het binnen buiten. Ter nagedachtenis aan een creatieve vakman en een vakkundige kunstenaar: Robert Cordes (1965-2003) David Flipse (1948-2007) Rotterdam Vak m ans tad&Sk i l l c i t y 2007-2009 Woorden als daden ? \ e b F fjk\ i c ` e ^ inhoudsopg a v e woorden a ls daden Te k s t b i j d r a g e n: D e nni s K a spor i ( R ot t e rda m Va k m ans t ad, Fr e e hous e ) Je a nn e v a n H e e s w i j k ( Fr e e hous e ) ( H oof ds t uk 3 . 3 / 3 . 4 . 1 ) Ve r w e y - Jonk e r I ns t i t uut ( H oof ds t uk 3 . 1 . 3 ) I nt e rv i ews : A nn e m a r i e S our Jok e v an d e r Z w a a rd Vo r mg ev ing : Pa ul S t out e Fo t o ’s : A rgus ( p. 3 3 1 , 3 3 2 ) C onc i r e ( p. 1 5 8 ) Jo e C i l l e n ( p. 4 0 - 4 1 ) B a s C z e r w ins k i ( p. 4 6 ) Fr e e hous e : Pa t r i c i a B o ( p. 1 8 4 ) , S a nne D o nd e r s ( p. 1 7 0 - 1 7 1 ) , A nd r i e s H a a k ( p. 1 7 2 ) , Ta ma r a d e Ke m p ( p. 1 6 8 , 1 7 2 , 1 8 0 ) , M a r c e l va n d e r M e i j s ( p. 1 6 8 , 1 7 6 ) , C a s p e r R i la ( p. 1 8 0 ) , E v e l ine V i s s e r ( p. 1 7 8 ) , R i e ne k e d e V r i e s ( p. 1 7 6 ) R a lph v an M e i jg a a rd ( p. 1 0 2 - 1 0 3 ) Ja n v a n d e r P lo eg ( p. 1 5 1 ) Joop R e i jngoud ( oms l a g, p. 5 8 , 7 4 , 8 8 - 8 9 , 1 6 2 - 1 6 3 ) RV S ( p. 1 8 , 9 4 , 9 6 , 9 8 - 9 9 , 1 0 0 , 1 0 4 , 1 0 6 , 1 0 7 , 1 0 8 , 1 1 0 , 1 1 2 , 1 1 4 , 1 1 6 , 1 2 0 , 1 2 4 , 1 6 0 , 206, 222-223, 308-309, 388-389) R ob S chröd e r ( binne nf l ap a cht e r k a f t ) O t t o S no e k ( p. 2 6 , 6 2 , 3 6 4 , 3 6 5 ) Pa ul S t out e ( p. 4 2 - 4 3 ) R eg ina Wi e r ing a ( int e r v i e ws ) K a a r t e n: G oog l e m aps O p d r a c ht : D r uk : D a t apons, S kop j e U i t g ev e r : Jap S a m B ook s, H e i jning e n 4 - 5 I S B N / E AN : 9 7 8 - 9 4 9 0 3 2 2 - 0 5 - 2 E e r s t e dr uk : nov e mbe r 2 0 0 9 , t w e ede dr uk j anua r i 2 0 1 0 © 2 0 1 0 H e nk O os t e r l ing LIJST MET AFKORTINGEN 7 9 11 12 0 WAT ER AAN VOORAF GING (2004-2008) 13 1 STRATEGISCH VLAK 16 VOORWOORD AANLEIDING, BEGELEIDING, INLEIDING RONDLEIDING: LEESWIJZER 1.1 TRANSITIE: STRATEGISCH, TACTISCH, OPERATIONEEL, 1.2 DE STAD ALS MOBILISERINGMACHINE: NETWERKEN, REFLECTIE EN MEDITATIE TRAJECTEN EN KNOOPPUNTEN 1.3 DE STAD ALS EMANCIPATIEMACHINE: EDUCATIE, 1.4 INTEGRALITEIT EN SAMENSCHOLING 1.5 VIDI-KERNBEGRIPPEN COMMUNICATIE, PARTICIPATIE 1.5.1 VAKMANSCHAP 1.5.2 INTERCULTURALITEIT 1.5.3 DUURZAAMHEID 1.5.4 INTEGRALITEIT 2 TACTISCHE INTERACTIEVELDEN 2.1 TACTISCHE VELDEN: INTERACTIES 2.2 SOCIALE ARCHITECTUUR 2.3 F.A.C.E. VALUE: OPSCHALEN, DOORKNOPEN EN 21 23 24 25 28 29 30 34 37 44 49 50 55 TERUGPLOEGEN 3 OPERATIONEEL ONTWIKKELINGSTRAJECTEN 3.1 FYSIEKE INTEGRITEIT: OPENBARE BASISSCHOOL BLOEMHOF 3.1.1 TRAJECTOPZET 3.1.2 TRAJECTUITVOERING 2008-2009 3.1.3 SAMENVATTING ONDERZOEKSEVALUATIE 2008-2009 VAKMANSTAD IN UITVOERING INTERVIEWS: DOORLERENDE JONGEREN 3.2 ACTIEF BURGERSCHAP: COALITIES EN COPRODUCTIES 3.2.1 SLINGER ROTTERDAM BEURSVLOER 3.2.2 JONGEREN LOSSEN HET OP 3.2.3 SPORTCULTUUR OP ZUID 3.2.4 KIJK OP ZUID 66 71 71 87 117 118 127 149 149 150 150 152 voor woord woorden a ls daden 3.3 CULTUREEL ONDERNEMERSCHAP 3.3.1 TRAJECTOPZET: AFRIKAANDERMARKT 3.3.2 TRAJECTEVALUATIE: DE MARKT VAN MORGEN INTERVIEWS: VROUWELIJKE TWEEDEKANSERS 3.4 165 166 177 185 ECO 3: DISCOURSSTRATEGISCHE VOORZETTEN (ROTTERDAM VAKMANSTAD/RESEARCH) 3.4.1 COALITIES EN COPRODUCTIES 3.4.2 PRESENTATIES, LEZINGEN EN WORKSHOPS 2004-2009 207 207 218 4 REFLECTIE: DISCOURS EN SCENARIO 4.1 HET MODERNE DISCOURS EN ZIJN SLAGSCHADUW 4.2 ACHTER ONZE IDENTITEIT KOMEN: NETWERKEN 4.3 HEDENDAAGS VAKMANSCHAP: SKILL = WIL 4.4 VAKMANSTAD ALS SCENARIO: WOORDEN ALS DADEN 222 230 256 287 303 REALISEREN 5 MEDITATIE: TEKSTBIJLAGEN 5.1 KLEURLOOS ROTTERDAM 2025. WERK IN UITVOERING (2004) 5.2 HET AUTOFUNDAMENTALISME VOORBIJ. EEN PLEIDOOI VOOR 5.3 SCHOON, HEEL EN VEILIG IN VERVUILD ROTTERDAM? (2005) 5.4 FEIJENOORD: DRIESTROMENLAND (2006) 5.5 HOE BREED KAN EEN SCHOOL ZICH MAKEN? (2007) 5.6 DE ECOSOFISCHE TURN. OVER FYSIEKE, SOCIALE EN COMMOBILITEIT (2003) MENTALE ECOLOGIE IN ROTTERDAM (2007) 5.7 3X IS SCHEEPSRECHT: CO 2, C2C, ECO (2008) 5.8 HET NIEUWE WONINKRIJK. BOUWEN AAN URBANE 3 INTER-ESSE (2007) 5.9 LICHT OP ZUID: TERUGKIJKEN IN DE TOEKOMST (2008) 5.10 ROTTERDAMSE OGENBLIKKEN. OF HOE VOORBIJGANGERS EVEN BUITENSTAANDERS WORDEN (2008) 5.11 DASEIN ALS DESIGN. OF: MOET DESIGN DE WERELD 5.12 ‘GEZELLIG, HÈ?!”(2009) REDDEN?(2009) 6 - 7 NOTEN LITERATUUR/SITES 308 311 321 328 330 335 339 343 344 352 361 369 383 391 407 MFFINFFI; In 2004 kwam voor het eerst het idee bij mij op om in mijn academische onderzoek naar het grootstedelijke leven voor het verschijnsel ‘vakmanschap’ een meer prominente plaats in te ruimen. Dit werd allereerst ingegeven door de in mijn ogen beroepsmatige oppervlakkigheid van netwerkers en kenniswerkers die in hun hectische bestaan amechtig hun hoofd boven water proberen houden. In de laatste decennia van de vorige eeuw had ik me gebogen over de lokale doorwerkingen van de globalisering en de veranderingen van het dagelijkse leven als gevolg van de digita lisering en informatisering. De multiculturele samenleving en de energiepolitiek vormen vana f 1976 een rode draad in mijn publi caties. Mijn onderzoek naar de effecten van privatisering en deregulering voor de kwaliteit van het openbare leven had mij al lang voor 2001 doen inzien dat veiligheid een groter issue werd dan vrijheid. Na 2001 kwamen onvermijdelijk thema’s als fundamentalisme en radicalisme in beeld. De behoef te om dit nu eens niet van buiten- en bovena f, maar van onderop en binnenuit te analyseren èn te pareren werd door de urgentie van de gerezen problemen en de radicaliteit van de reacties steeds sterker. Theorie en praktijk zijn voor mij nooit gescheiden werelden geweest. Dat je zonder te reflecteren, zonder na te denken of vooruit te blikken adequaat en verantwoord zou kunnen handelen, is voor mij een ervaringsparadox. Denken is doen, woorden zijn daden. Voor mij sluiten daadkracht, wilskracht, verbeeldingskracht en reflectie naadloos op elkaar aan. Helaas moet ik in mijn beroepspraktijk en in het alledaagse leven keer op keer constateren dat dit voor velen niet vanzelfsprekend is. Het resultaat van de accentverschuiving in 2004 is dit boek. Het is vanzelfsprekend work in progress , werk in uitvoering. In 2008 verscheen de eerste publicatie en er zal in 2011 een derde boek verschijnen. Ik wil laten zien wat de kracht van gedeelde inspiratie vermag. Dit boek gaat over geïnspireerd samenwerken. Over mede delen. Het toont dat en hoe het verlangen van groepen maatgevend kan zijn voor het zelfver trouwen van individuen die bereid zijn een met anderen gedeelde belangstelling via hun ambities te realiseren. a a nl e iding – beg e l e iding – inl e iding woorden a ls daden 8 - 9 Dat geïnspireerd samenwerken ook zijn prijs kent, wordt duidelijk wanneer je in een kor te vakantie een boek als dit klaarstoomt. Dat het me toch gelukt is, is grotendeels te danken aan de inzet, het geduld en het ver trouwen van een tweetal mensen. Ik dank de vormgever Paul Stoute voor zijn nagenoeg onbegrensde ver trouwen in het eindresultaat. Als niemand anders weet hij dat werk in uitvoering betekent dat geen enkele aangeleverde versie definitief is. Maar uiteindelijk heef t de even inspirerende als meedogenloze samenwerking met Cokky Kraaij mij in staat gesteld om met dit boek het woord bij de daad te voegen. Chadeyron, Ardèche juni 2009 AANLEIDING De aanleiding voor deze publicatie is de opdracht van de Rotterdamse wethouder Dominic Schrijer en het projectmanagement van Pact op Zuid in september 2007 om de strategische ontwikkelingsvisie Rotterdam Vakmanstad/Skillcity (RVS) argumentatief onderbouwd naar tactisch en operationeel vlak op wijken buurtniveau uit te werken. Het praktische resultaat moet een operationele pilot zijn. Om inzicht in de concrete vorm van zo’n vertaalslag te krijgen, gaat RVS met publieke en private partijen in allerlei projecten samenwerken: met jongerengroepen, welzijnswerkers, maatschappelijke organisaties en scholen op het gebied van sport, onderwijs, cultuur, kunsteducatie, zorg en participatie. Zij adviseert, ondersteunt, initieert en organiseert. Haar visie wordt in steeds wisselende verbanden aan beleidsmakers en bestuurders van gemeente, deelgemeenten en woningcorporaties voorgelegd en besproken. Naar aanleiding van deze gesprekken wordt de visie bijgesteld. Tijdens deze coproducties wordt de operationele focus scherper en krijgt de tactische inbedding in netwerken meer samenhang. In evaluatiesessies met betrokken partijen worden de funderende concepten van de strategische visie transparanter. Zo tekent de conceptuele backbone van RVS zich geleidelijk aan af tegen een politiek-filosofisch perspectief waarvan de basisconcepten al impliciet verwerkt waren in de aanzetten van de strategische visie. Wat zich ontvouwt, is een politieke filosofie van relaties en netwerken. In deze relationele filosofie staan delen, mededelen en deelnemen centraal. BEGELEIDING In de verslagperiode vindt frequent en intensief overleg plaats met de pijlerhouders fysiek, economie, sociaal en cultuur van Pact op Zuid. Er wordt samengewerkt met de gemeentelijke diensten Jeugd, Onderwijs en Samen leving (JOS), Sport en Recreatie (SenR), dienst Stedenbouw + Volkshuisvesting (dS+V), het OntwikkelingsBedrijf Rotterdam (OBR) en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SoZaWe). Een aantal projecten zijn stadsbreed ge oriënteerd, maar de meeste worden uitgerold in het gebied van de Kanskaarten Stadionpark, Eat & Meet en Hart van Zuid. Portefeuillehouders en afdelingen van de deelgemeente IJsselmonde, Charlois en Feijenoord bieden de nodige ondersteuning. Via het consortium Kijk op Zuid zijn woningcorporaties Woonstad – dan nog Woningbedrijf Rotterdam – en Com.Wonen betrokken. In het voorjaar van 2008 wordt al met een tweetal projecten begonnen: Vakmanstad/Fysieke Integriteit op de openbare basisschool Bloemhof in de gelijknamige wijk en Vakmanstad/Freehouse ‘De Markt van Morgen’ in de Afrikaanderwijk. Naast de betrokken scholen en diensten zijn het Kosmopolis Rotterdam en Rotterdam Sportsupport die actief in deze projecten participeren. Woningcorporatie Vestia is bij beide projecten intensief betrokken. De bezetting van stagetrajecten wordt via de Hogeschool Rotterdam georganiseerd. Samen met de Erasmus Universiteit Rotterdam en het Verwey-Jonker Instituut is de Hogeschool Rotterdam ook betrokken bij de driejarige monitoring van Vakmanstad/Fysieke Integriteit. rondl e iding woorden a ls daden INLEIDING De basisinzet van de RVS strategie is samen werken en mede delen, participatie en communicatie. Al de coalities die deze inzet belichamen worden in paragraaf 2 en 4 van het operationele deel (hoofdstuk 3) besproken. Waarom juist deze coalities gesloten zijn, wordt duidelijk in het tactische deel (hoofdstuk 2) en strategische deel (hoofdstuk 1). De onderzoekers Joke van der Zwaard en Annemarie Sour zijn gevraagd om twee groepen te interviewen: doorlerende jongeren en vrouwelijke tweedekansers. Deze interviews zijn in februari 2008 afgenomen. Ze zijn in hoofdstuk 3 aan de twee uitgevoerde projecten toegevoegd. De politiek-filosofische reflectie op de RVS basisgedachte (hoofdstuk 4) verduidelijkt hoe de RVS strategie als scenario werkt: waarom is hedendaags vakmanschap zo belangrijk, hoe manifesteert dit zich in de informatieen netwerksamenleving, wat betekent het als mentaliteit en hoe transformeert het als grootstedelijke interesse angstig overleven tot daadkrachtig samen leven? Wat in de politiek-filosofische toespitsing soms wat abstract overkomt, is makkelijker te herkennen en beter te verteren in de gelegenheidsteksten en voordrachten die tijdens de ontwikkeling van de RVS gedachte zijn gepubliceerd en uitgesproken. Een aantal ervan zijn ter overdenking – zeg maar als meditaties op grootstedelijk leven – in het laatste hoofdstuk opgenomen. Ze openen het zicht op de reikwijdte en de diepgang van de RVS aanpak. Ik dank de uitgevers (NAi, AIR, Transcity, Pact op Zuid, Premsela Stichting, episode) voor hun toestemming deze teksten in dit boek te mogen opnemen. Van alle fotografen die hun materiaal ter beschikking hebben gesteld dank 10 - 11 ik met name Otto Snoek en Joop Reijngoud. RONDLEIDING: LEESWIJZER Dit boek kan op vele manieren worden gelezen. Het biedt een overzicht van de RVS activiteiten en een inzicht in het achterliggende gedachtegoed. Oper a t ione e l: wa t is er geda an? Direct betrokkenen bij de concrete projecten kunnen nog eens nalezen wat er zich zoal heeft afgespeeld en wat er uiteindelijk uitgekomen is. Zijn de woorden echt daden gebleken? Ho ofdstuk 3 schetst de samenhang van de verschillende projecten. De bijdragen van alle betrokkenen worden uitvoerig beschreven. De foto’s verlevendigen de beschrijvingen en via de voetnoten kunnen sites op het Internet worden bekeken. Deze zijn in een lijst achterin het boek opgenomen. Tact isch en st r a t egisch: me t wi e en wa arom is he t zo geda an? Voor professionals, beleidsmakers en al diegenen die een bestuurlijke bemoeienis met deze projecten hebben, bieden ho ofdstuk 1 en 2 een uitwerking van de tactische en strategische inbedding ervan. In deze meer ‘theoretische’ hoofdstukken wordt beschreven hoe en op welke schaal coalities meerwaarde krijgen. Deze meerwaarde ontstaat als een project in verschillende tactische verbanden functioneert. Dat kan op de schaal van een straat, een buurt of een wijk gebeuren of via de school, verenigingen, maatschappelijke organisaties of (deel) ge meentelijke diensten. Op tactisch vlak draait alles om het verbinden van domei nen – fysiek, sociaal, economisch, cultuur – en het opschalen van een project. Ref l ect i e: wa t zi jn de acht er liggende gedacht en? Voor de politiek-filosofisch geïnteresseerde lezers biedt ho ofdstuk 4 een systematische presentatie van het gedachtegoed dat achter de RVS visie ligt. Ook dit kan weer op verschillende manieren worden gelezen. Tegen de achtergrond van het basisconcept ‘vakmanschap’ geeft het een inzicht in hoe er op dit moment door wetenschappers, bestuurskundigen en maatschappelijke organisaties over de waarde en rol van vakmanschap wordt gedacht. Filosofen onder de lezers kunnen kennis maken met een filosofie die niet van het individu en van identiteiten uitgaat, maar van relaties en netwerken. Het biedt een kritische analyse van het moderne denken en refereert aan het gedachtegoed van bekende hedendaagse denkers. Deze reflectie viseert een andere verstandhou ding tussen de vele groepen die de stad bevolken. Medit a t i e: wa t zi e j e a ls j e zo na ar de st ad k i jk t? Ho ofdstuk 5 ten slotte biedt stadsplanologen, designers, architecten, fotografen, filosofen en docenten op deze gebieden de gelegenheid om vanuit hun eigen vakgebied te zien hoe de RVS concepten politiek-retorisch en kritisch-analytisch worden ingezet om de stad anders te bekijken. De teksten die geselecteerd zijn fungeren als meditatieve blikopeners. w a t e r a a n voor a f g ing woorden a ls daden 12 - 13 C@AJKD<K8=BFIK@E><E AB Actief burgerschap DRIFT Dutch Research Institute for Transition dS+V dienst Stedenbouw + Volkshuisvesting ECP(i) educatie, communicatie, participatie (integratie) EDBR Economic Development Board Rotterdam EUR Erasmus Universiteit Rotterdam FI Fysieke Integriteit GGD Gemeentelijke Gezondheids Dienst HRO Hogeschool Rotterdam IAB International Advisory Board JOS Jeugd, Onderwijs en Samenleving KoZ Kijk op Zuid MFA Multi Functionele Accommodatie MBO Maatschappelijk betrokken ondernemen MVO Maatschappelijk verantwoord ondernemen OBR OntwikkelingsBedrijf Rotterdam PoZ Pact op Zuid RVS Rotterdam Vakmanstad/Skillcity S5 Scholier, student, stagiair, starter, skills SenR Sport en Recreatie SoZaWe Sociale Zaken en Werkgelegenheid SSV Schoolsport vereniging VJI Verweij-Jonker Instituut VDA Verlengd Dag Arrangement VSV Voortijdig schoolverlaten VVE Voor- en vroegschoolse educatie WBR Woningbedrijf Rotterdam WMO Wet Maatschappelijk Ondernemen 'N8K<I88EMFFI8= >@E>)''+$)''/ Op de avond van 12 mei 2004 rappen de Rotterdamse Woorddansers hun gehoor in de zaal van het Bibliotheektheater in Rotterdam warm als opmaat voor de 2 e Rotterdamlezing. Sadik Harchaoui, net aangetreden als directeur van Forum, modereert de avond. In de zaal zitten veel jongeren, maar vooral vertegenwoordigers van allerlei maatschappelijke organisaties, woningcorporaties, gemeentelijke diensten en de universiteit. Als universitair hoofddocent Filosofie aan de Erasmus Universiteit ben ik gevraagd om in het kader van een serie jaarlijkse Stadslezingen vanuit mijn wetenschappelijk onderzoek de staat van de stad op te maken. Een jaar daarvoor was het rapport De Staat van Rotterdam verschenen, een eerste brede bestandsopname van hoe Rotterdam er na de eeuwwisseling voorstaat. Niet best, menen de onderzoekers. Bovenmodale witte Rotterdammers trekken met hun kroost naar de randgemeenten, sociaaleconomisch zwakkeren waaronder veel allochtone gezinnen met problematische zonen blijven. De slechte resultaten halen de voorpagina’s van de landelijke kranten. Veel verkeerde lijstjes worden door Rotterdam aangevoerd. Rotterdamse politici en beleidsmakers zijn ontzet. Over de negatieve koppen in de NRC, maar toch ook over de resultaten. Onder de titel ‘Kleurloos Rotterdam 2025. Werk in uitvoering’ (ZIE 5.1) maak ik, als wetenschapper en Rotterdammer, terugblikkend vanuit dertig jaar wetenschappelijk onderzoek en maatschappelijke betrokkenheid bij allerlei initiatieven en projecten, vanuit mijn werk over, in en met de stad, mijn eigen bestand op. De constatering dat Rotterdam in tegenstelling tot de andere grote steden niet vergrijst, maar verjongt of vergroent is maatgevend voor mijn insteek. Op dat moment wordt in de dag- en weekbladen, op tv en de radio verontrust gesproken over de vergrijzing van voormalige babyboomers en hoe dit allemaal financieel moet worden opgevangen. In het licht van deze debatten en beschikbare onderzoeken extrapoleer ik mijn probleemanalyse van Rotterdam naar het jaar 2025. Voortbordurend op de kleurenmetafoor schets ik het kleurenpalet van de populatie in het toekomstige Rotterdam. Tentatief werp ik enkele prangende vragen op: wat betekent dit voor het beleid en hoe ziet een daadkrachtige aanpak er dan uit? De Rotterdamse Stadsvisie 2030 moet nog gepresenteerd worden. Men vindt het een interessante avond. Het woord danst en toch wordt er inhoudelijk gedebatteerd. Een van de positieve reacties op de lezing komt van de koepelorganisatie van Rotterdamse woningcorporaties in de persoon van Dries Ouwerkerk. Hij vraagt mij een werkbaar concept te bedenken dat woningcorporaties kan inspireren. Na de woontest van 2004 herbezinnen deze zich op hun rol in de wijken. Er is dan nog geen sprake van Vogelaarwijken en WWI gelden. Alle partijen zijn aan het schuiven. Samen met de architect Dennis Kaspori !, met wie ik in voorgaande jaren in grootstedelijke projecten heb samengewerkt , woorden a ls daden w a t e r a a n voor a f g ing presenteer ik in september 2004 het concept Vakmanstad. In de daarop volgende jaren wordt dit bijgesteld en aangescherpt in coproducties en coa lities, maar ook in gesprekken na presentaties voor private en publieke partijen. (ZIE 3.4) In de loop van 2006 worden er in samenwerking met Architectuur Instituut Rotterdam (AIR) een vijftal besloten sessies en drie publieke presentaties belegd om het ontwikkelingsmodel Rotterdam Vakmanstad met experts, ervaringsdeskundigen en beleidsmakers te toetsen. Problemen als voortijdig schoolverlaten, lage CITO scores, toenemende zwaarlijvigheid onder kinderen, het ondernemersklimaat in de wijk, de aard van actief burgerschap en de kwaliteit van het publieke domein passeren in deze sessies de revue. Het verslag ervan plus het concept van de bijgestelde strategie vormt de eerste publicatie: Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008 . " In een drietal openbare presentaties wordt RVS aan het Rotterdamse publiek gepresenteerd. In december 2006 bestaat dit uit beleidsmakers van gemeentelijke diensten en managers en pijlerhouders van het enkele maanden daarvoor geïnstalleerde Pact op Zuid, een samenwerkingsverband tussen de gemeente Rotterdam, drie zuidelijke deelgemeenten, woningcorporaties Vestia, $PNr8POFO 8PPOCSPOFO8PPOTUBE UPFOOPH%F/JFVXF6OJFFOIFU8POJOHbedrijf Rotterdam) en het Rijk. Pact op Zuid beoogt de bewonerstevredenheid te verhogen en de selectieve migratie op Zuid tegen te gaan. De toenmalige projectmanager Karin Schrederhof herkent in Rotterdam Vakmanstad een integrale visie die de pijlers fysiek, economie, sociaal en cultuur een gezamenlijke focus kan bieden. In overleg met wethouder Dominic Schrijer wordt RVS in mijn persoon gevraagd om de strategie in overeenstemming met de doelstellingen van Pact op Zuid naar een tactisch en operationeel vlak te vertalen en voorstellen te doen voor pilots. Dit is de uitgebreide rapportage van deze vertaalslag, de inbedding ervan in de RVS-strategie en een presentatie van het achterliggende gedachtegoed. Naast dit boek is er een zeer beknopt rapport 14 - 15 met aanbevelingen gepubliceerd. 16 – 17 woorden a ls daden JKI8K<>@J:? MC8B st r a t egisch v lak woorden a ls daden 18 - 19 ÊI<8C@J<I<EË@J;FFI;8:?K< ;88;BI8:?K1( A<NFI;KA< 9<NLJKM8E<<E@EQ@:?KA<$ Q<C=;@KI<8C@J<I<E <E ) A<Q<KA<@EFD;@K@EQ@:?K K<M<IN<IB<C@AB<E;@K @EQ@:?KI<8C@J<I<E % I<8C@J<I<E?FL;K;LJ@E;8K ;<EB<E<E;F<E#I<=C<:K@< <EG8IK@:@G8K@<J8D<E>88E% M<I8EKNFFI;<C@ABQ@AE MFFIA<@EQ@:?K<ED88BK M8ENFFI;<E;8;<E% 1.1 TRANSITIE: STRATEGISCH, TACTISCH, OPERATIONEEL, REFLECTIE EN MEDITATIE 21 DE STAD ALS MOBILISERINGMACHINE: NETWERKEN, TRAJECTEN EN KNOOPPUNTEN 23 DE STAD ALS EMANCIPATIEMACHINE: EDUCATIE, COMMUNICATIE, PARTICIPATIE 24 1.4 INTEGRALITEIT EN SAMENSCHOLING 25 1.5 VIDI-KERNBEGRIPPEN 28 29 1.2 1.3 1.5.1 1.5.2 VAKMANSCHAP INTERCULTURALITEIT: CULTUREEL EN SOCIAAL KAPITAAL - 1.5.3 RELATIE MET VAKMANSCHAP DUURZAAMHEID - DRIE ECOLOGIEËN: FYSIEK, SOCIAAL, MENTAAL RELATIE DUURZAAMHEID MET INTERCULTURALITEIT EN VAKMANSCHAP 1.5.4 INTEGRALITEIT - ECP(I) TRAJECT, S5 FOCUS EN DE WAARDESCHAAL 37 37 38 RELATIE MET INTERCULTURALITEIT, VAKMANSCHAP EN DUURZAAMHEID - 30 33 34 35 MOTORSCHIP NOORDEREILAND 40 41 havenarbeiders 1970 gastarbeiders 9IFE1IMJ)''0 Uhb X T Z ^ _ T] QPaT a d X \cT \ ^ QX [ X cT X c ^ ]S T a f X Y b b^ R X P P [ Rd [ cdaTT [ T R^ ]^ \X T _ ^ [ X c X TZ S T \^ V aPUX T werknemers liYXe jgfikj ? 8M F & M N F b\ee`j\Zfefd`\ ]\jk`mXcj glYc`\b\blejk M8BD8EJK8; 2010 ? Xlkfmi`a Z\ekild ? 9F& < L I nXk\i Zi\Xk`m\`e[ljki`\j Zfii\Zk`\\el`kjcl`k`e^ jk`dlc\i`e^\e[ffijkifd`e^ traj ec tontwi k kel aars M D9F bcPVT MKB autochtonen 2000 allochtonen st r a t egisch v lak woorden a ls daden van multicultureel overleven naar intercultureel samenleven gifa\Zkfekn`bb\cXXij [j"mfYi nfe`e^ZfigfiXk`\j GF b`e[$ mi`\e[\c`ab\ n`ab jgfik @:K e`\ln\d\[`X QaTSTbRW^^[ JBMI SKVR m\i^if\e`e^ :LCKLLIJK8; wijkbewoners 1990 etnische minderheden ZlckllijkX[ .o)+lli `e[`m`[lXc`jd\ dlck`Zlckli\\c c`Y\iXc`j\i`e^ mi`a\dXibkjkXXk i`j`ZfjXd\ec\m`e^ [^RP[V[^QP[ 1980 buitenlandse werknemers A L; F _Xm\ejkX[ qfe[X^jiljk ^\q`ejnXXi[\e dfefZlckli\\c d`[[\em\c[ m\iqfi^`e^jjkXXk i\Z_kjjkXXk bcPST][P]S 8I9<@;<IJ$ JK8; 20 – 21 INTER-ESSE TR^ [ ^ VX T Debatten over de aanpak van grootstedelijke problemen zijn het afgelopen decennium verrijkt met strategische begrippen als ‘integraliteit’, ‘gebiedsontwikkeling’ , ‘creative industry’, ‘cultureel kapitaal’ en ‘sociaal kapitaal’. Deze begrippen worden echter nog vaak als containerbegrippen ingezet: als een repeterende breuk met voorgaand beleid of als bezwerende mantra’s om hun on(be)grijpbaarheid te bezweren. Pilots moeten deze begrippen handen en voeten geven, maar van onderlinge afstemming van deze projecten is slechts zelden sprake. Vandaar dat Rotterdam Vakmanstad/Skillcity (RVS) het idee van een pilot loslaat en op tactisch vlak over trajecten spreekt, die op elkaar inhaken en netwerken vormen. RVS ontleent de strategische focus voor deze tactische trajecten aan een integrale probleemanalyse over tien schaalniveaus. Integraliteit is niet alleen van belang bij de aanpak van problemen, integraliteit is al maatgevend voor de probleemanalyse. Wat houdt integraliteit concreet in? Waaraan ontlenen interventies hun samenhang? Wat is de focus waardoor ze afstemming vinden en instemming krijgen? 1.1 - Transitie: strategisch, tactisch, operationeel, reflectie, meditatie Containerbegrippen circuleren aanvankelijk op diffuse wijze. Op den duur krijgen ze in debatten en overleg ongemerkt een reflexieve kwaliteit wanneer bij iedere interventie stelselmatig wordt gevraagd: en hoe zit het met de duurzaamheid, het sociale kapitaal, de integraliteit? Ze worden tot ‘markers’ voor een ander manier van kijken en handelen. Al sprekend beginnen ze in het dagelijks denken en doen van gesprekspartners in te dalen. Ook al worden deze begrippen nog niet in hun volle omvang en in onderlinge samenhang in planning en beleid ingezet en zijn ze nog niet in het collectieve bewustzijn van betrokken partijen verankerd, geleidelijk aan winnen ze aan kracht en betekenis. In een transitie van het strategische via het tactische naar het operationele vlak worden deze begrippen door RVS systematisch uitgewerkt. Samenhang en focus ontlenen strategie, tactieken en operationele trajecten aan een conceptueel denkkader dat het resultaat is van wetenschappelijke reflectie met een geëxpliciteerde politiek-filosofische component. In andere visies blijven machtsverhoudingen vaak onderbelicht, waardoor onderlinge spanningen niet bespreekbaar, laat staan communicatief inzetbaar zijn. Om debatten en overleg open te houden zodat nieuwe inzichten kunnen opkomen en doorwerken is er ook ruimte voor politiek-filosofische reflectie nodig. Soms moet er een stap teruggezet worden om alles nog eens tegen het licht te houden. Dat klinkt erg zweverig maar het wordt wat handzamer als we beseffen dat het hedendaagse ‘out of the box’ denken zo’n exercitie is: via niet direct relevante denkbeelden worden nieuwe perspectieven ontsloten die een andere kijk op grootstedelijke processen mogelijk maken. Afstemming van al deze vlakken, velden en trajecten vindt plaats door interventies bottom-up met alle betrokkenen door te nemen en te evalueren. Resultaten worden altijd teruggekoppeld naar de strategische visie die wordt st r a t egisch v lak woorden a ls daden bijgesteld en aangescherpt. Uitsluitend regisseren op afstand van bovenaf werkt niet. Zo’n regie is onthand: er is geen ‘grip’ op de praktijk. Echter, alleen maar ad hoc maatregelen nemen in de praktijk werkt evenmin. Zo’n regie is onthoofd. Het beleid is dan blind: er komt geen samenhang en focus – geen begrip – op het operationele vlak. Door voortdurend op tactisch vlak concreet afgestemd en gefocust te overleggen ontstaat samenhang. In dit communicatieve en participatorische afstemmingsproces ontstaat bottom-up samenhang als het doorspreken van de focus van verschillende groepen voortkomt uit een bereidheid tot samenwerken. Dat het in praktijk niet altijd makkelijk verloopt, heeft alles te maken met een gebrek aan afstemming van bestuurlijke competenties – gemeente, deelgemeente, diensten onderling hebben hun gebied van te voren afgebakend – met zakelijke belangen – van projectontwikkelaars, woningcorporaties, overheid – en met menselijke, al te menselijke onzekerheden die soms doortastend beleid frustreren. Veel procedures lopen door en langs elkaar of staan haaks op elkaar. RVS reflecteert daarom niet alleen op haar ontwikkelingstrajecten in de praktijk, maar overlegt ook voortdurend met beleidsmakers. Ze wil zo aanzetten geven voor een meer adequaat discours, waarin theorie en praktijk elkaar versterken. (ZIE 4) Met haar tienschalige analysemodel markeert RVS een omslagpunt in de naoorlogse Rotterdamse stadspolitiek. In de jaren zeventig van de vorige eeuw begint de (haven)arbeidersstad zich als cultuurstad te ontpoppen: de handelseconomie wordt een kenniseconomie, de verzuilde samenleving een netwerksamenleving. Ondanks grootschalige fysieke renovaties haken echter grote groepen Rotterdammers niet aan. De strategische visie die in Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008 wordt uiteengezet, positioneert, terugkijkend, de vakmanstad als een vergeten transitiefase, die nu, vooruitkijkend, als inhaalslag vereist is om deze groepen alsnog te laten aanhaken en meedoen. De huidige fysiek-economische vernieuwing van de stad mag niet in dezelfde fout vervallen. De haven drijft nu logistiek op ICT, in de cultuurstad licht het grootstedelijke imago op: de Erasmusbrug. Architectuur, festivals en creative industries zijn de trekkers. RVS meent dat deze externe adhesie niet los staat van interne c ohesie . Het gaat om co-positionering. Het ‘woninkrijk’ Rotterdam als geheel van netwerken en trajecten wordt kapitaalkrachtiger en krijgt meer samenhang als maatschappelijke processen herijkt worden in termen van s ociaal en cultureel kapitaal . De grote vraag is: hoe renderen deze als fysiek kapitaal ? Gaat de bewonerstevredenheid omhoog en stopt selectieve migratie door – naast fysieke investeringen en economische stimulansen- te investeren in sociale en culturele infrastructuur? RVS als ontwikkelingsstrategie legt het accent op sociaal-culturele, sociaaleconomische en cultuur-economische lange termijn investeringen. Deze 22 - 23 worden in educatie- en participatietrajecten in de wijken en buurten van Rotterdam Zuid uitgerold. Deze trajecten krijgen samenhang op thematische interactievelden (ZIE 2) en focus door de ontwikkelingstrajecten. (ZIE 3) Deze transitie vergt een aan RVS ten grondslag liggend scenariodenken dat con# ceptueel geschraagd wordt door een politiek-filosofisch perspectief. (ZIE 4) Daarmee wil RVS niet alleen een andere blik op Rotterdam openen maar ook andere praktijken opzetten waarin deze visie wordt gerealiseerd. Door anders te kijken en te analyseren beoogt zij productieve samenwerking, ontvankelijk samen wonen en betrokken samenleven. 1.2 - De stad als mobiliseringmachine: netwerken, trajecten en knooppunten Volgens de rekenmodellen van de Verenigde Naties woont het overgrote deel van de wereldbevolking in het jaar 2030 in steden. In Europa zelfs meer dan 80%. Deze ontwikkeling is even onomkeerbaar als de klimaatsverandering. Beide vergen een transformatie in het denken over en het omgaan met pe ople, planet, profit en prosperity . $ Zo’n visie houdt rekening met de immense mobiliteit die door onze excessieve leefwijze in zichzelf verstrikt raakt: net als internationale immigratie politieke daadkracht blokkeert, zo stokt onze automobiliteit in files. % De stad is een mobiele kluwen van netwerken die bestaat uit talloze trajecten die elkaar op verschillende schalen kruisen. Op fysieke schaal zijn dat vooral wegen waarover stedelingen, forenzen, consumenten en cultuurgrazers & zich bewegen, maar overdrachtelijk fysiek gaat het ook over wooncarrières. Op economische schaal doorkruisen virtuele financiële transacties actuele loopbanen. Op educatieve schaal versterken stagetrajecten schoolcarrières. Met computers \m\e\d\ek\e Yife1J\ej\f]gcXZ\#[J"M#)''+ st r a t egisch v lak woorden a ls daden en mobieltjes zijn door deze netwerken virtuele trajecten geweven die, net als snelwegen, worden aangelegd en beheerd. Netwerken is voor alles een werkwoord. Netwerken krimpen en dijen uit, ze vertakken zich en verdichten. Vanuit dit dynamische netwerkperspectief verschijnt Rotterdam op de wereldkaart als een regionaal knooppunt van sociaal-culturele interacties en financieel-economische transacties. ' Ook al is het niet langer hèt kenmerk bij uitstek, ( migratiestromen en transitie blijven beleidsmatig een onderscheidend kenmerk van deze stad. 173 nationaliteiten bevolken inmiddels de voormalige ‘transitopolis’ Rotterdam. Hun sociaal-culturele diversiteit heeft traditioneel homogene wijken veranderd. De door Stadsvisie 2030 beoogde fysiek-economische gentrification – het boven-modaal opwaarderen van de wijkpopulatie – moet bewonerstevredenheid herstellen en selectieve migratie van bovenmodalen proportioneel terugdringen. Enige relativering is op zijn plaats. Nu baart selectieve migratie politici en beleidsmakers weliswaar zorgen, maar ‘suburbanisering’ en migratie is eigen aan grootstedelijkheid. Ook bewonerstevredenheid is een relatief begrip. De eisen die vroeger aan bewegingsvrijheid, bereikbaarheid, veiligheid en de beschikbaarheid/toegankelijkheid van sociaal-culturele en educatieve faciliteiten werden gesteld zijn in de loop van de afgelopen 50 jaar exponentieel opgeschroefd. Leefbaarheid staat pas sinds kort hoog op de politieke agenda en heeft te maken met de gefnuikte ambities van verschillende bevolkingsgroepen die daar allemaal hun eigen motieven voor aandragen. Om daaraan tegemoet te komen vergt de gewenste opwaardering volgens RVS naast economische versterking en fysieke verdichting ook infrastructurele maatregelen op het gebied van onderwijs, sport en cultuur. Dit vereist een diepte-investering in bestaande netwerken en een intensievere verknoping van trajecten in deze netwerken. 