (2007). De effecten van deze macropolitieke gebeurtenissen, die
voor een groot deel door menselijk handelen zijn veroorzaakt, zijn altijd te voelen in de micropolitieke sfeer. Dit wordt nog sterker gevoeld bij fysieke bedreigingen zoals aids, gekkekoeienziekte, SARS, Legionella en Mexicaanse griep.
Onder het letterlijk iets te zelfverzekerde leven in de verzekeringsmaatschappij
verbergt zich een benard slachtofferschap. Ik duid niet op de criminologische
categorie ‘slachtofferschap’ die in de loop van de tachtiger jaren opkomt en nu
in het recht zijn rechtmatige plaats krijgt. &&Het gaat mij om het sociaal-psychologische fenomeen dat mensen zich tekortgedaan en daardoor slachtoffer
voelen.
Hoe verhoudt de ethische categorie verantwoordelijkheid zich tot het sociaalpsychologische fenomeen slachtofferschap? Dat deze verbinding via de
vrijheid loopt en uiteindelijk ook juridisch zijn beslag krijgt, ligt voor de hand.
Minder voor de hand liggend is het verband met de managementcultuur en
de claimcultuur. Vrijheid veronderstelt keuzevrijheid en de omgang daarmee
vergt verantwoordelijkheid. Voor het nemen van verantwoordelijkheid moet
vanuit wat er in het hier en nu gebeurt geanticipeerd worden op een onzekere
toekomst: autonome individuen maken wikkend en wegend een inschatting van
de gevolgen van hun gedragingen op anderen. Kan ik dat maken of niet? Wil ik
daar de verantwoording voor dragen of niet? Voor zo’n inschatting is inzicht
vereist in de reikwijdte van je handelen en ook dat nog eens afgebakend op een
bepaalde schaal: thuis, op straat, de buurt, op school of je werk, in een week,
een maand, een jaar, een leven, over de generaties heen, voor de eeuwigheid
desnoods. Dat ging makkelijker toen alles nog per postkoets ging dan in een
wereld waarin een bericht in één seconde aan de andere kant van de wereld op
een screen of scherm verschijnt.
De tussenruimte tussen zender en ontvanger, tussen geven en nemen is verdwenen. De toenemende complexiteit van onze communicatie rekt de ruimte
tussen autonomie en verantwoordelijkheid op, terwijl de versnelling ervan deze
juist verdicht. Snelheid en complexiteit van hedendaagse interacties en transacties verstoren autonome inschattingen: nu kunnen iets te grappige e-mails
tot ontslag of een giro-overschrijving vergeten tot het direct afsluiten van gas
en licht leiden. De anticiperende rationaliteit die voor moderne verantwoordelijkheid vereist is, moet te veel netwerken en relaties in overweging nemen.
In een netwerksamenleving is te veel reflectie vereist. Om deze onoverzichtelijkheid te pareren worden keuzes uitbesteed en gedelegeerd. Dingen worden
geregeld, bestuurd, vervoerd, kortom, gerund en gefixt door anderen. Diensten
ref lectie
woorden a ls daden
zijn de tussenstap van een wareneconomie naar een diensten- en ervaringseconomie. Reflectie en verantwoordelijkheid worden veruiterlijkt: ze worden in
dienstverleners, in media en mediators geprojecteerd. Mijn verantwoordelijkheid wordt de aansprakelijkheid van de ander. Door de marktsturing wordt in de
publieke sector aansprakelijkheid in de loop van de negentiger jaren de legitimatiegrond bij uitstek. Hoewel het een effect van toenemende democratisering is, lijkt
daarmee de participatie van burgers omgekeerd evenredig af te nemen.
Aansprakelijkheid ( acc ountability ) draait om meetbare baten die in een bepaalde verhouding moeten staan tot de gemaakte kosten. Dat kan op concrete
resultaten, op gerealiseerde voorzieningen of op processen slaan. Maar hoe
dan ook, het gaat om het afrekenen. In zachtere sectoren zijn deze berekeningen altijd hoogst discutabel. Met de invoering van sociaal en cultureel kapitaal
is wel iets gewonnen, maar hoe dit rendeert blijft vooralsnog onderwerp van
discussie. Het is ook maar de vraag of het in zorg en welzijn in eerste instantie
om meetbare resultaten gaat. Meten doet zeker weten, maar verantwoording
afleggen is wat anders dan verantwoordelijk zijn en verantwoordelijkheid nemen. Verantwoordelijkheid vereist meer dan weten, verantwoordelijkheid vergt
reflectie. &'
In de transactie-, risico- of mediasamenleving zit deze reflectie op onze beeldschermen en interfaces. Nagenoeg alle transacties en interacties zijn bemiddeld, gemedieerd. We bellen, mailen en sms’en. Niet alleen onze communicatiemiddelen zijn reflexief geworden zonder dat we ons dat realiseren, ook onze
transportmiddelen: cruisecontrol, GPS, TomTom. We moeten steeds handiger
worden om handsfree te communiceren. Zo zitten we de hele dag achter monitoren en interfaces waardoor onze dagelijkse activiteiten zelf een reflexief
gehalte krijgen. Face-to-face wordt inter face. Bewuste reflectie wordt nu een
reflex van media. We zijn mediaal reflexief. Dit uitbesteden van onze reflectie
aan onze media – zij kiezen voor ons – kan, variërend op de term interactiviteit,
interpassiviteit worden genoemd. &( Maar hoe je het ook wendt of keert, reflectie blijft de essentie van het menselijk bestaan, van onze human c ondition .
Eenmaal overgenomen door onze media wordt reflectie op den duur vanzelfsprekend. Doordat interfaciaal contact het face-to-face contact vervangt
beseffen we steeds minder wat de reikwijdte of impact van onze daden is. Vrijheid om te kiezen vereist verantwoordelijkheid die we voor onze keuzes dragen.
Maar dan doet zich een ethisch dilemma voor: als we ons daadwerkelijk zouden
realiseren wat de effecten zijn van onze vanzelfsprekende consumptie, zouden
we dan nog de verantwoordelijkheid willen dragen voor de consequenties? Wat
kost dan een liter benzine, welke handen zitten er aan een spijkerbroek? ' Als
autonomie gepaard gaat met de vrijheid om reële keuzes te maken waarvoor je
verantwoordelijk bent en als deze verantwoordelijkheid wordt weggemedieerd
door de snelheid en complexiteit van het dagelijks leven, lopen de moderne
278 - 279
vrijheid en autonomie langzaam leeg in alledaagse vanzelfsprekendheid en
routineuze onverschilligheid. Door het delegeren van de autonome handelingsruimte aan organisaties en instituten, maar ook aan media, mediators en mental coaches wordt een effectieve verantwoordelijkheid hoogst problematisch.
De Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) ' werpt, staand op
het breukvlak van een modern naar een postmodern discours, licht op deze
spanning: “Er bestaat zoiets als verantwoordelijkheid voor dingen die je niet
hebt gedaan; je kunt er aansprakelijk voor worden gesteld. Maar er bestaat niet
zoiets als schuldig zijn aan of je schuldig voelen over dingen die zijn gebeurd
zonder dat je daar zelf actief aan hebt deelgenomen” '!. Ze worstelt hier meer
met de categorieën schuld en verantwoordelijkheid dan met aansprakelijkheid.
Wie is er nu nog verantwoordelijk voor de slavernij, de uitroeiing van inheemse
volkeren in de afgelopen eeuwen of de Holocaust? Arendt dacht niet in herstelbetalingen voor de Eerste Wereldoorlog die Duitsers in de armen van het
naszisme hadden gedreven, maar ook nog niet in claims die letseladvocaten in
de jaren negentig grootschalig gaan afdwingen voor terminale kettingrokers.
Arendts dilemma is vooral moreel en ethisch van aard.
Schuld, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid zijn kernbegrippen in verschillende historische discoursen: schuld is in de premoderne, religieuze periode het ijkpunt – er bestaat zelfs zoiets als erfzonde – en verantwoordelijkheid
staat centraal in de moderne, seculiere periode. Je kunt deze begrippen ook op
een tijdslijn uitzetten: schuld verwijst dan naar het verleden, bij verantwoordelijkheid staat het actuele gedrag centraal en in het overwegen van aansprakelijkheid loop je vooruit op de toekomst. Rond deze begrippen hebben zich
deeldiscoursen ontwikkeld: rond schuld een moreel en strafrechtelijk discours,
rond verantwoordelijkheid een ethisch discours en rond aansprakelijkheid een
civielrechtelijk discours.
In het moderne leven verliest schuld steeds meer zijn religieuze, morele lading.
Na de – wetenschappelijke – dood van god neemt het beroep op individuele
autonomie toe en komt verantwoordelijkheid als centrale ethische categorie
in beeld. Sinds een kleine 20 jaar is aansprakelijkheid de handelingscategorie
bij uitstek. Hoewel aansprakelijkheid in de Amerikaanse claimcultuur al veel
langer werkzaam is, wordt het in de jaren na Arendts dood voor de individuele inschatting van gedragseffecten steeds belangrijker. Nu vergt nagenoeg
ieder contact een contract. Onderhandelen is de basis van relationaliteit, tot
aan het ochtendontbijt van menig gezin toe. Er wordt zelfs gesproken over een
transactiesamenleving . '" Bedient begin jaren negentig de letseladvocatuur in
Nederland slechts een klein segment van gedupeerden, een decennium later
is deze tak van juristische topsport exponentieel gegroeid. Gevictimiseerd
hyperindividualisme is nu big business. De aansprakelijkheidsproblematiek is
tegenwoordig voor lezers van kleine lettertjes in hypotheek- en verzekeringspolissen, voor nabestaanden van excessieve rokers, zelfs voor vergeetachtige
staatslotkopers gesneden koek.
In de risicosamenleving wordt verantwoordelijkheid naar buiten gestulpt. Verantwoordelijkheid wordt net als de infrastructurele kosten bij grote c orp orati-
ons in de vorm van aansprakelijkheid geëxternaliseerd. Als bescherming tegen
malafide praktijken en schaamteloze kwakzalvers is dit natuurlijk een zegen
voor veel gedupeerde consumenten en cliënten. Bij deze groep wordt in een
rechtmatig slachtofferschap een laatste restje autonomie ontleend aan een
claim die achteraf bij de rechter wordt neergelegd. Een kleine groep van getraumatiseerde slachtoffers buit echter hun deplorabele situatie uit om iedere
ref lectie
woorden a ls daden
verantwoordelijkheid te ontlopen. Een kleine deel daarvan gebruikt deze om
hun criminele activiteiten af te dekken. '# Bij sommige groepen consumenten
slaat hebberigheid om in verongelijkte hebzucht. Claimen blijkt een rancuneuze
omgang met pure pech. Ze kunnen niet tegen hun verlies en willen na de uitslag
toch nog even scoren. Anderen grijpen, geholpen door geldbeluste letseladvocaten, internationale jurisprudentie aan om een graantje van de ellende van
anderen mee te pikken. Geshockte tv- en Youtubekijkers van beelden over de
‘aanslag’ op de koninklijke bus op Koninginnedag 2009 proberen via schadeclaims verdringingseffecten in klinkklare munt om te zetten. Net als individualisme, vrijheid en autonomie wordt ‘recht-hebben-op’ een consumptieartikel.
De graaicultuur die zwakke topbestuurders verleidt tot exorbitante beloningseisen is daarvan slechts een uitvergrote versie.
Er is nog een vierde groep, die het grootst is en waar de vertaling van verantwoordelijkheid in aansprakelijkheid meer diffuse en indirecte effecten heeft.
Postmoderne netwerkers mogen dan in veel management boeken als flexwerkende positivo’s opduiken, de duistere keerzijde van dit snelle bestaan is een
systematische terughoudendheid om verantwoordelijk en aansprakelijk te zijn.
Het nadeel van een gemanagede afrekencultuur is dat creatieve pretenties
zover teruggeschroefd worden dat targets altijd worden gehaald. Dit kan karaktertechnisch slecht uitpakken: het werkt een angstige behoedzaamheid in de
hand die maakt dat iemand het gevoel krijgt dat hij voortdurend tekort schiet.
Met als gevolg een negatief zelfbeeld.
Zo ontstaan er vier soorten slachtoffers: een groep die buiten schuld en verantwoordelijkheid om gedupeerd wordt, een getraumatiseerde, deels criminele
groep die iedere verantwoordelijkheid afschuift op het systeem, een groep die
geen risico wil lopen en geen verantwoordelijkheid wil dragen maar die met
claims toch nog zijn gelijk wil verzilveren en een grote groep behoedzame netwerkers in een afrekencultuur. Het even indirecte als grootschalige effect van
de verschuiving van verantwoordelijkheid naar aansprakelijkheid is een slachtoffercultuur, waarin victiem overleven belangrijker wordt dan samen leven. In
het cultiveren van dit desastreuze effect overspeelt het zelfverzekerde leven,
net als de financiële speculatieve markt, zijn hand. Door net iets te zelfverzekerd te willen zijn creëert het een structureel slachtofferschap dat bezig is met
victiem overleven. In de risicosamenleving verdwijnt het samenleven dat zich
op wederkerigheid en verantwoordelijkheid baseert steeds verder uit beeld. De
angst voor de Ander die je werk inpikt of je in de openbare ruimte bedreigt, tekent zich in de verzekeringsmaatschappij ongewild af tegen de bredere horizon
van structureel slachtofferschap.
B - macropolitieke belangstelling en micropolitieke
verantwoordelijkheid
280 - 281
De sociaal-culturele en politiek-economische contracten die in de 19 e eeuw
afgesloten en in de 20 e eeuw verlengd zijn, lopen in de 21 e eeuw af. Het discours
valt uit elkaar, ook al wordt er nog discursief aan gesleuteld met de sleutelterm
‘bedrijfsongeval’. Op geopolitieke schaal zijn de door de G8 geformuleerde
voorstellen om in de industriestaten de CO 2 uitstoot in 2050 met 80% te heb-
ben teruggedrongen rijkelijk optimistisch. Zelfs als de auto-industrie door de
kredietcrisis noodgedwongen op de productie van kleinere en zuinige auto’s
overgaat. In zijn macropolitieke belangstelling onderschat of maskeert de G8
de belangen die grote ondernemingen in de energiesector en de automobielsector hebben. Sommige leiders hebben het inzicht en ventileren hun visie,
andere passen het politieke principe van de strategische kortzichtigheid toe:
we zien wel na de volgende verkiezingen. Toch lijkt er een kentering plaats te
vinden, niet in het minst in de opstelling van de Verenigde Staten. Doorslaggevend is echter dat en hoe de grote spelers van de toekomst – China en India – in
dit machtsspel betrokken worden.
In Rotterdam is op stedelijke macropolitieke schaal een soortgelijke dynamiek te zien. In het volle besef van de klimaatcrisis gaat Rotterdam eindelijk
voortvarender te werk dan ooit om in 2025 de huidige CO 2 uitstoot met 50% te
hebben gereduceerd. Maatregelen worden doortastend afgekondigd en geïmplementeerd. Loopgraven worden verlaten, drempels geslecht. Milieudefensie
en de gemeente Rotterdam worden het eens over de aanpak van de energieproblematiek op de Tweede Maasvlakte. De openbare ruimte krijgt groeninjecties.
Er wordt op vele fronten ingezet met Climate Initiative en Climate Proof
(ZIE 5.7) :
waterbassins, mosdaken, restwarmte, groene stroom, hybride bussen, elektrische vuilniswagens, afremenergie op metro en trams, speciale vrachtwagenroutes en ‘gratis’ openbaar vervoer voor bejaarden.
Toch wordt duurzaamheid nog te fysiek geïnterpreteerd. Een energieopwekkende dansvloer in Watt mag dan via entertainment en edutainment de ecopolitiek
met cultuur verbinden, de sociale en mentale dimensies van de ecologische
visie worden nog niet stelselmatig en daadkrachtig uitgewerkt. Het excessieve
gebruik van de auto in de stad wordt niet van binnenuit aangepakt en participerend eco-onderwijs is nog geen vast onderdeel van het schoolleerplan. Op discoursniveau is er geen samenhangende visie geformuleerd die alle betrokken
diensten inspireert. Deze moet hen, mede met het oog op de bestuurlijke herstructurering die in het verschiet ligt, zo op elkaar afstemmen dat de clusters
van diensten via een daadkrachtiger regie kunnen worden aangestuurd. Hoe
analyseren we de situatie in zijn volle breedte, wie spreekt met wie over wat en
waar gaan we wanneer op welke schaal met wie vervolgens wat aan doen? Wat
is de discursieve focus van waaruit al die uiteenlopende initiatieven op buurt-,
wijk- en stadsniveau samenhang krijgen en door onderlinge verknoping tot een
versnelde uitvoering leiden? Dat het hier meer om een open eco-sociale architectuur gaat dan om het aloude maakbaarheidideaal mag duidelijk zijn.
Hoe dan ook, er moeten keuzes worden gemaakt om macropolitieke machtsmonopolies met nieuwe verdeelsleutels te ontsluiten. Dat deze ingrepen huidige
politieke machtsverhoudingen aantasten en de doorsnee burgers voor grote
uitdagingen plaatsen, is onvermijdelijk. Niet alleen private en publieke partijen, maar ook al met elkaar samenwerkende wijkpartijen en buurtpartijen zullen
op stadsniveau serieus genomen moeten worden. Vanuit een andere macropolitieke belangstelling wordt dan tegemoet gekomen aan de micropolitieke behoefte van samenwerkende buurtbewoners om daadwerkelijk te participeren en
van energieke individuen om hun talenten eerder en gerichter te ontwikkelen.
ref lectie
woorden a ls daden
Er zijn subtielere en meer integrale contracten nodig met meerdere en andere
partners. Kortom, het gaat erom andere belangen te stellen.
Op de schaal van de buurt is er sprake van een heroriëntatie in het opbouwwerk. Er onstaat een andere macro- en micropolitieke belangstelling. Om de
crisis in deze organisaties te keren is het niet genoeg om conform marktprijzen
te gaan werken. Het gedateerde visie waardoor opbouwwerkers hun grip op
en begrip van de sociaal-culturele werkelijkheid in buurten hebben verloren,
is aan vernieuwing toe. Door de toenemende invloed van woningcorporaties
en hun interventies in het sociaal-culturele domein van huurders zijn opbouwwerkers gedwongen zich te heroriënteren op hun opvattingen over belangenbehartiging. Door velen onder hen wordt het samenwerken met de verhuurder, c.q.
huisbaas – de woningcorporatie – als een corrupt contract ervaren. De stadsplanologische heroriëntatie op integrale gebiedsontwikkeling en een te ver
doorgevoerde liberalisering heeft woningcorporaties doen inzien dat zij zich
op hun taakstelling moeten herbezinnen. De verschuiving naar het marktstaatdenken ten koste van het verzorgingsstaatdenken die in de jaren tachtig door
de liberalisering in gang is gezet, wordt met het oog op de negatieve effecten
ervan bijgesteld.
In dit nieuwe contract wordt de creativiteit van alle betrokken partijen in een
vroeger stadium aangesproken. Of zoals Charles Landry in The Creative City
terloops opmerkt: creativiteit moet niet in de kern maar aan de grenzen worden
ontwikkeld, daar waar partijen op elkaar botsen. In mijn termen: in het tussen op de raakvlakken. Daar wordt ‘stakeholder currency’ vergaard. '$ Als we
Deleuze en Guattari‘s kritiek op het kapitalisme serieus nemen dienen we de
paradoxen als uitgangspunt te nemen om verschillen tot hun recht te laten komen. Integraliteit houdt dan in dat privaat-publieke partnerschappen belangen
van (ver)huurders èn (ver)kopers met het oog op verschillende kapitaalsoorten
moeten worden afgewogen. Alle partijen zijn vanaf een vroeg stadium in het
proces betrokken. Het gaat er bij integraal beleid telkens opnieuw om de schaal
(uit) te vinden waarop iedere betrokken partij – opbouwwerkers, corporaties,
kopers, huurders, overheid – zijn verantwoordelijkheid neemt door de ander in
zijn inzichten serieus te nemen.
Voor zo’n discoursomslag is een herwaardering van het autonomiebegrip en
herstel van de wanverhouding tussen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid vereist. Vrijheid en autonomie herdefiniëren vanuit de optiek van het
‘inter’ of ‘tussen’ klinkt nog wat onwennig. Eenmaal in termen als relaties,
netwerken en lichte gemeenschappen besproken, verliezen deze begrippen hun
cryptische toon. Ethisch-filosofische analyses die de afgelopen jaren zijn verschenen schetsen de eerste contouren: er wordt geschreven over ‘relationele
autonomie’ '% en ‘aidocratie’ '& (aidos = respect) om het hyperindividualisme
en een te eenzijdige meritocratie (meritos = verdienste) van binnenuit bij te
282 - 283
stellen. Dat de ongebreidelde ambitie van CEO’s, de gewetenloze hebzucht van
aandeelhouders en de in de bancaire wereld tot perverse proporties uitgegroeide verdienstencultuur een vorm van hoogstaand dissen is, is iedereen nu
wel duidelijk. Dit zijn uitwassen van de individuele vrijheid. Het gaat erom deze
manipulaties van de ‘onzichtbare hand’ die Adam Smith in de 17 e eeuw achter
het gedeelde egoïsme nog zijn weldadige c ommunity werk zag doen, te pareren
met een zelfverzekerde bezorgheid. Dan verschijnt een professionele onbaatzuchtigheid van publieke dienstverleners als een verdienste die, zolang hautain
machtsvertoon achterwege blijft, respect afdwingt.
4.2.3 - Interesse: micropolitiek spreken en
handelen
Verantwoordelijkheid is een micropolitiek kernbegrip. Belangstelling tilt deze
verantwoordelijkheid naar een macropolitiek niveau. Beide sluiten aan op de
interesse en solidariteit die individuen en groepen binden. Zij zorgen voor focus
en samenhang. Foucault laat zien hoe relationele focus zelfbewustzijn produceert: door zich met hun netwerken te vereenzelvigen internaliseren individuen
met hun relationele focus samenhang. Ze horen bij een groep. Ze zijn de groep.
Ze herkennen, erkennen en kennen, doorzien, bezien, overzien, zien af en zien
uiteindelijk in wat zij zijn in deze reflecties. Hun identiteit wordt niet ont-dekt
alsof deze al ready made lag te wachten. Hun identiteit wordt geproduceerd en
uitgevonden in de samenwerking. Identiteit is het resultaat van naar binnen gevouwen relaties. Ingewikkeld zijn gaat vooraf aan ontwikkeling. Op de vraag: wie
ben jij? luidt het antwoord: dit zijn wij. Ieder individu, stellen Deleuze en Guattari, begint daarom als groep. Identiteit, stelt Foucault, is voor alles een discours. Een kind leert zichzelf zien door de ogen van zijn ouders, familie, vrienden, kennissen en later van al die anderen waar het mee om gaat. Al sprekend
wordt het woordje ‘ik’ een ‘mij’. Wanneer het zijn directe beleving van wat er met
hem gebeurt overstijgt, krijgt een kind andere belangen ‘op het netvlies’. Het
spiegelt zich erin, reflecteert. In de toe-eigening van relaties en de identificatie
met belangen van naasten morft zijn gespreide verlangen zich tot zelfbeeld.
Soms positief, maar negatiever als de lat te hoog wordt gelegd. Ambitie vereist
interesse; wederzijdse interesse genereert zelfvertrouwen.
Deze drie denkers bieden een andere kijk op de micropolitieke werkingen van
de macht. Foucault kritiseert vooral de exclusieve werkingen van de moderne
normaliteit. Deleuze en Guattari zetten op affirmatieve krachten in: collectief
verlangen van groepen die andere samenhangen zoeken door andere belangen
te stellen. Alle drie benadrukken zij het belang van concepten die zo’n praktijk
reguleren. Verlangen moet worden medegedeeld en gedeeld. Het wordt gecommuniceerd door te participeren. Zo kan het in belangen uitkristalliseren. Taal is
dus cruciaal, taalvaardigheid, dat mag weer eens duidelijk zijn, een vereiste. Het
discours waarin focus mededeelbaar en met anderen gedeeld kan worden, is een
politieke praktijk. Deze ontvouwt zich op alle schaalniveaus.
Het enorm weidse perspectief van het discours moet echter naar menselijke
proporties worden teruggesneden. De filosofie van Hannah Arendt biedt daartoe
enkele handvatten. In The Human Condition ontvouwt zij de grondstructuur
van het menselijk bestaan met een focus op vita activa , een leven gewijd aan
de publieke zaak, van Plato tot Marx, van de Griekse p olis tot de moderne
natiestaat. '' In het moderne discours is de mens een rationeel wezen, een
homo sapiens , maar Arendt verschuift het accent naar de arbeid. Arbeid
( labor ) is basaal. De kennisvergarende mens – de homo sapiens – is voor
ref lectie
woorden a ls daden
alles een werkend wezen: een homo laborans . Het menselijk bestaan draait
om het bevredigen van basale behoeften in een gevecht met de natuur in en
buiten de mens. Alles draait om hoe te overleven. Zo’n leven beweegt zich
in cirkels. Het kent rituelen en vaste patronen die iedere keer weer herhaald
worden. Groepen richten zich naar natuurlijke ritmes. De manier waarop basale
behoeften zoals eten, drinken, beschutting, bescherming en voortplanting
geborgd worden, overstijgt echter al vanaf het begin de directe behoeftebevrediging. Door technieken als vuur en wiel worden niet alleen directe behoeften
– eten en transport – bevredigd, ze scheppen op zich nieuwe ervaringen. Deze
worden aan volgende generaties doorgegeven: na de stoomtrein – een combinatie van vuur en wiel – is de mobiliteit immens verdicht. De huidige stad is een
mobiliseringsmachine.
Het overdragen van kennis van deze secundaire technieken is de basis van
culturen. De arbeid die deze culturele continuïteit garandeert, noemt Arendt
werk ( work ). Dit verloopt niet circulair, maar is in zijn doelmatigheid lineair.
Vaklieden verrichten werk. De homo faber , de werktuigen hanterende mens,
ontplooit en realiseert zich in zijn technische vaardigheden. Na het ‘hoe’ vraagt
hij zich af ‘waartoe’ iets moet gebeuren. Bij werk gaat het niet langer om de natuur, maar om een door mensenhanden gecreëerde cultuur, om ‘wereldlijkheid’,
waarin nut en doelmatigheid voorop staan. Maar ook de duurzaamheid van
objecten: ze blijven bestaan nadat de maker is vertrokken of overleden. Deze
objecten zijn dragers van herinneringen die als culturele verworvenheden aan
volgende generaties worden doorgegeven. Werk is bij uitstek een kwestie van
skills en specialisatie.
Dit is echter niet het zwaartepunt van Arendts analyse. Het zwaartepunt ligt
op de derde vorm van de menselijke conditie waarin na het hoe en het waartoe
zich de vraag naar zin en betekenis aandient: hier gaat het om handelen
( action ). Iets wordt omwille van zichzelf gedaan. Handelen is een politiek fenomeen in de breedste zin van het woord, omdat het taal en het spreken als een
reflexieve, collectieve ervaring opvat. En, zo poneert Arendt, “het is de spraak
( speech ) die de mens tot een politiek wezen maakt”. '( Taal is een tool èn een
doel: spreken is een ervaring op zich. Creativiteit kan (er)mee gedeeld worden. Het spreken met elkaar als handelen is de basis van een politieke cultuur
waarin pluraliteit, creativiteit en openheid voorop staan. In zo’n sfeer wordt
denkkracht daadkracht. In het handelen worden woorden daden. Spreken als
handelen legt de bodem in de publieke sfeer. (
Wat Arendt handelen noemt, vertoont overeenkomsten met Foucaults begrip
discours, zij het dat het meer grijpbaar is. Het laat een kleinschalig emancipatoir perspectief toe dat bij Foucault pas in zijn bestaansesthetica opkomt. Net
als Foucault kritiseert Arendt de toenemende socialisering in de moderne tijd.
De mens wordt een geval, een casus in de statistieken. Iedere vorm van intimi-
284 - 285
teit wordt uitgedrukt in cijfers. Alles wat mensen doen – thuis, op het werk of
op straat – wordt afgemeten aan de mate waarin het statistisch bijdraagt aan
het sociale, dat wil zeggen aan de productieve veerkracht van de samenleving.
In een tijd dat arbeiders zich emanciperen wordt iedereen een arbeider, meent
Arendt. We leven om te werken en werken niet meer om te leven.
Toch ziet Arendt een uitweg. Zij deelt niet de kritiek van de vroege Foucault
op het moderne individu als zou dit een volgzaam wezen zijn dat zelfs in zijn
verzet de macht nog bevestigt. Macht is voor haar juist de kracht die groepen
mensen bindt en hen georiënteerd en samenhangend doet handelen. Elke keer
als mensen samenkomen en collectief een daad stellen is er sprake van macht.
Zoals Foucault voor zijn levenskunstbegrip zich door de klassiek Griekse cultuur laat inspireren, zo put Arendt inspiratie uit het publieke leven in de Griekse p olis , de ommuurde stadstaat. Zij ziet de publieke sfeer geboren worden op
het marktplein waar van arbeid vrijgestelde mannen met elkaar het reilen en
zeilen van de polis doornemen. In deze kleinschalige, letterlijk ‘politieke’ gemeenschap worden nadenken en verantwoorden in het spreken over onderlinge
machtsverhoudingen handelingen.
Dat Arendts filosofie niet zonder aanpassingen van toepassing is op de huidige
wereld mag duidelijk zijn. De globe is geen polis. Het huidige maatschappelijke
contract heeft meer weg van een verzekeringspolis. Ook de positie van vrouwen
is anders dan in de Griekse polis. In de loop van de westerse geschiedenis hebben media de menselijke behoeften getransformeerd. Ook kennis is van kwaliteit
veranderd in de kenniseconomie. De informatisering stond in Arendts laatste
levensjaren – de eerste helft van de jaren zeventig – weliswaar nog in de kinderschoenen maar ze is verre van onwetend als het gaat om de invloed van wetenschap en technologie op de wereld. De lancering van de Russische ‘kunstmaan’
de Spoetnik in 1957 vormt zelfs de aanleiding voor haar herformulering van de
menselijke conditie. Niet zozeer omdat deze nu ‘globaal’ in beeld komt, maar
omdat het een teken aan de wand is voor de ‘kunstmatigheid’ van het leven.
De automatisering van arbeid was in de jaren vijftig een politieke kwestie.
Arendt is daar zeer kritisch over, omdat de mens door de inzet van machines
zich slechts ogenschijnlijk van de arbeid bevrijdt. Want tegelijkertijd is in de
moderne tijd alles werk geworden, tot aan het presidentschap toe: “wij worden geconfronteerd met een maatschappij van arbeiders zonder arbeid…
Iets ergers kan men zich moeilijk voorstellen” ( . De reflectie ontbreekt omdat
deze óf in de technologie óf in procedures is ingebouwd. Vandaar haar herwaardering van het reflexieve spreken als een politieke handeling. Haar ideaal van
een kleine politieke gemeenschap is een wenkend perspectief. Geen definitief
Groot Verhaal of een stichtingslegende, maar een open, micropolitiek discours.
Met Arendt wordt Foucaults discoursnotie verkleind en geschaald. Anders
dan bij het discours kunnen de mogelijkheidsvoorwaarden van de discussie
ter discussie worden gesteld. Machtsverhoudingen en kennisclaims zijn in het
geding en daarmee kan aan de fundamenten van het politieke discours worden
gesleuteld: Waarom ben jij gemachtigd mij dat te laten doen? Waar baseer je
die uitspraak op? Hoe weet je dat dit zo is? Wat is het ijkpunt van deze beleidsmaatregel? Hedendaags interactief beleid is gebaat bij zo’n participatieve
inzet van democratisch overleg. Daarmee kan voorkomen worden dat beleidsplannen die worden gepresenteerd door ambtenaren die uitsluitend draagvlak
willen produceren, kritiekloos worden overgenomen. (!
In de politieke sfeer interesseert de vrije mens zich voor wie de ander is, niet
voor wat deze is. Wie iemand is, is echter nooit te beschrijven. Elke keer als
ref lectie
woorden a ls daden
we dit proberen, reduceren we iemand tot een object, tot een wat. We schrijven
hem eigenschappen en kenmerken toe die met anderen worden gedeeld. Er
wordt altijd vergeleken. Een strikte identificatie gaat gepaard met statistische
gegevens, maar het wie van een mens verschijnt slechts tijdelijk. Het licht op
in een gesprek. Het is dat wat we niet kunnen benoemen en wat iemand uniek
maakt. Bij het wie is er een open ruimte die door interacties met anderen veranderingen toelaat. Daarom verschijnt het wie voor Arendt in het spreken en handelen met anderen in de publieke sfeer. Door ons geïnteresseerd te verbinden
met anderen tonen we wie we zijn. Arendts voorstel laadt de publieke sfeer op
vanuit de niet-reduceerbare uniciteit van individuen. Daaronder gaat, ondanks
het accent op uniciteit en intimiteit, een filosofie van relaties schuil.
We moeten spreken. Hoe we spreken, is een andere zaak. Wanneer blijft een
kwestie van afweging. Maar als we spreken moet er ruimte voor zijn.
[`jZflij
i\]c\Zk`\
[\eb\e
homo sapiens
homo faber
eXiiXk`\]
WP]ST[T]
k_\fi`\
kXXc
g\i]fidXk`\]
homo informans
9IFE1IMJ)''0
giXbk`ab
XZk`\
homo laborans
[f\e
i\]c\o
Vrijheid van meningsuiting houdt in dat we met – en niet tegen – anderen kunnen spreken, juist doordat we verschillen. Politieke democratie is voor Arendt
niet gestoeld op de consensus van de helft plus 1, maar op een democratische
interesse in verschillen. Toch vindt politiek spreken als handeling altijd tussen
mensen plaats die specifieke belangen hebben: “Deze belangen ( interests )
vormen een, in de meest letterlijke betekenis van het woord, inter-esse , iets
286 - 287
dat zich tussen mensen bevindt en hen daarom in staat stelt relaties en banden
met elkaar aan te knopen. Handelen en spreken houden zich overwegend bezig
met dit tussen (in-between) …..” (". Er worden altijd weer grenzen in en aan dit
politieke handelen en spreken gesteld. Deze fungeren eerder als kaders en
bakens dan als de grenzen van een definitieve identiteit. Interesse vertaalt zich
in handelen en spreken als het creatieve vermogen om meningen te herzien.
Bij Arendt staat creativiteit voorop, ook al giet zij dit in andere termen: telkens
weer geboren kunnen worden – nataliteit – in nieuwe relaties. Verschillen – als
activiteit – creëert ruimte tussen mensen. Dit verschillen wordt productief
wanneer het als sociaal en cultureel kapitaal rendeert. Dan blijkt deze activiteit een uitdrukking te zijn van een dieper liggende verbondenheid.
4.3 - Hedendaags vakmanschap: skill = wil
Voor RVS is wat Arendt voor ogen staat een handelingsperspectief waarin
meedenken en meedoen, mededelen en deelnemen, communicatie en participatie, spreken en handelen, kortom, woorden en daden samenvallen. In een
hedendaagse versie gaat het niet om een identificeerbare groep die vrijgesteld
is van arbeid of werk, maar om een gedeelde en mede gedeelde interesse die
geschaald en gefaseerd door iedereen kan worden uitgeoefend. Deze interesse staat haaks op de nagenoeg paranoïde angstcultuur die er op dit moment
heerst. Angst sluit uit en op, interesse sluit in en ontsluit. Het is echter goed te
beseffen dat Arendts ‘menselijke conditie’ sinds haar boekpublicatie is veranderd. Vrijgesteld zijn van arbeid om je geld te verdienen en gezamenlijk in een
vrije ruimte over een paradoxale wereld speculeren is in de negentiger jaren
door een hele generatie tot het hoogste ideaal verheven. Je aandeel leveren
betekende niet langer koste wat kost je aandeel houden. Het betekende zo snel
mogelijk met zo weinig mogelijk inspanning zoveel mogelijk geld verdienen
door te speculeren. Daar hebben we ondertussen hypothecair de perverse boemerangeffecten van geïncasseerd. De wet ( nomos ) van het huis ( oikos ) – de
economie – heeft menig zelfverzekerd leven vernietigd.
Wie dan wel deze actieve gemeenschap vormen is onduidelijk. Maar dat deze
ruimte telkens weer geschapen moet worden lijdt geen twijfel. Om het zicht
erop te openen kunnen we niet uit onder de huidige vormen van communicatie.
Deze zijn totaal anders dan in Arendts tijd. De exponentiële toename van ICT
heeft na haar dood in 1975 handelen en spreken niet alleen sneller, maar ook
immateriëler gemaakt. Boodschappen verzenden en boodschappen doen gaat
nu in een moeite door. De kritiek op dit frictieloze bestaan verstrikt zich ook
weer in paradoxen: antiglobalisten en anders-globalisten kunnen juist daadkrachtig en doelgericht het speculatieve hyperkapitalisme aanpakken door de
informatie- en communicatietechnologie die dit schraagt.
Toch wordt over de relatie tussen de mens en zijn media, zoals McLuhan dat
in 1964 al thematiseerde, vanuit een 19 e -eeuws mensbeeld gedacht. Hoewel de
scholingsgraad van de bevolking sinds de zestiger jaren van de vorige eeuw
aanzienlijk is verhoogd, is de scholing van beeldbewustzijn en mediabewustzijn – media literacy – onderbelicht gebleven. Pas sinds kort is het besef
doorgedrongen dat we in de risicosamenleving door onze eigen technologieën
geleefd worden.
De meeste tv-kijkers en webbrowsers hebben een beperkte notie van wat er
met hen gebeurt als zij naar bewegende plaatjes kijken of digitale boodschappen de wereld in sturen. Het gaat natuurlijk niet om inzicht in het technologisch procédé. Het gaat erom wat er, terwijl we kijken, ondertussen ook met
ref lectie
woorden a ls daden
ons gebeurt, hoe ons gedrag en ons zelfbeeld door mediale verbeelding worden
bepaald. Meer dan ooit hebben we naast technische ook culturele, sociale en
communicatieve skills nodig om onze mediale reflecties te doorgronden. De
concrete pedagogische consequentie betekent integraler participerend mediaonderricht in het primaire onderwijs.
Over de hele breedte mikt RVS op het wekken van een brede wederzijdse
interesse bij kinderen, jongeren en ouderen door hen op hun gedragingen
en gedachten te laten reflecteren. Deze reflectie kan mentaal zijn, zoals in
filosofielessen, maar ook mediaal. Het in 3.2.4 beschreven Kijk op Zuid traject
‘Ruimte voor jongeren’ laat dit goed zien. Door jongeren een camera te geven
gaan zij niet alleen anders kijken naar hun omgeving, ze gaan er ook op reflecteren, worden kritisch en laten zich aanspreken op hun inzichten. De skills
die daarvoor nodig zijn, zijn niet alleen technisch van aard – hoe ga je met een
camera om, hoe film je? Het gaat ook om sociale, culturele, communicatieve en
mentale skills. Een affirmatieve aanpak vergroot het mediabewustzijn van deze
jongeren, maar daarmee ook hun verantwoordelijkheid en kritische bewustzijn.
4.3.1 - Aspecten van het vakmanschap
Interesse is de basis van vakmanschap. Arendts inzichten vergen bijstelling
als het gaat om relaties tussen skills, reflectie en interesse. Haar negatieve
waardering van de rol van ‘de arbeider’ en ‘de vakman’ – homo laborans en
homo faber – stoelt op de gedachte dat deze hun werkmentaliteit ten nadele
van reflectie aan de politiek hebben opgedrongen. Moderne politiek denkt nog
slechts in instrumentele termen, in middel-doel termen, doelrationeel. Alles
draait om bullets en targets, om aansprakelijkheid en afrekenen. Dat dit een
belangrijke dimensie van het politieke bedrijf is, zal niemand ontkennen, maar
dat dit daartoe gereduceerd wordt, is wat Arendt kritiseert. Zij kent aan handwerk en vakmanschap geen politieke betekenis toe omdat deze zich slechts
reproductief en louter doelmatig tot de marktplaats verhouden.
Het is de vraag of dat terecht is. Allereerst concreet-historisch. Gilden waren
heel direct bij het reilen en zeilen van de stad betrokken. Het gildesysteem had
vóór de afschaffing ervan in 1798 politieke aspiraties en – zo zien we hier onder
– de kunstnijverheid in het 20 e -eeuwse Duitse Bauhaus had door zijn avantgarde connecties daarnaast ook politieke pretenties. Een soortgelijke redenering geldt voor de arbeider. Hoewel het hedendaags statuut van de vakbond
door transnationale vernetwerking en belangenverstrengeling niet zo eenduidig meer is, zijn vakbonden van groot belang geweest voor de emancipatie van
westerse arbeiders en vaklieden. Samen scholen heeft daarbinnen zijn dubbelzinnige betekenis gekregen: te slim geworden door gezamenlijk (co) lezen
(legere) – letterlijk geschoolde collega’s – boden ze weerstand aan onderdrukking en uitbuiting.
288 - 289
RVS heeft een andere lezing van vakmanschap. Ze weet zich daarin ondertussen gesterkt door vele publicaties, met name het in 2008 gepubliceerde The
Craftsman van de hand van een gerenommeerde ex-student van Arendt: Richard Sennett. (# Na zijn eerdere publicaties over de teloorgang van de publieke
sfeer, over het verval van het karakter van moderne individuen en over respect
herijkt hij het belang van vakmanschap in de 21 e eeuw. In tegenstelling tot
Arendt meent hij dat vaklieden wel degelijk reflexief handelen. Hij situeert
hun reflexieve bewustijn echter elders: in hun skills, tools en materie en niet in
eerste instantie in begrippen of woorden. Via hun gereedschappen, hun handen,
ogen, oren, neus en mond krijgen ze (be)grip. Met andere woorden: zij denken
met hun media en in die zin zijn hun skills uitingen van mediaal bewustzijn.
Hun aandacht voor materialen, hun vakkundigheid en vakkennis getuigen van
precies die reflexieve interesse waaraan het ons in onze omgang met media en
transportmiddelen ontbreekt. Mediaal bewustzijn laat zich dan begrijpen als
dat wat in het Angelsaksische debat media literacy wordt genoemd. Mediaal
bewustzijn herneemt wat we aan onze media hebben uitbesteed: reflexiviteit
en verantwoordelijkheid.
A - cultureel: ambachtelijkheid, kunstnijverheid,
creatieve industrie
Vakmanschap is geworteld in een millennialange traditie van ambachtelijkheid. De analyse van RVS vertrekt echter, gegeven haar kritiek op het moderne
discours, bij de moderne cultuur. Ambachtelijkheid wordt vanaf het eind van de
18 e eeuw door de grootschalige en seriematige productie uit het politieke leven
weggedrukt. De kleinschaligheid van de premoderne, pre-industriële ambachtelijkheid wordt een aangrijpingspunt voor een romantische kritiek op deze massificatie en gerationaliseerde serieproductie. In dezelfde romantische ruimte
nestelt zich de getormenteerde moderne kunstenaar. Door zich als kunstenaar
( artist ) af te zetten tegen de vakman ( artisan ) neemt de kunstenaar de rol van
de tragische held van de moderne wereld op zich. Als individuen stappen kunstenaars uit hun beroepsgilde, ze nemen afscheid van koning, keizer, kerk en
koopman om in hun kunstwerken uitsluitend nog hun eigen unieke wezen mede
te delen. De individuele kunstenaar neemt met zijn artisticiteit, originaliteit
en creativiteit afstand van de collectieve, op traditie steunende vakmatigheid
van de premoderne ambachtsman. Maar in het experiment met hun artistieke
middelen en media blijven kunstenaars vaklieden. Ze verdienen nu echter met
de blik op een nieuwe toekomst hun kost. De ambachtsman werkt vanuit een
traditie, de kunstenaar schept uit het niets iets en legt zo in het heden de basis
voor een utopisch ideaal.
Kunstnijverheid nestelt zich tussen ambacht en kunst. In Groot-Brittannië
sticht William Morris de Arts and Crafts beweging, in Oostenrijk komen de
Wiener Werkstätte van de grond en aan het begin van de 20 e eeuw wordt in
de jonge Weimar Republiek Bauhaus opgericht als reactie op de machinale
vervaardiging van producten. Schrijnwerkers werken samen met vormgevers en
(binnenhuis)architecten. Gerrit Rietveld is exemplarisch voor deze kruisbestuiving tussen vakmanschap, kunstnijverheid en artisticiteit. In Amsterdam werkt
de architect Jan Berlage samen met kunstenaars en vaklieden om zijn Gemeenschapskunst te realiseren. In Rotterdam huurt de architect Oud kunstenaar Theo van Doesburg in voor een bijdrage aan de ontwikkeling van de wijk
Spangen. Oud ontwerpt ook het inmiddels tot cultureel erfgoed uitgeroepen
woonblok Kiefhoek in Bloemhof. Ingebed in deze stedelijke Gesamtkunstwer-
ref lectie
woorden a ls daden
ken onderscheidt vakmanschap zich van de dorpse, pittoreske ambachtelijkheid. Met deze worteling in de kunstnijverheidstraditie vergaart vakmanschap
cultureel kapitaal.
Tegenwoordig zijn vaklieden die ooit in opdracht werkten in de toegepaste
kunsten – architecten, designers, modeontwerpers – autonomer dan ooit. Door
het verdwijnen van het onderscheid van kunst met een grote K en culturele
productie is hun vakwerk, juist door het erin geïnvesteerde culturele kapitaal
bij uitstek geschikt om creatieve industrie op andere schalen en plekken te
realiseren. Wandschappen en het kunstenaarscollectief B.A.D. in Charlois zijn
daarvan slechts enkele voorbeelden.
B - vakmanschap: meester–gezel structuur
Een van de meest Nederlandse woorden – en derhalve onvertaalbaar in een
andere taal zonder verlies van de specifieke betekenis – is het woord ‘gezellig’.
Net als in ‘gezelschap’ en het wat in onbruik geraakte ‘levensgezel’ verwijst
dit oer-Nederlandse woord naar de gildestructuur met zijn gezellen. ‘Gezellig’
duidt technisch op een gemeenschap van gelijkgestemden. In het Duits keert
dat in de kwalificatie van de moderne wereld als Gesellschaft terug. In de
gildestructuur gaat het om een letterlijke inter-esse, onder elkaar zijn zonder
toezicht. Gezellig dus. Wanneer de kat van huis is dansen de muizen. Een gezel
is een makker, maatje, kompaan, kameraad, iemand die in dezelfde ruimte, in
dezelfde ‘zaal’, eetzaal, werkplaats of hetzelfde huis verkeert. Deze interesse
fundeert de arbeidzame gemeenschappelijkheid van de homo laborans en de
homo faber .
Toegegeven, zo’n taalexercitie heeft weinig argumentatieve waarde. Het schept
in ieder geval wel ruimte om vakmanschap te ‘her-denken’ als iets wat nauwelijks meer te herkennen is in onze 21 e -eeuwse, hypergeïndividualiseerde
samenleving.
– s o c ia a l ka p it a a l: van o p le id ings tra j e c t na ar ar b e ids mar k t
Kleine bedrijfjes drijven op sociaal kapitaal. Vakwerk gaat voor alle werksoorten op. Als MKB in de wijk schept het een band met klanten die zweren bij de
kwaliteit die duurzaam wordt geleverd. Bedrijfjes en winkels fungeren als ontmoetingsplekken waar mensen die elkaar anders nooit zien met elkaar praten.
Door deze bedrijfjes uit de wijk te halen wordt veel sociaal kapitaal vernietigd.
Maar ook cultureel kapitaal. Vaklieden oriënteren zich vanuit hun vaktradities
voor hun ambities op de kunstnijverheid en op kunstpraktijken waardoor hun
verbeelding en interesse cultureel wordt gestimuleerd. Nederlandse siersmeden, tassenmakers, kleermakers en schoenmakers spiegelen zich in de internationale faam van Nederlandse vakbroeders en -zusters. Sommige vaklieden zitten net als kunstenaars in een atelier, anderen staan in werkplaatsen. De een
290 - 291
werkt in een zaak, de ander op de markt. Maar hoe dan ook, ze staan allemaal
midden in het leven.
Het op de arbeidsmarkt renderende sociale kapitaal werd ooit met een specifiek opleidingstraject voorgeïnvesteerd: het onderricht van het vakmanschap
verliep traditioneel via een meester-gezeltraject. Dit traject bood training en
coaching avant-la-lettre. Er werd niet verteld maar voorgedaan wat leiderschap
is. Dit (ped)agogische traject garandeerde tevens overdracht van kennis, kunde
en netwerken. In het Westen zijn nog steeds een aantal beroepsgroepen via
zo’n hiërarchische structuur georganiseerd. In ziekenhuizen bij chirurgen die
co-assistenten opleiden en op universiteiten waar hoogleraren promovendi
begeleiden. Bij de politie is de verhouding tussen inspecteur en rechercheur
nog ambachtelijk getint, in ieder geval psychologisch. Menig tv-krimi ontleent
zijn succes aan deze meester-gezel verhouding. Zulke verhoudingen zijn ook
nog springlevend in de sportwereld en in meer conventionele kunstdisciplines
zoals dans en beeldhouwen.
In niet-westerse culturen zoals in Japan bestaat in de meeste maatschappelijke domeinen een ambachtelijke verhouding die langs hiërarchische lijnen
is georganiseerd. Bezien met een westerse bril die gefocust is op het kweken
van een autonome, kritische individualiteit kleven daar veel bezwaren aan. Bij
de vermeende westerse autonomie zijn echter al de nodige vraagtekens gezet.
Toch is een simpele overdracht van niet-westerse meester-gezeltrajecten
naar onze maatschappij niet productief. Er valt van de toewijding en het
kwaliteitsbesef enerzijds en de maatschappelijke waardering en respect
ervoor anderzijds wel iets te leren. Maar we zullen in onze eigen samenleving
de sporen van deze trajecten moeten traceren en revitaliseren. Want dat ze er
zijn, blijkt al snel wanneer er met een vakmansbril naar de maatschappij wordt
gekeken.
– s p o r t ief ka p it a a l: na a s t chillen vo o ra l s k illen
In de beroepsopleidingen is deze aanpak in discrediet geraakt door vergaande
democratisering van het onderwijs. De emancipatoire gedachte dat iedereen
gelijk is suggereert dat elke leerling dus ook alles moet kunnen en kennen. En
zijn of haar verantwoordelijkheid moet nemen om zichzelf te scholen. In de
sportwereld is een evenwichtige overdracht van verantwoord vakmanschap nog
intact. Sportskills worden in meester-gezeltrajecten ontwikkeld. Ten aanzien
van de vakskills roept een voetbalcoach die zelf gevoetbald heeft, minder
discussie op dan een manager van een koekjesfabriek die zelf nooit koekjes
heeft gebakken. Naast vakkundigheid duidt sportiviteit als sociale skill op een
betrokken verantwoordelijkheid in een harde competitieve strijd.
Het leiderschap van Cruyff is onbetwist, zijn bijdrage aan nieuw discours
onvergelijkbaar. Ooit waren topvoetballers als supersnelle volksjongens het
rolmodel voor hun jonge publiek. Decennia geleden is dit rolmodel afgebouwd
en overgeheveld naar de wereld van het snelle geld. Toch wordt nu weer met
terugwerkende kracht geherinvesteerd in het ‘skillen’ van jongeren, zoals bij
FC Twente gebeurt. In grote steden zijn inmiddels ook overal Cruyff en
Krajicekveldjes te vinden. Balkunstenaars van het Soccershowdown team,
zoals Soufiane Touzani, die het technische basiswerk voor al die geanimeerde
reclames van met hun bal jonglerende topvoetballers doen, komen uit Rotterdam-Zuid. Zij hebben hun kunst op straat geleerd en fungeren nu als rolmodellen. Naast chillen, dat van alle (leef)tijden is, is skillen topprioriteit. Door
jarenlange oefening hebben baljongleurs zich technieken en routines eigen
ref lectie
woorden a ls daden
gemaakt. Hun lichaamsbeheersing is even specifiek als doeltreffend. Hun
voet-balcoördinatie is perfect, hun hoofd-bal beheersing virtuoos.
Sporten is ‘multifunctioneel’. Fysiek om een actieve leefstijl te bevorderen,
sociaal om samenwerking te oefenen en mentaal omdat aandacht, concentratie
en kwaliteit op speelse wijze worden aangeleerd op een schaal waarop iemand
daar zelf voor verantwoordelijk kan zijn. Er moet heel wat fysieke inspanning
geleverd worden voordat benen en handen zo ‘reflexief’ zijn dat deze zelf gaan
‘denken’. Het is net als het maken van een perfecte parkeersteek. Bij teveel
cerebraal rekenwerk kun je het schudden. De auto is je lichaam. Je voelt door
voet-hand-oog coördinatie. Zo voelen de vingers van de gitarist de riffs, leest
de violiste met haar vioolstok de partituur, boetseert of hakt de beeldhouwer
zijn volumes, denkt de kapper met zijn schaar en ziet het timmermansoog zonder waterpas of meetlat onmiddellijk de juiste proporties.
– ma t erië le r ef lexivit e it: van me e s t er na ar me d ium
Rationaliteit is een speerpunt van het moderne vertoog. Wat vakmanschap
toont is reflexiviteit op een schaal waar lichaam en zintuigen de ontplooide activiteiten nog kunnen overzien. Door fysieke inspanning worden er nog grenzen
aangegeven. Baljongleurs ‘denken’ met hun hoofd niet over maar aan de bal.
Hun hoofd belichaamt materieel hun reflexiviteit. Op soortgelijke wijze denkt
de arm van een speerwerpster als ze haar speer werpt en overweegt een judoka
met zijn heupen de mogelijkheid van een inzet. In tegenstelling tot de baljongleurs die het op straat, van de tv of van elkaar hebben geleerd, werken topsporters in een gestructureerde meester-gezelcontext. Net als kunstenaars en
vaklieden vereenzelvigen sporters zich eerst met hun meesters en dan gaandeweg met hun medium. Wat hier gebeurt, is van het grootste belang voor een
inzicht in de werking van een ‘tool’ of medium. Verbonden aan ‘media’ en tools
zijn sporters onmiddellijk materieel reflexief. Deze ‘onmiddellijkheid’ is het
effect van veel oefening: wat eerst onwennig en stroef gaat, wordt doordat het
medium steeds vertrouwder aanvoelt, op den duur soepeler en vanzelfsprekender. Eenvoud is het teken van perfectie. Wat je niet ziet zijn de honderdduizend
uren training die nodig zijn om het zo eenvoudig te laten lijken. The medium is
the message , maar bij het volle bewustzijn.
In de mediasamenleving heeft een onkritische omgang met beelden en media de materiële reflexiviteit ongewild en ongemerkt immaterieel – of liever
virtueel – gemaakt. Door de steeds intensievere omgang met beeldschermen en
gadgets is het reflexieve vermogen van doorsnee beeldconsumenten niettemin
sensibeler geworden. Elke feedback is een vorm van reflectie door het terugvouwen: de boodschap keert terug en vereist keuze en interactie. Lo ops zijn
een cyclische vorm van materiële reflectie. De beeldcultuur heeft de reflectie
opgerekt: in beelden worden door de kijkers eerdere beeldsequenties of verwij-
292 - 293
zingen ‘gelezen’. Hoe desastreus de onkritische consumptie van beelden dus
ook kan uitwerken, er zijn oog- en handcoördinaties ontwikkeld die onbewust
materiële reflexiviteit hebben versterkt. Multitasking duidt niet uitsluitend op
een ADHD-achtige neurose, het geeft ook aan dat er een ander soort concentratie in wording is. Deze reflexieve competentie blijft echter ongebruikt door
zijn onbewuste vanzelfsprekendheid. Vakmanschap boort deze potenties aan,
vergroot daarmee het zelfvertrouwen van individuen en ontsluit daardoor meer
handelingsperspectieven.
Sporters ontwikkelen net als vaklieden en kunstenaars bewust materiële reflexiviteit. Concentratie, doorzettingsvermogen en zelfdiscipline zijn daarvan
de belangrijkste ingrediënten. Veel kunstenaars, vaklieden en sporters worden
echter, als ze over hun werk of sport gaan praten, een stuk minder reflexief.
Wanneer er in abstracte concepten over gecommuniceerd wordt, beweegt de
reflectie zich naar het mentale vlak. Arendt laat zien dat spreken over vakskills
communicatieve en mentale skills vereist die de arbeid en het werk overstijgen.
In de informatie- en mediasamenleving schuiven deze skills steeds meer in
elkaar. Cruyff heeft daar een eigen vocabulaire voor ontwikkeld. Architecten,
designers, nieuwe media kunstenaars, regisseurs en literatoren zijn daar over
het algemeen beter in dan dansers, schilders of beeldhouwers.
– e c ono mis che wa ar d e: pr o f e s s i ona ls en manag er s
Loont sportiviteit in de moordende competitie op de vrije markt om targets te
halen? Is een meester-gezelstructuur wel geschikt voor de huidige bedrijfscultuur die geen loyale betrokkenheid en bedachtzaam vakwerk, maar speculatieve
inschattingen, rationalisering – van ‘meten is weten’ tot evidence based – en
vooral doorstroming vereist? Jobhoppende en flexwerkende managers komen
en gaan. Het verwijt dat het management geen enkele voeling met de werkvloer
heeft, snijdt geen hout. Het is juist niet de bedoeling dat managers ‘inwortelen’. Ze mogen niet hechten aan een bedrijf. Dat geldt vooral voor het middenkader. Het topkader wortelt via externe netwerken en bevindt zich van buitenaf
altijd al binnen. Onder dit regiem lijkt er geen bestaansrecht voor de traditionele meester-gezel verhouding. Mensen zijn resources, human res ources voor
de ‘intensieve menshouderij’: het gaat niet om vakkennis maar om “economische en rationele principes als winstmaximalisatie, kwantitatieve groei en het
gebruik van meetinstrumenten” ($.
De verantwoordelijkheid die een vakman voor zijn werk voelt en neemt, staat
in schril contrast met het manageriale ‘target’denken en het aanspraaksloze
advieswerk van consultants. Sportiviteit en duurzaamheid zijn geen criteria
voor CEO’s, durfkapitalisten en aandeelhouders. Zonder scrupules splitsen ze
een gezond bedrijf op om het vervolgens per winstgevend onderdeel te verkopen. In de bizarre hedgefundwereld staat ondernemen gelijk met overnemen
en visie met provisie. Ambitie wordt hier niet onderbouwd met interesse en
verantwoordelijkheid. (ZIE 4.2.2C) De beroepstrots van een vakman of vakvrouw
die kwalitatief vakwerk wil afleveren lijkt dus in de huidige managementcultuur
ongewenst en zelfs contraproductief. De werkvloer fungeert voor managers
als draagvlak voor te implementeren beleid. Voor middenkadermanagers zijn
netwerken trampolines om naar een hogere managementpositie te springen.