1.3 - De stad als emancipatiemachine: educatie, communicatie, participatie Sociaal-economische mobiliteit werd ooit uitgedrukt in termen van emancipatie. Vandaar dat de stad weer als emancipatiemachine op de kaart is gezet. Emancipatie gaat in eerste instantie over groepen en niet over individuen. Het is dus maar de vraag of onze hyperindividualistische samenleving nog zo’n term verdraagt. RVS verlegt daarom het accent naar relationele netwerken en situeert individuen daarbinnen als knooppunten. Mobiliteit binnen zo’n netwerk is een vorm van emancipatie. Integratie wordt een kwestie van verknopen waardoor het als beleidsterm zijn normatieve lading verliest. Bewegingsvrijheid bevordert keuzevrijheid. Psychologisch kan een individu weliswaar opgevat worden als een autonoom wezen dat, onafhankelijk beslissend en rationeel wikkend en wegend, zich een positie in de samenleving verwerft. Echter, de soms zeer geraffineerde, maar vaker weinig subtiele beïnvloeding van het consumentengedrag holt dit onafhankelijke oordeel flink uit. Toch wordt in onze 24 - 25 consumptiesamenleving de illusie van autonomie als vrije zelfbepaling gekoesterd. Dat is een vreemde paradox. Het heeft iets schizofreens. Het hedendaags narcistisch hyperindividualisme is nog maar met een dun draadje verbonden met het 19 e -eeuwse individualisme dat een collectief gedra- gen emancipatieproces inspireerde. De mondige burger – het product van moderne emancipatie – beriep zich nog op zelf verworven rechten en deze werden door plichten in balans gehouden. Nu houden kritische consumenten zich in de transactiesamenleving vol risico’s – van aanslagen tot ontslagen – claimend staande op de vrije markt. Tegen deze achtergrond heeft emancipatie als kernbegrip van grootstedelijke verticale mobiliteit aan zeggingskracht ingeboet. Als emancipatiemachine is de stad allereerst een mobiliseringmachine. Hedendaagse emancipatie dankt intensiteit en omvang aan de digitalisering van interacties en transacties. Opvoeden en leren gebeurt steeds meer op interactieve wijze. In onze informatiesamenleving is communicatie de crux. Kinderen socialiseren via mobieltjes – Hyves , Facebo ok , You Tube – via de straat en de markt – logo’s en brands. Publieke interacties bepalen in toenemende mate hun denken en doen. Formats en informatie zijn voor nagenoeg iedereen beschikbaar. Het gaat meer over hoe te leren dan wat te leren. (ZIE 4.3.2B) In deze context heeft de nieuwe emancipatie zijn paternalistische habijt afgelegd. Hedendaagse emancipatie laat zich in een drietal andere termen vertalen: educatie, communicatie en participatie. Integratie volgt in hun kielzog. De consequenties van dit inzicht in het vernetwerkte bestaan liggen voor de hand: wil je buurten krachtiger maken dan moet je individuen ondersteunen door hen met bestaande netwerken te verbinden. Door hen zo in hun kracht te zetten kunnen ze met anderen hun competenties en talenten ontwikkelen. Dit vergt 1 ) het communicatief versterken van netwerken waarbinnen ze participeren; 2 ) het ontwikkelen van communicatieve, sportieve, sociale en culturele vaardigheden waardoor deelnemers, ingebed in groepsprocessen, hun zelfvertrouwen vergroten en (zich) hun ambities realiseren. RVS bevordert zo binding en overbrugging . (ZIE 4.2.1A) Ze initieert trajecten en verbindt deze op verschillende schalen met bestaande netwerken. Haar strategische kernactiviteiten zijn delen, mededelen en deelnemen, oftewel educatie, communicatie en participatie. Indelen of integratie volgt rechtvaardige verdeling. 1.4 - Integraliteit: sporten en samenscholing Hoe vertaalt dit zich naar de praktijk? Grootstedelijke problemen zijn kwalitatief verschillend: zwaarlijvigheid, armoede, te zwarte scholen, onvoldoende geëquipeerd jongerenwerk, disproportionele werkloosheid, wateroverlast, beleidsverkokering. Dit alles ontvouwt zich op verschillende schalen: existentieel, sociaal, cultureel, fysiek, economisch of op die van de veiligheid. Een integrale visie realiseert coalities tussen private en publieke partijen en verschaft planmatig bewegingsvrijheid tussen en op zoveel mogelijk schalen. RVS herformuleert integraliteit als samenhang en focus. Ze schaalt analyse en aanpak van afzonderlijke problemen open op, zodat er zich steeds weer nieuwe coalities kunnen vormen. Dat een adequate aanpak van voortijdige schoolverlaters en het ontbreken van startkwalificaties op de arbeidsmarkt met elkaar samenhangen snapt iedereen. Maar hoe hangen deze problemen samen met zwaarlijvigheid van Turkse 26 - 27 st r a t egisch v lak woorden a ls daden moeders of het weinig florissante verenigingsleven binnen de breedtesport? Een vierde brugverbinding over de Maas komt helemaal niet in beeld. De eerst genoemde problemen vereisen een pedagogische, een educatieve of een repressieve aanpak, terwijl de tweede groep is gebaat bij het bevorderen van een actieve leefstijl en een sportcultuur. Wat deze fysieke stimulansen van doen hebben met een fysieke interventie als een brug is onduidelijk. Een voorbeeld op educatieve schaal verduidelijkt wellicht hoe integrale analyse en aanpak werken. Rotterdam Sportsupport heeft de schoolsportvereniging geïntroduceerd: een viertal sporten wordt in een wijk aan de daar gevestigde scholen aangeboden. Trainers van sportverenigingen geven clinics . Leerlingen en hun ouders worden lid van deze verenigingen. Zo’n schoolsportvereniging wordt een knooppunt in een zich op verschillende schalen vertakkend netwerk. Daarin worden trajecten met elkaar verknoopt. Oplossingen worden in verknopingen vertaald: trajecten worden op elkaar aangesloten, zodat jongeren kunnen doorgroeien. Door sport op de basisschool te bevorderen en via clinics en coaches het contact met sportverenigingen te versterken, kan een eerste stap gezet worden om kinderen in creatieve en competitieve zelfdiscipline te interesseren en ouders bij vrijwilligerswerk te betrekken. Kinderen leven, zeker sinds de afbraak van het maatschappelijk middenveld, na school meestal op straat. De straatcultuur die zich in de kloof tussen school en thuis nestelt, kan naast een vangnet voor jongeren ook een trampoline zijn voor verticale mobiliteit. Een brede sportcultuur kan een actieve leefstijl richting geven. Naast reguliere binnen- en buitensporten worden urban sp orts – freerunnen, bmx, citybike, skaten – steeds belangrijker. Sport schoolt jongeren niet alleen sportief, maar ook sociaal en cultureel. Ze leren meerdere skills . Met skills wordt meer aangeduid dan alleen maar de vaardigheden: het gaat ook om het ontwikkelen van het talent en de praktische uitoefening ervan in groepsverband. (ZIE 4.3.1B) Sport vormt een schakel op een bewegingstraject dat zich van een actieve leefstijl in de vroege jeugd via een sportcarrière in de adolescentenfase in de latere levensfasen naar werk in de fitnesseconomie kan ontwikkelen. Voor sportcultuur is in de kanskaart Stadionpark beleidsmatig een verbindende rol weggelegd (ZIE 3.2.3) net als voor eetcultuur in de kanskaart Eat & Meet. (ZIE 3.3) Zakken we naar de schaal van het gezin terug dan kan een nauwelijks gevulde buurtparkeergarage hergebruikt worden voor een ander traject: overdag kunnen er fietscursussen voor moeders met een allochtone achtergrond worden gegeven. Zo wordt hun actieve leefstijl bevorderd en kunnen ze al fietsend een rolmodel voor hun kinderen zijn waardoor deze een stuk mobieler worden. Daarmee vervalt het argument dat kinderen niet naar de verenigingen aan de rand van de stad kunnen gaan omdat het openbaar vervoer te duur is. Overheden kunnen natuurlijk ook overwegen sportvelden niet aan de buitenrand van de stad te situeren, maar in de wijken zelf. Wellicht compenseert deze investering in sociaal en cultureel kapitaal uiteindelijk de hoge grondprijs. Budgettaire verkokering maakt de aanleg in de wijk vaak onmogelijk. st r a t egisch v lak woorden a ls daden Zo zijn er meerdere vliegen in één klap te slaan: iedereen beweegt op de fiets, kinderen sporten op school en op straat waardoor ze zelfdiscipline en meer concentratie opbrengen wat hun leerprestaties en motivatie op school versterkt. Het ‘performen’ van op hen toegesneden sportieve en sociale skills verhoogt hun status in de klas. Hun nieuwe prestaties dwingen respect af bij medeleerlingen die hen eerst links lieten liggen. Verhoogde concentratie, betere inbedding in sociale netwerken en stimulansen van thuis kunnen vroegtijdige schooluitval tegengaan en daarmee de kansen op de arbeidsmarkt vergroten. De verbinding van deze aanpak op een hogere educatieve schaal maakt nog meer coalities en trajecten mogelijk. Als we ons tot VO-jongeren beperken dan kan het gentrifyen van wijken baat hebben bij het vasthouden van deze potentiële bovenmodale tweeverdieners. Komen ze uit de wijken, dan is het zaak om deze potentie na hun studie te realiseren. In de netwerkvisie van RVS zijn wooncarrières voor studenten cruciaal. Dit houdt in dat eerst veel studenten of studenten alleen in een pand wonen, ze dan gaan samenwonen om vervolgens als bovenmodale tweeverdieners hun kinderen op een goede school in de wijk te doen. Het is ook verstandig om in te spelen op het academisch beleid om studenten stages te laten lopen op scholen en onderzoek in de wijken te laten verrichten. Topstudenten tijdelijk goedkoop in dure huurflats laten wonen is een optie, maar een integrale aanpak vergt meer. Stagetrajecten en wooncarrières kunnen, zoals nu bijvoorbeeld op de Dordtselaan op Rotterdam Zuid gebeurt, in elkaars verlengde liggen. In zo’n integraal perspectief komt na een opschaling naar het fysieke domein de bouw van een vierde stadsbrug ook in beeld. Wanneer deze brug in de Parkstadvisie die aan de Maasoever boven de wijk Feijenoord is gepland, deze wijk met het universiteitsterrein Woudestein verbindt, kunnen studenten dicht bij de campus en toch op Zuid blijven wonen. Bij zo’n opschaling dienen we naast integraliteit het tweede ijkpunt van het huidige beleid niet uit het oog te verliezen: duurzaamheid. Misschien moet het helemaal geen brug zijn. Zo’n object geeft altijd problemen met vrachtvervoerders. Met een metrobuis valt een dubbele slag te slaan. Zeker als die metro op groene stroom rijdt en de afremenergie wordt hergebruikt, zoals nu al gebeurt. Zo zijn we via onderwijs, sport op de fiets en het openbaar vervoer doorgeschoven naar de meest problematische schaal waar een term als leefbaarheid zijn bliksemcarrière aan dankt: de openbare ruimte in de buurt. Al deze interventies zouden er wel eens toe kunnen leiden dat de kwaliteit daarvan aanzienlijk groter wordt omdat het gebruik ervan intensiever en bewuster wordt. 28 - 29 1.5 - VIDI–Kernbegrippen: vakmanschap, interculturaliteit, duurzaamheid, integraliteit Duurzaamheid en integraliteit zijn twee cruciale ijkpunten binnen het Rotterdamse beleid. RVS voegt er een tweetal aan toe: vakmanschap en interculturaliteit. Samen vormen dit de strategische VIDI-kernbegrippen: vakmanschap, interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit. Deze kernconcepten komen voort uit een politiek-filosofisch gedachtegoed dat primair uitgaat van relaties, reflectie breder opvat, verantwoordelijkheid geschaald definieert en interesse tot basishouding maakt. (ZIE 4) Dit verklaart het accent op netwerken en trajecten, op coproducties, cocreaties en coalities, en daarmee op inter culturaliteit in plaats van multiculturaliteit. (ZIE 4.2.1C) Hiermee wordt duidelijk waarom interesse de basishouding is: het is als belanghebbende betrokkenheid de grondslag van open relaties tussen mensen. Psychologisch is interesse een houding, maar als wezenlijke trek van het menselijke bestaan is het een existentieel fenomeen. Het ‘inter’ van interesse – letterlijk betekent het ‘tussen-zijn’ – benadrukt de positie van individuen als unieke knooppunten in relationele netwerken. De VIDI-kernbegrippen versterken elkaar onderling. Ze maken de overlap tussen de pijlers zichtbaar. Dit is in het onderstaande schema aangegeven: pijlers en kernbegrippen zijn over elkaar heen gelegd. RVS probeert bij de operationalisering zoveel mogelijk kernbegrippen in verbindingstrajecten te verdisconteren. Zo wordt de integraliteit binnen de pijlerstructuur zichtbaar. In de RVS-trajecten Fysieke Integriteit en De markt van morgen is dit gerealiseerd. (ZIE 3.1/3.3) Zlcklli ePZ\P]bRWP_ X]cTaRd[cdaP[XcTXc \Zfefd`\ jfZ`XXc SddaiPP\WTXS X]cTVaP[XcTXc ]pj`\b De vier kernbegrippen zijn allereerst beleidstermen. Maar elk begrip heeft ook politieke en ethische aspecten. Het zijn deze ethisch-politieke aspecten die machtsaanspraken – zowel in als tussen individuen – expliciet maken. Dit heeft consequenties voor de houding en het gedrag van de betrokken: Waarom is deze aanpak juist? Waarom kan dit niet zo worden aangepakt? Wie is hier precies verantwoordelijk? Wat betekent aansprakelijkheid hier? 1.5.1 - Vakmanschap Aan het eerste kernbegrip ontleent Rotterdam Vakmanstad/Skillcity haar naam: vakmanschap. Vakmanschap is meer dan een retorische tegenzet in een gedigitaliseerde kenniseconomie. (ZIE 4.3) Deze keuze stemt overeen met de specifieke samenstelling van de Rotterdamse beroepsbevolking en het aanwezige oplei- st r a t egisch v lak woorden a ls daden dingsniveau. Het gaat er niet om een nostalgisch 19 e-eeuws begrip van stal te halen, maar om een aan deze tijd aangepaste vorm van vakmanschap te formuleren. Er zijn natuurlijk ook vakvrouwen te over, zodat we misschien van ‘vakmensschap’ moeten spreken. (ZIE 5.12) Maar meer dan dit soort nuanceringen beoogt RVS een levensvatbaar concept van vakmanschap te formuleren dat is afgestemd op de eisen van 21 e -eeuws ‘globaal’ samenleven. De eerste vertaalslag betreft het nostalgische beeld van de stabiele dorps- of leefgemeenschap waarmee vakmanschap als ambachtelijkheid wordt geassocieerd. Dit beeld is even hardnekkig als achterhaald. Het door de meeste woonof autonome dorpen ontwikkelde fysieke format is inmiddels volledig kleinstedelijk: werk, vrijetijdsbesteding en leefstijl mogen dan wat minder hectisch, kleinschaliger en sociaal-cultureel minder goed gefaciliteerd zijn, door media, malls en mobiliteit houdt het dorpse leven gelijke tred met het stadse leven. De problemen zijn ook vergelijkbaar of dat nu door autochtone krimp of allochtone instroom komt. Opposities die voorheen maatgevend waren voor het onderscheid tussen stad en platteland gelden slechts in afgezwakte vorm, maar zijn niet doorslaggevend voor de leefstijl. ! Evenmin als local tegenover global staat – ‘we are the world’ – staat rural dus tegenover urban . Ook in dorpen draait het beleid om leefstijlen, leefmilieus en lichte gemeenschappen waarin traditionele tegenstellingen vervagen. Net als dit leven glokaal en rurbaan is, is vakwerk inmiddels geheel verweven met kennisnetwerken. (ZIE 4.3.2C) Een fenomeen als ‘masterclass’ maakt dat in een keer duidelijk. Vakmanschap draait niet uitsluitend om handwerk of ambachtelijkheid. Het accent ligt op skills. In termen van het huidige competentiegerichte leren: combinaties van vaardigheden, houdingen en vakkennis. Vakmanschap opent een breed spectrum van skills: vakmatige natuurlijk, maar ook sportieve, sociale, culturele en mentale skills. (ZIE 4.3.3.2B) De politieke – of beter: micropolitieke (ZIE 4.2.2.1) – kwaliteit van vakmanschap ligt per definitie besloten in de gezel-meester verhouding. Hoe deze in de huidige informatiesamenleving uitwerkt, verschilt. Nu eens leggen studies het accent op de ethisch-politieke aspecten, met name op de verdisconteerde waarden en deugden, dan weer op de economische aspecten. " Door elementen als leergierigheid, kwaliteitsbesef, beroepstrots, integriteit en verantwoordelijkheid gaan in vakmanschap denken en doen, vakkennis en vakkundigheid in elkaar over. 1.5.2 - Interculturaliteit: cultureel en sociaal kapitaal Het kernbegrip ‘interculturaliteit’ bekt nog wat onwennig, ook al circuleert het als cultuurpolitiek concept vanaf het begin van de jaren negentig in internationale debatten. (ZIE 4.2.1C) " Onder voorzitterschap van Ruud Lubbers heeft de International Advisory Board (IAB) aan de Economic Development Board Rot30 - 31 terdam (EDBR) enkele adviezen voor toekomstig beleid meegegeven: in 2030 is Rotterdam dé interculturele hoofdstad van Europa. # Wat ‘intercultureel’ op ‘multicultureel’ voorheeft, is precies het accent op de relationele speelruimte van ons bestaan: het inter . Het vele – multi – van identiteiten is slechts waardevol in zoverre het ‘vele’ na twee of meer generaties allerlei hybride tussenvormen heeft opgeleverd. Dit ‘tussen’ of ‘inter’ als kernkwaliteit van het begrip interculturaliteit resoneert ook in interesse . Interculturaliteit gaat niet over het ophalen van bruggen tussen culturen, zelfs niet meer over bruggen bouwen. Interculturaliteit geeft aan dat allerlei culturen al in onze grootstedelijke interacties en transacties doorwerken zonder dat we het doorhebben. Als brugfunctie focust interculturaliteit op overdracht en uitwisseling, op interactie en transformatie. En dat op vele schalen. Voorbij de beproefde culinaire uitwisselingen in fusion c o oking en de ongehoord muzikale interacties van de wereldmuziek, is het hybride karakter van culturele praktijken het uitgangspunt. Rotterdam was in 2001 Europa’s Culturele Hoofdstad. Nu – in 2009 – is ze Europa’s eerste Jongerenhoofdstad. Het ligt voor de hand om in de enige stad van de G4 die verjongt de relaties tussen culturen te versterken, mede gezien de bevolkingssamenstelling van inmiddels 173 nationaliteiten. In plaats van identiteiten van de afzonderlijke culturen te onderhouden – te ‘entertainen’ – wil RVS met deze inter culturele insteek het multiculturele drama achter zich laten. Dit kan als integratie en emancipatie worden herijkt als educatie en participatie. Cultuur en cultiveren zijn naast kwaliteit en interesse belangrijke begrippen in het RVS discours, zeker als het om educatie, communicatie en participatie gaat. In Stadsvisie 2030 en aanvankelijk ook in de aanpak van Pact op Zuid staat de beleidspijler cultuur enigszins afzijdig. Hij lijkt nauwelijks te steunen. Misschien is ‘cultuur’ inmiddels zo vanzelfsprekend dat zij nauwelijks meer opvalt. % In die zin is cultuur meer een onderlegger dan een pijler. Maar cultuur vergt wel voortdurend onderhoud. Achterstallig onderhoud kan zich op den duur wreken in de vorm van sociaal isolement of agressieve onverschilligheid van groepen. Dit isolement kan ook het effect zijn van een monomane opvatting van cultuur, waardoor groepen zich niet meer met de samenleving identificeren. Hoe dan ook, het valt vooral op als cultureel bewustzijn ontbreekt. Wat zich dan toont is niet zozeer een peilloze, duistere diepte als wel een volstrekt vanzelfsprekende oppervlakkigheid die aan nietszeggendheid grenst. Cultuur is voor sociale relaties onontbeerlijk. Teveel van hetzelfde is dodelijk. Cultuur moet niet gelijkgesteld worden met hogere beschaving, en zeker niet als een equivalent van grotere bestedingsruimte. Na de kredietcrisis is dit voor nagenoeg iedereen wel duidelijk. De cultuurstad Rotterdam dient waarde te hechten aan een brede cultuur die tot in de haarvaten doorwerkt. Met de door dS+V in 2003 uitgebrachte culturele ecologie van Rotterdam Sense of place wordt een poging gedaan die breedte in zijn alledaagse beweeglijkheid in kaart te brengen. De atlas toont waar cultuurgrazende Rotterdammers zich op welk uur van de dag en de nacht naartoe bewegen. Het samenstellen van deze atlas mag dan mede ingegeven zijn door economische overwegingen, het toont niettemin het vanzelfsprekende belang van cultuur. Rotterdamse investeringen in cultureel kapitaal renderen nationaal en internationaal. Internationale festivals en evenementen worden goed bezocht. Richard Florida betoogt in zijn boeken over de aard en rol van de creatieve klasse onder st r a t egisch v lak woorden a ls daden welke omstandigheden cultureel kapitaal rendeert. & Ook al benadrukt hij dat het cultureel en sociaal kapitaal in ‘echt’ kapitaal wordt omgezet via de ‘bovenkant’ van de samenleving, terloops wijst hij er op dat creative industry ook bottom-up ontwikkeld kan worden door creativiteit in de wijken te bundelen: “Creativiteit in de wereld beperkt zich niet tot de Creatieve Klasse (…) Ik ben er heilig van over tuigd dat de sleutel tot het verbeteren van het overgrote deel van onderbetaalde, deels werkloze en misdeelde mensen niet in sociale dienst programma’s of par t time baantjes zit (…) maar in het a f tappen van de creativiteit van deze mensen”(10). Deze gedachte valt af te lezen aan het beleid van de kunst en cultuurpijler: het stimuleren van de creativiteit van bewoners. Dat dit niet vroeg genoeg kan beginnen ligt voor de hand. In zijn volgende boek accentueert Florida nogmaals de noodzaak van een open samenleving die strategisch met cultureel en sociaal kapitaal speculeert. ' Op wijk- en buurtniveau rendeert cultureel kapitaal als sociale cohesie. Dat het genereren van sociaal en cultureel kapitaal diepte investeringen vereist mag duidelijk zijn. ( Wat gecultiveerd wordt, is het sociale, dat wil zeggen het inter . Ontmoetingen faciliteren is de bottom line van het cultiveren van het inter. Dit gebeurt vaak via entertainment , maar infotainment en edutainment zijn ook opties. Cultuurspreiding vereist echter drie elementen: educatie, communicatie en participatie. De interactiviteit die mogelijk wordt gemaakt door informatie- en communicatie technologie intensiveert educatie. In ICT is de C (communicatie) doorslaggevend omdat dit de grondslag van serieuze participatie is. Participatie werkt optimaal als alle partijen elkaar serieus nemen in hun bijdrage, hoe minimaal ook. YOUR WORLD zoals het Jongerenjaar in Rotterdam uiteindelijk is genoemd, maakt zich sterk door creativiteit in alle lagen van de jongerenpopulatie te bevorderen. In het Jongerenjaar wordt op verschillende schalen – van centrum tot buurt – een creatieve infrastructuur uitgerold om een specifiek Rotterdamse jongerencultuur te realiseren. Dat dit geen makkelijk opgave is, mag duidelijk zijn. Participatietrajecten voor jongeren van 12 t/m 27 jaar vinden we in formats als Dynamic Duo’s: voor een bepaalde periode sluiten een jongere en een volwassene een coalitie om ervaringen, kennis en kennissen uit te wisselen en voor elkaar netwerken te ontsluiten. ! Wil de aanpak van YOUR WORLD op lange termijn slagen dan vergt dit voorbereidende educatieve trajecten op de Brede school. (ZIE 3.1) Via wijkarrangementen of dagarrangementen ! – 6 uur per week extra lestijd voor cultuur en sporttrajecten – kan de gewenste infrastructuur verdiept en verbreed worden. Jongeren vanaf 12 jaar komen ook via snuffel- en maatschappelijke stages in aanraking met andere netwerken. Door dit brede spectrum van activiteiten leren ze culturele èn sociale skills aan. Doordat hun 32 - 33 talenten worden aangeboord en hun potenties worden gerealiseerd cultiveren leerlingen indirect een andere verstandshouding ten opzichte van hun medeleerlingen, docenten, buren en ouders. Hier krijgt interculturaliteit een sociaalpolitieke kwaliteit. Het exclusieve onderscheid tussen Kunst met een grote K en kleinkunst of amateurkunst, tussen Cultuur met een grote C en cultuurparticipatie is opgeheven. Het gaat om cultuurspreiding, niet om beschaven. Het gaat om een cultiveren van het inter om cultureel en sociaal kapitaal te laten renderen. !! Wil het doorwerken in de wijken, dan zijn nieuwe cultuurtrajecten vereist zoals het door de Stichting Kunstzinnige Vorming Rotterdam (SKVR) ontwikkelde schoolproject ‘Ieder kind een instrument‘. !" Educatie van, communicatie met en participatie door jongeren sluiten naadloos aan bij een breed spectrum van culturele trajecten, waarvan talentscouting en podiabeheer de sluitstukken vormen. De door Florida beoogde ‘verdieping’ van het creatieve industrie begrip staat letterlijk in de kinderschoenen. Re l a t i e me t v akmanschap – Vakmanschap en interculturaliteit versterken elkaar niet alleen op educatief, maar ook op economisch vlak. Met Florida’s opmerking in het achterhoofd kan cultureel ondernemen als een variant van creatieve industrie worden begrepen. Daar vindt de vertaalslag van creatieve bedrijvigheid aan de onderkant van de samenleving daadwerkelijk plaats. Met het oog op de co-positionering van de stad is naast de jaarlijkse festivals en internationale festiviteiten – adhesie voor de cultuurstad – cultureel ondernemen van groot belang voor de c ohesie in de vakmanstad. Door sociale en culturele trajecten te verknopen en tot netwerken uit te bouwen wordt interesse ‘vermarkt’. Bij creative industry wordt vaak gedacht aan een infrastructuur van kleine dienstverlenende bedrijfjes in sectoren als architectuur, design, mode, film en fotografie. Door een verbreding van het begrip komt het accent nu eens op cultuur en kunst, dan weer op vakmanschap te liggen. In de deelgemeente Charlois worden door productateliers vakbekwame wijkbewoners ingehuurd om het voorwerk of de afwerking van kunstproducten te verzorgen. Zo werkt WANDSCHAPPEN samen met vakvrouwen uit de wijk. Zij maken deel uit van een ‘productielijn’ van designproducten waarin ook wordt samengewerkt met gerenommeerde designbureaus als MOOOI en DROOG en met de topdesigners Hella Jongerius en Marcel Wanders. !# Indirect hebben allochtone vrouwen zo een lijntje met het Museum of Modern Art (MOMA) in New York. Een andere, grootschaliger invulling vormt de combinatie van cultureel en etnisch ondernemen. Deze interculturele verbinding met vakmanschap is een van de trajecten die RVS samen met Freehouse, Vestia en Kosmopolis op 6 en 7 juni 2009 op de Afrikaandermarkt heeft uitgerold. (ZIE 3.3) Voor woningcorporaties blijft ondersteuning van zulke trajecten een heikele onderneming, omdat het nooit duidelijk is hoe investeringen in het sociale en culturele domein op de lange duur worden terugverdiend. Een recent rapport toont dat de renderingscoëfficiënten van sociaal en cultureel kapitaal in fysiek kapitaal – bewonerstevredenheid en woningwaarde – niet helder zijn. Sociaal kapitaal wordt vooral gegenereerd door te desinvesteren, dat wil zeggen door huizen te verkopen aan huurders die zich daardoor meer verantwoordelijk gaan voelen voor hun woning en woonomgeving. Toch besluit deze vergelijkende studie met de conclusie dat het niet eenduidig is – dat de investeringen van st r a t egisch v lak woorden a ls daden woningcorporaties ook echt geen effect hebben gehad ”. !$ Het grote probleem blijft hoe investeringen in sociaal – en cultureel – kapitaal uiteindelijk fysiek en economisch renderen. Simpel gezegd, hoe door het opknappen van pleinen en structureel organiseren van buurtevenementen bewoners zich realiseren wat hun verantwoordelijkheid voor de woonomgeving is en zich dienovereenkomstig gaan gedragen. 1.5.3 - Duurzaamheid Het derde kernbegrip is duurzaamheid. Het IAB heeft de EDBR nog een tweede advies meegegeven: Rotterdam is in 2030 – wanneer de huidige stadvisie gerealiseerd is – de minst CO 2 uitstotende stad van Europa. Grootschalige en grootscheepse infrastructurele ingrepen zijn nodig. Dat is niet zo eenvoudig. Dat geldt ook voor de waterhuishouding. Rotterdam is het putje van Europa: rivieren denderen van de geërodeerde berghellingen door gekanaliseerde rivierbeddingen richting Rotterdam, de neerslag in de zomer neemt exponentieel toe en de zeespiegel stijgt. Iedereen beseft dat een grootschalige aanpak onvermijdelijk is. Een nieuw singelplan, opslagreservoirs onder parkeergarages zoals in de Museumdriehoek en een geprojecteerde visie van Rotterdam als Waterstad !% zijn slechts het begin. Een duurzame aanpak dient integraal over de hele breedte van het beleid uitgerold te worden. Rotterdam heeft inmiddels ideëel de consequenties van de urgentie van duurzaamheid getrokken. Zij heeft zich aangesloten bij Clintons Climate Initiative en voor haar nijpende waterhuishouding Climate Proof ontwikkeld. Maar naast Rotterdam Climate Initiative, Climate Proof (ZIE 5.7) en Craddle to Craddle !& zullen ook inzichten van maatschappelijke groepen serieus genomen moeten worden. Wat houdt dit kernbegrip in? En wat zijn de politieke, sociale en ethische consequenties? De Engelse term sustainability wordt in de jaren tachtig een kritisch beleidsinstrument. Het Brundtland-rapport uit 1987 definieert duurzaamheid als “de ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen”. !' Dat er daarna steeds indringender over wordt gesproken en het inmiddels toetssteen van beleid is, getuigt op z’n minst van een zekere urgentie. !( We snappen inmiddels dat er geherinvesteerd moet worden om terug te krijgen wat we hadden. Door het volstrekt onnodige oponthoud van enkele decennia vergt duurzaamheidbeleid nu meer dan alleen maar doorgeven: het vereist ook een verhoogde inspanning. Onze generatie kan niet langer volstaan met overdracht van wat al bestaat. Er is een kwalitatieve sprong vereist met diepte-investeringen in sociaal en cultureel kapitaal. Duurzaamheid moet èn tussen de oren komen èn handen en voeten krijgen. Zelfreflectie, zelfkritiek en zelfdiscipline zijn onvermijdelijk. Door de politieke urgentie van duurzaamheid overstijgt deze het fysieke en het economische domein. Het begrip heeft ook sociale en mentale dimensies. (ZIE 4.2.1D) 34 - 35 Na meer dan 30 jaar soebatten zijn we inmiddels zover dat de onomkeerbaarheid van de gevolgen van menselijke inbreuk op natuurlijke, interactieve cyclische processen – ecosystemen – wordt erkend. Daarmee wordt niet zozeer het grote gelijk van milieuactivisten beklonken als wel het externaliserende handelen in het moderne ondernemerschap ter discussie gesteld: het onterecht afwentelen van productiekosten op de belastingbetaler en op volgende generaties. De overheid wordt geacht als hoeder van het algemeen belang de hoogte van de negatieve externe effecten vast te stellen. Deze worden bij de vervuiler teruggelegd zodat deze ze internaliseert. Dit besef moet niet alleen in de boeken maar ook in de producten en tussen de oren van de vervuiler komen. Maatschappelijk Verantwoord/Betrokken Ondernemen staat in de kinderschoenen en is nog vatbaar voor conjunctuurschommelingen, maar de herformulering in drie P’s van profit naar prosperity is een eerste stap om een kwalitatieve sprong te maken. Gegeven het excessieve consumentisme zijn we ondertussen allemaal veroorzaker. De beschikbaarheid van goedkope, fossiele energie in combinatie met een ongebreideld, op individualiteit gefocust consumentisme is voor een duurzame economie fataal. Lineaire productieprocessen produceren bergen afval. Zelfs een onschuldig beroep als productdesigner ontkomt niet meer aan zelfreflectie. (ZIE 5.11) Naast dat duurzaamheid dus beleidsmatig een focus is, wijst het ook op een andere verstandhouding en mentaliteit. Net als producenten externaliseren consumenten hun afval: dit varieert van wildplassen, het weggooien van kauwgum op straat tot het uitstoten van te grote hoeveelheden CO 2. Ook bij externaliserende consumenten moeten klimaatbeheersing, duurzame energieopwekking en energiezuinige mobiliteit tussen de oren komen. Door het probleem te internaliseren worden ze zelf deel van de oplossing. Daarmee wordt duurzaamheid naast een economische uitdaging tevens een emancipatoir proces. Opnieuw zijn educatie, communicatie en participatie de sleuteltermen. Het geloofwaardig maken van duurzaam gedrag op de schaal van de buurt vereist niet zozeer de installatie van surveillance camera’s als wel die van duurzame energie- en mobiliteitsystemen in de wijk. Wat de term ‘kindvriendelijke wijken’ ook mag betekenen, basisvoorwaarden zijn schone lucht en veilige speelruimte. De stad als duurzame mobiliseringmachine vergt een positieve ombuiging van de huidige congestieve automobiliteit in een ecologisch verantwoorde co-mobiliteit. (ZIE 5.2) Alternatieve, duurzame vervoerssystemen vullen dan – ook op wijkniveau – bestaande grootschalige systemen aan. ‘Gratis’ openbaar vervoer is onontbeerlijk. Gratis betekent overigens niet voor niets Het wordt alleen onzichtbaar door belastingbetalers gefinancierd. Duurzaamheid staat hoog op de politieke urgenda . Het is een politiek issue bij uitstek, mede omdat de geloofwaardig van de overheid zelf ook in het geding is als deze effectief gedrag bij de burger wil oproepen. De economische haalbaarheid van herinvesteringen in schone energie is mede afhankelijk van de bereidheid van de overheid proactief te handelen: ze draagt zorg voor het in de markt zetten van innovatieve producten die voor de consument nog onbetaalbaar zijn. Door politieke terughoudendheid heeft Nederland in de jaren negentig fotovoltaïsche energieopwekking via zonnepanelen uit handen gegeven. In Duitsland is dit nu big business. Dr i e ecologi e ën: f ysi ek, socia a l, ment a a l – Om duurzaamheid in andere kernbegrippen te verankeren differentieert RVS het conventionele eco- st r a t egisch v lak woorden a ls daden logiebegrip. Van zo’n differentiëring, zij het op andere terreinen, is al sprake. Zo luidt de ondertitel van de door dS+V uitgebrachte culturele atlas Sense of Place : Atlas van de culturele ec ologie van Rotterdam. In menswetenschappelijke disciplines krijgt het begrip een sociale dimensie. Neem het ‘ecologisch model’ van Lawton dat in de WMO visie van de deelgemeente IJsselmonde is verwerkt. (ZIE 3.4.1) Sociaal welbevinden is hier de evenwichtige spanning tussen wat iemand (nog) kan en welke eisen er door de omgeving worden gesteld. Competenties en omgevingsdruk zijn parameters van een s ociale ec ologie . " Yife1N\cq`aef]e`\kq`ae[Xk`j[\miXX^#NDFg`cfk@Ajj\cdfe[\#)''/ Wanneer sociale netwerken als ecosystemen worden opgevat, krijgt sociale ecologie meer inhoud. Voor RVS staat ecologie voor een integrale, geïntegreerde en integere interesse. Zij heeft naast fysieke – integraal – ook s ociale – geintegreerd – en mentale – integer – aspecten. De ethische component van een sociale ecologie houdt in dat ieder individu beseft dat zijn gedrag dat van anderen duurzaam beïnvloedt en dat het gedrag van anderen onmiddellijk repercussies heeft voor zijn eigen leven en dat van zijn kinderen. Dat laten meewegen is een hoogst paradoxale aangelegenheid omdat onze consumptiesamenleving tegenstrijdige signalen afgeeft. Spendeer excessief, maar wees terughoudend. Omgang met dit soort paradoxale ervaringen, deze schizofrene situatie kunnen hanteren opent het zicht op een mentale ecologie. (ZIE 4.2.1D) Dat wat in de jaren zeventig als onmogelijke mentaliteitsverandering werd afgewezen – en met een even ondoenlijke ‘lange mars door de instituties’ werd gecompenseerd – is nu onvermijdelijk geworden. Voor zo’n mentale omslag volstaat het niet alleen 36 - 37 maar informatie te verstrekken over de gevolgen van ecologisch onverantwoord gedrag. Deze omslag wordt pas gerealiseerd als educatie via communicatie serieus wordt omgezet in daadwerkelijke participatie. Wil duurzaamheid tussen de oren van stadsbewoners beklijven dan moet ecologisch bewustzijn in het basisonderwijs ontwikkeld en in het voortgezet onderwijs bestendigd worden. " Kortom, fysieke ecologie – schone lucht, duurzame energie, duurzame mobiliteit – is pas succesvol als er ook een sociale en mentale ecologie aan vastzit. In zo’n drievoudige ecologie zijn mensen niet alleen in andere wezens maar ook in elkaar geïnteresseerd en zijn zij bereid tot daadwerkelijke gedragsverandering. De bedenkers van het Craddle to Craddle concept noemen dit ‘ inter generationele verantwoordelijkheid’. (ZIE 5.11) Om deze urbane bewustzijnssprong te maken zijn drie vertaalslagen vereist: 1 ) een inzicht in dit ‘inter’ een herijking van verantwoordelijkheid (ZIE 4.2.2A) (ZIE 4.2.1B) , 2) en een integrale toespitsing van het uiterst flexibele containerbegrip duurzaamheid. Gegeven het moderne imperatief van de (volks)gezondheid als een alles overspannend perspectief (ZIE 4.1.1B) is de definitie van gezondheid die de Wereld Gezondheid Organisa- tie (WHO) hanteert meer dan toereikend: als gezondheid “een toestand van lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden” is dan eist een vertaling naar duurzaamheid van deze fysieke, sociale en mentale dimensies een drievoudige ecologiebegrip: Eco 3. (ZIE 4.2.1 , 5.6, 5.7) Re l a t i e duurza amhe id me t int ercultur a lit e i t en v akmanschap – Als gezondheid de sleutelterm is en vakmanschap cultureel vertaald kan worden in skills, dan biedt de spin-off voor de omliggende deelgemeenten van de verbouwing van het Stadionpark een inzicht in de relaties tussen duurzaamheid, interculturaliteit en vakmanschap. (ZIE 3.2.3) Rotterdam wil in een tijdbestek van 10 jaar de Sportstad van Nederland worden en in 2028 de Olympische Spelen binnenhalen. De stad verjongt, voornamelijk in gezinnen met een allochtone achtergrond. Fysieke ecologie en sociale duurzaamheid vereisen de ontwikkeling van een sportcultuur om talenten een kans te geven aan te sluiten bij de wereldtop. Dat in de in 2006 gelanceerde nota over de Sportstad ‘sport op school’ bovenaan het lijstje staat, onderstreept dit inzicht. Dit sterkt RVS in haar overtuiging dat het verbreden van het ecologiebegrip naar sociale netwerken noodzakelijk is om duurzaamheid zo breed mogelijk uit te rollen. 