De korte duur waarmee managers zich doorgaans met een bedrijf engageren –
twee tot drie jaar – staat in schril contrast met de duurzame betrokkenheid van
professionals bij hun collega’s, leerlingen, patiënten en cliënten. (%
Het is mede door deze groeiende onvrede met de managementcultuur dat critici
ref lectie
woorden a ls daden
de waarde van vakmanschap herzien. Is er een toekomst voor hybride wezens
als de vakman(ager)? Het doorpromoveren van professionals naar managementposities biedt geen uitkomst. Er zijn naast binding – meer inhoudelijke
kennis en betrokkenheid – ook andere skills voor deze overbrugging vereist.
Geduld is het sleutelwoord in het beleid voor managementdevelopment. Niet
alleen moet het ADHD-tempo worden gedrukt, ook dient de periode waarop de
manager zich vastlegt verlengd te worden naar zes of zeven jaar. Co-schappen
in andere bedrijfstakken zijn opties, net als meewerkend voormanschap of
gemengde teams. (& In dit soort overwegingen wordt indirect een meester-gezeltraject onder 21 e -eeuwse voorwaarden geformuleerd.
Diep in het managementdenken, als een soort onbewust verlangen, wordt deze
hiërarchische verhouding gekoesterd. Door het ontbreken van een substantieel fundament onder het management wordt de manager vaak geconfronteerd
met een legitimiteitsvraag: wie bent u om mij te vertellen wat ik moet doen; ik
begrijp waarop u uw macht baseert en waar uw loyaliteit ligt, maar waaraan
ontleent u uw autoriteit en gezag? Aan het met sterren bezaaide firmament
van het managementheelal schittert daarom altijd een aantal supernova’s die
kortstondig deze duistere onwetendheid met hun innovatieve inzichten verlichten. Maar in de schitterende cultus van het leiderschap keert de meester-gezel
verhouding in postmoderne gedaante terug. De negentiger jaren worden niet
voor niets de goeroeperiode genoemd. Om kortzichtigheid tegen te gaan speurt
de op provisie gefixeerde blik naar visionaire leiders. Er zijn er velen: van
coachende goeroes als Michael Porter en Deepak Chopra tot verlichte coaches
als Cruyff en Hiddink. Daartussen liggen onnoemelijk veel varianten. ('Maar op
z’n minst één ding maakt deze begeerte naar managementwijsheid duidelijk:
relatiebeheer en procesmanagement vereisen visionaire sturing. Samenhang
werkt niet zonder een in visie verankerde focus.
Als vakmanschap de basale houding is van professionals die in onderwijs,
zorg, hulpverlening en politie (( ‘gewoon’ hun werk willen doen en het liefst nog
vandaag verlost worden van bureauwerk en het managen, dan ondersteunt een
herwaardering van het vakmanschap wellicht hun kritiek op een managerscultuur die op snelheid en flexibiliteit is gefixeerd. Maar wil zo’n kritiek echt hout
snijden dan zal de bijl aan de wortel moeten worden gelegd. De wortels liggen
in de grondstructuur van de informatiesamenleving waarin belichaamde kennis
frictieloze informatie is geworden. De herwaardering van het vakmanschap zou
wel eens een indicatie kunnen zijn voor de collectieve behoefte aan belichaamde, doorleefde kennis. Vanuit een geschaalde verantwoordelijkheid kan virtuele aansprakelijkheid worden teruggefloten. Wil deze herwaardering echter
duurzaam en succesvol zijn, dan vergt dit het opzetten van scholingstrajecten
in zowel het bedrijfsleven als in het onderwijs.
294 - 295
4.3.2 - Educatieve trajecten
In Nederland is de schooluitval het grootst van Europa. Agendaire overload bij
jongeren versterkt een uit onmacht en pedagogisch isolement voortgekomen
onverschilligheid, met name in de voorbereidende beroepsopleidingen. Deze
onverschilligheid valt niet te pareren met een oproep tot zelfdiscipline en
wederzijds respect. Repressieve sanctionering werkt nog minder. Zeker niet als
er buiten de school in de media een politieke assertiviteit gepropageerd wordt
die geheel gespeend is van kritische zelfreflectie. Een mediacultuur die hyperindividuele vrijheid en excessieve consumptie propageert laat bij jongeren
geen appèl toe aan gemeenschapszin en terughoudendheid. Deze ervaringsparadox vergt flankerende maatregelen om productief te worden voor onderwijsdoeleinden.
In dit licht krijgt de politiek-economische herwaardering van vakmanschap van
de afgelopen jaren een onderwijsspecifieke betekenis. Aan het eind van deze
trajecten gaat het om banen. Het doorlopen van opleidingstrajecten waarin
vakkunde in een meester-gezelstructuur vakkennis wordt, genereert echter
sociaal en cultureel kapitaal dat dit economische belang borgt.
A - meester en gezellen, bachelors en masters
In het voorbereidende beroepsonderwijs gaan er recentelijk weer stemmen
op om naast ambachtsscholen ook wijk-, vak- en bedrijfsscholen op te richten. Dit komt allereerst voort uit de wens van bedrijven om weer greep op en
overzicht over hun aanleveringstrajecten te krijgen. Maar het is ook het effect
van voortschrijdend inzicht van de onmogelijkheden van de informatiesamenleving: er zit aan het cognitief oprekken van jongeren een grens. Je kunt niet
ongelimiteerd blijven speculeren op cognitieve capaciteiten van grote groepen
leerlingen die eigenlijk het liefst met hun handen werken. Achter de herwaardering van vakmanschap in het voorbereidend en middelbaar beroepsonderwijs
gaat verder een politieke eis schuil. Het normen-en-waarden debat kan via de
arbeidsethiek van de vakman een nieuwe impuls krijgen. Maar voor alles zijn
grote groepen jongeren, die vroeg- of voortijdig hun school verlaten, gebaat bij
meer discipline en een duidelijker leertraject. Een structurele herinvestering in
deze trajecten zou wel eens een stuk goedkoper kunnen zijn dan al die faciliterende en sanctionerende hulpprogramma’s waarmee geprobeerd wordt de
uitstroom in te dammen. Gericht en afgemeten werken in een gestructureerde
omgeving onder leiding van ‘meesters’ die leerlingen betrokken begeleiden
levert concentratie en zelfdiscipline op waarvan de vruchten elders kunnen
worden geplukt.
In het middelbaar beroepsonderwijs wordt hard gewerkt om het imago van
het ambacht en vakwerk te veranderen. In de jaren van het snelle geld kwam
dat imago neer op vuile handen, zwaar werk, geen status, weinig geld, dus
uiteindelijk werk voor losers . Het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) voert
al enkele jaren een krachtdadige campagne op scholen en in de samenleving
om ambachten – van banketbakker tot zonweringmonteur – in het middelbaar
beroepsonderwijs aantrekkelijker te maken.
Sporters treden op als ambas-
sadeurs, wetenschappers maken zich er hard voor. Er wordt expliciet gerefereerd aan het culturele kapitaal dat in het vakmanschap is verdisconteerd. De
bijdrage van vaklieden aan de nationale economie is niet gering: volgens de
berekeningen van het HBA zijn er een kleine 900.000 banen mee gemoeid. We
hebben het dan niet langer over de pittoreske ambachtelijkheid van mandenmakers die braderieën opluisteren. We spreken over een gecultiveerde vaktraditie
ref lectie
woorden a ls daden
waarin kwalitatieve competitie, beroepseer en productieve samenwerking in
netwerken voorop staan. Er wordt zelfs overwogen met de meester-gezel structuur de titel vakmeester in opleidingen weer in ere te herstellen.
We zouden echter bijna over het hoofd zien dat de meester-gezel structuur pro
forma nog volop aanwezig is in de hogere beroepsopleidingen en het wetenschappelijk onderwijs. Zodra we oer-Nederlandse termen in het engels vertalen
verliezen ze doorgaans door het ‘buitenlandse-taal-aura’ hun voor de hand liggende betekenis. In de 21 e eeuw zijn met het oog op de onderlinge afstemming
van hogere opleidingen in het nieuwe Europa de namen voor de opleidingsfasen
op universiteiten veranderd. Propedeuse en doctoraal heten nu naar Angelsaksisch model ‘bachelor’ ([vrij]gezel) en ‘master’ (meester). Dat is niet zo
heel vreemd want in feite zijn de universitaire leertrajecten nog bastions van
‘traditioneel’ leren. Een hoogleraar promoot zijn promovendi door hem of haar
naar een afsluitend leerstuk toe te loodsen: het proefschrift of dissertatie. Een
prachtige term die aangeeft dat er uiteengegaan – dis – en opnieuw aangesloten – serere – wordt. Als een proeve van kunnen en kennen is de dissertatio
een meesterstuk waaraan de titel doctor – zeergeleerde – vastzit. Na de dissertatie wordt er tussen meester en gezel in het discours verder gepraat, maar nu
op gelijke basis. Dat leidt zeker in het begin tot een competentiestrijd die niet
zelden ex cathedra beslecht wordt.
Deze meester-gezel structuur is overgeheveld naar het hoger beroepsonderwijs. Ook daar worden masters afgeleverd, zij het dat Nederland de afstand
tussen universiteit en hogescholen gedecideerd gehandhaafd heeft door de
mastergraad op hogescholen als ‘professional’ en die van de universiteit als
‘scientific’ aan te duiden. In de informatiesamenleving groeien deze titels echter wikipedisch naar elkaar toe.
B - competenties en skills
Het discours rond een 21 e -eeuws vakmanschap klinkt ook op in debatten tussen
professionals en managers, tussen belangenbehartigers en beleidsmakers en
tussen politici en schoolbesturen. Het curriculum van hedendaagse onderwijsvormen heeft consequenties getrokken uit de digitalisering en informatisering
van interacties en transacties. Leren is allang niet meer wat het geweest is.
Het is vernieuwd tot aan het ‘nieuwe leren’ toe. Het voortgezet onderwijs en de
beroepsopleidingen zijn vanaf 1968 meer democratisch en egalitair ingericht. In
een lange reeks van uiterst discutabele onderwijsvernieuwingen
– Mammoet-
wet, Middenschool, Basisvorming, Studiehuis, VMBO – is gepoogd dit egalitarisme in te vullen. Om in de pas te blijven met ontwikkelingen in de informatie-,
transactie- en mediasamenleving gaan leerlingen steeds meer in steeds minder tijd doen. Het onbedoelde effect is dat minder assertieve of minder slimme
leerlingen meer en meer aan hun lot worden overgelaten in hun pogingen het
296 - 297
leren te leren. Het debat over dit ‘nieuwe leren’ met thuisonderwijs en Iederwijs
als limietgestalten is nog in volle gang en gaat alle kanten uit.
!
In de informatiesamenleving verdubbelt informatie door de snelheid van interacties exponentieel. Door noest denkwerk verkregen inhoudelijke inzichten
zijn snel achterhaald. Met de wens van schoolbesturen om in het voortgezet en
beroepsonderwijs een meer op de samenleving toegesneden leerproces op te
tuigen verschuift het accent van het stampen van inhoudelijke kennis naar methodieken om informatie op te zoeken en te verwerken. Een kennisintensieve,
dynamische arbeidsmarkt vergt studiehuizen in het VO en competentiegericht
leren in het MBO en HBO.
In het huidige competentiegerichte onderwijs wordt de focus verlegd van
vakinhoudelijke skills naar flankerende netwerken. Vakmanschap wordt vanuit
een breder gesitueerde handling ontwikkeld. Competenties en skills worden
kortgesloten. Dit competentiegerichte leren is al op het HBO ingevoerd en
zal vanaf 2010 in het MBO verplicht worden.
"
Competent gedrag vertonen
studenten als zij in een werksituatie in overeenstemming met vastgestelde
normen adequaat handelen. Deze vorm van probleemgestuurd en casusgericht
leren vertaalt skills die voor de oplossing van problemen zijn vereist vanuit een
praktische werkhouding in competenties. Strikt beroepsmatige vaardigheden
worden aangevuld met communicatieve skills zoals contacten leggen, ondernemersskills zoals offertes maken, een ondernemingsplan schrijven en zelfs
semi-wetenschappelijke skills zoals het maken van SWOT-analyses.
Een nadeel is dat studenten door de bomen vaak het bos niet meer zien. Er is
dan geen overzicht op de samenhang tussen praktijk en netwerk. Met het risico
dat vakkundigheid aan het netwerken wordt opgeofferd. Bovendien is kennis
in het competentiegerichte leren uiteindelijk louter flankerend. De benodigde
kennis overstijgt doorgaans de casus niet. Hoewel de inbedding van de casus
in beeld komt, wordt het kritisch-reflexieve vermogen van leerlingen en studenten onbedoeld gedecimeerd omdat het onderliggende vakmanschap niet wordt
meegenomen.
#
Bovendien worden door het protocolliseren van situaties de
individuele inbreng en creativiteit afgestopt. Zo wordt ongewild een belangrijke
‘target’ gemist: creatief en flexibel optreden in nieuwe situaties.
C - van lineair naar cyclisch zelfbewustzijn
Dat vakmanschap in het beroepsonderwijs wordt geherintroduceerd ligt voor de
hand. Minder evident is de waarde ervan in zeer kennisintensieve en hoogtechnologische bedrijfstakken. Toch worden de op vakmanschap geënte meestergezeltrajecten ook in deze netwerken geherwaardeerd. Dit wordt ingegeven
door de permanente educatie die eigen is aan een informatiesamenleving.
Vakliteratuur, applicatiecursussen, symposia, studiedagen en seminars zijn
voor de kenniswerker aan de orde van de dag. Een kenniswerker specialiseert
en gaat allianties aan om gebrek aan informatie aan te vullen. Maar het gaat
hier niet om bijscholing. Dit is een achterhaalde term in een wereld van permanente educatie.
Terwijl vaklieden door de ontwikkeling van hun skills in de loop van hun carrière almaar ‘kapitaalkrachtiger’ worden, lopen kenniswerkers geleidelijk aan
leeg. Zij bereiken hun verzadigingspunt sneller dan vaklieden. Professionals
die de immense stroom aan nieuwe informatie niet meer kunnen bijhouden
houden eerder op met investeren in hun informationele back-up als zij daarvoor
niet worden vrijgesteld. Sommigen vluchten ‘naar voren’ in het management.
Er bestaat zoiets als het vakmanschap van netwerkende kenniswerkers. Het
ref lectie
woorden a ls daden
valt niet samen met up-to-date informatie en krijgt pas later in een loopbaan
gestalte. Al (net)werkend en kennisverwervend ontwikkelen ook zij sociale,
culturele en communicatieve skills. Deze worden in een latere fase van hun
carrière gekapitaliseerd. De high potential trainee wordt als fonkelende groeibriljant binnengehaald en kent als productietijger topjaren. Daarna gaan deze
netwerkende kenniswerkers rustig ‘uitdieselen’. Sommigen baten als verteller
op de leiderschapsmarkt in masterclasses hun goeroepotenties uit. De meesten worden echter in de boekhouding van de ‘intensieve menshouderij’ vroeger
afgeschreven dan nodig is.
In deze drie scenario’s werkt nog een 19 e -eeuwse leeropvatting door: permanente educatie wordt nog lineair gedacht. Anders gezegd: meesterschap is
het eindpunt van een lineaire vooruitgang waarachter niet is terug te vallen.
Eens een meester, altijd een meester. Het ‘terugvallen’ naar het niveau van een
gezel is nagenoeg ondenkbaar. In een informatiesamenleving gaat dat niet op.
Binnen bedrijven, instituten, instellingen en organisaties veranderen deze posities voortdurend: een meester zal soms tijdelijk weer gezel moeten worden. Dat
gebeurt meestal buiten het bedrijf, maar het is ook denkbaar dat deze episodische herwaarderingen in de structuur van het bedrijf zelf worden ingebed.
Net als de productielijnen in een ecologische economie wordt lineaire progressie cyclisch. In gestapelde vorm kan permanente scholing de vorm van een
spiraal aannemen. Zo wordt lineaire informatieoverdracht ingebed in cyclisch
zelfbewustzijn. In deze opvatting van permanente educatie kan een ervaren
chirurg tijdelijk in de leer gaan bij een pas afgestudeerde high potential om de
nieuwste technieken die de jonge chirurg in zijn opleiding heeft geleerd in zijn
vingers te krijgen. Er is dan sprake van een ‘inverse meester-gezel relatie’
Dit is ‘een playground voor inter-zijn’
%
$
.
.
Deze tijdelijke omkering voltrekt zich heel vanzelfsprekend wanneer screenagers
hun ouders de basisskills voor het gebruik van nieuwe media leren. Maar wat in
een gezinssituatie gemoedelijk en speels verloopt, ligt in een professionele relatie – zeker als het gaat om zeer gespecialiseerde skills binnen hiërarchische
verhoudingen, zoals bij chirurgen of architecten – een stuk minder vanzelfsprekend. Het instellen van zo’n ‘inverse gezelligheid’ – of, zoals bij de Dynamic
Duo’s van YOUR WORLD
(ZIE 1.5.2)
van ‘wederzijdse gezelligheid’ – kan indirect
een meer democratische structuur in bedrijven en instellingen bevorderen.
4.3.3 - Vakmanschap als mentaliteit
Sennett doet in zijn kritiek op ‘de cultuur van het nieuwe kapitalisme’ suggesties voor een invulling van sociaal kapitalisme. Democratisering van de markt
is er een van. Hij propageert – in een positieve verwijzing naar de Nederlandse
situatie – een op leefstijlen ingerichte deeltijdbanenmarkt. Waarderingssystemen voor vrijwilligerswerk en een basisinkomen dat iedereen in staat stelt ba-
298 - 299
sisvoorzieningen in te kopen, flankeren deze arbeidsmarkt. Maar sociaal kapitalisme vergt ook een ‘narratieve beweging’: “in de eenvoudigste vorm betekent
dit dat gebeurtenissen in de tijd samenhangen, dat ervaring accumuleert”
&
.
Human capital – het arbeidzame levensverhaal van vaklieden, professionals
en managers als jobhoppende netwerkers en kenniswerkers – raakt in de flex-
werkeconomie versnipperd. In het ‘interkapitalisme’ wordt het vastgelegd en
doorgegeven als sociaal en cultureel kapitaal. Geheel in lijn met Arendt wijst
Sennett naast tellen – meten is weten – op vertellen als kwalitatieve meting
van arbeidsprestaties.
Ook Sennett benadrukt het belang van vakmanschap. In De ambachtsman . De
mens als maker (2008) werkt hij dit minutieus uit. Hij propageert een veel aardser en consequenter opvatting van vakmanschap dan Arendt. Door de ambachtelijke traditie minutieus te analyseren – van pottenbakken tot architectuur, van
smeden tot programmeren, van sporten tot cello spelen – presenteert Sennett
vakmanschap als een mentaliteit.
A - materieel bewustzijn: een andere verstandhouding
Als we het over vakmanschap als mentaliteit hebben komen als vanzelf de
eraan ten grondslag liggende waarden in beeld: niet de economische waarde –
daar is hierboven al iets over gezegd – maar de ethisch-politieke waarden. In
termen van de drievoudige ecologie
(ZIE 4.2.3)
gaat het hier over de mentale en
sociale dimensies van het vakmanschap in zoverre deze verdisconteerd zijn
in de verrichte arbeid. Voor Sennett belichaamt vakmanschap als levenshouding één cruciale waarde: belangeloze toewijding aan kwaliteit. Dat klinkt wat
idealistisch, zeker in onze hectische overvloedsamenleving, maar het gaat RVS
vooral om de skills waarin deze waarden zich manifesteren. In de uitoefening
van skills realiseren zich allerlei mentale en sociale competenties: aandacht,
concentratievermogen, onderscheidingsvermogen, doorzettingsvermogen,
kortom allerlei aspecten van zelfdiscipline. Deze krijgen echter hun waarde pas
tegen de achtergrond van de bereidheid te communiceren met collega’s en te
participeren in een specifieke ‘traditie’ of stijl.
In vakmanschap valt reflectie samen met een bewuste omgang met ambachtelijke, artistieke en sportieve middelen. Deze skills ontwikkelen zich ook vanuit
een cultureel gevoede nieuwsgierigheid. Bij skaters werkt dat anders dan bij
schoenmakers of leadzangers. Een interculturele samenleving biedt vele inspiraties. Skills bieden een sociaal-culturele omgang met weerstand: in vakwerk
stuit je op weerstand van je materiaal, in sport op de weerbarstigheid van je
lichaam of medium, in de muziek op de spanningen in je keel en in de band. Voor
de omgang met mentale weerstand – onbegrip van de ander, dilemma’s in uitvoering, ervaringsparadoxen – verwijst ook Sennett naar Batesons onderzoek
met schizofrenen.
'
Een vakman leert praktisch om te gaan met dilemma’s,
waarbij de beoogde kwaliteit de maatstaf is: doe ik dit of dat, waar kiezen we
voor, hoe werkt deze ingreep door, waarom nemen we die beslissing? Verantwoordelijkheid werkt hier op een overzichtelijke schaal door: in een vakmatige
omgang met de wereld. Vaklieden reflecteren met en in hun stiel.
Dat klinkt haast zo romantisch als Ruskins verdediging van het ambacht aan
het begin van de 19 e eeuw. Maar de consequenties van dit inzicht doen niettemin recht aan onze 21 e -eeuwse werkelijkheid: reflexiviteit zit niet uitsluitend
in ons hoofd of in onze handen, maar tussen beide in onze media. Reflexiviteit
is het midden, zij acteert als inter. Individuen in deze reflexieve vermogens
ref lectie
woorden a ls daden
bekrachtigen vergt meer dan gesprekstechnieken en rekensommen. De materiële componenten van reflectie bekrachtigen betekent dit tussengebied,
deze interesse, praktisch als uitgangspunt nemen. Skill is dan wil. De eerder
besproken waardeschaal toont de pragmatische en ethische aspecten van deze
wilskracht. (ZIE 1.5.4)
nXXi[\jZ_XXc
giX^dXk`\b
q\c]m\ikifln\e
kifkj
verantwoordelijkheid
gXik`Z`gXk`\
q\c]i\jg\Zk
integriteit
`ek\i\jj\
XdY`k`\
\k_`\b
9IFE1IMJ)''0
Het besef dat wij in onze frictieloze wereld reflexiviteit aan onze media hebben uitbesteed valt ons pas toe als deze media – variërend van pacemakers,
gehoorapparaten en contactlenzen tot tv’s, computers, mobieltjes, auto’s en
Tomtom – niet meer werken. Hiervoor is dit ter sprake gebracht als gemankeerd
mediaal bewustzijn
(ZIE 4.3.1)
en materiële reflexiviteit
deze bewuste omgang ‘materieel bewustzijn’
(
(ZIE 4.3.1B) .
Sennett noemt
. Deze kwalificatie is slechts
een paradox zolang we in opposities – lichaam-geest – blijven denken.
(ZIE 4.1.1A)
Bij Sennett staat vakmanschap voor een bewuste omgang met media. Ook hij
doelt op technische media, zoals gereedschappen en technische apparaten,
en artistieke of sportieve middelen. Als we nieuwe media en transportmedia in
deze reeks opnemen wordt vakmanschap een scenario voor een duurzame en
integrale omgang met media. Dit biedt zicht op aandachtige, geïnteresseerde
en verantwoorde interacties met – en niet alleen in – media. Hier ligt de micropolitieke betekenis van de hernieuwde aandacht voor het vakmanschap.
Dat deze reflectie nog niet geheel integraal is, toont zich in het meesterschap:
meesters zijn veelal onbewust bekwaam. Velen ontbreekt het aan reflexiefanalytische vaardigheden. De reflectie zit in hun skills en manifesteert zich
in het perfecte, uitgebalanceerde gebruik van hun instrumentarium en een
ontvankelijke omgang met hun critici. Een vakman denkt met zijn handen en
ogen zoals een schilder met zijn penseel en verf denkt, een danser met zijn
hele lichaam wikt en weegt en een chef-kok met zijn mes een stuk vlees analyseert. Vaklieden maken tactvol contact en weten dat een verkeerde beweging
alles kan verstieren. Door jarenlange training voelen ze precies aan wat er
300 - 301
in welke situatie kan en moet gebeuren. Dat kunnen voetballers net zo feilloos
als Japanse zwaardvechters, dansers, timmerlieden en goudsmeden.
Fysiek draait het er om gereedschappen, instrumenten en wapens zo uitgebalanceerd te hanteren dat er nauwelijks kracht wordt uitgeoefend. Het gaat
om een juiste balans van aanzetten en loslaten van kracht, kortom, om een
subtiele handling van weerstand.
Zo vindt in de traditionele meester-gezelstructuur overdracht van kennis doorgaans praktiserend plaats. Voordoen en nadoen is in Japan nog de meest beproefde overdrachtsvorm. Alle kunde begint bij basisvormen, zogenaamde kata .
Dat geldt voor alle skills in Japan, maar is vooral bekend uit de krijgskunsten.
Iedere training in judo begint met dezelfde basisbewegingen en technieken. Dit
kan opgevat worden als drillen en door het eindeloos herhalen van dezelfde
bewegingen als een vorm van gestileerde verveling, maar het blijkt, binnen een
bewuste instemming en afstemming, vooral een vorm van skillen . De opbouw
van zo’n les stelt studenten in staat om ‘uren te maken’. Op den duur worden ze
materieel bewust.
Expert worden in een bepaalde skill vergt zo’n tienduizend
uur oefening. Zo komen de bewegingen van je hoofd in de vereiste lichaamsdelen en van daaruit in je gereedschap, instrument of wapen, zelfs als dit een lege
( kara ) hand ( te ) is. Je wil zit in je skill. Je kunt ook zeggen dat de vakman zijn
wil aan de materie oplegt, maar het blijft een kwestie van geven en nemen. Dat
geldt in Japan ook voor alledaagse activiteiten zoals bonsaiboompjes telen,
bloemen schikken of theedrinken. Door minutieuze stilering zijn deze activiteiten uitgegroeid tot ware meditatieve levenskunsten. Interesse krijgt hier
een spirituele dimensie.
Net als in de sport gaat door de repetitie van steeds
dezelfde handelingen vakkennis samenvallen met vakkundigheid.
Wat betekenen deze overwegingen van het vakmanschap voor het discours dat
RVS hanteert? Wat Sennett zo minutieus en subtiel beschrijft, zet niet alleen
een kritische noot bij ons hedendaagse kwaliteitsbesef, het zegt ook iets over
de vanzelfsprekende, onkritische manier waarmee we in onze mediasamenleving met technologie en menselijk kapitaal omgaan. Er worden ook vraagtekens
gezet bij de systematische onderwaardering van simpele leerprocessen waarin
niet alles wordt uitgelegd. Daar keer je telkens weer naar terug als basis voor
verdere ontwikkeling van je skills.
Sennett eindigt zijn studie over vakmanschap met een hoofdstuk over filosofie.
!
De allerlaatste paragraaf – na pragmatiek en cultuur – gaat over ethiek.
Trots is zijn kernwaarde. Deze trots is pragmatisch omdat het gaat over iets
dat gemaakt is. Je bent trots op het eindproduct vanuit het proces en je investeringen in de kwaliteit. Trots op een eindproduct zijn zonder door te hebben dat
het de resultante van een breed gedragen proces is, is een loos gebaar, nostalgisch in zijn kunstmatige vergeetachtigheid. Trots heeft ook met een eindafweging te maken: verantwoordelijkheid, participatie en gesorteerde effecten
worden tegen elkaar afgewogen. Trots heeft te maken met een uiterst subtiele
balans tussen doel en middelen. Deze afweging is geen eenmalig gebeuren,
maar een structurele component van ieder ontwikkelingsproces. Alleen in zo’n
‘gefaseerde reflectie’
"
kan de transformerende kracht van media in beeld ko-
men: het medium als doel kan nooit de middelen heiligen. Wanneer het medium
de message, het middel doel wordt en het als doel zichzelf – de middelen – de
desastreuze uitwerkingen ten spijt, gaat heiligen, wordt trots een leeg begrip.
Het voedt zich met zichzelf als in een cirkelredenering: waarom groei? Om de
groei! Waarom vooruitgang? Om de vooruitgang!
ref lectie
woorden a ls daden
B - ecosofische levenskunst
Sennett wijst op ‘geestelijk vakmanschap’ bij schrijvers en ‘sociaal vakmanschap’ bij mensen die duurzame relaties ontwikkelen en onderhouden. Evenals
bij fysiek vakmanschap ontlenen deze skills hun daadkracht aan twee basiscomponenten: zelfkritiek en zelfdiscipline. Zelfdiscipline klinkt na Foucaults
discourskritiek hoogst verdacht. Maar zolang zelfdiscipline verschillen in hun
onderlinge samenhang versterkt, zolang het ‘zelf’ hierbinnen effect is van
bottom-up coalities en coproducties – als kapitalisering van het inter – die
ruimte geven aan onvermoede vaardigheden en competenties, leidt disciplinering niet tot de opsluiting en uitsluiting die Foucault kritiseert. Als in skills
de competenties van individuen door volharding en doorzettingsvermogen versterkt worden zonder dat dit tot biopolitieke uitsluiting van anderen leidt, wordt
zo’n zelfstilering een tegenzet tegen een vervlakkende normalisering. Foucault
zelf noemt deze zelfstilering een bestaansesthetica of levenskunst. (ZIE 4.1.2)
Zelfkritiek opent het Arendtiaanse perspectief: spreken als handelen. (ZIE
4.2.3)
Door materiële reflectie te verbreden wordt vakmanschap meer dan een
beroepsmatige verstandhouding. Het kan zelfs een dagelijkse instelling of een
mentaliteit worden. Ten aanzien van de grootstedelijke mobiliteit – de stad
als mobiliseringmachine (ZIE 1.1.2) – stelt een zelfkritische reflectie vragen bij
onze mediaal ‘onbewuste’ automobiliteit: heb ik wel een auto nodig in de stad?
Waarom reis ik niet met openbaar vervoer? Is een Tomtom werkelijk zo handig? Wat doet continue communicatie met mijn mobiel met mij? Kan ik met de
meest recente versie werkelijk nog meer uit mijn medium halen? Dit zijn in de
mediasamenleving waarin een ongebreidelde consumptie van media vanzelfsprekend is, haast onbetamelijke vragen. Maar tegen de achtergrond van de
paradoxen van de overvloedsamenleving krijgen zulke instrumentele vragen
– wat heb ik er aan? – een ethische en politieke draagwijdte: wat zegt mijn gebruik van media over mijn relaties met anderen en hoe beïnvloedt het welzijn en
samenleven in een grootstedelijke regio? Door zo op het gebruik van (nieuwe)
media te reflecteren krijgen gebruikers het initiatief weer in handen en herstelt
zich een relationele autonomie. De defensieve of assertieve onverschilligheid
waarmee op deze zelfkritische vragen gereageerd wordt, kan op vele manieren
verklaard worden, maar aan al deze tegenwerpingen en afwijzingen ligt doorgaans een autonomie- en vrijheidopvatting ten grondslag die niet meer van
deze tijd is.
In laatste instantie zetten deze vragen vraagtekens bij een bepaalde leefwijze.
Tegen de achtergrond van het gegeven comfort wordt de realiteit van ogenschijnlijk basale behoeften heroverwogen. (ZIE 4.1.1.3B) Deze zelfkritiek beslaat
alle domeinen van ons bestaan waar zich paradoxen manifesteren. Het treft
niet alleen onze automobiliteit, maar ook ons consumptiepatroon en onze energiehuishouding.
302 - 303
Door het in ambachtelijkheid gewortelde vakmanschap als een verstandhouding op te vatten wordt een louter professionele houding sociaal verbreedt en
existentieel verdiept. Als mentaal weefsel is zo’n verstandhouding zorgvuldig
gesponnen uit ragfijne draden van concentratie, aandacht, voeling en visie.
Concentratie op de materie, aandacht voor de relaties, voeling met kwaliteit en
visie op de sociaal-culturele inbedding van het ambacht, het vak, de professie
en uiteindelijk het bestaan in de 21 e -eeuwse samenleving. Zo bezien staat vakmanschap haaks op de tijdgeest. Want we leven – zoals we allen aan den lijve
ondervinden – in post-zombiëske tijden: deadline na deadline wordt overschreden en als we soms de tijd vinden om om ons heen te kijken vinden we onszelf
verdwaasd terug in het limbo dat zich tussen twee deadlines uitstrekt. Vakmanschap pareert deze moordende hectiek met aandacht en interesse.
Wat ooit de grondhouding bij een ‘life time job’ was, houdt nu als ‘state of
being’ de moderne wereld een spiegel voor: vakmanschap als levenshouding.
Zo kan vakmanschap een manier van leven zijn, een levensstijl of zelfs een
bestaanskunst die individuen altijd gezamenlijk en geschaald ontwikkelen. Het
gaat om hoofd- èn handarbeid, begrip en grip, mededelen en deelnemen, communicatie en participatie. Sprekend handelen à la Arendt verleent deze samenwerking een micropolitieke kwaliteit die bovendien, zoals Deleuze aantoont, rizomatisch is: het groepsverlangen wil altijd aanhaken om zich te versterken en
laat daarom ook steeds weer nieuwe connecties toe. Het sluit aan en ontsluit,
bindt en overbrugt. Er is een verhaal dat zulke coalities samenhang en richting
geeft waarvoor de basisconcepten – relatie, reflectie, verantwoordelijkheid en
interesse – maatgevend zijn. Deze kleine ‘vertelling’ stijgt echter niet boven
deze verbindingen uit. Niemand bezit het. Het groeit als collectief bezit,
c ommon ground , publiek domein, openbare ruimte.
De metafysische verleiding is echter groot. De pogingen om tot een inhoudelijke vorm van samen leven te komen worden snel ingekapseld in bestaande
politieke en religieuze verhalen, in Grote Verhalen. In minder uitgesproken
vormen krijgt het een spirituele dimensie toegedicht.
#
RVS kiest ervoor om de
fysieke, existentiële, sociale, culturele en mentale aspecten in een ecologisch
perspectief te plaatsen en sociale netwerken als open ecosystemen te duiden.
Guattari’s suggestie volgend duidt zij zo’n bestaanskunst als een ecosofische
levenswijze: een combinatie van ecologie en filosofie, van relatie en reflectie,
van interesse en verantwoordelijkheid.
4.4 - Vakmanstad als scenario: woorden
als daden realiseren
21 e -eeuws vakmanschap werpt licht op de ontplooiingskansen van grote groepen Rotterdammers die niet adequaat zijn aangehaakt in het transitieproces
van de werkstad naar de cultuurstad. (ZIE 1.1.1) De afstand overbruggen door hen
te verbinden vergt meer dan een mentaliteitsverandering, een cultuuromslag
en een beleidsbijstelling. Wat bij alle betrokken partijen nodig is, is naast een
nieuwe blikrichting voor andere handelingsperspectieven, vooral ook een taal
om productief over knelpunten, dilemma’s en paradoxen te praten. Er is een
ander discours nodig dat zich, om niet geheel losgezongen te raken van de
ervaren werkelijkheid, ent op het (post)moderne discours dat nog ongemerkt en
ongewild menig beleidsanalyse voorstructureert. Het gaat er in de visie
van RVS niet om de kapitaalmarkt af te schaffen, technologie aan het kruis
te nagelen of achteraf de 19 e -eeuwse industrialisering als hoofddader van de
‘global warming’ aan te wijzen. Industrialisering en individualisering waren
ref lectie
woorden a ls daden
beide nodig om een emancipatieproces in gang te zetten dat mensen mondiger
en zelfbewuster heeft gemaakt. Maar het heeft ze ook matelozer en uiteindelijk radicaal middelmatig gemaakt. (ZIE 4.1.1.3D) Het gaat erom deze mateloosheid, deze excessiviteit te herijken. Niet door rigoureuze besparingen maar
juist door de fictie van de schaarste door te prikken en de overvloed zichtbaar
en werkbaar te maken. Ondanks de kritiek op het hyperindividualisme blijft
individualisering het uitgangspunt van de RVS-strategie, zij het verknoopt in
netwerkstructuren. RVS biedt zo een tegenwicht voor de onbewuste schizofrenie van het kapitalisme en de monomane pretenties van het narcistische
hyperindividualisme.
Op het snijvlak van de 20 e en 21 e eeuw wil RVS een bijdrage leveren aan een
andere samenlevingsopbouw. Haar grootstedelijke aanpak in Rotterdam dicht
de kloof tussen de arbeidersstad van weleer en de tot in de grootstedelijke
haarvaten vertakte cultuurstad van de toekomst. 21 e -eeuws vakmanschap staat
daarbij centraal. Dit vakmanschap overstijgt de pittoreske ambachtelijkheid.
Educatief wordt vakmanschap ingezet om jongeren te interesseren om vanuit
hun skills en interesses een vak te leren en een beroepscarrière uit te stippelen. In pedagogisch opzicht zijn de aan vakmanschap ten grondslag liggende
waarden maatgevend. Zo levert RVS op niet-repressieve wijze een bijdrage aan
het normen-en-waarden debat. Existentieel toont RVS de mogelijkheid van een
levensstijl waarin de waarden van vakmanschap integraal belichaamd worden.
Rotterdam Vakmanstad/Skillcity ontsluit met haar Eco 3 traject (ZIE 3.4) dit discours voor de stad. Niet alleen door te informeren en zeker niet door moraliserend op gevaren en tekortkomingen te wijzen. Willen we de discursieve
consequenties van het faillissement van het (post)moderne discours trekken
dan houdt dat niet alleen in dat we een ander gesprek voeren, maar ook dat er
ander politiek beleid wordt gevoerd. Individuen oproepen zich micropolitiek
anders tot zichzelf (mentaal), tot elkaar (sociaal) en tot de wereld (fysiek) te
verhouden,is slechts geloofwaardig als er tegelijkertijd een macropolitieke
transformatie plaatsvindt van machtverhoudingen in bedrijven en bij overheden. Als dat te riskant is omdat de belangen te groot zijn, als met andere
woorden – net als de grote banken en verzekeraars – het moderne discours niet
meer failliet kàn gaan, is het einde zoek.
Haar bottom-up aanpak start RVS aan het begin van levenstrajecten – school
– om zo opschalend via buurt en markt door bekrachtiging van oningeloste
verlangens en sluimerende potenties trajectmatig aan te sluiten op grootstedelijke netwerken. Haar politiek-filosofische perspectief wordt gemotiveerd
door de gedachte dat skill wil oplevert. Deelnemen en mededelen – participatie
en communicatie – zijn de speerpunten van haar strategie
(ZIE 1.3) ,
aansluiten en
ontsluiten – binding en overbrugging – vormen de actieradius van haar tactische interventies. (ZIE 2.1) Door deze affirmatieve bottom-up aanpak worden met
304 - 305
individuele wilskracht en collectieve daadkracht op diverse schalen arbeidsparticipatie en cultuurparticipatie versterkt.
De politiek-economische context van grootstedelijk beleid noemt RVS ‘interkapitalisme’. Daarmee beaamt ze de inherente gespletenheid van de huidige
politieke economie. (ZIE 4.2.2) Deze wijst misschien op een politiek-economische
overgangsfase waarvan de uitkomst nog niet te bevroeden is. Maar voor alles
markeert ze met deze term het veld voor nieuwe investeringen en rendementen:
het inter als sociaal en cultureel kapitaal. Maar hoe we het huidige politiekeconomische regiem ook aanduiden en inschatten, een ding is heel zeker:
meer dan ooit zijn wij allen deel van de ‘oplossing’. Of we ongewild en ongemerkt ook deel van het probleem zijn, wordt vanzelf duidelijk in een herijking
van de overspannen verhouding tussen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid.
De vraag hoe in het huidige tijdsgewricht verzorgingsstaat en vrije marktstaat
zich tot elkaar verhouden, kan politiek-filosofisch slechts beantwoord worden
vanuit een filosofie van relaties. In beide regimes is de politiek-economische
belangstelling voor het vrije, autonome individu overtrokken en soms uitgesproken hypocriet. Als we met een discoursomslag ‘achter onze identiteit
komen’ (ZIE 4.2) komen met de interesse de netwerken en relaties in beeld die
individuen kunnen maken of breken. De vereiste discoursomslag is dus niet
die van een verzorgingsstaatdiscours naar een vrijemarktstaatdiscours of
terug. Net als met de satéprikker van de ecologische interesse in het grafische
ontwikkelingsmodel van RVS (ZIE 1.5.4) wordt dwars door de fictie van een zelfstandig, zelfverzekerd individu heen geprikt dat zich in het centrum van beide
regimes heeft genesteld.
RVS propageert een andere manier van kijken naar en spreken over de stad.
Niet door afscheid te nemen van moderne verworvenheden zoals individualisme, maar door vanuit de breuken die inmiddels ook dwars door de zielen
van individuen lopen deze verworvenheden te herijken. Greep krijgen op en
begrip krijgen van dit discours vereist de bereidheid van gesprekspartners
om vastgeroeste opposities los te laten en leeggelopen concepten die hedendaagse scenario’s en beleidsvisies nog steeds bespoken op te blazen. Soms
kan het opblazen, dat wil zeggen almaar meer verluchtigen van een concept
tonen hoeveel spankracht er nog inzit. Iets teveel lucht laat het concept uit
elkaar klappen. RVS zet zo de grootstedelijke emancipatie en de ontwikkeling
van urbane reflexiviteit op een ander spoor. Met haar ontwikkelingsstrategie
keert ze het beeld van de stad binnenstebuiten en legt ze de potenties van de
onderste lagen bloot. Zij herijkt de stad als emancipatiemachine
(ZIE 1.1.3)
vanuit
de gedachte dat de stad als mobiliseringmachine haar bewoners in hun vernetwerkte mobiliteit faciliteert. Naast fysieke, economische, sociale en culturele
mobiliteit bevordert ze op drie niveaus mentale mobiliteit in de vorm van een
leergierige verstandhouding tot de wereld (fysiek), tot anderen (sociaal) en tot
jezelf (mentaal).
Als de paradoxale verworvenheden van de moderne emancipatie zelfkritisch
tegen het licht worden gehouden blijkt een verbreding en verdieping van
moderne opvattingen over rationaliteit en reflexiviteit onvermijdelijk. Enerzijds moeten tellen en vertellen elkaar, zowel micropolitiek als macropolitiek,
aanvullen. Anderzijds is de doorgeschoten juridificering en rationalisering van
arbeidsprocessen en verantwoordingsstructuren – van ‘evidence based’ meten
is weten tot een afrekencultuur rond een met minimale targets opgetuigde aan-
ref lectie
woorden a ls daden
sprakelijkheid – aan een correctie op menselijke maat toe. Inzichten over investeringen in kwalitatieve kapitaalvormen vergen een vertaling naar concreet
beleid. Als sociaal en cultureel kapitaal vullen deze investeringen het huidige
beleidsmatige accent op fysiek-economische investeringen aan. Zo wordt het
zicht op een daadwerkelijk integraal beleid geopend.
[`jZflijfdjcX^
`ek\i$\jj\
[\e`\ln\
Y\cXe^$jk\cc`e^
^\c`ab_\`[
i\cXk`\j
[`jZflijmXe
[\mi`a\dXibkjkXXk
[`jZflijmXe[\
m\iqfi^`e^jjkXXk
eXk`\jkXk\e
m\ijZ_`cc\e
m\i
[`\ejk\e
j\Zkfi
_Xe[\cjjkXk\e
Y\c\m\e`j
c\\]jk`ac
brand
imago
logo
stijl
^cfZXc\e\kn\ib\e
b\ee`j\Zfefd`\
`e]fidXk`\jXd\ec\m`e^
d\[`X
publiek
publicity
publiek domein
9IFE1IMJ)''0
Dit zijn allemaal grote slagen. Het zijn grote vragen waar geen kant en klare
antwoorden voor zijn. Bij populistische partijen die op afgemeten besliskracht
gebaseerde daadkracht propageren, bestaat er een sterke behoefte aan een
Groot Verhaal dat spanningen wegneemt en paradoxen oplost.
$
Zo’n reductie
tot een simplistisch harmoniemodel is pas echt problematisch. De gegeven
spanningen houden onze cultuur in hun greep en er is veel voor te zeggen dat
ze samenhangen met de menselijke conditie. Mensen zitten dan niet ín de
knoop, ze zijn de knoop. Te strak aangetrokken of te los getornd wellicht, maar
306 - 307
door hun relationele inbedding zijn individuen per definitie ontspannen, gespannen of overspannen. Deze spanningen verhelderen, werkbaar en leefbaar
maken levert meer op dan de Grote Ontknoping. Daar is al vaker mee gekoketteerd. Het zou het herstel van een exclusief identiteitdenken betekenen in een
wereld van verschil.
Wat betekent het politiek-filosofische vakmanschap als VIDI kernbegrip in samenhang met de andere drie kernbegrippen – interculturaliteit, duurzaamheid
en integraliteit – voor de strategische visie, de tactische samenhang en een
operationele focus? Samen vormen ze de basis voor een scenario. Rotterdam
Vakmanstad/Skillcity biedt beleidsmatig een scenario: een collectieve praktijk waarin de participanten door (mede)gedeelde concepten gezamenlijk hun
toekomst realiseren. Als scenario is RVS een cluster handelingsperspectieven
waarin operationele focus, tactische samenhang en strategische visie samenkomen. Er zijn altijd meerdere scenario’s vereist om het gevaar van een nieuw
overkoepelend verhaal en het daarin verdisconteerde oppositionele denken
te vermijden. Vakmanstad is een van de scenario’s waarvan de beleidsopgave
bestaat uit het weven van netwerken – als vangnetten èn trampolines – langs
het breukvlak van werkstad en cultuurstad om de kloof tussen zeer kwetsbare
en zeer weerbare burgers te overbruggen. In de huidige fase van het scenariodenken ligt het accent op communicatie en participatie. Net zo min als bij
sociale architectuur is maakbaarheid een issue. (ZIE 2.2) Het gaat erom voorwaarden te scheppen waaronder interventies zich gunstig kunnen ontwikkelen.
Een scenario is dus geen toekomstvoorspelling. Het voegt zich evenmin naar
natuurwetten zoals in de natuurwetenschappen en beperkt zich niet tot hypothetische opties zoals in de geesteswetenschappen. De strategische visie RVS
voorspelt niet de komst van een vakmanstad door in een glazen bol te kijken. Zij
ziet de realisering ervan evenmin als een ijzeren wetmatigheid waarop we maar
hoeven te wachten. RVS presenteert zichzelf ook niet als een van de vele optionele modellen die top-down kunnen worden geïmplementeerd. Wat ze wel doet
is een stuk simpeler: ze ontwerpt, geïnspireerd door haar politiek-filosofische
inzichten, samen met betrokken partijen lokale scripts waarvan de realisatie
valt en staat bij de participatie van deze partijen. In die zin is RVS een lerende
organisatie.
RVS is zelf ook actor in de ‘realisering’. Als discours draagt ze bij aan doordachte daadkracht. Het volstaat niet om je een inzicht te realiseren. Als engagement en betrokkenheid eigen zijn aan interesse, dan zet een geïnteresseerd
inzicht aan tot de verwerkelijking ervan. Projectie en productie van interesse
versterken elkaar. Inzien dat een inzicht werkt, is de eerste stap in de verwerkelijking ervan. Realiseren maakt dat denken en doen – reflexieve communicatie en geëngageerde participatie – samengaan. Kortom, de strategische visie
Rotterdam Vakmanstad/Skillcity signaleert niet uitsluitend de problemen, ze
wil een substantiële bijdrage leveren aan de door haar beoogde en beargumenteerde transitie. Verantwoordelijk willen zijn voor je inzichten betekent woorden in daden omzetten. Deze dubbele realisering is de crux van het scenariodenken. Het geeft aan dat mensen in hun doordachte daadkracht deel van de
oplossing zijn.
308 - 309
woorden a ls daden
D<;@K8K@<
K<BJK9@AC8><E
medit at ie
woorden a ls daden
5.1
KLEURLOOS ROTTERDAM 2025. WERK IN UITVOERING (2004)
5.2
HET AUTOFUNDAMENTALISME VOORBIJ. EEN PLEIDOOI
VOOR COMMOBILITEIT (2003)
321
5.3
SCHOON, HEEL EN VEILIG IN VERVUILD ROTTERDAM? (2005)
328
5.4
FEIJENOORD: DRIESTROMENLAND (2006)
330
5.5
HOE BREED KAN EEN SCHOOL ZICH MAKEN? (2007)
335
5.6
DE ECOSOFISCHE TURN. OVER FYSIEKE, SOCIALE EN
MENTALE ECOLOGIE IN ROTTERDAM (2007)
339
5.7
3X IS SCHEEPSRECHT: CO 2 , C2C, ECO 3 (2008)
343
5.8
HET NIEUWE WONINKRIJK. BOUWEN AAN URBANE
5.9
5.10
INTER-ESSE (2007)
344
LICHT OP ZUID: TERUGKIJKEN IN DE TOEKOMST (2008)
352
ROTTERDAMSE OGENBLIKKEN. OF HOE VOORBIJGANGERS
BUITENSTAANDERS WORDEN (2008)
5.11
5.12
310 - 311
311
361
DASEIN ALS DESIGN. OF: MOET DESIGN DE WERELD
REDDEN? (2009)
369
‘GEZELLIG, HÈ?!’ (2009)
383
BC<LICFFJIFKK<I;8D)'),6
WERK IN UITVOERING
(Rotterdam Lezing 2004: “Kleurlo os Rotterdam 2025? Werk in uitvoering”
Met: dr. José van Eijndhoven, mr. Sadik Harcha oui en de Wo orddansers,
Bibliotheektheater, Rotterdam 12 mei 2004)
Kleurloos Rotterdam 2025. Hoe stellen we ons dit voor? Willen we een indruk krijgen
van wat onze voorspellingen waard zijn, dan is het wellicht instructief om ons ruim 20
jaar terug in de tijd te verplaatsen. Wie kon er in 1984 – dat beladen jaar van George
Orwells boek, dat beschrijft hoe veiligheid in terreur is omgeslagen – net bekomen van
de demonstratiegolven tegen kruisraketten, vermoeden dat het Oostblok 5 jaar later
zou verkruimelen en weer 15 jaar later Russische satellietstaten tot de Europese Gemeenschap zouden toetreden? Hadden we toen kunnen denken dat Mandela de eerste
president van een Apartheidvrij Zuid-Afrika zou worden? En wie had toen enig benul
van computers, Internet of GSM-tjes? Welke politicus had zich ooit om Afghanistan
bekommerd? Het enige dat in Nederland naar Afghanistan verwees, was goeie hasj
en muf geurende, harige hippiejassen. En de uitdrukking ‘ammehoela’: nooit van mijn
leven, mij niet gezien. Deze uitdrukking verwijst naar de Afghaanse koning Ammanullah, die na de Russische Revolutie in 1917 en de instorting van het Ottomaanse Rijk in
1918 het feodale Afghanistan op een hypermoderne leest schoeit, vergelijkbaar met
het Turkije onder Kemal Pascha, onder Atatürk. Tot hij in 1929 door de toenmalige geallieerden onder Britse leiding van de troon wordt gestoten. Wie richtte in 1984 sowieso
zijn blik op de islamitische wereld? Niemand dus.
1 - Prognose Rotterdam: local-global
En kijk hoe Rotterdam er rond 1984 in vergelijking met 2004 voorstaat. In 1983 wordt
deze Gemeentebibliotheek feestelijk geopend. Als centrum van kennis, beschaving en
cultuur richt de Bieb zich nog op de emancipatie van de lokale bevolking die voornamelijk werkt. Rotterdam werkstad. ’s Avonds en in het weekend kun je in het centrum
een kanon afschieten zonder iemand te raken. De bibliotheek transformeert zich echter in de loop der jaren tot een semi-openbare ruimte. Er vinden evenementen plaats,
van collectief schaken tot debatten. De boeken vol kennis zijn er nog, maar belangrijker is haar rol als informatieverstrekker. Fysiek in de vorm van uitgebreidere krantenvoorziening en baliemedewerkers, maar vooral virtueel via computers en Internet.
Kennisoverdracht is vervangen door informatievoorziening. De Bieb is een knooppunt
geworden in een virtueel netwerk dat de hele wereld omspant. De GemeenteBieb is
local en global, de bieb is glokaal.
Dit geldt natuurlijk niet alleen voor de bibliotheek. Ook Rotterdam is intussen geglokaliseerd. De doorvoerhaven Rotterdam had dat altijd al een beetje: stukgoed en bulk
worden van zeeschepen op rijnaken, treinwagons en vrachtwagens overgeheveld en
doorgevoerd. Maar inmiddels ligt de haven buiten de stad en zijn op de voormalige
haventerreinen torenhoge, bovenmodale flats verrezen. Daarvan is in 1984 nog geen
sprake: Rotterdam is dan nog een vrij platte, in zichzelf gekeerde stad.
Nederland beseft dan wel dat ‘gastarbeiders’ blijven en gaat ze dan ook ‘minderheidsgroepen’ noemen. De Minderheden nota van 1983 legt de nadruk op onderwijs in eigen
taal en cultuur en volgens toenmalig CDA minister Brinkman van Cultuur “wordt er
nergens zo goed Nederlands geleerd als op de islamitische scholen”. Pas in 1989 heet
het Rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ‘Allochtonen-
medit at ie
woorden a ls daden
312 - 313
beleid’. Er begint iets te dagen over de problemen die een open, globaliserende wereld
met zich mee brengt.
Van Wer kst ad na ar Cultuurst ad –
Terug naar Rotterdam. Rotterdam zoekt
zijn identiteit, bouwt de Willemsbrug in 1981, lanceert Radio Rijnmond in 1983. Er vindt
sporadisch een inval van de FIOD plaats bij banken zoals in 1983 bij de Slavenburgbank op de Coolsingel. Vakbondsleider Kok gaat op de schouders bij stakingen en
heeft nog geen last van ‘duivelse dilemma’s’. Feyenoord wordt in 1984 landskampioen
zonder rellen. Maar ook al vindt in de zomer van 1984 het eerste Antilliaanse Zomerfestival plaats, Rotterdam is nog lang niet de cultuurstad die het nu is. De cultuur
vindt grotendeels in besloten kring plaats: binnenskamers, in bioscoopzalen, schouwburgen en concertzalen. Poetry International moet nog Dunya voortbrengen. In 1985
wordt weliswaar met de bouw van het WTC op de Coolsingel begonnen, maar het grote
stadsdecor is nog niet opgetrokken. Het Weena is nog een vlakte. Mensen communiceren via de post en per telefoon. Van mensen die op straat plotseling hardop in zichzelf
beginnen te praten, weet je dan nog zeker dat ze psychisch gestoord zijn. Inmiddels
praat iedereen in zichzelf. Als je goed kijkt zie je een headphone.
Niemand ziet Rotterdam in 1984 als een grootstedelijk theater, ingebed in een globaal
netwerk. Voorspellen is moeilijk. Zeker bij gebrek aan kristallen bol of goddelijke
openbaringen. Nu meer dan ooit. Want in onze netwerk-, informatie- of mediasamenleving wordt informatie door allerlei media zo snel rondgepompt dat er nauwelijks tijd
is om na te denken en te overwegen. We moeten pro-actief zijn, sneller dan sneller, op
het panische af. De toekomst is meer afhankelijk van speculaties dan van prognoses.
De inschatting van een gebeurtenis verandert ons gedrag al bij voorbaat. We denken in
risico’s. Niets is meer zeker, nog het minst onze pensioenen. Het gevoel voor onveiligheid is doorslaggevender dan feitelijke onveiligheid.
We leven inmiddels in een risicomaatschappij waarin sociaaleconomische transacties
en politieke interacties glokale consequenties hebben: door een politieke omwenteling in Azië kunnen er hier ontslagen vallen en andersom. ICT is cruciaal. Alle beslissingen op lokaal en nationaal niveau liggen ingebed in internationale regelgeving en
wetten. Voor Nederlands welvaren wordt de koers grotendeels in Brussel en Washington uitgezet. Er is weinig nationale speelruimte, vooral ook omdat het politieke
bedrijf in termen van 4 hoogstens 8 jaar denkt – en altijd in coalities. Van die 4 jaar zijn
bovendien het eerste jaar (uitkristalliseren van de coalitie) en het laatste (voorbereiden op de nieuwe verkiezingen) niet productief. Voor visies beroept de politiek zich op
commissies en adviesbureaus, die zich baseren op informatie uit stapels rapporten vol
met statistieken en tabellen. De stad wordt gemanaged.
Als ik me, wijs geworden door de onwetendheid van 1984, toch laat verleiden een
toekomstbeeld te schetsen, begrijpt u dat ik me eigenlijk niet tot Rotterdam kan
beperken: ons lot is verbonden met dat van Nederland (ruimtelijke ordening, Hoekse
waard, 2 e Maasvlakte), van Europa (afschaffen landbouwsubsidies, wereldhaven) en
van de wereld (war on drugs, war on terror). Toch waag ik de gok. Hoe ziet Rotterdam
er uit in 2025? De gemeentelijke Dienst voor Stedenbouw en Volkshuisvesting (dS+V)
waagt zich in 1995 bij het 50-jarig jubileum van de Wederopbouw nog aan een prognose
voor de komende 50 jaar. Dat heette Terugkeren om opnieuw te beginnen, van scenario’s naar visies. Van al die visies is weinig over. In de Nieuwe Pastorale Politiek gaat
het dS+V, volgens de huidige directeur Mariet Schoenmakers, om het faciliteren van
betrokkenen partijen en de communicatie ertussen.
Rot t erdam 20025? –
Het enige bouwproject in Rotterdam dat zich over een periode van 20 jaar uitstrekt, is Erasmus MC. Rond 2025 zal op de huidige plek van Dijkzigt
312
een geheel nieuw Medisch Centrum met facilitaire bedrijven en shoppingmalls verrijzen: een soort DijkCity. Crooswijk is vóór die tijd al volledig getransformeerd, evenals
Nesselande in de Alexanderpolder. Er zal een vernieuwd, maar sober Centraal station
staan, aangesloten op de rest van de Randstad. De Randstad is dan één grootstedelijk gebied waarin de metro, Randrail en NS een immens netwerk vormen zoals in
miljoenensteden als Londen, Parijs en Tokyo. Er zijn geen snelwegen meer die zomaar
toegankelijk zijn. Om het immense fileprobleem op te lossen zullen er onder het asfalt
van de snelwegen binnen de Randstad sensoren liggen die communiceren met sensoren die standaard in bumpers en in het dak van auto’s zijn verwerkt. De auto’s zullen
via het GPS – of tegen die tijd wellicht geïntegreerd in Galileo, de Europese variant
van Amerikaanse spionagesatellieten – centraal worden aangestuurd. Met vaste
snelheid en op afstand van drie meter van elkaar zullen deze zich als een rij luxueuze
treincoupés van stad naar stad bewegen. Sturen is er niet meer bij. Er kan vanuit de
auto gewoon worden doorgewerkt. Eenmaal binnen de stadsgrenzen gaat dit systeem
weer over op handbediening. Tenminste, als het pasje waarmee de automobilist de
snelweg via de digitale poortjes opreed, nog kredietwaardig is of niet om andere redenen is geblokkeerd.
Kortom, surveillance en beveiliging zullen 2025 bepalen. De openbare ruimte als vrije,
oncontroleerbare ruimte zal niet meer bestaan. Dit zit al in de pen voordat de huidige
variant van de ‘war on terror’ na 11 september 2001 is uitgebroken. Eigenlijk is deze
‘war’ al direct na de Tweede Wereldoorlog begonnen met de ‘balance of terror’ tussen
het vrije Westen en het Oostblok. De openbare ruimte is inmiddels danig ingekrompen.
Niet alleen door particuliere beveiliging zoals in de semiopenbare Koopgoot, maar
ook door de manier waarop wij ons door die ruimte heen bewegen. Meestal individueel
of per gezin in één auto en liever niet met openbaar vervoer. De openbare ruimte dijt
niettemin enorm uit: door Internet en het GSM verkeer ontstaat er een nieuwe virtuele
ruimte. Deze ‘information highway’ ent zich op de bestaande, fysieke openbare ruimte.
Dit versterkt de privatisering van de fysieke openbare ruimte nog verder, ook al merken we dit niet. Al pratend in onze Gsm’etjes wordt de openbare ruimte eigenlijk een
eilandenrijk van halfvirtuele privécapsules. Ook al lijkt het alsof we vrij rondlopen, op
de keper beschouwd zijn we met onze automobielen en mobieltjes individuele afgesloten capsules. De kwaliteit van de openbare ruimte is heel, schoon en veilig.
2 - Jongeren: urban culture
Maar welke mensen zullen deze beveiligde dubbelruimte – fysiek en virtueel – deze
grootstedelijke of urbane ruimte bevolken? Buiten de kantooruren en de winkeltijden
zijn dat altijd al jongeren geweest. Ze hangen niet alleen in de openbare ruimte, ze
gaan er ook in uit. Jongeren hebben nu eenmaal iets met openbare ruimte: ze ontsnappen dan voor even aan het toeziend oog – de filosoof Michel Foucault noemt dat: de
normaliserende blik – van hun ouders en leraren. Ze leren van elkaar, ten goede en ten
kwade. Tussen thuis en school is de straat hun domein. Ook al loopt het inderdaad wel
eens de spuigaten uit, overlast is van alle tijden en wordt sterker gevoeld naarmate
we meer te verliezen hebben. Deze jongeren zijn voor het toekomstige Rotterdam van
het grootste belang, omdat, zoals de statistieken ons vertellen, Nederland vergrijst en
ontgroent, maar Rotterdam daarentegen vergroent.
313
medit at ie
woorden a ls daden
Deze grafiek geeft aan hoe tussen 2002 en 2017 de verwachte ontwikkelingen er uit
zien. Donkergrijs is Rotterdam, lichtgrijs Nederland. In Nederland zullen er circa
35% meer vergrijsden zijn (rechtsboven), baby- en kleutertal lopen terug (linksonder). In Rotterdam blijkt het omgekeerde het geval. Het aantal baby’s, kleuters en
basisschoolkinderen neemt toe tot 2017, evenals de potentiële beroepsbevolking. De
grootste aanwas is in gezinnen met een allochtone achtergrond. Er kan dus gewerkt
314 - 315
worden. Scholieren in het voortgezet onderwijs blijven nog iets achter bij de landelijke
tendens. Maar als we er nog eens 8 jaar bij doen tot 2025, dan zijn al die kleuters en
kinderen een schooltype opgeschoven en hebben we een enorme hoeveelheid pubers
en preadolescenten.
Ver jonging en vorming –
Dit voordeel heeft zijn nadeel. Het in 2003 verschenen rapport De St a a t van Ro t t er da m concludeert namelijk dat witte (kinder)rijke
gezinnen naar de buitenwijken wegtrekken, terwijl alleenstaand, arm en gekleurd in
de stad blijft. De verjonging komt dus grotendeels voor rekening van het allochtone
deel van de bevolking, dat in 2002 46% van de 598.467 inwoners uitmaakt. Dit zal na 2017
naar 2025 verder oplopen, ook al is dit afhankelijk van de economische ontwikkelingen:
lokaliseert Nederland dan komen er minder migranten, globaliseren we verder dan zullen er proportioneel meer migranten toestromen.
Maar zelfs in het geval van een economische stagnatie komen er meer allochtone jongeren. De huidige problemen rond zwarte scholen en op VMBO scholen, de hoge werkloosheid onder allochtone èn autochtone jongeren en hun vermeende onaangepastheid bieden voor de toekomst weinig florissante vooruitzichten. We hebben zelfs een
dubbel probleem. Want wie zal in 2025 de stad Rotterdam runnen? Dat zullen toch de
35 tot 45 jarigen van 2025 moeten zijn. Die generatie is nu 15 tot 25 jaar. Een probleemgroep, volgens zeggen. Justus Veenman heeft verleden jaar in zijn Rotterdamlezing al
inzicht gegeven in de hoge werkloosheid en de lage opleiding van zowel autochtone
als allochtone jongeren in Rotterdam.
Natuurlijk wijst de politiek altijd naar de meest achtergestelde groepen. Daarmee verliest ze echter de maatschappelijk succesvolle jongeren uit het oog. Want hoe houden
we al de afgestudeerden van de Erasmus Universiteit en van de Rotterdamse hogescholen, die procentueel bovendien de meest gekleurde populaties hebben van heel
Nederland, hoe houden we het intellectuele kapitaal van als die ‘bachelors’ en ‘scientific’ en ‘professional masters’ in Rotterdam? Waar wonen ze tijdens hun studie onder
de huisvestingsnormen die meer en meer de aandacht verleggen naar bovenmodale
gezinnen? Hoe herinvesteren we dit steeds verder verkleurende kapitaal? Hoe beleggen we het ontwikkelde creatieve en culturele kapitaal dat op de Hogescholen wordt
opgebouwd? Naast huisvesting zijn banen, die gericht zijn op de creatieve industrie,
zoals onder andere door Charles Landry in zijn boek The Cr e a t ive City. A To o lk it f o r
Ur ban Innova t o r s (2000) is beschreven, een minimumvoorwaarde. Voor het uitbouwen
van de broodnodige ondernemende middenklasse liggen hier kansen te over. Maar dan
moet de incassopolitiek de culturele vorming wel serieus nemen.
Om het probleem van Rotterdam 2025 te tackelen, moeten we dus nu beginnen ons op
de jongeren te richten. Rotterdam 2025 begint nu, hier. En zoals ‘werk in uitvoering’
op publieke werken en op het openbreken van de openbare weg slaat, zo gaat het mij
ook om het openbreken van de openbare ruimte in positieve zin om deze van binnenuit
op te laden. Dit gebeurt niet door controle en privatisering die uitsluiting en tegenstellingen bevorderen. Dit gebeurt door de potenties en talenten van jongeren uit te
baten, om het maar eens economisch te formuleren. Een repressief veiligheidsbeleid
mag dan als tijdelijke correctie noodzakelijk zijn, scoren via veiligheidsindexen, louter
afrekenen en incassopolitiek bedrijven is op den duur funest voor de grootstedelijke
leefbaarheid. Want wat doen we als we na de laatste fouillering met lege handen
staan? Wat gebeurt er als half-delinquente jongeren van de tuchtschool terugkomen in
de maatschappij? Hoe geven we een positieve invulling aan de omslag die met het oog
op de toekomst van jongeren, voor jongeren, maar vooral door jongeren moet plaatsvinden?
Cultuur, cul tuur, cultuur –
Cultuur is hier de sleutelterm. Het Rotterdamse
college van B&W beseft dat wel, maar weet door de leefbaarheidfixatie op schoon,
heel en veilig geen samenhangend beleid te formuleren. In de eerste collegeprogramma’s van 2002 werd nauwelijks een zin aan cultuur gewijd. In de kadernotitie “Sociale
Integratie in de moderne Rotterdamse Samenleving” van april 2003 staat de overgang
van werkstad naar cultuurstad centraal en wordt gesteld dat “het versterken van deze
aspecten en benutten van talenten van allochtone Rotterdammers van belang zijn
voor het sociale, economische en culturele klimaat in de stad”. Ook het College ziet
medit at ie
woorden a ls daden
natuurlijk in dat cultureel kapitaal tegelijkertijd ook sociaal kapitaal en economisch
kapitaal betekent: mensen ontmoeten elkaar bij culturele evenementen, leren elkaar
op een relaxte manier kennen en – laten we dat niet vergeten – geven bakken met geld
uit.
In het actieprogramma “Mensen Maken de Stad” staat wel de openbare ruimte en de
straat centraal, maar alles verloopt via Opzoomeren en Stadsetiquette. En natuurlijk
kan het Stadsdebat en de Dag van de Dialoog via communicatie de integratie bevorderen, maar het is de vraag of zo’n vorm van nadenken en reflectie volstaat. Ook beseft
het College dat het onderwijs ten dienste staat van “de sociaal-culturele integratie:
het scheppen en bevorderen van gemeenschappelijke waarden, normen en vaardigheden”(8/9). In het meest recente collegeprogramma “Rotterdam Zet Door. Op weg naar
een stad in balans 2017” is ““eindelijk een – zij het korte – paragraaf over ‘culturele
integratie’ opgenomen. Dat dit wordt getypeerd als “veruit het moeilijkste onderdeel
in het politieke integratiedebat”(41) vat ik op als een indicatie voor een te beperkte
visie op de doorwerkingen van cultuur in het dagelijks leven van jongeren.
Rick van der Ploeg, de staatssecretaris van Cultuur in het tweede kabinet Kok, richtte
met zijn nota “Cultuur als confrontatie” zijn beleid al op een verregaande cultuurparticipatie van jongeren en allochtonen. Het is hem door gevestigde gezelschappen en
instituten niet in dank afgenomen. Maar met de analyse van Rotterdam 2025 in ons
achterhoofd blijkt zijn politieke move niet geheel van zin verstoken. Het is nu zaak
om deze ‘verjonging’ en ‘verkleuring’ in een breder politiek kader te plaatsen zonder
overigens de culturele waarde van diep in de cultuur verankerde esthetische en artistieke kwaliteiten te verkwanselen. In het advies van de Rotterdamse Kunststichting
wordt daarom gewezen op dwarsverbindingen tussen wat ooit hoge en lage cultuur
werd genoemd. Die staan allang niet meer tegenover elkaar. Kunst met een grote K,
kleinkunst en culturele activiteiten integreren steeds meer. Iets technischer geformuleerd: interdisciplinariteit, multimedia en interactiviteit, dat wat in het onderzoek van
het Centrum voor Filosofie & Kunst van de Faculteit der Wijsbegeerte aan de Erasmus
Universiteit ‘intermedialiteit’ is genoemd, is kenmerkend voor hedendaagse cultuurbeleving van grazende grootstedelingen.
Deze breed ingezette cultuurparticipatie lag ook ten grondslag aan Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001. Los van alle kritiek die op de keuzes gemaakt zijn, is er een
enorme hoeveelheid cultureel kapitaal vergaard. Cultureel kapitaal dat nu ligt te verinteresten. Laten we bijvoorbeeld eens naar de cijfers van het cultuurbezoek in 2001 van
allerlei verschillende groepen in verschillende leeftijden kijken.
Wat zien we? Vrouwen participeren iets meer dan mannen. Na de film scoren pop/
wereldmuziek en dance/houseparties bij alle jongerengroepen het meest. Wat mij als
filosoof vooral interesseert, zijn kunst- en cultuuruitingen die mensen aan het denken
zetten. Die de diepgewortelde vooroordelen liefst op een humoristische, maar scherpe
wijze bespreekbaar maken. Waar als het ware sprake is van interactie op mentaal
niveau. Bij autochtonen zie je bijvoorbeeld een positieve verschuiving naar cabaret
en kleinkunst na het 25e jaar. Deze ontbreekt bij allochtone groepen, die echter met
toneel – ik noem het liever theater – in de pas blijven.
316 - 317
Cul ture l e ref l ect i es –
Maar reflecteren standup comediens, rappers en hiphoppers – denk aan de Woorddansers, die de lezing openden – ook niet voortdurend
op de samenleving? En stemt een film als Shouf, Shouf Ha b ib i die naar een tv-serie
wordt omgewerkt, niet tot nadenken bij zowel allochtonen als autochtonen? Het maken
van tv- en radioprogramma’s door jongeren voor jongeren is sowieso een emancipe-
rende activiteit, omdat ze voor de programmering en interviews heel goed over zichzelf
en anderen moeten nadenken. Ook standup comediens – Raymann – en cabaretiers als
de Najib Amhali reflecteren voortdurend. Zij ontstijgen probleemloos de benauwde
tegenstelling tussen allochtonen en autochtonen.
Hoe werken zulke reflecties door en hoe zijn deze te bevorderen? Naast de hooggeschoolden, waar ik hiervóór over sprak, is er een veel grotere groep middelbare scholieren, variërend van VMBO tot VWO, die Rotterdam 2025 zullen bewonen en bewerken.
Ook zij participeren aan de cultuur. Niet alleen in popconcerten en danceparty’s, maar
vooral op school. De meesten passief binnen vakkenprofielen van Kunst en Kunstzinnige Vorming door bezoeken aan kunst- en culturele instellingen. Uit de tussentijdse
rapportage van het CKV Volgproject bleek dat allochtone leerlingen in het voortgezet
onderwijs even actief zijn als hun autochtone medeleerlingen: “Allochtone jongeren
bleken met andere woorden even vaak aan klassieke en populaire cultuuruitingen deel
te nemen als autochtone jongeren met hetzelfde opleidingsniveau en ouders die in
dezelfde mate cultureel actief zijn”. Het opleidingsniveau van ouders blijkt altijd weer
doorslaggevend, ook al kan ik u uit eigen ervaring verzekeren dat dit geen wet van
Meden en Perzen is.
Een groot aantal jongeren is echter ook actief. De SKVR speelt de laatste jaren een
belangrijke rol in het stimuleren van wat ‘urban culture’ wordt genoemd: rap, hiphop, breakdance. De term ‘urban’ is overigens al weer door insiders uitgebannen en
vervangen door ‘eclectic’. Maar ‘what’s in a name?’ Het uitbaten van talenten van
al deze jongeren gaat makkelijker naarmate zij worden uitgedaagd en gestimuleerd
hun s k ills te tonen. Performance van s k ills produceert respect. Iedereen wil serieus
genomen worden in zijn kwaliteiten. Uiteindelijk is dit de basis van respect. Voor het
ontwikkelen van zelfrespect en respect voor anderen – om het maar eens in termen
van het normen-en-waarden debat te formuleren – zijn open communicatie en gezonde
competitie onontbeerlijk.
Ooit was er sprake van hoge en lage cultuur, maar door de beeldcultuur met zijn entertainment en terreur van de kijkcijfers loopt dit allemaal door elkaar. Sommige cultuurdragers betreuren dat. Maar ze vergeten dat het alleen in geldtermen om een keuze
gaat en zien over het hoofd dat creativiteit is gedemocratiseerd. Dat zou wel eens de
betekenis kunnen zijn van een ogenschijnlijk terloopse opmerking van Landry in The
Cr e a t ive City , namelijk dat creativiteit niet in de kern maar aan de grenzen moet
worden ontwikkeld: daar waar we op de ander botsen en niet in het uitgeholde zwarte
gat dat we zo graag ons ‘zelf’ of onze ‘identiteit’ noemen.
In de urbane straatcultuur van ‘rappende’ jongeren heet dat simpelweg ‘battelen’. In
Eminem’s film 8Mile wordt dat schitterend neergezet. Wat Idols voor SMS-end televisiekijkend Nederland is, is de ‘poetry slam’ voor urban culture. Dat Passionate dit
organiseert, ligt voor de hand. En poetry slam zal onvermijdelijk een onderdeel worden
van Poetry International. Deze ‘hybridisering’ kan binnen elke kunstdiscipline worden
waargenomen. De schone letteren hebben zelf allang ingezien dat er met schrijvers
als Abdelkader Benali, Hafid Bouazza, Khalid Boudou, Semira Dallali, Mustafa Stitou
en Ayatollah Musa een verschuiving plaatsvindt. De truc is natuurlijk deze te laten
‘doorwerken’. Zoals allochtonen moeten inburgeren, zo moeten autonome kunstenaars geleidelijk aan omburgeren. Kunst en openbare ruimte zijn een nieuw verbond
aangegaan.
3 - Geen normen, maar waarden
Wat in ‘schoon, heel en veilig’ over het hoofd wordt gezien, is het belang van cultuur
voor reflectie van of het nadenken over de interculturele problemen. Bij cultuur gaat
het over waardevolle inzichten in wat mensen van zichzelf vinden, hoe ze tegen de we-
medit at ie
woorden a ls daden
reld en hoe ze tegen elkaar aankijken. Deze waarden vinden we terug in hun oordelen
en gedragingen, helaas vaak als vooroordeel. Waarden sturen dit gedrag aan. Culturele integratie, erkent het rapport “Rotterdam Zet Door”, “heeft te maken met opvattingen en gedrag van mensen. Wanneer die te veel afwijken van de gangbare normen en
waarden beginnen doorgaans de problemen”(41). De overheid kan zich hier niet te veel
mee bemoeien, omdat het strijdig zou zijn met de constitutionele grondrechten van individuen. Waarden, daar moet je blijkbaar vanaf blijven. Daarom richt de overheid zich
op uitingen en gedrag: op normen. Het openbaar gedrag wordt ge’norm’aliseerd. De
blik van de filosoof Foucault is niet langer de strenge blik van de ouders of de leraar,
maar die van de bewakingscamera. ‘Normaliteit’ wordt gereguleerd op al die plaatsen
waar de overheid iets in de melk te brokkelen heeft: de straat, de school en in gesubsidieerde instellingen.
Deze waarden krijgen we mee met de opvoeding en tijdens de scholing, maar ook in
de vormingsfase van jongeren die aan het experimenteren slaan. Zoals gezegd, in de
openbare ruimte. Interessant is echter een opmerking in “Rotterdam Zet Door” over
“tekenen van demografische modernisering”. Deze zouden merkbaar zijn in de gezinsvorming onder allochtonen: er wordt later getrouwd, later gemoederd en er komen
minder kinderen, ook al is het procentueel meer. Het rapport vermeldt dat dit “voor een
deel berust op acculturalisatie, maar waarschijnlijk heeft de snelle aanpassing vooral
te maken met het verlangen naar materieel comfort”(34). Hieruit mag je concluderen
dat het ontbreken van materieel comfort de integratie blokkeert. Een open deur, maar
het blijft een inzicht dat het vermelden waard is.
318 - 319
Nedochtone a llo’s? –
Maar als we het over allochtone jongeren hebben,
over wie praten we dan? Vanuit veiligheidsoogpunt komen altijd weer half-criminele
allochtone jongeren naar voren. In “Rotterdam Zet Door” worden als tegenkracht
succesrijke allochtonen als een kans gezien voor de stad, maar het is de vraag of hier
werkelijk werk van wordt gemaakt. Als “ambassadeurs van een kleurrijke stad” zouden
zij via hun voorbeeldfunctie de verwarring over “Nederlandse culturele waarden en
normen”(19) kunnen opheffen. Zo wordt er in dit programma enerzijds naar de halfcriminele stadsdesperado’s verwezen, anderzijds naar de moreel hoogstaande succesvolle jongeren.
Maar normale – dat wat in overeenstemming met de normen is – allojongeren zijn
blijkbaar niet interessant. Toch zijn het deze jongeren – de grote middenmoot – die
voor een exponentiële groei van de Rotterdamse bevolking in 2025 gaan zorgen. Hun
kinderen zullen de openbare ruimte van Rotterdam 2025 bevolken. Wie zijn dit? Op de
nationale publieke tv zenders komen ze nooit sensationeel in beeld, maar doordat de
Islam na september 2001 tot favoriet spookbeeld is verheven en de hoofddoekaffaire
ongekende sentimenten heeft losgemaakt, zie je ze wel meer. Een maand geleden bij
B&W met Inge Diepman. Diepman heeft de prettige gewoonte haar gesprekspartners
serieus te nemen. In de uitzending had ze een aantal slimme, urbane, goedgebekte en
wat ik zou willen noemen: ‘nedochtone’ jongeren uitgenodigd. Meiden met en zonder
hoofddoeken die – om het maar eens door en door Nederlands te stellen – zich door
niemand de kaas van het brood laten eten. En jongens die weliswaar minder vooruitstrevend waren, maar ook niet geheel verkaasd. Niet geïsoleerd, niet geassimileerd,
maar gewoon geïntegreerd.
Het gesprek kreeg een hoogst interessante wending toen Diepman aan hen vroeg of
ze met een autochtoon wilden trouwen. Zowel de jongens als de meiden sloten dit uit.
De meesten gaven de voorkeur aan wat ik een ‘nedochtone’ allo zou willen noemen.
Geloof blijkt doorslaggevend: twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen, heette dat ooit in verzuild en goedgelovig Nederland dat toen overigens ook nog
hoofddoekjes en lange rokken droeg. Op de vraag of ze met een willekeurige allo wilden trouwen, antwoorden ze echter even resoluut ‘nee!’. Een Marokkaanse wil niet met
een Turkse jongen trouwen, een Turkse jongen niet met een Marokkaanse meid. Geloof
werd overruled door het argument: “maar dat is een andere cultuur”. Cultuur blijkt
dus doorslaggevend, niet religie. Maar waar ze eigenlijk op doelden, waren precies de
waarden die in die culturele vorming worden verinnerlijkt.
In de Rotterdam Jongeren Survey van 2000/2001 – dus even voor de aanslagen in september 2001 – onderzoekt onder andere Han Entzinger de belevenis van de Islam onder
Turkse en Marokkaanse jongeren. In vraaggesprekken en via vragenlijsten zijn 300
Turken en 300 Marokkanen van 18 tot 30 jaar onderzocht op hun betrokkenheid bij de
Islam. Hun antwoorden zijn vergeleken met 300 autojongeren met een zelfde sociaaleconomische achtergrond. Zowel sociale ongelijkheid als cultuurverschillen zijn
vanuit de belevingswereld van jongeren onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat er een
enorme diversiteit van geloofsbelevingen onder allochtone jongeren bestaat.
Dit rapport bevestigt op lokaal niveau wat de Franse Islam-kenner Olivier Roy in zijn
recente boek De g l o ba lis ering van d e Is la m (2002) beweert: er ontwikkelt zich een
typisch Europese Islam waarin de westerse waarden doorwerken. Nog een andere
conclusie van Olivier Roy is instructief. Hij laat zien dat zowel de islamitische als de
westerse wereld in een normen en waarden debat verwikkeld zijn als gevolg van de
globalisering. Deze twee heroriëntaties zouden niet tegenover elkaar uitgespeeld
moeten worden, maar er zou gezocht moeten worden naar parallelle ontwikkelingen.
In Entzingers rapport komen verschillende houdingen van jongeren tegenover de Islam
naar voren: de ‘individualisten’ die aan hun geloof een persoonlijke invulling geven
(65%, 56% M, 74% T), en de ‘conformisten‘ (34%, 44% M, 26% T), die de formele regels
van het geloof navolgen. Wat voor soort steun geven deze jongeren in het openbare
leven, in de publieke of politieke sfeer aan de Islam? Drie groepen zijn te onderscheiden: de loyale, de kritische en de ongebonden moslimjongeren. De loyale moslims
verlenen volledige steun aan de Islam, ook in het openbaar. (12%, 22% Marokkaans, 7%
Turks) Daaronder bevindt zich een kern van fundamentalistische en extreem-nationalistische jongeren, die echter – let wel: in 2001 – slechts 5% van alle jongeren uitmaakt.
De overgrote meerderheid is apolitiek of pluralistisch: ze accepteren andere opvattingen naast hun eigen inzichten. De kritische moslims zijn selectief in hun publieke
steun (54%, 56% Marokkaans, 50% Turks). De openbare ruimte is voor hen de plaats
waar integratie plaatsvindt. De ongebonden moslims verlenen echter publiekelijk
geen steun aan de Islam en zijn op zoek naar een eigen invulling. Ze zijn voorstander
van vrije partnerkeus, vrije omgang tussen mannen en vrouwen en vrije meningsuiting.
(34%, 22% Marokkaans, 43% Turks) De grote scheiding tussen de groepen loopt tussen
enerzijds de ongebonden, anderzijds de kritische en loyale jongeren. Het lijkt mij dat
de van oorsprong conservatieve moskeevereniging Milli Görüs onder leiding van de
huidige vooruitstrevende directeur Haci Karacer deze dubbelheid in zich draagt.
Uit het onderzoek komen voor de hand liggende conclusies naar voren. Zo blijkt dat intercultureel contact met de Nederlandse cultuur, een etnisch gemengde vriendenkring,
een tolerante houding ten aanzien van abortus en euthanasie kenmerkend zijn voor
de ‘individualisten’. (165) Uit het onderzoek komt echter ook iets vreemds naar voren:
intercultureel contact stimuleert bij Turkse jongeren het individualisme, terwijl het
bij Marokkaanse jongeren juist het aanpassen aan het geloof in de hand werkt. Maar
een haast zijdelingse opmerking wint na de gebeurtenissen in september 2001 aan
voorspellende waarde. Ongebonden jongeren, zo meent het rapport, staan door hun
openheid wel eerder bloot aan discriminatie. Zodra die te indringend wordt, neigen ze
ertoe loyaler ten opzichte van de Islam te worden. Zodra de openbare ruimte niet meer
open is, maar wordt afgegrendeld door vooroordelen en angsten, gaat de deur dicht
medit at ie
woorden a ls daden
320 - 321
en wordt bewaarheid waar autochtonen bang voor zijn. Het gevoel van onveiligheid
creëert feitelijke onveiligheid.
Int ercul ture l e int eresse! –
Ik sluit af. Kleurloos Rotterdam 2025. Justus
Veenman eindigde zijn lezing met de uitspraak “Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst”. Ik zou er in deze tweede Rotterdamlezing aan willen toevoegen, dat de toekomst nu begint. Het gaat in onze globaliserende en multiculturele samenleving niet
om het gescheiden naast elkaar bestaan van statische culturele, etnische, raciale,
nationale of religieuze identiteiten, allemaal opgesloten in hun privéwaan. Als het
over waarden gaat, moeten we deze niet in mensen, maar tussen mensen situeren. Dat
is de grondbetekenis van inter-esse: er tussen zijn, zoals in de openbare ruimte. Bij
gebrek aan interesse is de typering ‘multicultureel’ politiek-strategisch uitgewerkt.
Waar het echter om gaat zijn de minder voorspelbare, maar veel realistischer spanningen tussen achterhaalde allochtone en autochtone identiteiten die langzaam aan het
leeglopen zijn. Laten we daarom maar over ‘intercultureel’ spreken. Spanningen die
nu eenmaal met deze tussenposities gepaard gaan onderdrukken, werkt alleen maar
averechts. Dit ‘tussen’ of ‘inter’ is de onvoorspelbare kwaliteit waar het in de toekomst
wel eens op aan zou kunnen komen. Het is onze opgave dit ‘inter’ artistiek, intellectueel en politiek op de kaart te zetten.
?<K8LKF=LE;8D<EK8C@JD<
MFFI9@A
EEN PLEIDOOI VOOR COMMOBILITEIT
(Gepubliceerd in: In Transit. Mobiliteit, stadscultuur en stedelijke ontwikkeling in Rotterdam. Paul Meurs en Marc Verheijen (red.), NAi Uitgevers, Rotterdam 2003, pp. 124-143)
Een reiziger keert op een late vrijdagmiddag midden december terug naar Rotterdam
van een werkbespreking op Long Island, New York State. Door de plots opstekende
sneeuwstormen komen treinen later op Penn Station aan. Aansluitingen worden
gemist. Ook al proberen de etherische stemmen die de ijle transitoruimte van Newark
vertrekhal vullen, de reizigers hoopvol te stemmen, op de beeldschermen blijven gatenummers en vertrektijden verspringen. Vliegtuigen moeten ontijzeld worden. Afspraken komen onder druk te staan. Het gsm’tje van de reiziger heeft niet genoeg bereik,
een telefoonkaart is niet voorhanden.
Wanneer het vliegtuig de nacht inglijdt, kan de reiziger via de in de armleuning verzonken cell phone met zijn visacard alsnog bellen. Vanaf zijn van een opvouwbare keyboard voorziene pocket pc verstuurt hij wat emails. Aantekeningen worden uitgewerkt.
Ondertussen spoedt het vliegtuig zich, ogenschijnlijk stilhangend, met een snelheid
van meer dan 900 km per uur naar de andere kant van de oceaan. De reiziger volgt op
een schermpje voor hem het stapvoets af te leggen transcontinentale traject.
Op Schiphol aangekomen staat op de informatieschermen voor aankomende en vertrekkende treinen dat bevroren bovenleidingen op het traject Amsterdam-Schiphol
voor de vertragingen zorgen. Reizigers klampen zich jetlagged, halve gesprekken
voerend, aan hun mobieltje. De meesten kletsen glazig voor zich uit, sommigen verkeren alweer in alle staten van paraatheid en geven de laatste stand van zaken via een
headphone door. Op Rotterdam Centraal pint de reiziger wat euro’s en stapt in een
gereedstaande taxi. Hiermee krijgt de intercontinentaal en interlokaal congestieve
commotie een couleur locale: zij loopt uit op urbane constipatie. Drie rijen dik worden
auto’s langs zes verkeerslichten uit het centrum geperst. De weinig verkeersveilige,
maar goedbedoelde schijnmanoeuvres van de Rotterdams-Marokkaanse chauffeur
ten spijt kost het meer dan een kwartier om voorbij het 500 meter verderop liggende
Hofplein te komen.
Hun gesprek over de praktische paradox van de automobiliteit – immobilisering door
een exces aan automobiliteit – wordt keer op keer onderbroken door een stem uit de
taxicentrale. Maar de chauffeur weeft zijn reacties handsfree door het gesprek dat hij,
wijzend op een klein schermpje onder de voorruit, verlegt naar snelle en verre ritten:
via het GPS (Global Positioning System) kan de route naar iedere willekeurige straat
in Helsinki, Moskou of Casablanca worden getraceerd. De auto blijkt niet alleen vectoraal toegesneden op de hele globe, het systeem sluit zich ook als een maatpak om de
gebruiker: links onder het dasHBOard zit een knop met drie gecodeerde instellingen,
één voor iedere dienstdoende chauffeur. Als deze zijn eigen code intikt, worden zijn
gegevens gedownload en schuift de chauffeursstoel in de voor hem optimale positie.
Eenmaal het centrum uit, verloopt de reis verder voorspoedig. Bij de voordeur toetst de
reiziger zijn huiscode in, loopt door de hal naar de gereedstaande lift en zoeft omhoog.
In de slaapkamer knipt hij de tv aan en zapt langs de kanalen. Hij wordt aangespoord
een gsm’etje met een ingebouwde camera aan te schaffen om te mms’en. Op elk wil-
medit at ie
woorden a ls daden
322 - 323
lekeurig moment kan de bezitter zijn vrienden telematisch deelgenoot maken van zijn
omgeving. Doodmoe van het razende stilzitten en het hyperactieve gadeslaan valt de
reiziger ten slotte in een diepe, diepe slaap.
De auto: van st a tussymbool na ar best a ansmidde l –
Waaruit
bestaat onze huidige automobiliteit? In het antwoord liggen alle bovengenoemde
elementen besloten. We kunnen we ons niet langer beperken tot inter- en intralokale
constipaties, onbetaalbaar openbaar vervoer, het gebrek aan betaalbare parkeerruimte en meer dan 1000 verkeersdoden per jaar. De nijpende problemen die met onze
automobiliteit gepaard gaan zijn niet uitsluitend op nationale basis op te lossen met
Kokse kwartjes, hogere verkeersdrempels, bredere autosnelwegen, intenser carpoolen
en bobben. Automobiliteit is een wereldomvattend probleem. Als collectief bewustzijn
is het geïntegreerd in individuele levensvisies en schraagt het het leven van alledag.
Auto’s zijn alleen verstokte autofoben nog een doorn in het oog omdat deze hen het
zicht ontnemen op het onwerkelijke verkort van hun nostalgisch perspectief: het
autovrije dorpsplein. Voor doorsnee mobiliteitsconsumenten vormen auto’s echter
een onvervreemdbaar aspect van hun ‘rurbane’ bestaan dat platteland (rural) en stad
(urban) doorkruist.
Maken zij gebruik van hun vervoersmiddelen of worden ze erdoor geleefd? Deze vraag
schetst geen realistische alternatieven. In een wereld die bol staat van de hulp-, vervoers-, communicatie-, genots- en verdovende middelen, zijn middel en media – zonder
dat iemand dat overigens wilde – allang doel op zich geworden. In automobiliteit als
manier van leven valt het onderscheid tussen middel en doel weg. Tot de jaren zeventig
van de vorige eeuw was het nog enigszins overzichtelijk. In Nederland werd de auto
als ‘luxewagen’ bestempeld. De auto was een individueel statussymbool en de DAF
een nationaal icoon.
Door mondiaal gespreide assemblage, transnationale geldstromen en overplaatsingen
naar lageloonlanden werd echter de nationale basis onder de auto-industrie weggeslagen. Eerder was de auto in verkiezingsprogramma’s van socialistische partijen
als primaire levensbehoefte gekenmerkt. Zo verloor de auto met zijn instrumentele
waarde ook de transgressieve meerwaarde die excessief genot nu eenmaal aankleeft.
Maar op gezette tijden steekt het fenomeen ‘scheuren’ de kop op en bekent een minister genotzuchtig de snelheidslimiet te overschrijden. Automobilisten willen zich zo
vrij voelen als een vogel zonder vogelvrij te worden verklaard.
Lifestyling en branding rond de auto wordt na de Tweede Wereldoorlog in het op massaconsumptie gerichte Europa al groots ingezet. Roland Barthes analyseert in Mythol o g ie ën (1957) de presentatie van de nieuwe Citroën DS. Deze werd “meer als beeld
geconsumeerd dan als gebruiksvoorwerp”(M193). Ook Barthes wijst op het verdwijnen
van de instrumentele waarde van de auto en benadrukt de inrichting van de auto als
privéruimte. Het chroom dat beheersing van de snelheid uitstraalt, duidt meer op
comfort dan op prestatie. Design wordt huishoudelijker: “Het dasHBOard heeft meer
weg van een panel met knoppen in een moderne keuken dan van een schakelafdeling
in een fabriek”(195). De ramen suggereren een organische, insectachtige ‘lichtheid’,
de science fiction-achtige naadloosheid van de nieuwe Citroën DS – déesse – verleent
haar een haast goddelijke glans.
In de jaren zeventig raakt deze verbeelding televisioneel in een stroomversnelling.
Automobiliteit wordt steeds meer geconsumeerd als andere producten en diensten
in onze op belevenissen georiënteerde economie. De auto als ding wordt het contractiepunt voor ervaringen die gericht zijn op actief, ondernemend leven. De interlokale
massaconsumptie van door Meta de Vries aangeprezen uitstapjes is de nationale
pendant van de seriegeschakelde, internationale publieke verkeersstromen naar
de vele vakantiebestemmingen. Daarin wordt een automobiel wereldburgerschap
geconsumeerd dat individuele bewegingsvrijheid verbindt aan veilig en comfortabel
entertainment. Twee Boeings die zich in het WTC boren of een op handen zijnde oorlog
met Irak veranderen daar niets aan, tenzij daarmee de olietoevoer in gevaar komt en
de olieprijzen omhoog schieten.
De He ilige Koe: e en autof undament a list isch par adogma –
Automobiliteit is een niet weg te denken kwaliteit van het leven zelf geworden. Kritiek op de vanzelfsprekendheid ervan wordt door de autofiele medemens als een
anti-emancipatoire ondermijning ervaren van de hoogste waarden en idealen van het
moderne bestaan: individuele autonomie, esthetische perfectie, comfortabele privacy,
progressieve versnelling en ongelimiteerde bewegingsvrijheid. Peter Sloterdijk noemt
in Eur o t a o ïs me. Over d e krit ie k van d e p o lit ie ke k ine t ie k (1989) de automobilist
de technische dubbelganger van het principieel actieve, transcendentale subject dat
na de Franse Revolutie zijn beslag krijgt in het werk van Immanuel Kant. Dit subject is
de moderne erfgenaam van Aristoteles’ Onbewogen Beweger, de goddelijke demiurg en kosmische perpetuum mobile. De kritiekloze aanbidding van de Heilige Koe
als toonbeeld van moderne hyperactiviteit getuigt nog steeds van deze dogmatische
pseudo-religiositeit.
Het geloof in de auto als technologisch mirakel ligt dieper in de menselijke ziel
verankerd dan welk kritiseerbaar theologisch dogma dan ook. Automobiliteit is een
paradogma. Dit is zo vanzelfsprekend dat de kritiekloze verdediging van het autobezit
als ‘autofundamentalisme’ kan worden bestempeld. Dat de VVD enkele jaren geleden
een wetsvoorstel indiende om automobiliteit – lees: autobezit – als grondrecht in de
grondwet op te nemen, wekt vanuit dit perspectief geen verbazing. Voor de autofiele
meerderheid is de eis van een minderheid om de auto aan de kant te zetten te vergelijken met het weerzinwekkende verzoek van een gezond persoon om een van zijn benen
te amputeren, een verlangen dat bekend staat als apotemnophilia. De morele afweer
die velen bij zo’n weerzinwekkend verzoek voelen opkomen, is zonder meer vergelijkbaar met de weerzin die het uitbannen van de auto bij autobezittters oproept.
Par adoxen van de automobilit e it –
Automobiliteit is een structureel
aspect van het moderne, westerse verlangen. Mensen uit het westen willen altijd wel
ergens naartoe. Een zekere existentiële onrust is dit autonome individu na de dood
van god niet vreemd, maar de hyperactiviteit van het hedendaagse verlangen gaat op
een gedenkwaardiger traditie terug. Het is een individuele spiegeling van koloniserende en imperialistische aandriften van natiestaten, technologische innovatiedrang
van de wetenschappen en de zucht naar het nieuwe in de kunsten. In een wijsgerigantropologische reflectie op de aard van deze dadendrang komt de vraag op naar wat
de automobiele mens precies beweegt. Willen we ons zo geriefelijk, veilig en efficiënt
mogelijk van A naar B bewegen? Een blik op een ochtendspits of het stadscentrum in
het weekend logenstraft deze gedachte onmiddellijk.
Er is blijkbaar ook iets anders aan de hand. Het genot van het rijden om het rijden –
van zondags- tot joyrijders – speelt nog wel een rol. Maar belangrijker is de beschikbaarheid van een auto. Dit alleen al houdt een belofte van vrijheid en autonomie in: we
kunnen immers weg wanneer we willen. De belofte die van de automobiele paraatheid uitgaat, wordt herhaald in politieke programma’s, wetenschappelijke traktaten,
technologische voorspellingen en economische verwachtingen en wordt gepraktiseerd
in het parlement, rechtszalen, SER onderhandelingen en musea met het zelfkritische
individu met zijn keuzevrijheid en zelfbeschikking als richtsnoer.
Het activistische, moderne zelf (Grieks: autos) overspeelt in zijn excessieve zelf-
medit at ie
woorden a ls daden
beschikking echter zijn hand. De ultieme consequenties leiden tot merkwaardige
paradoxen. De platte opvatting van automobiliteit – het bewegen (Latijn: mobilis) met
je eigen auto – slaat in de file of in het dynamisch voorparkeren – spiedend rondrijden
op zoek naar een parkeerplek – individuele vrijheid om in een collectieve vorm van
gevangenschap. Op ethisch vlak, waar de vraag naar leven en dood speelt. is dat nog
duidelijker: van “baas in eigen buik” tot het recht op zelfdoding is het zelfbeschikkende individu omwille van de kwaliteit van een individueel leven gemachtigd met een
autonome geste een eind aan een leven, zelfs zijn eigen leven te maken. In tegenstelling tot Palestijnse zelfmoordenaars gaat het hier om de kwaliteit van het eigen leven.
De onmogelijkheid om de ecologisch catastrofale invloed van massaal autogebruik
vanuit internationale samenwerkingsverbanden te keren is een indicatie voor dezelfde
paradoxale logica op het vlak van de automobiliteit.
Strookt deze zelfvernietigende logica met het beeld van de verlichte moderne mens?
Om hier een antwoord op te krijgen is een cultuurhistorische verdieping onvermijdelijk. Het moderne verlichtingsproces – collectieve en individuele emancipatie en
kritische bewustwording – kent namelijk een ‘onzichtbaar’ supplement: sensorische
verlichting. Daarin is sprake van toenemende sensibilisering van ons zintuiglijk apparaat, kort gezegd ons lichaam. De mechanische en elektronische uitbouw ervan wordt
door Marshall McLuhan in Und er s t and ing Me d ia (1966) begrepen als de verlenging
en intensivering van allerlei lichamelijke functies, waartoe hij overigens ook ledematen en organen rekent. De verworvenheden van deze sensorische verlichting zijn evenmin terug te draaien als de kritische bewustwording waartoe de Verlichting doorgaans
wordt gereduceerd.
Fysi e ke ver licht ing: versne lling –
324 - 325
Sensorische verlichting heeft twee
componenten: een fysieke en een visuele component. In de fysieke verlichting streven
we door versnelling naar opheffing van lichamelijke ongemak. Lopen is vermoeiender
en motorrijden kouder dan rijden in een auto met airconditioning. Zo verplaatsen individuen zich vanaf het eind van de 18 e eeuw comfortabeler en sneller in stoomtreinen en
– na de uitvinding van de explosie- en straalmotor – in personenauto’s en privévliegtuigjes. Het loskomen van het ‘bezwaarde’ lichaam roept een extatisch gevoel op. Op
de vraag of we ons een maatschappij kunnen voorstellen die het lichaam ontkent zoals
eerder de ziel is ontkend, antwoordt Paul Virilio in He t ho riz on-ne ga t ief (1984) dat dit
de maatschappij is waarnaar wij nu op weg zijn. In zijn analyse van de relaties tussen
macht, transport en versnelling concludeert hij dat het geheim van iedere heerschappij
in een ideale gewichtsloosheid ligt.
De fysieke verlichting wordt voltooid in de eerste maanvlucht. De Apolloastronaut
zweeft in het luchtledige. De televisionele mens wordt dan ook voor het eerst een blik
op de globe vergund. Met de overwinning op de zwaartekracht zet de opmars van visuele surveillance door. Snelheid is voor de astronout een functie van een zuivere
waarneming van punten en vlakken. In Mytho l o g ie ën kondigt Barthes de komst van
deze ‘jetmens’ aan. Het is “een nieuw ras in de luchtvaart dat dichter bij de robot
dan bij de held staat”(119). De jetmens wordt uit vrije wil één met ‘zijn’ machine en
media, wat opnieuw een paradox oplevert: in het autonome streven naar gewichtsloosheid draagt de piloot zijn autonomie over aan de technologie. In zoverre hij zich
naar de maat van zijn middelen richt, is hij middelmatig. Geen autonomie, geen held,
maar absoluut geloof in en machiniek functioneren binnen een allesomvattend technologisch systeem. De middelmatige mens staat nog slechts in verbinding met de wereld
via visuele representaties op een interface. Geloof in zichzelf staat gelijk aan een absoluut vertrouwen in de hem omringende technologie. Dit autofundamen talistische geloof
wijst opnieuw op een pseudoreligieuze onderstroom in de extatische automobiliteit.
Visue l e ver licht ing: t r anspar ant e sur ve illance –
Fysieke verlichting
gaat gepaard met visuele verlichting. Auto’s, mobieltjes en modems zijn onlosmakelijk
met elkaar verbonden. Een BMW zonder gsm of GPS, kortom zonder ICT is ondenkbaar. In premoderne tijden verlosten kampvuren, kaarsen en olielampen de mens van
het duister. De ontdekking van elektriciteit en de uitvinding van de elektrische lampen,
telefoons en televisie maken na de digitale revolutie computergestuurde voertuigen
mogelijk. Het ‘bakkie’ wordt ingewisseld voor de gsm die vervolgens wordt ingelogd in
een technoscape. In het publieke domein lichten nu naast lantaarnpalen immens grote
flatscreens en miljoenen displays op. Voorheen ongekende openbare ruimten openen
zich: van virtuele plaza tot digitale steden. Vervoersmiddelen kunnen niet zonder
technologie en verkeersstromen zijn onbeheersbaar zonder een technologische infrastructuur. Ieder vervoermiddel is als informatiecel tevens een interactieve interface,
aangesloten op door orbitale satellieten gevoede computers. Elke automobiele beweging – van auto’s, mobieltjes of mobiele SCUD raketten – kan via het GPS getraceerd
worden. Niet-ingelogde wezens of uithoeken buiten het bereik van zendmasten kunnen
door spionagesatelieten tot op de vierkante meter worden gescand. De fysieke automobiliteit van individuen wordt steeds meer door deze surveillance bepaald.
Bereisde wereldburgers krijgen daar mee te maken, maar ook shoppende prosumenten, loslopende huisdieren en verdwaalde kinderen, ‘grounded’ veroordeelden en van
extramurale zorg afhankelijke bejaarden. Cash flow begint bij de chipper, de eerste
chip is in Engeland al in een kind ingebouwd om ontvoering te pareren en electronisch
huisarrest is al een dagelijkse praktijk. Terwijl automobilisten met de auto sigaretten
halen op de hoek, shoppen bejaarden via het Internet. Zij bankieren thuis, roepen via
een centraal alarm hulp in van de thuiszorg of sms’en of msn’en met de kleinkinderen
in Australië. Zij razen lichaamloos over de wereld.
Het criterium voor hun automobiliteit is niet paardenkracht, maar de lichtsnelheid
waarin visuele transparantie (licht) en materiële verlichting (snelheid) samenvallen.
De huidige automobilisering, kortom, brengt drie aspecten van de moderne Verlichting
bijeen: geestelijke, materiële en visuele verlichting. Sensorische verlichting spoort
echter niet met kritisch oordelen. De eerste wordt niet door de laatste gecontroleerd,
hoogstens gelegitimeerd. Zou zelfkritische bewustwording doorslaggevend zijn, dan
zouden vele automobilisten hun auto al lang aan de kant hebben gezet, overtuigd door
ecologische, esthetische, veiligheids- en stadsplanologische nadelen. Dat dit niet
gebeurt, betekent niet dat het vlees zwakker is dan de geest. Het is veeleer een indicatie voor een gemeenschappelijk oriëntatiepunt van de sensorische en geestelijke
verlichting.
Capsul a ire bewust zi jn en r adica l e midde lma t ighe id – Dit gemeenschappelijke oriëntatiepunt is de autonomie en onschendbaarheid van het individuele
innerlijk als het geestelijk privédomein. Deze zelfgenieting ervan heeft iets narcistisch en asociaals. Het laatste wordt benadrukt door het tegenover het openbare
leven te zetten. Onder het mom van smaak en inzicht is dit geestelijk narcisme in de
moderne burgermaatschappij zo gecultiveerd dat individuen zich konden onderscheiden van de massa. Zo hebben cultuurpedagogische praktijken, gericht op ontwikkeling
en emancipatie, in witte kubussen – musea – en zwarte dozen – theater- of concertzalen – getracht de esthetische sensibiliteit van haar burgers te cultiveren. Rick van
der Ploeg besefte dat edutainment de hedendaagse gestalte is, maar meende niettemin door de stimulering van theaterbezoek door allochtone en autochtone jongeren
inburgering te bevorderen. Witte kubussen en zwarte dozen mikken nog steeds op de
innerlijke ervaring van toeschouwers en toehoorders. De lichamelijke aanwezigheid
van anderen wordt zoveel mogelijk teruggedrongen. Ook al is het beleid op culturele
medit at ie
woorden a ls daden
interactiviteit gericht, toch spreekt men nauwelijks, gaat het licht nog uit, mag niets
worden aangeraakt en wordt het innerlijk in musea via een audiofoon en computer
geïnformeerd.
Dit ‘capsulaire’ bewustzijn vinden we ook terug in automobiele ervaringen, ondanks
het feit dat daarin de sensorische verlichting centraal staat. Wordt de jetmens
beschermd door een drukcabine om niet door de versnelling vermorzeld te worden,
automobilisten worden door auto’s en gsm’etjes ingekapseld. Deze respectievelijk fysieke en virtuele capsules zijn net als een huis afgegrendeld met codes en password.
Het zijn privéruimten, ook al bewegen ze zich in het publieke domein. De automobiele
actieradius vertakt zich vanuit het privédomein: met de auto wordt naar alle kanten
huiselijke geborgenheid, warmte, veiligheid en comfort het publieke domein in geschoten en met het gsm’etje trekt de beller in het openbaar vervoer de huiselijkheid naar
zich toe. Door het inbouwen van ICT in de auto en de implantatie van het gsm’etje in
de openbare ruimte komen automobilisten eigenlijk nooit meer hun huis uit. Met hun
medereizigers in zicht is het contact met huisgenoten en collega’s interfaciaal .
Dit houdt de illusie in stand dat in vrijheid afwegende en bewegende automobilisten
heerser in eigen huis is, meer piloot dan passagier, meer machinist dan medereiziger.
Ingesnoerd in veiligheidsgordels hebben ze toch wat weg van de volledig verlamde
wiskundige Stephen Hawking, beroemd door zijn pogingen de fundamentele krachten
van het universum onder één noemer te brengen. Net als Hawking zijn ze geen ‘ghost
in the machine’, maar ‘ghost as the machine’. Als mediamatische motormensen staan
ze niet meer buiten of boven hun middelen en media, ze zitten er middenin. Door zich
in hun media of deze in henzelf in te bouwen, is hun realiteitszin en zelfervaring op de
maat van deze middelen toegesneden.
Tijd- en ruimteoriëntatie blijken afhankelijk van het gebruikte medium. Ieder middel
kent zijn eigen maat. Neem autobezitters hun auto af en zij raken even gedesoriënteerd en ontheemd als al die diegenen wier tv in beslag wordt genomen, telefoon wordt
afgesloten of server plotseling down is. Pas onder ‘gedepriveerde’ omstandigheden
blijken transportmiddelen en communicatiemedia meer dan comfortabel hulpmiddelen. Op straffe de gebruiker anders als verslaafden te moeten aanmerken, moet in het
verlies wel erkend worden dat het onmisbare bestaansmiddelen zijn.
326 - 327
Openba ar ver voer: v an autof undament a lisme na ar commobilit e i t – Tot nu toe is er onwillekeurig een onderscheid gemaakt tussen de autobezitters, openbaar vervoer reizigers en telewerkers thuis. Het mag echter duidelijk zijn dat
met het oog op het verschijnsel automobiliteit het onderscheid tussen deze groepen
steeds meer vervaagt. Eigenlijk is de tegenstelling privé-openbaar sleets geworden.
Openbaar reizende mobiliteitsconsumenten zitten vast door vertragingen, maar zijn
virtueel wendbaarder en communicatief actiever dan ooit, terwijl automobilisten ook
steeds meer geïmmobiliseerd raken, maar virtueel even wendbaar zijn als hun openbare pendanten. Op de keper beschouwd zijn het allemaal thuiswerkers.
Er komt een moment dat het onderscheid zo minimaal zal zijn dat de weigering de auto
op te geven expliciet autofundamentalistische proporties zal aannemen, omdat de
praktijk de tegenstelling zal hebben opgelost. Met een volledig GPS gestuurd beheer
van verkeersstromen over gesensoriseerde autosnelwegen zal de overheid in de toekomst mobiliteitsparadoxen oplossen. Feitelijk wordt een met sensoren volgestouwde
auto dan dynamisch geparkeerd in een autocolonne. Alleen in de wijk is de illusie
van autorijden nog vol te houden. Maar die ligt vol met verkeersdrempels. Op gesensoriseerde autosnelwegen zullen zich mobiele files voortbewegen. In deze geïmmobiliseerde mobiliteit dient zich ten slotte de ultieme paradox van het manipulerende,
automobiele subject aan: handsfree sturen in een geïmmobiliseerde automobiliteit.
Net zo min als camerabeveiliging in openbare ruimten zal dit alles aan het vrijheidsgevoel van automobilisten iets afdoen. Hoe meer communicatie- en informatiemiddelen
in een automobiele capsule worden verwerkt, hoe vrijer en veiliger zij zich voelen.
Uiteindelijk zullen ze even vrij, autonoom en veilig zijn als hun telewerkende en treinreizende tegenhangers. Op het vlak van de persoonlijke ervaring schenkt de capsule
automobilisten een gecentreerde ervaring van zichzelf: in hun oor en oog komt alles
samen en zij zitten aan de knoppen. Maar vanuit een radicaal middelmatige optiek is
dit capsulaire bewustzijn een leeg middelpunt dat pulseert op de maat van de middelen. Het is een knooppunt in een web dat met fysieke en virtuele draden geweven is.
De automobilist is een kruispunt van mediale vectoren.
Zodra we deze gedachte doorzetten blijkt het capsulaire bewustzijn zelf een transitoruimte te zijn, waar de boodschappen doorheen suizen. Als we de vraag naar de
kwaliteit van het publieke domein en de aard van deze nieuwe openbare ruimte stellen,
dient zich een verbluffend antwoord aan: privé is volledig openbaar geworden. Automobiliteit is allereerst mobiliteit met anderen: commobiliteit. Het lijkt alsof hiermee
het pleit beslecht is in het voordeel van het openbaar vervoer. Want waarom zouden
we de onvermijdelijke consequentie van onze excessieve automobiliteit niet trekken en ruimte scheppen voor geavanceerde èn gratis openbaarheid? Waarom zouden
we de gedachte niet toelaten dat de ervaren onveiligheid op straat wellicht mede
veroorzaakt wordt door de reductie van het publieke domein tot een optelsom van lege
privédomeinen die de ruimte alleen maar gebruiken om boodschappen te vervoeren?
Toegegeven, een postautomobiel bestaan is een ondenkbare optie. Maar zolang we
ons ‘zelf’ nog met ‘auto’ vereenzelvigen en ‘the medium the message is’, komen we in
het denken over mobiliteit in relatie tot de openbare ruimte niet veel verder. Wellicht is
de veiligheid en levendigheid van de openbare ruimte meer gebaat bij het openbreken
van de capsule en het propageren van openbare interacties en publieke interesse.
medit at ie
woorden a ls daden
328 - 329
J:?FFE#?<<C<EM<@C@>@E
M<IML@C;IFKK<I;8D6
(Gepubliceerd in het Rotterdams Dagblad,19 april 2005, p. 9)
Verleden week vergaderden in Rotterdam artsen en specialisten met Zijne Excellentie
minister Hoogervorst van Volksgezondheid over de stand van zaken in de volksgezondheid. ‘Stand van zaken’ is een correcte benaming, want er gaat in de zorgsector veel
geld om: een kleine 50 miljard euro per jaar. Onze consumptiesamenleving bevordert
paradoxaal gedrag. Er wordt door jong en oud overmatig veel gegeten, gerookt en gedronken. Als filosoof heb je over dit soort onderwerpen doorgaans weinig te melden.
Excessief denken is wel verslavend maar nimmer belastend, zolang het maar niet in
getob ontaardt en je je directe omgeving er niet teveel mee lastig valt. Maar sinds het
thema van de Maand van de Filosofie ‘Overvloed en Onbehagen’ is, vallen mij toch
plotseling een aantal zaken op.
Hoogervorsts onbehagen betreft de excessieve levensstijl van zelfverzekerde consumenten. Hij wil verhinderen dat verstokte rokers, immer dorstige drinkers, excessieve eters en onverbeterlijke spuiters, kortom hardnekkig verslaafden, onbeperkt
aanspraak mogen maken op medische behandeling. Zijn er niet genoeg organen dan
kunnen excessieve consumenten of onbehagelijk overvloedigen het schudden. “Je
kunt er niet op los leven”. Daar is natuurlijk wel iets voor te zeggen, zeker ten aanzien
van topmanagers die aan geldzucht lijden. Ten slotte moet iedereen zich beheersen.
Volhard je in je slechte gewoonten dan rest een zorgverzekeraar niets anders dan je,
gegeven de schaarse tijd en middelen, uit te sluiten. Eigen schuld, dikke bult.
Mensen investeren overal in, van relaties tot consumptiegoederen, meent Hoogervorst, maar niet in hun gezondheid. Dat mag dan waar zijn, de overheid knijpt wat
betreft de volksgezondheid soms een oogje toe. Dit heeft veel weg van een instemmende knipoog. Want hoe kijkt ze tegen andere consumptiegoederen aan? Is excessief
autorijden geen ongewenste levensstijl? Net als met roken schaadt het de automobilist en zijn omgeving. Verkeersdoden zijn weliswaar een bedrijfsrisico, maar geldt dat
ook voor allergieën en CARA, variërend van benauwdheid tot longemfyseem? En wat
te denken van de stresseffecten en karakterdeformaties van automobilisten als gevolg
van het dynamisch parkeren in de binnenstad tijdens het weekend? Wie betaalt die
kosten? Wie wordt hier op zijn levensstijl afgerekend?
Rotterdam is de meest vervuilde stad in Nederland. De hoofdoorzaak is excessief
autogebruik. Heeft Hoogenvorst hier nog geen (vervuilde) lucht van gekregen? Als
we de Europese maatstaven hanteren mogen er straks in Zuid-Holland zelfs geen
woningen meer worden gebouwd. Excessief rijden drukt dus niet alleen op de budgetten van volksgezondheid, maar ook op die van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening,
milieu en natuurlijk de politiecorpsen, hoewel deze met de uitgeschreven bonnen de
jaarlijkse begrotingen aardig sluitend weten te krijgen.
Is de auto een drug? In het VPRO drugsdebat van afgelopen zondag werd het gereguleerd vrijgeven van harddrugs bepleit. Drugsgerelateerde criminaliteit kost miljarden.
Misgelopen accijnzen scheelt de staat miljarden. Belasting heffen, keurmerken instellen en pasjes invoeren, luidde de eis. De jury oordeelde typisch Nederlands: helft voor,
helft tegen. De levensstijl van de addict vormde een onneembare hobbel. Stel dat we
een onderscheid maken tussen ‘zacht’ en ‘hard rijden’. Gaat de redenering dan ook op
voor automobiliteit?