1.5.4 - Integraliteit Het vierde kernbegrip is integraliteit. Geeft duurzaamheid de lange duur aan, integraliteit duidt vooral op samenhang en focus in een bepaald tijdsbestek en binnen een afgebakend gebied. ‘Gebiedsontwikkeling’ is de term waarbinnen integraliteit zich concreet manifesteert. Termen als ‘integraal’ en ’integraliteit’ – letterlijk: ‘algeheel’ of ‘het geheel betreffend‘- duiken vanaf 1995 in beleidsstukken op na de afkondiging van de eerste fase van het Grotestedenbeleid (GSB). Beleidspijlers fysiek, economie en sociaal worden met elkaar verbonden. De onwennigheid met dit containerbegrip zette de voorzitter van het Algemeen Verbond Bouwbedrijven – fysiek dus – Eelco Brinkman ertoe aan integraliteit als volgt te duiden: “op papier hangt alles samen als je er een nietje doorheen slaat”. Meer subtiele waarnemers zagen de opgave van integraliteit vooral in een fysieke opgave met een sociale dimensie. Zij begrepen dat stedenbouw meer is dan het stapelen van stenen. RVS heeft stedenbouw vanuit zijn relationele perspectief altijd al gedefinieerd als het bouwen van st r a t egisch v lak woorden a ls daden relaties en construeren van bewustzijn. (ZIE 4.1.1B) In plaats van Brinkmans nietje hanteert RSV de ecologische satéprikker om samenhang van alle betrokken domeinen, schalen en partijen tot stand te brengen. (ZIE SCHEMA P.20) Inmiddels loopt de derde fase van het GSB beleid (2005-2009) op zijn eind en zou met het kernbegrip integraliteit de mate van samenhang en focus in de doorgevoerde maatregelen kunnen worden geëvalueerd. Dat dit niet zo eenvoudig is, blijkt wel uit de evaluaties van de investeringen van woningcorporaties in het sociaal-culturele domein, zoals in het rapport De baat op straat . Dat Rotterdam Vakmanstad/Skillcity door Pact op Zuid bij de eerste publieke presentatie herkend werd als een mogelijke blauwdruk voor deze integraliteit is wellicht te danken aan de expliciete wijze waarop RVS deze integraliteit niet alleen tussen de pijlers fysiek, economie, sociaal en cultuur, maar ook tussen beleidsdimensies als mobiliteit en duurzaamheid uitwerkt. RVS heeft zich vanaf de eerste aanzetten in 2004 in haar tienschalige analyse van Rotterdam met de ecologische satéprikker op samenhang van alle betrokken domeinen, schalen en partijen gericht. ECP(i) t r a j ect, S5 focus en de wa ardescha a l – Net als bij de andere kernbegrippen heeft integraliteit politieke en ethische aspecten. Politiek haakt het aan bij ‘integreren’ en ‘integratie’, ethisch bij ‘ integer’ en ‘ integri- \gZ` b\iekiXa\ZkJ,]fZljbeffgglek Qddac fXYZ \PaZc \[lZXk`\ jZ_fc`\i$jkl[\ek$jkX^`X`i$jkXik\i 38 - 39 gXik`Z`gXk`\ Zfddle`ZXk`\ `ek\^iXk`\ cWdXb BRON: RVS 2009 bcPS fTaT[S teit’. Eco 3 wordt als volgt vertaald: integraal (fysiek), integratie (sociaal) en integer (mentaal). Integreren is een politiek heet hangijzer dat al decennialang de debatten over het ‘allochtonen’vraagstuk verhit. Of integreren – dat zoveel betekent als ‘tot een geheel worden’ of ‘helen’ "! – nog wel een adequaat begrip is om de participatiegraad in en de identificatiegraad met de Nederlandse samenleving van de kinderen en kindskinderen van wat ooit gastarbeiders waren te normeren, valt te betwijfelen. "" RVS stelt daarom voor het begrip integratie net als het begrip emancipatie te integreren in een drietal andere begrippen: educatie, communicatie en participatie. De S5-focus van RVS vertaalt het ECP(i)-traject. Door tijdens scholing en studie skills van allerlei aard te ontwikkelen en deze in stages als sociaal en cultureel kapitaal te laten renderen, kan een starter sneller bij de markt aansluiten. Op de Erasmus Universiteit wordt binnenkort Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) afgemeten aan de participatiegraad van haar studenten in maatschappelijke instituten en organisaties. Deze service learning activiteiten worden bij afsluiting van de studie op de bul aangetekend. Bij een sollicitatie zijn ze doorgaans een pré. De tweede associatie bij integraliteit refereert aan de titel van dit rapport: woorden als daden. De stam van zowel integraliteit als integratie is integer. Het begrip integriteit duidt niet alleen op samenhang en op een geheel zijn, maar verwijst in ethische zin ook naar iemands verantwoordelijkheid voor zijn daden. Iemand is integer als er vanuit kan worden gegaan dat hij zich aan zijn woord houdt. Hij is bereid verantwoording voor zijn daden af te leggen. Er kan op hem gerekend worden. Hij is te vertrouwen. Al deze ethische en politieke aspecten zijn uit te zetten op de waardeschaal die RVS hanteert. Daar staat integriteit nadrukkelijk onder verantwoordelijkheid en naast interesse: in de verantwoordelijkheid wordt de relatie bekrachtigd die in de interesse ontvankelijk blijft voor nieuwe ervaringen. Gedragingen van individuen hebben effecten – pragmatiek – en worden gemotiveerd – ethiek. Wat in de traditie van het westerse denken altijd uit elkaar gehaald is – lichaam/geest, object/subject – loopt in de visie van RVS vloeiend in elkaar over: denken en doen, theorie en praktijk, privé en publiek, het zijn kunstmatige scheidingen. (ZIE 4.1.1) De motor van dit alles is ambitie. Dit is een nXXi[\jZ_XXc giX^dXk`\b q\c]m\ikifln\e kifkj verantwoordelijkheid gXik`Z`gXk`\ q\c]i\jg\Zk integriteit `ek\i\jj\ \k_`\b BRON: RVS 2009 XdY`k`\ st r a t egisch v lak woorden a ls daden complexe gemoedstoestand die zich op vele manieren vormt en uit, maar er is altijd sprake van een verstandhouding waarin fysieke, sociale en mentale aspecten elkaar steunen en versterken. (ZIE 4.3.3A) Re l a t i e int egr a li t e i t me t int ercul tur a lit e it, vakmanschap en duurza amhe id – Het doet geforceerd aan om alle kernbegrippen aan elkaar te koppelen. Maar idealiter is een traject dat al deze kernbe grippen als criterium hanteert het meest productief, krachtig en betrokken. Het verbindt educatie, communicatie en participatie productief met elkaar en bevordert zo impliciet emancipatie en integratie. De kernbegrippen zijn, los van hun politieke en ethische dimensies, dan ook vooral beleidsgereedschappen. Bij het ontwerpen van een nieuw traject fungeren ze als toetsstenen om bepaalde elementen wel of niet op te nemen, deze coalitie wel en een andere niet te sluiten. Zij worden bij een screening van reeds lopende trajecten of projecten gebruikt om een keuze tussen het ene of het andere traject/project te maken. Vertaald naar het eerste kernbegrip vakmanschap laat de samenhang tussen de vier kernbegrippen zich als volgt verwoorden: ze vormen tezamen de basis van wat wij in algemene zin als cultuur aanduiden. Ze geven aan wat cultiveren inhoudt. Cultuur is het resultaat van duurzame overdracht van kennis en technieken – sinds kort: informatie en technologieën – die deze cultuur in stand houden. Deze wordt overgedragen aan de volgende generaties. Duurzaamheid komt in beeld als we ons het Brundtland rapport in herinnering roepen. Interculturaliteit wijst op de effecten van een inmiddels tot immense proporties uitgegroeide globalisering. Educatie, communicatie, participatie, emancipatie en integratie spelen in dit integrale perspectief allemaal hun specifieke rol. De bottom line is kwalitatief vakmanschap, waarin de integriteit van de vakman 40 - 41 voorop staat. Dit is een graadmeter voor de mate waarin iemand in zijn om- geving integreert. Als gezel of als meester, dat maakt niet uit. Zolang er maar aangesloten wordt bij wat iemand kan en wil. Bovendien staat de meester-gezel structuur niet voor eeuwig vast: gezellen kunnen meester over meester worden en meesters zullen op een bepaald moment weer gezel zijn. (ZIE 4.3.3.2) Serieus je vak uitoefenen staat en valt bij het serieus genomen worden door anderen. Je wordt gewaardeerd om je vakkundigheid en vakkennis. Je ontleent je eigenwaarde en zelfrespect aan deze waardering. Het duurzaam overdragen van vakmatige, sociale, culturele en mentale skills vormt de basis van een vaktraditie. Het (mede)delen van vakkennis en deelnemen aan een vaktraditie vormt de grondslag van een cultuur. (ZIE 4.4) Motorschip Noordere iland – Bij het uitwerken van de bovenstaande gedachten besefte ik hoe belangrijk mijn samenwerking met de op het Noordereiland wonende en werkende kunstenaar Joe Cillen is voor deze inzichten. Cillen is als kunstenaar in de tachtiger jaren neergestreken op deze kluit aarde die in de Maas tussen Willems- en Koninginnebrug ligt. Als ex-varensgezel herkende hij daar onmiddellijk de vorm van een schip in. Vanaf dat moment vatte hij de gedachte op om dit beeld tot uitgangspunt van een kunstproject te maken: Ms Noordereiland. In de afgelopen 25 jaar heeft hij samen met andere ‘opvarenden’ fysieke ingrepen gerealiseerd zoals het bak- en stuurboordlicht op een van de grote woonblokken, een machinekamer in een van de achterstegen, een laaddek op het middenplein, een heuse scheepstoeter en nog een groot aantal kleinere ingrepen. Zijn grote droom is om op het laatste resterende stukje groen op het eiland – het Noordereiland is de minst groene wijk in Rotterdam – kersenbomen te planten tegen scheurbuik. In zijn galerie exposeren kunstenaars en worden evenementen georganiseerd met buitenlandse en Rotterdamse gasten. Er hangt een Reichiaanse Orgonbox 42 - 43 st r a t egisch v lak woorden a ls daden die de energie opwekt waar het schip op drijft. De lokale designers hebben geld ontworpen en gedrukt – 1 t/m 7 orgon – waar in winkels en cafés mee betaald kan worden. Een permanente tentoonstelling toont foto’s die Cillen op zijn reizen naar het ten aanzien van het Noordereiland meest oostelijk gesitueerde eiland – Ascencion – en westelijke gelegen eiland op de wereld – Kiritimati – heeft gemaakt om vriendschappelijke banden aan te knopen. Ook daar zijn bakens geplaatst en er is gesproken met de laatste officiële vertegenwoordigers van de NASA basis op Kiritimati om twee bakens het heelal in te schieten. Er is een Scheepsjournaal dat gevuld wordt met teksten van inwoners die nadenken over wat er zoal mee moet als het schip vertrekt. De lokale middenstand denkt na over foerage. Er is een heuse vlag die bij velen uithangt en er wordt aan een scheepsopera gewerkt met instrumentalisten van het eiland. Voorbereidingen met een zangkoor zijn in volle gang. De leerlingen van de basisschool hebben het eilandlied ten gehore gebracht, waarvan de tekst door de op het eiland wonende componist Hans Koolmees op muziek is gezet. Fysiek, sociaal, cultureel en economie, zelfs veiligheid als het om de erbarmelijke toestand van de kades vol hondenpoep gaat, alles schuift heel vanzelfsprekend in elkaar. Het eiland staat als Ms Noordereiland beschreven in de Lonely Planet gids. "# Kortom, het is te gek om los te lopen. Toch loopt het goed. Wat al die groepen beleidsmakers van het Rijk en de gemeente, al die maatschappelijke organisaties en managementopleidingen die in het kader van de City Safari "$ al jarenlang langskomen intrigeert, mag iedereen voor zichzelf bepalen. Een ding is echter duidelijk: creativiteit en gemeenschapsgevoel, poëzie en daadkracht, groot denken en kleinschalig handelen, het zit er allemaal in. Maar vooral samenhang en focus vanuit een open blik hebben de doorslag gegeven. "% woorden a ls daden effi[\i\`cXe[ ]\`a\effi[ X]i`bXXe[\in`ab bXk\e[i\Z_k Ycf\d_f] kXin\n`ab mi\ fl[$Z_Xicf`j ql`[n`ab 44 - 45 g\e[i\Z_k K8:K@J:?< @EK<I8:K@<$ M<C;<E Y\m\inXXi[ _`cc\jcl`j \\n`ab ^iffk$`ajj\cdfe[\ cfdYXi[`a\e 46 - 47 woorden a ls daden t act ische int er act i eve lden 2.1 TACTISCHE VELDEN: INTERACTIES 49 2.2 SOCIALE ARCHITECTUUR 50 51 52 2.2.1 EEN ‘POTENTIEF’ FENOMEEN 2.2.2 INTERACTIEVELDEN: SFEREN EN ATMOSFEER 2.2.3 ATMOSFERISCHE INBEDDING: SCHOOL, BUURT, MARKT, STAD 2.3 F.A.C.E. VALUE: OPSCHALEN, DOORKNOPEN EN TERUGPLOEGEN 2.3.1 FYSIEKE INTEGRITEIT – SCHOOL 2.3.2 ACTIEF BURGERSCHAP – BUURT 2.3.3 CULTUREEL ONDERNEMERSCHAP – MARKT 2.3.4 ECO 3 – STAD 53 55 56 57 61 63 havenarbeiders 1970 gastarbeiders _Xm\ejkX[ qfe[X^jiljk ^\q`ejnXXi[\e dfefZlckli\\c d`[[\em\c[ m\iqfi^`e^jjkXXk i\Z_kjjkXXk bcPST][P]S 9IFE1IMJ)''0 Uhb X TZ ^ _ T] QPaT a d X \cT \ ^Q X [ X cT X c ^ ]S T a f X Y b b^ R X P P [ Rd[ cdaT T [ T R^] ^ \X T _^[XcXTZ S T\ ^ VaP UX T 8I9<@;<IJ$ JK8; 48 - 49 werknemers wijkbewoners ]pj`\b\ `ek\^i`k\`k Y^[^ UPRT h^da f^a[S bRW^^[ d]XRXch XZk`\] Yli^\i$ jZ_Xg 1990 etnische minderheden :LCKLLIJK8; 1980 buitenlandse werknemers ZlckllijkX[ .o)+lli `e[`m`[lXc`jd\ dlck`Zlckli\\c c`Y\iXc`j\i`e^ mi`a\dXibkjkXXk i`j`ZfjXd\ec\m`e^ [^RP[V[^QP[ UaTT fWTT[Tab 2010 ? UaTT W^dbT \PaZc \Zf* bcPS M8BD8EJK8; Zlckli\\c fe[\i$ e\d\e Qddac autochtonen van multicultureel overleven naar intercultureel samenleven 2000 allochtonen ZXYZ ^_idXS woorden a ls daden t act ische int er act i eve lden INTER-ESSE TR^ [ ^ VX T Hoe is een strategische visie als Rotterdam Vakmanstad/Skillcity in praktijk te brengen? Waarmee en waardoor krijgt deze handen en voeten? Hoe vindt de transitie plaats van het strategisch vlak naar het dagelijkse leven van buurtbewoners, schoolgaande jeugd, buurtgroepen, jongeren, marktkooplui en ondernemers in de wijk? Hoe kan de strategie in presentaties aan en gesprekken met beleidsmakers en uitvoerders als opbouwende, kritische reflectie op het bestaande beleid fungeren? Voor een operationalisering van de strategie in de door deze vragen beoogde breedte en diepte is een tussenstap nodig op tactisch niveau. Scholen, jongerenorganisaties, wijkondernemers, beleidsmakers opereren beleidsmatig allemaal op verschillende schalen, maar in de praktijk schuiven onderlinge interacties en transacties in elkaar. Op het tactische vlak worden deze overbruggingen systematisch uitgewerkt. De contouren van mogelijke coalities en coproducties moeten daar zichtbaar worden. 2.1 - Tactische velden: interacties Er zijn vier tactische velden die, gegeven het ECP(i) traject – educatie, communicatie en participatie (integratie) – en de S5 focus – scholier, student, stagiair, starter, skills – (ZIE 1.5.4) , over elkaar heen en in elkaar schuiven. Ieder veld schuift in het strategische model over diverse schalen heen. Zo schuift het tactische veld ‘school’ natuurlijk over onderwijs, sociaal en cultureel heen, maar er is ook een deelaspect economie bij betrokken: in de Brede school worden docenten ingehuurd; stagiairs kunnen deels betaald worden. Omdat brede scholen steeds meer in speciaal daarvoor ontworpen Multi Functionele Accommodaties worden opgenomen, schuift dit veld ook deels over fysiek heen. In het voortgezet onderwijs reizen leerlingen veel en komt openbare ruimte en mobiliteit in beeld. Voor de andere velden gelden soortgelijke overwegingen bij hun positionering in het strategische ontwikkelingsmodel. Zo laten zich vier met elkaar interacterende tactische velden situeren die oplopend steeds meer strategische schalen in zich opnemen: School – Buur t – Ma r kt – St ad Deze interactievelden worden doorkruist door trajecten die in elkaar haken en zo netwerken vormen. De meest omvattende focus van deze interactievelden voor grootstedelijk samenleven bevat de volgende aspecten: rT PDJBMFCFUSPLLFOIFJE rDVMUVSFMFEJWFSTJUFJU rDSFBUJFGPOEFSOFNFSTDIBQ rFD P 3 Het laatste interactieveld vergt enige toelichting. Duurzaamheid doordringt alles en schraagt feitelijk de integrale aanpak. Duurzaamheid gaat verder dan alleen maar fysieke ingrepen. Het gaat ook om sociale en mentale aspecten. (ZIE 1.5.3) Om te stimuleren dat op het gebied van duurzaamheid substantiële verbindingen tussen school, buurt, markt en stad tot stand komen, dienen woorden a ls daden t act ische int er act i eve lden beleidsmakers zich van deze integrale aanpak terdege bewust te zijn. Met Eco 3 legt RVS zich erop toe dit inzicht actief te verspreiden en te beargumenteren. Op het eerste interactieveld moeten er dus antwoorden komen op vragen als: wanneer en wat voor extra skills activeer je om de duurzaamheidsgedachte bij toekomstige, sociaal participerende, cultuurgrazende, creatief ondernemende en ecologisch verantwoordelijke stadsbewoners tussen de oren te krijgen? Wat geef je ze in handen? Waar laat je ze naar kijken? Dat taalvaardigheid op alle velden een absolute eis is, staat als een paal boven water. Er zijn echter veel meer skills nodig om maatschappelijk te participeren, met name communicatieve, sociale en culturele skills. Voor creatief ondernemerschap dat profiteert van de productieve wisselwerkingen tussen vakmanschap, interculturaliteit en duurzaamheid zijn skills vereist van meer economische en organisatorische aard. Nadenken over wat vakmanschap, interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit concreet inhouden, is niet alleen belangrijk voor schooldirecteuren (school), jongerenwerkers (buurt) en ondernemersverenigingen (markt), maar zeker ook voor managers en beleidsmakers bij gemeentelijke diensten (stad). Hoe denken zij over integraliteit en duurzaamheid? Is er sprake van onderlinge afstemming van hun beleidsterreinen of wordt deze afstemming door de verkokering tegengewerkt? Kunnen hun ideeën en inzichten nog aangescherpt worden? Op dit meest omvattende interactieveld wil RVS het door haar kernbegrippen gevoede discours over de grootstedelijke problematiek verder ontwikkelen om de transitie die zij beoogt van bovenaf te versterken. Concreet komt dit neer op het organiseren van seminars, het geven van lezingen en het adviseren bij en meeschrijven aan rapportages. (ZIE 5.2) Als zodanig werkt RVS als een scenario binnen een discoursstrategie. (ZIE 4.1) Het verknopen van trajecten tot draagkrachtige netwerken en het opschalen van deze trajecten gebeurt binnen de tactieken in overeenstemming met de door het International Advisory Board aangegeven ijkpunten: interculturaliteit en duurzaamheid. RVS meent echter dat de realisering van beide niet zozeer een aanscherping en uitbreiding als wel een integrale heroriëntatie van het voorgestane beleid betekent. 2.2 - Sociale architectuur Wat betekent dit in het licht van de pijlerstructuur die in de aanpak van de grootstedelijke vernieuwing wordt gehanteerd? Over de grootstedelijke samenleving wordt vaak in termen van weefsels gesproken. Fysiek en economie vormen dan de schering, sociaal en cultureel zijn de inslag. Zo’n beeld werkt verhelderend maar in werkelijkheid is het grootstedelijke leven veel complexer. Dat geldt ook voor de categorieën of pijlers die beleidsmakers en medewerkers als exclusieve focus hanteren. Fysiek, economie, sociaal, cultuur en veiligheid schuiven in het leven van alledag over en in elkaar. Indexen zijn slechts 50 - 51 vingerwijzingen. Willen we het beeld van een weefsel vasthouden dan gaat het misschien meer om strengen en patches die een veelkleurige lappendeken vormen, om rafels die worden teruggeweven en loshangende draden die worden doorgeknoopt. Neem de pijler fysiek. Voor participerende bewoners is fysiek niet alleen een huis, een plein of een Multi Functionele Accommodatie (MFA) waar allerlei wijkvoorzieningen van school tot zorg onder een dak worden geplaatst. De stad is een mobiliseringmachine. Dit heeft consequenties voor de fysieke pijler. Te dure huizen treffen huurders en kopers niet alleen in hun portemonnee, het beperkt of vergroot ook hun sociale reikwijdte. Gegeven de mobiliteit is fysiek ook een drukke straat, een gevaarlijk plein en uitlaatgassen. Deze bedreigen direct hun fysieke gesteldheid en die van hun kinderen. Bouwen is rekening houden met het micropolitieke niveau van fysiek. Teveel vervuilende mobiliteit is een inbreuk op de fysieke integriteit van stedelingen. De luchtkwaliteit in Rotterdam is slecht. In bepaalde wijken ga je zelfs een jaar eerder dood. 2.2.1 - Een ‘potentief’ fenomeen Alle betrokken partijen – overheid, projectontwikkelaars, woningcorporaties, architecten, bouwers, beheerders, makelaars, kopers en huurders – verdisconteren economie èn sociaal in fysiek. Architectuur en stedenbouw hebben per definitie een sociale dimensie. De recente tendens binnen de stadsplanologie om over ‘sociale architectuur’ te spreken refereert dus niet aan het aloude verschijnsel sociale woningbouw. Sociale architectuur benadrukt het belang van de sociale pijler in de fysieke pijler. ! Impliciet wordt in de kwalificatie ‘sociale architectuur’ zowel sociaal beleid als architectuur opnieuw gedefinieerd. Deze toespitsing van architectuur op de sociale dimensie komt mede voort uit de de eis om integraal te werken. Architectuur is naast een afsluitbaar project dat over het ontwerpen en bouwen van huizen, woonblokken of hele stadsdelen gaat ook altijd een traject dat door blijft lopen. Door beleidsmakers gehanteerde termen als ‘wooncarrière’, ’woonmilieu’ en ‘leefstijl’ geven dat impliciet aan. Architectuur en stedenbouw zijn zich blijkbaar steeds bewuster geworden van hun creatieve vermogen om relaties en sociale netwerken te construeren. Door op een bepaalde manier te ontwerpen en te bouwen wordt indirect het bewustzijn van bewoners en gebruikers beïnvloed. " Maar wat behelst deze sociale pretentie van de architectuur precies? Wordt hier niet indirect van de maakbaarheid van de samenleving uitgegaan? RVS meent dat dit niet het geval is. Zij situeert sociale architectuur in de voorwaardescheppende sfeer: architectuur schept voorwaarden voor socialiteit. Het gaat in technische zin om socia bi liteit, de mogelijkheid voor sociale interacties. Ontmoetingen worden mogelijk gemaakt. Sociale architectuur onderscheidt zich dan ook van het leefbaarheidsproject. Dit wordt ingegeven door een veiligheidsimperatief. Het legt zich toe op preventie en repressie. Sociale architectuur houdt zich niet bezig met het wegwerken van problemen, maar met het scheppen van mogelijkheden. Ze potentieert de ruimte. Sociale architectuur is – in ieder geval idealiter – niet repressief, noch preventief of curatief, maar ‘potentief’. (ZIE VERDER 4.3.1) Grootstedelijk leven pulseert in alle netwerken die op elkaar inwerken, positief of negatief. De fysieke conditie van wijken bepaalt mede de fysieke en sociale conditie van de bewoners. Hoe fictief en speculatief het rondgierende kapitaal woorden a ls daden t act ische int er act i eve lden ook mag zijn, zoals de kredietcrisis uiteindelijk fysiek indaalt in het leven van metselaars en caissières, zo conditioneert architectuur – fysiek – alledaagse interacties van wijkbewoners. Een integrale aanpak geeft zich daar rekenschap van. Openbare ruimte is de plek waar deze dimensies zich verknopen. Het construeren van deze tussenruimtes betekent het cultiveren van het inter. Er wordt vooruitgelopen op mogelijke ontmoetingen en op evenementen die er zullen plaatsvinden, van ongeplande activiteiten zoals (free) runnen, wandelen en fietsen tot festivals, rollerskatekoersen en citybike-battles. Zo komt naast de sociale dimensie ook de culturele dimensie in beeld. 2.2.2 - Interactievelden: sferen en atmosfeer Binnen de tactische interactievelden van RVS schuiven fysiek, economie, sociaal, cultuur en veiligheid in elkaar. Interactievelden zijn geen scherp afgebakende domeinen, sectoren of territoria. De eis coalities te sluiten en coproducties te initiëren maakt dat zo’n veld per definitie naar alle kanten moet openstaan. Ze zijn multidimensionaal en osmotisch. Iedereen moet kunnen aanhaken. Maar deze openheid betekent niet dat interacties vrijblijvend zijn. Ieders gedrag werkt op het geheel door en is door de relationele structuur ongewild wederkerig. Het is net als de meridianen op de globe: waar de vector ook begint, uiteindelijk keert deze bij zichzelf terug. Dit is de basis van het meest omvattende ontwikkelingstraject: ecologische verantwoordelijkheid. Iedere handeling genereert effecten die door feedback consequenties voor je eigen leven hebben. Deze effecten zullen je eigen gedrag uiteindelijk transformeren. Dat kan lang duren, maar het kan ook razendsnel gaan. De klimaatcrisis is op geopolitiek vlak evenals de kredietcrisis een uitdrukking van zo’n cybernetische lo op. Laten we daarom de verbeelding van geclusterde netwerken aanvullen met een beeld dat recentelijk door de Duitse filosoof Peter Sloterdijk is geïntroduceerd: ‘sferen’. Dit van oorsprong Griekse woord betekent letterlijk ‘bol’. Mensen leven altijd samengebald in steeds groter wordende sferen. Die bouwen hun eigen immuunsysteem op en zijn voor een bepaalde periode eigenmachtig en onkwetsbaar. Maar zo’n immuunsysteem dijt uit en wordt op den duur auto-immuun: het vernietigt zichzelf of gaat over in een nieuwe sfeer. Nationale staten zijn daar een voorbeeld van. Hun in de 19 e eeuw grondwettelijk verankerde soevereiniteit is door de door hen zelf ingezette globalisering niet langer verzekerd. Zo zijn de Europese naties door hun wil om samen te werken niet langer heer in eigen huis. Het grootste immuunsysteem is de globe, onze atmosfeer. De aantasting van binnenuit is inmiddels een voldongen feit. Veel ecosystemen zijn al ingestort, nog meer worden er bedreigd. Het gedrag van de huidige aardbewoners wordt door de eeuwenlange excessieve exploitatie beïnvloed. Duurzaamheid is de beleidsmatige uitdrukking van die op transformatie gerichte beïnvloeding. 52 - 53 Interessant is Sloterdijks vaststelling dat de globe als allesomvattende bol in de loop van de afgelopen 50 jaar ‘verschuimd’ is: het samen leven, met name in de westerse wereld, heeft iets weg van schuim waarin allerlei belletjes met minstens één wand met elkaar verkleeft zijn. De oppervlaktespanning van de schuimbel zorgt dat deze niet klapt. Met enige poëtische vrijheid zou die oppervlaktespanning sociale cohesie kunnen worden genoemd. Het fenomeen ‘lichte gemeenschappen’ krijgt vanuit deze optiek een pregnante betekenis. # Ook in Sloterdijks maatschappijanalyse staan relaties voorop. Mobiliteit en duurzaamheid zijn de focus van een verschuimde samenleving. In zijn sferische verbeelding van het samenleven is zelfs leefbaarheid als veiligheidspijler denkbaar. Iedere sfeer kent een ‘atmosfeer’. De sociale aspecten klinken hier zowel positief als negatief in door. In negatieve zin geeft zo’n begrip aan dat beleving van onveiligheid vaak doorslaggevender is dan objectief gemeten onveiligheid. De veiligheidsindex is een atmosferisch fenomeen. Een positieve atmosfeer verhoogt het woongenot in straten, buurten en wijken. Kortom, sociale architectuur zou zich rekenschap moeten geven van de atmosferische inbedding van zijn fysieke opdracht. 2.2.3 - Atmosferische inbedding: school, buurt, markt, stad Wat betekent dit voor de tactische opvatting van interactievelden? De primaire sfeer, het eerste relationele veld is het gezinsleven, in welke samenstelling dan ook. Dit is een micropolitiek netwerk: machtsverhoudingen blokkeren hier vaak een open communicatieve educatie en participatie. Binnen dit kleinste netwerk wordt het individu vanaf zijn vroegste jeugd verknoopt binnen trajecten die hem of haar met de school, de buurt, de wijk, de markt, de stad en de wereld verbinden. Fysiek en virtueel. In termen van fysiek-virtuele mobiliteit: via de auto en het mobieltje. Deze fysiek-virtuele mobiliteit bepaalt hun sociaal-culturele actieradius. (ZIE 5.2) havenarbeiders 1970 gastarbeiders _Xm\ejkX[ qfe[X^jiljk ^\q`ejnXXi[\e dfefZlckli\\c d`[[\em\c[ m\iqfi^`e^jjkXXk i\Z_kjjkXXk bcPST][P]S 9IFE1IMJ)''0 Uhb X TZ ^ _ T] QPaT a d X \cT \ ^Q X [ X cT X c ^ ]S T a f X Y b b^ R X P P [ Rd[ cdaT T [ T R^] ^ \X T _^[XcXTZ S T\ ^ VaP UX T 8I9<@;<IJ$ JK8; 54 - 55 werknemers wijkbewoners bRW^^[ UPRT h^da Y^[^ f^a[S ZXYZ ^_idXS Qddac autochtonen UaTT W^dbT \PaZc bcPS M8BD8EJK8; 2010 ? van multicultureel overleven naar intercultureel samenleven 2000 allochtonen UaTT fWTT[Tab d]XRXch 1990 etnische minderheden :LCKLLIJK8; 1980 buitenlandse werknemers ZlckllijkX[ .o)+lli `e[`m`[lXc`jd\ dlck`Zlckli\\c c`Y\iXc`j\i`e^ mi`a\dXibkjkXXk i`j`ZfjXd\ec\m`e^ [^RP[V[^QP[ woorden a ls daden t act ische int er act i eve lden INTER-ESSE TR^ [ ^ VX T RVS verlegt in haar probleemanalyse van de grootstedelijkheid het accent naar de opeenvolgende netwerken en herdefinieert deze als met elkaar verknoopte, relationele interactievelden. De school speelt in deze verknopingen een cruciale rol. Later spelen werk of verenigingsleven een grotere rol. In deze optiek zijn individuen knopen in over elkaar heen schuivende sociale, economische en culturele netwerken. Ieder op zich zijn individuen unieke wezens, maar primair zijn het niettemin relationele knooppunten die in hun keuzes en beslissingen mede door hun relaties worden bepaald. Een dergelijke relationele opvatting van individuen sluit ethiek niet uit. Integendeel. Alleen wordt een begrip als verantwoordelijkheid niet meer direct aan de innerlijkheid van individuen gekoppeld. Het zijn de netwerken die hen motiveren of demotiveren. Voor de een functioneert zo’n netwerk als een trampoline die sociale mobiliteit faciliteert, voor de ander is het een vangnet dat hem of haar voor een salto mortale, voor een sociale doodsmak behoedt. RVS is een sociale architectuur, in zoverre ze door investeringen in sociaal en cultureel kapitaal de voor de fysiek-economische gentrification vereiste infrastructuur versterkt. Vertaald naar de inzet van Pact op Zuid moet de aanpak van de Jeugd Kansenzone (sociaal), het pleinbeleid (cultureel) en de kansenzones (economie) in fysieke zin ‘aantrekkelijke wijken’ en een ‘sterk Zuid’ opleveren. De kleinste schaal waarop deze transformatie wordt ingezet zijn ‘krachtige buurten’. $Met het gezin als kleinste relationele netwerk zijn het het Jeugdkansenzonebeleid en de Norm Jeugd op Zuid die deze buurtkracht moeten genereren. % Ook RVS gaat in haar keuze van de interactievelden uit van de demografische voldongenheid dat Rotterdam verjongt en dat deze verjonging zich met name in gezinnen van allochtone herkomst voordoet. (ZIE5.1) Dit is maatgevend voor haar keuze van de school als eerste interactieveld. Verknoping van de school met de buurt opent het zicht op de kleinste stedelijke schaal: de buurt. Door opschaling via de markt – als fysieke eenheid (de wijkondernemers) en als virtuele sfeer (de arbeidsmarkt) – naar de stad wordt deze kracht overgeheveld naar de grootstedelijke regio. Zo wordt de micropolitiek ingezette emp owerment op scholen productief op macroniveau. 2.3 - F.A.C.E. value: opschalen, doorknopen en terugploegen Binnen ieder interactieveld rolt Rotterdam Vakmanstad/Skillcity een ontwikkelingstraject uit. Dit zijn achtereenvolgens: School: fysieke integriteit Buurt: actief burgerschap Markt: cultureel ondernemerschap Stad: eco 3 Trajecten die samen met andere organisaties worden uitgewerkt, verbinden de FACE-trajecten met elkaar. Door ze met elkaar te verknopen ontstaat geleidelijk aan de infrastructurele inbedding voor de gewenste gentrification . De woorden a ls daden t act ische int er act i eve lden FACE-trajecten zijn stepping st ones . Twee van deze ontwikkelingstrajecten – fysieke integriteit en cultureel ondernemerschap – lopen reeds en worden uitgebreid in hoofdstuk 3 beschreven en geëvalueerd. De trajecten die met andere organisaties worden uitgerold worden ook in hoofdstuk 3 aangegeven maar achter in het boek onder ‘Coalities en coproducties’ uitgebreider uitgewerkt. 