Dit vergt een cultuuromslag. Want automobiliteit – met de nadruk op ‘auto’ en niet,
afgaand op het fileprobleem op ‘mobiliteit’ – was ooit haast een grondrecht. Zo blijkt
vrijheid van snelheidsbeperkingen te vergelijken met die van meningsuiting. De file
geldt als vrijheid van vereniging en de heilige koe valt dan onder de vrijheid van godsdienst. Al deze vrijheden schragen een excessieve levensstijl, waar Hoogenvorst juist
zo’n punt van maakt. Zet de tv maar aan. Ook al groeit het collectieve onbehagen met
het ervaren genot en rijzen de individuele en collectieve kosten de pan uit, autorijden
wordt aangeprezen als een begerenswaardige manier van leven: snel, alert, paraat,
verleidelijk, stijlvol en weerstandsloos. Het middel (auto) is de boodschap geworden
(goede leven): the medium is the message. Als we daarbij nog eens incalculeren dat
auto’s in economisch opzicht vooral olie betekenen, dan wordt duidelijk waarom het
reguleren van hard rijden om eco-sociale redenen voor velen een onhaalbare kaart
lijkt.
Een autovrij centrum, de SUV of asobak aan banden en 80 km/u op de Ring worden
echter reële opties als we het Rotterdamse motto ‘schoon, heel en veilig’ ruimer lezen.
Rotterdam kan ook hier het voortouw nemen. Den Haag kijkt aandachtig toe wat hier
gebeurt. Wethouder Hulman kan een nieuwe weg inslaan door ‘zacht rijden’ in de stad
te bevorderen en ‘hard rijden’ aan de buitendeuren strikt te reguleren. Of variërend op
een bekende Chinese slogan: laat 1001 bussen opnieuw rijden. De Volksgezondheid zal
er bij gebaat zijn.
medit at ie
woorden a ls daden
=<@A<EFFI;1
;I@<JKIFD<EC8E;
(gepubliceerd in: Gallichoordt, Feijenoord, Argus, Rotterdam 2006,
pp. 7-9)
In mijn herinnering is de Rosestraat even smal als lang. Voor een kleuter kwam er geen
eind aan. Op het Noordereiland opgegroeid bracht ik de eerste zeven jaar van mijn
leven door op de grens tussen het Centrum en Zuid. De Rosestraat was de toegangspoort tot Zuid. En Zuid begon bij het Stieltjesplein. Achter de rooms-katholieke kerk
die het plein domineerde en daarmee, bezien vanaf het Noordereiland, het beeld
van Zuid bepaalde, strekte de Rosestraat zich uit over een magische lengte: in mijn
kleuterhoofd kwam dat neer op een kilometer. Er reed ook nog een levensgevaarlijk
stoomtrammetje overheen. Dit werd in de volksmond ‘het moordenaartje’ genoemd
vanwege de spectaculaire ongelukken die het jaarlijks veroorzaakte. Aan de linkerkant
van de Rosestraat stonden bouwvallige pandjes. Aan de achterkant ervan denderde de
trein uit Dordrecht langs, aan de voorkant de stoomtram. Het wasgoed was niet wit te
krijgen.
De Chinese Muur –
Meer dan bouwvallige huizen en denderende treinen staat
in mijn geheugen gegrift wat zich aan de overzijde van de huizen bevond: een uit grof
metselwerk opgetrokken muur die zich over de gehele lengte van de Rosestraat uitstrekte. Op de plek dus waar nu de paperclip en het Albedacollege staan. De ‘Chinese
Muur’ (p. 96) liep van de Konmar tot aan de bocht naar de Putselaan waar deze tegenwoordig de Laan op Zuid kruist. Op dat verkeersknooppunt bevond zich een spoorwegovergang. Hier liep regelmatig al het verkeer vast. De roodwitte bomen gingen om
de haverklap dicht. Met veel gesis en geraas van de op elkaar knallende stootblokken
rangeerden de treinen heen en weer.
Om de fietsmobiliteit te bevorderen was er over de spoorbaan een luchtbrug gebouwd.
De Rosebrug (p. 72) bleek tijdens mijn jeugd ongekend metafysische ervaringen te
bieden. Niet alleen kreeg je daar, terwijl je onder je de treinen en mensen gadesloeg,
het gevoel geheel boven het aardse, nijvere gekrioel verheven te zijn. Je kon er ook
– en dan vooral op zondagen als iedereen zich thuis rot verveelde – met veel bravour
vanaf scheuren. De zucht naar hoogte en versnelling heeft menig litteken nagelaten.
Het verkeren in hogere sferen, zo besefte ik al vroeg, kent zijn prijs.
Toen ik in het midden van de jaren zeventig op het Noordereiland terugkeerde en
regelmatig bij vrienden op de Nijverheidstraat verbleef, was Feijenoord al flink aan
het veranderen. Dicht opeengepakt in stapelbedden bivakkeerden er nu grote groepen
gastarbeiders in pensions waar menig huisjesmelker zijn portemonnee mee spekte.
De wijk werd ook steeds meer bevolkt door creatievelingen en drop-outs. Een deel
daarvan leefde het leven zo excessief en dacht daarbij zo grootschalig dat ze het met
de heersende zeden niet zo nauw konden nemen. Een ander deel zette zich daadwerkelijk kleinschalig in voor een betere wereld. Ik ken Argus uit die tijd.
330 - 331
Duurzame bedri j v ighe id –
De vraag of de wereld en daarmee Feijenoord er
na een kwart eeuw op vooruit is gegaan, laat ik, evenals de vraag of het dan wellicht
slechter, onveiliger en vuiler is geworden, in het midden. Er is natuurlijk wel veel
veranderd. Maar temidden van al die veranderingen is Argus een weldadig kleinschalige oase gebleven. Het fotoboek dat zij ter gelegenheid van hun 25-jarige bestaan
332 - 333
medit at ie
woorden a ls daden
uitbrengen mag dan voltooid verleden tijd lijken. Toch zijn er wel wat duurzame elementen aan te wijzen. Meer dan besnorde mannen en langgerokte vrouwen zijn dat de
voor Feijenoord zo kenmerkende doorkijkjes. Is er, als je naar de foto van de Rosestraat (p.60) kijkt werkelijk zoveel veranderd? De toren van de katholieke kerk op het
Stieltjesplein is weliswaar verdwenen, de spoorrails waarover de stoomtram zich naar
Hellevoetsluis of Oostvoorne spoedde zijn er lang geleden uitgewrikt en de auto’s zijn
ondertussen wat meer gestroomlijnd. Maar het straatbeeld met links het voormalig
wachtlokaal van de stoomtram, rechts de karakteristieke huisjes aan het begin van
de Rosestraat met de Hef op de achtergrond, dit straatbeeld kunnen we nog steeds
aanschouwen. Dat geldt eigenlijk ook voor de foto’s van het poortgebouw (p. 135) en de
entrepothaven (p. 148), hoe gedateerd de invulling ervan ook mag zijn.
Er bestaat zo’n onuitroeibaar idee dat het vroeger niet alleen beter en gezelliger,
maar vooral ook rustiger was. Wat juist in veel van de opgenomen foto’s opvalt – zoals
bijvoorbeeld op die van het Stieltjesplein uit 1914 (p. 82) – is de enorme bedrijvigheid.
Daarom zag je op pleinen en straathoeken – net als bij bouwputten overigens – altijd
mannen staan die alleen maar keken. Ook al zijn we intussen een kleine honderd jaar
verder en barst onze wereld bijna uit zijn voegen, zo druk als het in 1914 was, is het
allang niet meer.
He t ge luid van Fe i j enoord –
Feijenoord is aan het begin van de twintigste
eeuw een en al bedrijvigheid. Het zit bomvol beweging. Het moet een enorm kabaal
zijn geweest. Iedere mobiliteit heeft zo zijn eigen klank. Wat horen we als we aan
dit Feijenoord denken? En horen we als we nu op het Stieltjesplein gaan staan, nog
steeds datzelfde rumoer? Het is nu een stuk rustiger, omdat alles zich rond de wijk
beweegt. Auto’s razen erlangs, binnenvaart en spido’s bewegen zich geruisloos over
het water, metro’s en treinen denderen onder de grond. Alleen de heli’s van politie en
pers voegen een nieuw element aan Feijenoords soundscape toe. De nieuwste, maar
tevens de meest luidruchtige aanwinsten zijn alleen in het zomerseizoen te horen. Dan
spoeden sportieve en deinen feestende massa’s over de bruggen en is de lucht vervuld
met beats en bassen.
Toch bestaat er zoiets als het geluid van Feijenoord. Door alle bedrijvigheid en decennia heen is dit hetzelfde gebleven. Wat geaarde Feijenoorders tussen hun oren hebben
zijn niet de hiervoor beschreven geluiden. Evenmin de koorzangen van slogans scanderende voetbalsupporters. Die zijn pas veel later ingezet. Wat door de jaren heen in
de wijk opklinkt is het gebonk van heimachines. Rotterdam is sinds het uitgraven van
singels, boezems en havens één grote bouwput en Feijenoord is daarvan vanaf 1870
het centrum. De ontwikkeling van het havengebied in de tweede helft van de 19 e eeuw
zet letterlijk de toon. En nog steeds klinken door de even voortvarende ontwikkeling
van de Kop van Zuid de heigeluiden door de wijk. Hoe verschillend beide grootschalige projecten – na havens de huizen – ook mogen zijn, één geluid hebben ze gemeen:
gehei. De atmosfeer is haast mythisch met de stad verbonden. Daarom heeft Rotterdam als enige stad in de wereld een bouwputtenfestival dat vele toeschouwers en
toehoorders trekt.
Er gaan vanzelfsprekend al eeuwen lang palen het veen in. De korte tijd waarin en de
grote schaal waarop dat in de afgelopen anderhalve eeuw in Feijenoord is gebeurd, is
echter ongeëvenaard. Nadat de heipalen erin waren geramd verrezen uit het zompig
veen kades en kantoren, pakhuizen en poorten, stations en stadions. Op de doffe klappen volgt altijd het geraas van nijverheid. Zodra de eerste kades, bruggen, sleephellingen, fabrieken, expeditiebedrijven en kopstations er staan, klinkt er een kakofonie van
geluiden op: stoomfluiten van schepen, gesis van locomotieven, gekraak van draailieren en hijsstroppen, geronk van dieselmotoren, geknetter van lasstaven en altijd weer
medit at ie
woorden a ls daden
dat snerpende gekras van rangerende treinen. Staal op staal en ontsnappend stoom.
Dri est romenland – De doffe klappen in de vroege ochtend vormen de hartslag
van de wijk. Ooit was dit niet veel meer dan aangeslibde modder in de binnenbocht van
de Maas. Door de alsmaar wisselende eb- en vloedstromen werd aan de overkant – de
huidige Maasboulevard – de oever uitgehold, terwijl er aan de Feijenoordkant in de
luwte van de bocht steeds meer slib werd afgezet.
Feijenoords bevolking is ook een product van stroomversnellingen. Ook het grootste
deel van de huidige bewoners – voormalige gastarbeiders afkomstig uit Turkije en
Marokko of inwoners uit voormalige koloniën – zijn voortgestuwd door de golven van
economische hoogconjunctuur in Feijenoord aangeslibd. Vóór hen waren een eeuw
eerder grote groepen werkzoekenden, eveneens surfend op de golven van de economische hoogconjunctuur, op de kop van zuid gestrand. Gedreven door dezelfde motieven
vestigden aan het eind van de 19 e eeuw trekarbeiders en een nagenoeg vergeten groep
van vaklieden uit voornamelijk Brabant en Zeeland zich in de krakkemikkige behuizing die inderhaast voor het industriële proletariaat was opgetrokken. En nu haast
anderhalve eeuw later als in de slipstream van de eerste twee grote golfstromen van
proletarische flexwerkers – trekarbeiders en gastarbeiders – stromen langzamer maar
gestaag bovenmodale flexwerkers de opgekalefaterde pakhuizen van de Kop van Zuid
in. Bezien vanuit dit migratieperspectief is het te pas en te onpas gebruikte onderscheid tussen allochtoon en autochtoon wel erg simpel.
Onder tonen: v akma t ige bedri j v ighe id –
334 - 335
De arbeidersstad Rotterdam
is de afgelopen veertig jaar getransformeerd tot een cultuurstad. Sinds kort gonst
het buzz-woord ‘creative city’ door de wandelgangen van het bestuurlijk apparaat. De
kakofonie van industriële geluiden wordt inmiddels overstemd door het gedruis van de
mobiele verkeersstromen in de lucht, op het water, op en onder de grond. Maar soms
klinkt in de wijk nauwelijks hoorbaar een oud en vertrouwd industrieel gedreun op. Dit
is nu niet meer, zoals in de industriële hoogtijdagen, het geluid van touwslagerijen
of kuiperijen, maar van kleinschalige bedrijfjes zoals Argus. Vijfentwintig jaar Argus
staat dan ook voor een onzichtbaarder Feijenoord dat door zelfbewust vakmanschap
wordt geschraagd. Met het oog op het groeiende arbeidspotentieel onder jonge Rotterdammers zou het stimuleren en uitbouwen van dergelijk vakmanschap wel eens de
sleutel kunnen zijn voor een aantal hardnekkige problemen. Of de overgang van werkstad naar cultuurstad mogelijk is gemaakt door dit minder uitbundige, maar duurzamer
vakmanschap, is wellicht iets te veel gezegd. Maar een ding staat als een paal boven
water: niets is zo schoon, heel en veilig als drukkerij Argus.
?F<9I<<;B8E<<EJ:?FFC
Q@:?D8B<E6
(Uitgesproken bij de opening van op 7 november 2007 van de tent o onstelling ‘Breed, breder, breedst. Brede scholen in Nederland’ in het Nationaal
Onderwijsmuseum in Rotterdam)
Ruim een maand geleden vroeg Petra Reijnhoudt mij of ik een inleiding wilde houden
bij de opening van een tentoonstelling over de brede school. Een eervol voorstel omdat
de Brede school het speerpunt is van het huidige onderwijsbeleid in Rotterdam. Ik heb
me voor deze gelegenheid laten verleiden en ben bij mijzelf te rade gegaan waarom
ik eigenlijk vanaf het eerste moment dat ik met het concept Brede school in aanraking
kwam, waarom ik dit zo’n vanzelfsprekende zaak vond. Ik kon er nauwelijks kritiek op
hebben. Natuurlijk, omdat de implementatie en de uitvoering ervan nu eenmaal besloten ligt in politieke en budgettaire besluitvormingstrajecten zijn er alleen al daardoor
allerlei vraagtekens bij de praktische uitwerking te zetten, maar het concept staat als
een huis.
Eigen voorgeschi edenis –
Het lag voor de hand mijn nagenoeg kritiekloze
adhesiebetuiging terug te voeren op de – overigens zeer korte – tijd dat ik tussen 1970
en 1975 zelf als kwekeling en onderwijzer voor de klas stond. Projectonderwijs en wereldoriëntatie waren na de invoer van de Mammoetwet de eerste schuchtere pogingen
tot een meer integrale indeling van het curriculum. Cultuur en kunst werden steeds
vaker door de lesstof heen gemacrameed. In diezelfde tijd werd het opbouwwerk in
de steigers gezet. De doorstart van pedagogische academie naar sociale academie
was voor een aantal van mijn vrienden een natuurlijk overstap. Onderwijsexperimenten waren aan de orde van de dag. Mijn bescheiden bijdrage aan de reorganisatie en
revitalisering van de toenmalige Polderkwartierschool aan de Polderlaan in Rotterdam-Zuid waren – terugkijkend – daadkrachtige pogingen om voor een school die in
de maalstroom van de aanzwellende globalisering dreigde ten onder te gaan, een
nieuwe koers uit te zetten. Als aanstormend filosoofje werd mij de taak toebedeeld de
doelstellingen te formuleren. Die, zo was mij al duidelijk geworden op de pedagogische academie, bestonden namelijk helemaal niet. Het experiment behelsde dat wat
tegenwoordig ‘authentiek leren’ wordt genoemd: kennis geworteld in de leefomgeving
van de leerlingen, het ontwikkelen van daarop gebaseerd lesmateriaal – enigszins
afgekeken van de Freinetschool – ouders bij de school betrekken, vooral de vrouwen
van wat toen nog gastarbeider heette – en het samenwerken met wijkverenigingen en
buurthuizen waar ook taallessen werden gegeven.
Het robuuste anarchisme dat dit experiment begeesterde deed het uiteindelijk ook
de das om: de lokale overheid in de persoon van onderwijswethouder Mastik wilde,
ondanks alle positieve resultaten, niet accepteren dat er bij iedere hoofdenvergadering een ander hoofd verscheen. Dit was het principiële gevolg – we waren toen héél
principieel – van het roulatiesysteem dat op de Polderkwartierschool, overigens met
instemming van het officiële hoofd, was ingevoerd. In 1976 werd iedereen – behalve het
hoofd en een afvallige onderwijzeres die vakkundig door de gemeente uit het team waren losgeweekt – ontslagen. Zich bewust van deze immense kapitaalvernietiging bood
de gemeente Rotterdam iedere ontslagen onderwijzer overigens onmiddellijk weer een
nieuwe en vaak betere baan aan. Ik was inmiddels verkast naar het buurthuis waar ik
met andere onderwijzers een socialiserende taalmethode voor gastarbeiders aan het
medit at ie
woorden a ls daden
opzetten was – het latere Ne d erlands vo o r ga s t ar b e id er s – die de even mankerende
als goedbedoelde boekjes van Nel Soetens en het Aktie Kommité Pro-Gastarbeiders
moest aanvullen. Als bijverdienste gaf ik taalcursussen aan Marokkaanse en Turkse
pubers op een vormingswerk instituut in Leiden waar ik studeerde.
Maar terwijl deze herinneringen door mijn hoofd flitsten drong zich geleidelijk aan een
dieper inzicht op dat mijn liefdesverklaring voor de Brede school zou kunnen verhelderen. Dit lag in mijn eigen schooltijd besloten. Of beter in de pendeldienst die ik dagelijks onderhield tussen mijn ouderlijk huis, mijn school en een nabijgelegen buurthuis.
Dit vormde een pedagogisch-educatieve driehoek waarin mijn leven zich tussen mijn
11 e en 17 e jaar afspeelde. Mijn hoofd, hart en ziel ontwikkelden zich respectievelijk op
school, thuis en in het buurthuis.
Klassenverhoudingen waren toen nog doorslaggevend voor je schoolcarrière. Havenarbeiderskinderen gaan niet naar het gymnasium. De kinderlijke nieuwsgierigheid die
door het toen nog zeer straffe schoolregiem danig werd getemperd, bleef echter intact
door de culturele, sportieve en recreatieve stimulansen die het buurthuis me bood. Op
mijn 15 e mocht ik assistent worden van mijn judoleraar, Jan Bijl en later Aad Hagendoorn. Wat nu ‘maatschappelijke stage’ heet, kreeg hiermee zijn protovorm. Ik las
alles wat los en vast zat, eerst hele jaargangen Re a d er’s Dig e s t , maar geleidelijk aan
encyclopedischer materiaal. Het tilde me over de MULO A met wiskunde heen – mijn
VMBO theoretische leergang zullen we maar zeggen – en zette de toon voor een leerwerktraject dat mij via de pabo, alsnog het gymnasium, het ontwikkelen van taalmethoden voor gastarbeiders, ecologische werkboeken voor kinderboerderijen, trainingkampen in Japan en een succesvolle carrière in de academische wereld terugbrengt
naar wat in het midden van de negentiger jaren de Brede school is gaan heten.
Middenve ld – Vergeeft u mij mijn ‘sentimental journey’. Deze dient een didactisch doel, dus leek het mij toegestaan. U voelt inmiddels wel waar ik naar toe wil. Na
de deregulering en privatisering van het maatschappelijke middenveld werden we
geconfronteerd met een weinig florissant perspectief: tussen het huis en de school
begon zich geleidelijk aan een onherbergzame ruimte uit te strekken waar niemand
meer voor verantwoordelijk wilde zijn. Na van de schrik bekomen te zijn wordt deze
openbare ruimte – fysiek en virtueel – inmiddels weer vanuit allerlei invalshoeken
gerevitaliseerd. Dit geldt ook voor het middenveld waar kinderen op de schaal van de
wijk, de buurt of de straat hun relaties opdoen. Dat dit middenveld na de clash tussen
het verzorgingsstaat discours en het vrije markt discours vanuit meer hedendaagse
perspectieven gerevitaliseerd moet worden, mag duidelijk zijn. Persoonlijk heb ik,
evenmin als mijn collega Godfried Engbersen, niet zoveel op met slogans als ‘de herovering van de stad’. De oorlogsmetaforiek gaat me iets te ver. Ik ben meer geneigd
om na te denken over hoe een krijger een gever of misschien wel een schenker wordt.
336 - 337
Sk ills: ‘sk ill is will’ – Ik zou u eigenlijk een korte impressie willen geven van
een project waaraan ik samen met een de urbanist Dennis Kaspori en een beeldend
kunstenares Jeanne van Heeswijk werk onder de welluidende titel Rotterdam Vakmanstad/Skillcity. Daartoe ontbreekt me echter de tijd. Ik beperkt me tot een simpele,
maar kernachtige kenschets. Het cruciale begrip is hierbij vakmanschap. We dienen
dit echter ruim op te vatten: als skill. Er zijn vele skills: vakmatige, maar ook culturele,
sportieve, creatieve, communicatieve, enz. Skaten is net als debatteren een skill, maar
goed lassen of lezen ook. Wat al de beoefenaren van skills gemeen hebben is het besef
van proportionaliteit. Een skill uitoefenen bestaat bij gratie van de afweging: dit kan
nog net, dit niet meer. Het beheersen van een skill geeft je aanzien in een groep, je
wordt serieus genomen. Je kunt grenzen stellen. Dat is niet niets in een wereld die
hardnekkig op individualiteit inzet en excessieve consumptie propageert. Skillcity
pareert dit met gemeenschapsgevoel en proportionaliteit.
Wat heeft dit met de brede school te maken, zult u zich afvragen. Het mag duidelijk
zijn dat dag- en wijkarrangementen de ruimte openen voor het ontwikkelen van allerlei skills. Ik zal een voorbeeld schetsen om u een idee te geven waarop wij in een
concrete samenwerking met scholen binnen het pact op Zuid inzetten. Een van dat wat
Rotterdam Vakmanstad/Skillcity ‘interactievelden’ noemen is fysieke integriteit: hoe
verhouden kinderen zich tot hun lichaam en dat van anderen. Daarbinnen worden een
viertal lijnen verknoopt die elkaar versterken:
- een sportlijn (liefst judo, maar ook yoga) die aansluit op de duale trajecten op de
Brede school waardoor school en wijk nauwer gaan samenwerken en leerlingen hun
virtuele leven fysiek compenseren, hun overgewicht wegwerken, voelen wat geweld
werkelijk is en op speelse wijze een respectcultuur wordt aangeleerd;
- een kooklijn waarin groepen leerlingen keuken en restaurant runnen dat ook voorwijkbewoners toegankelijk is;
- een ecolijn waarin het voedsel traject van de grond tot de mond inzichtelijk wordt
gemaakt en actief wordt gevolgd. Zo bezien is een volks- of moestuin een onontbeerlijke ‘tool’ voor de school.
- een filosofielijn waarin leerlingen leren zich strikt uit te drukken en argumentatief
leren communiceren. Je zou dit in het licht van de drie vorige lijnen een geestelijke
hygiëne kunnen noemen.
Dit is slechts een van de integrale aanzetten die Rotterdam Vakmanstad/Skillcity
inzet om de Brede school tot een vitale knoop in het sociale vangnet te maken, waar
leerlingen in worden opgevangen. Voor de ontwikkeling en bouw van Multi Functionele
Accommodaties (MFA) liggen dan al drie ruimten vast: een dojo, een keuken annex
restaurant en een moestuin.
Int eresse: tussen-zi jn –
“De overheid moet niet de opvoeding over willen
nemen van ouders. Maar de overheid moet er wel op toezien dat de opvoeding aan
een aantal minimale eisen voldoet”, schreef Wethouder Leonard Geluk ruim een week
geleden in de krant. De knuppel in het hoenderhok gooien is nooit een dankbare taak.
Dat de Brede school de taak van ouders niet kan overnemen lijkt mij een dooddoener.
Natuurlijk kan dat niet. Een school blijft een school. Maar door kinderen allereerst de
ruimte te bieden om hun nieuwsgierigheid systematisch te ontwikkelen en te participeren aan processen waar ze normaal buiten worden gehouden, draag je wel in
bredere zin bij aan deze opvoeding. De Brede school is dan ook geen gesloten concept
dat taken overneemt, het is een open concept dat koppelingen en verknopingen faciliteert. Zij moet naar alle kanten openstaan. Ze is als het ware poreus. Wat voor mij
aan de basis van het concept ligt is dus niet de poging om de veel bezongen identiteit
gestalte te geven. Identiteit – of liever: het spreken erover – voorziet weliswaar in een
psychologische behoefte – we willen immers allemaal onszelf zijn – en wordt recentelijk retorisch te pas en te onpas gebruikt als een politiek-strategische term, maar op
de keper beschouwd gaat het veelmeer om een netwerk van relaties.
Want de Brede school gaat voor mij voor alles over relaties, over de creatie van een
relationeel vangnet. Dat vangnet kan ook ouders ondersteunen of zelfs als dat nodig
is opvangen. In die zin draagt het bij en neemt het soms over. Meer dan identiteit zou
ik dus relationaliteit willen benadrukken als een target voor de vroeg- en voorschoolse
educatie.(VVE) Relaties betekent aanhaken. Wat zich in mensen afspeelt is onlosmakelijk verbonden met dat wat zich tussen hen afspeelt. Als de uitdrukking ‘tussen je
oren’ iets betekent, dan vooral dat je je vereenzelvigt – laten we zeggen: identificeert
medit at ie
woorden a ls daden
338 - 339
– met een groep waar je je thuis voelt. Desnoods op straat, maar dan in positieve zin
zoals bij het TOS project. Anders gezegd: wij worden wie we zijn door ons met ons
relationele vangnet te identificeren. Door ergens bij te horen ben je iemand.
Vandaar dat ik de nieuwsgierigheid uit mijn jeugd altijd heb gekoesterd. Ik gebruik
voor die open houding liever een simpeler term. Een term die in zijn volstrekte lulligheid niettemin kernachtig uitdrukt wat er zowel in onze educatieve praktijken als in
onze openbare ruimte op het spel staat. De term die ik daarvoor gebruik, is: interesse.
Als filosoof kan ik het niet nalaten om dit woord zeer serieus te nemen. Psychologisch
duidt interesse op belangeloze, niet vooringenomen, ontspannen nieuwsgierigheid
naar wat iets of iemand is. Door deze openheid beantwoordt interesse aan de poreusiteit van de Brede school.
Maar in werkelijkheid – filosofen zijn geneigd dit ontologisch te noemen – duidt interesse op het primaat van relaties. Eerst is er het vangnet en dan ben jij er. De knoop
is het effect van de verstrengeling van lijnen. In deze optiek slaat de term ‘interesse’
dan ook op een toestand, op een c ond it i on huma ine , op een zijn (esse) van dat wat
overal tussenin ligt (inter), van dat wat altijd ondertussen en intussen gebeurt. Wat
ons vaak ontglipt omdat het zo vanzelfsprekend is, maar zo keihard terugslaat als
het plots blijkt te ontbreken. Dat maakt inter-esse tot een grondvoorwaarde voor ons
hedendaagse samenleven. En net als bij identiteit denk ik dat een term als integratie
opgewaardeerd wordt als ook deze gedacht wordt vanuit deze interesse. Want wat
integratie ook moge zijn, hoe inburgerend een test ook is, de grondhouding voor welk
aspect van integratie dan ook blijft altijd interesse.
Zo bezien, en ik sluit hiermee af – cultiveert en faciliteert de Brede school in haar
wijkarrangementen en dagarrangementen, in welke variant dan ook, het tussen. Het is
wellicht een te provocatieve conclusie, maar we zouden kunnen concluderen dat na het
afschaffen van het middenveld – en dit midden of tussen heeft inmiddels een pregnantere betekenis gekregen – na het afschaffen van het middenveld keert dit midden
onverwachts terug als de context waarbinnen opvoeden en leren plaatsvindt. De Brede
school heeft het middenveld volledig geïnternaliseerd.
;<<:FJF=@J:?<KLIE
OVER FYSIEKE, SOCIALE EN MENTALE
ECOLOGIE IN ROTTERDAM
(Uitgesproken als openingsmanifest van De Buitenkansel van de Arminiuskerk op 7 september 2007 ten overstaan van burgemeester Ivo Opstelten)
Burgemeester, dames en heren,
Vrijuit spreken in de open lucht is letterlijk een buitenkans. Dat dit niet zonder gevaar
is toont het lot van de eerste openlucht filosoof van onze westerse cultuur: Socrates.
Deze moest zijn kritische rondgang door de straten van Athene – de p o lis – met de
dood bekopen. Lang voordat coma drinken een hype werd, liet Socrates – voor de keus
gesteld verbannen te worden of de dodelijke dolle kervel te drinken – de beker niet aan
zich voorbij gaan. De vrijheid van meningsuiting ligt ingebed in de ruimte die wordt
geboden om alles in het openbaar ter discussie te stellen. Alles. De mogelijkheid
dat je in diezelfde openbare ruimte afgeserveerd wordt, draagt alleen maar bij aan
de openbaarheid en verhoogt het democratisch gehalte van zo’n politieke cultuur. De
vrijheid van onze politieke cultuur heeft vanaf het begin met filosofie te maken gehad,
ook al staat ‘geen woorden maar daden’ hoog in het vaandel geschreven. De vraag is
echter hoe in een stad waarin liever gepoetst dan geluld wordt, weldenkendheid nog
een plaats krijgt. In ieder geval weet iedereen in Rotterdam dat je voor het opstarten
van een gezonde onderneming eerst een businessplan moet overleggen.
Op dezelfde wijze ligt het besturen van de p o lis – de politiek – ingebed in een visie.
In Rotterdam is dat bijvoorbeeld de onlangs gepresenteerde Stadsvisie 2030. Wat
heeft de buitenkansel met visie te maken? De benaming is instructief: buitenkansel.
Inderdaad, het verschil tussen spreken en preken is minimaal. Iedere kritiek – ieder
sissende geluid van afkeuring – steunt op een geloof in iets. Op z’n minst in de vrijheid van meningsuiting, anders zou je het wel voor je houden.
Voor sommigen is in het openbaar spreken een vorm van verzet, voor velen gewoon
een verzetje. Maar wat er ook bekritiseerd, beargumenteerd of gewoon beweerd wordt,
de inzet is naar mijn mening altijd een visie op een andere wereld, hoe klein ook. In die
zin kan spreken niet anders dan een minimale vorm van preken zijn.
Liefst voor andermans parochie. En in die zin mag deze buitenkans ook wel een buitenkansel worden genoemd.
Laten we ook niet vergeten wa ar we staan: deze buitenkansel is omringd door kunst en
door vele culturen. Moge deze tot veel inspiratie aanleiding geven: want waarover we
ook spreken, op wie we ook inspreken, wat we ook afspreken, ik mag hopen dat iedere
spreker in ieder geval tot de verbeelding blijft spreken. Laat ik, daartoe uitgenodigd,
met open vizier eens mijn hart luchten. Ik denk dat we in onze urgente tijden toe zijn
aan een grotere politieke daadkracht. Het motto ‘schoon, heel en veilig’ is aan een update toe, nadat het beleid van het college van correctie en uitsluiting naar stimulering
en doorstroming is verschoven.
Er is de afgelopen dagen onder onze voeten druk vergaderd. Deep down under is over
alles en nog wat gedebatteerd. Iedere deelnemer had voor de gelegenheid hetzelfde
kostuum aangetrokken. Ik heb het, zoals u zult begrijpen, niet over de noest arbeidende kaboutertjes die ons ’s nachts veel werk uit handen nemen. Ik heb het over de
G8 in Australië, aan de andere kant van de aardbol. Waar over praten zij, die acht daar
op de kluit? Het sleutelwoord is: klimaat. Climate, de meest globale term voor wat wij
medit at ie
woorden a ls daden
340 - 341
in ons dagelijkse automobiele leven aanduiden als: air-conditioning. De wereldleiders
die de balans opmaken en onze toekomst wikken en wegen, beseffen allemaal dat we
de komende eeuwen schonere lucht moeten kunnen inademen. Maar ondanks al de
ongetwijfeld oprechte en goedbedoelde intentieverklaringen zijn concrete voorstellen
uitgebleven. Toegegeven, dat is ook niet makkelijk met al die belangen die als damschijven over het globale bord worden geschoven. Iedereen wil zijn slag slaan. Daar
moet je niet moeilijk over doen. Dat is wereldpolitiek.
Maar wat betekent dit voor de lokale politiek? We hoeven maar een kleine 20 meter
diep te graven om de effecten van de klimaatsverandering waar te nemen. De ingenieurs zijn het nog niet helemaal met elkaar eens, maar het Pisa effect slaat ook toe bij
de Arminius. Deze begint langzaam door zijn fundamenten heen scheef te zakken. Het
zakkende grondwater speelt een rol, maar ook de verbouwingen aan het Museumpark.
We weten allemaal dat de aarde beweegt, maar soms helpen we haar iets te veel. Bij
de opening van het culturele seizoen leek het me opportuun iets over de verbouwing
van het Museumpark te zeggen. Ik heb echter geen zin om met de wolven in het bos
mee te huilen. Spreken in de openbaarheid moet meer zijn dan makkelijk scoren. Mijn
punt is dan ook niet het politieke steekspel dat zich rondom de geïnvesteerde miljoenen en de specifieke verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid heeft ontwikkeld. En
hoe betreurenswaardig verzakkingen en scheuren in de belendende percelen ook zijn,
zij hebben evenmin mijn aandacht. Mij gaat het om de prijs die wij voor onze automobiliteit moeten betalen. Zelfs de gebouwen moeten er nu blijkbaar aan geloven. Ik heb
het dus niet over parkeerbonnen, zelfs niet over parkeergarages. Ik graaf dieper. Mij
gaat het om wat er zich onder deze garages bevindt: immense wateropslagbassins.
Wat heeft dat met automobiliteit te maken, zult u vragen? Het antwoord ligt meestal
voor onze voeten.
Kijk eens om u heen. Auto’s rijden over geasfalteerde wegen. Veel auto’s, veel asfalt.
Hoe ZOAB het asfalt ook mag zijn, uiteindelijk kan de hoeveelheid water die erop
neerdaalt niet meer verwerkt worden. Alles gaat dus in het riool. Maar deze kunnen
het water niet meer aan. De door rioolbuizen, glasvezelkabels, elektriciteitsdraden
volgepropte Rotterdamse klei, trekt het niet meer. Er kan niets meer bij.
Toch stroomt er steeds meer water doorheen. Al dat water dat van de bergen naar beneden dendert, al het water dat onder de dijken door naar binnen kweldert, al het water
dat uit de hemel naar beneden gutst. Rotterdam is het gorgelende afvoerputje in de
Europese badkuip dat een aantal maanden per jaar volloopt. Dat water moet opgeslagen worden zodat we het daarna stelselmatig kunnen afvoeren. En daarvoor moeten
onder alle parkeergarages enorme bassins worden gebouwd.
Rotterdam moet iets met zijn water. Ik heb prachtige waterstudies gezien waarin de
stijging van het water al is ingecalculeerd. Langs de Maas verrijst een Chinese muur,
op de Kop van de Kruiskade komt een drijvende markt en als het aan de visionairen
ligt kun je binnen niet te lange tijd op het nieuwe Centraal station zo in een watertaxi
stappen. Goed voor het toerisme, goed voor de economie. Dichter bij huis zijn echter
ingrijpender oplossingen vereist. Om het water vast te houden zullen we niet alleen
meer singels moeten graven, maar ook binnentuinen moeten ombouwen tot binnenvijvers. Grote dakoppervlakten zullen op verschillende manieren worden gebruikt.
De reguliere dakpannen zullen verdwijnen en vervangen worden door mosdaken die
het water vasthouden. Regenwater recyclen voor spoelwater had al decennia geleden
moeten gebeuren.
Dat geldt natuurlijk ook voor de zonnecellen. Maar de subsidiefluctuaties van het
afgelopen decennium hebben de technologische voorsprong die we ooit op het gebied
van alternatieve energie hadden weggevaagd. In de kleine 39 jaar dat ik me met milieu
en ecologie bezighoud, is er veel vuil water door de Maas gegaan. Ik geef het toe:
achteraf weten we alles van te voren, maar het heeft wel erg lang geduurd voordat
Rotterdam het durfde te erkennen. Praten over automobiliteit en klimaat stuitte lange
tijd op weerstand. Kritiek op de onze nogal slordige a ir c ond it i oning werd doorgaans
gepareerd met het ha ir c ond it i oning argument: als je haar maar goed zit. We hebben
de problemen wel heel lang gladgekamd. Het huidige college is zich volledig bewust
van haar taak in deze.
Toen ex-president Clinton vorig jaar op Soestdijk zijn airconditioning plannen presenteerde, zat burgemeester Opstelten op de voorste rij.Hij zag direct het economische
belang in van deze ecologische innovatie voor Rotterdam. Toen hij op tv verslag deed
van zijn bevindingen, las ik het in zijn ogen. Meer dan wie ook beseft de burgemeester
dat ecologie, economie en bouwen uiteindelijk een sociale en een culturele investering vereisen. Sterker, hij snapt dat ecologie niet alleen in de lucht hangt, het zit allereerst tus s en mensen en tus s en je oren. Integrale ecologie kent ook een sociale en
een mentale dimensie. Alleen als dat wordt beseft, helpen de klimaatneutraliserende
maatregelen. Het zojuist uitgekomen rapport van het Milieu Plan Bureau constateert
wel een verschoning op technologisch gebied, maar deze wordt teniet gedaan door de
exponentieel toegenomen consumptie.
Technologisch en economisch wordt er niettemin door steeds meer partijen gehoor
gegeven aan het inzicht dat we ecologisch moeten handelen en denken. Branson laat
zijn Virgin vliegtuigen klimaatneutraal vliegen, TNT gaat schoon post bezorgen en laat
ecologisch ondernemen deel uitmaken van jaarrapportages, de ROTEB recyclet via de
Piekfijn winkels en vergroent zijn wagenpark. Schoon, heel en veilig krijgen hier hun
update.
Dit heeft zijn weerslag op een stadsvisie. In die voor 2030 gloort het inzicht door dat
architectuur en stedenbouw meer is dan het stapelen van stenen. Maar dat had wat
doordachter kunnen zijn. Architectuur en stedenbouw betekent tegenwoordig: bouwen
van sociale relaties en produceren van urbaan bewustzijn. Het produceren van hard
economisch kapitaal – renderende vastgoed – kan niet meer zonder de productie van
sociaal en cultureel kapitaal.
Het meest interessante deel van de stadsvisie 2030 zijn de twee lange termijn voorstellen, afgegeven door de International Advisory Board, de visionaire kern van de
Economic Development Board Rotterdam. Volgens de adviesraad moet Rotterdam in
2030 ( 1 ) de interculturele stad van Europa zijn en ( 2 ) de stad zijn die de CO 2 uitstoot
het verst heeft teruggedrongen. Anders gezegd: we moeten in 2030 intercultureel rijk
en CO 2 arm zijn. In dit kleurenpalet vormt groen de grondtoon, hetzelfde groen dat het
witte midden van de Rotterdamse vlag omlijst.
Welnu, de grote mindswitch die we nodig hebben is die naar een integraal ecologisch
aanpak en besef. En hier ligt mijn oproep aan de gemeente, ook al begrijp ik dat ik bij
Minister Plasterk moet zijn. Om de maatregelen te laten beklijven moet het allemaal
vroeg worden aangeleerd. Integrale ecologie moet een deel van het basisonderwijscurriculum worden. Om nog even op de grondslag van visie terug te komen: het moet
niet uitsluitend een vak zijn waar een leerkracht alleen maar weetjes bespreekt of
triomfalistisch cynisch over de redding van de aarde preekt.
Als ecologie ook tus s en mensen en tus s en de oren zit, dan zullen deze ook opgenomen moeten worden. Een sociale ecologie en een mentale ecologie slaan dan ook op
de omgang met je eigen lichaam en die van je medeleerlingen: veilig krijgt zo een ecologisch perspectief. Sport, gezonde voeding, het ontwikkelen van interesse in en respect voor anderen – of om het termen van Rotterdam Skillcity/Vakmanstad te stellen:
communicatieve skill en reflectieve skill – vallen dan ook onder dit drievoudige ecologische begrip. Sociale ecologie gaat over gedrag op school en in de openbare ruimte.
Mentale ecologie gaat over intellectuele hygiëne, maar ook over proportie. De hand
medit at ie
woorden a ls daden
342 - 343
over hand toenemende obesitas moet in de kiem bestreden worden. Het te vanzelfsprekende computergebruik met zijn virtuele geweld verdient een fysieke tegenkracht
waar sport centraal in staat. We zouden bijvoorbeeld judo vast op kunnen nemen in het
leerprogramma van debasisschool om speelse fysieke interacties, zachte zelfdisciplinering en respectvolle behandeling van anderen te oefenen. De buitenkansel staat in
de open lucht. Spreken in schone lucht blijkt nu ook op andere manieren bij te dragen
aan gezonde openbaarheid. Filosofie als weldenkende socialiteit die een scherpe
kritiek niet schuwt, maar evenmin de solidariteit uit het oog verliest, keert nu via een
omweg terug. Laten we het voorlopig maar ecosofie noemen.
*O@JJ:?<<GJI<:?K1
:F )#:):#<:F *
(Gepubliceerd in Stadstimmernieuws Special. Rotterdam lang houdbaar,
juli/aug. 2008, p.13)
Wonend op het laagste punt van het Noordereiland volg ik de effecten van de zeespiegelstijging vanuit mijn woonkamer. Stroomde voor de ingebruikname van de Maeslantkering het water bij nacht en ontij over de kades – klampen in de kelderramen herinneren er nog aan – daarna gebeurt dat nog slechts sporadisch. Maar op 22 maart 2008
scheelde het een stoep of mijn kelderarchief was vervloeid.
Zee, rivieren, regen en grondwater baren ons zorgen. Aanpassingen, neergelegd in
Rotterdam Climate Proof, moeten het tij keren. De geplande dijkverhogingen, opslagbassins onder parkeergarages, waterpleinen, mosdaken en drijvende woonblokken,
kortom, aanpassingen in de buitenruimte moeten alleen wel gecomplementeerd worden met ingrepen binnenshuis, te beginnen bij het gebruik van regenwater om onze wc
door te spoelen. Hier ligt een taak voor woningcorporaties en projectontwikkelaars.
Het Rotterdam Climate Initiative is overigens minder voortvarend. Het focust op CO 2
uitstootbeperking. De International Advisory Board van het EDBR wil dat Rotterdam
in 2030 Europa’s schoonste stad is. In Stadsvisie 2030 is er geen vuiltje aan de lucht.
Toch worden in haar ambitieuze bouwplannen verkeerstromen niet echt ingedamd. Ook
al worden van roetfilters voorziene auto’s via ondertunnelde invalswegen binnengesluisd en keurig ondergronds opgeborgen, het verkeer blijft over de kades stromen. De
emissiehandel bloeit als de middeleeuwse aflaat. We kopen onze uitstoot af, maar ons
gedrag blijft hetzelfde. Met de mond beleden, maar stug doorgereden. De jaarlijkse
Milieumonitoring Stadsregio Rotterdam (MSR) bevestigt angstige vermoedens.
Zullen we de Rotterdamse aanpak ‘schoon, heel en veilig’ niet eens naar een ander niveau tillen: van een politioneel naar een ecologisch vlak? Het wiegelied van Braungart
en McDonough is ingezet. Craddle to Craddle (C2C) moet ons niet in slaap sussen.
Het helpt ons juist uit de droom die, zoals Goya voorzag, monsters heeft gebaard. C2C
wil niet, zoals Brundtland, uitsluitend de schade voor toekomstige generaties beperken. Zij wil hun mogelijkheden juist vergroten. Maar dat vergt wel een ontvankelijkheid
van toekomstige generaties om die kans te grijpen.
Laten we daartoe de opdracht van de eind 2007 geïnstalleerde taskforce Verlichting
verbreden. ‘Slimme verlichting’ gaat dan niet alleen over energiezuinige lampen en
schone auto’s, maar ook over ecologische zelfreflectie in het intermenselijke verkeer.
Meer dan ‘het beleid op het netvlies van bewoners’ te krijgen, zoals het RCP voorstelt,
moet het tussen hun oren komen. Ecologischeschoon, heel en veilig moet drievoudig
doorwerken: fysiek, sociaal en mentaal. De school is bij uitstek de plek waar deze
Eco 3 strategie thuishoort. We beginnen lessen natuur & milieu met ‘ecosofische’ reflectie te onderbouwen. Jongeren beseffen dan wellicht wat hun bijdrage in de totale
energiehuishouding is. Het gaat om integraal ecobesef. Zo verandert overgewicht
in overwicht en uitzicht in inzicht. Kortom, naast kades repareren moeten we vooral
kinderen prepareren.
medit at ie
woorden a ls daden
?<KE@<LN<NFE@EBI@AB
BOUWEN AAN URBANE INTER-ESSE
(Gepubliceerd in: Stedelijkheid als rendement. Privaat initiatief voor
publieke ruimte,Arie Lengkeek (red.), Transcity, AIR/Van der Leeuwkring,
Haarlem/Rotterdam 2007, pp. 54-71)
In de loop van 2008 wordt in Rotterdam Bospolder-Tussendijken het woningblok Le
Medi opgeleverd. Deze mediterrane woonsfeer sluit na zonsondergang de toegangspoorten. Critici noemen het een semi-gated community. Er zou openbare ruimte aan
de wijk onttrokken worden. Dat klinkt nogal overtrokken. Er zijn ondertussen allerlei
varianten van de traditionele gated community ontwikkeld. Bovendien kennen we al
langer afsluitbare buurtparken en collectieve binnentuinen bij seniorenwoningen. Wat
dit gewraakte planologische concept precies inhoudt, lijkt dan ook hoogstens vanuit
een veiligheidsrisico negatief vast te stellen: ‘een goed beheerde collectieve ruimte
omgeven door een verwaarloosd stuk stad wordt een enclave in vreemd territoir.’ Een
gated community is onwenselijk wanneer deze een no go area creëert. Dan schiet
bescherming zijn doel voorbij en worden bewoners zelf een target. !
In dit concept gaan vrijheid en veiligheid een penibel verbond aan. Er klinkt een Hobbesiaanse stadsvisie in door waarin een door angst gevoede status-quo overheerst:
de stad als een gepolariseerde oorlogszone. Toch richt een gated community zich niet
alleen naar het veiligheidsimperatief. Als nieuwe collectiviteit benadrukt zo’n gemeenschap collectieve autonomie en individuele vrijheid. Het vanuit veiligheidsoverwegingen opslokken van publieke ruimte laat deze positieve inzet onverlet: vanuit een
vrijheidsoptiek bouwen groepen bewoners letterlijk een eigen leefstijl op. Zij ontwerpen en besturen hun ‘woninkrijk’. Toch blijft de vraag naar nieuwe collectiviteiten een
ambigu signaal afgeven: enerzijds het verlies van vertrouwen in een veilige openbaarheid, anderzijds grotere autonomie en keuzevrijheid. Kan zo’n collectieve ruimte een
tussenpositie innemen ‘als verbijzondering van de publieke ruimte’? "
344 - 345
Autonomi e, ne t wer ken en woonsf eren –
Wat heet tegenwoordig nog
‘publieke ruimte’? Contacten in de openbare ruimte worden steeds meer gereguleerd
door contracten. De openbare ruimte staat door deregulering en privatisering onder
druk en dreigt in louter transitoruimte te veranderen, die uitsluitend door private
marktpartijen wordt beheerd. Verblijfsruimten veranderen steeds meer in doorgangstrajecten waarin een continue consumptie van sociaal-culturele belevenissen wordt
gefaciliteerd. De recente enting van het vrijemarktdiscours op het discours van de
verzorgingsstaat schept allerlei paradoxen waarin de overheid verstrikt raakt. #Politiek en politie putten uit dit ambigue dubbeldiscours om hun policies te legitimeren,
het verzekeringswezen fundeert er zijn polissen in. Door de inbedding van ‘vermarkte’
mensen in nieuwe media is de bewegingsvrijheid in de openbare ruimte versneld en
verdubbeld. Door tele- en automobilisering zijn stadsbewoners die deze urbane ruimte
fysiek en virtueel doorkruisen, altijd op minstens twee plaatsen tegelijk. Openbare
ruimte is een space of flows geworden: lokale netwerken worden aangesloten op
globale trajecten.
Dit glokale macramé wordt bijeengehouden door urbane iconen, logo’s en brands. De
stad legt daar nog eens eigen logo’s overheen. Rotterdam zet de Erasmusbrug in, maar
uiteindelijk is de architectonische setting van de stad de housestyle. Welke mensen
bevolken deze stad? Het onderzoeksbureau Motivaction levert periodiek interessante
typologieën aan. Naast de traditionele en moderne burgerij dienen zich conveniencegeoriënteerden, opwaarts mobielen, kosmopolieten, ontplooiers en postmaterialisten
aan. Andere onderzoeken spreken van stedelingen, netwerkers, dromers, doeners,
comfortwoners, wooneconomen, buitenwoners en onderscheiden landschappers,
dorpelingen, principiëlen en traditionelen van anarchisten, yuppen en hypermobielen.
De ethisch-politieke grondcategorieën van deze typologieën blijven autonomie en vrijheid. In het huidige dubbeldiscours zijn echter automobiliteit en bewegingsvrijheid de
nieuwe ijkpunten. Niettemin wordt in dit wankelende discours het autonome individu
met zijn keuzevrijheid en verantwoordelijkheid – dat wat filosofen subjectiviteit noemen – nog voortdurend aangesproken. Verwoede pogingen van critici om autonomie
als relationele zelfstilering te herijken is daarvoor onmiskenbaar een indicatie. $
Een ding mag duidelijk zijn: in een wereld waarin kennis allereerst informatie is en
media de toegang tot de ander zijn, staan individuen anders in de wereld. De activistische emancipatie van weleer heet nu proactieve participatie. Na de postmoderne
kanteling van het moderne mensbeeld dringen zich, geheel in lijn met een beoogde
pluriformiteit, meerdere mensbeelden op. Deze kristalliseren concreet uit in een
diversiteit van leefstijlen. Dit heeft verreikende consequenties voor de architectuur.
Enkele decennia geleden werd door Michel Foucault de inzet van de moderne architectuur al geherdefinieerd: het stapelen van stenen gaat altijd gepaard met het produceren van sociale relaties en gemeenschapsbesef. Bouwen van collectief bewustzijn
blijkt letterlijk de sluitsteen van moderne Bildung. % Zijn inzichten onderbouwen
bouwkundige concepten als woonsfeer en woonmilieu. Als het laatste concept ecologisch wordt geïnterpreteerd – en dat kan gegeven de huidige ecologische urgentie niet
anders – dan tendeert de ontwikkeling van collectieve ruimten binnen het huidige veld
van de gebiedsontwikkeling naar ‘sociale ecologie’.
De tweeslachtigheid van het huidige discours spiegelt zich in een gespleten human
condition. De homo sapiens is schizoid geworden: hij is uiteengevallen in een speelse
homo zappens en een agressieve homo militans. In de slipstream van de door de hen
belichaamde hypermobiliteit worden geïsoleerde gestalten meegezogen: junks, daklozen, vereenzaamde excentriekelingen, uitgeprocedeerde illegalen en in alle staten
verkerende, rondhangende jongeren. Door hun (sociale) immobiliteit worden deze
groepen als een bedreiging voor de samenleving gezien. Zij voeden de globale angst
en de vraag beveiligd te bouwen. In dit perspectief trekken angstige individuen zich
terug in afgeschermde capsules. Evenals de securitycultuur past de gated community
in het beeld van zo’n capsulaire samenleving. &
Voorbij deze polarisatie dient zich een andere menselijke conditie aan: de cont(r)
actueel ingebedde, mediamatische homo informans. Deze voelt zich autonoom en vrij
zolang hij online en mobiel is. Zijn autonomie krijgt zijn beslag binnen een netwerk
van gemedieerde relaties die hun samenhang ontlenen aan een collectieve leefstijl.
Ieder medium is een midden of een tussen. Ondanks deze inkapseling in communicatiemedia en transportmiddelen is de homo informans betrokken bij anderen en op
de wereld. Zo is de homo informans via zijn media letterlijk geïnteresseerd: hij is een
tussen (inter) wezen (esse). De positieve bespreking van zo’n levenswijze vanuit deze
interesse vereist niet alleen een ander vocabulaire of jargon. Het heeft vooral andere
concepten, praktijken, houdingen, kortom een discours nodig dat de moderne opposities achter zich laat, het huidige ambivalente discours doorbreekt en daarmee andere
levenswijzen bespreekbaar maakt. Willen we tevens de huidige ecologische urgentie
verdisconteren ', dan schiet een te fysieke opvatting van ecologie tekort. Een woonmilieu vereist ook een sociale ecologie. De effecten van zo’n milieu op het denken
en doen van individuen zou ik een mentale ecologie willen noemen. Zo’n drievoudige
ecologie vormt de grondslag van een urbane interesse. Deze openheid naar zowel het
medit at ie
woorden a ls daden
private als het publieke domein maakt dat een nieuwe collectiviteit het benarde begrip
gated community naar een ander vlak tilt en draagt wellicht bij tot een transformatie
van de fobische angst die het huidige stadsleven beheerst.
Urbane subj ect i v it e it: he t ze lf verzekerde l even –
Menselijk samenleven kent een lange geschiedenis van polarisering. Na 1989 leek het er even op dat,
mede onder invloed van de door internet gefaciliteerde globalisering, diep gewortelde
tegenstellingen werden ontmanteld. Maar sinds 9-11 wordt het grootstedelijke leven
weer beheerst door de dialectiek van globale conflicten. De angst van de balance of
terror is in de war on terror teruggekeerd. De winst van de negentiger jaren van de
vorige eeuw werkt niettemin door in toenemende interdisciplinariteit, interactiviteit en
interculturaliteit. Door de behoefte aan kruisbestuivingen en samenwerkingen kunnen
landschapsarchitecten nu stadscentra inrichten en worden gemeentelijke verordeningen tot nationale wet verheven. Een Nederlandse cabaretier van Surinaamse afkomst
met een Duitse naam – Jörgen Raymann – kan tegenwoordig voor een ‘urbaan’ publiek
geloofwaardig een Marokkaanse slager neerzetten. Urban verenigt wat ogenschijnlijk
tegenover elkaar staat. Maar planologisch staat urban allang niet meer tegenover
rural, getuige de recent ingevoerde kwalificatie rurban.
Wat betekenen deze kruisbestuivingen voor hardnekkiger opposities als privé-publiek
en individu-collectief? Worden ook deze niet voortdurend ondermijnd in een samenleving die interacteert, virtualiseert en mobiliseert? Raken we door ons vast te klampen
aan moderne opposities niet steeds verder in de knoop of moeten we deze verknoping
in de netwerksamenleving accepteren als onze huidige menselijke conditie? Hoe verhouden privé, publiek en collectiviteit zich hierbinnen met elkaar?
346 - 347
a. aut onome individuen – Welbeschouwd is autonomie sinds de introductie van
dit ethisch-politieke begrip aan het eind van de achttiende eeuw altijd al een paradox
geweest. Want schrijft, in zijn poging over zichzelf te beschikken, een autonoom individu zichzelf (auto) nu werkelijk de wet (nomos) voor? Een wet is toch per definitie een
gemeenschappelijk gegeven: het is een algemeenheid waaronder particuliere gevallen
worden beoordeeld, zoals in het recht of in de wetenschap. Los van deze theoretische
paradox worden mensen van vlees en bloed bovendien meer dan ooit empirisch door
van alles en nog wat beïnvloed, bepaald en, alle transparantie ten spijt, zonder dat ze
dat doorhebben gestuurd in hun gedrag. Dat die sturing door weer andere individuen
wordt uitgevoerd, maakt het autonomiebegrip niet minder paradoxaal: ook beheerders
en bestuurders zijn onderworpen aan tijd, cultuur, afkomst, economische fluctuaties,
electorale afhankelijkheden en een zekere mate van onwetendheid.
De autonomie van een individu veronderstelt theoretisch iets gemeenschappelijks. Of
dit nu door een god ingefluisterd, in een boek gecanoniseerd, via politieke consensus
bekrachtigd of in een leefstijl uitgeleefd wordt, is formeel niet van belang. Zolang we
debatteren over zo’n leven – discours praktiseren – ontwikkelt autonomie zich in het
gereflecteerde spanningsveld tussen het particuliere en het algemene. Hoe verhoud
ik mij tot een regel of een wet? Door welke groep wil ik me de wet laten voorschrijven?
Identificeer ik mij met de wil van de meerderheid of juist met het leven van een kleine
groep? Zo blijkt autonomie uiteindelijk een regulatief principe: we doen net alsof we
helemaal vrij zijn om te kunnen bepalen wat ons bindt, maar we hebben deze binding
broodnodig om ons vrij te voelen. Veiligheid en vrijheid, bescherming en bevrijding
veronderstellen elkaar.
Net als bij autonomie biedt de etymologie van het begrip ‘individu’ interessante aangrijpingspunten. Het in-dividu is on (in) deelbaar (dividu). Het laat zich niet opdelen,
hoogstens mede-delen. Het biedt geen ‘interest’ of dividend, want een individu is
onoverdraagbaar, ondeelbaar, integer. ( Zo bezien is iedere relatie voor een autonoom
individu een compromis. De lust van de een is de ander tot last. Deze rigide opvatting van individualiteit doet wat stroef aan, maar is niettemin de basis van het huidige
neoliberalistische vertoog: dit laat slechts coalities toe in zoverre berekenende individuen hierbinnen hun vrijheid kunnen vermarkten. De befaamde ‘onzichtbare hand’
van Adam Smith helpt hierbij een handje: door de marktwerking zou eigenbelang op de
lange termijn alsnog altruïstisch renderen.
b. p olitieke c ollectiviteit: zelfverzekerd leven en de p olis
Hoe verhoudt zo’n individu zich tot een collectief? In de grondbetekenis van het kernwoord ‘collectie’ sluimert onder de alledaagse betekenis van ‘verzameling’ de minder
voor de hand liggende betekenis van ‘samen (co) scholing’ of ‘gezamenlijke lezing
(lectie)’. Er is dus een verhaal of een discours nodig. ‘Lectuur’ behoudt in ‘collectie’
de betekenis van ‘verzamelen’ die nog opklinkt in de archaïsche uitdrukking ‘aren
lezen’: het bij elkaar rapen van losliggende korenaren op het maaiveld, voordat het kaf
van het koren wordt gescheiden. collectie gaat altijd gepaard met selectie. De leefstijl van een uitgelezen collectief bevat per definitie een onmededeelbaar element.