2.3.1 - Fysieke Integriteit – School ‘Fysiek’ werd in de pijlerstructuur van het Pact op Zuid – een in 2006 afgesloten convenant tussen deelgemeenten, gemeente, woningcorporaties en het Rijk – aanvankelijk gereserveerd voor de gebouwde omgeving. In de recente herijking van fysiek vanuit zijn sociale doorwerkingen wordt aan de integraliteitseis tegemoet gekomen. Functies en volumes staan niet los van de fysieke conditie van de mensen die deze gebouwen bevolken en gebruiken. Conditie mogen we in een dubbele betekenis opvatten als de toestand of gesteldheid (conditie 1) van gebruikers die de voorwaarde (conditie 2) is voor het architectonisch ontwerp. Dat kan op de schaal van de school worden toegelicht. RVS mikt op de Brede school. Brede scholen zijn ooit ontstaan uit lokale initiatieven. Werkende ouders vroegen eerst om naschoolse activiteiten. Maar deze zijn uitgegroeid tot een gedifferentieerd voorzieningenpakket van wijk- en dagarrangementen. Daarbij ligt nu eens het accent op culturele vorming, dan weer op de versterking van de fysieke conditie, zoals in het Lekker Fit programma van dienst Sport & Recreatie. & Programma’s als De Gezonde School ' van de GGD bieden een omvattend kader voor deze ingrepen. Zij bieden, opgeschaald via programma’s als ‘Gezonde Wijk’ naar ‘Gezonde Stad’, een ecologisch perspectief dat in de vorm van ‘Kindvriendelijke wijken’ een strikt fysieke component krijgt. Zo schiet sociale architectuur van het ene eind van het spectrum naar het andere. Voortdurende communicatie over deze bandbreedte is een voorwaarde voor een integrale aanpak. Brede scholen krijgen in de toekomst ook nieuwe behuizingen, de zogenaamde Multi Functionele Accommodatie. Bij het ontwerpen en bouwen van zo’n MFA, waarin naast primair en voortgezet onderwijs ook andere wijkfuncties en instituties worden opgenomen (, dient rekening te worden gehouden met toekomstige functies. Er moet nagedacht worden over hoe de school in samenwerking met jongerenwerk, zorginstellingen of een restaurant gaat functioneren. Dat vergt nieuwe concepten zoals sociale architectuur. Dit concept verbindt relaties tussen en zelfbewustzijn van allen die de MFA gebruiken, met de ontwerpeisen voor het gebouw. RVS zet het ontwikkelingstraject FI in om nieuwe functies uit te testen. Zo wordt het risico verkleind dat verouderde concepten maatgevend blijven voor nieuwe onderwijssituaties. FI slaat dus meer dan op het bouwen van een school, toegerust met een integraal pakket voorzieningen, op een relationele inbedding van leerlingen 56 - 57 in de school en in de buurt. FI adresseert basale vragen als: hoe goed zitten leerlingen in hun vel en hoe zijn via toegevoegde skills hun sociale gedrag en leerprestaties te vergroten? Alles draait om lichamelijk, sociaal-cultureel en cognitief emp owerment . Dit vergt echter een toespitsing: op het inhoudelijke niveau van het onderwijscurriculum. Extra voorzieningen in de huidige Brede school – het Verlengde Dag Arrangement (VDA) – kunnen bestaande gaten in het relationele net rond leerlingen dichten. Daarbij kan gedacht worden aan de gebrekkige ondersteuning door te laag geschoolde ouders, een met suikers en vet verzadigd dieet, geen sportfaciliteiten in de buurt, een kindonvriendelijke woonomgeving. FI biedt trajecten met skills aan die deze tekortkomingen compenseren. Voor RVS is de Brede school de aangewezen plek om inhoudelijke ontwikkelingstrajecten op te starten en te verknopen met participatietrajecten van ouders en jongeren die in de wijk wonen. RVS sluit aan bij al bestaande gemeentelijke programma’s. Ze verknoopt deze met meer sociaal-ecologische en cultureel-economische trajecten. Ze weet zich bijvoorbeeld door de dienst JOS gesteund in de overtuiging dat filosofieonderwijs leerprestaties verbetert. Maar ook reeds bestaande inzichten op sportgebied, zoals het belang van judo en de inzichten over koken met kinderen en smaaklessen onderschrijft zij. Vanouds zijn scholen bij schooltuinprojecten betrokken. Het ontwikkelingstraject Fysieke Integriteit beoogt echter een integraal pakket aan te bieden dat tegemoet komt aan de VIDI-inzichten en uiteindelijk bij leerlingen een drievoudig ecologisch besef van hun eigen gedrag beoogt. (ZIE 4.2.1D) RVS wil met de introductie van een judolijn, kooklijn, ecolijn en filosofielijn het VDA inhoudelijk invullen. Maar daarmee wordt ook de basis gelegd voor een opschaling die deze sociale en culturele investering kapitaal ook fysiek-economisch laat renderen. Strikt fysiek gesproken: de judozaal, de keuken en de schooltuin komen uiteindelijk ook ten goede van de wijkbewoners, jongeren en ouderen via de JKZ programmering. In hoofdstuk 3 wordt het ontwikkelingstraject dat in 2008 op OBS BLoemhof in de wijk Bloemhof in Rotterdam Zuid is gestart verder uitgewerkt. Dit traject beoogt naast verbetering van de lichamelijke conditie, de onderlinge relaties en leerprestaties van de huidige leerling-populatie tevens functies te formuleren voor MFA de Wielslag die in 2011 tegenover OBS Bloemhof op de hoek van de Putsebocht en de Putselaan door woningcorporatie Vestia wordt gebouwd. (ZIE: GOOGLEMAP, P. 70) 2.3.2 - Actief Burgerschap – Buurt Werkt de in Fysieke Integriteit gecumuleerde kracht door in de buurt en de wijk? Hoe kan deze kracht versterkt worden door potenties die op nog hogere schaalniveaus zoals de stad liggen, terug te ploegen naar de school? En hoe kan ten slotte deze wisselwerking onder de noemer Actief Burgerschap worden georganiseerd? De opschaling naar de buurt als meest organisch leefmilieu in de wijk – de actieradius dat mensen elkaar kennen is 50 meter rondom hun huis – verloopt via een aantal verschillende groepen: rMFFSMJOHFOTOVGGFMTUBHFT rPVEFSQBSUJDJQBUJF rCVVSUKPOHFSFO rTUVEFOUFOTUBHFT 58 - 59 woorden a ls daden Pe ndr e cht U ni v e r s i t e i t ( C ha r loi s ) t act ische int er act i eve lden RVS positioneert actief burgerschap voor jongeren tussen vakmanschap (skills) en interculturaliteit (ontmoeten). Het ontwikkelen van skills en het uitwisselen van sociaal en cultureel kapitaal staat voorop. De skills die door leerlingen in FI worden ontwikkeld zijn geënt op de vier lijnen: judo, koken, filosofie en ecotuinieren. Doordat zij beter in hun vel komen te zitten en met meer en andere mensen en leefmilieus in aanraking komen zijn zij sociaal wendbaarder. Door zogenaamde ‘snuffelstages’ kunnen ze voor korte periodes kennismaken met bijvoorbeeld de zorginstellingen, sportverenigingen, buurtwinkeliers, in de wijk werkende kunstenaars en marktkooplieden. Ze participeren vanuit hun eigen mogelijkheden en op beperkte schaal in de samenleving. De betrokkenheid van ouders bij hun schoolgaande kinderen is het sterkst in het basisonderwijs. Van problemen rond voortijdig schoolverlaten is nog geen sprake, maar via ongeoorloofd schoolverzuim wordt wel een basis gelegd voor voortijdig schoolverlaten. Dit hangt samen met het ontbreken van toezicht van ouders en hun beperkte betrokkenheid bij de basisschool. De infrastructurele aanpak van voortijdig schoolverlaten zal dus moeten beginnen op de basisschool. De interesse van ouders voor de activiteiten van hun kinderen, zal daar moeten worden gewekt. Dat kan door ouders bij de schoolactiviteiten te betrekken. Zo wordt een beperkte vorm van actief burgerschap gestimuleerd. De versterking van buurtkracht is vooral gebaat bij een wisselwerking. Zo kunnen bijvoorbeeld sportfaciliteiten voor ouders beschikbaar worden gesteld. Een bij de school geplaatste tuin kan op den duur een buurttuin worden, een keuken kan tot buurtrestaurant ontwikkeld worden, een gymzaal buiten de schooltijden tot fitnesshonk. Dit is natuurlijk makkelijker gezegd dan gedaan. Tijd, personeel, ondersteuning van diensten en deelgemeenten, alles zal er in betrokken moeten worden. Maar een ding is een absolute vereiste: het zal zich allemaal organisch vanuit de ouderparticipatie bij de school moeten ontwikkelen. Interesse betekent namelijk niet alleen open en betrokken zijn maar ook een gezamenlijke belangstelling ontwikkelen. (ZIE 4.2.2.B) Het stimuleren van actief burgerschap bij jongeren uit de wijk vergt een andere aanpak. Het cultiveren van het ‘inter’ gaat verder dan ontmoeten. Een chillgroep is snel gefaciliteerd. De kwaliteit van de openbare ruimte is echter bij een versterking gebaat. En dat vereist een gerichte, gefaseerde investering in skills, in sociaal en cultureel kapitaal. Enerzijds door jongeren uit te nodigen nieuwe skills aan te leren, anderzijds door hun eigen skills te versterken. Daarvoor werkt RVS met andere partners samen. De afgelopen jaren waren dat Jongeren Lossen het Op (JOLO) ! en Stichting Kijk op Zuid (KoZ) ". (ZIE 3.2/3.4) Actief Burgerschap in de wijk kan ook versterkt worden door groepen jongeren bij de school te betrekken. Het ligt voor de hand dit via stagetrajecten te doen. Naast de leerervaring van de studenten als een vorm van actief burgerschap biedt het ook vele mogelijkheden tot het creëren van rolmodellen in de Brede School. Deze versterken het zelfbewustzijn van leerlingen en vergroten hun toekomstperspectief. Ook als is de gulden op de markt geen daalder meer waard, je kunt nu van een dubbeltje toch makkelijker een kwartje worden. Tenminste, als educatie en participatie zich binnen volwaardige communicatie bcaPPc Z_ jfZ`XXc Xc\ e )% XZk`\] Yli^\ijZ_Xg k\ fgj woorden a ls daden t act ische int er act i eve lden fgjZ_Xc\ek\il^gcf\^\e M D9F il Zlcklli ^ g cf \ ^\ e (% ]pj`\b\ `ek\^i`k\`k bRW^^[ GF bcPVT ?9F *% Zlckli\\c fe[\ie\d\e \PaZc NF ]pj`\b +% \Zf * \Zfefd`\ bcPS 9IFE1IMJ)''0 ontplooien. Een proces van identificatie – en daarmee van ‘binding’ en ‘overbrugging’ 4.2.1A) (ZIE – wordt in gang gezet wanneer studenten uit het voorbereidend, middel- baar en hoger beroepsonderwijs, het voortgezet onderwijs en de universitaire opleidingen in programma’s van Fysieke Integriteit meedraaien. Dat kan in de vorm van een vakstage in de keuken of in de tuinen voor (V)MBO studenten, maar ook in de sfeer van monitoring voor HBO en EUR studenten. Zeker in een stad als Rotterdam met hogescholen die voor 50% en een universiteit die voor 20% studenten huisvest met een allochtone achtergrond, mag zo’n kans niet onbenut blijven. Zo wordt intellectueel kapitaal uit de buurt teruggeploegd naar de wijken. Naast de reguliere stages van 2 e jaarsstudenten HBO worden masterstudenten al regelmatig ingezet om vanuit hun expertise in stageverband onderzoek te doen in de wijken. Ook daar zal in hoofdstuk 3 verder op worden ingegaan. (ZIE 3.1.2) 60 - 61 Naast opschalen en terugploegen kunnen trajecten ook worden doorgeknoopt naar hogere schalen zoals de stad, waardoor direct aan de ijkpunten van de Stadsvisie 2030 wordt voldaan: de gentrication van wijken. De actieve burgerparticipatie van studenten kan aangegrepen worden om ze in de wijken waar ze werken vast te houden. In hoofdstuk 1 werd daar al naar verwezen. Hier is een toespitsing met het oog op actief burgerschap op zijn plaats. Laten we niet vergeten dat 1/6 van de Rotterdamse bevolking, zo’n kleine 100.000, student is in het HBO of bij de EUR. Een student is een potentiële bovenmodale verdiener en voldoet dus aan het profiel van de beoogde doelgroep van de Stadsvisie 2030 . Daarin heet het onder het kopje ‘Student City’ “het benutten van kwaliteiten op Noord”: “de wensen van studenten zijn vergelijkbaar met de wensen van creatieven en andere bewoners van gentrification -wijken”(138). Hier wordt impliciet cultureel, sociaal en intellectueel kapitaal aan fysiek gekoppeld. Het zou hoogst onverstandig zijn om dit door studenten verworven sociale en culturele kapitaal te laten glippen. En wel om twee redenen: het stimuleert het Actief Burgerschap en het haalt potentiële bovenmodalen binnen. Op haar beurt wil de Erasmus Universiteit Rotterdam zich de komende jaren profileren als een ‘internationaal georiënteerde stadsuniversiteit’. # Studen- ten krijgen vanaf 2009 de kans om via service learning de door hen opgedane expertise aan de stad terug te geven. Studenten zijn dan meer dan alleen extra handen bij het organiseren van buurtevenementen. Ze kunnen ook samen met beginnende ondernemers een businessplan schrijven, als belastingconsulent optreden of op weekendscholen hun expertise overdragen. Deze vormen van actief burgerschap van studenten biedt vanuit integraal oogpunt allerlei nieuwe kansen. Als door (deel)gemeente en woningcorporaties ontwikkelde wooncarrières daarop aansluiten renderen hun eerdere investeringen in sociaal en cultureel kapitaal. RVS bereidt het participatietraject UniCity voor om deze kans op te pakken. (ZIE 3.2) 2.3.3 - Cultureel ondernemerschap – Markt Het interactieveld ‘markt’ verbindt verschillende schaalniveaus. De meest globale schaal is de wereldmarkt: Rotterdam als wereldhaven, Rotterdam als festivalstad, Rotterdam als internationale filmstad en wellicht binnen niet al te lange tijd Rotterdam Sportstad. De lokale variant is de buurtmarkt waar de verschillende trajecten van integraal beleid samenvallen: fysiek, economisch, sociaal en cultureel. Ontwikkelingstrajecten op scholen worden actieve participatietrajecten als ze via vakstages aanhaken op de markt. Van scholieren en studenten via stages kansrijke starters en misschien op den duur creatieve ondernemers maken, vergt een infrastructurele investering op de schaal van de school en de buurt. In 2007 worden voorstellen gedaan om bedrijfsscholen, vakscholen en zelfs de aloude ambachtsschool nieuw leven in te blazen. Het ontwikkelen van vakskills op een basaal niveau voor groepen leerlingen die snel afhaken en zonder startkwalificatie de arbeidsmarkt betreden, is een serieuze aangelegenheid. Dat dit voorstel van de aanjager van de Taskforce Jeugdwerkloosheid slechts kansrijk is in een veel bredere context mag duidelijk zijn. Het heersende, illusoire idee van het snelle geld en de schone handen, de managerscultus die uitgaat van flexibel doorstromen zonder enige professionele hechting, biedt zulke initiatieven weinig speelruimte. Een economische insteek met een meer culturele inzet is te vinden in de campagne van het Hoofdbedrijfschap Ambachten om vakmanschap weer ‘cool’ te 62 - 63 woorden a ls daden t act ische int er act i eve lden maken. Dit vergt echter een actualisering van het begrip vakmanschap. (ZIE 4) Op de wisselwerking tussen vakmanschap en interculturaliteit op buurtniveau is al eerder gewezen: kunstenaarsgroepen zoals WANDSCHAPPEN in het Rotterdamse Charlois werken op buurt- en wijkniveau samen met ondernemende bewoners die voor hun vakkennis en skills worden ingehuurd. Markt als wijkfenomeen waar enkele malen per week ondernemers vanuit alle windstreken neerstrijken om naar beproefd recept hun waren uit te stallen en aan te bieden, moet volgens RVS opgewaardeerd en doorgeknoopt worden. Zo’n markt heeft een hoog verknopingspotentieel voor de eromheen liggende buurten, voor de wijkeconomie en wijkcultuur. Buurtbewoners ontmoeten elkaar daar regelmatig. Het cultiveren van deze ontmoetingen – interculturaliteit – en het verknopen met vakmanschap versterkt, zoals Florida aangaf, de creativiteit van de wijk. Dit is de inzet van een van de ontwikkelingstrajecten die RVS in een coalitie met Freehouse, Kosmopolis en Vestia op de Afrikaandermarkt in de gelijknamige wijk in Zuid uitrolt. Naast ontmoetingsplaats biedt de markt tevens gelegenheid voor een diverser cultureel aanbod. (ZIE 3.3) Ondernemende marktkooplieden van de Afrikaandermarkt en omgeving worden met kunstenaars en designers in contact gebracht. Creative industry wordt naar wijkniveau vertaald. Ondernemers worden met creatieve skills ondersteund bij de ontwikkeling van nieuwe producten. In het ontwikkelingstraject De markt van Morgen dat op 6 en 7 juni 2009 werd uitgezet, hebben designers basisproducten opnieuw vormgegeven en kunstenaars nieuwe marktkramen ontwikkeld. Mode-ontwerpers werkten met scholen samen en organiseerden een modeshow. Deze creatieve make over van de markt stimuleert ondernemers uit de eromheen liggende buurten om hun creatief ondernemend potentieel te vergroten. Zo wordt cultuurparticipatie en economische bedrijvigheid op wijkniveau van binnenuit versterkt en krijgt de copositionering zijn beslag. In de samenwerking van ontwerpers en marktkooplieden gaat het overigens niet om etnisch ondernemen $ maar om (inter)cultureel ondernemen. Aan de voorlopige uitkomst van De Markt van Morgen als ontwikkelingstraject wordt in hoofdstuk 3 aandacht besteed. 2.3.4 - Eco3 – Stad In de strategische probleemanalyse is ecologie het cruciale begrip dat op de tienschalige analyse van de stad verticaal door alle andere schalen loopt. De ‘satéprikker’ die door de andere schalen wordt gestoken om deze, anders dan het nietje van Eelco Brinkman, integraal samenhang en focus te verlenen, is tevens de sociale en ethische dimensie van de ecologische insteek: fundamentele interesse die het actieve burgerschap voedt. Interesse is de basis van een drievoudige ecologie. De conceptuele satéprikker ‘interesse’ verbindt in één geste de drievoudige ecologie – Eco 3 – met de rest van de RVS strategie. Deze letterlijke insteek is inmiddels meer dan pure retoriek. De eerste elektrische vuilniswagen is in Rotterdam al een feit, evenals de mosdaken en het ‘regeneratief remmen’ van trams en bussen. In het openbaar vervoer wordt met groene stroom gewerkt. Op het laatste interactieveld ‘stad’ verbindt RVS de trajecten uitgerold op de woorden a ls daden t act ische int er act i eve lden niveaus school, buurt en markt met het stedelijk beleid. Met de aanbevelingen van het IAB aan het EDBR in het achterhoofd en aansluitend bij de door de gemeente Rotterdam gelanceerde initiatieven zoals Climate Initiative en Climate Proof ontwikkelt RVS rond het kernbegrip duurzaamheid een ander ‘discours’: een integrale manier van denken en doen, van theorie en praktijk. (ZIE 4.1) De focus van dit ontwikkelingstraject is het Rotterdamse beleid. RVS legt zich er op toe het ecologische denken in zijn drie dimensies (Eco 3) tussen de oren van scholieren, studenten, ondernemers en beleidsmakers te krijgen. Daartoe organiseert zij debatten, geeft zij lezingen en seminars, waarin zich een discours ontvouwt dat integraliteit en duurzaamheid naar concrete situaties vertaalt. In hoofdstuk 4 wordt deze discoursstrategie verder toegelicht. Op de andere schalen heeft dit fysiek-economische consequenties. Zo is in het ontwikkelingstraject Fysieke Integriteit de ecolijn een cruciaal onderdeel. In de in de buurt opgestarte tuinen wil RVS in de loop van het volgende jaar samen met energieproducenten samenwerken om zonnepanelen, mosdaken en windmolens zichtbaar in de wijk te installeren. Op de presentatie van De Markt van Morgen zijn er kramen met biologische producten bijgekomen. Op stadsschaal is RVS in gesprek met stedelijke diensten over de integraliteit van duurzaamheid. Een integrale doorwerking heeft volgens RVS ingrijpender consequenties voor de in Stadsvisie 2030 geprojecteerde automobiliteit. In de grotendeels fysiek-economische oriëntatie – een sterke economie en een aantrekkelijke woonstad – blijft de aandacht voor het milieu beperkt tot het vergroten van de externe veiligheid, het terugdringen van luchtvervuiling en het tegengaan van geluidshinder. Het is tijd deze geïsoleerde maatregelen integraal door te werken en duurzaam uit te bouwen. Niet door het accommoderen van nieuwe, schonere energiecentrales zoals op de Tweede Maasvlakte gebeurt en het lozen van CO 2 onder woonwijken, maar door het inbouwen van duurzame, gedecentraliseerde mobiliteit- en energiesystemen in huizenblokken en buurten. De Gezonde stad eist een fysiek integere aanpak die alle diensten dynamiseert en 64 - 65 deze op hun pijlers doet schudden. bcPST][P]S werknemers [^RP[V[^QP[ ZlckllijkX[ .o)+lli `e[`m`[lXc`jd\ dlck`Zlckli\\c c`Y\iXc`j\i`e^ mi`a\dXibkjkXXk i`j`ZfjXd\ec\m`e^ wijkbewoners 1990 etnische minderheden @:K MKB e`\ln\d\[`X 2010 ? van multicultureel overleven naar intercultureel samenleven autochtonen 2000 allochtonen M8BD8EJK8; ? 9F& < L I INTER-ESSE TR^ [^V XT Xlkfmi`a Z\ekild nXk\i Zi\Xk`m\`e[ljki`\j Zfii\Zk`\\el`kjcl`k`e^ jk`dlc\i`e^\e[ffijkifd`e^ b\ee`j\Zfefd`\ ]\jk`mXcj glYc`\b\blejk ? 8M F & M N F bcPVT :LCKLLIJK8; 1980 buitenlandse werknemers m\i^if\e`e^ JBMI SKVR M D9F liYXe jgfikj traj ec tontwi k kel aars gifa\Zkfekn`bb\cXXij [j"mfYi nfe`e^ZfigfiXk`\j GF b`e[$ mi`\e[\c`ab\ n`ab jgfik QaTSTbRW^^[ AL ; F _Xm\ejkX[ qfe[X^jiljk ^\q`ejnXXi[\e dfefZlckli\\c d`[[\em\c[ m\iqfi^`e^jjkXXk i\Z_kjjkXXk havenarbeiders 1970 gastarbeiders 8I9<@;<IJ$ JK8; S T \^ V aP UXT _ ^ [Xc XT Z T R^ ]^ \XT Rd [cd aT T [ b^ R X P P [ ^ ]S T a fXYb \^ Q X[XcT Xc ^ _ T ]QP aT adX\cT Uhb X T Z 9IFE1IMJ)''0 woorden a ls daden jc`e^\iifkk\i[XdY\lijmcf\i Xid\e`ljb\ib afcf X]i`bXXe[\idXibk X]i`bXXe[\in`ab jgfikZlckll fYjYcf\d_f] [\Ycf\d_f] ]\`a\effi[ kX^j#kiXZbjkiXZ\j 66 - 67 Z_Xicf`j FG<I8K@FE<C< FEKN@BB<C@E>J$ KI8A<:K<E lifgql`[ ndf`ajj\cdfe[\ afe^q`ae`eql`[ il`dk\mffiafe^\i\e `ajj\cdfe[\ woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n 3.1 FYSIEKE INTEGRITEIT: OPENBARE BASISSCHOOL BLOEMHOF 3.1.1 TRAJECTOPZET 71 71 A GEEN PILOT OF PROJECT, MAAR EEN TRAJECT IN NETWERKEN: WAAROM? B BREDE SCHOOL: INSTITUTIONEEL KNOOPPUNT C INZET: SLANKER, SOEPELER, SOCIALER, SLIMMER D SKILLS: VECHTEN, VOEDEN, VERBOUWEN, VISIE 71 72 73 73 - JUDOLIJN: VAN OVERGEWICHT NAAR OVERWICHT EN EVENWICHT - KOOKLIJN: GOED VOEDEN EN OPVOEDEN - ECOLIJN: AFVALLEN, GEEN AFVAL - FILOSOFIELIJN: VAN FILOSOFIE NAAR ECOSOFIE E OPSCHALEN: SCHOOL, BUURT, MARKT, STAD F PERSONELE ONDERSTEUNING G WETENSCHAPPELIJKE MONITORING 3.1.2 TRAJECTUITVOERING 2008-2009 A MACROFYSIEK: MFA EN STEKGEBOUW B BEGELEIDERS EN DOCENTEN 75 77 78 81 82 82 84 87 91 92 C CONTROLESCHOLEN: DE MARE, DE TOERMALIJN, DE CATAMARAN D STAGETRAJECTEN EN STAGIAIRS E HET ECP(I)TRAJECT IN PRAKTIJK - EDUCATIE: UITROLLEN VAN DE VIER LIJNEN - COMMUNICATIE - PARTICIPATIE: STAGIAIRS EN OUDERS F OPSCHALEN NAAR DE BUURT 92 93 93 93 109 114 115 - SPORT: SCHOOLSPORTVERENIGING (SSV) BLOEMHOF EN BEWEEGMANAGEMENT - KEUKEN: BUURTRESTAURANT? 3.1.3 SAMENVATTING ONDERZOEKSEVALUATIE 2008/2009 VAKMANSTAD IN UITVOERING 115 117 117 118 (TEKST: VERWEY-JONKER INSTITUUT) A VIER BASISSCHOLEN IN ROTTERDAM ZUID - PROCESEVALUATIE 119 119 - EFFECTONDERZOEK MET BEHULP VAN LONGITUDINAAL DESIGN B DE NULMETING - EUROFITTEST - SDQ-VRAGENLIJST C EERSTE RESULTATEN NULMETING - EUROFITTEST - DE SDQTEST D TOT SLOT INTERVIEWS: JONGLERENDE JONGEREN 68 - 69 (TEKST: ANNEMARIE SOUR) 119 119 121 121 121 122 123 125 127 3.2 ACTIEF BURGERSCHAP: COALITIES EN COPRODUCTIES 3.2.1 RICHARD LUGTEN, ANS STOLK, HENK OOSTERLING) 3.2.2 3.2.3 JONGEREN LOSSEN HET OP (JOLO, COCON, HENK OOSTERLING) 149 150 SPORTCULTUUR OP ZUID (PACT OP ZUID/IRIS VAN DER LEE, DS+V, HENK OOSTERLING, ANS STOLK) 3.2.4 149 SLINGER ROTTERDAM BEURSVLOER (SLINGER, PWC, ING, 150 KIJK OP ZUID (O.A. DURA VERMEER, COM.WONEN, CONCIRE, 152 HENK OOSTERLING) A RUIMTE VOOR JONGEREN (KIJK OP ZUID, WOONSTAD, OBR, HENK OOSTERLING, DENNIS KASPORI, ROB SCHRÖDER) 159 B TAGS, TRACKS & TRACES (KIJK OP ZUID, HENK OOSTERLING, DENNIS KASPORI, SO SOLID) 3.3 CULTUREEL ONDERNEMERSCHAP 161 165 (TEKST: JEANNE VAN HEESWIJK, DENNIS KASPORI) 3.3.1 TRAJECTOPZET A FREEHOUSE EN DE AFRIKAANDERWIJK B IN KAART BRENGEN: INTERVIEWS EN INTERVENTIES C PROTOTYPES: TOEGESPITSTE DIFFERENTIATIE 166 166 167 169 D FREEHOUSEPROJECTEN TER STIMULERING VAN DE LOKALE CULTURELE PRODUCTIE 3.3.2 TRAJECTEVALUATIE A HET DOEL 175 177 177 B UITBREIDING MARKTASSORTIMENT: GOEDEREN EN DIENSTEN 181 C UITBREIDING MARKTFUNCTIES: CONSUMPTIE EN PRODUCTIE OP LOCATIE D BRANCHERING E AANKLEDING, MODESHOWS EN TENTOONSTELLINGEN F NIEUWE MARKTKRAMEN INTERVIEWS: VROUWELIJKE TWEEDEKANSERS 181 183 183 183 185 (TEKST: JOKE VAN DER ZWAARD) 3.4 ECO 3 : DISCOURSSTRATEGISCHE VOORZETTEN (ROTTERDAM VAKMANSTAD/RESEARCH) 3.4.1 COALITIES EN COPRODUCTIES A VAKMANSTAD/RESEARCH - MAPPING PACT OP ZUID B VAKMANSTAD/MOBILITEIT 207 207 207 208 212 - RAAD VOOR DE ARBEID - FREEWHEELERS (TEKST: DENNIS KASPORI) C VAKMANSTAD/ZORG 212 217 - PILOT WMO IJSSELMONDE (DEELGEMEENTE, AEF, HENK OOSTERLING) 3.4.2 PRESENTATIES, LEZINGEN EN WORKSHOPS 2004-2009 217 218 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n b\lb\e& bXek`e\ Ycf\d_f] jZ_ffc fiXea\ jZ_ffc mdYfe`\lnql`[ [\jc\lk\c [\jc\lk\c) Ycf\d_f] jZ_ffc) kl`e 70 - 71 kl`e *%(Æ=PJ@<B<@EK<>I@K<@K FG<E98I<98J@JJ:?FFC9CF<D?F= In dit eerste deel wordt aandacht besteed aan de opzet, uitrol en evaluatie van het ontwikkelingstraject in het schooljaar 2008-2009 op een viertal basisscholen in Rotterdam Zuid. De details van de uitrol krijgen relatief weinig aandacht omdat er in september 2009 een wetenschappelijk onderbouwde evaluatie verschijnt die in samenwerking met de Erasmus Universiteit (Faculteit der Wijsbegeerte) en het Verwey-Jonker Instituut tot stand is gekomen. Naast de resultaten van de nulmeting – de fysieke, sociaal-emotionele en cognitieve conditie van de leerlingen op de vier scholen – zijn ook procesbeschrijvingen van de diverse trajectlijnen opgenomen: judo, koken/eten, eco/energielessen en filosofie. In dit hoofdstuk beschrijf ik deze processen vanuit mijn perceptie als supervisor. 3.1.1 - Trajectopzet Rotterdam Vakmanstad/Fysieke Integriteit behelst aanvankelijk een driejarige, wetenschappelijk gemonitorde pilot die op een viertal scholen in RotterdamZuid wordt uitgezet. In de loop van de uitwerking van het voorstel is echter het idee van een geïsoleerde pilot losgelaten. Pilots komen en gaan. Meestal ontberen ze een infrastructurele inbedding. Vanuit de transitiegedachte (ZIE 1.1) heeft RVS het concept ‘pilot’ vervangen door dat van een met andere projecten vervlochten ‘traject’. Samen met andere trajecten vormt een traject een netwerk waarin de binding van groepen en individuen onderling groter wordt. Door deze vervlechting is zo’n traject duurzamer en integraler dan een pilot. A– Geen pilot of project, maar een traject in netwerken: waarom? De plek waar het traject wordt uitgerold – in dit geval een school – vormt een macrofysiek knooppunt, de doelgroep – afzonderlijke leerlingen – microfysieke knooppunten. Hoewel het spreken over menselijke relaties in termen van netwerken wat management-achtig overkomt, biedt het een aantal voordelen: het situeert mensen altijd in de relaties die ze met anderen onderhouden. Achter deze nogal formalistische inzet schuilt een filosofische gedachte: voor een sociaal-politieke visie, waarbinnen concepten als sociale cohesie, samen leven, verantwoordelijkheid en solidariteit centraal staan, is dat wat tussen mensen gebeurt maatgevender dan dat wat er in ze gebeurt. De gehanteerde netwerkvisie ontleent zijn legitimiteit aan een relationele filosofie. (ZIE 4.3) Wat is Fysieke Integriteit? Allereerst een microfysieke toestand: hoe goed zitten kinderen in hun vel? Deze vraag wordt verder t oegespitst: hoe gaan kinderen met hun eigen lichaam om, hoe werkt dit do or in de omgang met andere kinderen in de klas en op straat en welke effecten heeft dit vo or hun s ociaal-emotionele en c ognitieve ontwikkeling? Fysieke integriteit focust woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n op microfysieke aspecten van een macrofysieke integraliteit. Beide omspannen het spectrum van de ketenaanpak wonen, leren, werken en zorgen. Microfysieke integriteit biedt zicht op de psycho-sociale dimensies van de architectuur. Deze heeft weer diëtetistische aspecten (hoe en wat eten kinderen en hoe verzorgen ze zichzelf?), sociale aspecten (kennen ze hun eigen grenzen en respecteren ze die van anderen?) en mentale aspecten (hoe waarderen ze hun eigen gedrag en wat voor zelfbeeld ontwikkelen ze?). Deze aspecten zijn deel van een drievoudige ecologie: fysiek, sociaal en mentaal. (ZIE 1.3) Deze zijn ten slotte verankerd in het basisschoolleerplan en concreet vertaald in vier lijnen: een judolijn, een kooklijn, een ecolijn en een filosofielijn. Ook hier geldt weer dat deze microfysieke trajecten macrofysieke tegenhangers hebben, namelijk functies en ruimtes voor een toekomstige Multi Functionele Accommodatie (MFA). Krijgen alle leerlingen judoles in een aan de school verbonden ‘dojo’ of judozaal, eten ze samen en maken ze eten klaar in hun eigen keuken, verbouwen ze groenten en bestuderen ze ecosystemen in bij de school aangelegde tuinen? Deze extra toevoeging aan het reguliere curriculum heeft ook personele consequenties: een judoleraar, een vaste kok – liefst 2 x 0,5 fte in een duobaan –, een ecoleraar en een filosofieleraar. Deze worden ondersteund door stagiairs van verschillende opleidingen: sport-, pedagogiek-, tuinier- en filosofieopleidingen op MBO,HBO en academisch niveau. Door mee te draaien op de verschillende lijnen krijgen deze stagiairs zicht op wat er in de school en in de wijk gebeurt. Voor de leerlingen fungeren stagiairs als rolmodellen. Zo wordt intellectueel kapitaal, dat bij voorkeur voortkomt uit dezelfde wijken ‘teruggeploegd’ naar die wijken. Om onderzoekstechnische redenen zijn aan de kernschool drie controlescholen verbonden. Alle scholen worden drie jaar lang gemonitord door een wetenschappelijk team. Op ieder van deze scholen was, los van FI, een van de drie lijnen – judo, koken of eco/energielessen – al in het lesprogramma opgenomen. Filosofie als vak dat uiteindelijk de integraliteit van de drie lijnen waarborgt, wordt uitsluitend op de kernschool gegeven. B - Brede school: institutioneel knooppunt Rotterdam Vakmanstad/Skillcity haakt met de operationalisering van het interactieveld School aan op de Brede school. Dit is een vitale knoop in het netwerk van de jeugd op Zuid. Met Fysieke Integriteit wordt zoveel mogelijk aangesloten op bestaande programma’s en faciliteiten van de gemeentelijke diensten (JOS, SenR, GGD). Ook bij die van maatschappelijke organisaties die bij de Brede school betrokken zijn zoals de SKVR en Rotterdam Sportsupport. Met de vier trajectlijnen wordt op microfysiek niveau fysieke, sociale en mentale integriteit nagestreefd. Macrofysiek biedt de keuze voor de Brede school ook kansen. In wijken worden 72 - 73 in toenemende mate Brede scholen in MFA’s opgenomen. Het ontwikkelingstraject Fysieke Integriteit biedt parameters op microschaal – curriculum, ruimtes en ouderparticipatie – voor ontwerpbeslissingen op macroschaal. Het is in die zin een concrete uitdrukking van de gedachte dat architectuur sociaal is. C - Inzet: slanker, soepeler, socialer, slimmer De fysieke integriteit van leerlingen wordt afgemeten aan een drietal condities: fysiek, sociaal-emotioneel en cognitief. Deze worden door middel van wetenschappelijk gestandaardiseerde testen drie jaar lang getest en vergeleken. De monitoring beoogt het volgende: E\^Xk`\] Gfj`k`\] terugdringen van overgewicht en zwaarlijvigheid verminderen onderling pestgedrag en agressie opheffen sociaal isolement transformeren defensief en negatief zelfbeeld versterken van totale fysieke conditie versterken van zelfvertrouwen en wederkerigheid versterken eco-sociaal zorgbesef vergroten ambitieniveau en versterken positief zelfbeeld Aan het eind van het onderzoek, na drie jaar, zal blijken of deze doelstellingen zijn gehaald. Omdat voor het doorstromen naar een hogere onderwijsvorm de cognitieve conditie – de citotoets – doorgaans doorslaggevend is, ligt daar het accent. Sociaal gedrag en fysieke conditie zijn binnen het ontwikkelingstraject echter van even groot belang. Het gaat er niet om alle leerlingen te laten doorstromen naar het VWO zodat zij een academische carrière kunnen uitbouwen. Dat is natuurlijk een mooie ambitie en voor diegenen die het in zich hebben zonder meer een optie die het primaire onderwijs mogelijk moet maken. De eigenlijke ambitie is echter leerlingen te laten instromen op grond van wat ze kunnen en wat ze willen. Het gaat erom ze te laten ontdekken waar ze geschikt voor zijn en waar ze zich op hun plaats voelen en gewaardeerd weten. De bottom line is het voorkomen van voortijdige schooluitval. Vakmanschap in de meest brede zin is hier doorslaggevend. Een goede vakman of vakvrouw worden biedt maatschappelijk aanzien en versterkt het zelfrespect en het zelfvertrouwen. Nogmaals, het beoogde ambitieniveau dient overeen te stemmen met de in skills te realiseren competenties. Door een zo breed mogelijk spectrum van skills naast het bestaande curriculum aan te bieden en te ontwikkelen krijgen leerlingen de kans zichzelf beter te leren kennen, hun positie in de groep explicieter te bepalen om zich daardoor breder te kunnen ontplooien. D - Skills: vechten, voeden, verbouwen, visie Hoewel het om een evenwichtige verhouding tussen lichaam en geest draait, is een te strikte scheiding tussen beide niet op zijn plaats. Lang voordat neurofysiologisch onderzoek het aantoonde, was de scheiding tussen lichaam en geest al achterhaald. Het gaat om een psycho-somatische balans waarin mentale, sociale en fysieke aspecten elkaar overlappen. Uit analytisch oogpunt wordt in het onderzoek wel een onderscheid gehanteerd, maar in de praktijk lopen deze aspecten voortdurend in elkaar over, net als integriteit, integratie en integraliteit. (ZIE 1.4) 74 - 75 woorden a ls daden Japans C ul t ur e e l C e nt r um S hof uk a n ( C ha r loi s ) op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n Inzet Mentaal Sociaal Fysiek Integraal Judolijn Kooklijn Ecolijn Filosofielijn Reguleren Tegengaan Ombuigen Stroomlijnen agressie obesitas wegwerpcultuur denken Motorisch Voeding- Ecologisch Reflexieve evenwicht balans zorgbesef ervaring Energiebalans Smaak- Cyclische Kritische ontwikkeling ervaring zelfreflectie Concentratie : Aandacht: Voeling: Visie: afzien overzien zien inzien Wederzijds Wederzijdse Vitale Communicatie respect hulp solid(ar)iteit Fysieke Smaak- Aarding Gemeen- sensibiliteit sensibiliteit Groene schapszin Beproeven Proeven vingers (con)tact Herkennen Erkennen Beseffen Doorzien Respectcultuur Zorgcultuur Interdepen- Interesse dentie – Jud o lijn: van overg ewicht na ar overwicht en evenwicht Vechten is een sportief fenomeen. Bij sportieve ambities wordt het strijdtoneel in laatste instantie naar binnen verlegt: iedere sporter zal op een gegeven moment het gevecht met zichzelf moeten aangaan om ambities waar te maken. Maar deze strijd wordt altijd buiten de sporter verankerd. Dat kan een tegenstander zijn, maar een hardloper of schaatser vecht tegen de tijd. Een wedstrijd kan ook, zoals bij voetbal en volleybal, in teamverband. Daar speelt vertrouwen in elkaar een grotere rol. Kortom, er zijn allerlei varianten. Judo is net als tennis vooral een relationele sport. Vallen leer je niet zonder je partner te vertrouwen. Je kunt het niet alleen. Je spiegelt je in de ander en herkent de inzet. Om je ambities te realiseren is een tegenstander in het grootste deel van het traject vooral een partner. Daarop ligt in de judolijn het accent. Dat geldt ook voor boksen. Iedereen kent de succesverhalen van boksscholen zoals op Zuid Boxing ‘82 aan het Afrikaanderplein en boksschool I Believe in Oud-IJsselmonde, waar oude rotten jonge honden weer in het gareel krijgen. Het accent ligt op het gevecht met jezelf. Of in termen van de oud-Nederlands kampioen en inspirator van I Believe Ronald Hiwat: geen kapsones, niet vloeken en respect voor elkaar. Versterkt al dat vechten niet juist agressief gedrag? (ZIE: 4.3.3A) Sportief vechten, hoe intens ook, blijft een uiterst gedisciplineerde aangelegenheid. Uiteindelijk is zelfdiscipline doorslaggevend. Als krijgskunst eist judo – de zachte (ju) weg (do) – strikte navolging van regels om ongelukken te voorkomen. Respect en woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n (zelf)discipline zijn van groot belang. Dit is aan kinderen makkelijk uit te leggen. Je respecteert wat je beschermt: een schouderworp