Alleen via inleven, naleven of doorléven kan dit bevat worden. Iedere samenscholing heeft iets van uitverkoren zijn, zelfs iets samenzweerderigs. Maar hoe heimelijk
ook, zonder discours als een publieke legitimatie, die het gedrag van de deelnemers
betekenis en samenhang verleent en samen leven mogelijk maakt, zonder zo’n vertoog
valt een collectiviteit uiteen. Na de teloorgang van de Grote Verhalen – de moderne
vertogen over de rechtsstaat, de sociaaldemocratie en de vrijemarkteconomie – doen
de kleine verhalen er steeds meer toe.
Maar ook deze moeten periodiek worden medegedeeld en bijgesteld om de samenhang
van de groep te garanderen. Een woongroep leeft niet alleen van het opruimen van
de rommel op het gemeenschappelijke plein. Een woonmilieu vereist meer dan een
formeel samenlevingscontract. Zoals het particuliere het algemene vereist, het private het collectieve en innerlijkheid een discours vooronderstelt, zo wordt individuele
autonomie geschraagd door periodieke mededelingen en daadwerkelijke deelneming.
Autonome vrijheid realiseert zich in een collectieve polis.
De term ‘nieuwe collectiviteit’ duidt bouwtechnisch op een cluster woningen waarbinnen samenhang en afstemming van privé, collectief en openbaar domein gedragen
wordt door een collectieve leefstijl. De term verschijnt echter voor het eerst in verzekeringspolissen. Daarin worden individuele levenstrajecten via assurantief risicomanagement collectief in kaart gebracht. Met uitgekiende beleggingsportefeuilles wordt
speculatieve rugdekking aan autonome individuen gegeven. In een risicovolle netwerken transactiesamenleving ‘clusteren’ individuen blijkbaar anders. In hun pogingen een
zelfverzekerd bestaan op te bouwen worden familie, life time jobs, geloofsgemeenschap en ideologische gezindheid ingewisseld voor lichtere arrangementen. Deze
blijken ook maatgevend voor architectonische invullingen van collectieve ruimten.
Dit relationele maaiveld is niet waterdicht afgetimmerd en hermetisch afgebakend.
Het staat open naar alle kanten. Naar binnen ontstaat de groepsidentiteit van zo’n collectief vooral door uitwisselingen van wensen en overlappingen van interesses. Wat
bewoners van een woonmilieu of woonsfeer delen is allereerst een homogeen normbesef: hoe je te gedragen in een collectief? Hoe dicht naderen we elkaar? Identiteit hoeft
dus niet gefundeerd te zijn in een gemeenschappelijke set waarden. ! Normbesef heeft
meer te maken met wat er zich tussen mensen afspeelt dan met wat vanuit de diepte in
ieder individu diens wereldbeeld schraagt.
Het uit interesse ontstane ‘wij’-gevoel wordt te snel als identiteit verkocht, terwijl het
een bewegelijk netwerk is. Het is waar, een identiteit is handig voor archivering en
medit at ie
woorden a ls daden
faciliteert overdracht van eigendommen. Het kan ook uiterst behulpzaam zijn in tijden
van crisis. Identiteit is zowel een psychologische behoefte als een politiek-strategische noodzaak. Zij geeft echter nooit een universele essentie aan waar voorrechten
aan ontleend kunnen worden. Als er iets universele draagkracht genereert, dan is dat
het ‘tussen’ van het relationele netwerk.
Voorbi j pri vé-publi ek: t r a j ect i eve indi v idua lit e it –
Het moderne
leven was ooit een emancipatorisch project: de verheffing van het volk met een utopie
als collectief eindstation. Sinds de gedachte heeft postgevat dat westerse individuen
de emancipatie – en het idealisme – voorbij zijn, zijn collectieve projecten kortstondige netwerken van individuele levenstrajecten geworden. Iedereen kan naar eigen
keuze gaan en staan waar hij wil. Ontleenden moderne burgers tot de jaren zestig
hun identiteit nog aan hun geboortegrond – autochtoon (chtonos = grond) – voor zo’n
statische definitie zijn postmoderne individuen veel te mobiel geworden: ze reizen, al
pendelend over voorgesorteerde trajecten, virtueel en fysiek de wereld af. Deze dynamiek zit ook in onze educatietrajecten en arbeidscarrières. Inmiddels zijn ook onze
woonwensen gemobiliseerd en worden woonsferen geïntegreerd in sociale mobiliteit.
348 - 349
a. aut o- en telemobilisering: homo zappens – Een decennium geleden lanceerde de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie een voorstel om (auto)mobiliteit als een
recht in de grondwet vast te leggen. Dit voorstel kwam ongewild tegemoet aan onze
huidige human condition. De hoge omloopsnelheid van het urbane leven waar cultuur
wordt afgegraasd en files het culminatiepunt van mobiliteit zijn, blaast alle statische
opposities op. De individuele actieradius is exponentieel toegenomen. Boze tongen
mogen dan beweren dat de hedendaagse mens de weg kwijt is en slechts panisch
rondrent, mildere critici houden het erop dat hij voortdurend op weg is: de weg als
medium is de message geworden. Mobiliteit en vrijheid, actieradius en autonomie zijn
gaandeweg gaan samenvallen. Het medium of het tussen is tot verblijfplaats geworden. " Deze flexibele bewegingsvrijheid wordt echter nog altijd vanuit de privésfeer
gedacht.
Collectieve vormen zoals openbaar vervoer blijven problematische opties. De moderne zelfontplooiing treedt nu naar voren als capsulaire versnelling, dat wil zeggen
inkapseling in comfortabel voortrazende transportmiddelen. Hoewel een snellere
overbrugging van een bepaalde afstand doorgaans als argument wordt aangevoerd –
zeg maar ‘van A naar Beter’ – draait het evenzeer om de genotvolle consumptie van
beweging omwille van de beweging. We voelen ons lichter: fysieke automobiliteit is
ongemerkt de winst van de geestelijke verlichting.
De in de jaren negentig opkomende telemobiliteit versterkt deze automobiliteit. Met
computers en mobieltjes is vanaf die tijd private innerlijkheid direct ingelogd op het
publieke domein. De browsende beller volgt de zappende tv-kijker op. De browsende
mens is de nieuwe homo zappens. # We bewegen fysiek over straat, maar virtueel zijn
we elk moment overal. Een mobieltje is in feite ook een capsule, in ieder geval een
halve. Deze wordt al snel aangesloten op de auto als fysieke capsule. Mobieltjes en
automobielen omsluiten individuen als een datasuit, een digitaal maatpak dat door
GPS en SMS op een globale matrix aansluit. Zo hebben tele- en automobiliteit ongemerkt de openbare ruimte geprivatiseerd en de privésfeer verregaand ge‘publiceerd’.
Deze homo zappens is per definitie buiten zichzelf. Hij leeft mediamatisch een excessief bestaan en wordt voortdurend verleid tot excessieve consumptie van comfortabele mobiliteit. Het is dit dubbele exces dat de moderne autonomie problematiseert.
Immers, wanneer het medium de message wordt, kunnen noodzakelijke bestaansmiddelen niet meer van verslavende genotsmiddelen worden onderscheiden. Om dit
onderscheid te kunnen maken is uitloggen geen optie. Daarvan getuigen de schaduwzijden van dit excessieve bestaan. Deze verschijnen als de implosie van mobiliteit:
de medialoze excentriekeling die nooit de deur uitgaat en de dakloze zwerver die op
straat leeft. In dit extreme overleven wordt de tegenstelling privé-publiek overtollig.
Een stadsmonade mag dan totaal geïmmobiliseerd, een stadsnomade hoogst mobiel
lijken, wat beiden ontberen is trajectiviteit: zij gaan nooit ergens naartoe. Een dakloze
is thuis op straat, voor een kluizenaar is zijn huis het heelal.
b. theatrale paramilitarisering: homo militans – De homo zappens is echter
altijd op weg. Ondanks de toenemende afhankelijkheid van transport- en communicatiemedia voelen trajectieve individuen zich vrijer en autonomer dan ooit. Het cogito
van weleer is nu een flexibel punt dat verknoopt is in netwerken van elkaar kruisende
economische, sociale, culturele en politieke vectoren. Deze grootscheepse mobilisering verandert emancipatie in participatie. In de huidige mix van veiligheid en vrijheid
is iedereen alert en in alle staten van paraatheid.
Mobilisering roept echter ongewild associaties op met oorlogsvoorbereidingen. Urbane mobilisatie in deze termen duiden gaat wellicht te ver. Maar er zijn twee indicaties
die niet veronachtzaamd kunnen worden: een urbaan-politieke en een urbaan-esthetische. Na zelfs maar een oppervlakkige analyse van het dominante politieke discours
over de stad kunnen we ons niet aan de indruk onttrekken dat aan bepaalde groepen
de oorlog is verklaard. Fysieke surveillance en screening van digitaal verkeer – waardoor overigens privé en publiek weer op andere wijze in elkaar overgaan – vormen de
back-up van deze mobilisering. De doorgaans welwillende en onbaatzuchtige intenties
van bestuurders en politici ten spijt is het vocabulaire waarmee de stad tegemoet
wordt getreden doorspekt met deze oorlogsmetaforiek waarvan de concrete gestalten
stadsmariniers, interventieteams en cultuurscouts zijn. Er is zelfs sprake van een
‘herovering van de stad’. $
Dit urbaan-politieke discours ondersteunt ongewild en ongemerkt een esthetischtheatrale paramilitarisering van de openbare ruimte. We lopen over straat, gestoken in
camouflagebroeken en omgord met mobielholsters. Voorzien van handsfree mobieltjes
en earphones rijden we rond in SUV’s en Hummers met bullbars, naarstig speurend
naar parkeerruimte. De homo zappens verandert hier in een homo militans met het
beruchte ‘korte lontje’ als assertieve ondergrens.
De homo militans eist zijn aanwezigheid in de openbare ruimte op als een vanzelfsprekend recht zonder enige verplichting. Leefstijlen die elkaar op het eerste gezicht
uitsluiten vallen plotseling samen: de macho SUV-rijder is te vergelijken met het
blingbling macho van pseudogangs, agressief mobiel bellen in cafés en openbaar vervoer vertoont overeenkomsten met hanig hangjongerengedrag. Beide groepen eigenen
zich de openbare ruimte collectief en militant toe. De leefstijlen van een gated community en een no go area overlappen elkaar.
c. territ orium, actieradius, kritische distantie: nabijheid en afstand – Versnelling, angst en suburbaan hyperindividualisme zijn de drie grondwetten van de
capsulaire beschaving. Cocooning is haar urbaan-politieke imperatief. % Bezien vanuit
dit angstperspectief is de gated community het dieptepunt van democratisch ruimtebeheer. Het is een afgebakend territorium dat ruimte aan de openbaarheid onttrekt om
de veiligheid van goedgesitueerde groepen burgers te garanderen. Maar hoe territoriaal is zo’n gemeenschap nog te denken? Is, gegeven de hierboven geschetste vectorale opvatting van het stedelijke weefsel, een territorium niet aan een nieuwe definitie
toe? Het gaat wellicht te ver om een territorium op te vatten als ‘de kritische afstand
tussen twee wezens van dezelfde soort’ &, als een actieradius die kan worden gefrus-
medit at ie
woorden a ls daden
treerd. Toch is het precies deze spanning die het ‘gevoel’ van onveiligheid oproept.
Deze definitie resoneert in de analysen van urbanisten: ‘in feite is dat hét probleem
van het stedelijk wonen: het probleem van nabijheid en afstand.’ ' Op een relationele
schaal is voor ‘het bepalen van de juiste afstand’ in collectieve ruimte beleefde onoplettendheid (Gofman) en afstandelijke gewenning (Jacobs) gewenst: ‘Dat betekent dat
bewoners een evenwicht moeten vinden tussen de nabijheid die wordt opgelegd door
de vorm van collectieve ruimte (het trappenhuis, de straat) en de afstand die noodzakelijk is om het privé-leven te beschermen.’ ( Het collectieve vereist proportie en
maat om ervoor te zorgen dat het kritische punt geen frictie oplevert. Een collectieve
ruimte is de fragiele zone waarin interesse en angst dicht tegen elkaar aan liggen. Als
tussengebied is het een interactief veld, waarin de spanning tussen privé en publiek
voelbaar en werkbaar wordt. Wanneer deze relaties echter gefixeerd worden in een
identiteit in plaats van interesse, wordt het territorium weer een afgebakend gebied
en wordt de relationele openheid weggedrukt door een volstrekt achterhaalde territoriumdrift. Dat deze angst van mens tot mens vaak tussen onze oren ontstaat, versterkt
het inzicht dat een collectieve ruimte sociale en mentale veerkracht vereist.
Urbane sf erologi e en ecologische int eresse –
Het concept gated
community is een triest dieptepunt in het uitgeputte moderne discours dat zich de
afgelopen jaren politiek in allerlei paradoxen heeft verstrikt. Er is met evenveel gemak
over ‘liberale Jihad’ (VVD) en ‘verlichtingsfundamentalisme’ (CDA) gesproken als
over ‘sociaal individualisme’ en ‘sociaal kapitalisme’ (GroenLinks). Ook in het debat
over lichte gemeenschappen vallen termen als ‘autonome volgzaamheid’. ! Meer dan
ooit is er daarom behoefte aan een vertoog dat deze paradoxen achter zich laat zonder
overigens de spanning te reduceren tot een simplistisch harmoniemodel. Om noties
als ‘woonsfeer’ en ‘woonmilieu’ meer te laten zijn dan retorisch-cosmetische gestes
van marktonderzoekers moet dit discours zich allereerst laten inspireren door andere
metaforen dan capsules en cocons. Lichte gemeenschappen zijn ‘verschuimingen’: ze
vormen geen eenduidige identiteit, maar verkleefde capsules. Net als in het schuim
hebben de met elkaar verkleefde belletjes altijd een gemeenschappelijke wand. Ontdoet een belletje zich van deze gespannen verkleving met andere belletjes, dan zweeft
het slechts heel even om ten slotte uit elkaar te spatten. !
Het grootstedelijk leven is gebaat bij een mentaliteit die deze verkleving als een gespannen verhouding opvat: van nabijheid en afstand, intimiteit en intimidatie. Anders
gezegd: we dienen ons te verhouden tot deze relationele spanning, meer dan tot het
geïdentificeerde Vreemde en Andere, kortom, tot een ‘zij’ waartegenover het ‘wij’ zich
veilig waant. Er is altijd eerst een relatie, hoe diffuus ook, voordat het wij zich daarbinnen losmaakt tegenover een zij. Wat vooropstaat is precies het ‘tussen’ of het ‘inter’
dat zo bepalend is voor de netwerksamenleving. Individuen blijken dan knooppunten in
dit relationele web.
350 - 351
a. het midden: wo onsferen en wo onmilieus – Deze herwaardering van de spanning tussen nabijheid en afstand – zowel naar binnen toe met medebewoners als van
binnen naar buiten met de buurt – maakt nieuwe collectiviteiten tot urbane experimenten. Le Medi – letterlijk: het midden (medi) van de omringende landen (terra) – mag
zijn naam eer aan doen. Wil deze collectieve leefvorm tot een sfeer of een milieu
uitgroeien, dan is het cultiveren van een mediaal of relationeel bewustzijn een eerste
vereiste. Zo wordt een gated community als het ware van binnenuit uitgestulpt. Het
ontwerpen van nieuwe collectiviteiten moet vanaf het begin af aan zelfs mediaal zijn
om een minimale duurzaaamheid te kunnen garanderen. Als nieuwe collectiviteiten
vrijheid in de vorm van medezeggenschap en participatie nastreven, zal deze mentali-
teit vanaf de initiatiefase moeten worden ontwikkeld. Om te voorkomen dat er op den
duur geen animo meer is om mee te werken aan wat uitsluitend projectontwikkelaars
en overheden in de ontwerpfase als eisenpakket hebben neergelegd, is het vereist
toekomstige kopers al voordat er ook maar iets is geformuleerd via een website hun
wensen kenbaar te laten maken. Zo worden gemeenschappelijke interesses gepeild en
ontwikkeld. Het produceren van dit sociale en culturele kapitaal is onontbeerlijk voor
de continuïteit. Hoe vroeger wordt geïnvesteerd, hoe veerkrachtiger de collectiviteit.
De praktijk leert namelijk dat op den duur slechts een klein groepje bewoners bereid
is het gemeenschappelijke werk op zich te nemen. Echter, ‘een uitzondering hierop
vormen ecologisch duurzame woningbouwprojecten waarin zowel in de planontwikkeling als in de beheerfase de bewoners wel actief betrokken zijn.’ !! Ecologie, zo mag
duidelijk zijn, betekent hier meer dan veel groen: de fysieke uitbouw steunt op een
sociale en uiteindelijk zelfs op een mentale onderlegger. !"
b. bouwen aan verbreed burgerschap: urbane interesse – Voor de neutralisering van de negatieve klank van de term (semi) gated community is een verbreed burgerschap een minimumeis. Een collectieve ruimte is slechts dan een verbijzondering
van publieke ruimte als actief burgerschap en culturele interesse de poorten naar buiten open houden. Zo’n urbane interesse komt tegemoet aan het inzicht dat architectuur allereerst het bouwen van relaties en het produceren van urbaan bewustzijn beoogt. Zo worden capsulaire aandriften van burgers van hun angst ontdaan en komt het
omgaan met relationele spanningen naar de voorgrond. Dwars door culturele sensibiliteit en actief burgerschap zet zich bovendien een drievoudig ecologisch besef door.
Het succes van het concept gebiedsontwikkeling is mede te danken aan deze nieuwe
invulling van architectuur. Als wordt erkend dat fysiek – bouwen – naast een economische onderbouwing tevens een sociale en culturele uitbouw vereist, is daarmee tevens
de onlosmakelijke band tussen financieel, sociaal en cultureel kapitaal aangegeven. !#
Dit gaat ook op voor het nieuwe begrip van ecologie: dit slaat niet alleen op de fysieke
natuur, maar vooral op wat er tussen mensen en tussen onze oren gebeurt. Precies dit
‘tussen’ of ‘inter’ is in het geding in het experiment dat nieuwe collectiviteit heet.
medit at ie
woorden a ls daden
C@:?KFGQL@;1K<IL>B@AB<E
@E;<KF<BFDJK
(Gepubliceerd in: Rotterdam De Zuiderlingen. 155 groepsportretten,
Jo op Reijngoud, Linda Malherbe, Elke Scheffers, Pact op Zuid, Rotterdam
2008, pp. 158-161)
Joop balanceert beheerst gebarend op zijn aluminium trapje. Voor hem staan of zitten
de groepen die door Linda en Elke gevraagd zijn om voor een groepsfoto te poseren.
Linda loopt om de groep heen, lampen controlerend, hier en daar met zachte hand het
arrangement voor de foto voorbereidend. Joop staat net iets hoger dan de rest en kijkt
dan ook letterlijk over iedereen heen. Zo houdt hij het overzicht. Hij heeft de regie.
Iedereen kijkt terug. In zijn rechterhand hangt zijn camera, gereed voor gebruik, met
de andere hand nodigt hij deelnemer voor deelnemer uit iets op te schuiven, door de
knieën te gaan of naar achteren te stappen. Eerst is het niet helemaal duidelijk wie
waar moet staan. Het kost wat tijd om een groep zo helder neer te zetten dat iedereen afzonderlijk tot zijn recht komt. Sommigen bewegen wat onwennig op de achtergrond en zouden het liefst zo snel mogelijk klaar zijn. Er zijn er altijd wel een paar die
pontificaal op de foto willen en zich op de voorste rij nestelen. Het is een kwestie van
puzzelen en aanvoelen. Ook al bestaat er in iedere groep een bepaalde rangorde, de
foto vergt een andere opstelling. Niet alleen moet ieder afzonderlijk goed te zien zijn,
belangrijker nog is het uitgebalanceerde groepsgevoel. Dat moet als het ware tastbaar
worden. Je moet het kunnen aanraken als je naar de foto kijkt.
Verlicht Zuid: sociaal en cultureel kapitaal
352 - 353
Eigenlijk speelt Joop met licht. Dat valt van achter, van opzij, van voren en schuin van
boven op de groep. Als een lichtschilder componeert de fotograaf de groepsfoto. Hij
tast met zijn blik de gezichten af en licht de groep zo uit dat iedere deelnemer die voor
de groep poseert toch helemaal zichzelf blijft. Het schikken en herschikken neemt wat
tijd in beslag. Dan gebeurt het, in een fractie van een seconde. Flits, klik! Het geknetter van de flitslampen en de droge digitale klik van de sluiter. Vanaf dat moment staat
een stuk van de wereld dat daarvoor volop in beweging was, voor eeuwig stil. Joop
haalt de groep als het ware met een pincet uit de wereld. Dat ene moment gaat nu een
eigen leven leiden. De wereld is door de camera ingekaderd. Alleen het lijstje ontbreekt nog. Wanneer dat er omheen zit, kan deze ingekaderde wereld in de kantine op
het werk, thuis op de gang, ergens op de werkplek of in het buurthuis worden opgehangen. Waar nooit iemand weet van had, heeft nu bestaansrecht. Iedere voorbijganger
kan er naar kijken en er het zijne van denken. Hoe langer de groep hangt, hoe zelfbewuster de blikken worden. De groep blijft in de toekomst terugkijken.
Hoe zijn deze groepen ontstaan? Sommige beroepsgroepen zijn er natuurlijk gewoon
per definitie. Overheidsdiensten zoals de Rechtbank Rotterdam die op Zuid aan het
Wilhelminaplein zetelt en de Politie. Semi-overheid zoals Brandwondencentrum of gemeentediensten als RET en Roteb. De gezichten van de politie, RET en Roteb zijn net
als die van de Zuiderpark Boswachters en de Marktmeesters van het Afrikaanderplein
deel van het straatbeeld waar ze als groep opereren.
Dat geldt ook voor de gezichten van de werknemers van winkels en bedrijfjes in de
wijk. Zij zijn niet alleen de economische ruggengraat van de wijk, maar bieden ook
de ontmoetingsplekken bij uitstek. In de Netto Markt, Garages Rijnhaven, Drukwerkplaats en Copyshop Pameijer en De Hoekmaat, Winkeliers Beijerlandselaan no. 17-47,
Dierenwinkel Beestenspul in Sportdorp en Tshobo Africa, de Congolese kappers op de
hoek van de Dordtselaan, zien mensen elkaar elke dag. Uit deze groepen komen weer
minder zichtbare groepen voort voor gezamenlijke belangenbehartiging, zoals Winkeliers Beverwaard, en de Businessclub IJsselmonde. Maar met de werknemers van
bovenwijkse bedrijven als Dura Vermeer, Ahoy, TNT Post aan de Piekstraat, Wegener
op het Noordereiland en Stadion Feijenoord maken zij deel uit van het beeld van Zuid.
Veel van de geportretteerden zijn eerst door vluchtige, veelal toevallige ontmoetingen met elkaar in contact gekomen. Ze hebben elkaar ontmoet in de wachtkamer van
Tarwezigt Gezondheidscentrum of Huisartsenpost Zuid. Dat zijn van die plekken
waar iedereen, ongeacht afkomst of rijkdom, even helemaal gelijk is. Maar tussen het
Kraamzorghotel en Monuta Memoriam Uitvaartzorg hebben tijdens ontmoetingen vele
blikken elkaar gekruist, waarna ieder weer zijns weegs is gegaan. Er was belangstelling, maar nog geen blik van verstandhouding. Zoals werknemers in een bedrijf elkaar
slechts van de afdeling of werkeenheid kennen, beperken contacten tussen wijkbewoners zich meestal tot de eigen straat of het woonblok. Belangstelling wordt actief
gewekt binnen een cirkel met een doorsnee van vijftig meter.
De meeste groepen die in dit boek zijn geportretteerd – ze vormen overigens slechts
een fractie van alle groepen die Zuid met hun geestdrift bezielen – verbreden deze
cirkel. Deze groepen zijn de knopen in de sociale en culturele netwerken van Zuid. Ze
geven Zuid sociale draagkracht en culturele vering en vormen het sociaal-culturele
vangnet voor Zuid. Vaak wonen de leden bij elkaar in de buurt, anderen werken alleen
op Zuid, maar bij muziek- en sportverenigingen komen vaak mensen uit verschillende
wijken bij elkaar. Allen belichamen, zoals dat in beleidstaal heet, het sociale en culturele kapitaal van Zuid. Hun geestdrift en loyaliteit is voor beleidsmakers pure winst.
Dit fotoboek maakt dit rendement dat in de praktijk van alledag al lang functioneert,
voor het eerst zichtbaar.
Groepen: deelnemen en mededelen
Voor de verandering wordt in dit boek het accent dus nu eens niet gelegd op de architectuur, op woningblokken, bruggen, pleinen, moskeeën, kunstwerken en andere prestigieuze gebouwen. De aandacht gaat ook even niet uit naar de hoeveelheid containers
die jaarlijks is overgeslagen of de succesvolle bedrijvigheid die zo waardevol is voor
een stad die daden boven woorden verkiest en liever poetst dan lult. Als we deze
fysieke en economische prestaties van binnenuit overbelichten, komen de mensen
in beeld die deze prestaties leveren. Ze waren er al voordat de ontwikkelaar begon te
werken. We zien hun onderlinge relaties, hun betrokkenheid op elkaar, de solidariteit
en gedeelde passies. Wat uitermate subtiel belicht en daardoor voor het eerst voor de
buitenwacht zichtbaar wordt, is wat beleidsmakers ‘sociale cohesie’ noemen: de lijm
van de samenleving. Deze Zuiderlingen zijn van mededeler van de openbare ruimte,
deelnemer in een activiteit geworden. Wat we in dit boek zien is de droom van iedere
politicus: participatie, meedoen en mede delen wat je bent, hebt en kunt.
Door het belang van fysieke ingrepen in de stad en economie, door de nadruk op bouwen en handel wordt vaak vergeten hoeveel sociaal en cultureel kapitaal er al in deze
deals is verdisconteerd. Waar mensen wonen en werken, nemen sommigen bewust
deel en delen velen onwillekeurig mee. Kijk eens naar bewonersgroepen en -verenigingen als die van de Landmanstraat, Smeetsland, DES ‘76, de Stampioendwarsstraten,
medit at ie
woorden a ls daden
het Poortgebouw en de Van Swietenhof, de Bewonersorganisatie Afrikaanderwijk en
Stichting Kick. Of het nu om de huurders van de St. Janshaven en de Verschoorvrouwen gaat, of Kopersvereniging Kluswoningen Katendrecht, elk belang wekt interesse
in je mede-bewoners. Dat geldt zowel voor de volkstuinverenigingen Hordijkerveld en
Van Brienenoord, als voor de groep waterbewoners Binnenhaven Kop van Zuid. Ook
de wijk- & complexbeheerders van Woonstad, Vestia, Com-wonen & Woonbron vormen
samen een door hun bedrijfscultuur gevoed sociaal netwerk.
Na de meer historische doorkijkjes in het dagelijks leven op Zuid uit de series van
Rein Wolters en Tinus de Does is dit het eerste boek waarin naast de vele gezichten
vooral de groepstrots van het huidige Zuid oplicht. Het geeft Zuiderlingen een stem.
Daaruit klinkt nu eens niet het geweeklaag over hoe slecht het wel niet met Zuid
gesteld is. Over het gebrek aan betrokkenheid, de beperkte participatie, kortom, over
het ontbreken van sociale cohesie. Even geen verhalen over achterstandswijken vol
spijbelende VMBO’ers, overlastgevende jongeren, zwaarlijvige kinderen en hun kroost
veronachtzamende ouders, onwillige werklozen, gebrekkig Nederlands sprekende
mede-Nederlanders en klagende buurtbewoners. Er wordt door mensen ook gewoon
met elkaar gepraat en geleefd. In deze foto’s zindert de kracht van groepen Zuiderlingen. Ooit hebben ze elkaar op straat, bij de super, in een kantine of kantoor, bij de
dokter of in het buurthuis ontmoet. Door gedeelde interesse en belangen zijn deze
ontmoetingen tot langdurige contacten uitgegroeid.
Transitopolis Zuid: een terugblik
Wie zijn dit? Wie kijken zo onbevangen naar ons, de lezers van dit boek, terug? Wie
zijn al die mensen die na de laatste opname een beetje opgelucht ademhalen, lichtelijk
verblind nog wat onwennig om zich heenkijken alsof ze even in een ‘tijdssluis’ hebben
gezeten, om vervolgens weer de draad van hun dagelijkse bezigheden op te pakken.
Aan het werk gaan. Het zijn mensen die iets met elkaar delen en aan elkaar willen
mededelen. Ze wonen, werken en leven allen op Zuid. Daar kunnen ze elkaar dagelijks tegenkomen, op het Zuidplein, het Afrikaanderplein of in de Keizerswaard. Zij
doorkruisen Zuid van Heijplaat tot aan de Beverwaard, van het Noordereiland tot aan
de Zuiderbegraafplaats.
354 - 355
‘Zuid’ klinkt als een hechte eenheid. Er wordt de laatste jaren veel over dé identiteit
van wijken gesproken. Maar waaruit bestaat deze eenheid, deze identiteit nu precies?
Het is zonder meer waar dat een wijk bouwtechnisch en economisch een makkelijk af
te bakenen, overzichtelijk gebied is dat ontwikkeld kan worden. Maar hoe diep is de
bevolking geworteld? Hoe geaard is een wijk? Neem de drie deelgemeenten. Het boerendorp Charlois waarvan het omliggende gebied in de 15 e eeuw door Karel (Charles)
de Stoute – dat wilde toen zoveel zeggen als de Dappere – tot bevoorradingsgebied
was bevorderd en daarvoor werd ingepolderd, ligt er al een tijdje. Evenals het vissersdorp IJsselmonde waar de familie Van Brienen het exclusieve recht had om op zalm te
vissen. Het Land van IJsselmonde was begin 19 e eeuw haast even groot als het huidige
Zuid. Op Katendrecht, dat met een pont met de Veerhaven was verbonden, lagen toen
lommerijke buitenhuizen voor de toenmalige bovenmodalen. Feijenoord was rond 1800
nog een braakliggend stuk land dat door het aanslibben van modder in de binnenbocht
van de Maas langzaam groeide. Pas na 1870, toen de Koningshaven werd gegraven,
kreeg Zuid zijn karakteristieke kop met het Noordereiland als bruggenhoofd naar het
centrum.
Inst roming –
En al die tijd kwamen er nieuwe groepen mensen aan, net als het
water van de Maas. Het beeld van mensen die instromen, doorstromen en uiteindelijk
weer uitstromen, hoe selectief ook, maakt Rotterdam-Zuid tot een doorgangsgebied,
een ‘transito-polis’. Deze beweging begint rond 1850, accelereert na 1870 wanneer de
havens letterlijk uit de grond worden gestampt, en komt een eeuw later rond 1970 in
een stroomversnelling die nog steeds niet uitgekolkt is. Er is wat dat betreft niet zo
heel veel veranderd: de ene groep had zich nog niet genesteld of de andere kondigde
zich al weer aan. Allen werden aangetrokken door de belofte van bedrijvigheid van de
havens.
Volgens de overlevering waren de migranten die zich na 1880 aan de Zuidzijde vestigden grotendeels boeren en loonarbeiders uit Brabant en Zeeland. Deze afkomst
verklaart de laatdunkende benaming voor Zuid als ‘Boerenzij’. Stadshistoricus Paul
van der Laar heeft in zijn geschiedschrijving van Rotterdam echter laten zien dat dit
een vertekend beeld is, dat ‘mythische proporties’ heeft aangenomen. Een deel van
de bevolking kwam na 1880 weliswaar uit Zeeland en Brabant, maar een even groot
deel kwam uit Gelderland en zelfs nog grotere aantallen uit Zuid-Holland en NoordHolland. Door de verbeterde spoorwegen streken ook migranten uit Friesland en
Groningen neer.
Doorst roming – Er stroomden niet alleen veel mensen Rotterdam in, nog meer
stroomden er doorheen. Het boegbeeld van deze doorstroming was de Holland-Amerika lijn. Vanuit een majestueus directiekantoor – het huidige hotel New York – regelde
de rederij de verscheping van talloze groepen landverhuizers uit alle delen van Europa
vanaf de Wilhelminapier naar Amerika. Een klein deel van hen bleef hangen. Russen
na de Russische Revolutie van 1914, Duitsers tussen de beide wereldoorlogen. Het
Asielzoekerscentrum aan de Dordtsestraatweg lijkt iets van onze tijd, maar in de
eerste helft van de 20 e eeuw waren er ook al groepen politieke vluchtelingen die hier
hun toevlucht zochten: Belgen tijdens de Eerste Wereldoorlog en Duitse deserteurs
vóór de Tweede Wereldoorlog. Ook vestigden zich Chinezen die na de Eerste Wereldoorlog geronseld werden om op de koopvaardijschepen te werken, op de Kaap. Niet
alleen Chinees restaurant Wing Wah, ooit bestierd door Sjaan Baaij, herinnert nog
aan dit verleden, ook bij huidkunstenaar Tattoo Bob is dit kleurrijke verleden meer dan
zichtbaar.
Iedere groep nam zijn eigen cultuur en geloofsovertuiging mee. Na de Noord- en
Zuid-Nederlanders, na de politieke vluchtelingen uit België, Rusland en Duitsland, na
Chinezen en Javanen uit de koloniën, komen in de jaren vijftig de Italianen en Grieken
en vooral de Spanjaarden om in de wederopbouw van de gebombardeerde stad hun
economische positie te verbeteren en de toekomst van hun kinderen zeker te stellen. Van de Molukkers en Ambonezen die het onafhankelijke Indonesië ontvluchtten,
vestigde zich maar een klein deel op Zuid. Net als van Kaapverdiaanse zeelieden die
evenals de Chinese matrozen bleven hangen. Met de komst van Turkse en Marokkaanse
gastarbeiders vanaf begin jaren zestig, van Surinamers – na de onafhankelijkheid van
Suriname in 1975 – in de jaren zeventig met Antilliaanse rijksgenoten in hun kielzog,
na al die groepen politieke vluchtelingen in de jaren negentig dienen zich nu nieuwe
Europeanen uit het voormalige Oostblok aan. Veel lijkt er niet veranderd, maar iedere
generatie ervaart het telkens weer als iets verontrustends.
medit at ie
woorden a ls daden
Oud en nieuw: van havenstad naar cultuurstad
De havens zijn voor de ontwikkeling van Zuid van doorslaggevend belang geweest. De
havenstad is echter geleidelijk veranderd in een cultuurstad vol festiviteiten op en
langs het water. Vanaf de grens tussen de Beverwaard en Bolnes tot aan Heijplaat liggen langs de Maas nog bedrijven uit de havenperiode: Verolme , Hunter Douglas, rond
Rijn- en Maashaven Meneba, Provimi, Quaker Oats, Codrico en Steinweg Handelsveem, Smit Internationale in de Waalhaven en aan de uiterste grens het terrein van
de Rotterdamse Droogdok Maatschappij op Heijplaat. Waar ooit vemen met exotische
namen als ‘Siam’ stonden, verrijzen nu nieuwe woonwijken, afgezoomd door kathedralen als die van Deloitte.
Ondanks al die veranderingen is er nog een Gemeentewerf, bedienen de havenmannen van Bonn & Mees nog steeds immense draailieren op de drijvende bokken die
onbewust model stonden voor de Erasmusbrug, varen de roeiers van de Koninklijke
Roeiers Vereniging Eendracht van Heijplaat die in 1895 werd opgericht de zeeschepen
nog tegemoet, meren binnenschippers aan de Maashaven af, huisvest Robbenoord,
oorspronkelijk het internaat voor schipperskinderen allerlei groepen jongeren, garanderen brugwachters van Zuid op afstand de doorvaart en houdt op de ms Betelgeuze
in de Waalhaven een Zeekadetkorps manhaftig stand.
Maar inmiddels is er ook Scouting Ibn Battuta aan de Olympiaweg. Door al die resterende havenbedrijvigheid heen zwenken nu ranke zeiljachten, manoeuvreren motorjachten en scheuren zeer wendbare watertaxi’s van Watertaxi Rotterdam. Misschien
wordt de omslag van havenstad naar cultuurstad nog het meest belichaamd door
het RDM complex. Enkele jaren geleden ging de oude scheepswerf teloor. Maar nu
wordt gewerkt aan een tweede leven. In de nabije toekomst wordt deze het kloppend
technisch-educatieve hart van Stadshavens waar de opleidingen van Albeda en de
HRO vakmanschap en professionaliteit nieuw leven inblazen.
Fysiek-economisch wordt sociaal-cultureel. Oud en nieuw gaan allianties aan. De
Paardenmarkt groep in IJsselmonde draaide ooit om een fysiek plein waar paarden
werden verhandeld, nu is het net als de Stichting Historisch Charlois een sociaal-culturele vereniging. Dieren zijn overigens altijd een uitstekend bindmiddel geweest om
mensen bij elkaar te brengen. Naast de Postduivenvereniging Feijenoord en de in 1936
opgerichte aquarium- en terrariumvereniging Aqua Terra Zuid vinden we in de Waalhaven Euromast, de Surinaamse Zangvogelvereniging en is er zelfs een groep imkers van
het Ambrosius gilde in Bijenpark Immenhof aan de Maeterlinckweg.
356 - 357
Zware en lichte gemeenschappen: van identiteit naar
gedeelde interesse
Hoe zakelijk de band tussen mensen ook is, er speelt altijd meer dan louter economische belangen. Ieder contract is ook een contact, achter iedere transactie schuilen interacties, elk moeten kent een ont-moeten. Mensen hebben een onuitroeibare
behoefte om samen een passie te delen, deze mede te delen, er over te praten en iets
ervan door te geven. Sociaaleconomisch betekent meedelen simpelweg dat ieder een
graantje wil meepikken. Maar dat betekent niet dat deelname geheel belangeloos
is. Want als het verenigingsleven iets duidelijk maakt, dan is het wel dat vrijwilligheid geen vrijblijvendheid is. Dat zien we niet alleen bij Stichting Vrijwilligerswerk
Rotterdam aan de Sportlaan, maar ook bij de Kaap Levendig & Leuk Werkgroep, de
vrijwilligers van Camping Rotterdam Noordereiland en de Marokkaanse Buurtvaders
Feijenoord. Van het afnemende enthousiasme voor het vrijwilligerswerk is bij Stichting
Afri – door en voor jongeren van de Afrikaanderwijk – bij de jongerenvrijwilligers van
de Voormalige Gaskoepels, bij het Rotterdamse Ambassadrices Netwerk, afdeling
Feijenoord en de Jongerenraad Groenenhagen/Tuinenhoven nauwelijks iets te merken.
Evenmin bij de vrijwilligers die voor ondersteunende groepen als Buurt- en Speeltuinwerk Rotterdam en TOS Charlois werken.
Re ligi e: spir i tue e l, socia a l en culture e l ont-moe t en –
Nieuwe gemeenschappen scharen zich na aankomst veelal rond datgene wat zij al voor aankomst
vanzelfsprekend deelden. Geloof is dan vaak toonaangevend. Daarin speelt echter
veelal maatschappelijke betrokkenheid mee. Dat zien we niet alleen in The Mall Millinxbuurt/Youth for Christ, maar ook in de Bavokerk RK Parochie O.L.V. Van Lourdes
aan de Slinge, waar net als in de Ghanese Resurrection Power and Living Bread Ministry op het Breeplein, veel West-Afrikanen samenkomen. Zo ligt over Zuid een netwerk
van religieus-sociale groepen: de St. Jan Apostel van Syrische Katholieken in Nederland, de Shri Ram Mandir, de Hindoestaanse tempel en Hindoestaanse Openlucht
Kerkdienst in de Peperklip, de Kocatepe Moskee Afrikaanderplein en de Ontdekislam
van de Somalische Moskee Dar Al Hijra. In het Sufi Huis aan de Putselaan verschuift
het accent van religieus naar lichtvoetig spiritueel-cultureel. De religieuze inspiratie
bij Inloop- & Bijbelhuis ‘In de Gouwstraat’ krijgt een sociaal-culturele kwaliteit.
Religie vormt echter slechts één draad in de lappendeken van Zuid. Het maatschappelijk weefsel bestaat uit vele draden. Naast de gemeenschappen die geloof centraal
stellen, naast deze ‘zware’ gemeenschappen, zoals het in de vakliteratuur heet, zijn
er veel meer ‘lichte gemeenschappen’: mensen die gemeenschappelijke hobby’s of
belangen hebben, interesses delen of gewoon, zoals in Nancy Zeelenberg Zorghuis,
met elkaar willen bingoën.
Ont moe t en: the a t er en horeca –
Culturen mengen het best tijdens festivals waar veel te horen en te zien, maar vooral genoeg te eten is. Niet alleen in de
openlucht, zoals in de zomermaanden, maar ook binnen in de theaters en de restaurants. Het Rotterdams Wijktheater vormt een hechte groep die zijn inspiratie direct
aan Zuid ontleent, hier bijvoorbeeld aan het eeuwjubileum van Feijenoord. Zij werken
evenals het Pendrecht Theater met bewoners. Zuidpleintheater, Luxor Theater en
het recent geopende Theater Walhalla op het Deliplein vormen samen met de horeca
dé ontmoetingsplekken in het weefsel van Zuid. Ze vormen verzamelpunten op de
uitgaansassen. De dynamische geschiedenis van Zuid is ook aan hun namen af te
lezen. Hotel New York, Suitehotel Pincoff’s, vernoemd naar een van de financiers
van de havenwerken en de ss Rotterdam op Katendrecht die na haar doop in 1958 na
50 jaar is teruggekeerd, verwijzen alle naar de havens. Maar het naast metrostation
Maashaven verrezen Arthotel/Woonhotel is inmiddels een even imposant baken langs
de cultureel-culinaire assen van Zuid die zich van Las Palmas Visrestaurant op de Wilhelminapier en het legendarische Wing Wah Restaurant op Katendrecht tot aan caférestaurant Courzand op Heijplaat uitstrekken. Door mobiele groepen als de caterende
African Queens wordt het ontmoetingspotentieel van de horeca alleen maar groter.
Kunst ig cul ture e l Zuid –
Maar uiteindelijk is niets zo voedzaam als een passie. Daar kun je lang op teren. Kunst en cultuur gaan sinds enkele decennia soepel
in elkaar over. Sommige groepen zoals N.E. Studio’s, kunstenaars Noordereiland, de
Creative Factory aan de Maashaven of The Player, kunstenaars op Katendrecht werken
weliswaar op professionelere basis dan de schilderamateurs van de Chabotgroep of
medit at ie
woorden a ls daden
de Cultuurraad voor Ouderen in IJsselmonde, maar in alle gezichten licht hetzelfde
enthousiasme op. De ernst die de kunst ondanks zijn speelsheid schraagt, is zelfs te
herkennen in de broze blikken van de leden van Meidenclub IJsselmonde als zij hun
Beauty middag hebben.
Zuid a ls symfoni e –
Sommige passies zijn exotisch-cultureel getint zoals
bij de Bellydance Foundation, bij Meijer & familie gaat het weer oer-Nederlands om
draaiorgels en bij de Watersportvereniging IJsselmonde die al in 1933 werd opgericht,
waarbinnen recent het Shantykoor is opgericht met hun repertoire van zeemansliederen. Naast het Smartlappenkoor Nieuw Zuid kent Zuid ook groepen als de Feyenoord
based More Gospel en Tuigcommissie & Friends. Het klinkt misschien wat opgeblazen,
maar Zuid is een symfonie waarin Het Christelijk Fanfarecorps IJsselmonde, Rotterdams Symfonisch Blaasorkest, Excelsior Drumfanfare uit Charlois en de Rotterdamse
Mondharmonicaclub samenspelen met Earthquake Ladies Brassband. Wat al deze
groepen met de medewerkers en vrijwilligers van Baroeg Poppodium, Brassbandschool Music Matters en Dynamo Muzikantencentrum delen is passie voor muziek.
Zuid in beweging: spor t cultuur –
Sport heeft alles met sociaal en cultureel kapitaal van doen. Het cultiveren van een sterk of soepel lichaam is vaak een
eenzaam avontuur, het kweken van teamgeest is vooral een sociale aangelegenheid.
Bij Olympia Krachtsportvereniging uit Charlois, Boxing ‘82 aan het Afrikaanderplein,
Boksschool I Believe in Oud-IJsselmonde en Judoclub Hagendoorn in de Beukhoeve
staan individuele prestaties voorop, maar deze worden – net als bij Handbalvereniging Snelwiek en Sparta/Feyenoord Honkbal- & Softbalvereniging – door een hechte
teamgeest geschraagd. Ook in de sportbeoefening keert de diversiteit terug die zo
kenmerkend is voor het culturele leven op Zuid. Tafeltennisvereniging Feijenoord van
Teylingen zit sinds 1934 op Zuid en de Racketeers Tennisclub Enk, DRL Lombardijen
en RZ Basketball spelen ook al langer mee, maar met de Punjab Cricketvereniging, de
Rotterdam Trojans American Football en de krijgskunsten die in het Japans Cultureel
Centrum Shofukan worden onderwezen heeft de sportcultuur zich kwalitatief verbreed
en verdiept.
Veel jonge en oude Zuiderlingen bewegen minder georganiseerd. Zuid kent bijvoorbeeld een sterke jongerencultuur. ‘Urban’ sporters zoals de IJsselmondse Free Style
Runners, skaters in Skateland en de balacrobaten van Soccershowdown tasten al
buitelend, flippend en steppend de architectuur van de stad letterlijk met geskillde
handen en voeten af. Jongeren dansen op het Albeda Dans College, ouderen bij Volksdansgroep Popoldancantoj en. , meiden twirlen bij Showgroep Liberté. Jong en oud
ontmoeten elkaar in Zwembad Charlois onder toezicht van badmeesters en -juffen.
Terwijl er wordt gepoold in Sportcafé de Subway, darten ouderen bij Laurens Actief of
komen ze in beweging in Speeltuin Hillesluis. Zuid beweegt steeds meer en de komst
van het nieuwe Sportstadion en Stadionpark zal de breedtesport en de sportcultuur
ongetwijfeld een enorme impuls geven.
358 - 359
Jeugd op Zuid –
Wat voor Rotterdam als enige van de vier grote steden geldt,
is zichtbaar op Zuid: naast de vergrijzing is er sprake van verjonging. Dat vergrijzing
meer inhoudt dan potverterend achter de geraniums zitten, blijkt wel uit de oprichting
van de Pendrecht Universiteit. Daar geven oudere buurtbewoners beleidsmakers een
lesje over de grootstedelijke problematiek zoals deze zich daadwerkelijk in de wijken
afspeelt. Maar er komen steeds meer jongeren bij. Investeren in de jeugd is investeren
in de toekomst. Ten slotte zal het bestaande sociale en culturele kapitaal van onderop
ververst en uitgebouwd moeten worden. En zijn de eerste ontmoetingen in je leven niet
maatgevend voor je verdere leven? De natuurlijke nieuwsgierigheid van kinderen is de
basis van de interesses van al die groepen die inmiddels de revue zijn gepasseerd. Het
altijd weer verrassende, culturele programma van kindermuseum Villa Zebra, de frisse
moed waarmee kinderboerderijen als De Molenwei natuur en milieu op de agenda blijven zetten, de diervriendelijke verantwoordelijkheid die de legendarische Vogelklas
van Karel Schot aan het Afrikaanderplein kinderen bijbrengt, maar ook de toewijding
van Instituut het Centrum waar huiswerkbegeleiding gegeven wordt, zij vormen de
sociaal-culturele context voor de vele basisscholen op Zuid waarvan de populaties
vaak zo verschillend zijn als die van de Mare, De Bloemhof en Sensis, de School voor
Slechtzienden en Blinden. Als we op interesse mikken, dan biedt de vanzelfsprekende
nieuwsgierigheid van leerlingen een inspiratie voor een sociaal-cultureel bewustzijn
dat sociale cohesie duurzaam onderbouwt.
Inter–culturele inter–esse
De fotoportretten in dit boek tonen een veerkrachtige diversiteit. Relaties tussen én
verschillen in de geportretteerde groepen maken op paradoxale wijze de identiteit
ervan uit. Identiteit is vooral een groepsgevoel. Groepen versterken de daadkracht en
veerkracht van hun leden. Het mag vreemd klinken, maar je bent vooral jezelf, omdat
je deel uitmaakt van een groep. Dat geldt voor jongeren, voor ouderen, voor Nederlanders, medelanders, of hoe al die neergestreken groepen ook getypeerd worden. Als
we het over identiteit hebben, gaat het dus altijd eerst over relaties tussen mensen en
dan pas over een fysiek icoon dat naar een gedeeld verleden of gedroomde toekomst
verwijst. Dat icoon mag er best zijn en fungeert ongetwijfeld als oriëntatiepunt, maar
de kern van de identiteit ligt toch in een letterlijke ‘inter-esse’ in het hier en nu: een
‘tussen’(inter) ‘zijn’ (esse). Geïnteresseerd zijn betekent tussen de mensen staan,
onder de mensen zijn.
Als we met dit in ons achterhoofd naar de groepsportretten kijken, zien we plots andere accenten. Er zijn groepen die door hooggestemde idealen of diepgewortelde tradities, door familiebanden, geloofsovertuiging of louter economisch belang verbonden
zijn. Maar er is ook een lichtere sociaal-culturele verbondenheid die in alle groepen
oplicht. Die wordt gevoed door passies, gemeenschappelijke interesses en praktische
belangen. Samen aan iets werken om er voor jezelf uit te halen wat er in zit, creëert
precies die betrokkenheid en verantwoordelijkheid waar beleidsmakers van smullen.
Deze minimale solidariteit leidt tot wederzijdse ondersteuning bij het sleutelen aan je
2cv zoals bij Het Eendeëi, tot liefdevolle opvang bij Jonge Moeders Eigenwijs, tot intensieve samenwerking van vrijwilligers bij Vereniging Wijkbus Charlois en de sociale
ondersteuning bij Omij, het leer/werkbedrijf aan de Kinderdijkstraat.
Lichte gemeenschappen weven de rafelranden van zware gemeenschappen terug in
het bonte kleed van Zuid. We hebben die verwevenheid van gemeenschappen lang
multicultureel genoemd. ‘Multi’ in de betekenis van ‘veel’ benadrukt vooral het naast
elkaar bestaan van groepen. Misschien wordt het tijd om het etiket te veranderen
in ‘intercultureel’. We leven dan niet meer na a s t elkaar – wat vaak betekent: langs
elkaar heen – maar me t elkaar. Van belang is hierbij niet wat er in groepen, maar wat
er tus s en groepen gebeurt. Het weefsel van een interculturele samenleving is veel
veerkrachtiger dan dat van een multiculturele samenleving. Als volgens de Stadsvisie
2030 Rotterdam tegen die tijd dé interculturele stad van Europa zal zijn, toont dit boek
de veerkracht die voor deze sprong vereist is.
medit at ie
woorden a ls daden
360 - 361
Veerkrachtig weefsel: versterken door verbinden
Sinds 2005 is er een nieuwe groep op Zuid: Pact op Zuid. We zien zijn stuurgroep, met
enkele bestuurders, beleidsmakers en woningcorporatiedirecteuren bij Shofukan in
Oud-Charlois op de grond zitten. Sommigen zitten dichter bij de aarde dan anderen,
maar allen kijken omhoog naar Joop, de fotograaf. Zij kijken terug in het besef dat ze
vooruit moeten kijken. Ze kijken terug in de toekomst. Dit boek sterkt hen wellicht in
de overtuiging dat er een aanpak nodig is waarbij iedereen met iedereen samenwerkt.
Verbinden en versterken zijn de sleutelwoorden. Alleen vanuit zo’n, zeg maar integrale aanpak is het mogelijk om van binnenuit een sprong te maken. In het bonte weefsel
van Zuid zijn bouwen en handel – of zoals het in de beleidsstukken heet: fysiek en
economie – vooral de schering, de mensen en hun gezamenlijke interesses – sociaal
en cultureel – vormen de inslag. We hoeven het spinnewiel niet uit te vinden. We pakkende draden op en weven nieuwe patronen om de veerkracht van Zuiderlingen zo te
versterken dat zij zelf de sprong kunnen maken.
IFKK<I;8DJ<F><E9C@BB<E
OF HOE VOORBIJGANGERS BUITENSTAANDERS WORDEN (2008)
(Gepubliceerd in: “Glimpses of Rotterdam. How passers-by transform
int o outsiders/Rotterdamse ogenblikken. Hoe vo orbijgangers in buitenstaanders veranderen, in Why Not? Ott o Snoek/Henk Oosterling, epis ode
publishers, R’dam 2009)
‘De stad heef t geen gezicht, maar ze heef t
wel trekken. Ze heef t geen blik, maar ze heef t een manier om op je a f te komen,
of meerdere. De stad laat zich niet vangen onder een identiteit, ze laat zich aanraken door wegen, sporen, schetsen.’
(Jean Luc Nancy, De Indringer, 70)
We kijken de stad recht in het gelaat. Als de stad geen gezicht heeft, maar slechts
gelaatstrekken, waar worden we die dan gewaar? Herkennen we de stad aan haar
architecturale decor, aan haar inwoners die in dit urbane theater hun leven ensceneren of aan de evenementen en festivals waarin de grootstedelijke samenhorigheid
gevierd wordt? Als de stad geen blik heeft, waar kijkt ze ons dan recht in de ogen?
Waar kruisen de vele vluchtige blikken elkaar? Er is een gehaaste blik in de ogen van
voorbijgangers die doelgericht ergens naartoe op weg lijken te zijn. Passanten maken
vluchtig oogcontact met al dan niet rokende buitenstaanders die consumerend rondhangen. Sommige blikken verraden een hangerige doelloosheid die gecompenseerd
wordt met routineuze consumptie. Maar er zijn ook groepjes die verwachtingsvol eenzelfde richting uitkijken, alsof er iets op het punt staat te gebeuren. Daar tussendoor,
als zwart gaten in de openbare ruimte, zwerven verdoolde blikken waarin het grootstedelijke leven een nulgraad bereikt. In deze blikken implodeert het stappen en shoppen.
Dit zijn ook buitenstaanders, maar zij keren zich af van etalageruiten, spiegelende
zonnebrillen en achteruitkijkspiegels en werpen een blik in zichzelf. In de blik van
sommigen van hen sterft de stad.
De (ne t)wer kst ad: int erf ace –
Op het eerste gezicht is de stad een decor
voor theatrale acts. Elke dag opnieuw worden deze in dezelfde volgorde en volgens
een strak schema door haar bewoners opgevoerd. In de theatrale stad fungeren straten, singels, pleinen en boulevards als een immense catwalk waarop geflaneerd wordt.
Over de stad ligt een netwerk van trajecten . Dagelijks spoeden honderdduizenden
mensen zich over deze trajecten van hot naar her. Voor de stad maakt het niet uit waar
naartoe of waar vandaan. Het mag zelfs doelloos zijn, zolang de beweging maar niet
stokt. Hangen mag, maar functioneel. Ziedaar de stad als mobiliteitsmachine. Stadspolitiek is dan niet veel meer dan het in beweging houden en reguleren van nagenoeg
eindeloze stromen mensen, waren, verkeer en cashflow.
He t l ege cent rum –
Er was een tijd dat je in het centrum van Rotterdam’s
avonds en in het weekend een kanon kon afschieten zonder iemand te raken. Het onbedoeld symbool voor deze leegte is Zadkines beeld ‘De verwoeste stad’, dat in de volksmond ‘Stad zonder Hart’ of ‘Jan Gat’ heet. Tussen het bombardement van Rotterdam
door Duitse Stuka’s op 14 mei 1940 en de theatrale enscenering van dit bombardement
op 14 mei 2007 toen de brandgrens met tientallen op de hemel gerichte lichtprojecto-
medit at ie
woorden a ls daden
ren werd uitgelicht, in de 67 jaar die daartussen ligt heeft Rotterdam een ambitieuze
transformatie doorgemaakt van een noest arbeidende havenstad naar een ‘global city’
vol evenementen.
Het bombardement heeft enkele interessante bijeffecten gehad. Zo is de Rotterdamse
weerzin om de auto te laten staan en met het openbaar vervoer naar het centrum te
gaan om te shoppen het onbedoelde effect van doortastende, naoorlogse stadsplanologie. Het stedenbouwkundige DNA dat ook nog aan de huidige Stadvisie 2030 ten
grondslag ligt, is in de wederopbouw van de jaren vijftig ontstaan. De op Amerikaanse
leest geschoeide ontsluiting van de stad was het resultaat van een dubbelstrategie:
de wens van de stadsarchitect Witteveen om korte metten te maken met de vooroorlogse verkeersproblemen en het daadkrachtige gebaar van havenbaronnen en bankiers
om in het centrum uitsluitend de handelsgeest te reanimeren. Met het puin van de
gebombardeerde gebouwen werden singels gedempt: de Schiedamsevest, Blaak, Kolk,
Nieuwe Haven, Schiekolk, Spuiwater en Hofpleinkolk, alles werd dichtgegooid. Het
puin vormde de onderlegger voor een stedelijk netwerk, doorsneden door brede verkeerswegen. Het onbedoelde bijeffect is de Rotterdamse verknochtheid aan de auto,
waarmee bewoners zich tot voor kort probleemloos vanuit alle uithoeken van de stad
naar het stadscentrum konden bewegen.
Rotterdammers vinden niets zo leuk als ongehinderd naar en door de stad te scheuren. Dat verklaart minstens het mobiele karakter van de festiviteiten en festivals die
de stad rijk is: van sportieve evenementen als de marathon, speedboot- en Formule
1 races, sportvliegtuig- en snowboard kampioenschappen – en volgend jaar zelfs de
Tour de France – tot aan culturele festivals als de Danceparade. Zelfs bij de Wereldhavendagen scheren rubberboten over het water van de Maas, springen mariniers uit
helikopters en denderen antieke DC-3 Dakota vliegtuigen over de stad.
(Auto)mobilit e it: t r a j ect en en knooppunt en –
Rotterdam pulseert.
Haar bevolking beweegt zich voort over trajecten die zich van het ene eind van de stad
naar het andere eind uitstrekken. Deze trajecten verknopen zich op pleinen en in winkelcentra. De Grote Markt is de geboortegrond van de stad. Aanvankelijk was het niet
veel meer dan een dam in de benedenloop van de Rotte waar goederen werden verhandeld. Een kleine wandeling volstaat voor enige begrip. Vanaf de Grote Markt lopen we
over de Hoogstraat naar de Koopgoot, slaan rechtsaf de Coolsingel op, laten de Meent
rechts liggen en buigen, met het zicht op het Hofplein voor het stadhuis over het
Stadhuisplein af naar de Lijnbaan. Na het Schouwburgplein belanden we op de hoek
Kruiskade/Kruisplein, slaan linksaf de Westersingel op tot aan de Binnenweg, waar we
linksaf via de Oude Binnenweg en het Binnenwegplein linksaf over de Lijnbaan in de
Van Oldenbarneveltstraat aankomen. We lopen terug naar de Coolsingel die we naar
rechts volgen om via de Schiedamsedijk bij de Erasmusbrug uit te komen. Op de brug
passeren we rechts de Spidoterminal. Daarachter vangen we nog net een glimp op
van het Park. We lopen over de brug langs de terminal van de Holland-America Lijn
richting de Kuip, maar slaan linksaf naar het Afrikaanderplein om zo via de Hillevliet
op de Beijerlandselaan te belanden. De stad stuwt haar passanten over deze trajecten
van plein naar plaza, van markt naar mall en van hal naar huis.