naast de mat is heel pijnlijk. Buigen is inherent aan judo: om te kunnen werpen buig je mee met je opponent, maar je buigt ook voor hem als je begint en eindigt. Net als voor je leraar en de mat. Het ‘exotische’ karakter van de sport verhoogt het spelelement. Het bevat door zijn ‘oosters’ karakter zelfs een culturele dimensie die onderwijstechnisch kan worden uitgewerkt en ingezet. Toch draait judo al heel lang in de Nederlandse cultuur mee. De pedagogiek en didactiek is inmiddels zover uitgewerkt dat er een specifieke aanpak voor iedere leeftijdsfase is. Wereldsuccessen van Anton Geesink tot Dennis van der Geest hebben judo internationaal aanzien gegeven. Rotterdamse wereldtoppers als Deborah Gravenstijn en Elisabeth Willeboordse spreken tot de verbeelding van kinderen. De keuze voor judo wordt dus door meerdere motieven ingegeven. Er is ook een autobiografisch detail. Uit eigen ervaring weet ik vanaf mijn jeugd als leerling en op latere leeftijd als student en leraar dat Japanse krijgskunsten een zeer weldadige uitwerking kunnen hebben op iets te energieke kinderen. Zelfdiscipline, concentratie en doorzettingsvermogen worden exponentieel vergroot. Dit komt schoolprestaties ten goede. Het fysiek-competitieve aspect versterkt op positieve wijze de mentale, sociale en fysieke conditie van kinderen en jongeren. Maar zoals bij alle onderwijs geldt ook hier: de kwaliteit van de leraar is doorslaggevend. Door judo als vast onderdeel in het curriculum op te nemen – en dus kinderen minstens één uur in de week te laten judoën – worden er verschillende, met elkaar samenhangende skills gevormd: – sp ortskills: Evenwichtsgevoel en fysieke coördinatie komen meer in balans, waardoor het kind beter in zijn centrum komt te staan. Ongecontroleerd agressieve reacties worden in de les bespreekbaar waardoor het geweld geëxpliciteerd wordt en door de techniek binnen het spel van het judo beheersbaar kan worden gemaakt. – s ociale skills: Speels en nagenoeg onmerkbaar worden kinderen ontvankelijk voor elkaars fysieke presentie. De vereiste discipline werkt op den duur een respectcultuur in de hand die heel organisch wordt opgebouwd. Kinderen leren elkaar anders kennen en worden op veel punten toegeeflijker. Zo blijkt, om het iets poëtischer uit te drukken, iedere krijger uiteindelijk een gever. Nogmaals, alles valt of staat bij een goede leraar. – culturele skills: de Japanse cultuur is anders dan de Nederlandse cultuur. Aspecten van deze cultuur worden via skills geïncorporeerd: we worden al doende deelgenoot. Dit interculturele aspect kan doorvertaald worden naar andere contexten waarin de kinderen zich dagelijks bewegen – mentale skills : de concentratie die vereist is voor het aanleren van technie76 - 77 ken, de competitieve inzet bij wedstrijden en het door de regels afgedwongen luisteren en kijken naar wat gezegd en voorgedaan wordt kunnen de leersprestaties aanzienlijk verhogen als deze mentale skills systematisch uitgewerkt worden in de lessen. Deze p ositieve bekrachtiging van de fysieke integriteit wordt in de tweede lijn van het traject versterkt door systematisch aandacht aan het voedingspatroon te schenken. – Ko o k lijn: g o e d vo e d en en o pvo e d en – In Rotterdam heeft een op de vier kinderen overgewicht, neigend naar ziekmakende zwaarlijvigheid. Dit heeft onder andere met de ongezonde leefstijl te maken, die weer beïnvloed wordt door etnisch-culturele en sociaal-economische factoren. Rotterdam heeft de grootste snackbar-dichtheid per m 2. Veel kinderen ontbijten nauwelijks voordat ze naar school komen. Fietsen is met name bij gezinnen met allochtone roots een zeldzaamheid. Bovendien propageert onze overvloedsamenleving excessief consumptiegedrag. Evenwichtige voeding is pas sinds kort een aandachtspunt. In Rotterdam bestaat er zoiets als ‘kapsalon’, een door een Kaapverdiaanse kapper bedacht gerecht in een ovenvast alluminium bakje: patat, shoarmavlees en kaas worden op elkaar gestapeld, ruim besproeid met knoflook saus, afgemaakt met veel sambal en gegarneerd met sla, tomaat en komkommer. Dit is een geliefd gerecht op Zuid, zeker bij kinderen. ! Het nijpende probleem van het overgewicht kan niet opgelost worden door uitsluitend meer te sporten. De noodzaak onze eetcultuur en het dagelijks dieet te veranderen, wordt door vele redenen ingegeven. Op een school met een gezonde eetcultuur worden kinderen zich bewust van wat en waarom zij consumeren. Dit bewustzijn ontstaat niet door louter informatie, maar door educatie, participatie en communicatie. Informatiecampagnes tegen andere kwalijke gedragingen – van teveel met te weinig mensen over te korte afstanden in één auto rijden tot stunten met vuurwerk – hebben nooit echt iets opgeleverd. Er is altijd een positieve impuls vereist: het moet de kinderen boeien om over eten na te denken door er zelf mee bezig te zijn en er over te praten. De kooklijn beoogt zo’n proactieve eetcultuur op school. Niet alleen eten kinderen 4x per week tussen de middag gezamenlijk in een aan de school verbonden keuken, ze maken gedeeltelijk het eten ook zelf klaar. Naast de fysieke component zijn er ook hier sociale en culturele componenten. Door in groepen te eten en in deze groepen bij toerbeurt taken op zich te nemen wordt het zorggedrag en de wederzijdse ondersteuning van leerlingen versterkt. Zij erkennen hun onderlinge afhankelijkheid. Door lessen en experimenten kan de smaakgevoeligheid bij kinderen aanzienlijk worden verbeterd. Prijsvragen en opdrachten versterken deze processen educatief en competitief. Door intercultureel culinair te spelen met gerechten kan ook hier, net als bij judo, een interculturele slag worden gemaakt. De nieuw verworven skills versterken de effecten van de sportskills. – ko okskills: Hoewel het niet verstandig is kinderen met scherpe messen te laten spelen, kunnen kinderen vanuit een zorgvuldige opbouw van activiteiten geleidelijk aan ingeschakeld worden in het voorbereidingsproces. Het gaat er daarbij vooral om dat zij inzicht krijgen in de primaire bereidingswijze. In deze technieken staat de aandacht centraal die zij spelenderwijs leren opbrengen. Inkopen doen biedt aangrijpingspunten voor andere vakken. woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n – s ociale skills: Samen eten vereist een routine van uitserveren en opdienen. Bij toerbeurt wordt het door de kinderen in samenwerking met stagiairs en moeders zelf gedaan. Het gaat daarbij om zorgbesef en wederzijdse ondersteuning, om hulp voor jongere leerlingen en verantwoordelijkheid krijgen en nemen van oudere leerlingen. Net als judo vergt koken uiterst strikte regels omdat het eveneens een gevaarlijke onderneming is. Het omgaan met gevaar is cruciaal. Inzicht in en omgang met risicovol gedrag versterkt het verantwoordelijkheids besef van kinderen. Dat dit toezicht vereist en extra ondersteuning ligt voor de hand: naast overblijfmoeders kunnen meer sturende taken door HBO stagiairs worden verricht. VMBO leerlingen kunnen vaktechnische hand- en spandiensten verlenen, terwijl HBO-stagiairs pedagogiek flankerende activiteiten rond het eten kunnen ontwikkelen. Voor moeders kan het een aanzet tot verdere participatie op school zijn. – culturele skills: Dat multiculturaliteit zich vooral in de entertainment en horeca sfeer heeft gemanifesteerd, ligt voor de hand. Muziek luisteren en lekker eten maken ongedwongen ontmoetingen mogelijk. Het interculturele aspect komt meer naar voren als het accent in de educatie op combinaties wordt gelegd. ‘Afwijkende’ eetgewoonten worden normaal als ze eerst afgebroken worden naar de ingrediënten, de smaken en de geuren en dan weer worden opgebouwd. Het uitproberen van basale smaken en geuren verheldert wat culturen ongemerkt bindt: combineren. Halal voedsel, biologisch producten en vegetarisch eten, het kan allemaal in culturele zin, maar niet in morele zin aan de orde komen. In scholen waar de leerlingpopulatie veel moslimkinderen kent, zal vanaf het begin duidelijk getoond worden dat het bereide voedsel halal is. Toezicht van moeders hierop is een simpele stap tot participatie. De jaarlijkse iftarmaaltijd aan het eind van de Ramadan, de vastenmaand, op school verzorgen is een uitstekende gelegenheid om het vertrouwen van deze ouders te winnen. – mentale skills: Er is aandacht vereist om te kunnen proeven en te ruiken wat je eet. Dit kwaliteitsbesef is de basis van vakmanschap. De aandacht die aan voorbereiding moet worden besteed, leert kinderen systematisch denken. Ze moeten vooruit plannen en krijgen overzicht. Samen met de sportconcentratie kan deze zeer diverse, maar subtiele aandacht in de klas de leerprestaties versterken. Om de aanpak van de fysieke integriteit nog meer te intensiveren worden de eerste twee trajecten op een derde traject aangesloten. Onze wegwerpcultuur wordt daarin ter discussie gesteld. Werpen en wegwerpen, vallen en afvallen laten onverwachtse koppelingen toe. – Ec o lijn: afva llen, g e en afva l – Het voedsel dat bereid wordt, komt altijd ergens vandaan. In onze consumptiesamenleving is het met het besef van de oorsprong van ons voedsel erbarmelijk gesteld. Wat een kipnugget is, kan 78 - 79 beter ongedacht blijven. De meeste kinderen hebben geen flauw benul waar hun voedsel vandaan komt. De kip komt uit de super, net als de melk. Misschien hebben de ouders van Turkse kinderen een volkstuin, maar voor de meesten is het schooltuinen project een eerste kennismaking met het verbouwen en cultiveren van voedsel. Dat een in plastic verpakte kipfilet ooit een rondlopende kip was die geslacht is, komt maar bij een enkeling op. Het slachten van schapen mag bij moslimkinderen het besef van leven en dood oproepen en het weggeven van een lamspoot de onderlinge solidariteit versterken, of dit onmiddellijk tot respect voor het leven van dieren of van de medemens leidt, valt te betwijfelen. In het verlengde van de kook- en eetactiviteiten wordt het tactisch denken in judo en het procesmatig denken bij het koken verder uitgebouwd. Inzicht in wederkerigheid en onderlinge samenhang is de opmaat naar een eco-sociaal besef waarin het opgedane kwaliteitsbesef verder wordt uitgebouwd. De ecolijn zet in op het aankweken van positieve afhankelijkheid of interdependentie. De interesse in smaken en geuren, het zorgbesef tijdens het eten in de kooklijn, beide worden met het fysieke aspect van de sportlijn verbonden door letterlijke aarding. In een bredere context gaat het hier om het verbouwen en cultiveren van voedsel en het onderhouden van tuinen. De relaties tussen mensen en dieren, dieren en planten, planten en lucht en uiteindelijk de atmosfeer waarin de mens met al deze andere wezens moet samenleven, vormen als cyclische thematiek de algemene horizon waartegen de thematiek van de ecolijn zich aftekent. Hier komt gemeenschappelijke verantwoordelijkheid voor het leven in zijn volle omvang in beeld. Het besef van vitale soliditeit van en solidariteit met eco-systemen vormt de inzet van deze trajectlijn. Macrofysiek werken deze inzichten door in de ontwerpanalyses voor autoluwe wijken, allergievrije woningen en in strategieën om de uitstoot van CO 2 en fijnstof voor 2030 aanzienlijk te verminderen. Naast vakmanschap en interculturaliteit komen nu ook de kernbegrippen duurzaamheid en integraliteit binnen fysieke integriteit in beeld. De onderlinge doorwerkingen van deze VIDI kernconcepten komt het sterkst naar voren in de ecolijn. Dit gebeurt vooral impliciet en in simpele werkvormen. In een later stadium worden in projecten over energiehuishouding deze thema’s expliciet behandeld. Het maken van zonnecollectoren door leerlingen zelf behoort tot de mogelijkheden. " Samenwerking met energiebedrijven om energiesystemen in de wijk te introduceren ligt voor de hand. Een van de fysieke basisvoorwaarden voor de ontwikkeling van eco-sociaal besef is het onderhouden van de beproefde schooltuin. Daarin planten kinderen hun voedsel, zien ze het groeien, onderhouden en oogsten ze het. Hoe dichter de tuinen bij school liggen – liefst nog in de wijk en naast de school – hoe meer impact de werkzaamheden van de leerlingen op de wijk hebben. Door aansluiting op programma’s zoals Natuur en Milieu Educatie (NME) kan het voedseltraject van de grond via de mond tot de kont inzichtelijk wordt gemaakt. Uiteindelijk wordt via energielessen de verbinding met de twee eerdere trajectlijnen gelegd. De negatieve lijn – weinig lichamelijke inspanning, te veel eten, weggooien van voedsel, vervuilend vervoer – wordt in een positieve cirkel omgezet: actief bewegen en gezond eten leidt door inzicht in gezonde voedselproductie en het opwekken van duurzame energie naar een gezonde leefomgeving die uitnodigt om ... enz. Iets technischer geformuleerd: in lineaire productieprocessen leveren kraters in de bodem – mijnen – altijd afvalbergen op. Eenmaal omgebogen naar cyclische productieprocessen wordt afval voedsel voor nieuwe woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n cycli. # De ecolijn met zijn energie-, milieu- en technieklessen genereert op den duur een drievoudig ecologie besef – fysiek, sociaal en mentaal – waardoor leerlingen hun eigen positie als knooppunt en hun onderlinge verbondenheid als netwerk gaan ervaren. – tuinierskills: Met de uitdrukking ‘groene vingers’ wordt een kwalitatieve omgang met planten aangegeven. Veel ademen op planten helpt en verduidelijkt hoe afval voedsel wordt. Verbouwen en cultiveren is een fysieke pendant van het zorgbesef in de kooklijn en het wederzijds respect in de judolijn. Deze kwalitatieve samenhang wordt nu van relaties tussen mensen naar die tussen mensen, dieren en planten uitgebreid. Een tuin wordt een ecosysteem waarvan ledematen en zintuigen van de leerlingen een onderdeel zijn. Hier komt vakmanschap om de hoek kijken. Bij de technische skills die voor het verbouwen van groenten en het houden van kippen vereist zijn, is veel voor te stellen, maar het gaat om een simpel gegeven: aandacht voor levende processen waarbij je altijd zicht moet houden op cyclische processen. Kijken wordt waarnemen en uiteindelijk zien. Cyclische processen zijn relationeel en interdependent. De meest omvattende cycli zijn seizoenen, de kleinste zijn dag en nacht. Inzicht in deze cirkels is een voorwaarde voor inzicht in de dynamiek van ecosystemen en de manieren waarop energie wordt omgezet van beweging in electriciteit. – s ociale skills: Wat je verbouwt, kun je niet allemaal alleen in een keer opeten. Op indirecte wijze wordt duidelijk dat samenwerking noodzakelijk is, al was het alleen maar om producten onderling te ruilen. Door stagiairs van MBO en HBO opleidingen erbij te betrekken en ouders mee te laten helpen kan de interdepentie nog scherper worden uitgewerkt. – culturele skills: Cultuur betekent uiteindelijk niet veel meer dan verbouwen (Latijn: colere = verbouwen). De aandacht en zorg voor het bereiden van voedsel is ook van toepassing op het verbouwen van groenten en fruit. De invloed van weer, de functie van kassen, het eten van seizoensgroenten, het kunnen allemaal aanleidingen zijn om de interculturele dimensie van de twee andere lijnen hernieuwd aan de orde te stellen en te verdiepen. – mentale skills: Concentratie en aandacht worden fysiek door voeling. Voeling betekent echter meer dan het hebben van groene vingers. Het hangt samen met aarding maar is meer dan fysiek ingrijpen. Het is grijpen en begrijpen, voelen als aanvoelen en invoelen. Het gaat hier niet om een blinde intuïtie maar om op ervaring en inzicht gestoelde verbondenheid. In die zin is voeling een doortastend zien, een tastend doorzien. In laatste instantie draait hier alles om het inzicht dat iedereen een onderdeel is van een dynamisch ecosysteem als relationeel netwerk dat niet bij de poort van de school ophoudt. In cyclische processen is alles met elkaar verbonden door feedbackloops. Ten slotte wordt deze ecologische drieslag door reflectie tussen de oren van 80 - 81 de leerlingen geplant om duurzame interesse te wekken. – Fil o s o f ie lijn: van f il o s o f ie na ar e c o s o f ie – De drie eerste lijnen bieden concrete, relationele praktijken waarin de fysieke integriteit van leerlin- gen daadwerkelijk wordt versterkt: ze spannen zich samen fysiek in, manipuleren keukengereedschap, maken samen eten klaar en wroeten in de aarde. Ze moeten rekening houden met de kracht van anderen om letterlijk staande te blijven en met het weer om eten te laten groeien en energie op te wekken. Ze zijn afhankelijk, interdependent. In de ecolijn worden de eerste twee lijnen zo op elkaar afgestemd dat er inzicht ontstaat in een cyclische vitaliteit, dat wil zeggen een interdependente samenhang van ecosystemen waar ze zelf ook deel van uitmaken. Dit vormt de aanzet tot een reflexief besef dat in de filosofielijn gemeenschapszin genereert. Filosoferen is een gemeenschappelijke aangelegenheid. Waar je filosofie ook situeert, er wordt altijd gepraat. In de grote religies – Lao-tze, Boeddha, Mozes, Jezus, Mohammed – evenzoveel als in de westerse filosofie, die ooit bij de over straat zwervende en met onwetenden debatterende Socrates begonnen zou zijn. Het is een relationeel spel dat vervolgens naar binnen slaat. Dan wordt het een gesprek met iets in ons. Goed formulerend en argumenterend leren leerlingen elkaar beter te begrijpen. Ze moeten zich altijd in de positie van de ander inleven om deze te kunnen weerleggen. Ontvankelijkheid voor en interesse in de positie van de ander is een wezenlijk onderdeel van het oordeelsvermogen. In de filosofielijn wordt er daarom altijd in wederkerigheid geopponeerd. In deze argumentatieve communicatie komt het individuele gezichtspunt in een relationeel perspectief te staan. Interdependentie wordt interesse. De openheid van deze interesse is niet zonder belang. Kennis als vermeende waarheid dient altijd een belang. Het gaat in de filosofielijn dus niet om een belangeloze houding: het gaat er om dat het belang niet egomaan of egocentrisch wordt, maar gemeenschappelijk. Communicatie is hier net als in het judo een regelgeleide competitieve praktijk. Leerlingen maken contact door te opponeren. In de filosofielijn worden fysiek, sociaal en mentaal reflexief: het brengt leerlingen in contact met zichzelf. Het leidt tot een reflexieve zelfervaring. De fysieke strijd voltrekt zich nu op mentaal niveau. Leerlingen leren naar zichzelf kijken en horen zichzelf spreken. Wat doorgaans passief gebeurt wordt nu actief: kijken wordt zien, horen wordt luisteren. De zintuiglijkheid en lichamelijkheid die in de voorgaande lijnen nog toegespitst wordt op afzonderlijke zintuigen – voelen, kijken, horen, proeven en ruiken – wordt nu object van zichzelf. En in die zelfobjectivering worden afzien, overzien en (door)zien, via zelfreflectie en visie, inzien. Het reflecteren vanuit de drie ecologische dimensies – fysiek, sociaal en mentaal – maakt dat filosofie uiteindelijk ecosofie wordt. Ook al lijken de skills die hier ontwikkeld worden uitsluitend van mentale aard, in de argumentatieve strijd komen andere dimensies evenzogoed tot hun recht: het leren luisteren naar anderen is sociaal, de woordenstrijd maakt sterke, fysieke affecten los die beheerst moeten worden. Spreken voor een groep blijkt altijd weer een enorme inspanning. Het vergt een specifieke gemoedsstemming en verstandhouding om in zo’n krachtenveld staande te blijven. Precies dit verduidelijkt waarom individuele leerlingen al reflecterend als knooppunt in een relationele structuur het meest tot hun recht komen. woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n E - Opschalen: school, buurt, markt, stad In de onderzoeksopzet worden de trajectlijnen na een schooljaar opgeschaald van de school naar de buurt. In 2008/2009 worden ze alle vier op school uitgerold, in 2009/2010 doorverbonden naar de buurt en in 2010/2011 wordt de onderlinge afstemming aangescherpt en wordt onderzocht of sommige onderdelen, zoals de keuken, een economische potentie hebben die met de betrokken partijen kan worden gerealiseerd. De judolessen kunnen via de schoolsportvereniging samen met drie andere sporten op de overige scholen in Bloemhof voor jongeren in de wijk worden opengesteld. Na drie jaar wordt de MFA De Wielslag opgetuigd. In de twee jaar die daaraan voorafgaan kan in overleg met de gemeente en met Vestia nagedacht worden over de macrofysieke consequenties van de uitgeteste functies. Komt er een judozaal in de MFA, blijft de keuken van Bloemhof beschikbaar voor de MFA? Heeft de uitgeteste stagestructuur met zijn teruggeploegde trajecten consequenties voor de MFA? Ook kan overwogen worden of de resultaten van andere door Vakmanstad uitgerolde trajecten, zoals de up date van de Afrikaandermarkt of de Freewheelers, aangesloten kunnen worden. (ZIE 3.5) Zo komen indirect in deze opschaling ook de markt en de stad in beeld. F - Personele ondersteuning Maar wie gaan dit allemaal realiseren? Het mag duidelijk zijn dat het uitrollen van Fysieke Integriteit voor het reguliere personeel van een Brede school een brug te ver is. De directeur van de school moet zeer nauw samenwerken met de trajectcoördinator. Dit vergt een enorme tijdsinvestering en houdt een extra werkbelasting in. Instemming vergt overleg, voortdurende afstemming tijd. De leerkrachten worden, afgezien van de extra interventies die gewichtenscholen over zich heen krijgen, door de cultuur en Lekker Fit trajecten al stevig belast. Er zullen dus begeleiders moeten worden aangesteld. Er zal geschoven en gerekend moeten worden. Dit passen en meten vereist aansluiting op uitgekiende 82 - 83 stagetrajecten waarin HBO en academische studenten participeren. Zo kan het filosofietraject door stagiairs van de Faculteit der Wijsbegeerte worden bemenst. Zeker als we beseffen dat met ingang van 2009 bij filosofie weer didaktische varianten worden opgetuigd, mede als gevolg van het doorslaand succes fe[\iqf\b j\gk)''/ j\gk)''0 d\k`e^1bnXek`kXk`\]&bnXc`kXk`\] YdS^ [XY] ZTdZT] S^Y^ 0 meting fysiek sociaal emotioneel cognitief Z^ ^ Z [XY] cdX] jkX^\&MF&NF T R^ [XY] filosofie jkX^X`i\j K I 4 kljj\eiX ggfi kX ^\ JJM 4 jZ _ffc j gfi km\ i\ e`^`e^ ecologie 9IFE1IMJ)''0 ^dSTab KI meting 1 c`ajk\e&`ek\im`\nj KI j\gk)'(' j\gk)'(( meting 2 (&)gfjk$[fZXXejk\cc`e^ \iXjdljle`m\ij`k\`k&m\in\p$afeb\i`ejk`kllk j\gk)''0 j\gk)'(' BBE aTbcPdaP]c QddaccdX] n`ab \`e[ iXggfik woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n van filosofie in de profielen van de middelbare school. Bovendien gaat de EUR ook vanaf 2009 in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen service learning voor studenten stimuleren. De HBO’s zijn allang begonnen met onderzoekstages. VMBO’s, MBO’s en het voortgezet onderwijs gaan vak- en maatschappelijke stages intensiveren. Kortom, hier liggen allemaal kansen die onderzocht kunnen worden. G - Wetenschappelijke monitoring Sinds de commissie Dijsselbloem $weten we dat onderwijsexperimenten en -vernieuwingen zorgvuldiger moeten worden gemonitord. Rotterdam RVS/ Fysieke Integriteit onderschrijft dit inzicht en wil verantwoording afleggen ten aanzien van haar doelstellingen en beoogde effecten. Het eerste jaar wordt een nulmeting van de fysieke, sociaal-emotionele en cognitieve conditie van de leerlingen op alle betrokken scholen uitgevoerd. In het tweede jaar worden door meting 1 de eerste resultaten van deze drie onderzoekslijnen zichtbaar gemaakt en wordt de externe profilering in de wijk gemeten. In het derde jaar worden in meting 2 de drie onderzoekslijnen doorgemeten, de resultaten op een rijtje gezet en conclusies getrokken. Ook worden de doorwerkingen van de interventies op school op de andere interactievelden – buurt en markt – in kaart gebracht. Het longitudinale onderzoek richt zich op de leerlingen, ouders en docenten. Het procesonderzoek betrekt wijkpartners, uitvoerders en begeleiders van de vier programmalijnen (sportlijn, ecolijn, kooklijn en filosofielijn) en docenten bij het onderzoek. Daarin is groep 6 cruciaal. Na 3 jaar leggen de leerlingen van deze groep immers de citotoets af en kunnen de resultaten van de coginitieve ontwikkeling van leerlingen die drie jaar zijn gevolgd met de resultaten van de sociaal-emotionele en fysieke ontwikkeling worden vergeleken. Sommige leerlingen worden als casus intensiever geobserveerd. Het Verwey-Jonker Instituut is gevraagd om het proces te beschrijven en de resultaten te meten. Zij doet dit in samenwerking met de GGD, de EUR en academici die voor specifieke onderdelen worden gevraagd mee te denken. Het doel van de resultaatmeting is tweeledig: het meten van behaalde inhoudelijke doelen en randeffecten (effecten die niet vooraf benoemd waren) op de betrokken scholen en het meten van het resultaatgericht werken aan kwaliteitsverbetering over een periode van drie schooljaren (2008/2009, 2009/2010, 2010/2011). f rontof f ice en backof f ice – In het onderzoeksvoorstel wordt rekening gehouden met de inzet van HBO studenten in de logistiek en uitvoering (frontoffice) van het onderzoek. Gestreefd wordt naar een minimaal inzetten van ongeveer 10 tot 15 studenten van de Hogeschool Rotterdam en de Filosofiefaculteit van de Erasmus Universiteit Rotterdam die gedurende hun gehele studiejaar betrokken zijn. Het Verwey-Jonker Instituut vervult, afhankelijk van de 84 - 85 kwaliteiten van de studentstagiairs, een back-office functie. Studenten nemen dan het uitvoerend werk voor hun rekening. Dit bestaat onder andere uit het uitzetten, af- en innemen van de enquêtes, invoeren van enquêtes in NetQuest, invullen van logboeken en verslaglegging bij interviews. vr agenli jst en en enquê t es – Er wordt van een gemiddelde schoolgrootte van 240 kinderen uitgegaan. Deze kinderen worden drie keer met vaste instrumenten onderzocht. Belangrijk voor de uitvoering van dit deel van het onderzoek is dat er ( 1 ) drie momenten van dataverzameling zijn, ( 2 ) de uitkomstvariabelen goed gedefinieerd zijn en ( 3 ) er op ontwikkelingsadequate momenten wordt gemeten (per schooljaar één keer, op vergelijkbare momenten). De gevalideerde vragenlijsten richten zich hoofdzakelijk op de leerlingen, hun ouders en docenten. De andere groepen worden onderzocht door middel van semi-gestructureerde (groeps)interviews. Daarnaast vinden er observaties op locatie plaats. In het vooronderzoek wordt onderzocht welke gevalideerde vragenlijst wordt ingezet en onder welke groepen deze moeten worden afgenomen. Voor jonge leeftijdsgroepen worden de gevalideerde vragenlijsten door ouders en docenten ingevuld. De vragenlijsten voor het onderzoek onder kinderen, ouders en docenten worden door studenten verspreid en ingenomen. De studenten voeren ook de onderzoeksresultaten in met behulp van software van NetQuest, een invulapplicatie op het internet. procesev a lua t i e – In de procesevaluatie worden gesprekken gevoerd met uitvoerders en begeleiders van de ontwikkelingslijnen, met docenten en samenwerkingspartners. De procesevaluatie wordt gedaan op basis van gesprekken met deze betrokkenen en via een analyse van observatieschema’s. Hierbij wordt primair gefocust op de vraag hoe het proces van de drie verschillende ontwikkelingslijnen binnen de vijf scholen verloopt. De aandacht gaat uit naar zowel de procesvariabelen (middelen die ingezet worden om de beoogde resultaten te bereiken) als de contextvariabelen (variabelen die niet in het oorspronkelijke plan van aanpak zijn opgenomen maar die wel van invloed zijn op de resultaten van de implementatie). Binnen de procesevaluatie staat de vraag centraal of de doelen zoals geformuleerd ook gerealiseerd zijn en op welke wijze. obser v a t i eschema – Er wordt een observatieschema ontwikkeld dat de betrokken studenten invullen bij hun bezoeken aan activiteiten op de school. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen Wat-vragen en Hoe-vragen. Watvragen gaan over feitelijkheden (Wat gebeurt er?), waarbij er gedacht wordt aan aantallen aanwezige leerlingen, leeftijd, begeleiding, tijdstip, duur van de activiteit e.d.. Hoe-vragen hebben een methodische insteek (Hoe wordt de interventie uitgevoerd?). Daarbij gaat het om vragen over de gekozen aanpak, manier van begeleiding, manier waarop de kinderen of ouders betrokken worden bij de activiteit etc. Het observatieschema wordt op van te voren bepaalde momenten door studenten van de HRO ingevuld en ingevoerd in NetQuest. we t enschappe li jke back up – Aan het eind van ieder jaar wordt er een inhoudelijke bijeenkomst georganiseerd met samenwerkingspartners – SenR, JOS, GGD en de scholen – en wetenschappers uit aangrenzende sectoren (medische- en sociale faculteiten EUR, betrokken lectoraten HRO en andere universiteiten). Voor iedere meeting wordt expertise ingehuurd om de tot 86 - 87 Bron: Bloemhof Jeugd Kansenzone (Sander Dikst r a) woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n dan toe beschikbare onderzoeksresultaten te analyseren en te becommentariëren. Als extra instrument wordt naast de kwantitatieve meting en de kwalitatieve interviews een documentaire gemaakt door een vakkundige documentairemaker. 3.1.2 - Trajectuitvoering 2008–2009 De daadwerkelijke implementatie van Rotterdam RVS/Fysieke Integriteit is mogeljk geworden door de voorbereidingen en inzet in 2007 en de eerste helft van 2008 van Pact op Zuid, JOS en SenR. In een door het Pact gefaciliteerde onderlinge samenwerking wisten zij de financiële steun te organiseren. Door de actieve ondersteuning van projectmanager Pact op Zuid Ditty Blom, pijlerhouder sociaal Sabine Kuiper, JOS beleidsmedewerker Ton Legerstee en SenR beleidsmedewerkers Rosemarie Maas en Joris van Nispen kon gestart worden op de openbare basisschool Bloemhof, een Brede school met twee locaties: hoek Putsebocht/Putselaan en Oleanderstraat in de wijk Bloemhof in Rotterdam Zuid. %Gedurende het opstartproces is er regelmatig contact geweest met portefeuillehouders en beleidsambtenaren van de deelgemeente Feijenoord. De wijk Bloemhof wordt in de voor het Pact ontwikkelde Reisgids 2008 als volgt omschreven: “Qua veiligheid scoort Bloemhof het slechts van alle wijken in de deelgemeente Feijenoord. De situatie verandert verder heel langzaam in positieve richting. Met name het inkomen gaat iets vooruit. De woningwaarde gaat even snel vooruit als gemiddeld het geval is in de deelgemeente Feijenoord. … Bloemhof scoort bij de vijf slechtste wijken in het Pact op Zuid-gebied, iets beter dan Carnisse en iets slechter dan de Afrikaanderwijk. Alle kenmerken bevinden zich op 20 tot 25% achterstand ten opzichte van de rest van Rotterdam. Wat betreft de mate van achterstand waarin kinderen zich bevinden scoort de wijk net iets beter dan de Afrikaanderwijk”. &Bloemhof, kortom, is een typische ‘Vogelaarwijk’. Wat nu volgt is slechts een impressie van voorbereidingen, overwegingen voor de start van de vier lijnen en de uitkomsten. Er worden geen onderbouwde conclusies getrokken. Deze zijn verwerkt in het rapport van het Verwey-Jonker Instituut, dat in september 2009 verschijnt. 88 - 89 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n O p e nba r e ba s i s s chool B loe mhof ( Fe i j e noord ) woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n KERNTEAM Trajectsupervisie: Henk Oosterling Scho olc o ördinator: Wim Pak Monitorsupervisie: Nanne Boonstra Monitorc o ördinator: Marvin Pires PARTNERS r 3PUUFSEBN7BLNBOTUBE4LJMMDJUZ'ZTJFLF*OUFHSJUFJU (Henk Oosterling) r 1BDUPQ;VJE(Ditty Blom, Sabine Kuiper, Ans Stolk) r +FVHE 0OEFSXJKTFO4BNFOMFWJOH(Ton Legerstee) r %JFOTU4QPSU3FDSFBUJF(Bert Dusseljee) r 8POJOHDPSQPSBUJF7FTUJB (Hans Moerenhout, Joost Lobée/Estrade) r 3PUUFSEBN4QPSUTVQQPSU(Gert-Jan Lammens, Gwenda den Heeten) SCHOLEN r 0QFOCBSFCBTJTTDIPPM#MPFNIPG(directeur: Wim Pak, adj.directeur: Jannie de Boer) r .POUFTTPSJTDIPPM%F.BSF(directeur: Reinder Eggens) r 0QFOCBSFCBTJTTDIPPM5PFSNBMJKO (adj.directeur: Ron van Neck; monitorcoördinator/judodocent: Linda Hagendoorn) r 0QFOCBSFCBTJTTDIPPM%F$BUBNBSBO(directeur: Dick van der Aa) r 7.#0/JFVX;VJE (directeur: Roelie Keizer) ONDERZOEK r &SBTNVT6OJWFSTJUFJU3PUUFSEBN 'BDVMUFJUEFS8JKTCFHFFSUF (Henk Oosterling) r 7FSXFZ+POLFS*OTUJUVVU(Nanne Boonstra, Huub Braam, Harrie Jonkman) r )PHFTDIPPM3PUUFSEBN (Anne Emmens, Wouter Pols) BEGELEIDERS Koks: Ralph van Meijgaard, Ari Hobson Judolerares: Daisy Smit Budoleraar: Marco Verheij Ec oc o ördinator: Bert Dusseljee Filosofieleraar: Wouter Pols Documentairemaker: Rob Schröder Website-Intranet/ICT: Martin van der Leer, Maarten van den Berg (mmrmedia) STAGIAIR(E)S HRO 2 e jaar pedagogiek: Monica Walhout, Quirine Plaizier, 90 - 91 Jörgen de Landmeter, Suzy-Ann den Hartigh HRO 4 e jaar sportmarketing & management: Léon Molendijk EUR 3 e jaar filosofie: Leonie van Wees, Terra Hensema, Izaak Dekker In Wim Pak, de directeur van OBS Bloemhof, krijgt RVS een gestructureerd denkende, enthousiaste samenwerkingspartner. Het docententeam is na enkele informatie- en communicatie ronden eveneens enthousiast. De school is al aangesloten op het cultuurtraject van de Brede school en komt in aanmerking voor een Verlengd Dagarrangement. De aanzet tot samenwerking wordt gerealiseerd tijdens het bezoek van minister Vogelaar aan Bloemhof in het voorjaar van 2007. ' De benodigde financiën worden daarna via JOS en Pact op Zuid geregeld. Inhoudelijk sluit FI uitstekend aan bij de onderwijsmethode die OBS Bloemhof al jaren hanteert: de Wanitamethode. ( In dit zogenaamde ‘authentieke leren’ worden leerlingen uitgedaagd projectmatig en vanuit een onderzoekende houding hun kennis op en uit te bouwen waarbij principieel bij hun eigen interesse en leefwereld wordt aangesloten. A - Macrofysiek: MFA en Stekgebouw In macrofysiek opzicht staat OBS Bloemhof op de nominatie om deel te gaan uitmaken van de MFA kindercampus Bloemhof. OBS Bloemhof zal op de huidige locatie Putsebocht 3 en op de Oleanderstraat 117 blijven, de Oranjeschool en de Sleutel komen ook in de kindercampus. VMBO Nieuw-Zuid gaat naar de Wielslag. De Wielslag wordt aan de overzijde van de school op de kop van de Slaghekstraat vanaf 2011 door Vestia ontwikkeld. RVS oppert in gesprekken met de verschillende directeuren die in de loop van het eerste jaar worden gevoerd, gezamenlijke activiteiten te ontplooien. Vanuit Nieuw Zuid kunnen stagetrajecten aan het ontwikkelingstraject verbonden worden. In de eerste maanden levert Nieuw Zuid enkele stagiairs om bij de iftarmaaltijd in september 2008 te assisteren. Het is de bedoeling dat er in 2009 een intensievere samenwerking op gang komt. Met de beide basisscholen is vanaf december 2008 intensiever contact, met name over de oprichting van een schoolsportvereniging. Deze wordt in maart 2009 via Rotterdam Sportsupport gerealiseerd. Naast het schoolgebouw aan het plein staat nog een vijfde gebouw. Bij de start van FI is daar de jeugdzorg organisatie Stek gehuisvest. Dan is nog niet duidelijk dat deze ruimte een uitgelezen kans biedt voor een keuken en judozaal. Als eenmaal bekend wordt dat het ‘Stekgebouw’ in januari 2009 leeg zal komen, begint RVS onmiddellijk besprekingen met Irma Visser, de directeur van Stek, om het tijdstip waarop het gebouw ontruimd wordt te vervroegen. Door haar welwillende medewerking en de bereidheid van Vestia – in de persoon van Hans Moerenhout – en Estrade – Joost Lobée – en de diensten JOS en OBR om over een verdeelsleutel na te denken wordt het uitrollen van FI aanzienlijk vereenvoudigd en versneld. Vanaf oktober komt er een ruimte vrij voor de judolijn . Daar de ingreep om een geheel nieuwe keuken te bouwen – ontwerpen, strippen oude ruimte, aanschaf materiaal – meer tijd blijkt te kosten dan gepland, beginnen de beide koks met een aantal moeders op de tweede etage waar al een kleine keuken was ingebouwd, met de ko oklijn . In juni 2009 begint de bouw van de nieuwe keuken. Voor de ec olijn is aan de locatie Putsebocht 3 al een tuin voorhanden. Daarin liggen kleine ecosystemen – een insektenhotel – maar worden ook kruiden en groenten geteeld. In overleg met dienst SenR worden twee andere plekken in de woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n directe omgeving van de Oleanderlocatie aangewezen om als tuin te funger en. Voor de energielessen die later in het jaar als een Wanitaproject worden gedraaid, is een ruimte op de benedenetage van het Stekgebouw beschikbaar. B - Begeleiders en docenten In de maanden voor de daadwerkelijke aanvang van FI ga ik samen met de directeur van OBS Bloemhof Wim Pak op zoek naar capabele begeleiders. Het blijkt enorm moeilijk om voor de judolijn een goede docent te vinden die met deze leerlingenpopulatie kan werken. Op de valreep lukt het ons Daisy Smit (1 e dan) als judodocent aan te nemen. Zij wordt in een vroeg stadium in contact gebracht met Linda Hagendoorn (6 e dan), de judodocent op controleschool De Toermalijn, waar ik daarvoor een aantal keren op werkbezoek ben geweest. Aanvankelijk is het de bedoeling voor de ko oklijn één kok aan te nemen, maar het lijkt ons uiteindelijk beter twee halve banen te creëren Dat biedt meer speelruimte in geval een kok ziek wordt en levert wat meer spankracht bij grote evenementen. Dat beide koks – Ralph van Meijgaard en Ari Hobson – van huis uit beeldend kunstenaar zijn is meer dan een prettige bijkomstigheid: hun creatieve flexibiliteit blijkt in een later stadium uitstekend van pas te komen. Voor de ec olijn wordt door dienst SenR een medewerker vrijgesteld die het progamma inhoudelijk gaat coördineren. Bert Dusseljee gaat vanaf november 2008 meedraaien. Hij neemt ook de taak op zich de energielessen op te zetten. Bijkomend voordeel is dat hij op de hoogte is van Energie in ’t klein omdat hij in 1983 vanuit de dienst SenR betrokken was toen Cok Beekhuijzen en ik de methode ontwikkelden. Op basis van de methode heeft hij grote instructiepanelen ontwikkeld die nog steeds beschikbaar zijn. Voor de filos ofielijn ligt het voor de hand om bij de Faculteit der Wijsbegeerte van de EUR, waar ik zelf doceer, naar kandidaten te kijken. Het lesgeven aan basisschoolleerlingen is echter een vak op zich. Dat kan niet zomaar uitbesteed worden aan studenten of universitaire docenten. Wouter Pols, docent bij de Pabo en lid van de Kenniskring Opgroeien in de Stad van de Hogeschool Rotterdam, verzorgt al jarenlang filosofieonderwijs op basisscholen in Rotterdam. Toevallig ontmoette ik hem tijdens een van de presentaties van Rotterdam RVS/Fysieke Integriteit, waar hij in het panel zat. Hij is, na overleg met de Kenniskring, bereid om als coördinerend docent in 2008-2009 op te treden. C - Controlescholen: de Mare, de Toermalijn, de Catamaran Na veel voorbereidende gesprekken lukt het om een viertal scholen te enthousiasmeren om als controleschool mee te doen. Ze worden in verschillende fasen van de ontwikkeling van het traject betrokken, met name in de periodes waarin leerlingen fysiek en sociaal-emotioneel worden getest. Er wordt gesproken met directeuren en adjunct-directeuren. Al snel blijkt Montessori92 - 93 basisschool De Mare door zijn overwegend ‘witte’ leerlingpopulatie uitstekend geschikt om als algemene controle school te fungeren. Het team wordt intensief voorgelicht over het hele ontwikkelingstraject. Met de Toermalijn is vooral veel contact over de judolijn. Daarin werken we intensief samen met judodocent Linda Hagendoorn (6 e dan). Zij is over de hele periode direct bij ontwikkelingen betrokken. Aan het eind van het schooljaar doen een groot aantal leerlingen van de Bloemhof mee met de 29 e Vestiajudokampioenschappen die op haar school aan de Slinge in Rotterdam Zuid worden gehouden. Met de Catamaran is vooral contact geweest over de algehele verwerking van de cijfers voor de nulmeting omdat op deze school de Eurofit test al door de dienst SenR was afgenomen. Door de vertraging die in de kooklijn zit, komt de samenwerking over het eten met de Catamaran niet goed van de grond. D - Stagetrajecten en stagiairs Daar de financiering van het hele traject pas in mei 2008 rond is, is de tijd om een doordachte wervingstrategie op te zetten zeer kort. RVS voert in mei 2008 besprekingen met verschillende afdelingen binnen de Hogeschool Rotterdam, maar vooral met de Kenniskring Opgroeien in de Stad (Frans Spierings, Ton Notten, Wouter Pols). Samen met drie 3 e jaars studenten van de Faculteit der Wijsbegeerte, die deze actviteiten als stage in hun studie kunnen opnemen, rolt Wouter Pols de filosofielijn inhoudelijk uit. De stagiairs volgen als aanzet op de Pabo onder leiding van Pols speciaal een cursus voor het geven van filosofie aan basisschoolleerlingen. Door overleg met coördinatoren en stagebegeleiders van de HRO blijkt het op korte termijn toch mogelijk nog op een voorlichtingsbijeenkomst in juni aan te schuiven. Daar melden zich vier stagiairs Pedagogiek aan. Onder hen een die affiniteit heeft met budosporten. Deze stagiaire zal later bij de judolessen assisteren. Van deze vier stagiairs valt er echter na een maand een af en wordt er vanuit de school nog een nieuwe stagiair doorgestuurd. De stagiairs ontplooien een jaar lang iedere week rond hun vaktechnische stage allerlei andere activiteiten op maandag en sommigen nog een extra halve dag, afhankelijk van de lijn waarin ze meedraaiden. Naast de vakinhoudelijke activiteiten met leerlingen en ouders bieden ze bij de verschillende lijnen evenementen, monitoring en ondersteuning. E - Het ECP(i)traject in praktijk Het slagen van een educatieve interventie van deze omvang staat en valt bij communicatie en participatie van alle betrokken partijen en individuen. In het nu volgende worden de drie dimensies beschreven van het ECP(i) traject. Samen met de S5 focus vormt dit het methodisch uitgangspunt van RVS. (ZIE 1.5.4) – Educ a t ie: uitr o llen van d e vier lijnen – Aan de daadwerkelijke start van de afzonderlijke lijnen wordt er uitgebreid over hete hangijzers en te verwachten problemen gesproken. Judoli jn – Door de aanstelling van de judodocent en de toezegging van de jeugdzorg organisatie Stek om snel een ruimte voor de dojo vrij te maken, kunnen we vanaf het begin aan de slag. De matten en de pakken zijn op tijd. Twee 94 - 95 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n prangende vragen doen zich voor. Nemen de leerlingen de judopakken mee naar huis of gaat de school ze verzorgen? En hoe gaan we om met moslimmeiden uit de hogere groepen die, zo veronderstellen we, dit fysieke contact niet direct zullen accepteren? Over de hoofddoek zijn we snel uitgepraat: veiligheid staat voorop en als de hoofddoek in orde is kan die opblijven. ! Judo kent een aantal worpen en houdgrepen waarbij een arm tussen de benen van de partner belandt. We spreken er uitvoerig over, maar besluiten uiteindelijk één lijn te trekken: iedereen judoot met iedereen. De technische regels staan voorop. In het begin worden er wel scheve gezichten getrokken en weigeren sommige meiden zelfs aan de slag te gaan. Door het zeer consequente optreden van de judodocent en het strikte toezicht op correcte techniek lost dit probleem zich vanzelf op. Van ouders is nooit een klacht gehoord. De pakken nemen de leerlingen mee naar huis. De ouders betalen een tientje statiegeld. Het past in de educatieve aanpak om leerlingen zelf verantwoordelijk te maken voor hun spullen. Als een van de jongens in de wijk plotseling in pak op straat verschijnt wordt hij door andere kinderen terechtgewezen en naar huis gestuurd om het uit te trekken. De leerlingen krijgen het echter niet zomaar mee. Ze moeten het als klas verdienen door zich rustig en beheerst te gedragen. Bij hogere groepen gaat het pak na een week al mee, bij jongere leerlingen duurt het meerdere weken. De discipline op de mat wordt vanaf het allereerste begin gehandhaafd. Groeten is voor de leerlingen vreemd, maar het principe is: wat je beschermt, daar heb je respect voor en dat laat je zien door te groeten. Voor mensen groeten is nog wel te begrijpen, maar voor een mat? Om te laten zien hoe dat met de mat zit, adviseer ik de judodocent een serie hevige worpen op de mat uit te voeren om daarna aan de leerlingen te vragen of ze dat met de stagiaire – of met een leerling – ook naast de mat moet doen. Iedereen begrijpt in een klap dat de mat je beschermt. Geen gebroken benen en armen. En dat geldt ook voor de leraar die de regels handhaaft om ongelukken te voorkomen. Zelfs voor je partner. Vandaar al dat gegroet. Na enkele weken heeft niemand nog moeite met buigen bij binnenkomst en bij het verlaten van de dojo. Een paar moslima houden hun hoofddoek op. De grondtechnieken leveren geen problemen op. In januari 2009 nemen we de eerste examens af voor een gekleurde slip. Het zijn weliswaar motivatie examens, maar toch maken we al een onderscheid in de kleur van de slip om leerlingen in te laten zien dat meer concentratie en inspanningen beloond worden. Als de ‘judojuf’ twee weken naar het buitenland moet voor kampioenschappen – ze is Nederlands kampioen Juno-kata " – valt de als monitormedewerker aan het traject verbonden martial art leraar Marco Verheij in. Hij leert de leerlingen allerlei spectaculaire ninjatechnieken – ninja zijn Japanse spionnen – en doet balansoefeningen met ze. # We besluiten als school om met de stadskampioenschappen in de Ahoy mee te doen. Deze vinden op 25 juni 2009 plaats, maar je mag pas meedoen als je eerst in de wijk hebt meegedaan. Het is voor de leerlingen de eerste keer dat ze hun kunsten aan vreemde ogen tonen. De judodocent selecteert 32 leerlingen vanaf groep 6. Omdat we te laat zijn voor de wijkkampioenschappen schrijven we de 96 – 97 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n leerlingen op 6 juni in op de 29 e Vestiajudokampioenschappen die sportvereniging Hagendoorn elk jaar op de Beukehoeve in Rotterdam Zuid houdt. $ Er doen in totaal meer dan 100 kinderen mee, die allemaal op judoverenigingen en judoscholen trainen. Wij zijn de enige school. Onze leerlingen steken schril af met hun slippen. Zij zien veel grotere jongens en meiden. De kinderen zijn in afzonderlijke gewichtsklassen ingedeeld, jongens en meiden apart. Er komen 21 leerlingen opdagen. Ouders, vooral vaders dit keer, hebben zich als begeleider aangemeld. Die dag is een grote triomf. Na het gebruikelijke ongemakkelijk om zich heen kijken en hulp zoeken bij de judojuf snappen de leerlingen dat ze zich goed moeten concentreren. De oogst liegt er niet om: 4 gouden, 4 zilveren en 2 bronzen plakken. Bij de stadskampioenschappen waar het om pools gaat van 14 kinderen per pool, worden er 4 zilveren medailles gewonnen terwijl een groot aantal van onze leerlingen net naast de bronzen medailles grijpen. Uit de in mei 2008 gehouden interviews blijkt dat ouders de judolessen zeer op prijs stellen. Het is nog te vroeg om duidelijke conclusies te trekken maar het lijkt erop dat de lessen in het gedrag van sommige moeilijkere leerlingen effect sorteren. Een van de eerste conclusies ligt voor de hand: de leerlingen zijn gefocust en kunnen nu worden aangesproken op hun gedrag door hen op hun verantwoordelijkheid als judoka te wijzen. Of in een meer strategische terminologie: in het volgende schooljaar zal dit ‘renderende sportieve en sociale kapitaal’ gericht geïnvesteerd moeten worden. Kook li jn– Wat voor de judolijn geldt, gaat ook voor de kooklijn op: in september zijn de koks aangesteld en in october komt er een voorlopige ruimte vrij op de tweede verdieping van het Stekgebouw. In september richten we alle inspanningen op het organiseren van de iftarmaaltijd op 25 september 2008. Vestia financiert de grote tent die naast het gebouw wordt opgesteld en de lange rijen tafels en banken waaraan wordt gegeten. Leerlingen van de VMBO Nieuw-Zuid assisteren bij het inrichten en optuigen. Alle stagiairs, docenten, coördinatoren en hulpvaardige moeders worden ingeschakeld om de enorme hoeveelheden groenten voor te snijden en, na afloop, de berg afwas weg te werken. Het vlees is halal, de pannen zijn gloednieuw. De ouders worden geïnformeerd en allemaal uitgenodigd. Dat geldt ook voor notabelen, beleidsmakers en politici. Er komen ongeveer 200 mensen opdagen. Er zijn weinig afzeggingen. Alles wordt onopvallend gefilmd. Geen van de ouders tekent bezwaar aan. Zeker niet als ze de judofilmpjes zien tijdens het eten. Met dit evenement zet de Bloemhof de kooklijn op de kaart. Vanaf dat moment bereiden de koks samen met vier moeders en incidentele ondersteuning van stagiares van het Albedacollege vier dagen in de week een driegangenmaaltijd voor de groepen. In de omgeving liggende bedrijven als Meneba en Pepsico (Quaker Oats) worden benaderd voor sponsering van de maaltijden die niet uit het budget kunnen worden betaald. Beide bedrijven zijn enthousiast over het concept en zeggen materiële steun toe in de vorm van producten. Omdat de keuken nog niet gereed is, besluiten we te wachten met daadwerkelijke samen- 98 - 99 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n 100 - 101 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n werking tot de keuken klaar is. De koks en Wim Pak onderhandelen met de architect en met Vestia over inhoudelijke zaken, ik houd me bezig met de formele inbedding. Het OBR is bereid mee te denken, evenals JOS. Drie maanden later is de deal rond. Tot de keuken wordt opgeleverd besluiten we de leerlingen geleidelijk aan te wennen aan nieuwe smaken en gerechten. De koks bereiden gerechten waarin zoet, zuur, zout en bitter allemaal voorkomen en zorgen voor een uitgebalanceerde samenstelling. In het begin levert dit grote problemen op: het smaakt niet zoals thuis. De oudere groepen maken meer problemen dan de jongere. Die zijn veel ontvankelijker voor de smaken en eten zonder te klagen alles op. Met een immens geduld bouwen de koks de smaakarchitectuur op. De moeders serveren uit en wassen af. Maar door de kleine ruimte kunnen er per dag slechts een of twee groepen komen eten. De jongste groepen van de Oleanderlocatie blijven op hun eigen locatie. Het eten wordt naar het gebouw gebracht en daar in een lokaal opgegeten. De kooklijn vergt een enorme organisatie. Daar duiken dan ook de eerste logistieke problemen op. De leerlingen zijn tijdens het eten enigszins ongedisciplineerd, het is een enorme heksenketel. De moeders werken weliswaar onverstoorbaar door, maar zij hebben niet het gezag of de wil om in te grijpen. De docenten offeren eigenlijk hun vrije lunchuur op en zijn doorgaans niet van plan de orde zo strikt te handhaven als ze in de klas doen. Daarmee komt het vaak op de koks aan, die echter letterlijk hun handen vol hebben. Het stagesysteem werkt niet goed, omdat de reguliere stagiairs er hoogstens twee keer, maar meestal maar een keer tussen de middag zijn. De Albeda stagiairs kunnen niet worden aangestuurd. Het zijn deze punten die, zodra de nieuwe keuken er in juli 2009 is, extra aandacht vereisen. Aan het eind van het schooljaar werken na een gesprek met Kosmopolis samen met het Freehouse project op de Afrikaandermarkt. (ZIE 3.3.2) OBS Bloemhof wordt gevraagd tijdens de oplevering van De Markt van Morgen op 6 en 7 juni 2009 met leerlingen en moeders een kraam in te richten en eten te verzorgen. Dat levert inkomsten op voor de moeders en voor de school. Maar wat belangrijker is: leerlingen die in het koken geïnteresseerd zijn helpen mee met het maken en verkopen van de gerechten. Zo wordt een eerste stap naar de buurt gezet, een opschaling die volgend jaar systematisch wordt uitgebouwd. Ook hier zijn slechts algemene, zeer voorlopige conclusies te trekken. De organisatie van de iftarmaaltijd levert veel logistieke inzichten op en kweekt heel veel goodwill bij alle betrokkenen. De organisatie voor volgend jaar is al in gang gezet. De samenwerking met de bedrijven wordt opgestart. Om volgend jaar het geld voor het eten bij elkaar te krijgen organiseren we in september en mei, wanneer de tuinen hun cyclus respectievelijk eindigen en beginnen, in de tuin van de keuken annex restaurant ‘diners pensants’, denkdiners. Bedrijven kunnen voor een bepaald bedrag een tafel voor 5 personen inkopen. Ze krijgen daarvoor een vijfgangenmenu, een presentatie van het hele project met een 102 - 103 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n 104 – 105 (bron: Energi e in’t k l e in, 1983) woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n documentaire en een lezing van mij. Ze kunnen kennis maken met de judokampioenen en met hen over hun ervaringen spreken. Ook de debatkampioenen van de Oleanderlocatie die bij de bibliotheek debatwedstrijd over literatuur tweede zijn geworden, zijn dan aanwezig. Over deze wedstrijd onder het kopje Filos o- fielijn meer. Ecoli jn – De ecolijn is in zijn uitvoering voor een groot deel afhankelijk van de tuinen. Deze zijn in september 2009 nog niet aangelegd. % De bestaande tuin gaat in oktober, zoals elk jaar, ter ziele. Het optuigen van deze lijn blijft daarom beperkt tot een Energieproject dat in maart en april 2009 in de vorm van een Wanitaproject op beide locaties van de school wordt uitgevoerd. Bij dit project betrekken we ook de vakdocenten van de kunstzinnige vakken en van techniek. Leerlingen maken proefopstellingen over energieomzettingen van beweging naar licht en van stoom naar stroom. Bert Dusseljee verscheept de panelen met de schema’s, proefjes en opstellingen van de onderdelen van de energielessen van de dienst SenR naar OBS Bloemhof waar ze in het Stekgebouw worden opgesteld. De leerlingen van groep 5 t/m 8 gaan er vervolgens twee weken mee aan de slag. Op het internet wordt rond het thema ‘zon’ via mental mapping vanuit hun eigen interesse en ervaringen informatie verzameld. In zes weken worden vijf thema’s van een uur aangeboden. Het ligt in de bedoeling op beide scholen overzichtsschema’s uit te werken waarin alle energiebronnen, transportvormen en verbruikswijzen in onderlinge samenhang zichtbaar worden. De nogal abstracte icoontjes worden vervangen door foto’s. Volgend jaar rollen we het Ecoproject als vervolgtraject uit. De thuissituatie wordt erbij betrokken. Er wordt van te voren contact gezocht met energiebedrijven met de vraag of ze willen meewerken aan de plaatsing van een proefopstelling van zonnepanelen of een windturbine in de tuin bij de Bloemhof. Wellicht is er met de gemeente een mosdag te regelen. Het traject kan dan van de school opgeschaald worden naar de buurt door grote informatieborden te plaatsen. De tuinen moeten dan ook een volwaardige rol spelen. Het ligt in de lijn der verwachtingen dat tuinmeester Gerrit Rouwkens van het tuinencomplex dat achter controleschool De Mare in Vreewijk ligt, hierbij wordt betrokken. Ook wordt er een meer toegepast stagetraject geformuleerd voor stagiairs. Hun expertise en enthousiasme is doorslaggevend voor het succes. De organisatie van het vak ecologie wordt rond vier pijlers opgetuigd: ecologische basisvorming, ecolab, ecotechniek en ten slotte in samenhang met de filosofielijn 4: ecosofie. Filosof i e li jn – De filosofielijn wordt in 2008/2009 door Wouter Pols verzorgd, samen met drie stagiairs van de Faculteit der Wijsbegeerte. Deze volgen in de eerste maanden bij Pols op de Hogeschool Rotterdam een speciale cursus. In het eerste half jaar verzorgt hij de lessen voor de groepen 6, 7 en 8 op de Oleanderlokatie. Vanaf januari 2009 krijgen groepen op de Putsebochtlokatie ook filosofielessen, die dan echter door een van de stagiairs worden gegeven. Bij iedere les observeren de stagiairs de les, maken ze aantekeningen 106 - 107 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n en schrijven ze een evaluatierapport. Deze worden door mij gelezen en er wordt over gecommuniceerd. Gedurende het hele jaar worden een aantal methodes doorgewerkt om te kijken welke het meest effectief zijn. & Zo wordt er in korte tijd veel inzicht opgebouwd over de gehanteerde lesmethodes. Taal is het gereedschap bij het filosoferen. Taal drukt niet alleen ervaringen uit, deze worden ook door taal bewerkt en getransformeerd. Taal kan zelfs op zich een ervaring worden. Je spreekt de leerlingen dan niet aan op wat ze zijn, maar op wat ze zeggen. Woorden zijn daden. Taaldaden. Filosoferen gaat allereerst over de skills. Zijn leerlingen eenmaal zover, dan neemt de beoogde reflexiviteit een eerste vorm aan. Daar ligt een van de belangrijkste taken voor de filosofiedocent. Deze moedigt aan en stimuleert door vraagtekens bij de onder woorden gebrachte en beargumenteerde inzichten, oordelen en ervaringen te zetten. De leerkracht vraagt door, vat samen, daagt leerlingen uit een standpunt in te nemen, plaatst standpunten tegenover elkaar en stelt voorzichtig voor discussie vatbare conclusies voor. Zo leidt de docent als gespreksleider het gezamenlijke denkproces dat zich tijdens het gesprek tussen de leerlingen ontvouwt, in goede banen. Bij de eerste lessen staan verhalen centraal over ervaringen van kinderen: woede, ruzie, mooi vinden van iets, het vinden van iets en de vraag of dat dan van de vinder is, wat is nog natuur, denken over leven en dood en – haast onvermijdelijk – zaken als religie. Maar voor alles moeten leerlingen begrijpen wat een filosofische vraag onderscheidt van een gewone of een kennisvraag. Bij een filosofische vraag is er niet direct een antwoord voorhanden. Je kunt het antwoord niet zien of opzoeken. ‘Is deze deur rood?’of ‘Wat is een paard?’ zijn dus geen filosofische vragen. ‘Is liegen verkeerd?’ wel. Filosofische vragen zetten je aan het denken en roepen een discussie op. Leerlingen schrijven een rijtje filosofische en niet-filosofische vragen op. De filosofieles vindt meestal plaats in de klas – de leerkracht is er vaak bij – en de leerlingen zitten in een kring. Na het gewenningsproces waarin sociale skills als luisteren en op je beurt wachten, technische skills als duidelijk en in 108 - 109 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n volzinnen formuleren worden geoefend, blijken de meeste leerlingen filosoferen een interessante ervaring te vinden. Het uitblijven van een eenduidig antwoord frustreert op den duur wel sommige leerlingen. Er zijn er zelfs een paar die hun weerzin over zoveel nonsens niet willen overwinnen. Het overgrote deel gaat echter mee in het proces. Het is ook bij de filosofielijn moeilijk om conclusies te trekken. De docenten zijn enthousiast, de stagiairs zo enthousiast dat er volgend jaar twee terugkomen om structureel les te geven. Een van hen schrijft zijn bachelorscriptie over het filosofieonderwijs aan kinderen. Of het vruchten afwerpt in de klas is op dit moment slechts intuïtief aan te geven. Maar net als bij judo is er wel feitelijk resultaat geboekt. Op 13 mei 2008 is er in buurthuis Irene in Bloemhof een debatwedstrijd met het onderwerp kinderliteratuur. De deelnemers moeten een beargumenteerde visie geven op wat ze hebben gelezen. Op 16 april wordt er op school een debattraining gegeven. Aan het debat doen de omliggende scholen mee: de Oversteek (groep 7 en 8: 26 leerlingen), de Therasiaschool (groep 7: 18 leerlingen), de Groeneweg (groep 7: 25 leerlingen), de Oranjeschool (groep 8: 21 leerlingen), de Sleutel (groep 8: 23 leerlingen) en Bloemhof met uit groep 8 van meester Bennie Tonnon 11 leerlingen. Deze groep heeft een jaar filosofieles gehad. Van alle scholen eindigen de leerlingen van de Oleanderstraat als tweede. ' Voor het volgende jaar zijn de leerkrachten al geregeld. Afhankelijk van de ontwikkelingen van de ecolijn – tuinen en projecten – zal er in de filosofielessen een accentverschuiving plaatsvinden naar onderwerpen en werkvormen die de relationele inbedding van denken en doen, van woorden als daden in het licht van Eco 3 zullen behandelen. Aspecten van de twee andere lijnen – judolijn en kooklijn – komen aan de orde om de gesitueerdheid van het handelen ter sprake te brengen. Met deze verschuiving beogen we een overgang van filosofie naar ecosofie. – Co mmunic a t ie – Om deze educatieve inzet in zijn experimentele vorm zo effectief mogelijk te maken is er, gegeven de beoogde bottom-up aanpak, een flexibele informatie- en communicatiestructuur vereist. In feite betekent dit dat de educatieve aanpak zich ook vertakt naar al diegenen die er als begeleider bij betrokken zijn. Iets simpeler verwoord: de sociaal-ecologische inzichten zullen bij kinderen sneller beklijven als ze goede voorbeelden zien. Informatie kan door de daadwerkelijke professionele en pedagogische betrokkenheid participatie worden. Dit vergt echter een intensief communicatief netwerk. Vandaar dat we vanaf het begin heel veel aandacht besteden aan het opzetten van een functionele en open communicatie. Frequente aanwezigheid van alle betrokkenen op de lokatie is cruciaal, continue bereikbaarheid een eerste vereiste. Dat geldt voor iedereen van het werkteam: voor mij als trajectsupervisor, voor schoolcoördinator Wim Pak, voor monitorsupervisor Nanne Boonstra van het Verwey-Jonker Instituut en voor monitorcoördinator Marvin Pires die op de EUR een bedrijfskunde opleiding heeft afgerond, in de buurt van de school is opgegroeid (Hillesluis) en ook part time voor PriceWaterhouseCoopers werkt. E-mails worden de eerste maanden altijd met ‘reply all’ verzonden. Telefonisch 110 - 111 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n is iedereen voor iedereen bereikbaar. Vaste werktijden zijn er nauwelijks. Niettemin is er een duidelijke werkverdeling die in principe wordt aangehouden om anderen te ontlasten, maar die op elk moment kan worden doorbroken als dat voor opschaling of versnelling nodig is. Ik sta in contact met iedereen, maar vooral met het kernteam. Begeleiders, partners, controlescholen en het onderzoeksteam worden periodiek gepolst en geïnformeerd. Stagiairs schrijven korte rapporten en evaluaties die ze naar mij opsturen, zodat het proces transparant blijft. Ik sluis relevante stukken door naar het onderzoeksteam die zo de wetenschappelijke rapportage stelselmatig kan uitbouwen. De organisatie van de Eurofittesten is in handen van Marvin Pires. Hij beperkt zich aanvankelijk tot de begeleiding van stagiairs en begeleiders, maar de contacten met de scholen en het team worden geleidelijk aan door hem en Nanne Boonstra overgenomen. Na drie maanden runt hij het onderzoek zelfstandig. Wim Pak informeert vanzelfsprekend zijn docententeam. Iedereen, behalve het onderzoeksteam, is minstens twee maal per week op OBS Bloemhof aanwezig. Met de monitorsupervisor, die overigens ook coach van het Nederlandse Taekwondo team is en daardoor een specifieke affiniteit met de judolijn heeft, is regelmatig overleg. Zeer frequent zelfs in de metingsperiode. Met het hele onderzoeksteam beleg ik in het eerste jaar vier bijeenkomsten. Int ern: inf r ast ructure e l over l eg, onderwi jsbri ef, int r ane t en if t arma a l t i jd – Aan het begin van het jaar, in september, trekt het docententeam zich in een tweedaagse retraite terug in de duinen om over onderwijskundige zaken te spreken en een aantal workshops te volgen. Op een van deze dagen werk ik het hele traject met ze door en geef ik ook filosofie workshops. Aan het eind wordt schriftelijk geëvalueerd wat ze van de interventie vinden. Met de docenten in wier groepen een lijn wordt uitgerold wordt het contact door de begeleiders van judo, koken, eco en filosofie onderhouden. Door periodieke aanwezigheid op school kan ik met iedereen overleggen als dat nodig is, maar Wim Pak en Marvin Pires zijn mijn eerste aanspreekpunten. Stagiairs kunnen door hun digitale vaardigheden direct toegang krijgen en communiceren via email met mij en Marvin Pires. Het eerste half jaar schrijf ik een tweetal tweemaandelijkse onderwijsbrieven die in de postvakken van docenten en stagiairs worden gedropt. Zo blijft iedereen op de hoogte. In de eerste staan foto’s van alle nieuwe begeleiders en stagiairs en bespreek ik de planning. ( In de tweede brief wordt verslag gedaan van de reeds ontplooide activiteiten. ! Rond Kerstmis is er nog een plenaire informatieronde bij de afscheidslunch vóór de kerstvakantie. Begin 2009 wordt in samenwerking met mmr.media een intranet opgestart in een poging directer en sneller te kunnen communiceren: een mailservice speciaal voor FI waar docenten, begeleiders en docenten met een van te voren geregistreerd password kunnen lezen wat er gebeurt en hun mening of adviezen kunnen ventileren. Voor de stagiairs blijkt dit een uitstekend hulpmiddel, maar het docententeam is minder welwillend om deze voorziening intensief te gebruiken. Aan de statistieken is echter goed af te lezen dat het intranet wel veel wordt geraadpleegd. Het werkt dus als informatiemedium, maar niet als comunicatiemedium. In juni 112 - 113 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n grijp ik daarom weer terug op het meer beproefde medium van de gekopieerde onderwijsbrief. ! Ouders worden ook regelmatig geïnformeerd via brieven. In het kader van de SDQ testen voor de monitor worden ouders geïnterviewd en in de tweede helft van het jaar vinden, om meer zicht op hun wensen ten aanzien van sportactiviteiten te krijgen, opnieuw interviews plaats. Door ouders die direct bij de lijnen betrokken zijn – keukenmoeders, judobegeleiders – wordt veel mond op mond reclame gemaakt. Ze worden echter nog het meest effectief bereikt aan het eind van de islamitische vastenmaand – de Ramadan – wanneer we een iftarmaaltijd organiseren voor de 300 bij de school betrokken personen: leerlingen, docenten, ouders, begeleiders, lokale organisaties, sponsoren, diensten, deelgemeente, enz. Daarmee staat alles in een klap op de kaart, ook omdat er tijdens de maaltijd judofilmpjes gedraaid worden die Rob Schröder voor de documentaire heeft gemaakt. Ext ern: groepen, we thouders, burgeme est er, koningin, medi a – De externe contacten worden, zoals gezegd, grotendeels door mij onderhouden. Wim Pak neemt een deel voor zijn rekening als er onderwijskundige of macrofysieke consequenties voor de school in het geding zijn. Zo worden er gesprekken met de diensten gevoerd over de financiën en de verslaglegging, met Vestia en OBR over de keuken, met in de buurt gevestigde bedrijven zoals Pepsico (Quaker Oats) en de Meneba over mogelijke sponsoring. Door mijn publieke presentaties van Rotterdam RVS/Fysieke Integriteit /Skillcity in de stad en elders in het land krijgt het traject steeds meer bekendheid. (ZIE 3.5) Regelmatig bezoeken groepen OBS Bloemhof om zich op de hoogte te stellen van wat er zoal bij zo’n interventie komt kijken. Hogescholen en universiteiten, maar ook buitenlandse delegaties. In Rotterdam komen verschillende wethouders met gasten langs. Als de nieuwe burgemeester Ahmed Aboutaleb aantreedt en in het geheim bliksembezoekjes in de wijken aflegt, komt hij met wethouder Dominic Schrijer op OBS Bloemhof langs. Het hoogtepunt voor leerlingen, docenten, ouders en wijkbewoners is zonder twijfel het bezoek van Koningin Beatrix, samen met de staatssecretaris van Onderwijs Sharon Dijksma. In de media wordt regelmatig aandacht geschonken aan Fysieke Integriteit. NRC Handelsblad had begin 2007 al een groot artikel geplaatst, het AD rapporteert over de verschillende coalities, lokale wijkbladen volgen de afzonderlijke activiteiten en woningcorporatiebladen publiceren interviews. Landelijke vaktijdschriften zoals Filos ofie Magazine publiceren rapportages over de judolijn. Het Nederlands Architectuur Instituut vertoont bij een expositie een lang video interview over RVS. Met de VPRO wordt een coproductie voor Tegenlicht gemaakt over de buurttrajecten in een coalitie met Kijk op Zuid. Op de BOS radio wordt er een groot interview over RVS/Fysieke Integriteit uitgezonden, Rotterdamse Antenne tv besteedt meerdere items aan de projecten en in het tv programma Jorrtisma blikt vo oruit is een landelijk uitgezonden item speciaal aan OBS Bloemhof met de trajectlijnen gewijd. (ZIE 3.4) !! woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n – Par t ic ip a t ie: s t ag ia ir s en oud er s – Vanaf de start in september 2008 worden stagiairs en ouders betrokken bij het traject. Naast de HBO pedagogiek en EUR filosofie studenten lopen bij de iftar VMBO leerlingen van Nieuw Zuid en in de kooklijn MBO stagiairs van het Albeda college mee. Moeders ondersteunen de kooklijn en tijdens de toernooien assisteren ook vaders. De stagiairs worden bij alle evenementen en activiteiten ingezet en krijgen daardoor inzicht in het hele project wat hen zeer motiveert. Een probleem ontstaat als na de eerste maand een stagiair aangeeft het niet meer te zien zitten en er een nieuwe stagiair door de school wordt aangewezen. De motivatie blijkt dan beduidend lager. Meelopen vanaf het begin is blijkbaar noodzakelijk voor de motivatie. Aan de stroomlijning van de stagetrajecten schort er in het eerste half jaar het een en ander, mede omdat allerlei faciliteiten nog niet optimaal functioneren. Mede door de stagiairs zelf ingegeven herindelingen blijven zij toch gemotiveerd. Als blijkt dat er voor de Eurofittesten te weinig begeleiders zijn, worden er op de EUR extra studenten opgetrommeld. Met al deze ervaringen in het achterhoofd is de voorbereiding van de stagewerving 2009/2010 aanzienlijk vroeger ingezet dan vorig jaar. Begin juni tellen we na de presentatie op de HRO stagedag 32 kandidaten. Daarvan worden er uiteindelijk 10 geselecteerd, waarvan de helft uit Bloemhof en de omliggende wijken komt. Ook op de EUR worden de stageplaatsen eerder aangeboden zodat, met de ervaring van het 114 - 115 eerste jaar in het achterhoofd, gerichter geselecteerd kan worden. In mei zetten we, mede op verzoek van de stagiairs, interviews met de ouders uit om te peilen wat hun mening over het project en over de verschillende onderdelen is. In het wetenschappelijk verslag zijn de resulaten daarvan opgenomen. Een van de problemen bij de interviews blijkt toch weer de taal te zijn. Veel ouders – moeders doorgaans – zijn de Nederlandse taal niet machtig genoeg om zich subtiel te kunnen uitdrukken over de mogelijk voortgang van hun kinderen. Ze waarderen echter wel dat er met hen wordt gesproken. F - Opschalen naar de buurt In de loop van het schooljaar is al met de opschaling van de school naar de wijk begonnen. In de vier lijnen worden aanzetten gegeven die uiteindelijk moeten leiden tot de volgende opschaling naar de buurt: 1. vanuit de judolijn een schoolsportvereniging voor alle scholen en mogelijk voor ouders en wijkjongeren. 