362 - 363
Van emancipa t i e na ar ent er t a inment –
Ooit was openbare ruimte een
testgebied voor de emancipatie van burgers. De openbaarheid hield op bij de voordeur. Daarachter speelde zich het privéleven af. Maar met de eerste globaliseringsgolven in de loop van de jaren zeventig werd de burger een consument met koopkracht.
Via de cliëntstatus werd de burger plotseling voor vol aangezien. Mondige burgers
moesten kritische consumenten worden, maar vooral tevreden klanten. De geestelijke
verlichting van de moderne burger werd voltooid door het uit screens en interfaces
oplichtende digitale licht met teleshoppen als ultieme boodschap.
Marshal McLuhan verklaarde veertig jaar geleden: the medium is the message.
Emancipatie legt daarmee zijn paternalistische habijt af. In het licht van de volledige
mobilisatie wordt emancipatie pro-actief als participerende educatie. Educatie verloopt via entertainment en vertier. De openbare ruimte biedt zichzelf nu volledig aan
als evenementenruimte. De stad heeft geen boodschap meer aan haar bewoners, want
deze doen alleen nog maar boodschappen.
Grenze loze doorst roming –
Alles in beweging, alles stroomt. Geld stroomt
als kapitaal, even onzichtbaar als water in de riolen, gas in de buizen, elektriciteit
in de kabels, radiogolven en UMTS frequenties door de lucht. Al deze golven gaan
beduidend sneller dan de getijden van de Maas, maar zij hebben net als het Maaswater
een vast ritme. Dat geldt ook voor de verkeersstromen op het water, onder de grond,
op het land en in de lucht. Trajecten van metro’s, bussen en trams kruisen die van
helikopters van de verkeersdienst, van rijnaken vol overslaggoederen, van watertaxi’s
en spido’s vol toeristen. Het verkeer stroomt in de ochtend- en avondspits over de
Maasboulevard. Al onze middelen – communicatie, verkeer, transport – bewegen zich
met ons over gebaande paden. De stad houdt niet van opstoppingen en opeenhopingen. Gevoed door deze afkeer heeft ze haar openbare ruimte getransformeerd: de
verblijfplaats is een doorgangsruimte geworden. Alles in de stad draait om gereguleerde versnelling en vertraging, om verdunning en verdichting. Ze is meer gebaat bij
voorbijgangers dan bij buitenstaanders. Maar de adem van de stad stokt wanneer de
automobilist zich in de file verslikt.
Glok a l e urbani t e it –
Kent deze stad nog grenzen? Vormden voorheen stadsmuren en stadspoorten de grens met het platteland, nu is de grootstedelijke cultuur een
rur ba an knooppunt in een glokale cultuur. Sinds iedere randgemeente met zijn shoppingmalls de stad slechts spiegelt is het verschil tussen platteland en stad, tussen
rura l en ur ban , uitgewist. Door de excessieve openheid van de informatiesamenleving staat Rotterdam als rurbaan knooppunt in een open verbinding met de wereld.
De stadscultuur maakt evenmin een scheiding tussen stad en wereld: geen ur b i e t
o r b i , geen ‘voor de stad en de wereld’. De stad is van de wereld. De wereld heeft zich
als een virtuele globe in het stadshart gevestigd. Als een rondtollende giroscoop
houdt deze bol de stad in evenwicht. Alles draait daarbij om imago en brands . Logo’s
die de gebouwen van verzekeringsmaatschappijen, banken, concerns en shoppingmalls sieren weven het centrum van Rotterdam in glokale netwerken. Rotterdam is
met zijn huisstijl inmiddels zelf een brand met als uniek ‘sellingpoint’ de filmgenieke
Erasmusbrug die met een deemoedige knik – een herinnering aan de drijvende bokken
– afscheid neemt van de voormalige arbeidersstad.
Door de toenemende snelheid van een ongebreidelde consumptiedrang verandert de
onderlinge verhouding tussen mensen zienderogen. Laat het zelfverzekerde, afgemeten markten nog ruimte voor een gesprek, voor een steelse blik en speelse hebberigheid – kan het iets minder of mag het iets meer zijn? – tijdens de graaidagen van de
Bijenkorf gaat het er aanzienlijk minder gemoedelijk aan toe, is de toon harder en de
blik minder toegevend. De geëxalteerde blik tijdens de Drie Dwaze Dagen van de
Bijenkorf is het hyperconsumptieve exces van de keurende blik van verstandhouding
die we op marktdagen nog zien. Paaien wordt graaien.
Capsul a ir best a an –
Wat betekent globalisering in het dagelijkse leven? Hoe
houden voorbijgangers zich staande in dit consumptieve geweld? Op de menselijke
medit at ie
woorden a ls daden
schaal betekent globalisering onmiddellijke toegang tot netwerken. De invloed van
nieuwe media op het urbane bewustzijn is immens, ook al dringt dat niet helemaal tot
ons door. We zijn er van verzadigd. Media zijn onze leefomgeving, ons milieu. Door interactieve media dringt de globalisering door in iedere vezel van ons lichaam. Het mobieltje zit al in ons oor, GPS geeft onze exacte positie door en met een TomTom komen
we overal zonder te weten waar we naartoe gaan. Misschien kunnen we de versnelling
van het dagelijkse leven alleen maar bijhouden door ons in automobiele capsules op
te sluiten. Zo kunnen we wrijvingsloos aan elkaar voorbij gaan. Wanneer de stem zich
via de earphone verinnerlijkt en de blik zich achter de autovoorruit verschanst, bereikt
de automobiele netwerkstad haar publieke grenzen. De openbare ruimte verinnerlijkt
zich in dit automobiele bestaan.
We wonen in een decor, waar onze levens fysiek en digitaal, met auto en mobieltje globaal worden geënsceneerd en gemobiliseerd. Ook al kom je nauwelijks je buurt uit en
speelt je leven zich grotendeels lokaal af, met auto’s en vliegtuigen zijn we reëel, met
mobiel en computer virtueel met de hele wereld verbonden. Het zijn verlengstukken
van onze armen en benen, ogen en oren. Door deze media of middelen transformeren
we van passanten naar buitenstaanders: we treden via auto en mobiel buiten onszelf.
We zijn letterlijk ek(naar buiten)-statisch (staand), extatisch.
364 - 365
Glok a a l-media l e ext ase: binnenst ebuit en –
In de media keren we onszelf binnenstebuiten. De ‘personal computer’ is zeker geen private aangelegenheid:
elk bericht wordt opgeslagen, iedere aanslag op het toetsenboard geregistreerd. Ons
privéverlangen is een publiek geheim. Die extase ervaren we vooral in genotvol rijden:
rijden om het rijden. Of dat nu te langzaam gaat of te snel, maakt niet uit. Zondagsrijders verschillen niet veel van joyrijders, ook al denkt de politie daar anders over. De
absolute vrijheid ligt in het afschaffen van de snelheidsbeperking. Ook onafgebroken
chatten is genotvol. Het maakt ons gewichtsloos. We zweven extatisch door de wereld.
De belofte van deze wrijvingsloze vrijheid ligt al besloten in louter de beschikbaarheid van auto of mobiel: we kunnen immers weg wanneer we willen. Zo zijn we thuis
altijd alweer onderweg. Ons privéleven en publieke leven wordt in de automobiliteit
kortgesloten.
Niets is zo lokaal als ons eigen huis. Wanneer we de voordeur achter ons dichttrekken
lijken we ons af te sluiten in een fysieke capsule. Maar binnen zijn we ook alweer globaal. We staan op elk moment interfaciaal oog in oog met iedereen over de hele globe.
Ook al slaat de voordeur dicht, we blijven browsend, MSN’end en SMS’end interactief
de planeet omcirkelen. Zelfs sporten is nu virtueel mogelijk met de Wii. Ons huis is
een geriefelijke glokaal-mediale capsule.
Deze private publiciteit werkt ook omgekeerd. Op het moment dat we ons huis verlaten
en de openbare ruimte betreden creëren we daarin met onze auto en ons mobieltje
privécapsules. De auto is ons tweede huis. Inmiddels is deze volledig aangesloten op
de globe. Ons mobieltje is de nieuwste privécapsule in het publieke domein. Met auto
en mobieltje – de pijlers van de hedendaagse automobiliteit – zijn we fysiek en virtueel
ur b i e t o r b i . We zijn – vaak uit veiligheidsoverwegingen – zelfvoorzienende capsules
die als informationele knooppunten ingelogd en aangesloten blijven. Kortom, ons
privédomein blijft op het publieke domein aangesloten en de openbare ruimte is door
auto’s en mobieltjes geprivatiseerd. Ziedaar onze glokaal-mediale stadsextase.
De f ysi e ke st ad: f ace to f ace –
Natuurlijk, de stadsmens was altijd al behept met een existentiële onrust. De huidige ADHD mentaliteit die voor het bijhouden
van hypes, trends, flows en flexen vereist is om staande te blijven maakt het stadsleven amechtig. De arbeidersstad Rotterdam sprak nog in slogans als ‘geen woorden
maar daden’ en ‘niet lullen maar poetsen’. Zij baatte haar daadkrachtige aanpak uit
medit at ie
woorden a ls daden
via het beeld van opgestroopte mouwen. Deze tomeloze energie sluit naadloos aan op
de jobhoppende, funshoppende en flexwerkende netwerkstad. Inmiddels heeft het ook
het culturele leven gemobiliseerd. Dit leven speelt zich steeds meer in de buitenruimte af. In de stad als theater is de afstand tussen passanten stilzwijgend vastgelegd en
probleemloos zolang zij zich routineus verplaatsen. Niemand betreedt de actieradius
van anderen, zeker niet die van groepen. Dit verandert allemaal als de stad de teugels
laat vieren.
Teuge ls v i eren –
De consumptiesamenleving met zijn hyperindividualisme kent
zijn eigen extase. De erbij horende excessen zijn geïndividualiseerd en dienstbaar gemaakt aan de levensstilering. Maar op gezette tijden hernieuwt de stad haar openbare
leven en neemt de extase weer een collectieve vorm aan. Als excessieve mobiliteit het
grootstedelijke leven runt, als we via onze excessieve consumptiepatronen in toom
worden gehouden, dan is ieder feest, ieder festival, elke festiviteit letterlijk een viering van de teugels. Wanneer voorbijgangers weer buitenstaanders worden, wordt het
capsulaire bestaan van angstige individuen doorbroken. De grootstedelijke kwaliteit
van de openbare ruimte wordt opgeladen en versterkt door een gevoel van saamhorigheid. We consumeren weliswaar overvloedig, maar doen even geen boodschappen.
We zijn vrij en vieren feest. Carnaval heeft door de eeuwen heen mensen de gelegenheid geboden de boel letterlijk op zijn kop te zetten: de gewone burger kon even prins
zijn. De autoriteiten konden bespot worden zonder dat daar sancties op stonden. De
teugels van de noeste arbeid werden voor een korte tijd gevierd en er werd oogluikend
gedoogd wat op gewone dagen streng verboden is. In Zuid-Amerika is carnaval een
levensstijl en treffen mensen haast het jaar rond voorbereidingen. Er wordt enorm veel
geld en menskracht geïnvesteerd die in enkele dagen worden verspild. Overvloedig
voedsel, drank, drugs en seks consumeren, het hoort er allemaal bij.
Collectieve extase en verspilling versterken het gemeenschapsgevoel. Maar het aantal
doden dat er jaarlijks in Rio of tijdens het oudejaar valt geeft ook aan dat het vieren
van de teugels een precaire operatie is: door de collectieve verhitting kan de vlam
plotseling in de pan slaan. Sluimerende onvrede kan uitmonden in een rel of zelfs
een revolte. De extatische stad blaast fysiek zijn grenzen op. In paniek rent iedereen
alle kanten op. Dit is de bovengrens van de excessieve stad. De ondergrens ligt in de
verdoolde blik van passanten die ongewild tot inkeer zijn gekomen.
366 - 367
He t voll e cent rum –
Festiviteiten organiseren en mobiliseren ons ook, net als
de vrije markt met zijn mobiliseringstrategieën. Maar de feestende, fysieke stad kent
een andere logica dan de hypermobiele capsulaire netwerkstad. Tijdens zo’n festival
lopen het centrum en de daarop aangesloten trajecten over. Er wordt niet meer razend
rondgereden of continu mobiel gebeld. Het straatbeeld krijgt iets van een autoloze
zondag. De stad wordt bezet door mensen die kriskras door elkaar heen lopen. Overal
begint zich afval op te stapelen. Straten en pleinen slibben dicht. In plaats van elkaar
zo snel mogelijk en frictieloos in privécapsules te passeren, lopen we in groepen te
hoop. Vertraging, verdichting en ophoping zijn juist gewenst. Voorbijgangers worden
buitenstaanders, passanten worden wachters. Een viering drijft mensen niet uit elkaar, maar smeedt ze heel even tot een lichte, maar hechte gemeenschap.
Het centrum stroomt vol, lichamen schuiven langs elkaar. Wat normaal nauwelijks
gebeurt, wordt tijdens een festiviteit haast vanzelfsprekend: we raken elkaar terloops
aan, oefenen druk uit, maar gaan niet lopen trekken of duwen. Zintuigen worden tot
het uiterste geprikkeld. De audiovisuele stad wordt opgeladen met indringende geuren
en exotische smaken. Soms vergaat je horen en zien. Je voelt, proeft en ruikt de stad.
De stad wordt tastbaar. Oogcontact wordt fysiek contact. Net als in de netwerkstad
wordt er verspild en verteerd en naarmate het feest vordert gaat het beheerst consumeren over in vreten, zuipen, blowen, slikken en snuiven. Zodra de stad de teugels
laat vieren, krijgen deze consumptieve excessen echter een nieuwe dimensie: uit de
euforische blik spreekt niet langer de individuele hebberigheid, maar in de gespannen
verwachting die erin doorstraalt licht een saamhorigheidsgevoel op.
Urbane int imi t e i t: ont-moe t en en int er-esse –
In de vertraging legt
de stad haar oppervlakkige vluchtigheid af. Mensen beginnen te slenteren, gaan hangen, zitten of zelfs liggen. Parken, lanen, singels, pleinen, kades en kruispunten worden hangplekken. Door systematische verhitting van de gemoederen begint iedereen
tegen elkaar aan te schuren zonder dat er overigens aanstoot aan wordt genomen. De
blikken veranderen. We kijken niet meer alleen voor ons uit, maar kijken om ons heen
of verwachtingsvol naar het einde van de straat. Zolang er nog niets te zien is, blijven
de blikken gefocust. Er hoeft eventjes niets. Mensen ontmoeten elkaar niet in het
voorbijgaan, maar in de extase. Door buiten zichzelf te raken komen ze elkaar tegemoet. Als ont-moeten ergens op slaat dan wel op dit volstrekt ontbreken van haast en
dwang. Zulke ontmoetingen verlopen wat meer georganiseerd in hallen, cafés, clubs
en stadions, dat wil zeggen in semi-openbare ruimten. Maar in de openbare ruimte
ontstaat paradoxaal genoeg een soort grootstedelijke intimiteit die op werkdagen
volstrekt ontbreekt.
Plotseling staan we midden in de samenleving. Iedereen kijkt naar iedereen. Blikken
worden verwachtingsvol en er spreekt een zekere nieuwsgierigheid uit. Terwijl passanten afstandelijk, soms zelfs wat achterdochtig of uitdagend vanuit hun capsules
de wereld inkijken, tonen buitenstaanders nu een robuste, wat uitdagende interesse.
Net als extase en ontmoeten moeten we deze interesse zeer letterlijk nemen: we staan
even buiten onszelf – extase – middenin (inter) het bestaan (esse). We zijn als mens
tussen de mensen. Soms balancerend op de grens van dat wat nog net kan en wat net
niet meer mag. Ondanks het recente veiligheidssyndroom wordt de stad heel even een
immense gedoogzone en maakt de globale angst plaats voor urbane interesse.
Af t er par t y: urba an doodt i j –
Tijdens een festiviteit keert de stad zich binnenstebuiten: de straat wordt even een huiskamer waarin wordt geleefd. Het evenement, feest of festival voltrekt zich tussen een duidelijk afgebakend begin en eind en
kent een vast ritme. Door deze cadans krijgen onze bewegingen iets hypnotisch. In
trance openen de capsules zich. In dit binnenstebuiten keren van de stad toont zich
niet haar zelfkant, maar haar afgezoomde voering: het fysieke Rotterdam, het onordentelijke, robuuste Rotterdam dat zich naar de grens van haar stedelijkheid beweegt
zonder de gevaarlijke, explosieve zone te betreden.
En dan is het afgelopen. Langzaam loopt de stad leeg. Er wordt nog even gedraald.
Verdwaald in het exces lopen we nog wat verdwaasd rond. De teugels zijn gevierd en
even, net voordat ze weer worden aangehaald, valt de stad stil. Voordat de stromen
weer op gang komen, verstilt het als het doodtij en spiegelt het rimpelloze wateroppervlak het theatrale stadsdecor. Even voordat de Roteb uitrijdt om de trajecten schoon
te spuiten en obstakels te verwijderen, is er een urbaan momentum waarin – met het
stilvallen van de beweging – even de tijd implodeert. Heel even maar. Dan tasten we
naar onze mobieltjes, bliepen we onze auto’s op en herstellen we het contact met de
netwerkstad.
368 - 369
medit at ie
woorden a ls daden
;8J<@E8CJ;<J@>E
OF: MOET DESIGN DE WERELD REDDEN?
(Premselalezing 2009, uitgesproken in het Koninklijk Instituut vo or de
Tropen, Amsterdam, 1 april 2009; zie www.premsela.org)
Hoe intelligent kan design zijn? En hoe omvattend? Aaron Betsky en Adam Eeuwens
schetsen in Fa ls e f la t (De s ign NL) het designlandschap zoals zich dit in de afgelopen decennia in Nederland heeft ontvouwd. Nederland steekt met zijn gesamtkunstwerk de goden naar de kroon. !$ In dit Darwin-jaar roept intelligent design nog andere
beelden op. Het hoogste wat design vermag, is tenslotte het scheppen van een nieuwe
wereld. De meest intelligente vorm van design beheerste een kleine vijf jaar geleden de debatten met als theologisch summum god als de Grote Designer. Sinds ook
Andries Knevel zijn twijfels over de schepping heeft geuit, staat deze variant onder
druk. Aan de legitimiteit van deze theologische variant – er móet achter de ingenieuze
complexiteit van het bestaan wel een ontwerper zitten – valt wel wat af te dingen, maar
toch deelt het een structureel kenmerk met zijn minder pretentieuze concurrenten:
ieder design wil in zichzelf afgerond en daarmee een symbool van eenheid en perfectie
zijn. Imperfectie is een teken van verval.
Hoever je het idee van het gesamtkunstwerk kunt oprekken, toonde Karlheinz Stockhausen toen hij de aanslag op de WTC-torens in 2001 als het grootste gesamtkunstwerk aller tijden typeerde: overlevingskunst en geopolitiek schuiven daar catastrofaal
in elkaar. De wens van de maakbaarheid van de wereldsamenleving voltooide zich
in de radicale omkering van het creatieve gebaar: als creatieve vernietiging van de
gegeven wereldorde, creatief omdat industrieel design – een lijnvliegtuig – als
vernietigingswapen werd ingezet. De droom van moderne kunstenaars als Stockhausen wordt in deze fatale geste werkelijkheid. Daarna is de wereld fundamenteel
veranderd.
We kunnen daar politiek-correct misprijzend op neerkijken en er smalend om lachen.
Maar kunnen we dat ook bij de seculiere tegenhanger van deze radicale jihadistische
geste: de desastreuze alledaagsheid van de westerse consumptiemaatschappij.
Inmiddels is nagenoeg de gehele wetenschappelijke wereld het erover eens dat de
huidige klimaatverandering veroorzaakt wordt door een onkritische overconsumptie
van natuurlijke hulpbronnen. We eten geen genadebrood maar duizendgranenbrood.
Aan het begin van de industrialisering mag ooit sprake geweest zijn van primaire
behoeften, toen grootschalige productie de nood van behoeftigen, daklozen en zieken
moest lenigen, maar met het toenemen van dagelijks comfort en het intensiveren van
transport, communicatie en vrije tijdsbesteding is de bevrediging van primaire behoeften overgegaan in de consumptie van design. Design is een basisbehoefte geworden.
In de korte geschiedenis van het design – ongeveer 150 jaar – keren in de kritische
zelfbepaling steeds dezelfde thema’s terug: de rol van het ambacht in design, de
ambigue verhouding van design met de (avant-garde)kunst, en de sociale en ethische
verantwoordelijkheid van de ontwerper. Dit laatste is wellicht “het meest typerende
kenmerk van de Nederlandse ontwerpcultuur”. !% Deze debatten zijn paradigmatisch:
ze geven de grote omslagen aan die design heeft doorlopen na de afschaffing van het
gildesysteem in 1798. De kunstnijverheid, de ambachtsscholen (1871) en het teken-
medit at ie
woorden a ls daden
onderwijs ontlenen hun kracht aan de kritische denkbeelden van John Ruskin en de
grondlegger van de Engelse Arts & Crafts-beweging, William Morris. Daarna gaan
ontwerpers op zoek naar een eigen plastische en flexibele vormentaal, een soort visuele 3D syntaxis. Deze zoektocht wordt aanvankelijk geschraagd door ambachtelijke
waarden, maar zij accepteren schoorvoetend de industriële waarden.
De tweede golf in het design zwelt aan in de jaren zestig van de twintigste eeuw. Door
zich te verbinden aan de beeldtaal van de massamedia wordt design een verhaal. De
semiotiek richt zich op de tekenwaarde van producten. Deze krijgen symbolische
kapitaalkracht. Design hoeft dus niet bruikbaar te zijn om functioneel te zijn. Het kan
als statusobject uitstekend van pas komen, hoe onwerkbaar ook. Bourdieu wijst er met
zijn principe van de ‘distinction’ op hoe cultuurconsumenten zich binnen een groep
van gelijkgestemden met culturele producten onderscheiden. Maar ze moeten wel gelijkgestemd zijn, anders kunnen ze die heel kleine kwaliteitsfluctuatie niet waarderen.
In de tweede graad functioneel en technisch of technologisch ‘state of the art’ vormen
producten cultureel kapitaal dat geïnvesteerd wordt in een unieke levensstijl. Kortom,
grammatica en syntaxis – het vormenspel – worden aangevuld met een semantiek, met
statusverhogende betekenis.
De derde fase van het design dient zich in het midden van de jaren negentig aan. Door
de digitale revolutie wordt interactiviteit als wisselwerking tussen ontwerpers en
gebruikers een issue. Technologisch maken pc en Mac dit mogelijk. Ideologisch is het
de vraag naar meer democratie en transparantie die dit proces versterkt. Ontwerpers
komen tegemoet aan de behoefte van gebruikers om zelf creatief te worden. Deze
pragmatische programmering faciliteert sociale interacties. Terwijl beeldend kunstenaars steeds meer interdisciplinair gaan werken, worden ontwerpers paradoxaal
genoeg in hun bemiddelende rol steeds autonomer. Creativiteit verplaatst zich van
het innerlijk van de designer naar de ruimte tussen disciplines en tussen producent
en consument. Niet in, maar tussen. In debatten over het ‘einde van de kunst’ vallen
termen als cross-over, interdisciplinariteit, multimedia en interactiviteit. Maar ook
conceptualiteit en reflexiviteit nestelen zich in dit debat. In een eeuw tijd heeft er
een verschuiving plaatsgevonden van vorm via content naar context, van syntaxis via
semantiek naar pragmatiek. Van: hoe ziet het eruit, via: wat betekent het voor mij, naar:
hoe werkt het tussen ons?
370 - 371
De convergentie van deze drie structurele tendensen versnelt in het huidige tijdsgewricht een nieuwe paradigma-shift of discours-omslag in het design. Niet alleen het
denken over design, ook de designpraktijk en de maatschappelijke rol veranderen. De
verschillende disciplines binnen het enorme scala van activiteiten die de ontwerpcultuur rijk is, bewegen zich naar een meer integraal vlak. Een bestandsopname van deze
diversiteit aan verschuivingen volstaat om een beeld te schetsen van deze nieuwe
omslag. Ik typeer dat wat zich daarin nog diffuus aandient als: relationeel ontwerpen.
Daarin wordt gebroken met de monomane, hyperindividualistische ideologie die binnen het speculatieve ADHD-kapitalisme ieder gadget als een egodocument en hebbedingetje lanceert en, zoals ‘ADHD’ al aangeeft, lijdt aan een gebrek aan aandacht:
Attention Deficit Hyperactivity Disorder.
Dase in en ont werp –
Ons alledaagse leven is volledig gedesigned. Deze
constatering is voor designers even flatteus als problematisch. Flatteus omdat het
het doorslaande succes van design aangeeft. Problematisch omdat de innovatieve rol
van designers lijkt te zijn uitgespeeld. Zij verdwijnen als mediator in de vernetwerkte
samenleving. Als iedereen een designer is en ons Dasein een en al design is geworden,
is de designer overal en nergens.
He t mense li jke l even a ls geworpen ont werp –
De filosoof Peter Sloterdijk is rector van de Staatliche Hochschule für Gestaltung (Design) in Karlsruhe.
Het leven van individuen noemt Sloterdijk in navolging van Martin Heidegger Dasein:
er-zijn. Hij laat zien hoe dit transformeert tot in-de-media-zijn. Dasein is dus nooit een
afgesloten capsule – een cogito – maar een gesitueerd bestaan. Authentiek Dasein is
een niet aflatende poging om aan het geworpen zijn op aarde een beslissende wending
te geven door samen met anderen tot het ontwerpen van een vorm van samenleven over
te gaan. Ontwerpen betekent dan zoveel als beslissingen nemen over de vorm om je te
bevrijden van de willekeur van het leven. Dit kan – vrij naar Nietzsche – worden voorgesteld als de worp van de dobbelstenen op de tafel van de goden. We moeten ons leven
ont-werpen. De etymologie wijst op het ordenen van de chaos: ont-werpen. In de Engelse uitdrukking ‘design’ klinkt ook schetsen en uittekenen door. Geworpen-ontwerp,
ziedaar de menselijk conditie.
In zijn recente trilogie Sphär en presenteert Sloterdijk design als de crux van een
andere kijk op en omgang met onze wereld. Hij schroomt niet om het Nietzscheaans een
herwaardering aller waarden te noemen. Niet langer geldt het principe van de recyclede
schaarste, maar het principe van de overvloed is uitgangspunt van denken en doen. Het
moderne begrip schaarste is in de loop van de afgelopen twee eeuwen binnenstebuiten
gekeerd. Net als vrijheid en autonomie. Ooit was vrijheid onafhankelijke zelfbepaling
maar inmiddels claimt vrijheid “het recht op onbegrensde mobiliteit en op feestelijke
verspilling van energie”. !& Media zijn daarbij onmisbaar. We zijn er afhankelijk van.
De westerse mens leeft in een wereld van het ‘teveel’. Shoppen en consumeren is een
biopolitieke burgerplicht, waartoe burgers in tijden van nood – terreuraanslagen, kredietcrisis – worden opgeroepen. De boodschap is: doe boodschappen! Of zoals McLuhan het in 1964 stelde: ‘the medium is the message’. In het alledaagse leven wordt de
keuze om iets aan te schaffen meer geleid door angst en de behoefte aan identiteit dan
door interesse en saamhorigheid. Ieder Dasein wordt gestileerd in de consumptie van
design. Zonder design is Dasein zinloos.
Par adox van de modernit e it: scha arst e in over v loed –
Shoppen
werkt verslavend. ‘Craving’ – hunkering – is een kernbegrip in de verslavingszorg.
Craving wordt in het ADHD-kapitalisme systematisch in stand gehouden door schaarste
in overvloed te produceren. Verzonken in ons comfort zien we dit doorgaans niet. Misschien is er dan reëel geen sprake van tekort, we voelen onszelf in ieder geval tekort gedaan als we niet het nieuwste van het nieuwste kunnen aanschaffen. De houdbaarheid
van producten wordt steeds korter. Hoe inzicht te krijgen in deze overvloedige schaarste?
Deyan Sudjic, directeur van het Museum of Design in Londen, beklaagt zich over de
rotzooi waarmee we op de globe zijn opgescheept. Na zijn eerdere kritische studie over de
imperiale aandriften van architecten die hun werk als een gesamtkunstwerk opvatten,
beschrijft hij onze huidige consumptiedrift zeer plastisch in The languag e o f things :
“Zoals ganzen graan door hun strot krijgen gewrongen tot hun lever explodeert om zo
foie gras te maken, zo zijn wij een generatie die voorbestemd is te consumeren.Ganzen
raken nog in paniek als ze de man met de metalen trechter zien naderen die het eten
hun strot in zal rammen, maar wij vechten voor ons plekje aan de trog die ons voorziet
van een oneindige vloedgolf van objecten die onze wereld uitmaken.” !' Aldus Sudjic.
Vreemd genoeg wordt dit hyperconsumentisme ingegeven door de idee van schaarste.
medit at ie
woorden a ls daden
Het begrip ‘schaarste’ komt in de 16de eeuw tegelijk op met het gelijkheidsideaal.
Plotseling is de ander iemand die jij ook zou kunnen zijn en heeft hij iets dat jij ook
zou kunnen hebben. Je kunt van een dubbeltje een kwartje worden. Het raakt daarmee
de kern van ons democratisch besef. De toekomst staat ineens in het licht van die
mogelijkheid, die dubbelzinnig als recht en als gebrek wordt ervaren. In het hyperconsumentisme positioneert productdesign zich precies op het snijpunt van overvloed
en schaarste. Deze discipline leeft praktisch van de overvloed (serieproductie), maar
parasiteert ideologisch op de schaarste (uniciteit).
Dit reflexieve besef in de overvloed kan volgens Sloterdijk slechts op esthetische
wijze worden bereikt. Als we ons als toeschouwers in een groot openluchtmuseum
zonder uitgang wanen, komt onze leefsfeer als vanzelf in beeld. Reflectie vergt een
esthetische distantie en die heeft de moderne kunst ons geschonken. De vormgeving
van producten, huizen, openbare ruimte, steden en uiteindelijk van heel Nederland
intensiveert deze esthetische sensibiliteit. Lees Aaron Betsky. Ook al vervluchtigt dit
besef snel in de consumptie van louter comfort, toch zijn reflectiviteit en verwenning
voor Sloterdijk onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Design a ls verst andhouding –
De globale leefsfeer is een dynamische
superinstallatie waarin we als bezoekers én toeschouwers rondlopen, als acteurs én
regisseurs ons leven ensceneren. De globe als sfeer, meent Sloterdijk, is een superbroeikas, net als het Kristalpaleis van de wereldtentoonstelling in Londen van 1851.
Joseph Beuys’ sociale sculptuur mag dan gedateerd zijn en het moderne project van
het gesamtkunstwerk door totalitaire experimenten in diskrediet gebracht, Sloterdijk
positioneert zijn Superinstallatie wel degelijk in het verlengde van deze artistieke
praktijken. Wijk, stad, wereld, al deze schalen van openbaarheid en publiciteit vormen
tezamen een gelaagde galerie zonder uitgang. De ruimten ertussen zijn geen vacuüm:
ze pulseren van gedesignde interacties en transacties.
372 - 373
Maar wie is er verantwoordelijk voor dit complexe Intelligente Design? “In feite is verantwoordelijkheid”, stelt Sloterdijk, “… niet zozeer een moreel als wel een ontologisch
of, meer nog, een relatietechnisch begrip”. !( Ontologisch, dat wil zeggen, eigen aan
de dingen zoals ze zijn. Dat er-zijn, dit wezen of Dasein is dus relatietechnisch. We
zijn snel geneigd ‘relatietechnisch’ therapeutisch op te vatten. Ik zie het zelf meer als
een psycho-technologische kwaliteit. De meest prangende verantwoordelijkheden liggen namelijk bij onze technologieën. Deze verantwoorden in hun vanzelfsprekendheid
onze relaties. Wij verantwoorden ons via de media die ons omringen en verbinden: van
mobieltje tot automobiel. Hoe reflexief is deze verhouding?
Zo’n inzicht overstijgt een simplistische, louter instrumentele opvatting van media.
Media zijn allang geen dingen meer die wij helemaal onder controle hebben omdat
we ze zelf hebben gemaakt. Media scheppen hun eigen werelden en wij leren daar in
leven. Ze worden van vorm/functie tot content/message. De tv is van een informatiemedium, via een genotsmiddel, een bestaansmiddel geworden. Het mobieltje is niet
louter communicatie- en informatiemedium, het is een bestaansmiddel. Inderdaad,
‘the medium is the message’. Maar de media zijn niet de verpakking of louter format.
De media zijn in al hun vanzelfsprekendheid een discours. De mediasamenleving is
ons milieu, onze handelingsruimte. Waarin Dasein design wordt zonder dat we dat beseffen. De gedachte dat er nog een buiten is, komt niet eens meer op, omdat erbuiten
zoveel betekent als: niet ingelogd, niet gelinkt, niet online. Kortom, psycho-technologisch eenzaam of existentieel onthecht.
Re la t ione l e f ilosof i e: van r adica l e midde lma t ighe id na ar
int eresse – Ik noem deze niet-reflectieve inbedding: radicale middelmatigheid. "
Evenals verantwoordelijkheid vat ik deze radicale middelmatigheid psycho-technologisch op. Het is geen antiburgerlijke verwensing aan het adres van esthetisch-politiek
zwakbegaafden. Radicale middelmatigheid schetst hoe ons dagelijks leven door het
hectische ritme, door de excessieve maat van media en middelen, door een letterlijke
middel-maat wordt bepaald. Ons milieu is mediaal transparant. De media zijn vanzelfsprekend, de message is vaak nietszeggend. Deze middelmatigheid is radicaal omdat
de media – earphone, handsfree in de auto met GPS en TomTom – zó in elkaar grijpen
dat we daarmee in de wereld zijn geworteld – radix betekent ‘wortel’. Kortom, wie kan
zijn auto, pc, mobiel of TomTom (nog) missen?
Met de variant ‘het medium als massage’ wijst McLuhan vooruit op de door Bill Gates
gepropageerde frictieloosheid van het bestaan. We worden uiterst comfortabel het
systeem in gemasseerd. Juist door dit vanzelfsprekende comfort voelt radicale middelmatigheid aan als een tweede natuur, als een maatpak. Zo zijn media als bestaansmiddelen uiteindelijk basisbehoeften geworden. Door het systematisch scheppen
van nieuwe behoeften wordt vervolgens schaarste gereproduceerd. Zo ontstaat in
een wereld van overvloed het afgeknepen zelfbeeld van gebrekkige wezens die met de
beperkte middelen die hen ten dienste staan eindige voorraden zo efficiënt mogelijk
moeten verdelen. Van rechtvaardige verdeling kan geen sprake zijn. Gefrustreerd in
het opeisen van vanzelfsprekende rechten viert het slachtofferschap in een cultuur
van gebrek als claimcultuur hoogtij. Van samen leven is geen sprake. We overleven
of leven er op los.
Zodra we zicht krijgen op onze radicale middelmatigheid worden we de overvloed
gewaar waarmee wij ons omringen. Er is sprake van een exponentiële toename van
relaties. Media situeren ons ten opzichte van elkaar en vormen zo een dynamisch
middenveld, een creatief tussen. Creatief want eenmaal aangeschaft, genereert een
medium steeds meer gebruikswaarden. En die moeten allemaal geëxploreerd worden.
Het zelfreflectieve bewustzijn van dit tussen-zijn is de binnenkant, de voering van
een routineuze, ongereflecteerde radicale middelmatigheid: tussen-zijn als
inter-esse.
Deze filosofie van de relatie, deze relationele filosofie, ondermijnt de ideologie van
het hyperindividualisme en het identiteitsdenken. Het autonome individu is namelijk,
net als de schaarste, een ideologisch construct. De filosofen Gilles Deleuze en Michel
Foucault ontmantelen dit minutieus. Zij laten zien hoe een individu altijd eerst een
‘wij’ of een veelvoud is en dan pas een ‘ik’. We zijn eerst altijd een ‘dividu’ – een
medegedeelde, denk nog even met wat weemoed aan ‘dividend’ als winstdeling – en
dan pas een ‘individu’ – een ongedeelde: iemand die niet meedeelt. Een individueel
lichaam is een gevlochten weefsel, waarvan onze dagelijkse routine de schering en
onze media de inslag vormen. Een individu is als textuur een geassembleerde verlangensmachine, die door een net van betekenissen – een discours – samenhang krijgt.
Zo worden lichamen van de wieg tot het graf, van zuigelingenzorg tot verzorgingstehuis gedisciplineerd. Het gevoelsleven van individuen wordt op maat gesneden,
afgemeten.
Disciplinering, stelt Foucault, gebeurt tot de helft van de twintigste eeuw grotendeels
in het gezin, op school en de werkvloer onder toezicht van kerk en staat. Lichamelijke
excessiviteit wordt omgezet in zelfdisciplinering, afgefakkeld in grootschalige evene-
medit at ie
woorden a ls daden
menten of geresocialiseerd in klinieken en gevangenissen. Stedenbouw en architectuur zijn voor deze disciplinering cruciaal. Architecten ontwerpen geen door steen
of beton ommuurde volumes: ze produceren relationele netwerken en construeren
collectief bewustzijn.
Met de introductie van de consumptiedwang en het opblazen van de traditionele bastions van gezag en autoriteit in de jaren zestig wordt de normalisering overgenomen
door de markt. Ook de jeugd wordt vermarkt. Het exces en de overvloed, het teveel,
wordt als marktdenken geëxternaliseerd. De schaarste vestigt zich als een gemankeerde lifestyle en wordt geïnternaliseerd als een altijd tekortschietend verlangen. Zo
verschuift de disciplinering geleidelijk van private ruimten – de ziel, ons thuis – naar
openbare ruimten en het publieke domein. Excessen worden gereguleerd door de
markt. Surveillance verloopt nu ook via de media: van camera’s tot mobieltjes. Er zijn
geen spionnen meer nodig als subjecten – de mobiele beller – door bel- en mailgedrag
hun eigen informanten zijn. ‘Nodal policing’ heet dat in politiejargon.
Ons verlangen wordt ook op zo’n uiterst diffuse, affectieve wijze gestuurd. ‘The
hidden persuaders’ noemt Vance Packard ze in de jaren vijftig. Affectiviteit – liefde
en haat, genot en pijn, hoop en angst, om er maar een paar te noemen – is voor een
aankoop vaak doorslaggevender dan rationaliteit. We worden door iets beroerd of
worden er beroerd van. De daarmee gepaard gaande emoties zijn cruciaal voor onze
keuzen. In Em o t i ona l d e s ign (2004) stelt de cognitieve wetenschapper Don Norman dat designproducten op drie manieren op ons inwerken: we reageren vanuit
diepgewortelde affecten (visceral), met het oog op gedragscomfort (behavioral) en
reflectief. Deze indeling stemt overeen met onze hersendelen: hersenstam, limbisch
systeem en neocortex. De eerste bevat het ‘feel good’-aspect, de tweede waardeert
efficiënt gebruik en in de reflectie wordt design statusbepalend. Norman concludeert: “We zijn allemaal designers.” " Design is ook volgens hem per definitie relationeel.
Individuen zijn knooppunten in een netwerk. Wij worden met elkaar verbonden door
media die, zodra ze ons milieu vormen, de tussenruimte verdelen waarin wij ten opzichte van elkaar staan. De vormgeving van dit ‘inter’ staat niet alleen bij Sloterdijk en
de eerder genoemde Franse denkers centraal, het is als ‘interesse’ ook de crux van het
werk van Hannah Arendt. In een recent boek van een van haar toenmalige studenten –
de socioloog Richard Sennett – krijgt deze interesse zijn beslag in een voor designers
uiterst relevante waarde: vakmanschap.
374 - 375
Avant-gardekunst: gesamt kunst wer k en int ermedi a li t e i t –
Maar
is er in de eerste golf van het design, als ontwerpers vanuit een voormoderne ambachtelijkheid hun creatieve en nuttige arbeid spiegelen in avant-gardepraktijken, dan
geen sprake van dit tussen, van relationaliteit? De nadruk op de autonomie van de
kunstenaar laat daar weinig ruimte voor. De artistieke levensstijl van miskende genieën die in getormenteerde eenzaamheid als vrije kunstenaars scheppen is één groot
gesamtkunstwerk. In de vroegtwintigste-eeuwse setting vinden we daar geslaagde
pogingen van: Kurt Schwitters met zijn Merzbau, het kunstleven van Marcel Duchamp
en Dalí en na de Tweede Wereldoorlog: Beuys en Warhol. In een meer hedendaagse
setting herkennen we dit streven bij Jeff Koons, Damien Hirst, Peter Greenaway en
Rem Koolhaas, maar ik durf te wedden dat veel creatievelingen zich in dit streven
herkennen. Design schurkt als vormexperiment tegen de avant-garde aan, het leven is
uiteindelijk de scope van iedere designer.
Gesamt kunst wer k en int ermedia lit e it –
Het gesamtkunstwerk als
bestaansesthetica kent ook politiek- e c ono mis che varianten: leefstijl en huisstijl.
Maar ook politiek- e s the t is che varianten: Arts & Crafts, Wiener Werkstätte, Bauhaus
en de gemeenschapskunst van Berlage. Hierin werkt dit streven door als ‘Hang zum
Gesamtkunstwerk’, zoals Harald Szeemann de onweerstaanbare behoefte typeert
om alles vanuit één perspectief consistent politiek-esthetisch betekenis te geven. In
vooroorlogse bladen als Wend ing en en De St ij l ontvouwt zich dit politiek-esthetische discours. De leidende gedachte is: “een goede vorm voor een betere wereld.” "!
Politiek en esthetiek komen samen in een diepgewortelde intuïtie: fraai vormgegeven
voorwerpen en omgeving appelleren aan het goede in de mens. Neurofysiologisch
klinisch onderzoek toont inderdaad aan dat mensen zich in een plezierige omgeving
opener en creatiever gedragen.
Maar de realiteit is robuuster. Architecten als Berlage in Amsterdam en Oud in Rotterdam proberen kunst en leven via architectuur dichter bij elkaar te brengen. Ze hopen zo de zelfreflectie en het culturele bewustzijn van burger-arbeiders op te krikken.
Van Doesburg schilderde in de woonblokken in de Rotterdamse volksbuurt Spangen
strakke ornamentele patronen in huiskamers, terwijl Oud de ramen hoog liet inzetten in de hoop dat de bewoners meer naar binnen dan naar buiten gericht zouden zijn.
Echter, het eerste wat bewoners deden was podiums onder het raam bouwen, zodat
ze uit het raam hangend konden communiceren, en de ornamenten overschilderen of
behangen. Hen dreef blijkbaar een ander gesamtstreven.
Gesprekspartners in het gesamtdiscours zijn naast architecten en kunstenaars
ook ambachtelijke vormgevers. Pas na 1925 melden zich industriëlen en technici. In
de tweede helft van de 20 e eeuw worden pas de consumenten aan de gesprekstafel
genodigd. Maar ondanks de dan doorwerkende interdisciplinariteit en interactiviteit
staat in deze ontwerpprocessen het creatieve individu – met de architect als absolute
heerser – nog pontificaal in het centrum. Als we echter in onze terugblik naar eerdere
paradigma’s de aandacht verschuiven van creatieve individuen naar samenwerkende
disciplines blijkt het primaat van de relationaliteit ook daar door te werken. Voor
dit inzicht is een mislukt gesamtkunstwerk hoogst instructief: het interdisciplinaire
experiment is duurzamer dan het totalitaire project. Mislukte gesamtkunstwerken
zijn inventieve interdisciplinaire en multimediale experimenten. In het mislukken van
het gesamtkunstwerk komt de bindende kracht – het relationele, tussen of ‘inter’ –
vrij. De samenwerking van disciplines – interdisciplinariteit –, de wederzijdse enting
van artistieke en technologische media – multimedia – en de poging om product en
‘prosumer’ wederzijds te stileren – interactiviteit – levert in de jaren negentig een
internationaal kunsttheoretisch discours op over de rol van het ‘tussen’. Onder de
noemer ‘intermedialiteit’ wordt onderzocht hoe maatgevend interdisciplinariteit, multimedia en interactiviteit voor de avant-garde zijn geweest. Om de beeld- en gedragsbepalende invloed van media en middelen te doorgronden worden nieuwe concepten
gelanceerd als mediale reflectiviteit en mediale sensibiliteit. ""
Einde van de kunst, e inde v an design? –
Toch blijft de flirt van designers met avant-garde kunst problematisch. Andersom lijkt het soepeler te verlopen.
Joep van Lieshout – of beter: het collectief Atelier Van Lieshout – voegt functionaliteit
aan kunstobjecten toe. Dit voelt minder onwennig dan het wegnemen van functionaliteit bij designproducten. Tenzij dit weer zo radicaal gebeurt als bij Studio Job die sier
als exclusieve functie en zelfexpressie als hoogste doel stelt. Job Smeets en Nynke
Tynagel willen slechts curator zijn van hun eigen gedachten.
medit at ie
woorden a ls daden
Het statuut van pronkstukken die door Hella Jongerius en Jurgen Bey voor Koninklijke
Tichelaar zijn gemaakt is minder eenduidig. Inzet is vakmanschap met lokale materialen en productiemethoden. In Tichelaars overwegingen klinkt Berlages kritiek op de
Haagse firma Arts and Crafts door. We schrijven 1902. In zijn meubelontwerpen voor
de firma ’t Binnenhuis wilde Berlage alleen inheems Hollands eikenhout verwerken.
Berlage eiste overigens ook dat de verbindingen in het houtwerk zichtbaar moesten
blijven. Deze vormexperimentele en mediaal-reflectieve geste is wellicht ook een vingerwijzing voor het politieke belang dat hij toen nog hechtte aan transparante relaties.
Staan de peperdure pronkstukken van Jongerius en Bey nu in de traditie van kunstenaars als Duchamp en Koons of in die van Berlage, Rietveld en Bauhaus? Wanneer zij
op de kunsttraditie mikken hebben ze een probleem. Want na post-, neo- en retroavant-garde is de moderne kunst kortgeleden aan zijn eind gekomen. De ooit door Arthur Danto doorgeëxerceerde uitdrukking ‘het einde van de kunst’ betekent overigens
niet veel meer dan dat het moderne discours rond de kunst is leeggelopen. Maar dat
betekent toch weer meer dan het verhangen van de bordjes of er een ander papiertje
omheen doen. Het zegt iets over de legitimatie van de kunst in onze samenleving. Wat
voor rol speelt ze nog nu alles geësthetiseerd is? Laat ik dat aan de hand van de laatste werken van Damien Hirst verduidelijken.
The g o ld en c a lf , een werk uit 2008, werd direct naar Sotheby’s doorgesluisd en voor
een kleine twaalf miljoen aan een particulier investeerder verkocht. Fo r the l ove o f
g o d – een platina afgietsel van een menselijke schedel bezet met 8601 diamanten
– volgde hetzelfde traject. Daarmee onttrekt Hirst zijn werk aan het publieke debat
en vindt er, ondanks de 63 miljoen die er naar eigen zeggen voor geboden is, geen
artistieke waardevermeerdering plaats. De uniciteit van het werk is absoluut, want
niet langer te bekritiseren. Het werk circuleert in een kortgesloten circuit: van studio
via veilinghuis naar bankkluis. Kunst, kitsch en commercie schurken gnuivend tegen
elkaar aan. Als hedendaagse designers zich aan deze kortgesloten uniciteit spiegelen
om hun artistieke waarde te vergroten, vissen ze helaas achter het net(werk). Design
mag hoogstens kunst zijn, omdat hedendaagse kunst design is geworden.
Er is echter nog een andere optie. Het oordeel van de toeschouwers die toestroomden
toen Hirsts werk bij hoge uitzondering werd prijsgegeven aan de semi-openbaarheid
van het museum luidde: knap vakmanschap, maar is dit kunst? Precies dat waar Tichelaars design prat op gaat – vakmanschap – blijkt nu in de kunst herkend te worden: als
nutteloos vakwerk steekt het de pronkstukken naar de kroon. Maar is met het einde van
de kunst dan ook het einde van het design ingeluid? Of is dit vakmanschap niet precies
het criterium dat beide door hun inbedding in het leven verbindt?
376 - 377
Japan: imperf ect i e, vakmanschap en l evenskunst –
Ik probeer een
andere invalshoek. Hirsts schedel is perfect. Dit is een ambigu statement. Perfectie vernietigt de tijd omdat het verval eruit is weggeretoucheerd. Perfectie evoceert
onveranderlijkheid, eeuwigheid, onsterfelijkheid. Toch motiveert Hirst zijn werk – als
was het een 17de-eeuws vanitasschilderij – met een beroep op imperfectie: het zou
toeschouwers moeten herinneren aan de vergankelijkheid van het bestaan. Deze
imperfectie komt naar mijn mening echter indringender naar voren in Hirsts doorsnee
koeien en schapen.
Maar imperfectie is in de cosmetische ideologie die het Westen beheerst nu eenmaal
een ontoelaatbare gedachte. Iets dat gerimpeld, gebutst, gescheurd of besmeurd is,
wordt meedogenloos bij het oud vuil gezet om ingeruild te worden voor een nieuw
exemplaar of nog beter: voor de allernieuwste versie. De houdbaarheidsdatum van
producten wordt steeds korter, de afvalbergen steeds hoger. Dit heeft ongetwijfeld
iets met onze verstandverhouding tot onze dood, tot onze sterfelijkheid te maken.
De gouden exemplaren van Philippe Starcks fameuze citroenpers Juicy Salif – Hyundai autoreclame – zijn ook perfect. Je kunt ze niet gebruiken omdat anders de goudlaag door het citroenzuur wordt aangetast. Starck tilt, geheel in overeenstemming met
het tweede designparadigma, de functie van zijn product naar een ander vlak: “Mijn
pers is niet bedoeld om citroenen uit te persen; hij is bedoeld om tot gesprekken aan
te zetten.” "# Als discoursaanjager blijft de pers functioneel.
Imperf ect i e: wabi-sabi –
Er zijn culturen waarin vormgeving en imperfectie
elkaar beter verdragen. In Japan verhoudt design zich niet tot de avant-garde maar tot
het leven als kunst, tot levenskunsten. Op een druilerige zondagnamiddag met egoloze
aandacht een kop thee voor je gasten inschenken, is niet het eerste waar we dan aan
denken. Toch geeft dit wel aan waar het in design om gaat: om gefocuste aandacht
voor kwalitatieve relaties. Iedere product heeft een performance, elk gebruiksvoorwerp kent zijn ritueel. Zelfs bij Bourdieus ‘distinction’ is het opsmukken van de leefstijl relationeel gemotiveerd.
In de concepten en ontwerpen van sommige Nederlandse designers wordt soms bewust met imperfectie gewerkt: de uit sloophout samengestelde meubels van Piet Hein
Eek, de verbrande meubelen van Maarten Baas die bewust imperfectie creëert of de
verrotte kledingstukken van de Belgische modeontwerper Martin Margiela. Misschien
roepen deze ontwerpen dat op wat in de traditionele Japanse esthetica ‘wabi-sabi’
heet. ‘Wabi’ drukt een sensibiliteit uit voor materialen die door de tijd zijn aangetast,
voor doorwerkte slijtage, en ‘sabi’ evoceert een lichte droefheid en melancholie. Uit de
vakmatige, ambachtelijke omgang met simpele materialen spreekt meer ‘handicraft’
dan manipulatie. Japanse kunst maakt de spanning voelbaar tussen het tijdelijke en
het eeuwige, tussen schijn en zijn, tussen leven en dood. De vergankelijkheid van
schoonheid roept een nostalgische mijmering op over de kortstondigheid van het bestaan. In Japan schuiven esthetiek en spiritualiteit in elkaar. Het gaat om onthechting
in hechting.
Het gaat dus niet om grandeur, grootsheid, maar om ‘utsukushisa’, schoonheid. Sublimiteit in de westerse romantische zin van het woord is ver te zoeken. Dat ondervond
stardesigner Phillippe Starck. Steen des aanstoots voor veel Japanners is het arty
object dat hij op het dak van het hoofdkwartier van Asahi-bier in Tokyo liet plaatsen:
‘de gouden vlam’. In dit drie ton wegende, goud ogende object dat op een op z’n kant
geplaatste gouden druppel lijkt, herkent de westerse designfreak onmiddellijk het
Starck-icoon. Maar voor de doorsnee Japanner is het gewoon het ‘shit’-gebouw, omdat
het ding hen doet denken aan drollen uit mangastrips.
Vakmanschap en l evenskunst: ma a t en propor t iona li t e i t –
Wie is
er verantwoordelijk voor dit design? Een op controverse gefocuste designer als Starck
laat zich niet door zijn publiek ter verantwoording roepen. Maar kan een medium zijn
maker ter verantwoording roepen? Respecteert de schilder zijn verf? Verantwoordelijkheid lijkt mij een kenmerk van vakmanschap. In de Japanse esthetiek en receptie
spelen autonomie en uniciteit geen rol, maar draait het inderdaad om skills en sensibiliteit. Toewijding aan de vorm – ‘kata’ in het Japans, welbekend bij de judoka onder
medit at ie
woorden a ls daden
u – gaat samen met een juiste inschatting van de schaal waarop het product relaties
sticht. Leven en design verhouden zich als natuur tot kunst. Maar natuur toont zich
voor Japanners juist in de cultivering. Natuurlijkheid wordt geassocieerd met vakkundig afgemeten proportionaliteit. Een bonsaiboompje is natuurlijker dan een ‘wilde’
boom. Er bestaat geen romantisch idee van een voorgegeven natuurlijke orde, een paradijs. Leven is stilering. Een levensstijl wordt door vakmatige stilering levenskunst.
Een individueel leven is deel van een groter geheel. Een product verbindt naar alle
kanten. Bij een product staat niet de expressie van individuele autonomie voorop, maar
de harmonie van de groep.
Vinden we dit terug bij hedendaagse topdesigners? Tegen deze achtergrond krijgt
het concept Sup er No rma l. Sens a t i ons o f the o r d inary dat door Naoto Fukasawa
en Jasper Morrison is geïntroduceerd, een diepere betekenis. "$ Net als Sudjic zijn
beide ontwerpers verontrust over de hoeveelheid rotzooi die wordt geproduceerd. Zij
selecteerden 210 reeds bestaande designarchetypen en kwalificeerden die als Super
Normal. Intuïtief voelen deze producten als ‘sensations of the Ordinary’ zeer natuurlijk aan. Ze leggen de schoonheid in de normaliteit bloot. “Schoonheid kan naar vorm
of verschijning verwijzen, maar in dit geval denken we in termen van schoonheid met
betrekking tot de relaties tussen mensen, de omgeving en de omstandigheden”. "%
Re l a t i egeschenk: ambiguït e it v an de gif t –
Het Japanse vakmatige
kwaliteitsbesef is de inspiratie voor spiritueel-esthetisch ontwerpen met een existentiële basis. In tegenstelling tot de Bourdieuiaanse distinctie bevestigen producten
een fundamentele verbondenheid van alles wat hen omringt. Design is een relatiegeschenk en als gift kent het altijd een bijbehorende performance. Dat toont de in Japan
nog springlevende traditie van het cadeaus inpakken en geven. Niet alleen je relatie,
ook de ziel van het product – volgens het Shintoïsme – wordt virtuoos ingepakt. Maar
de verpakking is niet the message. De boodschap der boodschappen is afstemming
op de samenhang van het relationele veld, het netwerk, je milieu. Een cadeau vestigt
of bevestigt een relatie. Japanners doen dit massaal in december en juli, respectievelijk met oudejaar en Allerzielen, het Bon odori-feest. Maar zo’n gift blijft ambigu:
het is een geschenk en vergif. "& Het moet namelijk de juiste proporties, de juiste maat
hebben. Het gebaar, de geste moet geïnteresseerd zijn: afgestemd op de onderlinge
verhouding. Is de gift buitenproportioneel dan wordt de ontvanger met een plicht
opgezadeld om iets soortgelijks terug te geven. En daarmee breng je het geheel uit
balans.
378 - 379
Re l a t ione e l design en polit i ek –
Oké, Japan is inderdaad een heel andere
samenleving. In een poging de afvalberg met verpakkingsmaterialen te verkleinen,
voert de overheid al enkele jaren campagne om de traditionele draagdoek – ‘mottainai furoshiki’ – waarin alles kan worden ingepakt, te herintroduceren. Hele dorpen
proberen zich ecologisch te heroriënteren. Toch is Japan ondertussen doordesemd
van westerse waarden. Omgekeerd begint het Westen inmiddels lichtelijk allergisch te
worden voor de waardenloosheid van het hyperindividualisme. Wat heet tegenwoordig
bijvoorbeeld corporate responsbility? De recent ontdekte excessen in de bancaire en
verzekeringswereld hebben niets met verantwoordelijkheid te maken. In het zelfverzekerde leven draait alles om aansprakelijkheid. Ik wil niet zover gaan als de Republikeinse senator Charles Grassley die topmanagers van de verzekeraar AIG, waar miljoenen van de belastinggelden als bonussen aan deze falende CEO’s zijn uitgekeerd,
aanraadt naar beproefd Japans gebruik óf heel diep te buigen óf harakiri te plegen.
Maar aan een herwaardering aller waarden zijn we wel toe.
Duurza amhe id: tussen onthecht ing en hecht ing –
Daartoe dienen
designers zich anders te verhouden tot het kernstuk van de moderniteit: vernieuwing.
Hella Jongerius hekelt de vluchtigheid van hedendaags design: “De mensen hebben
genoeg van vernieuwing en wachten op zinvolle objecten. Op dingen waaraan je gehecht raakt.” Op het snijpunt van onthechting en hechting dient duurzaamheid zich als
emotionele waarde aan. Richard Hutten probeerde met zijn No Sign of Design-credo
de functionele tussenruimte open te houden en maakt niet-ontwerpen tot ontwerphouding. De initiatiefnemers van Eternally Yours, waaronder Ed van Hinte, benadrukken
het vermogen om te koesteren. Zij waarderen de veroudering van producten – zoals
bepaalde typen camera’s of sieraden – en zetten dit in tegen verspilling en constante
vervanging.