2. vanuit de kooklijn een buurtrestaurant dat eerst een dag en vervolgens meerdere dagen open is voor senioren. 3. vanuit de ecolijn de exploitatie van een van de tuinen – op het Oleanderplein – als buurtbarbequeplaats en/of educatieve tuin voor kinderen. 4. vanuit de filosofielijn een weekendschool voor leerlingen en wijkjongeren, wellicht in samenwerking met Nieuw Zuid. De aanzet vanuit de eerste twee lijnen is al in januari ingezet. – Sp o r t: Scho o ls p o r tver enig ing (SSV) Bl o e mho f en b ewe e gmanag e ment – Eind 2008 blijkt dat Rotterdam Sportsupport samen met de deelgemeente, Pact op Zuid en de scholen bezig is met de uitrol van SSV Bloemhof. Met de directie van de Oranjeschool is al eerder contact geweest over mogelijke samenwerking op sport- en kookgebied. Met de directeur van de Sleutel is ook al gesproken via de bijeenkomsten over de spin-off van het Stadionpark waarvoor ik dan samen met Ans Stolk de sportcultuurvisie aan het schrijven ben. Door bij het SSV-overleg aan te sluiten en nauw samen te werken met zowel Sportsupport als kernschool De Sleutel – hun gymleraar wordt contactpersoon voor de SSV – was het mogelijk de SSV binnen enkele maanden te installeren. Dit gebeurt op 21 april 2009. !" Vanuit OBS Bloemhof wordt nu de judodocent ingehuurd om dit onderdeel naast voetbal, hockey en turnen te verzorgen, waarbij de afzonderlijke sporten een coalitie aangaan met respectievelijk SV Hagendoorn, Maasstad Tediro, Tempo ’34 en een nog nader te bepalen turnvereniging. Om verbreding van deze aanpak naar de buurt te onderzoeken wordt in februari 2009 in samenwerking met de Hogeschool Rotterdam voor een masterstudent Sportmarketing & management een onderzoekstraject ontwikkeld. Het onderzoek richt zich op de rol van beweegmanangement in de wijk dat een actieve leefstijl in de wijk moet ondersteunen. Deze actieve leefstijl sluit, als een van de trajecten die in de sportcultuurvisie van de spin-off van het Stadionpark zijn uitgewerkt, aan op de trajecten schoolsportcarrière en fitness economie. (ZIE: 5.1) De uitkomst van het onderzoek is tevens de eindscriptie van de beoogde masterstudent. Door hem in allerlei overlegstructuren in te voeren, interviews 116 - 117 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n met wijkbewoners te laten ontwerpen en houden en vergelijkende studies te laten bestuderen lukt het om aan het eind van het schooljaar een goed overzicht te krijgen van de mogelijkheden. Inmiddels is hij op deze scriptie afgestudeerd. !# – Keuken: buur tr e s t aurant? – Juli 2009 is de keuken klaar voor gebruik. De eerste maanden van het nieuwe schooljaar zal er veel aandacht geschonken worden aan de logistiek. Daar zullen we onze handen aan vol hebben. De contacten met de reeds benaderde sponsoren Meneba en Pepsico worden aangehaald, nieuwe contacten gelegd met organisaties die zich met biologische voedselteelt en verkoop bezighouden. De organisatie van de diners pensants is dan in volle gang. Vooruitlopend op de laatste opschaling – de Markt – is het goed te beseffen dat er al veel op Zuid gebeurt. Binnen het aan Vakmanstad gelieerde Freehousetraject De Markt van Morgen wordt daar door culinair kunstenaar Debra Solomon aan gewerkt. (ZIE 3.3.1) Ook culiniar ondernemer Rob Baris opereert vanuit zijn kookstudio op het Deliplein als verbinder en inspirator uitstekend. !$ De strook op Zuid vanaf de aan Katendrecht afgemeerde SS Rotterdam via het Deliplein tot aan het Afrikaanderplein met zijn markt is de Eat & Meet kanskaart. Het is niet eenvoudig om in dit sociaal-economisch zwakke gebied zo’n kaart uit te spelen. Het gevaar zonder gedegen onderzoek voorbarige inschattingen te maken is groot. Enkele initiateven zoals de restauranten Het Gemaal en Solo hebben het, ondanks het feit dat het uitstekende stagetrajecten voor het MBO waren, niet gehaald. Dit soort grootscheepse transformaties vergt een lange adem en veel analyse. Niettemin begint er langzaam iets te ontstaan dat door goede interacties en vernetwerking aan de vereiste kwaliteit voldoet en economisch levensvatbaar is. Er is opnieuw contact gezocht met de Hogeschool Rotterdam. Dit keer om een of twee studenten van het Instituut voor Commercieel Management van de locatie HES in te kunnen zetten om te onderzoeken wat er allemaal komt kijken bij de exploitatie van de keuken als buurtrestaurant. Dat dit niet eenvoudig zal zijn, daaraan twijfelt niemand. Maar de gedachte dat er via de Buurt aansluiting op de Markt kan worden gerealiseerd en dat de moeders en andere betrokkenen daar een rol in zouden kunnen spelen is al verleidelijk genoeg om de mogelijkheden in kaart te brengen. 3.1.3 – Samenvatting onderzoeksevaluatie 2008/2009 Vooruitlopend op het onderzoeksrapport van het Verwey-Jonker Instituut wordt hier een voorlopige samenvatting gegeven. Openbare basisschool Bloemhof had bij aanvang van het schooljaar 2008-2009 206 leerlingen, waarvan 90% gewichtenleerlingen: het is een zogenaamde ‘zwarte’ school. Van de leerlingen is 21% Turks, 36% Marokkaans en in totaal is 80 % van de leerlingen van niet-Nederlandse herkomst. De periode van juli t/m november 2008 bestrijkt de ontwikkelingsfase van het onderzoek. Centraal staat het voorbereiden van de nulmeting en de procesevaluatie. Het onderzoeksdesign is dan al in over- woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n leg met betrokken partijen uitgewerkt en er is een specifieke literatuurstudie uitgevoerd. We beogen een verdieping van het concept ‘fysieke integriteit’ als aanzet tot het te ontwikkelen onderzoeksmodel. Er is nagegaan welke bestaande onderzoeksgegevens van de GGD Rotterdam relevant zijn voor het onderzoek. November 2008 wordt de nulmeting uitgevoerd. In 2011 zal de huidige groep 6 de school verlaten en zijn de uitslagen van hun citotoetsen beschikbaar. De effecten van het ontwikkelingstraject op de coginitieve ontwikkeling van deze groep leerlingen kunnen dan afrondend gemeten worden. Met het oog op dit gegeven zijn voor het onderzoek de huidige groepen 4, 5, en 6 maatgevend. Groep 3 wordt echter ter controle ook meegenomen in het onderzoek. Met de gestandaardiseerde Eurofittest van dienst SenR wordt de fysieke ontwikkeling van de leerlingen van de Bloemhof, de Toermalijn en de Mare gemeten. De cijfers van de Catamaran zijn reeds eerder door de SenR verzameld. Onder docenten en ouders is de SDQ test (Strengths and Difficulties Questionnaire) uitgezet om de s ociaal-emotionele ontwikkeling van leerlingen in kaart te brengen. De leerlingvolgsystemen die de scholen zelf bijhouden en de citotoetsen leveren de basisgegevens voor de c ognitieve ontwikkeling . Vakmanstad in uitvoering (juli 2009) Ontwikkelingsonderzoek naar fysieke integriteit onder basisschoolleerlingen In deze bijlage doen we verslag van de eerste uitkomsten van het onderzoek dat we uitvoeren naar de effecten van het programma Rotterdam RVS/Fysieke Integriteit in Rotterdam. In dit meerjarig onderzoek (2008-2011) zijn de belangrijkste vragen: ( 1 ) Wat moet het programma RVS/Fysieke Integriteit precies inhouden, wil ze de verhouding van kinderen tot hun lichaam en dat van anderen positief veranderen? ( 2 ) Welke effecten levert het werken met RVS/Fysieke Integriteit op? Op dit moment vinden er op één school interventies plaats in het kader van het programma RVS/Fysieke Integriteit. Deze interventies worden opgezet rondom vier doorlopende leer- en ontwikkellijnen: de kooklijn, de ecolijn, de filosofielijn en de judolijn. De uiteindelijke doelen van het programma RVS/Fysieke Integriteit zijn: vermindering van onderling geweld en agressie en het versterken van zelfvertrouwen en wederkerigheid van de leerlingen; vermindering van overgewicht en zwaarlijvigheid en versterken van fitness van de leerlingen; versterken van eco-sociale inbedding en versterken van het zorgbesef naar medeleerlingen. In het onderzoek naar Vakmanstad gaan we op zoek naar de werkzame kernelementen van het programma en proberen we zicht te bieden op de eerste resultaten die behaald zijn. In deze fase willen we vooral een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van het programma RVS/Fysieke Integriteit , daarom spreken 118 - 119 we ook van ontwikkelingsonderzoek. Dit meerjarig onderzoek biedt een basis voor verdere ontwikkeling en mogelijk effectonderzoek op meer scholen. In een later stadium zullen de onderzoeksgegevens worden vergeleken met relevante onderzoeken op dit terrein. Daarmee kunnen we de uitkomsten en verschillen tussen de scholen beter verklaren. A - Vier basisscholen in Rotterdam Zuid Het onderzoek vindt plaats op vier scholen in Rotterdam Zuid. Op basisschool De Bloemhof worden uiteindelijk interventies op alle lijnen in gang gezet. Alle activiteiten van RVS/Fysieke Integriteit worden op deze school in samenhang met elkaar aangeboden. Op deze school zitten 206 leerlingen, waarvan 90% tot de groep gewichtenleerlingen behoort. Van de leerlingen op deze school heeft 80% een niet-Nederlandse achtergrond (36% Marokkaans en 21% Turks). Daarnaast worden op twee andere scholen vergelijkbare interventies ingezet. Dit zijn de Catamaran (301 leerlingen) en de Toermalijn (389 leerlingen). Op de Toermalijn en de Catamaran worden judolessen gegeven, daarnaast krijgen de kinderen uit de groepen drie tot en met acht op de Catamaran ook extra kooklessen. Deze twee scholen zijn bij het onderzoek betrokken. Bovendien is er in het onderzoek een controleschool meegenomen (de Mare). Op deze school vinden geen vergelijkbare interventies plaats. Met deze controleschool worden in eerste instantie de resultaten van de Bloemhof (en de twee andere scholen) vergeleken. Op de Mare zitten 704 leerlingen. Het percentage niet-Nederlandse leerlingen is hier aanmerkelijk lager (24%). Anders dan de Bloemhof is dit een traditionele vernieuwingsschool (in dit geval een Montessorischool). Deze school wordt bereid gevonden om de komende jaren als controleschool aan dit onderzoek deel te nemen. Het ontwikkelingsonderzoek valt uiteen in twee onderdelen: – Pr o c e s eva lua t ie – De procesevaluatie richt zich op de vraag hoe de activiteiten van Vakmanstad worden uitgezet en uitgevoerd. Uitvoerders, docenten en samenwerkingspartners wordt gevraagd naar wat er precies gebeurt en hoe de interventie wordt uitgevoerd (of zou moeten worden uitgevoerd). – Eff e c t ond erz o e k me t b ehulp van l ong itud ina a l d e s ign – Op de basisschool ontwikkelen kinderen zich cognitief én sociaal en maken zij zich verschillende vaardigheden eigen. De effecten van Vakmanstad worden met een longitudinaal onderzoek in kaart gebracht. Nieuwe onderzoekstechnieken stellen ons in staat om verschillende ontwikkelingstrajecten van individuele kinderen in kaart te brengen en verschillen tussen groepen kinderen te bestuderen. Wij zullen hierbij gebruik maken van multilevel technieken. Kinderen worden op verschillende tijdstippen gemeten (niveau 1: het tijdstip; niveau 2: het kind). Kinderen van de experimentele scholen (de Bloemhof en ten dele ook de Catamaran en de Toermalijn) worden vergeleken met kinderen van de controle school (de Mare). B - De nulmeting In deze tekst staan de eerste resultaten uit de nulmeting van het effectonderzoek dat dit schooljaar heeft plaatsgevonden. Tijdens deze meting hebben we op alle scholen bij de leerlingen onderzocht wat hun fysieke en sociale uitgangspositie is. Op het moment van meten was de interventie Vakmanstad op de experimentele scholen in de opstartfase. De nulmeting zegt dus nog niets over de mogelijke effecten van deze ingrepen op de leerlingen, maar geeft een 120 - 121 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n eerste indruk van de groep leerlingen die we gaan volgen. Voor het effectenonderzoek zijn twee gevalideerde instrumenten gebruikt, die onder drie doelgroepen (leerlingen, docenten en ouders) zijn uitgezet. – De Eur o f it t e s t – Allereerst maken we gebruik van de Eurofittest, waarmee ondermeer iets kan worden gezegd over overgewicht en zwaarlijvigheid. Met een set van tests wordt het gezonde gedrag van kinderen in kaart gebracht. Verschillende tests die hier deel van uit maken worden nu al op veel scholen in Rotterdam uitgezet (Lekker fit scholen). Voor ons biedt dit instrumentarium een goede mogelijkheid om de ontwikkeling van lichamelijke maten (zoals gewicht, lengte en Body Mass Index) in kaart te brengen, maar tegelijkertijd het ‘activiteitenrepertoire’ van kinderen (sneltikken, reiken, verspringen, handknijpen, sit ups, hangen en snelheid) op verschillende scholen met elkaar te vergelijken. Met behulp van de Eurofittest kan de vermindering van overgewicht en zwaarlijvigheid en de mate van versterken van de fitheid van de leerlingen in kaart worden gebracht. Dit instrumentarium is in het najaar van 2008 afgenomen onder 586 leerlingen van groep drie tot en met zes van drie scholen. De tests zijn afgenomen door verschillende studenten van de Hogeschool van Rotterdam. Van de resultaten op een vierde school (de Catamaran) kon vooralsnog geen gebruik gemaakt worden. – SDQ-vrag enlijs t – Daarnaast is de SDQ-vragenlijst (Strengths and Difficulties Questionnaire) afgenomen. Deze gevalideerde gedragsvragenlijst voor drie tot zestien jarigen onderzoekt de aanwezigheid van psychopathologie en de gevolgen daarvan voor het dagelijks functioneren. Daarnaast wordt er gekeken naar de sterke kanten van de jongeren die juist wijzen op psychologische aanpassing en kansen op herstel als zich problemen voor doen. De vragenlijst brengt vijf domeinen in kaart: emotioneel gedrag, gedragsproblemen, hyperactief gedrag, sociale problemen en prosociaal gedrag. De eerste vier domeinen leveren een totaalscore op voor psychopathologie (hoe hoger de score, hoe hoger de score op psychopathologie). Het vijfde domein prosociaal gedrag zegt iets over de sterke kanten van de kinderen (hoe hoger de score, hoe hoger het prosociale gedrag). Met de SDQ wordt de ontwikkeling van geweld en agressie in kaart gebracht (doelstelling 1 van RVS/Fysieke Integriteit) als mede de eco-sociale inbedding en een prosociale houding (doelstelling 3 van RVS/Fysieke Integriteit). De SDQ-vragenlijst is op twee manieren afgenomen. Omdat deze vragenlijst niet onder jonge kinderen zelf kan worden afgenomen, is deze vragenlijst uitgezet bij leerkrachten van leerlingen uit groep drie tot en met groep zes. Uiteindelijk zijn er 585 goed ingevulde vragenlijsten teruggekomen. De SDQ is ook ingevuld door de ouders van deze kinderen, wij hebben 370 goed ingevulde oudervragenlijsten ontvangen. C - Eerste resultaten nulmeting De nadruk in dit onderzoek ligt op de vergelijking tussen de ontwikkeling van de kinderen op de Bloemhof en de kinderen op de Mare. Op deze beide scholen woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n is voor de nulmeting bij de leerlingen van groep drie tot en met zes een goede respons behaald op beide onderdelen. – Eur o f it t e s t – lichame li jke ma t en – Over het algemeen blijkt dat het gewicht van jongens op de Bloemhof (34,9 kg) iets hoger ligt dan op de Toermalijn (34,4 kg) en de Mare (34,0 kg). Het gewicht van meisjes op Toermalijn (34,3 kg) ligt weer hoger dan dat van meisjes op de Bloemhof (33,7 kg) en de Mare (33,2 kg). De langste jongens en meisjes zitten op Toermalijn (137,6 cm voor jongens respectievelijk 137,4 cm voor meisjes) en kleinste kinderen zitten op de Mare (133,5 cm en 132,5 cm). De kinderen van de Bloemhof zitten hier tussenin (133,5 cm voor jongens en 132,5 cm voor meisjes). Wanneer groep drie tot en met zes van de Bloemhof en de Mare met elkaar worden vergeleken zien we dat deze leerlingen qua gewicht niet veel van elkaar verschillen (in ieder geval niet significant). Ook qua lengte is er geen duidelijk verschil tussen beide scholen. Wel is het zo dat de buikomvang van leerlingen van beide scholen significant verschilt. Leerlingen van de Bloemhof hebben gemiddeld een grotere buikomvang (F=10.35 (2, 452), p<0.01) dan de leerlingen van de Mare. act i v it e it en – Als we de resultaten van de drie scholen op de activiteiten van de Eurofittest met elkaar vergelijken zien we dat de kinderen van de Bloemhof op alle activiteiten lager scoren dan de kinderen op de Mare en de Toermalijn. Dat geldt zowel voor de jongens als de meisjes die getest zijn op sneltikken, zittend reiken, verspringen uit stand, handknijpkracht, sit ups, hangen en snelheid. Hieronder staat een voorbeeld voor de resultaten op het verspringen uit stand, voor de Bloemhof en de Mare. Deze verschillen zijn significant. 122 - 123 De leerlingen op de Bloemhof hebben een achterstand op deze activiteiten en dit blijft van groep drie tot en met zes. conclusi e – De leerlingen op de Bloemhof scoren significant lager op veel activiteiten en hebben gemiddeld een iets grotere buikomvang dan de leerlingen op de andere scholen. Dit zou kunnen wijzen op een grotere kans op zwaarlijvigheid of overgewicht. – De SDQt e s t – probl e emgedr agingen – De eerste vier schalen van de SDQ zeggen iets over probleemgedragingen van de leerlingen. Deze schalen vormen bij elkaar opgeteld een totaalscore voor de psychopathologie. Dit is een gecombineerde score op de schalen voor gedragsproblemen, hyperactiviteit, problemen met leeftijdsgenoten en sociaal-emotionele problemen. Op deze onderliggende schalen zijn er verschillen tussen de leerlingen. We beperken ons hier tot de resultaten op de totaalschaal, deze laten namelijk dezelfde trend zien als de onderliggende schalen. Op de totaalscore scoren zowel de jongens als de meisjes op de Bloemhof het hoogst en significant hoger dan de leerlingen op de andere scholen. Als we de groepen van de Bloemhof en de Mare met elkaar vergelijken (zie onderstaande grafiek) komen interessante verschillen naar voren. Op de verschillende probleemgedragingen (emotioneel gedrag, gedragsproblemen, hyperactief gedrag, sociale problemen en dus ook de totaalscore) scoren de kinderen van de Bloemhof significant hoger. Opvallend is dat de verschillen in groep drie groter zijn dan de verschillen in groep zes (waar de verschillen bijna of volledig weggewerkt zijn). Het lijkt er op dat leerlingen van de Bloemhof deze verschillen in de loop der jaren inhalen. scha a l voor prosocia a l gedr ag – De laatste schaal van de SDQ zegt iets over het prosociaal gedrag van de leerlingen: in welke mate houdt dit kind rekening met andere kinderen en hoe behulpzaam en aardig is dit kind? In tegenstelling tot de andere schalen, betekent een hogere score op deze schaal juist dat het kind meer prosociaal gedrag vertoont. Op deze schaal scoren de jongens op de Bloemhof het laagst en de jongens op de Mare het hoogst en significant hoger. De scores van de jongens op de Catamaran zijn ook redelijk laag. De meisjes op de Bloemhof scoren het laagst. De meisjes op de Toermalijn scoren het hoogst. De verschillen zijn significant. Op de prosociale schaal (deze meet het positieve gedrag van kinderen) zien we dat kinderen van de Mare gemiddeld hoger scoren (F(2,465)=48,00; p<0.001) (zie grafiek). 124 - 125 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n Leerlingen van de Bloemhof scoren zeker rondom groep vijf laag. Maar hier zien we ook dat de leerlingen van de Bloemhof deze achterstand aan het einde van de hier onderzochte ontwikkeling ingehaald hebben. conclusi e – Zowel de jongens als de meisjes op de Bloemhof scoren het hoogst en significant hoger op de schalen voor psychopathologie in vergelijking met de leerlingen op de andere scholen. Op de schaal voor prosociaal gedrag is dit juist andersom. Het lijkt er dus op dat bij de leerlingen op de Bloemhof de kans op aanwezigheid van psychopathologie gemiddeld groter is. Daar komt bij dat de score op de schaal voor de sterke kanten, die juist wijzen op psychologische aanpassing en kansen op herstel als zich problemen voor doen, juist lager is op de Bloemhof in vergelijking met de andere scholen. Opvallend is wel dat de verschillen in groep drie groter zijn dan de verschillen in groep zes (waar de verschillen bijna of volledig weggewerkt zijn). Het lijkt er op dat leerlingen van de Bloemhof deze verschillen in de loop van de jaren inhalen. Let op, deze resultaten zijn een eerste meting op deze scholen. Dit zijn nog geen gegevens over de individuele ontwikkelingen van de leerlingen over de tijd. Verschillen tussen de groepen kunnen ook ontstaan doordat we ‘echt’ verschillende groepen vergelijken. Bovendien is het mogelijk zo dat verschillen tussen de groepen ontstaan doordat verschillende leerkrachten de lijsten hebben ingevuld. D - Tot slot De eerste resultaten die we hier presenteren zijn zeer voorlopig. Het zijn de resultaten van de eerste meting bij de kinderen van groep drie tot en met zes op vier verschillende scholen in Rotterdam. Deze leerlingen zullen we de komende jaren volgen. Wij hebben uiteindelijk gegevens over de individuele, lichamelijke en sociale ontwikkeling van kinderen. Omdat we de instrumenten meerdere keren afnemen bij de kinderen kunnen we meer zeggen over de verschillende ontwikkelingstrajecten van deze leerlingen. We kunnen dan ook conclusies trekken over de mogelijke invloed van de verschillende scholen op deze ontwikkelingstrajecten. Op deze manier proberen wij zicht te bieden op de resultaten van RVS/Fysieke Integriteit , waar zoveel mensen actief bij betrokken zijn en waar zoveel middelen in worden geïnvesteerd. Met dit ontwikkelingsonderzoek hopen de onderzoekers een goede basis te leggen voor een sociale interventie die een positief effect heeft op de ontwikkeling van kinderen in Rotterdam die met achterstanden te maken hebben. 126 - 127 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n ;FFIC<I<E;< AFE><I<E @EK<IM@<NJ18EE<D8I@<JFLI Uit de schaduw Het rondhangen van groepjes jongens op pleinen in Bloemhof en Hillesluis is de aanleiding om nader in te zoomen op enkele jongens. Hoe komt het dat de één doelloos rondhangt en de ander, afkomstig uit dezelfde buurt, zijn talenten wel ontwikkelt? We hebben met enkele succesvolle en minder succesvolle jongeren gesproken. Ook is een aantal professionals geïnterviewd, die veel met deze jongens samen werken en zelf jong zijn geweest. Zowel jongens als professionals weten een nauwkeurig beeld te schetsen van de belemmeringen en de kleine steuntjes in de rug, die bepalend zijn geweest voor hun gedrag, motivatie en ontwikkeling. Geen beleidsnota, maar een inkijkje in het persoonlijk leven waarbij basale zaken zowel thuis of op school, minder vanzelfsprekend zijn dan verwacht. Aandacht Aandacht is het centrale thema in de verhalen van de jongens en mannen van Rotterdam Zuid. Liefde en betrokkenheid van ouders, aandacht van de leraren op school, maar ook van de jongerenwerker van het buurthuis. Die aandacht en betrokkenheid kunnen de jongens stimuleren hun talenten te ontwikkelen, zoals uit de diverse verhalen naar voren komt. Jongens die (dreigen) buitenboord te vallen, hebben weinig tot geen contact met hun vader en de pech dat er eigenlijk niemand van de volwassenen uit hun directe omgeving echt oog voor ze heeft. Aandacht is daarom een belangrijke voorwaarde voor succes. Kennis ouders r 0QWBMMFOEJTIFULFOOJTHFCSFLWBOTPNNJHFPVEFST;FTQSFLFOEF/FEFSlandse taal niet of onvoldoende, kennen de schoolsystemen niet, beschikken niet over netwerken om hun kinderen vooruit te helpen en hebben geen idee van de sociale codes die hier gelden. Dit gebrek aan kennis versterkt de achterstand van hun kinderen. Een aantal ouders of oudere broers of zussen beschikken wel over deze kennis en fungeren als gids in deze samenleving. r De Nederlandse maatschappij is voor een groot deel van de immigranten en hun (klein)kinderen een andere wereld. Zelfs als ze hier geboren en getogen zijn. Een aantal is zelfs nog nooit bij een Hollands gezin over de vloer geweest. Scho ol r 5IVJTTQSFLFOEFNFFTUFOEFUBBMWBOIVOPVEFST&OPQTDIPPMNFUEFWSJFOden is het ook vaak Turks, Berber of Antilliaans. De jongens die het niet redden, worstelen vaak ook met de Nederlandse taal. Ze begrijpen de woorden niet, kunnen hun huiswerk niet maken en er is geen directe omgeving (gezin, woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n verenigingen) waar ze (zonder gezichtsverlies) kunnen oefenen. Bijlessen in de Nederlandse taal is (nog) geen gebruik. r (FFOMFTLSJKHFO NBBSWJBPQESBDIUFOBMMFT[FMGVJU[PFLFO XFSLUEFNPUJWFrend. Het is een dodelijke combinatie: zelfstandig werken en slecht Nederlands lezen, spreken en schrijven. Het bevordert afhaakgedrag. r 5IFPSFUJTDIPOEFSXJKTACPFLFOXJKTIFJETMVJUOJFUBBOCJKIVOCFMFWJOHTwereld. In de praktijk kunnen ze weinig met de theorie. De stof blijft niet hangen. Een combinatie van werken en leren zou beter aansluiten bij hun achtergrond. r -FSBSFOWBO/FEFSMBOETFIFSLPNTULVOOFO[JDIPOWPMEPFOEFWFSQMBBUTFO in hun leerlingen: ze hebben te weinig zicht op de thuissituatie, kennen de straatcodes onvoldoende, zoals status, respect, eer en cultuur. Kennis van deze codes is nodig om een band met de leerlingen te kunnen ontwikkelen. r 4DIPPMJTOJFUBMMFFOMFTHFWFO NBBSPPLPQWPFEFO1FSTPPOMJKLBBOTQSFLFO corrigeren en complimenten uitdelen. r #FSPFQTLFV[FCFHFMFJEJOHGVODUJPOFFSUPOWPMEPFOEFKPOHFOTIFCCFOHFFO toekomstbeeld; weten niet wat ze willen en kiezen een richting, die wel status geeft, zoals administratie (met je hoofd geld verdienen in plaats van met je handen), maar onvoldoende aansluit bij hun persoonlijkheid en kennisniveau. Twee tot drie keer van studie veranderen is bij sommigen van deze jongens eerder regel dan uitzondering. Buurthuis r %FKPOHFOTEJFPQLPFST[JKO IFCCFOTUFVOHFIBEWBOIVOGBNJMJFFOWBOIFU buurthuis. Sommige jongerenwerkers hebben oog gehad voor hun talent en gestimuleerd dit verder te ontwikkelen. De aanpak zelf activiteiten met een (gemengde) groepje ontwikkelen onder toeziend oog van de jongerenwerker werpt zijn vruchten af. r )FUPSHBOJTFSFOWBODPNQFUJUJFT IFUHFWFOWBOWFSBOUXPPSEFMJKLIFJEFOIFU bevorderen van de zelfstandigheid zijn hierin sleutelwoorden. Ook willen allen meedenken en iets voor de buurt betekenen. Hoe verder? r %FBBOEBDIUFOCFUSPLLFOIFJEWBOPVEFST NFUOBNFEFWBEFST JTCJKEF[F jongens en mannen van belang. Betrek ze erbij, stimuleer ze en laat vaders zien hoe belangrijk ze voor de opvoeding zijn. r (FFGUPPMTFOPSHBOJTFFSWBEFSPQWPFECJKFFOLPNTUFONFUWBEFSTVJUEFCVVSU als docent. Maak de lessen leuk, spannend en uitdagend. Speel ook in op trots: laat ze een diploma halen en geef een opvoedbonus. r (BPOPSUIPEPYUFXFSLFOTUJNVMFFSEFDVSTVTTFOWJBEFNPTLFF LPGGJFhuizen, kapperszaken (Antillianen) en sluitende aanpak. Spreek de vaders 128 - 129 persoonlijk aan en kies voor professionals met eenzelfde achtergrond. r #FUSFLWBEFSTCJKTQPSUFOMBBU[F[FMGPPLWPFUCBMMFO XPSTUFMFO KVEPFOFUD r #FUSFLEFPVEFSTCJKEFTDIPMFO PPLWBEFST MBBU[FPPLMFTTFOWPMHFOFO meehelpen r #PVXESVLPQCJKPVEFSTEJFPOWPMEPFOEFGVODUJPOFSFOCJKWPPSCFFMEEPPS korting op de kinderbijslag r &YQFSJNFOUFFSNFUHFNFOHEFTDIPMFO[FUJOPQFYUSB/FEFSMBOETFUBBMMFTsen. Trek alles uit de kast. Zonder kennis van de Nederlandse taal komen deze kinderen nergens. Het is de opmaat voor armoede. r )FS PQFOIFUEFCBUPWFSEFCFNPFJFOJTWBOTDIPMFONFUEFPQWPFEJOHFO betrek het jongerenwerk zonodig ook bij de (brede) school als steun voor leerkrachten. r ;FUJOPQCFUFSFCFHFMFJEJOHWBOEFCFSPFQTLFV[F r (FFGKPOHFSFOFFOFJHFOQMFLJOEFCVVSUGBDJMJUFFSSVJNUFFOBDUJWJUFJUFOQSPgramma’s en zorg voor ruimere openstelling. Dus ook op vrijdagavond en in het weekend. Zet in op het stimuleren van talent en vergroten van de vaardigheden. r ;PSHWPPSDPNQFUJUJFTTQPSU NV[JFL EBOT GJMN%BBHKPOHFSFOVJUFOCFHJO daarmee op buurtniveau. r ;PSHEBUXFM[JKOTXFSLWPPSKPOHFSFOHFFOTMVJUQPTUJTPQEFCFHSPUJOH-FH budgetten voor langere tijd vast, want het betreft de dichtbevolkte wijken met grote aantallen jongeren. Bijna de helft van hen is jonger dan 23 jaar. r .BBLJOPWFSMFHNFUEFHSPFQCVVSUKPOHFOTFFOWFSCPVXJOHTQMBO BDUJWJUFJtenplan en beheerplan, zoals bij de Van Zettenfabriek. Geef ze de ruimte en doe dat met een architect die dienstbaar is aan de doelgroep en zich in de jongens kan verplaatsen. r %FOLOBIPFEFNVVSUFTMFDIUFOUVTTFOEF)PMMBOETFXFSFMEFOEFXFSFME van de immigranten. Het is een illusie te denken dat dit vanzelf gaat. Ook de derde generatie heeft nauwelijks tot geen contact. 130 - 131 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n ‘Achterstand is armoedevraagstuk’ Ali Karaca Leeftijd: 39 jaar Docent: ICT Albeda College ÒMijn specialisatie is ICT. Ik geef op het Albeda College onder meer vakken als Cisco, hardware, software, gebruikersondersteuning en het lokaliseren van storingen. Geen theoretische vakken, maar praktijklessen. Onze leerlingen willen praktisch leren. Dat inspireert en motiveert ze. Bij de lessen in hardware krijgt iedereen zijn eigen computer, die mogen ze uit elkaar halen en weer opbouwen. Het is hun eigen computer. Zo leer je hen direct dat ze verantwoordelijk zijn voor hun eigen spullen. Rotzooien ze maar wat aan, dan hebben ze een probleem, namelijk een niet werkende computer. Het is belangrijk om ze een beroepshouding aan te leren. Op tijd komen, leren omgaan met superieuren en hoe om te gaan met informatie. Dus geen bestanden hacken en niet snuffelen in andermans post, maar je integer opstellen. Ik heb zelf tien jaar bij een ICTbedrijf gewerkt, de laatste jaren als functioneel ontwerper. Dat maakt het makkelijker om met de lessen aan te sluiten op de praktijk van het bedrijfsleven. Maar het heeft lang geduurd voor ik mijn route in het leven had gevonden. Vijf jaar was ik toen ik van Iskenderun in Turkije naar Bloemhof verhuisde. Mijn moeder was een jaar eerder vertrokken naar Rotterdam en ik groeide op bij mijn opa en oma in Turkije. Mijn moeder werd een verdrietige en depressieve vrouw toen ze in Rotterdam woonde. De huisarts diagnosticeerde: heimwee. Achteraf niet gek. Ze miste haar kind. Ik reisde haar achterna en in 1974 kwam ik terecht in de wijk Bloemhof. Het was een buurt waar nog weinig Turkse kinderen woonden. Mijn start op de basisschool was een echte ramp. Ik ging naar een school in de buurt, de Kameliaschool. Nederlandse vriendjes had ik niet, maar wel drie Turkse jongens waar ik mee speelde. Na een jaar sprak ik nog geen Nederlands. Ik werd te oud voor de eerste klas en werd overgeplaatst naar de Ericaschool in Bloemhof-Noord en begon opnieuw in de eerste klas. Mijn ouders vonden me een slim kind, maar op de Ericaschool zeiden ze dat ik een leerling was, waar ze niets mee konden. Schoolhopper – Ik had geen plezier in het leren, terwijl ik als kind in Turkije juist heel graag wilde leren. De reden was dat de juf me voor schut zette waar iedereen bij was. ÔJe snapt ook nietsÕ, herinner ik me. Ik haakte af. Zeven jaar was ik toen ik niet meer naar school ging. Mijn ouders hadden in het begin niets in de gaten. Er was geen contact met school. Toen mijn vader mijn spijbelgedrag na een paar maanden in de gaten kreeg, regelde een basisschool in de buurt van zijn werk. Deze basisschool was veel beter dan de twee voorgaande. Er werd ingezet op het leren van de Nederlandse taal. Een paar Turkse kinderen en ik werden regelmatig uit de les gehaald en dan kregen we bijles. Deze opbloeiperiode was van korte duur. Mijn ouders verhuisden naar Kralingen en ik ging voortaan naar een zwarte katholieke basisschool in de wijk. Het ging weer snel mis, omdat de leraar negatief over me was en ik ging weer spijbelen. Mijn ouders grepen nu snel in. Ze kozen voor een basisschool met uitsluitend Nederlandse kinderen en ik moest me aanpassen. Ik had geen keus, want er was in geen velden of wegen een Turks kind te bekennen De leraar had aandacht voor me, ik kreeg complimentjes en werd gestimuleerd. Na vier Rotterdamse basisscholen te hebben versleten, had ik mijn plek gevonden. Van klas drie tot en met klas zes heb ik op deze school gezeten. Het schooladvies luidde havo/vwo. Ik wist niet wat dat betekende. Vwo zei mijn ouders ook niets. Van het Neder- woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n landse schoolsysteem begrepen ze niets. Havo/vwo, ik wist niet wat te doen. Ik vroeg aan mijn vriend van de lagere school, Kasper, naar welke school hij zou gaan. De mavo, zei hij. Het werd de mavo. Vechtersbaas – Het eerste jaar in de brugklas ging fantastisch. Ik zat met mijn vriend Kasper in de klas en haalde hoge cijfers: achten en negens en had zelfs een tien voor Engels. In het tweede jaar had ik het niet meer naar mijn zin. Ik mocht niet meer bij Kasper in de klas zitten en werd overgeplaatst. De leraren vond ik saai en leerde er weinig. Ik kwam bij een groepje criminele jongens terecht die niets deden. Ik zelf gaf er ook de brui aan. We gingen naar winkels om te stelen, zoals bij de V&D, tennisballetjes pikken. Daar begon het mee. Met mijn Antilliaanse en Surinaamse vrienden ging ik naar feestjes, dronk alcohol en had vriendinnen. Ik was snel boos als ik werd aangesproken op mijn afkomst of geloof. Dat vond ik onrechtvaardig, als iemand op mijn anders zijn toespelingen maakte. Ik ontpopte me als een echte vechtersbaas en werd van school gestuurd. Ik hing op straat rond. Na drie maanden hadden ambtenaren van het Bureau Leerplicht een school voor me gevonden. Daar deed ik keihard mijn best. Mijn vader was boos. Die was het echt zat. Ik dacht: ÔShit, ik moet echt aan de slag!