Sudjic zet ook vraagtekens bij louter vernieuwing. Super Normal introduceert een
interessante vorm van recycling. Zelfs Philippe Starck, die het naar eigen zeggen
helemaal heeft gehad met egodesign, roept op tot transgenerationele verantwoordelijkheid. Hij opteert voor dienstbaar en duurzaam design dat het cynisme van het grote
geld en het narcisme van de individuele uniciteit achter zich laat. Maar hoe verhouden
Jongerius’ intergenerationele hechtingswens, Starcks transgenerationele verantwoordelijkheid en Super Normals intragenerationele herinvestering zich tot relationeel design?
Wat bedoelt Sudjic met de eindconclusie van zijn boek: “We leven in een tijd waarin
de relatie met onze bezittingen een radicale transformatie ondergaat”? "' Indirect
suggereert hij de recycling van materialen zoals in het werk van Ron Arad. Kunst blijft
Sudjics referentiekader. Het is echter de vraag of het bij relationeel design nog om
objecten gaat. En inderdaad, het derde designparadigma verschuift de aandacht in
toenemende mate naar processen. Designers stellen hun creativiteit in dienst van
eindgebruikers door open te programmeren. Het accent verschuift van semantiek naar
pragmatiek.
Re la t ione l e esthe t i ek, re la t ione l e archit ectuur, re la t ione e l
design – Elders in de kunstwereld zien we in de jaren negentig soortgelijke ontwikkelingen. Nicolas Bourriaud introduceert het concept ‘relationele esthetiek’ als
basis voor het mede door hem geïnitieerde Palais de Tokyo in Parijs. Kunst wordt een
interactieproces. Het is “een samenstel van artistieke praktijken waarvoor het theoretisch en praktisch uitgangspunt het geheel van menselijke relaties en hun sociale
context is en niet de onafhankelijke en private ruimte.” "( Aldus Bourriaud. Kunstwerken zijn knooppunten van intermenselijke relaties die ze representeren, produceren
of suggereren. Vouwt Bourriaud de museale ruimte uit tot een relationeel interactief
netwerk, de Canadees-Mexicaanse kunstenaar Rafael Lozano-Hemmer intervenieert
in de openbare ruimte met zijn dynamische installaties en noemt zijn werk ‘relational
architecture’.
Geeft design zich rekenschap van deze ‘relational turn’? In de architectuur en urban
planning komt relational design steeds nadrukkelijker naar voren in de vorm van social
design. Zelf ben ik betrokken bij de grootschalige renovatie van Rotterdam-Zuid met
het integrale ontwikkelingsmodel ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’. # Inmiddels is er
in elke grote stad wel een interdisciplinair samengestelde groep studenten bezig zich
interactief en bottom-up te oriënteren.
Maar de term duikt al in 1969 op. Eerst puur programmatisch in Relational Database
Design. Daarin kan met tools als de ‘impact graph’ gevisualiseerd worden hoe ele-
medit at ie
woorden a ls daden
menten binnen een systeem veranderen wanneer je één parameter aanpast. ‘Relationeel’ slaat hier nog uitsluitend op een ‘tabel’ die een set van relaties herbergt. Van
interactiviteit met de eindgebruiker is nog geen sprake. Dat begint pas bij open-sourcedesign. Open-eind processen en generatieve systemen zoals Wikipedia, YouTube en
Facebook hebben nog een webadres, maar een BitTorrent waarmee muziekbestanden
worden uitgewisseld heeft geen webadres en geen eigenaar of beheerder van muziekbestanden. Het is een knooppunt met een verwijsfunctie.
In het afgelopen decennium komen er steeds meer designdisciplines bij: metadesign, experience design, inclusive design, conditional design en zelfs slow design. In
wezen, dat wil zeggen: in zijn meest basale zijnswijze, ontologisch – of met Sloterdijk:
relatietechnisch – stileren deze designvarianten interesse. Dasein als design wordt
hier mediaal reflectief. De onkritische radicale middelmatigheid wordt naarbuiten gevouwen, ontplooid, ontwikkeld. Daardoor verplaatst creativiteit zich van het innerlijk
van de designer naar het medium waar creatieve eindgebruikers op inhaken. Met deze
basaal-democratische geste komt creativiteit niet langer in, maar tussen individuen te
liggen. Do-it-yourself design gaat nog een stap verder door productdesign te hacken
en te transformeren. Hacking Ikea en Repairing bij Platform 21 maakt de consument van
wegwerper tot ontwerper. Als micropolitiek statement resoneert het in de geopolitieke
geste van de bestuurders van Sao Paolo toen deze in 2008 besloten om alle reclame uit
de openbare ruimte te bannen.
Ecopoli t i e k a ls geopolit i ek: HEW –
380 - 381
Zo wordt radicale middelmatigheid
getransformeerd tot interesse. Het besef deel van een groter geheel te zijn is door de
globalisering inmiddels exponentieel toegenomen, maar het viel mij in de jaren zestig
toe na het lezen van Rachel Carsons Silent s pring (1962). Ik besefte dat de pesticiden
die verderop over de akkers werden gesproeid in de kabeljauw zaten die op mijn bord
lag en dus over tien minuten in mij zouden zitten. De Club van Rome zette computers
in om in 1972 de grenzen aan onze groei aan te geven en na de oliecrisis in 1973 werd
dit ecopolitieke inzicht geopolitiek toen in één klap duidelijk werd hoe grondstoffen,
productielijnen, transport en consumptie samenhingen. Energiebesparing en hergebruik – consuminderen en recycling – is alleen zinvol als lineaire productielijnen naar
cyclische productielijnen worden omgebogen. De onstuitbare groei van onze mobiliteit vraagt om een cyclische verstandshouding, ook in het design. Afval moet, zoals in
de Cradle to Cradle-gedachte (C2C) van Braungart en McDonough, voedsel worden
voor een nieuwe cyclus.
Productdesign heeft dus een ecopolitieke en geopolitieke reikwijdte. Niet alleen door
de consumptie en het afval maar ook door de productie: het gebruik van materialen en
arbeidskracht. Kleinschalige productie verkort kwetsbare aanvoerlijnen en stimuleert
lokaal vakmanschap. Voor het produceren van unieke pronkvazen voor Koninklijke
Tichelaar doet ook Jongerius een beroep op lokaal vakmanschap. Haar vazen voor Ikea
worden echter elders op de wereld geproduceerd. Consumentendruk heeft Ikea ertoe
aangezet schone en rechtvaardige productielijnen te garanderen. Dit zijn geopolitieke
implicaties van design in een geglobaliseerde wereld. De verhouding lokaal-globaal
is binnen het design aan een herdefiniëring toe. Alastair Fuad-Luke en Ezio Manzini
wijzen op het belang van creatieve gemeenschappen en kosmopolitisch lokalisme. In
hun pogingen “design te revitaliseren” # propageren zij “een design met, voor en door
de samenleving.” #! De netwerksamenleving is voor hen allereerst een multi-lokale
samenleving waarin deze gemeenschappen knooppunten zijn.
Maar hoe verhoudt dit relationele design zich tot de schaarste? Hoe doet Sloterdijks principe van de overvloed zich hier gelden? In het postfossiele tijdperk is er
een overvloed aan informatie, energie en relaties. Zonnestralen en datastromen zijn
bronnen van een alternatieve verspilling. De openheid die eigen is aan meervoudige
relaties die als een netwerk creatieve energie naar ieder afzonderlijk lid doorsluist,
ondergraaft de schaarste-ideologie. Met de overgang van schaarste naar overvloed
wordt overleven samenleven. Onthechting en consuminderen is nobel, maar de meest
adequate aanpak van onze milieuproblemen is het circulair in omloop brengen van
ongebruikte energieën. Web 2.0 toont wat dit betekent. Kevin Kelly, een van de goeroes van de virtuele Newconomy, dacht nog in termen van Web 1.0 toen hij schaarste
verwoordde als een gebrek aan aandacht: “De enige factor die schaars wordt in een
wereld van overvloed is de menselijke aandacht.” #" De wederzijdse aandacht die Web
2.0 faciliteert, levert de digitale basis voor interesse.
Aandacht en interesse worden pas ecopolitiek als ze over hun eigen bestaansgrond
nadenken: wat maakt mijn frictieloze, radicale middelmatigheid mogelijk? Dasein
wordt pas geopolitiek als gemonopoliseerde machtsverhoudingen geëxpliciteerd
worden. Op de concrete uitwerking in een postfossiele tijd gaat Sloterdijk niet in.
Maar met Manzini, Cradle to Cradle en Jeremy Rifkin komen we een stap verder.
Rifkins visie, uiteengezet in zijn in 2003 gepubliceerde boek De wa t er s t o f e c ono mie
lijkt eco- en geopolitiekproof. Waterstof is geen energiebron maar een opslagbuffer
die ontstaat door het splitsen van het water- (H) en de zuurstofmolecuul (O 2) door
elektrolyse. Bij de fusie van beide bestanddelen komt energie en schoon water vrij. De
voor elektrolyse benodigde elektriciteit wordt niet conventioneel opgewekt – fossiel of
uranium – maar duurzaam: zon, wind, water.
Deze ecopolitieke inzet krijgt een geopolitieke kwaliteit door het streven naar gedecentraliseerde opwekking van Manzini’s creatieve gemeenschappen als “een uitgebalanceerde interactie tussen de lokale en globale dimensies enerzijds en een duurzame
versterking van lokale (fysieke en socio-culturele) hulpbronnen anderzijds.” ## Cradle
to Cradle biedt weliswaar een alternatief voor het grondstoffendilemma door herbruikbare polymeren te ontwerpen, maar ondanks de omslag van schaarste eco-efficiëntie
– meer met minder – naar overvloedige eco-effectiviteit, #$ blijft C2C ‘corporate’: zij
laten de grootschalige machtsmonopolies waar Rifkin een breekijzer in wil zetten,
ongemoeid. Rifkin opteert voor aan elkaar gekoppelde netwerken à la Web 2.0 en pleit
voor kleinschalige opwekking dicht bij de gebruikers: in wijken en bedrijven of andere
units die hun eigen energie opwekken met een kleine ‘centrale’ ter grootte van een
kratje bier. Ongebruikte energie wordt net als muziekbestanden via het Hydrogen
Energy Web teruggeleverd. Volgens Rifkin kan zo’n net de energiebehoefte van de
hele wereld bestrijken. De interesse voor zijn inzichten van de zijde van de leiders van
Europese landen is veelbelovend.
Het gaat dus om meer dan alleen cyclische productielijnen en duurzame energiedistributie. Rifkins geopolitieke insteek beoogt kleinschaligheid, korte, minder kwetsbare
toevoerslijnen om naast creativiteit ook macht te delen. Dat de grote energiebedrijven
niet staan te springen om te decentraliseren laat zich raden, tenminste zolang ze
de distributie niet in eigen hand kunnen houden. Dat Shell al lang geleden in IJsland
de productie van waterstof voortvarend ter hand heeft genomen, zal ook niemand
verbazen.
medit at ie
woorden a ls daden
Re l a t ione e l ont werpen: v an e en wegwerp- na ar e en ont werpcultuur – Ik kom tot een afronding. Global warming en extreem hyperconsumentisme zijn even hecht met elkaar verbonden als de meltdown van de WTC-torens op
9/11 en extremistisch fundamentalisme. Ecosfeer en technosfeer zijn niet meer van
elkaar te onderscheiden. De lineaire lijn van de technologie – steeds sneller op weg
naar een betere toekomst – moet teruggebogen worden in de cyclische processen van
de ecosfeer. De toekomst – Morrison en Fukasawa gaven het al aan – buigt zich via
het heden terug naar het verleden. C2C meent dat intergenerationele terreur omgezet
moet worden in intergenerationele verantwoordelijkheid. Omdat de cirkel rond is, is er
geen buiten. Alle wegen leiden uiteindelijk naar zichzelf. Victor Papanek, een van de
pioniers van het geëngageerde ecodesign, typeerde het oprukkende consumentisme
in het in 1972 gepubliceerde De s ign f o r the r e a l wo rld als ‘onze Kleenex cultuur’. #%
De wegwerpcultuur heeft inmiddels astrale proporties aangenomen: rond de aarde
scheert zoveel ‘nasaal’ zwerfafval dat er opruimacties nodig zijn om de toekomstige
ruimtevaartprogramma’s zeker te stellen.
Maar moet design de wereld redden? Het mag duidelijk zijn dat alleen al deze gedachte van een hoogmoed getuigt die slechts door de bancaire wereld kan worden geëvenaard. Eén discipline kan de wereld niet redden. Eén mens kan wel de kettingreactie
veroorzaken waardoor de wereld in een finale geste wordt vernietigd. Op dat existentiële niveau is iedereen een designer, ook al blijft het gesamtkunstwerk onaf. Ieders
leven is geworpen-ontwerp, hoe weinig intelligent ook.
382 - 383
Relationeel ontwerpen is meer een oproep dan een beschrijving. Het schrijft niets
voor, maar appelleert aan een bewustzijn dat zijn samenhang ontleent aan een ander
bewustzijn: esthetisch, ethisch en politiek. De politisering van het design – ecopolitieke en geopolitieke keuzes – komen voort uit een andere verstandhouding tot de
ambiguïteit van onze technosfeer. Design is immers even tweeslachtig als de Japanse
gift. Een product kan relaties stichten, maar kan je ook van de groep afsnijden. Teveel
Hyves-vrienden kan ook een teken van digitale eenzaamheid zijn. Design verfraait je
omgeving, maar vergroot ook de afvalberg. Games zijn relationeel een geschenk, maar
als digitale dope puur vergif. Wanneer design ons denken en doen, onze creativiteit
en keuzevrijheid van binnenuit oriënteert, wordt het een vorm van relationeel ontwerpen. Dan wordt Dasein als design reflectief en wordt onze radicale middelmatigheid
interesse.
Wat wordt design in de 21ste eeuw? Vanwege zijn doorslaande succes evenals de
kunst aan het eind van zijn Latijn gekomen, staat design in de 21ste eeuw voor de opdracht zich als levend discours te ontvouwen. Relationeel design blijkt de opmaat naar
een creatieve leefstijl met als hoekstenen ecopolitieke duurzaamheid en geopolitieke
verantwoordelijkheid. Vakmanschap en het gevoel van proportionaliteit is daarbinnen
cruciaal. Dat is echter geen oproep om terug te keren naar de 19de-eeuwse ambachtelijkheid, maar een herwaardering van erin besloten waarden als verantwoordelijkheid,
eer en respect om de excessen van het hyperindividualisme en hyperconsumentisme
te begrenzen. De kern van de Grote Afvalrace die overleven heet, is een geopolitieke
wegwerpcultuur. De transformatie van deze wegwerpcultuur in een ecopolitieke ontwerpcultuur lijkt mij een voorwaarde voor wat dan met recht ‘samenleven’ genoemd
kan worden.
È><Q<CC@>#?ß6É
(Lezing uitgesproken op de Kick off-bijeenkomst Week van het Ambacht
2009, 17 april 2009, Ho ofdbedrijfschap Ambachten, Cruise Terminal Rotterdam)
Staat u mij toe met een kleine anecdote te beginnen. Mijn eerste ontmoeting met
ambachtelijkheid had ik op 6 jarige leeftijd. Elk jaar kwam op mijn lagere school op
het Noordereiland, hier aan de overkant van het water, een glasblazer langs. Hij blies
uit het niets de meest fabelachtige figuren, sommige zelf in kleur. Die konden daarna
worden gekocht. Handwerk en broodwinning waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. Die onbekende glasblazer heeft de verhouding tot het glas in mijn verdere leven
doorslaggevend bepaald, ook al verschilt de invulling van deze precaire verhouding
per levensfase. Misschien kan mijn keuze om mijn leven aan reflectie te wijden ook
niet geheel los gezien worden van deze wonderlijke, vakkundige productie van hete
lucht en gestolde transparantie.
Micropoli t i e ke be t ekenis v an e en ambacht economi e –
Waarom
die plotse aandacht voor het ambacht, voor vakmanschap, in 2009? Vorig jaar viel er
nog wat te herdenken. Toen was het nog precies 210 jaar geleden dat de gilden, als
verenigingsvorm van ambachtslieden, van meesters en gezellen, werden afgeschaft.
1798. Het jaar waarin een oude wereld stierf en een nieuwe zich aandiende: Casanova
blies zijn laatste levensadem uit en hier te lande legde met de Oranjegezinde Kaat
Mossel de V.O.C. het loodje. Het was tevens het geboortejaar van Thorbecke, een van
de grondleggers van de parlementaire democratie. Uit Londen wist een Gentenaar dat
jaar de onderdelen van de Mule Jenny, de enkele decennia eerder uitgevonden spinmachine, te smokkelen met het personeel die deze nieuwe uitvinding wist te bedienen.
Het afscheid van de gilden luidde de Industriële Revolutie in. Het ging daarbij overigens meer om de bestuurlijke invloed die die broederschappen uitoefenden dan om
de ambachtelijke productie van gebruiksartikelen. Ambachtelijkheid en politiek. Niets
lijkt sindsdien verder uit elkaar te liggen. Maar het heeft er veel van weg dat er op dit
moment, via een enorme omweg van twee eeuwen, sprake is van een nieuwe politiek
van de ambachtelijkheid, van een micropolitiek van het vakmanschap.
Wat is dat: een Ambacht? De meest basale definitie in de Van Dale focust op handwerk en broodwinning. Het gaat om greep en geld, om vakmanschap en ondernemerschap. Mijn eerste associatie bij de combinatie van handwerk en broodwinning was:
bakker. Maar het eerste beroep dat in het zojuist uitgekomen To t a a l overzicht Va kt o p p er s 2009 wordt vermeld, is niet bakker, maar banketbakker. We eten allang geen
genadebrood meer, maar 1000 granenbrood. Iedere bakker is tegenwoordig eigenlijk al
een banketbakker. Ambacht overstijgt louter behoeftebevrediging. Ambachtelijkheid
is per definitie een cultureel verschijnsel.
Levenshouding a ls culture e l k apit a a l –
Dat lijkt mij een eerste micropolitiek, toegevoegde waarde van het ambacht in het huidige tijdsgewricht. We hebben
het dan niet over de pittoreske ambachtelijkheid die we op braderieën tegenkomen. We
spreken over een gecultiveerde mentaliteit. Aan het in de ambachtelijkheid verzonken
vakmanschap ligt een levenshouding ten grondslag die verder gaat dan professionaliteit. Dit mentale weefsel is zorgvuldig gesponnen en bestaat uit ragfijne draden van
concentratie, aandacht, voeling en visie. Concentratie op de materie, aandacht voor
de relaties, voeling met kwaliteit en visie op de sociaal-culturele inbedding van het
medit at ie
woorden a ls daden
ambacht in de samenleving. Vakmanschap staat voor interesse en focus. Wat ooit een
‘life time job’ was, is inmiddels een ‘state of being’, een levenshouding waarin met de
vluchtige hectiek van alledag wordt gebroken. Want we leven – zoals u allen aan den
lijve ondervindt – in post-zombiëske tijden: we overschrijden deadline na deadline en
als we soms de tijd vinden om om ons heen te kijken vinden onszelf verdwaasd terug
in het limbo dat zich tussen twee deadlines uitstrekt.
He t product a ls re la t ione e l knooppunt –
Vakmanschap pareert de
moordende hectiek met aandacht en interesse. Vakmanschap biedt een focus en in het
centrum van die focus duikt een uiterst precaire fenomeen op: kwaliteit. De aandacht
daarvoor ‘goes with the trade’. Het mag duidelijk zijn, dat het niet in eerste instantie
om het Grote Geld gaat. Broodwinning en ondernemerschap verdragen elkaar ook op
andere manieren dan als louter speculatie. Het kwalitatieve hoogwaardige product
staat centraal. Dat kan een ding of een dienst zijn, een schoen of een service. Maar
wat het product ook mag zijn, het is altijd meer dan een fraai hebbedingetje. Door zijn
kwalitatieve uitstraling raakt het mensen. Het beroert ze. Zo knoopt een product mensen aan elkaar. Als knooppunt van relaties smeedt het duurzame netwerken. Cultureel
kapitaal versterkt zich als sociaal kapitaal. Erfstukken, sieraden, kunstwerken, daaraan is dit sociale en culturele kapitaal makkelijk af te lezen. Voor de ondernemende
vakman of vakvrouw – met personeel of als zzp’er – bestaat dat relationele veld naast
een vaktraditie ook uit leveranciers, de Bank, partners, klanten en hun gezin. Vakmensen investeren deze relaties in hun product en versterken met dit product tevens de
netwerken van hun klanten.
Ieder product is e en re la t i egeschenk –
384 - 385
Hoe is zo’n netwerk in het product verdisconteerd? In Japan is dat nog af te lezen aan de wijdverbreide traditie van
kadootjes geven – oudejaar en hoogzomer tijdens festivals – maar ook van kadootjes
inpakken. Ze vouwen wat af in Japan. Je pakt met een leuk kado echter niet alleen je
baas, je partner of je klant in, je verpakt ook vakkundig de ziel van het product, zoals
de traditionele Japanse Shinto-geloof aangeeft. Japanners hebben iets met vakmanschap. Ze staan dicht bij de ambachtelijke traditie, die even naadloos aansluit bij
hun befaamde, hoogwaardige designcultuur als bij de werkvloerstrategieën van de
Toyotafabrieken. De levenslange perfectionering van skills vanuit een leeftijdsloze
nieuwsgierigheid fundeert de Japanse economie, de tweede van de wereld qua arbeidsproductiveit. De huidige langdurige crisis doet daar weinig aan af. Vakmanschap
zit Japanners in het bloed. Voor velen is het een levenshouding, voor sommigen zelfs
een levenskunst. Je zou met Marshal McLuhan kunnen stellen dat voor Japanners “the
medium the message” is.
Soci a a l k apit a a l rende er t in socia l e wa arden – Dit lijkt mij dan ook
de tweede micropolitieke betekenis van de huidige herwaardering van het vakmanschap. Het borgt naast de culturele kwaliteit van het ambacht ook een scala van
sociale waarden. Het normen-en-waarden debat is volgens mij dan ook meer gebaat
bij het optuigen van goede vakopleidingen dan bij het monitoren van hangjongeren. Helaas levert de ambachtelijke traditie voor jongeren nog imagoproblemen op.
Ambachtelijkheid en vakmanschap worden vaak ten onrechte geassocieerd met hard
werk, vuile handen en een karige beloning. Dit beeld begint echter te kantelen. De
sociale component – werken vanuit een handwerktraditie binnen een meester-gezel
structuur – triggert allerlei waarden. Een ondernemingsgezinde vakman of vakvrouw
weet op een creatieve manier tact, contact en contract met elkaar te verbinden.De
meest voor de hand liggende grondwaarden van zo’n verstandhouding zijn leergierig-
heid, gevoel voor proporties, respect voor je product, interesse in je netwerk en last
but not least: geschaalde verantwoordelijkheid. Vakmensen leren in de bewerking van
hun product namelijk hun grenzen kennen. Op die specifieke schaal kunnen ze worden
aangesproken op hun bekwaamheden en zijn ze bereid verantwoording af te leggen van
de kwaliteit die ze leveren.
Cre a t i v i t e i t van onderop –
De kunstnijvere marges van vakmanschap maakt
tegenwoordig een doorloop naar de designcultuur mogelijk. Het containerbegrip ‘creative industries’ is daarom ook van toepassing op ‘the trade’. Beleidsmakers zwaaien
onmiddellijk met het boek van Richard Florida – The Ris e o f the Cr e a t ive Cla s s uit
2002 – als de ‘creative class’ ter sprake komt. Voor hun geestesoog verschijnt een
netwerk van design- en architectenbureautjes in ruim, gegentrifyd cultureel erfgoed.
Maar Florida zelf had naast deze snelle bovenlaag van creativelingen ook andere groepen op het oog. Op blz. 10 van zijn inleiding merkt hij op:
“Creativiteit in de wereld beperkt zich niet tot de Creatieve Klasse (…) Ik ben er heilig
van overtuigd dat de sleutel tot het verbeteren van het lot van overgrote deel van onderbetaalde, deels werkloze en misdeelde mensen niet in sociale dienst programma’s
of part time baantjes zit (…) maar in het aftappen van de creativiteit van deze mensen”.
Herni euwde be l angst e lling voor v akmanschap –
Vakmanschap kan
zich het afgelopen decennium verheugen in toenemende belangstelling. Niet alleen
van beleidsmakers, maar zeker ook van wetenschappers. Vorig jaar verscheen van de
hand van de grand old man van de Amerikaanse sociologie – Richard Sennett – een
boek met de titel The Craf t s man . De nagenoeg gelijktijdige verschijning van de
Nederlandse vertaling De Amba cht s man – het had ook De va k man kunnen heten –
duidt erop dat er iets broeit. In zijn diepgaande en zeer lezenswaardige analyse schets
Sennett onder andere een subtiele parallellie tussen de ontwikkeling van onze vingers, duim en hand enerzijds en onze mentale vaardigheden anderzijds: greep en tast,
iets aanpakken, nauwkeurigheid, coördinatie en coöperatie, het is allemaal eerst letterlijk handwerk en dan pas een professionele verstandhouding. De laatste paragraaf
gaat over ethiek, over ‘trots op je werk’.
U zult het inmiddels begrepen hebben: wat mij in het vakmanschap fascineert, is een
nieuwe verstandhouding tot de wereld, tot de materie, tot onze media – hulpmiddelen
– tot al datgeen wat in onze digitale, weerstandsloze, speculatieve wereld misplaatst
geassocieerd wordt met vuile, zware, slecht betaalde arbeid.
Vakmanst ad: onderwi js en l e er t r a j ect en –
Maar wie gaat dit nieuwe
vakmensschap op zich nemen? Het zal iedereen duidelijk zijn dat de recente herwaardering van vakmanschap niet zonder onderwijstrajecten zal beklijven. Maatschappelijke stages, vakstages, clinics, om het imagoprobleem te tackelen zijn vele tactieken
denkbaar. Maar daar moeten we niet mee wachten totdat leerlingen 15 jaar zijn. Reeds
in een vroeg stadium van hun ontwikkeling zullen leerlingen verleid moeten worden tot
het ontwikkelen van allerlei skills. Hun leerhouding moet interesse niet afleren maar
stimuleren. Ze moeten kunnen experimenteren met skills van allerlei aard – beroepsmatig, maar ook sociaal, cultureel, sportief en intellectueel. Ik ben als strategisch
adviseur integraliteit bij de renovatieprojecten van het Pact op Zuid betrokken omdat
ik als aanvulling op de ‘stenen’stadsvisie een sociaal-culturele en sociaal-economische visie op de stad heb geschreven: Rotterdam Vakmanstad/Skillcity. Naast het
adviseren bij grootschalige projecten run ik zelf met een team een van die projecten
op vier basisscholen: Fysieke Integriteit. Leerlingen krijgen in de extra 6 uur op de
Brede Scholen allemal judo, koken, ecotuinieren en filosofie. Zo blijken leerlingen die
medit at ie
woorden a ls daden
normaal nauwelijks opvallen door de ontwikkeling van andere skills plotseling met
veel meer respect behandeld te worden. Skills ontwikkelen, fysiek bezig zijn, materie
leren ‘begrijpen’ om er achter te komen hoe je in je vel zit en hoe je in de wereld staat,
dat zijn ingrediënten die het huidige vakmanschap zijn breedte en diepte geven.
Een ni euwe me est er-geze l verhouding –
Laat ik met een kleine zelfreflectie afronden. Vinden we het vakmensschap alleen terug in het beroepsonderwijs?
In het totaaloverzicht van vaktoppers 2009 vinden we 60 beroepsprofielen van banketbakker tot zonweringmonteur. Filosofen staan er niet bij. Toch zijn de criteria voor
ambachtelijkheid bij filosofen voorhanden. Net als de banketbakker en zonweringmonteur moeten filosofen beroepspecifieke skills ontwikkelen: analytisch lezen, systematisch denken, retorisch verwoorden, argumentatief betogen, teksten componeren en
vooral samenwerken. Maar wat velen uit het oog hebben verloren is dat universitaire
opleidingen – en dan met name de opleiding tot filosoof – nog gestoeld zijn op een
nagenoeg middeleeuws model.
De gilden zijn op de universiteiten nog lang niet afgeschaft. Niet omdat je de teksten
van Plato en andere historische kopstukken in je hoofd moet stampen, maar omdat
de aspirant-filosoof binnen een meester-gezel structuur functioneert. Niet voor niets
noemen we beginnende studenten bachelor: een gezel, vrij-gezel. Daarna moeten ze
een meesterproef afleggen. Als ‘master’ kunnen ze zich vervolgens verder bekwamen
zodat ze, na een ultieme meesterproef – de dissertatie – zelfstandig gaan werken.
Bij filosofen heet dat werken denken maar dat heeft heel wat handen en voeten in de
aarde.
Geze llig, he? –
Zo’n meester-gezeltraject is uniek voor universiteiten, maar
we vinden het ook terug in de opleiding voor politierechercheurs – Derek, Baantjer,
Grijpstra en de Gier – en natuurlijk in de sport, met name de Japanse krijgskunsten
waar mijn roots liggen. Minder spectaculair vinden we de sporen van die meestergezel structuur terug in onze taal. Zelfs zo dat het oer-Hollandse karakter van het
vakmensschap als levensgenot plots als kernstuk van ons sociale gevoel verschijnt.
Wat de doorsnee Nederlander vooral waardeert is gezelligheid. Er bestaat geen enkel
equivalent met dezelfde associaties in de ons omringende taalgebieden. De Van Dale
omschrijft het als ‘gemeenzaam omgaand me’ en ‘vertrouwd’. De betekenis is heel
ruim en kan te pas en te onpas ingezet worden. Maar het komt altijd op een ding neer:
er is sprake van een onmiskenbaar groepsgevoel. Je kunt het nooit in je eentje gezellig
hebben. Het mag dan knus zijn, gezellig wordt het nooit. Het grondwoord ‘gezel’ duidt
ook op dit simpele feit: zaal. Kijkt u maar om, u heen: we zitten allemaal in dezelfde
ruimte, misschien wel in hetzelfde schuitje. In dit simpele ‘samen zijn’ – mijn betoog
krijgt nu een haast evangelische tonaliteit – ligt wellicht de laatste en diepste micropolitieke betekenis van het nieuwe vakmensschap: een andere manier van samen zijn,
van kwalitatief samenleven in plaats van speculatief overleven.
386 - 387
Kijkt u rustig om u heen. U bent met vakgenoten onder elkaar. Vanaf nu kunt u, met een
blik van verstandhouding, zonder gêne een van de meest lullige Nederlandse uitdrukkingen tot slogan van uw offensief maken. U kunt uw beroepstrots en professionele
eer bundelen in een genotvolle verzuchting: “Gezellig, hè?”
388 - 389
woorden a ls daden
EFK<E
C@K<I8KLLI
390 - 391
not en
woorden a ls daden
EFK<E
0
WAT ER AAN VOORAF GING
1 – Zie: Stadsvisie Rotterdam. Ruimte ontwikkelingsstrategie 2030. dS+V, Rotterdam 2007
2 – Zie: Dennis Kaspori & Henk Oosterling, Bewoningsin(ter)venties. Een Prospectus
vo or Alternatieve Woningbouw. The Maze Corporation, Rotterdam, 2003
3 – Henk Oosterling, Dennis Kaspori, Arie Lengkeek, Rotterdam Vakmanstad. Publiek
onderzoek 2006-2008. AIR, Rotterdam 2008
1
STRATEGISCH VLAK
1 – Zie: Stadsvisie Rotterdam. Ruimte ontwikkelingsstrategie 2030. dS+V, Rotterdam
2007
2 – Zie: Dennis Kaspori & Henk Oosterling, Bewoningsin(ter)venties. Een Prospectus
vo or Alternatieve Woningbouw. The Maze Corporation, Rotterdam, 2003
3 – Zie voor de lijst met presentaties van RVS 2004-2009: www.henkoosterling.nl/
vakmanstad.html
4 – Hier is een parallel te trekken met het transitiedenken en –management zoals dit
door het eveneens aan het Erasmus Universiteit gevestigde Dutch Research Institute
for Transition (DRIFT) is ontwikkeld. Spreekt DRIFT over ‘regiemwijzigingen’ om
maatschappelijke druk op te bouwen en aantrekkelijke alternatieven te ontwikkelen,
RVS hanteert, gegeven de politiek-filosofische basis van haar analyse, begrippen als
‘discoursomslag’. Met name in de nadruk op duurzaamheid vertonen beide analysekaders structurele overeenkomsten. Zie: J. Rotmans, R. Kemp, e.a., Transities &
transitiemanagement: De Casus van een emissiearme energievo orziening. Maastricht,
ISIS/MERIT 2000. DRIFT verzorgde ook de evaluatie van Pact op Zuid die op de Focus
conferentie in 2009 werd gepresenteerd. Zie voor het rapport: http://www.pactopzuid.
info/download.php?itemID=10318&field=document
5 – Deze vierslag staat voor het duurzaamheidaspect van het Maatschappelijk
Verantwoord Ondernemen. Tijdens de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in
Johannesburg in 2002 werd de P van Profit veranderd in ‘Prosperity’: welvaart geeft
naast economische winst ook de maatschappelijke winst aan.
6 – Zie: Harry Geerlings/Wim Hafkamp/Gerard Peters (red.), Mobiliteit als uitdaging.
Een integrale benadering. Uitgeverij 010, Rotterdam 2002; Paul Meurs en Marc Verheijen
(red.), In transit. Mobiliteit, stadscultuur en stedelijke ontwikkeling. NAi Uitgevers,
Rotterdam 2003
7 – Zie: dS+V, Arnold Reijndorp & Next Architects, Sense of place. Atlas van de
culturele ec ologie van Rotterdam, dienst dS+V, 2004; http://www.kei-centrum.nl/view.
cfm?page_id=1901&item_type=documentatie&item_id=869
8 – Zie de zojuist aan de EUR verschenen dissertatie van Ronald Wall. Netscape.
Cities and Global Corporate Networks. Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam
2009
9 – Zie: Paul van der Laar, Stad van formaat. Geschiedenis van Rotterdam in de negentiende en twintigste eeuw. Uitgeverij Waanders b.v., Zwolle 2000, p. 10
10 – Op dit moment zijn via de schoolsportverenigingen op Zuid die de afgelopen
twee jaar zijn opgericht ruim 1000 kinderen lid geworden van een sportvereniging.
De eerste kampioenen in de vechtsporten hebben zich al gemeld en een van de
scholen, de Catamaran, is uitgeroepen tot de beste ‘sportschool’ van Nederland.
Zie: http://www.schoolsportvereniging.nl
not en
woorden a ls daden
392 - 393
11 – RVS bereidt het participatietraject UniCity voor: het in elkaar schuiven van
universiteit (uni) en de stad (city) door stagetrajecten en studentenhuisvesting productief te verbinden. Er lopen al soortgelijke initiatieven vanuit de studentengremia.
Studentenkwartier Dordtselaan is een eerste initiatief om op de Dordtselaan een
studentenkwartier te ontwikkelen waar studenten hun studie inzetten voor de bewoners en ondernemers op Zuid en daardoor voordelig kunnen wonen op de Dordtselaan.
Het perspectief van het Studentenkwartier Dordtselaan is 0 tot 4 jaar ontwikkeling
met mogelijkheid tot 250 panden en 750 studenten die hun studie inzetten voor Zuid,
studiepunten verdienen via stages en huurkorting verkrijgen op het wonen.
12 – Zie: Sociaal en Cultureel Planbureau, Overgebleven dorpsleven. Sociaal kapitaal
op het hedendaagse platteland. Lotte Vermeij, Gerald Mollenhorst (red.), SCP, Den
Haag 2008, p. 17
13 – Weggeman spreekt over een inverse meester-gezel relatie. Hij kritiseert het
levensfase bewust personeelsmanagement. De cyclus trainee-ster-productietijgerverteller suggereert weliswaar een natuurlijk verloop, maar in de medische wetenschap is een jonge chirurg vaak beter op de hoogte van de nieuwste technologie dan
een oudere. Dat de laatste in de leer zou gaan bij de eerste is volstrekt ondenkbaar,
vooral omdat het de machtverhoudingen doorbreekt. Zie: Matthieu Weggeman,
Leidinggeven aan professionals? Niet doen! Over kenniswerkers, vakmanschap en
innovatie. Scriptum, Schiedam 2007, p. 125
14 – Zie: de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Interculturele filosofie, gevestigd
aan de Erasmus Universiteit Rotterdam; www.geocities.com/nvvif
15 – Zie: http://www.edbr.nl/Content/www.edbr.nl/Documenten/Report%20IAB%20
Conference%202007.pdf
16 – In de context van het Pact op Zuid wreekt zich het diepgeworteld vooroordeel
over de ‘Boerenzijde’ dat haast per definitie een gebrek aan cultuur impliceert, ondanks het feit dat we inmiddels allemaal glokaal en rurbaan zijn. Iedereen kijkt naar
dezelfde tv programma’s en wil dezelfde auto aanschaffen. Alleen de bestedingsmogelijkheden verschillen. Beleidsmakers van de culturele pijler van het Pact beseften
al snel dat je echt letterlijk op Zuid moet gaan zitten om zicht op de vertaalslag te
krijgen. Gezien het belang van de openbare ruimte – naast het erfgoed en de kunstenaarsruimten – is de netwerkvisie een adequaat instrument om over cultuur op Zuid
na te denken. Ook in het programma van Kijk op Zuid keert dit accent terug. (zie 3.2.4)
Zie voor de aanpak van kunst en cultuur op Zuid de beleidsvisie: Verbinden, betrekken,
beleven – Pact op Zuid, 2007
17 – Zie: Richard Florida, The Rise of the Creative Class. Basic Books, New York 2002
18 – Zie: Richard Florida, The Flight of the Creative Class. Harper/Collins 2007,
pp. 68-74
19 – Het boek Rotterdam -De Zuiderlingen. 155 groepsportretten (Uitgave Pact op
Zuid, Rotterdam 2008) toont overigens aan hoeveel sociaal en cultureel kapitaal er al
op Rotterdam Zuid aanwezig is. Het opschalen en verbinden van dit soort netwerken
lijkt mij een van de grote uitdagingen om de cultuur op Zuid te verbreden.
20 – Zie: http://your09.nl/home
21 – Zie: Theo Magito, “De brede school: van containerbegrip naar centrale wijkvoorziening?” in: De lerende stad. Het laboratorium Rotterdam. Ton Notten (red.),
pp. 135-150
22 – Zie voor deze transformatie in de laatste tien jaar het internationale onderzoek
‘Intermedialiteit. Over de grenzen tussen filosofie, kunst en politiek’ van het aan de
Erasmus Universiteit gevestigde Centrum voor Filosofie & Kunst, met name de publicatiereeks InterAkta: http://www2.eur.nl/fw/cfk
23 – Zie: http://www.skvr.nl/weblogdirk/2008/05/ieder-kind-een-instrument.html
24 – Zie: www.wandschappen.nl
25 – Gerard Marlet, Joost Poort, Clemens van Woerkum, De baat op straat. Atlas vo or
gemeenten, Utrecht 2008, p. 44
26 – Zie bijv. Rotterdam waterstad 2035, Pieter De Greef (red.), Gemeente Roterdam,
Waterschap Hollandse Delta, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard ; zie ook http://www.gw.rotterdam.nl/smartsite1144.dws?MainMenu=700021&got
o=2101170&channel=19500
27 – Zie: Michael Braungart & William McDonough, Craddle to Craddle. Afval =
voedsel. Search Knowledge B.V., Heeswijk 2007. Braungart wordt in het studiejaar
2009-2010 als bijzonder hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam aangesteld.
28 – Zie: http://worldinbalance.net/agreements/1987-brundtland.php
29 – Dit gaf Jan Rotmans in om van een ‘urgenda’ te spreken. Zie: http://www.urgenda.nl
30 – Lawton, M.P. & L. Nahemov, ”Ecology and the aging process”, in C. Eisdorfer
& M.P. Lawton (eds.), The Psychology of adult development and aging. American
Psychological Association Washington DC 1973, pp. 619-674
31 – In 1983 ontwikkelde ik een lagere schoolmethode over fossiele en alternatieve
energie die tot 2002 op kinderboerderijen is gebruikt. Zie: Henk Oosterling & Cok
Beekhuijzen, Energie in ’t klein. Gemeente Rotterdam, Dienst Sport en Recreatie,
Rotterdam 1983
32 – In de fysieke sector wordt overigens met het oog op gebiedsontwikkeling over
het ‘helen’ van buurten gesproken als er ruïneuze blokken vervangen worden door
nieuwe.
33 – Zie: Willem Schinkel, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een
theorie vo orbij de maatschappij. Klement, Kampen 2007, p. 130 e.v.
34 – Lonely Planet, The Netherlands, p. 213
35 – Phil Wood & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity
advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008, p. 120
36 – Zie voor een overzicht: http://www.motorschipnoordereiland.org
2
TACTISCHE INTERACTIEVELDEN
1 – Toch ligt in de taalonderwijs de sociale en politieke dimensie al besloten. Geïnspireerd door het gedachtegoed van Paolo Freire, Ivan Illich en Ludwig Wittgenstein
ontwikkelde ik tussen 1975 en 1980 aparte taalmethodieken voor ‘gastarbeiders’ en
voor hun kinderen die toentertijd als werkende jongeren deeltijdonderwijs volgden.
Hun dagelijkse leven met de voor de hand liggende woon-, werk- en jeugdproblematiek staat in deze methodes centraal. Deze methodes zijn een kleine tien jaar in heel
Nederland gebruikt. Zie: (samen met Frank Nijhuis) Nederlands voor gastarbeiders 1.
Lesboek/Instructieboek., SHBW, Rotterdam 1976-1980. (samen met Rob Lenoir)
Nederlands vo or gastarbeiders 2. Lesboek/Instructieboek., SHBW, Rotterdam 1977-1980.
(samen met anderen) En nou in het Nederlands…! Taalmethode voor werkende jongeren, LOVWJ, Leiden 1978. Illustraties: Rik Meinema. In 1980 publiceerde ik samen
met Wim Coumou en Paula Jansen Lesgeven. (Nederlands Centrum Buitenlanders,
Utrecht 1980), een boek voor vrijwilligersgroepen die op buurthuizen met dit soort
methodes werkten.
2 – Dat wordt benadrukt in het evaluatierapport 2009 van de projecten van Pact
op Zuid, uitgevoerd door het onderzoeksinstituut Dutch Research Institute For
Transitions (DRIFT) Zie: D. Loorbach, W, van Aubel, J, Rotmans, Ontwikkelen op Zuid.
Evaluatie van Pact op Zuid. DRIFT, Erasmus Universiteit, Rotterdam 2009
3 – Deze gedachte is in het werk van de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984)
even minutieus als kritisch uitgewerkt. In hoofdstuk 4 wordt daar uitgebreid op terug-
not en
woorden a ls daden
gekomen.
4 – Zie: Peter Sloterdijk, Sferen. Boom, Amsterdam 2003; Schuim. Boom, Amsterdam
2009
5 – Pact op Zuid. Jaarbericht & Programmering 2008, p. 57; Zie voor de kwantitatieve
indicering van deze buurtkracht op inkomen, veiligheid, woningwaarde en buurttevredenheid: Frans Spierings & Marina Meeuwisse, Pact op Zuid. Reisgids 2008. Uitg. IJzer,
Rotterdam, 2008
6 – Voor De Norm Jeugd op Zuid is op 7 oktober 2007 een convenant ondertekend door
de deelgemeenten, diensten, woningcorporaties en ROC’s. Ook RVS was een van de
ondertekenaars. Zie voor de ijkpunten van deze Norm het sociale programma op de
Kaart 2009 bij Coalities en coproducties pp. 208-209
7 – Zie: http://www.rotterdamlekkerfit.nl/index.php
8 – Zie: http://www.ggd.rotterdam.nl/smartsite2213990.dws
9 – In 2008 is op Zuid de MFA Wereld op Zuid opgeleverd. Zie: http://www.dewereld
opzuid.nl
10 – In oktober 2008 wordt er in de Rotterdamse gemeenteraad ter stimulering van het
filosofie onderwijs een initiatiefvoorstel door gemeenteraadslid Van der Hilst ingediend onder de titel: Denken Voelen en Doen. Zie: Raadsvergadering van 13 november
2008, raadsstuk 2008-3443. Zie verder: http://www.josopschool.nl/index.php?pageID=13
29&newsID=84&messageID=10486&n=178
11 – Voortijdig schoolverlaters (VSV) zijn jongeren die nog geen startkwalificatie
(diploma havo, vwo of niveau 2 en hoger van het MBO) hebben behaald en geen onderwijs meer volgen. Zie: http://www.cos.rotterdam.nl/Rotterdam/Openbaar/Diensten/
COS/MOR/PDF/monitor%20VSV%206de%20meting.pdf
12 – Zie: http://www.jongerenbuurtbemiddeling.nl
13 – Zie: http://www.kijkopzuid.nl/Kijk_op_Zuid_Krant.pdf
14 – Zie: Strategiedocument Thuis in de wereld. Erasmus 2013; http://www.eur.nl/
fileadmin/ASSETS/ieb/erasmus2013strategiedocument.pdf
15 – Zie de eerste publicatie over Vakmanstad: Henk Oosterling, Dennis Kaspori,
Arie Lengkeek, Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008. ‘Expertmeeting
2 – Cultureel ondernemerschap: meer dan allochtoon of etnisch ondernemen’ met
Carol Hol, John Anthonissen, Soeniel Sewnarain, Andries Geerse en Benji de Levie,
pp. 70-81
394 - 395
3
OPERATIONELE ONTWIKKELINGSTRAJECTEN
1 – Zie: Louis Vitalis en Henk Oosterling, Kendo. Techniek, tactiek en didactiek. NKR,
Rotterdam 1985/2007
2 – Dat een integrale probleemanalyse nog niet consequent wordt toegepast, blijkt
wel uit de voetnoot over ‘kapsalon’ in de Pact op Zuid Reisgids 2008. Daar wordt het
als een specifiek lekkernij op Zuid gepresenteerd: “Alleen verkrijgbaar in Rotterdam:
‘Kapsalon’!” Mensen komen er voor uit Maastricht, meldt de Gids. We zien een foto
van een ondernemer “die het er al aan het eind van de ochtend druk mee heeft”(35).
Icoongericht economisch denken vertoont soms blinde vlekken.
3 – Zie voor proefjes en het maken van dit soort collectoren: Henk Oosterling, Cok
Beekhuijzen, Energie in ’t klein. Illustraties: Rik Meinema, Gemeente Rotterdam, Rotterdam 1983
4 – Zie: Michael Braungart & William McDonough, Cradle to Cradle. Afval = voedsel, 2007
5 – Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen, Dijsselbloemrapport. Sdu Uitgevers, Den Haag 2008
6 – Zie: http://www.bredeschool.nl/in-de-praktijk/goodpractices/details/artikel/
rotterdam-de-bloemhof.html
7 – Frans Spierings & Marina Meeuwisse, Pact op Zuid. Reisgids 2008. Uitg. IJzer,
Rotterdam 2008, p. 82
8 – http://www.ad.nl/rotterdam/stad/article1220865.ece
9 – Zie: http://www.bredeschool.nl/actueel/interviews/wim-pak-wanita.html
10 – Zie: Nanne Boonstra, Niels Hermens, Ron van Wonderen, Sportief in de buurt.
De meerwaarde van de scho olsportvereniging.Verwey-Jonker Instituut, Utrecht 2009
11 – Zie: http://www.bredeschool.nl/actueel/interviews/wouter-pols-docent.html
12 – Hier wordt nog steeds veel ophef over gemaakt. Een jonge, beginnende, Nederlandse mode ontwerpster heeft enkele jaren geleden een modelijn voor sporthoofddoekjes opgezet.
13 – Kata is het Japans voor ‘vorm’: kata zijn ingestudeerde reeksen aanvallen en worpen die je samen met een partner uitvoert. Balans, perfectie en innerlijke kracht zijn
de criteria waarop de uitvoering beoordeeld wordt. Daisy wordt derde.
14 – http://www.hazepad.eu/Hazepad%20achtergrond.htm
15 – http://www.svhagendoornr-z.nl/images/anders/Echo%20Rotterdam_
RCH_20090614_23.pdf; foto’s: http://www.svhagendoornr-z.nl/home.htm
16 – Zie voor volks- en schooltuinen en een pleidooi voor een Groene Stad: Gina
Kranendonk, De scho oltuin. 100 jaar scho oltuincultuur in Nederland. Uitg. De Verbeelding, Rotterdam 2004
17 – Dit zijn achtereenvolgens: Kinderen filosoferen, Berrie Heesen (1998), Denken
do or filosofie, P. Cleghorn (vertaald door D. van Zanten); Filosoferen doe je zo,
R. Bartels & M. van Rossum.
18 – Zie voor foto’s: http://picasaweb.google.nl/judithsamson58/KinderjurydebatBloe
mhof?feat=d#
19 – Zie: http://www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/brieven/september08-brief0/
bloemhof%200-brief.html
20 – Zie: http://www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/brieven/november08-brief1/
bloemhof%201-brief%20def.html
21 – Zie: http://www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/brieven/juni09-brief1/bloemhof%201-brief%20def.html
22 – Zie voor de diverse opnames: http://www.henkoosterling.nl/rtd-RVS/Fysieke
Integriteit.html
23 – http://www.schoolsportvereniging.nl/bloemhof/?page=nieuws&page=nieuws&
nieuws_id=7
24 – Zie: Léon Molendijk, http://www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/beweegmanagement/lm
25 – Zie de neerslag van deze bijdrage: Rob Baris, Zuid ko okt! Culinaire avonturen op
de Rotterdamse Afrikaandermarkt. Pact op Zuid, Trichis, Rotterdam 2008. Baris is overigens een icoon voor een lange Rotterdamse eet- en kookgeschiedenis die terug gaat
tot midden zeventiger jaren toen hij, geïnspireerd door een macrobiotische levenswijze, in het Oude Westen van Rotterdam een aantal eetgelegenheden runde.
26 – Zie: http://www.slinger.nu/SlingerSteden/Rotterdam/beursvloer/Pages/default.
aspx
27 – Zie: http://www.linkedin.com/pub/richard-lugten/3/888/759
28 – Zie: http://www.slinger.nu/SlingerSteden/Rotterdam/slingerpaginas/jaar2008/
Documents/hiwat.pdf
29 – Zie: http://www.jolomediation.nl/
30 – Zie: http://www. JOLO@School.nl
31 – Zie voor de volledige nota: http://www.rotterdam.nl/Rotterdam/Internet/Overig/
rdm/Sport%20en%20Recreatie/Het%20Stadionpark%20brengt%20Zuid%20in%20beweging.pdf
not en
woorden a ls daden
32 – Zie voor de Jongerenbiënnale: http://www.pactopzuid.info/indexphp?pageID=17
&itemID=10300
33 – Voor een impressie zie You Tube: http://www.youtube.comwatch?v=ENbnROypLVc
34 – Van Heeswijk en Kaspori hebben al eerder met dit programma in Amsterdam
Slotervaart gewerkt. Zie: http://www.faceyourworld.nl/
35 – Zie: http://www.pactopzuid.info/index.php?pageID=17&itemID=1
36 – Zie voor de hele uitzending: http://www.vpro.nl/programma/tegenlicht/afleveringen/40208985/
37 – Zie: http://www.tagstrackstraces.nl/
38 – Zie voor een digitale versie: http://www.pactopzuid.info/downloadphp?itemID=2
4&field=document
396 - 397
4
REFLECTIE
1 – Daarom positioneert Peter Sloterdijk de huidige globalisering in het verlengde
van twee eerdere globaliseringen: het kosmopolitisme van de Griekse stadstaat en
de ‘nautische’ globalisering van de grote ontdekkingsreizen vanaf het eind van de
15 e eeuw. Zie: Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis. Boom, Amsterdam 2006. Zie verder:
Saskia Sassen, Globalisering. Over mobiliteit van geld, mensen en informatie, Van
Gennep, Amsterdam 1999.
2 – Jeroen Smit, De pro oi. Blinde trots breekt ABN Amro. Prometheus, Amsterdam
2008, p. 438
3 – Trudy Dehue, De depressie-epidemie. Uitgeverij Augustus, Amsterdam 2008
4 – Willem Schinkel, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een
theorie vo orbij de maatschappij. Klement, Kampen 2007
5 – Awee Prins, Uit verveling. Klement, Kampen 2007
6 – Zie: Christopher Lasch, De cultuur van het narcisme. Leven in een tijd van afnemende verwachtingen. De Arbeiderspers, Amsterdam 1980
7 – Slavoj Zizek, Het subject en zijn onbehagen. Boom, Amsterdam/Meppel 1997
8 – Zie: Jos de Mul, Cyberspace Odyssee, Klement, Kampen 2002, p. 218
9 – Zie: Donald Kalff, Onafhankelijkheid vo or Europa. Het einde van het Amerikaanse
ondernemingsmodel. Business Contact, Amsterdam/Antwerpen 2005; Modern Kapitalisme, Business Contact, Amsterdam/Antwerpen 2009
10 – “Waartoe is een concern op aarde?”, interview met Donald Kalff door Pieter
Klok, Trouw, 13 juni 2009
11 – In Japan staat dit verschijnsel bekend als hikikimori: jongeren die de identiteitsdruk van de Japanse samenleving niet meer aan kunnen, sluiten zich in, vermijden
ieder contact, zelf met ouders en brengen hun dag surfend en gamend door. Deze ‘sociale suicide’ vervangt de daadwerkelijke zelfmoord die onder scholieren nog schrikbarend hoog is. Zie: Henk Oosterling, ‘Positiviteit van de leegte. Ethiek en bewust zijn
van de dood in Japan’ in Crisis van de rede? Perspectieven op cultuur. Erik Heyermans
& Paul Wouters (red.), Van Gorcum, Assen/Maastricht 1992, pp. 407-413
12 – Thomas Kuhn formuleert dat in zijn studie over de wetenschappelijke revoluties
uit 1962, maar recentelijk duikt het ook bij een socioloog als Richard Sennett op.
Zie: Richard Sennett, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhof, Amsterdam
2007, p. 64
13 – De Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) is een van de eersten die het
begrip in 1966 systematisch introduceert. Zie: Henk Oosterling, ‘Glossarium’ in
Michel Foucault, De wo orden en de dingen. Een archeologie van de menswetenschappen.
Boom, Amsterdam 2006, p. 456
14 – Trudy Dehue, De depressie-epidemie. Uitgeverij Augustus, Amsterdam 2008
15 – In de visienota Politie in Ontwikkeling van 2005 staat in een voetnoot: “Zie de
klassieke beschrijving van de organisatie van veiligheid in M. Foucault (1979),
Discipline & Punish: The Birth of the Prison, NY: Vintage Books”
16 – Verzet helpt macht zelfs zich te consolideren. De overschrijding – transgressie –
van door de macht ingestelde normen levert inzichten op in heropvoedende praktijken.
Cultureel heeft de subversie van avant-garde kunst, hoe bruuskerend ook in eerste
instantie, zeer productief uitgewerkt. De reclame business vaart er wel bij. Dat geldt
ook voor gedoogde praktijken als prostitutie, gokken en drugs. Het is het werk van
Georges Bataille (1896-1962) waaraan Foucault zijn inspiratie ontleent. Zie: Henk Oosterling, De opstand van het lichaam. Over verzet en zelfervaring bij Foucault en Bataille.
SUA, Amsterdam 1989
17 – Idem, p. 139
18 – Zie: Herbert Marcuse, De eendimensionale mens. Studie over de ideologie van de
ho og industriële samenleving. Paul Brand, Amsterdam 1968
19 – Het is Jacques Derrida die de term ijkt. Andere exponenten zijn Luce Irigaray,
Gilles Deleuze, Félix Guattari, Jean-François Lyotard, Julia Kristeva en Jean-Luc
Nancy. Heel algemeen kan worden gesteld dat een kritische verwerking van Nietzsche,
Freud en Marx tegen de achtergrond het structuralisme de aanzet tot dit differentiedenken is geweest. Vandaar dat het aanvankelijk post- of neostructuralisme wordt
genoemd.
20 – Aan de EUR initieert Heinz Kimmerle begin tachtiger jaren dit onderzoek dat
tot op de dag van vandaag wordt voortgezet. Zie: Heinz Kimmerle, Philosophien der
Differenz. Eine Einführung. Konigshausen & Neumann, Würzburg 2000; Henk
Oosterling, De opstand van het lichaam. Over verzet en zelfervaring bij Foucault en
Bataille. SUA, Amsterdam 1989/Do or schijn bewogen. Naar een hyperkritiek van de
xenofobe rede. Kok Agora, Kampen 1996; Ger Groot, Vier ongemakkelijke filosofen.
Nietzsche, Cioran, Bataille, Derrida. SUN, Nijmegen 2003 en zijn vertaling van teksten
van Jacques Derrida. Aan de Universiteit van Utrecht zet Rosi Braidotti vanuit feministisch perspectief een eigen onderzoekslijn uit. Zie o.a.: Rosi Braidotti, Beelden van
de leegte. Vrouwen in de hedendaagse filosofie. Kok Agora, Kampen 1990
21 – Ruud Kaulingfreks, Gunstige vo oruitzichten. Filosofische reflecties over organisaties en management. Kok Agora, Kampen 1996
22 – Zie: Paul Frissen, De staat van verschil. Een kritiek van de gelijkheid. Van Gennep,
Amsterdam 2007
23 – Zie: Charles Taylor, Multiculturalisme. Boom, Amsterdam/Meppel 1995
24 – Volgens Samuel Huntington, de auteur van The Clash of Civilisations, is overigens de gedachte dat Amerika het land van immigranten is slechts een halve waarheid. Het is vooral het land van kolonisten met een sterke WASP (White Anglo Saxon
Protestant) identiteit. Huntington probeert in Wie zijn wij? Over de Amerikaanse
identiteit (Ambo, Amsterdam 2004) de opvatting dat de VS een immigratieland en
daarmee de bakermat van het multiculturalisme is door te prikken.
25 – In Nederland komt dit naar voren in het werk van Ton Lemaire. Zie: Over de waarde
van kulturen. Een inleiding in de kultuurfilosofie. Tussen europacentrisme en relativisme.
Ambo, Baarn 1976
26 – Zie: Gijs van Oenen, Ongeschikt Recht. Anders denken over de rechtsstaat. Boom
Juridische uitgevers, Den Haag 2004, p. 123
27 – Jean-François Lyotard, Het postmoderne weten. Een verslag. Kok Agora, Kampen
1987. De oorspronkelijke Franse tekst wordt in 1979 gepubliceerd en is geschreven in
opdracht van de Canadese overheid.
28 – De toen nog neoconservatieve, Amerikaans-Japanse denker Francis Fukuyama
luidt in 1989 – achteraf gezien iets te vroegtijdig – met de eindzege van de (Amerikaanse) democratie het einde van de ‘mens’ af in Het einde van de geschiedenis en de
not en
woorden a ls daden
398 - 399
laatste mens. (Uitgeverij Contact, Amsterdam 1992)
29 – Zie: Hans van der Loo, Willem van Reijen, Paradoxen van modernisering. Een
sociaal-wetenschappelijke benadering. Coutinho, Muiderberg 1990, pp. 53-40
30 – Zie: Jean-François Lyotard, Het postmoderne uitgelegd aan onze kinderen, Kok
Agora, Kampen 1987, pp. 20-24
31 – Zie: Jos de Mul, Cyberspace Odyssee, Klement, Kampen 2002, Deel IV, p.189.
32 – Zie: Alex de Jong & Marc Schuilenburg, Mediapolis. Popular Culture and the City.
010 Publishers, Rotterdam 2006, pp. 26/27
33 – B. Joseph Pine II & James H. Gilmore, De belevenisec onomie. Werk is theater en
elke onderneming creëert zijn eigen podium. SDU uitg., Den Haag 2000, p. 251
34 – Jan Willem Duyvendak & Menno Hurenkamp (red.), Kiezen vo or de kudde. Lichte
gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Van Gennep, Amsterdam 2004
35 – Zie ook: Richard Sennett, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhof,
Amsterdam 2007, p. 28
36 – Zie: Dick Pels, Een zwak vo or Nederland. Ideeën vo or een nieuwe politiek. Anthos,
Amsterdam 2005, p. 77
37 – Mark Elchardus, ‘Autonome volgzaamheid’ in Duyvendak & Hurenkamp (red.),
Kiezen vo or de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Van Gennep,
Amsterdam 2004, pp. 205-212. Zie voor de paradox van autonomie en volgzaamheid in
Iran: Shervin Nekuee, De Perzische paradox. Verhalen uit de Islamitische Republiek Iran.
Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen 2006, p. 9
38 – Zie: Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000
39 – Zie: Peter Sloterdijk, Sferen. Boom, Amsterdam 2004; Het Kristalpaleis. Boom,
Amsterdam 2005
40 – De dialectiek is een analysemethode die uitgaat van de gedachte dat maatschappelijke processen zich verdichten tot opposities die zich in tegenspraken verstrikken.
Om daaraan te ontkomen probeert de ene partij de ander te vernietigen in de hoop
er zelf beter van te worden. De klassenstrijd met de revolutie als hoogtepunt en de
gerealiseerde utopie als opheffing van de paradoxen is een marxistische variant. Om
studenten in Rotterdam deze dynamiek te verduidelijken bied ik de versie in Rotterdams ‘dialect’ aan: Ja toch? Niet dan? Ech wel!
41 – Naast de Europese invulling die via het werk van Pierre Bourdieu loopt, is er ook
en Angelsaksische invulling van dit begrip. Putnam definieert sociaal kapitaal vanuit
de vrijwillige betrokkenheid van mensen bij maatschappelijke organistatie. Cruciale
termen zijn binding – in groepen – en bridging – tussen groepen. Zie: Robert Putnam,
Bowling Alone. The Collapse of the American Community. Simon & Schuster, New
York 2000, p. 22. Het is echter ook mogelijk het accent op netwerken te leggen zoals
Alejandro Portes en Harrison White of, zoals Sennett het in De cultuur van het nieuwe
kapitalisme (2006)stelt: hoe mensen dit zelf waarderen. Mij gaat het om een combinatie
van bridging, open netwerken en reflectie.
42 – Zie: Michael Braungart & William McDonough, Cradle to Cradle. Afval = voedsel.
Search Knowledge B.V., Heeswijk 2007
43 – Zie: Dick Pels, Een zwak vo or Nederland. Ideeën vo or een nieuwe politiek. Anthos,
Amsterdam 2005, p. 165. Pels houdt ook een pleidooi voor gedogen als een tactische
vorm van onverschilligheid.
44 – Gilles Deleuze & Clair Parnet, Dialogen. Kok Agora, Kampen, 1991, p. 85
45 – Zie het onderzoek van het Centrum voor Filosofie & Kunst van de EUR ‘Intermedialiteit. Over de grenzen van filosofie, kunst en politiek’ dat tussen 1996 en 2004 werd
uitgevoerd: http://www2.eur.nl/fw/cfk
46 – Zie voor een inleiding in het werk van Guattari: Henk Oosterling & Siebe Thissen (red.), Chaos ex Machina. Het ec osofisch werk van Félix Guattari op de kaart gezet,
CFKj1, Rotterdam 1998. Zie voor een inleiding in dat van Deleuze: Ed Romein, Marc
Schuilenburg, Sjoerd Tuinen (red.), Deleuze c ompendium. Boom, Amsterdam 2009.
47 – Gilles Deleuze & Félix Guattari, A Thousand Plateaus. Capitalism and Schizophrenia 2, Londen 1988 [1980], p. 25
48 – Zie voor het onderzoek naar deze intermedialiteit: Richard de Brabander &
Henk Oosterling (red.), Politiek gevoelig. Intermedialiteit in theater, dans en literatuur.
InterAkta 2, CFK, Rotterdam 1999; Piet Molendijk & Henk Oosterling (red.),
Hedendaagse Verbeelding. Reflecties op de beeldcultuur. InterAkta 3, CFK, Rotterdam
2001. Zie: http://www2.eur.nl/fw/cfk
49 – Zo laten de artistiek-culturele interventies van Jeanne van Heeswijk zich niet
langer in het begrip community art vangen. Zie: Het Dwaallicht van Nieuw Cro oswijk.
Manifest van een Volkswijk – Jeanne van Heeswijk, Dick van den Heuvel, Annet van
Otterloo en Merel Willemsen (red.), Veenman Publisher, Rotterdam, 2007; De Strip –
Jeanne van Heeswijk, Maartje Berendsen (red.), Artimo, Amsterdam, 2004; Face Your
World -Jeanne van Heeswijk, Carlos Basualdo (red.), Artimo, Amsterdam 2003; Amnesie
van een landschap – Jeanne van Heeswijk, Annet van Ooterloo (red.), Kunstgebouw,
Rijswijk, 2009
50 – Tariq Ramadan bepleit in het laatste hoofdstuk ‘Het culturele alternatief’ van
Westerse moslims en de toekomst van de Islam het “herleven van de kritische geest en
creativiteit”(286) via een integratieve benadering, die gekenmerkt wordt door ‘kritisch
bewustzijn’, ‘een actieve geest’ en ‘een zin voor beheersing’. Dit zijn garanties om “op
het eigen niveau een kritische blik te ontwikkelen”(288). Hij stelt in een zelfkritische
wending dat “wij behoefte hebben aan creativiteit, aan nieuw engagement”, want “aan
die creativiteit ontbreekt het bij ons”(289). Zie: Tariq Ramadan, Westerse moslims en
de toekomst van de Islam. Bulaaq, Amsterdam 2005
51 – Zie: Henk Oosterling & Siebe Thissen (red.), Gro otstedelijke reflecties Over kunst
& openbare ruimte. Inter/Akta 5, CFK/CBK Rotterdam, Rotterdam 2002. Zie: http://
www2.eur.nl/fw/cfk
52 – Zie voor een soortgelijke redenering: Phil Wood & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008, p. 323.
53 – Zie: Geert Hofstede & Gert Jan Hofstede, Allemaal anders-denkenden. Omgaan
met cultuurverschillen. Contact, Amsterdam/Antwerpen 2006 [1991].
54 – Vanaf 1989 wordt hier door de onderzoeksgroep rond Heinz Kimmerle op de EUR
aan gewerkt. Zie voor Kimmerles recente werk: http://home.concepts-ict.nl/~kimmerle.
55 – Zie: Phil Wood & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity
advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008, p.23 ev.
56 – Zie: Tina Rahimy, Gesegmenteerde vluchtlijnen. Filosofie van het over(be)leven van
vluchtelingen. EUR, Rotterdam 2005. Zie ook: Ooggetuigen. Oude en nieuwe Rotterdammers over hun bombardement. Tekst Tina Rahimy, Documentaire Debbie Klein, Portretten Carel van Hees, Trichis, Rotterdam 2007
57 – In Rotterdam wordt filosoof en islamoloog Tariq Ramadan die door het college
van B&W na een bijdrage aan de stadsdialogen is binnengehaald om een meerjarig
onderzoek naar Burgerschap en Identiteit uit te voeren, in 2007 als gasthoogleraar aan
de Erasmus Universiteit aangesteld. Na door de lokale politiek regelmatig ter verantwoording te zijn geroepen over controversiële uitspraken wordt hij in augustus 2009 op
staande voet ontslagen omdat hij meewerkt aan het door Iran gefinancierde Press.tv.
Door een diffuse vermenging van politieke onwil, wetenschappelijke hypocrisie en
islamofobie is een transparente dialoog uitgesloten. Zie: Mohammed Benzakour e.a.,
“Alle bruggen van Ramadan verpulverd”, in de Volkskrant, 21 augustus 2009, p. 9. In
zijn boeken schetst hij echter genuanceerd de contouren van een toekomstige moslim
identiteit. Ook de Turkse inspirator Fethullah Gülen van de in Rotterdam gevestigde
not en
woorden a ls daden
400 - 401
Dialoogacademie worden malafide intenties toegedicht waardoor zijn interreligieuze
en interculturele initiatieven om de dialoog te bevorderen volledig uit beeld verdwijnen. In een angstcultuur is het moeilijk nuances aan te brengen en een helder oordeel
te vormen over wat wel en niet zou kunnen bijdragen aan de poging om in 2030 de interculturele stad van Europa te zijn. Ramadan bepleit een gelaagde Europese moslimidentiteit waarvan de buitenste schil een nieuwe engagement – “actie en participatie”
– inhoudt. De kern is “geloof, geloofspraktijk en spiritualiteit.”. Zie: Tariq Ramadan,
Westerse moslims en de toekomst van de Islam. Bulaaq, Amsterdam 2005, p. 113. Zie
voor het statuut van deze denkers in wereldperspectief: het voorwoord van Farhad
Golyardi in Eutopia. Internationaal venster op politiek, cultuur en kunst, nr. 21, augustus, Van Gennep, Amsterdam 2009, p.5
58 – Zie: Awee Prins, Uit verveling. Klement, Kampen 2007, p. 207
59 – M.P. Lawton & L. Nahemov, ‘Ecology and the aging process’, in C. Eisdorfer &
MP Lawton (eds.), The Psychology of adult development and aging. American
Psychological Association Washington DC 1973, pp. 619-674
60 – Phil Wood & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity
advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008, p. 317. Wood en Landry eindigen hun
boek daarmee en geven dan een tiental tips voor de stadspolitiek. De Rotterdamse
City Safari is een best practise waarmee ze hun boek eindigen.
61 – Gregory Bateson, Steps to an Ec ology of the Mind: Collected Essays in
Anthro pology, Psychiatry, Evolution, and Epistemology. University Of Chicago Press,
Chicago 1972
62 – Félix Guattari, The three ec ologies. Athlone Press, New York 2000 [frans origineel: 1989]. Zie ook: Arne Naess, Ec ology, Community and Lifestyle. Cambridge
University Press, Cambridge 1989
63 – Een interessante invalshoek voor een mentale ecologie vanuit een zichzelf
versterkende creativiteit biedt de creatiespiraal van Marinus Knoope, zij het dat hier
door de focus op de individuele ontwikkeling de relationele dimensie enigszins onderbelicht blijft. Zie Marinus Knoope, De creatiespiraal. Natuurlijke weg van wens naar
werkelijkheid. K.I.C., Nijmegen 1998
64 – Dat sociale factoren wel degelijk een rol spelen wordt bevestigd door psychiater onderzoeker Wim Veling die al jaren onderzoek naar de oorzaken van schizofrenie
onder migrantengroepen doet. Volgens Veling is de wijze waarop allochtonen hun
eigen identiteit bestempelen en de waarde die ze daar aan toekennen van invloed op
de ontwikkeling van schizofrenie. Sinds enkele jaren is het dispropor tioneel hoge
percentage schizofrenen onder Marokkanen onderwerp van discussie. De oorzaken
zijn divers maar het gespleten bestaan als ´allochtoon´ speelt daarin zeker een rol.
In de woongroep Oase in Rotterdam worden Marokkaanse mannen behandeld die
geen gehoor vinden in hun eigen gemeenschap. Naast medicatie is het samen kunnen
spreken over de verschijnselen om deze een plaats te geven in een nieuw mensbeeld
een van de belangrijkste elementen van de aanpak. Zie ook: Trouw. De Verdieping, 27
oktober 2007
65 – Zie: Johan A. den Boer, Neurofysiologie. Hersenen>bewustzijn>vrije wil. Boom,
Amsterdam 2003. “De interactie tussen biologische processen in de hersenen en
de omgeving is vanaf het prille begin dermate diep, dat we voorzichtig moeten zijn
uitspraken te doen over welk percentage van het gedrag toe te schrijven is aan een
van beide.”(149). Interessant is te lezen hoe schizofrenie besproken wordt in termen
die Deleuze en Guattari gebruiken. Schizofrenie wordt veroorzaakt door functionele
disconnectiviteit in de hersenen. Het gaat hier natuurlijk om neurale netwerken, maar
“het is bekend dat schizofreniepatiënten meer symptomatisch worden bij aanbieding
van ambigue informatie, en dit netwerkmodel biedt hiervoor een verklaring in termen
van verminderde connectiviteit”(176).
66 – Zie: Gilles Deleuze & Félix Guattari, Anti-Oedipus. Capitalism and Schizophrenia
1. Viking Penguin, New York 1977 [Frans origineel: 1972]; A Thousand Plateaus.
Capitalism and Schizophrenia 2. Athlone Press, Londen 1988 [frans origineel: 1980].
Beide boeken worden op dit moment vertaald en zullen in de loop van 2010 bij
uitgeverij Klement verschijnen.
67 – Hij onderbouwt het fictieve karakter van de vrije markt als laissez-faire in de 19 e
eeuw in Al-Qaida en de moderne tijd. Ambo/Anthos, Amsterdam 2003, p. 123
68 – Zie: Ulrich Beck, De wereld als risic omaatschappij. De Balie, Amsterdam 1997
69 – Manuel Castells, The Information Age. Blackwell, Massachusetts/Oxford 1996,
p. 476
70 – Alvin Toffler injecteert het discours in Future Shock (Bantam Books, Toronto,
New York/Londen 1970) met concepten als flow’, the-throw-away-society’, ‘lifestyle’,
‘the new nomads’, ‘modular man’, ‘cyborg’ en ‘prosumer’.
71 – Het verslag van de opkomst en ondergang van het bankconcern ABN Amro laat
dat op schrijnende wijze zien. Zie De pro oi. Zie verder: Liesbeth Noordegraaf-Eelens,
De overspelige bankier. Van Homo Ec onomicus tot Übermensch. Klement, Kampen 2004.
72 – David C. Korten, When Corporations Rule the World. Kumarian Press/BerrettKoehler Publishers, Bloomfield/San Francisco 1995/2001, p. 8. Er is een uitgebreide
literatuur en een intens debat over koninklijke allures van grote ondernemingen.
Marjorie Kelly kritiseert ‘shareholder primacy’(vii/viii) en houdt een pleidooi voor
‘economic democracy’(viii) in The Divine Right of Capital. Dethroning the Corporate
Aristocracy. (Berrett-Koehler Publishers, San Francisco 2001) Toni Negri en Michael
Hardt hanteren deze metaforiek in Empire (2000/2002). Het Imperium is een piramide
met drie lagen. De hoogste laag is een aristocratie die bestaat uit de VS,
de G8, organisaties als de IMF, Wereldbank, NAVO en transnationale ondernemingen.
73 – Philip Bobbitt, The Shield of Achilles. War, Peace and the Course of History.
Penguin, Londen 2002, p. 672
74 – Zie: Joel Bakan, The c orporation. The pathological pursuit of profit and power.
Free Press, New York 2004, p. 16
75 – Zie verder: Dennis Kaspori & Henk Oosterling, Bewoningsin(ter)venties. Een
Prospectus vo or Alternatieve Woningbouw. The Maze Corporation, Rotterdam 2003,
p. 133
76 – Henk Oosterling, “Mededelen en samen leven in de Lange Lindelaan. Basisvorming in de de informationele samenleving” in Mensenkinderen. Tijdschrift vo or en over
Jenaplanonderwijs, febr. 2002, pp. 9-17
77 – Zie: Hans Boutellier, Solidariteit en slachtofferschap. De morele betekenis van
criminaliteit in een postmoderne cultuur. SUN, Nijmegen 1993, p. 105
78 – Zie: Evelien Tonkens, Mondige burgers, getemde professionals. Marktwerking,
vraagsturing en professionaliteit in de publieke sector. NIZW Uitgeverij, Utrecht
2003, p. 52
79 – Zie: Slavoj Zizek, Pleido oi vo or intolerantie. Boom, Amsterdam 1998, p. 101.
80 – Het onderzoekswerk van Naomi Klein heeft bij een groot publiek een acuut bewustzijn van de excessen van de westerse consumptie getriggerd. Zie: Naomi Klein,
No Logo. Lemniscaat, Rotterdam 2004
81 – Arendt was een joodse studente van de Duitse filosoof Martin Heidegger. Zij
vestigt zich na haar vlucht uit nazi-Duitsland en een korte internering in Frankrijk in
de Verenigde Staten waar zij tot haar dood woont. Naast haar boeken over het totalitarisme en het proces tegen de nazi-administrateur Adolf Eichmann publiceert ze onder
andere The Human Condition. Zie noot 88
82 – Hannah Arendt, Verantwo ordelijkheid en o ordeel. Lemniscaat, Rotterdam 2004,
not en
woorden a ls daden
402 - 403
p. 151. Dit is een compilatie van teksten die Arendt tussen 1964 en 1974 publiceert. Zij
herleest in die periode het werk van de verlichtingsdenker Immanuel Kant, een van de
grondleggers van het moderne discours.
83 – Zie: Koo van der Wal, “Morele waarden als smeermiddel” in Trouw, De Verdieping,
22 oktober 1997
84 – Zie: Theodore Dalrymple, Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse
in stand houdt. Spectrum, Utrecht 2004
85 – Zie: Charles Landry, The Creative City. A To olkit for Urban Innovators. Earthscan
Publications, Londen 2000, p. 38
86 – Zie de bijdragen van Koo van der Wal en Tjalling Swierstra/Evelien Tonkens in
Esther Wit e.a., De autonome mens. Nieuwe visies op gemeenschappelijkheid. SUN,
Amsterdam 2007, resp.p. 83 en p. 158
87 – T. Wierstra & E. Tonkens, (red.), De beste de baas? Verdienste, respect en solidariteit in een meritocratie. Amsterdam University Press, Amsterdam 2008
88 – Dit boek is vertaald als Vita Activa. De mens: bestaan en bestemming. Boom,
Amsterdam 1994
89 – Idem, p. 14
90 – Zij herleest het werk van Immanuel Kant in het licht van de pragmatische wilsen daadkracht van de founding fathers van Amerika. Denken en willen worden via het
oordelen interactief in het publieke domein.
91 – Idem. p. 16
92 – Zie: Sonja van der Arend, Pleitbezorgers, procesmanagers en participanten.
Eburon, Delft 2007. In deze dissertatie krijgt het werk van Arendt ruimschoots aandacht. Van der Arend trekt parallellen tussen Arendts werk en dat van Foucault en
betrekt daar ook de discourstheorie van Jürgen Habermas in. Zie p.57.
93 – Hannah Arendt, Vita Activa. De mens: bestaan en bestemming. Boom, Amsterdam
1994, p. 181
94 – De titel is naar mijn mening iets te gedateerde: De ambachtsman. De mens als
maker. Meulenhof, Amsterdam 2008. Sennett is de levenspartner van Saskia Sassen,
de auteur van o.a. The Global City (1991/2001) Dit plaatst zijn herwaardering van het
vakmanschap in een bredere context, zeker als we bedenken dat Sassen in haar kritische analyse van de hedendaagse grootstedelijke economieën de waarde van informele economieën benadrukt.
95 – Zie: Jaap Peters & Judith Pouw, Intensieve Menshouderij. Hoe Kwaliteit oplost in
rationaliteit. Scriptum Management, Schiedam 2005, p. 19
96 – Zie: Mirko Noordegraaf, Management in het publieke domein. Issues, instituties en
instrumenten. Uitgeverij Coutinho, Bussum 2004, p. 349
97 – Marieke van Zanten, “De vakman(ager)” in Slow management. Stilstaan bij
organiseren. Themanr. Vakmanschap, zomer 2007, p. 21
98 – In zijn meest recente boek geeft Sloterdijk onder het kopje ‘Meisterspiele’ een
interessante typologie van de transformaties van leiderschap van verlichte leiders
tot aan trainers. In deze lijst verschijnt de vakman voor de professoren, leraren en
schrijvers. Zie: Peter Sloterdijk, Du musst dein Leben ändern. Suhrkamp, Frankfurt a/M
2009, p. 457. Zie ook: René ten Bos, Modes in management. Een filosofische analyse van
populaire organisatietheorieën. Boom, Amsterdam 2000, pp. 113-121
99 – Jan Nap, Werken aan blauw vakmanschap. Systematisch leren in de politiepraktijk.
Politie academie, Apeldoorn 2007
100 – Zie: www.hba.nl
101 – Zie het rapport van de commissie-Dijsselbloem Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen.
102 – Zie voor een samenvatting van dit debat, voor de discoursdimensie en het
belang van een vanuit de praktijk ontwikkelde binding aan dit soort vernieuwingen het
essay van Pieter Hilhorst, Het Nieuwe Leren, december 2006: http://hnl.onderwijsmaakjesamen.nl
103 – De invoering van competentiegericht leren in het MBO is een probleem omdat
deze onderwijsvorm niet aan de door de commissie opgestelde criteria voldoet. Van
een wetenschappelijke onderbouwing van het competentiegerichte onderwijs is
nauwelijks sprake. Uiteindelijk stuit de vraag of het al dan niet moet worden ingevoerd
op een dilemma: als er aan het eind van een beroepsopleiding een meesterproef moet
worden afgelegd, hoe passen al die praktijkgerichte competenties daar dan in? In
andere woorden: waar ligt de samenhang, de integraliteit van het competentiegerichte
leren?
104 – De kritiek op deze ontwikkeling – en op de toenemende invloed van managers
op het onderwijs ten koste van de professionals – bundelt zich onder andere in
Beter Onderwijs Nederland (BON) die in maart 2006 door de Amsterdamse filosoof
Ad Verbrugge is opgericht. Zie: http://beteronderwijsnederland.net
105 – Matthieu Weggeman, Leidinggeven aan professionals? Niet doen! Over kenniswerkers, vakmanschap en innovatie. Scriptum, Schiedam 2007, pp. 123-125
106 – Idem, p. 149. Weggeman spreekt in een verwijzing naar de Avatamsaka Soetra,
waarin wordt gesteld “dat niets een identiteit in zichzelf heeft” heel toepasselijk over
de organisatie als ‘een playground voor inter-zijn’(149). Dat vat ik opportuun op als
een pleidooi voor bedrijfsmatige interesse.
107 – Richard Sennett, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhoff, Amsterdam
2007, p. 142
108 – Richard Sennett, De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhoff, Amsterdam
2008, p. 246
109 – Richard Sennett, De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhoff, Amsterdam
2008, p. 139
110 – Zie voor de positieve effecten voor krijgskunsten in curatieve zin: Stuart W.
Twemlow, Frank C. Sacco, Peter Fonagy, “Embodying the Mind: Movement as a
container for Destructive Aggression” in American Journal of Psychotherapy, Vol. 62,
No.1, 2008, pp. 1-33
111 – Zie: Henk Oosterling, “Hoe leeg is het leven tussen culturen? Van multicultureel
naar intercultureel samenleven”, deel 1, Filosofie, jrg. 17, nrs. 3, 2007, pp. 34-37; deel 2,
Filosofie, jrg. 17, nr. 4/5, 2007, pp. 48-51
112 – Zie ook: Peter Dormer (ed.), The Culture of Craft. Manchester University Press,
Manchester/New York 1997, p. 219
113 – Zie: Richard Sennett, De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhoff, Amsterdam 2008. p. 329
114 – Volgens een onderzoek van Motivaction is de grootste groep van de Nederlanders te vatten onder het kopje ‘ongebonden spiritueel’: Zie: Gerrit Kronjee &
Martijn Lampert, “Leefstijlen en zingeving”in W.B.H.J. van de Donk, A.P. Jonkers,
G.J. Kronjee en R.J.J.M. Plum (red.), Geloven in publiek domein. Verkenningen van een
dubbele transformatie. Amsterdam University Press, Amsterdam 2006, p. 176
115 – Zie: Henk Oosterling, “Duivelscirkel der fundamentalismen. Aanzetten tot
discursief exorcisme” in Fundamentalisme face to face. Ignaas Devisch & Marc De
Kesel (red.),Klement/Pelckmans, Utrecht 2007, pp. 150-173
5
MEDITATIE
1 – Stijnie Lohof, Arnold Reijndorp (red.), Privé Terrein. Privaat beheerde wo ondomeinen in Nederland. Rotterdam 2006, p. 189
2 – Niet voor niets zetten voorwoord, inleiding en proloog van de studie Privé Terrein
not en
woorden a ls daden
404 - 405
met een relativering van dit begrip in. Zie: Lohof en Reijndorp,o.c. p. 14/17/34
3 – Arnold Reijndorp, Stadswijk. Stedenbouw en dagelijks leven. Rotterdam 2004, p. 177
4 – Politiek-filosofisch is een discours een samenspel van beargumenteerde inzichten die de legitimatie vormen voor een collectieve leefstijl met bijbehorende praktijken. In deze belichaming overstijgt een discours louter theorie.
5 – Zie: Esther Wit, e.a. (red.), De autonome mens. Nieuwe visies op gemeenschappelijkheid. Sun, Amsterdam 2007, p.89/157
6 – Zie: Michel Foucault, Discipline, Toezicht en Straf. De gebo orte van de gevangenis.
HUG, Groningen 1989
7 – Zie: Lieven De Cauter, De capsulaire beschaving. Over de stad in het tijdperk van
de angst. NAi, Rotterdam 2004
8 – De Rotterdamse Stadsvisie 2030 wordt ondersteund door een advies van het
International Advisory Board, de denktank binnen de Economic Development Board
Rotterdam. Naast dat Rotterdam in 2030 dé interculturele stad van Europa moet zijn,
stelt het IAB dat Rotterdam de grootste CO 2 reductie moet hebben gerealiseerd.
Waterbeheer krijgt de hoogste prioriteit.
9 – Op een dieper niveau van de etymologie dient zich meervoudigheid aan: di-vidu
staat voor de idee dat er minstens twee (di) kanten van een zaak worden bezien (videre, video). Deze meervoudigheid verdwijnt in het in-dividu: dit ziet nog slechts één
perspectief, één kant van de zaak, zijn kant.
10 – Zie: Peter Sloterdijk, Regels van het mensenpark. Boom, Amsterdam 1999, p. 38
11 – Zie: Jan Willem Duyvendak & Menno Hurenkamp (red.), Kiezen vo or de kudde.
Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Van Gennep, Amsterdam 2004
12 – André Buys en Jan van der Schaar, “De woonplaats als gemeenplaats” in:
Duyvendak & Hurenkamp, o.c., p.127
13 – Zie verder: Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000,
p. 104
14 – Zie: Jos de Mul, Cyberspace Odyssee. Klement, Kampen 2002, p. 190 e.v.
15 – Godfried Engbersen gebruikt in februari 2006 in zijn bijdrage in de Volkskrant
“Sociale herovering en de emancipatie van de onderklasse” weliswaar dit motto, maar
ook hij laakt uiteindelijk deze martiale metaforiek.
16 – De Cauter, o.c., pp. 83-87
17 – Gilles Deleuze & Félix Guattari, A Thousand Plateaus. Capitalism and Schizophrenia 2. Athlone Press, Londen 1988, p.319
18 – Reijndorp, o.c., p. 190
19 – Idem, p. 147
20 – Mark Elchardus, “Autonome volgzaamheid” in Duyvendak & Hurenkamp, o.c.,
pp. 205-212
21 – Zie: Peter Sloterdijk, Sferen. Boom, Amsterdam 2004; Het Kristalpaleis. Boom,
Amsterdam 2005
22 – Lohof en Reijndorp, o.c., pp. 37/ 76-85
23 – Zie: Henk Oosterling & Siebe Thissen (red.), Chaos ex Machina. Het ec osofisch
werk van Félix Guattari op de kaart gezet. CFKj1, Rotterdam 1998
24 – In een kapitaalkrachtige netwerksamenleving wordt dit uitgedrukt in
kapitaalsvormen: financieel kapitaal ent zich op sociaal en cultureel kapitaal.
Zie: Robert Putnam, Richard Florida en Charles Landry in respectievelijk Bowling
Alone (2000), The Rise of the Creative Class (1999) en The Creative City (2000).
25 – Aaron Betsky & Adam Eeuwens, False flat (Design NL). De kracht van Dutch
Design. Uniboek, Houten 2004, p. 12
26 – Mienke Simon Thomas, Goed in vorm. Honderd jaar ontwerpen in Nederland.
Uitg. 010, Rotterdam 2008, p. 230
27 – Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering. Boom,
Amsterdam 2006, p. 246
28 – Deyan Sudjic, The language of things. Penguin Books, Londen 2008, p. 6
29 – Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering. Boom,
Amsterdam 2006, p. 203
30 – Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000.
31 – Donald A. Norman, Emotional design. Why we love (or hate) everyday things.
Basic Books, New York 2004, p. 224
32 – Mienke Simon Thomas, Goed in vorm. Honderd jaar ontwerpen in Nederland.
Uitgeverij 010, Rotterdam 2008, p. 89
33 – Zie: http://www2.eur.nl/fw/cfk/
34 – Donald A. Norman, Emotional design. Why we love (or hate) everyday things.
Basic Books, New York 2004, p. 112
35 – Naoto Fukasawa & Jasper Morrison, Super Normal. Sensations of the ordinary.
Lars Müller Publishers, Baden 2008, p. 106
36 – Idem, p.103
37 – Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000, p. 102
38 – Deyan Sudjic, The language of things. Penguin Books, Londen 2008, p. 216
39 – Nicolas Bourriaud, Relational aesthetics, 2002, p. 113
40 – Zie: http://www.henkoosterling.nl/rtd-vakmanstad.html.
41 – Jonathan Chapman & Nick Gant, Designers, visionaries + other stories. Earthscan,
Londen 2007, p. 28
42 – Idem, p. 37
43 – Kevin Kelly, Nieuwe regels vo or de nieuwe ec onomie. Earthscan, Londen 1999,
p. 74
44 – Jonathan Chapman & Nick Gant, Designers, visionaries + other stories. Search
Knowledge B.V., Heeswijk 2007, p. 81
45 – Michael Braungart & William McDonough, Cradle to Cradle. Afval = voedsel. 2007,
p. 85
46 – Victor Papanek, Design for the real world. Academy Chicago Publishers, Chicago
1972, p. 86
406 - 407
l i t e r a t uur
woorden a ls daden
C@K<I8KLLI
Arend, Sonja van der, Pleitbezorgers, procesmanagers en participanten. Eburon,
Delft 2007
Arendt, Hannah, Vita Activa. De mens: bestaan en bestemming. Boom, Amsterdam
1994
Arendt, Hannah, Verantwo ordelijkheid en o ordeel. Lemniscaat, Rotterdam 2004
Bakan, Joel, The c orporation. The pathological pursuit of profit and power. Free Press,
New York 2004
Bar tels, R & M. van Rossum Filosoferen doe je zo. Damon, Best 2009
Bateson, Gregory, Steps to an Ec ology of the Mind: Collected Essays in Anthropology,
Psychiatry, Evolution, and Epistemology. University Of Chicago Press, Chicago 1972.
Beck, Ulrich, De wereld als risic omaatschappij. De Balie, Amsterdam 1997
Benzakour, Mohammed e.a., “Alle bruggen van Ramadan verpulverd”, in de
Volkskrant, 21 augustus 2009, p. 9
Berman, David B., Do go od design. How design can change the world. AIGA Design
Press, Berkeley 2009
Betsky, Aaron & Adam Eeuwens, False flat (Design NL). De kracht van Dutch Design.
Unieboek, Houten 2004
Boer, Johan A. den, Neurofysiologie. Hersenen>bewustzijn>vrije wil. Boom,
Amsterdam 2003
Boonstra, Nanne, Niels Hermens, Ron van Wonderen, Sportief in de buurt. De
meerwaarde van de scho olsportvereniging. Verwey-Jonker Instituut, Utrecht 2009
Bourriaud, Nicolas, Relational Aesthetics. Les Presses du réel, Parijs 2002
Bos, René ten, Modes in management. Een filosofische analyse van populaire
organisatietheorieën. Boom, Amsterdam 2000
Boutellier, Hans, Solidariteit en slachtofferschap. De morele betekenis van
criminaliteit in een postmoderne cultuur. SUN, Nijmegen 1993
Brabander, Richard de & Henk Oosterling (red.), Politiek gevoelig. Intermedialiteit
in theater, dans en literatuur, InterAkta 2, CFK, Rotterdam 1999
Braidot ti, Rosi, Beelden van de leegte. Vrouwen in de hedendaagse filosofie. Kok
Agora, Kampen 1990
Braungar t, Michael & William McDonough, Cradle to Cradle. Afval = voedsel.
Search Knowledge B.V., Heeswijk 2007
Brower, Cara, Rachel Mallory, Zachary Ohlman, Experimental ec o-Design, 2009
Carson, Rachel, Dode lente. H.J.W. Becht’s uitgeverijmaatschappij NV, Amsterdam
1962
Castells, Manuel, The Information Age. Blackwell, Massachusetts/Oxford 1996
Cauter, Lieven De, De capsulaire beschaving. Over de stad in het tijdperk van de angst.
NAi Uitgevers, Rotterdam 2004
Chapman, Jonathan & Nick Gant, Designers, visionaries + other stories. Earthscan,
Londen 2007
Cleghorn, P., Denken do or filosofie. SvPO, 2008
Dalrymple, Theodore, Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse in
stand houdt. Spectrum, Utrecht 2004
Dehue, Trudy, De depressie-epidemie. Uitgeverij Augustus, Amsterdam 2008
Deleuze ,Gilles & Félix Guat tari, A Thousand Plateaus. Capitalism and Schizophrenia
2. Athlone Press, Londen 1988 [Frans origineel: 1980]
l i t e r a t uur
woorden a ls daden
408 - 409
Deleuze, Gilles & Félix Guat tari, Anti-Oedipus. Capitalism and Schizophrenia 1.
Viking Penguin, New York 1977 [Frans origineel: 1972]
Deleuze, Gilles & Clair Parnet, Dialogen. Kok Agora, Kampen, 1991 [1977]
Donk, W.B.H.J. van de, A.P. Jonkers, G.J. Kronjee en R.J.J.M. Plum (red.),
Geloven in publiek domein. Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam
University Press, Amsterdam 2006
Dormer, Peter (ed.), The Culture of Craft. Manchester University Press, Manchester/
New York 1997
dS+V, Stadsvisie Rotterdam. Ruimte ontwikkelingsstrategie 2030. dS+V, Rotterdam
2007
dS+V, Arnold Reijndorp & Next Architects, Sense of place. Atlas van de culturele
ec ologie van Rotterdam, dienst dS+V, 2004
Duyvendak , Jan Willem & Menno Hurenkamp (red.), Kiezen vo or de kudde. Lichte
gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Van Gennep, Amsterdam 2004
Dijsselbloem, Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen. De
invoering van c ompetentiegericht leren in het MBO
Engbersen ,Godfried, “Sociale herovering en de emancipatie van de onderklasse”,
februari 2006, deVolkskrant-bijlage
Erasmus Universiteit Rot terdam, Strategiedocument Thuis in de wereld. Erasmus
2013
Florida, Richard, The Rise of the Creative Class. Basic Books, New York 2002
Florida, Richard, The Flight of the Creative Class. Harper/Collins, NewYork 2007
Foucault, Michel, De wo orden en de dingen. Een archeologie van de
menswetenschappen. Boom, Amsterdam 2007
Foucault, Michel, Discipline, Toezicht en Straf. De gebo orte van de gevangenis. HUG,
Groningen 1989
Frissen, Paul, De staat van verschil. Een kritiek van de gelijkheid. Van Gennep,
Amsterdam 2007
Fukasawa, Naoto & Jasper Morrison, Super Normal. Sensations of the ordinary.
Lars Müller Publishers, Baden 2008
Fukuyama, Francis, Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Uitgeverij
Contact, Amsterdam 1992
Geerlings, Harry, Wim Ha fkamp, Gerard Peters (red.), Mobiliteit als uitdaging. Een
integrale benadering. Uitgeverij 010, Rotterdam 2002
Golyardi, Farhad (red.), Eutopia. Internationaal venster op politiek, cultuur en kunst,
nr. 21, augustus, Van Gennep, Amsterdam 2009
Gray, John, Al-Qaida en de moderne tijd. Ambo/Anthos, Amsterdam 2003
Groot, Ger, Vier ongemakkelijke filosofen. Nietzsche, Cioran, Bataille, Derrida. SUN,
Nijmegen 2003
Guat tari, Félix, The three ec ologies. Athlone Press, New York 2000 [Frans origineel:
1989]
Hardt, Michael & Antonio Negri, Empire. Van Gennep, Amsterdam 2002
Heeswijk, Jeanne van, Face Your World – Jeanne van Heeswijk, Carlos Basualdo
(red.), Artimo, Amsterdam 2003
Heeswijk, Jeanne van, De Strip – Jeanne van Heeswijk, Maartje Berendsen (red.),
Artimo, Amsterdam, 2004
Heeswijk, Jeanne van, Het Dwaallicht van Nieuw Cro oswijk. Manifest van een
Volkswijk – Jeanne van Heeswijk, Dick van den Heuvel, Annet van Otterloo en Merel
Willemsen (red.), Veenman Publisher, Rotterdam, 2007
Heeswijk, Jeanne van, Amnesie van een landschap – Jeanne van Heeswijk. Annet van
Ooterloo (red.), Kunstgebouw, Rijswijk, 2009
Hofstede, Geer t & Ger t Jan Hofstede, Allemaal anders-denkenden. Omgaan met
cultuurverschillen. Contact, Amsterdam/Antwerpen 2006 (1991)
Huntington, Samuel P., Wie zijn wij? Over de Amerikaanse identiteit. Ambo,
Amsterdam 2004
Jong, Alex de, & Marc Schuilenburg, Mediapolis. Popular Culture and the City.
Uitgeverij 010, Rotterdam 2006
Kalff, Donald, Onafhankelijkheid vo or Europa. Het einde van het Amerikaanse
ondernemingsmodel. Business Contact, Amsterdam/Antwerpen 2005
Kalff, Donald, Modern kapitalisme. Business Contact, Amsterdam/Antwerpen 2009
Kaspori, Dennis & Henk Oosterling, Bewoningsin(ter)venties. Een Prospectus vo or
Alternatieve Woningbouw. The Maze Corporation, Rotterdam, 2003
Kaulingfreks, Ruud, Gunstige vo oruitzichten. Filosofische reflecties over organisaties
en management. Kok Agora, Kampen 1996
Kelly, Kevin, Nieuwe regels vo or de nieuwe ec onomie, Boom, Amsterdam 1999
Kelly, Marjorie, The Divine Right of Capital. Dethroning the Corporate Aristocracy.
Berrett-Koehler Publishers, San Francisco 2001
Kimmerle, Heinz, Philosophien der Differenz. Eine Einführung. Königshausen &
Neumann, Würzburg 2000
Klein, Naomi, No Logo. Lemniscaat, Rotterdam 2004
Knoope, Marinus, De creatiespiraal. Natuurlijke weg van mens naar werkelijkheid.
K.I.C., Nijmegen 1998
Kor ten, David C., When Corporations Rule the World. Kumarian Press/BerrettKoehler Publishers, Bloomfield/San Francisco 1995/2001
Kranendonk, Gina, De scho oltuin. 100 jaar scho oltuincultuur in Nederland. Uitg. De
Verbeelding, Rotterdam 2004
Laar, Paul van der, Stad van formaat. Geschiedenis van Rotterdam in de negentiende
en twintigste eeuw. Uitgeverij Waanders b.v., Zwolle 2000
Landry, Charles, The Creative City. A To olkit for Urban Innovators. Earthscan
Publications, Londen 2000
Lasch, Christopher, De cultuur van het narcisme. Leven in een tijd van afnemende
verwachtingen. De Arbeiderspers, Amsterdam 1980
Lawton, M.P. & L. Nahemov, ”Ecology and the aging process”, in C. Eisdorfer & M.P.
Lawton (eds.), The Psychology of adult development and aging, American Psychological
Association, Washington DC 1973, pp. 619-674
Lemaire, Ton, Over de waarde van kulturen. Een inleiding in de kultuurfilosofie. Tussen
europacentrisme en relativisme. Ambo, Baarn 1976
Lengkeek, Arie (red.), Stedelijkheid als rendement. Privaat initiatief vo or publieke
ruimte. Trancity, AIR/Van der Leeuwkring, Rotterdam, 2007
Lohof, Stijnie, Arnold Reijndorp (red.), Privé Terrein. Privaat beheerde
wo ondomeinen in Nederland. NAi Uitgevers, Rotterdam 2006
Van der Loo, Hans & Willem van Reijen, Paradoxen van modernisering. Een sociaalwetenschappelijke benadering. Coutinho, Muiderberg 1990
Loorbach, D., W, van Aubel, J, Rotmans, Ontwikkelen op Zuid. Evaluatie van Pact op
Zuid. DRIFT, Erasmus Universiteit, Rotterdam 2009
Lyotard, Jean-Francois, Het postmoderne weten. Een verslag. Kok Agora, Kampen 1987
Lyotard, Jean-François, Het postmoderne uitgelegd aan onze kinderen. Kok Agora,
Kampen 1987
Malherbe, Linda, Joop Reijngoud, Rotterdam – De Zuiderlingen. 155 groepsportretten, Uitgave Pact op Zuid, Rotterdam 2008
Marcuse, Herber t, De eendimensionale mens. Studie over de ideologie van de ho og
industriële samenleving. Paul Brand, Bussum 1968
l i t e r a t uur
woorden a ls daden
410 - 411
Marlet, Gerard, Joost Poor t, Clemens van Woerkum, De baat op straat. Atlas vo or
gemeenten. Utrecht 2008
Meurs, Paul & Marc Verheijen (red.), In transit. Mobiliteit, stadscultuur en stedelijke
ontwikkeling. NAi Uitgevers, Rotterdam 2003
Molendijk, Piet & Henk Oosterling (red.), Hedendaagse Verbeelding. Reflecties op de
beeldcultuur. InterAkta 3, CFK, Rotterdam 2001
Mul, Jos de, Cyberspace Odyssee. Klement, Kampen 2002
Naess, Arne, Ec ology, Community and Lifestyle. Cambridge University Press,
Cambridge 1989
Nap, Jan, Werken aan blauw vakmanschap. Systematisch leren in de politiepraktijk.
Politie academie, Apeldoorn 2007
Nekuee, Shervin, De Perzische paradox. Verhalen uit de Islamitische Republiek Iran.
Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen 2006
Noordegraa f, Mirko, Management in het publieke domein. Issues, instituties en
instrumenten. Uitgeverij Coutinho, Bussum 2004
Noordegraa f-Eelens, Liesbeth, De overspelige bankier. Van Homo Ec onomicus tot
Übermensch. Klement, Kampen 2004
Norman, Donald A., Emotional design. Why we love (or hate) everyday things. Basic
Books, New York 2004
Not ten, Ton (red.), De lerende stad. Het laboratorium Rotterdam. Garant, Antwerpen/
Apeldoorn 2008
Oenen, Gijs van, Ongeschikt Recht. Anders denken over de rechtsstaat. Boom
Juridische uitgevers, Den Haag 2004
Oosterling, Henk, De opstand van het lichaam. Over verzet en zelfervaring bij Foucault
en Bataille. SUA, Amsterdam 1989
Oosterling, Henk, ”Positiviteit van de leegte. Ethiek en bewust zijn van de dood in
Japan” in Crisis van de rede? Perspectieven op cultuur. Erik Heyermans & Paul Wouters
(red.), Van Gorcum, Assen/Maastricht 1992, pp. 407-413
Oosterling, Henk, Do or schijn bewogen. Naar een hyperkritiek van de xenofobe rede.
Kok Agora, Kampen 1996
Oosterling, Henk, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000
Oosterling, Henk, “Mededelen en samen leven in de Lange Lindelaan. Basisvorming
in de de informationele samenleving” in Mensenkinderen. Tijdschrift vo or en over
Jenaplanonderwijs, febr. 2002, pp. 9-17
Oosterling, Henk, “Glossarium” in Michel Foucault, De wo orden en de dingen. Een
archeologie van de menswetenschappen. Boom, Amsterdam 2006
Oosterling, Henk, “Hoe leeg is het leven tussen culturen? Van multicultureel naar
intercultureel samenleven”, deel 1, Filosofie, jrg. 17, nrs. 3, 2007, pp. 34-37; deel 2,
Filosofie, jrg. 17, nr. 4/5, 2007, pp. 48-51
Oosterling, Henk, “Duivelscirkel der fundamentalismen. Aanzetten tot discursief
exorcisme” in Fundamentalisme face to face, Ignaas Devisch & Marc De Kesel
(red.),Klement/Pelckmans, Utrecht 2007, pp. 150-173
Oosterling, Henk & Frank Nijhuis, Nederlands vo or gastarbeiders 1. Les/
Instructieboek, SHBW, Rotterdam 1976-1980
Oosterling, Henk & Rob Lenoir, Nederlands vo or gastarbeiders 2. Les/
Instructieboek, SHBW, Rotterdam 1977-1980
Oosterling, Henk, e.a., En nou in het Nederlands…! Taalmethode voor werkende
jongeren, LOVWJ, Leiden 1978
Oosterling, Henk, Wim Coumou, Paula Jansen, Lesgeven. NCB, Utrecht 1980
Oosterling, Henk & Cok Beekhuijzen, Energie in ’t klein. Gemeente Rotterdam,
Dienst Sport en Recreatie, Rotterdam 1983
Oosterling, Henk & Louis Vitalis, Kendo. Techniek, tactiek & didaktiek. NKR,
Rotterdam 1985/2005
Oosterling, Henk & Siebe Thissen (red.), Chaos ex Machina. Het ec osofisch werk
van Félix Guattari op de kaart gezet. CFKj1, Rotterdam 1998
Oosterling, Henk & Siebe Thissen (red.), Gro otstedelijke reflecties Over kunst
& openbare ruimte. Inter/Akta 5, Felix Janssens: design i.s.m. CBK Rotterdam,
Rotterdam 2002
Oosterling, Henk, Dennis Kaspori, Arie Lengkeek, Rotterdam Vakmanstad. Publiek
onderzoek 2006-2008. AIR, Rotterdam 2008
Pact op Zuid, Jaarbericht & Programmering 2008
Papanek, Victor, Design for the real World. Academy Chicago Publishers, Chicago 1972
Pels, Dick, Een zwak vo or Nederland. Ideeën vo or een nieuwe politiek. Anthos,
Amsterdam 2005
Peters, Jaap & Judith Pouw, Intensieve Menshouderij. Hoe Kwaliteit oplost in
rationaliteit. Scriptum Management, Schiedam 2005
Pine II, B. Joseph & James H. Gilmore, De belevenisec onomie. Werk is theater en
elke onderneming creëert zijn eigen podium. SDU uitg., Den Haag 2000
Prins, Awee, Uit verveling. Klement, Kampen 2007
Putnam, Rober t, Bowling Alone. The Collapse of the American Community. Simon &
Schuster, New York 2000
Rahimy, Tina, Gesegmenteerde vluchtlijnen. Filosofie van het over(be)leven van
vluchtelingen. EUR, Rotterdam 2005
Rahimy, Tina, Ooggetuigen. Oud en nieuwe Rotterdammers over hun bombardement.
Documentaire: Debbie Kleijn, Portretten: Carel van Hees, Trichis Publishing,
Rotterdam, 2008
Ramadan, Tariq, Westerse moslims en de toekomst van de Islam. Bulaaq, Amsterdam
2005
Reijndorp, Arnold, Stadswijk. Stedenbouw en dagelijks leven, Rotterdam 2004
Rifkin, Jeremy, De waterstofec onomie. Schone en duurzame energie vo or iedereen.
Lemniscaat, Rotterdam 2004
Romein, Ed, Marc Schuilenburg, Sjoerd Tuinen (red.), Deleuze c ompendium. Boom,
Amsterdam 2009
Rotmans, Jan, R. Kemp, e.a., Transities & transitiemanagement: De Casus van een
emissiearme energievo orziening. Maastricht, ISIS/MERIT 2000
Roy, Olivier, De globalisering van de Islam. Van Gennep, Amsterdam 2002
Sassen, Saskia, The Global City. New York, London. Tokyo. Princeton University
Press, Princeton/Londen 1991/2001
Sassen, Saskia, Globalisering. Over mobiliteit van geld, mensen en informatie. Van
Gennep, Amsterdam 1999
Schinkel, Willem, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie
vo orbij de maatschappij. Klement, Kampen 2007
Sennet t, Richard, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhof, Amsterdam 2007
Sennet t, Richard, De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhof, Amsterdam 2008
Simon Thomas, Mienke, Goed in vorm. Honderd jaar ontwerpen in Nederland.
Uitgeverij 010, Rotterdam 2008
Sloterdijk, Peter, Regels van het mensenpark. Amsterdam 1999
Sloterdijk, Peter, Sferen. Boom, Amsterdam 2003
Sloterdijk, Peter, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering. Boom,
Amsterdam 2006
Sloterdijk, Peter, Schuim. Boom, Amsterdam 2009
Sloterdijk, Peter, Du musst dein Leben ändern. Suhrkamp, Frankfurt a/M 2009
l i t e r a t uur/s i t es
woorden a ls daden
Smit, Jeroen, De pro oi. Blinde trots breekt ABN Amro. Prometheus, Amsterdam 2008
Spierings, Frans & Marina Meeuwisse, Pact op Zuid. Uitgeverij IJzer, Reisgids 2008
Sudjic, Deyan, The edifice c omplex. How the rich and powerful shape the world.
Penguin Books, Londen 2005
Sudjic, Deyan, The language of things. Penguin Books, Londen 2008
Twemlow, Stuar t W., Frank C. Sacco, Peter Fonagy, “Embodying the Mind:
Movement as a container for Destructive Aggression” in American Journal of
Psychotherapy, Vol. 62, No.1, 2008, pp. 1-33
Taylor, Charles, Multiculturalisme. Boom, Amsterdam/Meppel 1995
Toffler, Alvin, Future Shock. Bantam Books, Toronto/New York/Londen 1970
Tonkens, Evelien, Mondige burgers, getemde professionals. Marktwerking, vraagsturing en professionaliteit in de publieke sector. NIZW Uitgeverij, Utrecht 2003
Vermeij, Lot te, Gerald Mollenhorst (red.), Overgebleven dorpsleven. Sociaal kapitaal
op het hedendaagse platteland. SCP, Den Haag 2008
Wal, Koo van der, “Morele waarden als smeermiddel” in Trouw, De Verdieping, 22
oktober 1997
Wall, Ronald, Netscape. Cities and Global Corporate Networks. Erasmus Universiteit
Rotterdam, Rotterdam 2009
Weggeman, Mat thieu, Leidinggeven aan professionals? Niet doen! Over
kenniswerkers, vakmanschap en innovatie. Scriptum, Schiedam 2007
Wierstra, T. & E. Tonkens, (red.), De beste de baas? Verdienste, respect en solidariteit
in een meritocratie. Amsterdam University Press, Amsterdam 2008
Wit, Esther e.a., De autonome mens. Nieuwe visies op gemeenschappelijkheid. SUN,
Amsterdam 2007
Wood, Phil & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity advantage.
Earthscan, Londen/Sterling VA 2008
Zanten, Marieke van, “De vakman(ager)” in Slow management. Stilstaan bij
organiseren. Themanr. Vakmanschap, zomer 2007, pp. 16-21
Zizek, Slavoj, Het subject en zijn onbehagen. Boom, Amsterdam/Meppel 1997
Zizek, Slavoj, Pleido oi vo or intolerantie. Boom, Amsterdam 1998
412 - 413
SITES (augustus 2009)
AIR: www.airfoundation.nl
Beter Onderwijs Nederland (BON): http://beteronderwijsnederland.net
Bloemhof Debat literatuur: http://picasaweb.google.nl/judithsamson58/Kinderjuryd
ebatBloemhof?feat=d#
Bloemhof OBS: www.bredeschool.nl/in-de-praktijk/goodpractices/details/artikel/
rotterdam-de-bloemhof.html
CFK Intermedialiteit: www2.eur.nl/fw/cfk
Charlois culturele economie: www.wandschappen.nl
Charlois B.A.D.: www.foundationbad.nl
Duurzaamheid: worldinbalance.net/agreements/1987-brundtland.php
dS+V Sense of Place: www.kei-centrum.nl/view.cfm?page_id=1901&item_
type=documentatie&item_id=869
Erasmus Universiteit Rot terdam: www.eur.nl
Face your World: www.faceyourworld.nl
Filosofie op de basisschool: www.josopschool.nl/index.php?pageID=1329&newsID=
84&messageID=10486&n=178
Gezonde School: www.ggd.rotterdam.nl/smartsite2213990.dws
Hazepad: www.hazepad.eu/Hazepad%20achtergrond.htm
Het nieuwe leren: http://hnl.onderwijsmaakjesamen.nl
Hoofdbedrij fschap Ambachten: www.hba.nl
Interculturaliteit: http://home.concepts-ict.nl/~kimmerle.
International Advisory Board Rot terdam: www.edbr.nl/Content/www.edbr.nl/
Documenten/Report%20IAB%20Conference%202007.pdf
JOLO: www.jongerenbuurtbemiddeling.nl/
Jongerenbiënnale YOUR CITY: www.pactopzuid.info/index.
php?pageID=17&itemID=10300
Lekker Fit: www.rotterdamlekkerfit.nl/index.php
MFA: www.dewereldopzuid.nl/
MS Noordereiland: www.motorschipnoordereiland.org
Premsela: www.premsela.org
Pact op Zuid: www.pactopzuid/
Rot terdam Spor tSuppor t: www.schoolsportvereniging.nl
Rot terdam Vakmanstad/Skillcity: www.henkoosterling.nl/vakmanstad.html
Rot terdam Vakmanstad/Fysieke Integriteit: www.henkoosterling.nl/
fysiekeintegriteit/fysieke-int.html
Rot terdam Waterstad: www.gw.rotterdam.nl/smartsite1144.dws?MainMenu=700021&
goto=2101170&channel=19500
SKVR: www.skvr.nl/weblogdirk/2008/05/ieder-kind-een-instrument.html
Slinger Beursvloer: www.slinger.nu/SlingerSteden/Rotterdam/beursvloer/Pages/
default.aspx
Urgenda: www.urgenda.nl
Voor tijdig schoolverlaten: www.cos.rotterdam.nl/Rotterdam/Openbaar/Diensten/
COS/MOR/PDF/monitor%20VSV%206de%20meting.pdf
VPRO Tegenlicht Jong zijn in Zuid: www.vpro.nl/programma/tegenlicht/
afleveringen/40208985
Wanita methode: www.bredeschool.nl/actueel/interviews/wim-pak-wanita.html
Your World: http://your09.nl/home
Door stenen te stapelen worden ook sociale netwerken
geconstrueerd en gemeenschapsbesef gebouwd
Aanslui t en Aanspr ake li jkhe id Act i ef burgerschap ADHD Af st emming Af va l Af v a ll en Ambacht Ambit i e Arbe id Aut isme Automobilit e it
Be l angst e lling Bemidde ling Bewust zi jn Binding Biopoli t i ek Boodschap Buur t Chill en Coa lit i e Communica t i e Compe t ent i e Compe t it i e
Consumpt i esamenl ev ing Cont a inerbegrip Coproduct i e Corpor a t i e
Cre a t i eve indust ri e Culture e l k apit a a l Culture e l ondernemerschap
Cul tuurst ad Cyclisch Da adkr acht Daden Dase in De l en De e lnemen
Denken Depressi e Design Dia loog Dif f erent i edenken Disciplinering
Discours Dissen Doen Door knopen Doubl e bind Duurza amhe id Eco 3
Ecopoli t i e k Ecosof i e Educa t i e Emancipa t i emachine FACE va lue Filosof i e Fysi e ke int egrit e it Geme enschap Geopolit i ek Geze l Hande l en
Handwer k Hyperindi v idua lisme Hyst eri e Ident it e it Ident i t i jd Inbedden Indi v idu Insluit en Inst emming Int egr a lit e it Int egr a t i e Int egrit e it
Inverse geze llighe id Int er act i e Int er act i ef Int er act i eve ld Int ercultur a lit e it Int erdisciplina ir Int eresse Int er k apit a lisme Int ermedia a l
Int erpassi ef Int erre ligi eus Judoli jn Kapi t a a l Kenniswer kers Kook li jn
Knooppunt Le iderschap Levenskunst Levensst i j l Line a ir Macrof ysi ek
Macropoli t i e k Management Manager Managerst a a t Mapping Mar k t
Ma t eri ë l e ref l exi v it e it Medede l en Microf ysi ek Micropoli t i ek Medit a t i e Medium Mediasamenl ev ing Me est er Midde lma t ighe id Mobi e l
Mobiliseringmachine Modernit e it Mult iculture e l Nedochtoon Ne twer ken Ne t wer ksamenl ev ing Norm Norma li t e i t Ont sluit en Opposit i e
Opscha l en Opsluit en Overbrugging Over l even Over v loed Par adox
Par anoi a Par t icipa t i e Pilot Post modern Pot ent i ef Pr ak t i jk Prof essiona l Proj ect Punctue e l Radica a l Re a liseren Ref l ect i e Re la t i e Ref l ex
Risicosamenl ev ing Rizoom Samenl even Samenschol en Samenspannen Scenario Scha a l Scha arst e School Schizof re en Scre enager Sk ill
Soci a a l k api t a a l Socia l e archit ectuur Spor t cultuur Spreken St ad
St age Theori e Tr a j ect en Tr a j ectont wik ke la ar Tr ampoline Tr ansact i e
Tr ansact i esamenl ev ing Tr ansit i e Trot s Tussen Vangne t Vakman Vakmanager Vakmanschap Vakmanst ad Ver ant woorde li jkhe id Verhouding
Verschill en Verst andhouding Verzekeringsma a t schappi j Verzorgingsst a a t Vict i em over l even VIDI kernbegrippen Vri j emar k t st a a t Wa ardeWederzi jdse geze llighe id Wer k Wer kst ad Wil Wilskr acht Woninkri jk
Woorden Wi jk Ze lf respect Ze lf ver t rouwen Ze lf verzekerd l even
Download