Õ Mijn mentor, meneer Putgens, stimuleerde me enorm met positieve opmerkingen. Ik haalde mijn diploma. Mijn droom als kind was arts worden bij de Flying Doctors om mensen te helpen. Met een mavo-diploma leek me de politieopleiding een aardig alternatief. Maar mijn pa verzette zich. Hij werd paranoia bij het idee. Hij zei: ÔDie Nederlanders gaan je tegen ons misbruikenÕ. In mijn cultuur luister je naar je ouders en de opleiding ging niet door. Ik wist niet wat te doen. Uiteindelijk volgde ik mijn twee vrienden naar de meao. Dat werd niets en meldde me aan bij een uitzendbureau. Ik kreeg een baantje als tomatenplukker. Een neef van me, opgeleid als leraar op een basisschool in Turkije, was werkloos en had dringend geld nodig. Hij kwam naar Rotterdam en ging samen met mij in de kassen tomaten plukken. Hij zei tegen me: ÒJe hebt veel meer in je mars. Je kunt goed praten, legt zaken goed uit en wordt nooit boos. Waarom word je geen leraar?Ó Ik schreef me in bij de lerarenopleiding. Overdag plukte ik tomaten en Õs avonds ging ik naar school. 132 - 133 Het grote geld – Van jongs af aan heb ik belangstelling voor computers. Een vriend tipte me dat Getronics computerhobbyisten zocht voor een masterclass. Ik meldde me aan, werd geselecteerd, haalde binnen zes maanden mijn diploma soft wareengineer en had een vaste aanstelling op zak. Met de lerarenopleiding ging ik Õs avonds gewoon door. Ik wilde de opleiding afronden en deed dat puur voor mijn diploma. Bang dat ik weer bij zoÕn tuinder terecht zou komen als ik geen goede baan meer zou hebben. Na de HBO-opleiding studeerde ik in deeltijd sociologie aan de Erasmus Universiteit. De American dream kwam onder handbereik toen een Amerikaans bedrijf me bij Getronics wegkocht voor 25.000 gulden. Ik kreeg een mooi huis, dure auto, laptop, mobiel en verdiende veel geld. Ik kreeg de kans en pakte die ook om heel snel iets op te bouwen. De prijs die ik betaalde, was dat ik mijn vrijheid kwijtraakte. Meer dan vijftig uur per week werken, uren in de file staan en altijd stand-by zijn. Daar zit je dan als functioneel ontwerper met je topsalaris, en thuis wachten je vrouw en twee kinderen. Ik had er geen zin meer in. Het lerarenvak trok me aan. Sleutel – Lesgeven en leerlingen adviseren over de vakgebieden die het best bij hun persoonlijkheid passen, vind ik echt leuk om te doen. Tijdens mijn studententijd was ik lid van de Turkse studentenvereniging. Door naar anderen te kijken, heb ik mezelf kunnen opwerken. Om verder in het leven te komen, heb je voorbeeldfiguren nodig. Dat wil ik ook zijn voor mijn leerlingen. Dat begint al bij de intake. De een heeft nog nooit iets gedaan, de ander heeft in een tehuis gezeten of komt uit een gebroken gezin. Dat breekt ze op, maar met mijn lesgeven speel ik erop in. Leerlingen, vooral, Turken, Marokkanen, Somalirs en Antillianen, hebben behoefte aan een speciale band met hun leraar. Het gaat over status, respect, eer en cultuur. Ik sluit aan bij hun belevingswe- reld, spreek ze voortdurend persoonlijk aan, corrigeer, deel complimenten uit en grijp onmiddellijk in als daartoe aanleiding is. Opgegroeid in hetzelfde milieu, kan ik mijn leerlingen aanspreken in het Antilliaans, Turks en Surinaams. Een deel van de leerlingen is vastgelopen. Ze hebben teveel problemen aan hun hoofd. Ik probeer hun vertrouwen te winnen. Als het jongens van de straat betreft, gaat het contact makkelijker. Ik ken hun culturele achtergrond en weet waarvoor ze gevoelig zijn. Ze accepteren geen boekenwijsheid. Dat is voor hen een nepwereld. Is er een begin van vertrouwen, dan kun je een stapje verder in het aanzwengelen van hun motor. Ik probeer ze te stimuleren op terreinen waar ze goed in zijn. ZoÕn knul die op straat rondhangt, wat kan die eigenlijk? Waar kunnen we naar toe werken? Ieder kind heeft een schat in zich. Het gaat om het vinden van de sleutel van de schatkist. Dat is het begin van de oplossing. Sociale klasse – Wat de zaak extra moeilijk maakt zijn de zwarte scholen. Dat zorgt voor achterstand. Die Turkse kinderen praten op school Turks met elkaar, de Marokkanen Berber en Antillianen Papiamento. De klassen zouden meer een mix moeten zijn van diverse sociale klassen. ZoÕn mix is nodig om ook kinderen uit de armere wijken een kans te bieden. Veel van wat je in het leven doet of niet doet, heeft te maken met de sociale klasse waaruit je voortkomt. Achteraf gezien begon ik al met een achterstand omdat mijn vader geen hoge maatschappelijk positie heeft, niet beschikt over een hoogwaardig sociaal netwerk en de Nederlandse codes niet kende. Mijn ouders hadden van het Nederlandse onderwijssysteem geen verstand. Ik heb met mijn ouders nooit over mijn problemen op school kunnen praten. Dat heeft tot jarenlange vertraging geleid. Daarom is het zo belangrijk dat (toekomstige) ouders studeren. Studeren zegt iets over de ontwikkeling die ouders doormaken en de mogelijkheid dat ze hun kinderen beter kunnen begeleiden. Voor mij is de achterstand van de oude Rotterdamse stadswijken dan ook een armoedevraagstuk. Met een HBO-opleiding of universitaire studie ben je minder allochtoon. Ik merkte dat verschil aan den lijve toen ik in Prinsenland ging wonen. Niemand sprak me daar aan op mijn Turkse afkomst. Mijn kinderen, twee meisjes van zeven en twaalf jaar, hebben Nederlandse vrienden, gaan mee op zomerkamp en nemen vrienden mee naar huis. Ik wil niet dat ze alleen met Turken en Marokkanen omgaan. We hebben inmiddels een hondje in huis. Vooral de Hollandse kinderen vinden dit prachtig. Ondanks mijn ontwikkeling merk ik dat ik een vreemde eend blijf. Op de universiteit waren de Hollanders de overheersende klasse. Ze hebben niets met buitenlanders. Sommige staan open, maar de echte witten staan niet open. Je voelt die ondoorzichtige muur. Het is geen racisme, maar heeft met vertrouwdheid te maken. De studentenvereniging op de universiteit heeft geholpen om contact te maken met de Nederlandse maatschappij. Alleen lukte me dat niet. Ik snapte niets van de Nederlandse samenleving en belevingswereld. Langzaam maar zeker ontdek je de Nederlandse codes en pas je je aan de omstandigheden aan. Verschil in gedrag – Het blijft zoeken naar een evenwicht. Ik werk nu zeven jaar op het Albeda College. Heb goed contact met mijn collegaÕs, een groepje leraren dat in en rond Oud Beijerland woont. Sinds kort werkt er een nieuwe collega bij ons op de afdeling, ook afkomstig uit Oud Beijerland. Ik merk hoe snel hij is opgenomen in de groep. Iets wat mij jaren kost, gaat bij hem in enkele maanden. Ik signaleer het verschil in gedrag, maar doe er verder niets mee. Zo werkt het nu eenmaal. Voor jongeren kan het echter een gevoelig punt zijn. Ze blijven een vreemde, ook al zijn ze vierde generatie. Dat kan leiden tot tegendraads gedrag. Het aspect «vreemde« is ook mijn familieleven binnengedrongen. Ik ben van mijn vrouw gescheiden, die mijn moeder voor me in Turkije had gearrangeerd. Inmiddels heb ik een lieve Marokkaanse, beschaafde vrouw als vriendin. Mijn moeder weigert haar te ontmoeten. Ze is niet tegen een scheiding, maar een Marokkaanse vrouw kan ze niet accepteren. Voor haar is een Marokkaanse een vreemde.Ó op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n woorden a ls daden 134 - 135 ‘Eigenlijk schaam ik me voor alles’ Firoez Arslan 1 Leeftijd: 18 jaar Opleiding: 1e jaar ICT MBO Hobby: computeren en op tv naar worstelen kijken ÒIk weet niet wat ik wil. Dat weet ik al een hele tijd niet. Ik ben geboren en getogen in Charlois en ging daar naar de lagere school. Ik was goed in gym en dictee. Het foutloos Nederlandse zinnen schrijven lukte me aardig. Ik had er vrienden. Na groep 8 volgde het VMBO. Ik wist echt niet wat te kiezen. Ik had geen gedachte in mijn hoofd. Al mijn neven hebben elektro gedaan. Ik ging dat ook doen. Ik ben naar het Zuiderparkcollege gegaan. De opleiding vond ik moeilijk. Al die kabels, buizen, draden. Je moet zoveel dingen tegelijk. Ik had er geen zin in, ik leerde niets. Het ging niet langer en ik moest van school af. Mijn tweede opleiding werd iets anders: administratie. Ik ging hiervoor naar het Zadkine. De lessen daar zijn totaal anders dan ik gewend was op het Zuiderparkcollege. Ik moest alles zelf doen. Ik kreeg geen les, maar opdrachten. Die moest ik dan maken. Ook hier leerde ik niets. Die school had voor mij geen zin en na een paar maanden ging ik spijbelen. Het Zadkine meldde me aan bij Rebound. Die helpen je tijdelijk om te zoeken wat bij je past en dan kun je weer terug naar een gewone school. Ik kreeg zes maanden een opleiding in lassen en bouwen. Eerst volg je de theorie en daarna praktijklessen. Het lassen is vies en zwaar werk. Ik moest in een kleine ruimte kruipen en daar lassen. Wat ook speelde was dat ik daar helemaal alleen was. In de pauze, die een uur duurt, had ik met niemand contact. Ik verveelde me. Ik veranderde tussendoor van richting en koos voor houtbewerking. Tafels en stoelen zagen. Niets voor mij. Ik vergeet heel snel hoe ik de apparaten moet instellen. Ik word snel onzeker en vind daarom veel dingen niet meer leuk. Ik heb daarna voor de bouw gekozen, waarvoor ik mijn certificaat haalde. Vrienden – De begeleider van de Rebound zei tegen me dat ik veel Nederlands moest praten en moest doorgaan met leren. Mijn Nederlands is slecht. Als ik naar het Nederlandse nieuws op televisie kijk, snap ik het niet. Dat geldt ook voor boeken. Thuis praten we niet zoveel. En als we praten, spreken we Turks. Ik heb geen vrienden. Ik ga alleen met mijn neven om. Daarmee spreek ik Turks-Nederlands. Alles door elkaar. Kijk ik terug, dan heb ik altijd veel Turkse vrienden gehad. Sinds de Rebound praat ik niet meer. Ik ben altijd al een hele stille leerling geweest. Zo iemand die je niet ziet. Ondanks dat mijn Nederlands zo slecht is, heb ik nooit bijlessen gehad. Ik schaam me voor mijn praten. Eigenlijk schaam ik me voor alles. Als ik mijn mobiel op neem, praat ik met veel moeite. Ik ben bang dat ik niet begrijp wat mensen zeggen en durf niet te praten: bang om fouten te maken. Mijn neven willen me helpen door Nederlands met me te praten. Maar dat wil ik niet, omdat ik het niet kan. Ik schaam me. Ik was goed in gym, maar met sport heb ik later niet veel gedaan. Ik zat op een voetbalclub, maar niet zo lang. De spelers maakten onderling veel ruzie. Het werd zelfs vechten met de scheidsrechter. Een van de spelers werd zo boos, dat er een deur van de kleedkamer werd ingetrapt. We kregen een boete. Toen was het afgelopen met de club. Sindsdien voetbal ik niet meer. 1 Firoez Arslan is een pseudoniem Kinderfilms – Een hobby van me is naar het worstelen op televisie kijken. Dat doe ik al tien jaar. Het is een show van slaan, oppakken en gooien. Met mijn vader kijk ik hier niet naar. Hij houdt niet van Amerikaanse films. Met mijn vader heb ik geen contact. Hij is altijd moe van zijn werk: hij is geloof ik grondwerker. Hij praat ook niet veel, is net zo zwijgzaam als ik. Mijn vader is geboren en getogen in Turkije en op latere leeftijd naar Nederland gekomen. Over schooldingen praat ik niet met hem. Hij snapt niets van Nederlandse scholen. Hij zegt alleen ÔstuderenÕ tegen me. Mijn vader spreekt nauwelijks Nederlands. Mijn moeder wel. Ze is met haar ouders van Turkije naar Nederland gekomen en opgegroeid in Charlois. Ze spreekt zowel Turks als Nederlands. Thuis praten we Turks met elkaar. Dat gaat vanzelf. Mijn jongere zus van dertien jaar spreekt ook slecht Nederlands, maar zij heeft veel vriendinnen waarmee ze oefent. Ik merk wel dat mijn neven beter Nederlands spreken, maar hun vader heeft in Rotterdam op de basisschool gezeten. Dat heeft vast geholpen. Ik moet beter Nederlands spreken. Ik kijk dan naar Nederlandse kinderfilms. Die begrijp ik. Ik lees soms ook Nederlandse boeken, die mijn moeder voor me meeneemt. Welk boek ik nu lees? Ik weet het even niet. Beroepentest – Na de Rebound ben ik terug gegaan naar de middelbare school. De keuze is gevallen op ICT. Ik heb hiervoor geen beroepentest gedaan. Thuis zit ik veel achter de computer. Ik download filmpjes en bezoek allerlei sites. ICT leek me wel wat. Als ik veel weet, kan ik later met computers werken. De opdrachten die ik bij ICT krijg, zoals Excel, vind ik moeilijk. Alleen bij mijn mentor gaan de lessen PowerPoint goed. Maar hij is makkelijk. Met goed zoeken op internet kom je ver. Daar leer ik niets van. Ik krijg ook Nederlands. De lerares is goed, maar ik vind het moeilijk. Het liefst zou ik werken. Want ik merk dat als ik de lessen niet snap, ik niets doe. Dan verveel ik me. Op de andere scholen had ik nog vrienden, maar na de Rebound ben ik helemaal stil geworden. Meestal ga ik laat naar school. De eerste twee uur moet je zelfstandig werken. Daar ga ik niet heen. Niemand spreekt me op mijn afwezigheid aan. Als je me vraagt welk vak ik leuk vindÉ. Geen idee. Ik vind eigenlijk geen n vak van deze opleiding leuk. Hoe ik verder moet? Ik weet het niet. Ik volg rijlessen. Dat vind ik leuk. Maandag krijg ik mijn eerste theorielessen. Ik weet nog niks, maar over twee weken moet ik mijn theorie-examen doen. Als ik mijn rijbewijs heb, wil ik een bijbaantje nemen. Ik zou niet in een supermarkt willen werken. Ik zou iets nemen waarbij ik niet veel hoef te praten.Ó Twee maanden later. ÒMet het rijbewijs is het niets geworden. De theorie snap ik wel. Maar kennissen zeiden tegen me dat het rijexamen veel moeilijker is geworden. Ik ben ermee gestopt.Ó 136 - 137 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n ‘Mijn vader is erg belangrijk geweest’ Jamal El Ghannouti (24) Opleiding: commerciële economie (Hogeschool Inholland) Hobby: voetbal Doel: spelen bij een professionele buitenlandse topclub ÒIk ben gek op voetballen. Altijd al geweest. Het voetballen leerde ik als zevenjarige op straat in Hillesluis. Lekker voetballen met vrienden op het Stichtseplein en nog vaker bij buurthuis Stereo. We woonden in de Beverstraat en ik ging om de hoek naar basisschool De Bogerman. Elk vrij uurtje voetbalde ik buiten, maar mijn vader hield me goed in de gaten. Ik mocht alleen buitenspelen als ik wilde voetballen. Op straat rondhangen was verboden, dat bracht weinig goeds vond mijn vader. Hij zag wanneer ik thuiskwam, ook toen ik ouder werd, huiswerk maken, op tv naar voetbal kijken en buiten voetbalde ook als het regende of sneeuwde. Ik was verliefd op het spelletje: zodra het woord voetbal viel, werd ik pas alert. Mijn vader merkte die verschillen in mijn gedrag op en toen ik een jaar of elf was vroeg hij me of ik bij een voetbalvereniging wilde spelen. Ik informeerde bij mijn vrienden bij welke clubs zij trainden. Dat was Spartaan 20 op de Oldegaarde. Achteraf gezien toevallig een goede club. Ik schreef me in: woensdagmiddag was het trainen en zaterdag speelden we wedstrijden. Mijn vader ging altijd mee en de jongens uit de buurt reden mee als we een wedstrijd speelden. Het was een droom om op topniveau te spelen. Zag ik voetballers op televisie als Ronaldo of Zidane, dan hoopte ik stiekem ook zo ver te kunnen komen. Na mijn laatste jeugdjaren wilde ik een trapje hoger. Spartaan 20 speelde tweede klasse, maar ik wilde in de hoogste amateurklasse spelen. Ik zocht een club in de regio van Rotterdam: Heerjansdam. Mijn doel was om via de amateursklasse door te groeien naar een professionele club. De meeste professionele clubs bezoeken wedstrijden van de amateurhoofdklasse, want het is hun kweekvijver. Tegenslagen – Heerjansdam is een club die uit heel Nederland spelers trekt. Uit Utrecht, Made, Rotterdam. Mijn vriend en ik waren de enigen van Hillesluis die bij Heerjansdam speelden: mijn vriend in het tweede en ik in het eerste. Waren er wedstrijden, liep het hele dorp uit om naar ons te kijken. Sport vormt je. Talent hebben kan een voordeel zijn, maar belangrijker is mentaliteit n discipline. Op niveau voetballen gaat niet zonder tegenslagen. Tegenslagen in de vorm van blessures of een trainer die niet voor je kiest. Zowel fysiek als mentaal kan het zwaar zijn. Ik heb doorgezet. Veel jongens zijn onderweg afgehaakt. Viel de keuze voor een wedstrijd op een ander, was dat voor een aantal vrienden van me onverteerbaar. Het feit dat je keihard werkt, driemaal per week traint, maar niet wordt beloond, doet zeer. De sfeer die dan ontstaat: wat heeft het allemaal voor zin! Ook ik kreeg met afwijzingen te maken, zoals niet opgesteld worden tijdens een wedstrijd. Daar had ik last van, want een topsporter wil maar twee dingen dat zijn spelen en presteren. Mijn vader en oudere broer steunden me door te zeggen: heb geduld, het komt goed. Ook van bovenaf, door god, ben ik veel geholpen in het hebben van geduld. Tegenslagen moet je verwerken en moeten je alleen maar sterker maken en je hoopt op betere tijden. Door vol te houden werd het steeds makkelijker om de tegenslag te verwerken. De afwijzingen werden steeds minder pijnlijk. En ik bleef hopen: Ôwie goed doet, goed ontmoetÕ is mijn motto. Doorzettingsvermogen is belangrijk. Het gaat om het uiteindelijke doel dat je wilt op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n woorden a ls daden 138 - 139 bereiken. Daar hoort het verwerken van tegenslag bij, en discipline. Waar de ene deur dicht gaat, gaat ergens anders een deur open. Zo werkt het niet alleen bij sport, maar in het hele leven. Het is een mentaliteit die je kweekt. De jongens die stopten met voetbal, stopten voor een deel ook met school. Stoppen is de makkelijkste weg, maar niet de beste. Je bent het verplicht aan jezelf om door te zetten. Je moet toch een plek in de maatschappij innemen. Doodlopende weg – De makkelijke weg die sommige jongens kiezen, is de weg van het snelle geld verdienen. Voor mij is het een doodlopende weg. Het heeft als nadeel dat je maatschappelijk niet erkend wordt. We hebben het goed in Nederland. Alle mogelijkheden liggen onder handbereik. Wat is er mooier dan een vaste baan, vast inkomen, een eigen huis. En dat je als mens zelfstandig kunt functioneren. Die afhankelijkheid van ouders of de overheid moet een keer ophouden. Ik heb vrienden die niet willen n niet durven om een plek te veroveren in deze maatschappij. Die denken dat het leven niet meezit. Ook tijdens hun zoektocht naar werk of een stage. De eerste keer worden ze afgewezen en ook de tweede keer. Dan komt het aan op geduld en doorzettingsvermogen. Sommigen kunnen dat niet opbrengen. Die voelen zich boos en gediscrimineerd. Maar je weet nooit wat er achter zit: te weinig ervaring of het niet goed spreken van de Nederlandse taal. Ik had zelf het geluk met een stageplek bij een accountantsbureau dat ook tankstations exploiteert. Ik was aangenomen om een automatiseringsysteem op poten te zetten. Alle producten van snoep tot benzine die men in het tankstation verkocht moesten in n systeem worden gentegreerd. Ik heb lange dagen gemaakt, veel geleerd en het systeem draaiende gekregen. Controle – Er zijn natuurlijk jongens bij die het echt niet kunnen. Dat zie je al op de basisschool. Dan is de opvoeding het Ôpakkie anÕ van de leraar. Van thuis krijgen deze jongens weinig mee, waardoor het gevaar groot is dat ze afglijden. Op de lagere school begint al het proces van keuzes maken. Zoek je aansluiting bij een groep die keihard bezig is, krijg je ook de kenmerken van die groep. Het zijn de jongens die naar school gaan, hun huiswerk maken en sporten. Op zoÕn leeftijd doe je elkaar na. Dat geldt ook voor de groep kinderen die voor het hangen op de straat kiest. Dan is het bellen met een vriend: Ôwaar ben jeÕ? ÔIk ben op de hoek van de straatÕ. Gewoon op straat rondhangen levert weinig goeds op. Daar komt weer opvoeding om de hoek kijken. Mijn vader zei tegen me: ÒIk wil liever dat je binnenblijft en niet op straat hangt. Zonder doel naar buiten werd thuis niet geaccepteerd. Zowel mijn vader als mijn oudere broer controleerden waar ik uithing. Ik heb nu de taak om mijn jongere broer in de gaten te houden, dat zie ik als mijn plicht, het in de goede richting sturen van je bloedverwanten. Het gaat er bij jonge kinderen om dat je goede dingen stimuleert. Dat zie ik ook bij mijn broertje. Ik of mijn vader brengen hem weg naar zijn sportclub. Als ik zie dat hij rondhangt bij een groep jongens die slechte dingen doet, loop ik langs en neem hem mee naar huis. Ik heb die controle gehad en weet, dat als je minder gecontroleerd wordt, je meer slechte dingen durft te ondernemen. Als je als kind voelt dat je familie niet in je is genteresseerd, ga je verder: op zoek naar de grenzen. Alles draait om respect. Dat zit diep in onze cultuur. Je krijgt het respect van je jongere broers. Het respect voor ouders en oudere broers is groot. Maar dat ligt anders als je vader of broer in de foute handel zit. Dan maak je als kind zelf wel uit wat je wel of niet doet. Dan is er geen sprake van respect voor een oudere. Respect moet je dus ook verdienen. Voor mij is de rol van de vader erg belangrijk. Hij zei tegen ons: ÔIk probeer jullie op de beste manier groot te brengenÕ. Dat zegt hij niet alleen, maar toont hij ook in zijn gedrag. Hij toont interesse, geeft aandacht en informeert ons. Hij kwam met een doel naar Nederland: werken om de familie in Marokko te kunnen laten overleven. De tweede stap was om zijn vrouw en kinderen naar Rotterdam te laten komen. Dat was eind jaren zeventig. Mijn oudere broer is nog in Marokko geboren en ik in Hillesluis. Ik heb ook een doel voor ogen: voetballen op topniveau en afstuderen aan de Hogeschool Inholland, waar ik trouwens goede begeleiding krijg als topsporter. Op naar de top – Mijn droom is de top te halen in het voetbal. Je hebt veel buitenlandse en Nederlandse topclubs die zich met zaalvoetbal bezighouden. Het Nederlandse team speelt op internationaal topniveau. Dat is de reden dat ik ben overgestapt naar het zaalvoetbal. Het spel is intensiever dan op het veld. Het zijn wedstrijden van vijf tegen vijf spelers. Ook is er meer publieke belangstelling en media-aandacht voor de Eredivisie zaalvoetbal en Het Nederlands team dan op het veld in de hoofdklassen. Een teamgenoot van Heerjansdam nam me mee naar ZVV-Hilversum, een voetbalclub die op het hoogste niveau zaalvoetbal speelt. Ik wilde in mezelf investeren om beter te worden, zodat ik geselecteerd zou worden voor het Nederlandse zaalvoetbalteam. Bij deze club zag de Nederlandse bondscoach me spelen en goed presteren. Hij nodigde me uit voor een aantal trainingen en ik werd geselecteerd voor het Nederlandse team. Ik wilde nog beter presteren en stapte vervolgens over naar het Belgische FP Houthalen Genk. In mijn tijd bij de Belgische Eredivisionist FP Houthalen Genk heb ik veel bijgeleerd en werd ik bekend met het zaalvoetballen op professioneel niveau. De volgende carrirestap was FC Blok/Carillon in Beverwijk, de hofleverancier van het Nederlandse zaalvoetbalteam. Het is de Eredivisie, het hoogst haalbare niveau in het zaalvoetbal. Inmiddels ben ik drie jaar verbonden aan het Nederlandse team. Doel zijn de komende wereldkampioenschappen in Brazili in het najaar 2008. We spelen veel interlands en trainen keihard. Vorige week speelden we tegen Spanje. Morgen vliegen we naar Bosni voor de WK-kwalificaties en zitten we in een poule met Estland, Litouwen en Bosni&Herzegovina. Van de veertig Europese landen die erkend zaalvoetballand zijn, kunnen er maar zes door naar de wereldkampioenschappen in Brazili. Ik zal zien hoever we komen. De afgelopen drie jaar heb ik al veel van de wereld gezien: Argentini, Brazili, Maleisi en vele Europese landen. Mijn ultieme droom is het voetballen bij een buitenlandse topclub. Interesse tonen – Het sporten heeft me zelfstandig gemaakt. Met mijn oudste broer woon ik samen in een eigen huis in de Beverstraat, tegenover mijn ouders. Nu ik zo mijn geschiedenis vertel, besef ik pas hoeveel steun ik als klein kind van mijn ouders heb gekregen. De basis ligt in de opvoeding van ouders en school. Maar niet iedereen heeft het geluk om een goed dak boven het hoofd te hebben. Er zijn ook kinderen die moeten ronddolen in de wijk en het maar moeten uitzoeken. Daar zou je iets voor moeten doen. Er zouden plekken voor tieners in de wijk moeten zijn. Plekken, waar ze zaken vinden die bij hun interesse aansluiten en waar ze begeleid worden. Ik denk aan sport, muziek maken, raps maken en televisie kijken, maar ook ondersteuning in de Nederlandse taal en het begeleiden van huiswerk maken. Zo versterk je deze tieners. Zelf heb ik veel gehad aan de jongerenwerker uit het buurthuis, John Oliveira. Hij stimuleerde mij te blijven voetballen en regelde veel voetbalactiviteiten, want hij zag dat mijn liefde voor het voetballen groot was. Hij had dezelfde interesses als de jongeren. Hij richtte ruimtes in met microfoons en instrumenten, zodat tieners met interesse voor muziek daar aan de slag konden. Hij dacht in groepen. Zag hij een groep potentile rappers, dan organiseerde hij rapbijeenkomsten. Het was een man die zijn werk met passie deed. Het buurthuis was veel open, zowel middagen, avonden als in het weekend. Hij fungeerde als begeleider en vriend, kende ons van jongs af aan, zag onze talenten en stimuleerde ze. Dat is het mooiste wat er is: als je talent van jongs af aan kunt stimuleren. Kijk ik nu in de wijk, dan zie ik dat het buurthuis al maanden gesloten is. Ik vind het niet kunnen. Het is een bedrijf! Een winkel sluit je toch ook niet zomaar zijn deuren voor haar klanten? Het is respectloos naar de jongeren in de wijk. Alles draait toch om mensen die interesse hebben in tieners en die initiatieven tonen om ze te stimuleren. Daarin zou ik willen helpen, want ik weet hoe belangrijk dat is.Ó 140 - 141 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n ‘De muren moeten om’ Masood Mohammedi Leeftijd: 39 jaar Werk: jongerenwerker Rotterdam-Zuid ÒJe kunt op vroege leeftijd al zien of iemand het gaat redden in zijn leven of niet. Het gedrag van zoÕn kind wijkt af van dat van de andere kinderen. Ze zijn vaak agressief, vertonen nerveuze trekjes, zijn eenzaam en zoeken vaker grenzen op. Natuurlijk doen deze kinderen ook goede dingen, maar ik zie ze zigzaggen tussen goed en kwaad. Naarmate er thuis minder sturing is, zie je dat ze meer en meer in de zone van slechte dingen terechtkomen. Bij deze groep kinderen zie ik een aantal overeenkomsten. Het zijn kinderen die thuis problemen hebben. Problemen in de vorm van weinig of geen contact met de ouders. Thuis praat het kind nergens over. Niet over ervaringen op school, de islam of seksualiteit. Tussen de ouders en het kind staat een muur. Die muur is z hoog, daar kan geen kind overheen. De muur heeft verschillende verschijningsvormen: het niet communiceren is er een van, maar ook verboden die het kind niet begrijpt. Bepaalde vriendschappen bijvoorbeeld, zoals een Turkse jongen die zijn Surinaamse vriend niet mee naar huis mag nemen. Hij kan thuis aan zijn ouders niet uitleggen dat het zijn vriend is. Nee blijft nee. Dat doet pijn. Voor meisjes zijn de muren nog hoger. Niet alleen in het gezin zijn er muren. Ook in de maatschappij loopt zoÕn kind er tegen aan. Kinderen uit migrantengezinnen, die hier geboren en getogen zijn, zijn geen Nederlanders. Ze voelen zich niet geaccepteerd. Door de verschillen te benadrukken, blijven ze buitenlanders. Wrang is het dat ze in het land van hun ouders ook buitenlander zijn. Daar zijn het de Nederlandse buitenlanders, met andere gewoonten en gebruiken. Die worsteling met waar ze nu eigenlijk thuis horen, moeten ze in hun eentje zien te klaren. Met anderen erover praten, doe je sowieso niet. Dat is zwak. Problematische kinderen – De gezinspijler waar het kind met problemen op steunt, wankelt. Dat geldt meestal ook voor de tweede pijler, het onderwijs. Een deel van de scholen heeft geen idee wat er zich thuis afspeelt. Ze zien alleen onrustig, agressieve gedrag, maar niet een kind met een probleem. Deze lastige leerlingen worden naar speciale scholen met gedragsgestoorden en zwakbegaafden gestuurd. Het lastige kind komt terecht op een school waar zich een concentratie van probleemkinderen bevindt. De situatie verergert hierdoor alleen maar. Die hyperactieve en gevoelige kinderen fokken elkaar op: er ontstaat meer agressie en er zijn meer vechtpartijen. Stille kinderen trekken zich nog meer terug. Het zou beter zou zijn om heel precies naar zoÕn kind te kijken: hoe gaat het thuis, op school en op straat? Een kleine klas met gewone leerlingen en wat meer aandacht van een toegewijde leraar, zou meer effect hebben. Kinderen die tot Õs avonds laat op straat hangen, midden in de nacht uit bed kruipen om zich te voeden met chips en limonade en vervolgens zonder ontbijt naar school gaan, zijn niet in staat om zich te concentreren. Op dit soort situaties moet je als school bedacht zijn om een juiste analyse van het kind te kunnen maken. Hiervoor moeten leerkrachten zich wel willen openstellen, ze moeten bereid zijn om zich te verdiepen in de achtergronden van het gezin van het problematische kind. School en opvoeding – Scholen zijn echter gespecialiseerd in lesgeven. Maar in de arme Rotterdamse wijken zouden scholen zich meer met de opvoeding moeten bezighouden. Zeker bij gezinnen waar de ouders, of een van de ouders, niet goed functioneert. Ik denk aan gezinnen waar de vader de hele dag in de coffeeshop zit of de moeder depressief is. ZoÕn vader en moeder moeten zicht krijgen op hun kind in de Nederlandse omgeving. Bijvoorbeeld door regelmatig in de klas van hun kind te zitten, maar ook op op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n woorden a ls daden 142 - 143 school mee te helpen. Zo krijgen ze gevoel bij school, krijgen contact met de Nederlandse maatschappij en ook met hun kind. De sleutel is Ôsamen aan de slag in de wijkÕ. Nu zijn er teveel ÔhokjesÕ die langs elkaar heen werken, waardoor onnodig fouten worden gemaakt. Ik denk aan de brieven die veel scholen aan kinderen meegeven voor de ouders. Een problematisch kind zal die brief nooit aan zijn ouders geven. De risicoÕs zijn te groot. Of zoÕn kind krijgt op zijn donder en gooit de brief zo snel mogelijk weg, of het kind schaamt zich, zodat het zich gedwongen voelt te liegen en ter plekke een verhaal verzint. Het is dan te makkelijk om de schuld bij het kind te leggen of de ongenteresseerde ouders. Verstandiger is om er bijvoorbeeld de jongerenwerker bij te betrekken die de achtergronden van het gezin kent. Deze fungeert als brug tussen school, ouders en kind en voorkomt dat er een sfeer van haram ontstaat (schuld). Hij weet waar ze wonen, welke problemen er (in het gezin) zijn, waar de interesses liggen, maar ook welke (merk)kleding zoÕn kind draagt. Hij kent de groepsdruk en de verleidingen om erbij te willen horen en weet vaak ook of de jongere genoeg basis heeft om een zelfstandige koers te varen. Hij kan begeleiden, zaken bespreekbaar maken en eventueel bijsturen. Rol buurthuis – Zijn de pijlers Ôgezin en schoolÕ beiden zwak, dan kan de derde pijler ÔbuurthuisÕ nog steun bieden. Hier kunnen jongeren terecht voor activiteiten die aansluiten bij hun belangstelling. We dagen ze uit met sport, zodat ze hun energie kwijt kunnen, maar geven ook individuele aandacht. We zien dat deze aanpak werkt. Met een korte onderbreking werk ik nu twaalf jaar in Rotterdam-Zuid. Inmiddels hebben we een goede ploeg ervaren jongeren om ons heen, die echt iets voor de beginnende jongeren in de wijk kunnen betekenen. De buurthuizen staan al jaren onder druk. In plaats van meer aandacht voor de grote groep tieners en jongeren in de oude Rotterdamse wijken, zien we een tegenovergestelde beweging: bezuinigingen. Deze jongeren, waarvan een deel met stevige problemen worstelt, laten we helemaal los. Hoe is het mogelijk dat in bijvoorbeeld een wijk als Hillesluis het buurthuis al vele maanden dicht is? Voor de jongeren blijft weinig anders over dan rondhangen in de buurt en zich vervelen. Een tijdje geleden ontplofte de zaak: een enorme vechtpartij op het Drentseplein. Vijftig man gingen met elkaar op de vuist. Oorzaak? Verveling, in combinatie met woede. Er wordt ze zoveel beloofd, maar er gebeurt niets.Ó De beheerder van de speeltuin Joop die op de achtergrond meeluistert mengt zich in het gesprek en duikt in de geschiedenis van de wijk: Joop: ÒEr is niets nieuws onder de zon. In de jaren vijftig was het in de winkelstraten in deze buurt ook al onveilig. De jongeren van toen waren daar de oorzaak van. Ze verveelden zich en uitten hun agressie op elkaar en op andere wandelaars. Deze knokpartijen kwamen regelmatig voor tot de buurthuizen en speeltuinen in de wijk tot ontwikkeling kwamen.Ó Masood knikt instemmend. ÒIn plaats van rondhangen op straat kun je jongeren ook een plek aanbieden waar ze aan hun talenten kunnen werken.Ó Kracht aanboren – ÒIk woon en werk al vele jaren in deze buurt. De meeste jongeren ken ik van de kleutertijd. Ik zie niet alleen hun problemen, maar ook hun kracht en mogelijkheden. Die krachten moet je echter wel aanboren en activeren. Een echte kans is het leegstaande gebouw, de Van Zettenfabriek, onder het viaduct in de deelgemeente Feijenoord. Het is een kans, omdat we dat met elkaar kunnen verbouwen tot buurthuis. Het is een grote ruimte, waar jongeren muziek kunnen maken, kunnen sporten of films kijken, zonder dat ze overlast veroorzaken. Een aantal jongens uit de wijk wil het zelf opknappen. Ze krijgen hiervoor ondersteuning van een ontwerper uit de buurt, iemand die ze als beheerder van de speeltuin al jarenlang kennen. De woningbouwcorporatie die de fabriek in bezit heeft, komt echter met een eigen architect. Dat werkt averechts, want de jongeren in deze wijk willen zelf nadenken en sturing geven aan dit project. Ze willen laten zien dat ze iets kunnen. Dat ze meer zijn dan die ÔkutMarokkanenÕ. Ondanks ons aanbod om het gebouw Ð dat inmiddels jarenlang leegstaat Ð op te knappen, gebeurt er niets. Ook de deelgemeente laat niets van zich horen. Het struikelblok is meestal geld, maar in dit geval zijn de kosten minimaal. We hebben alleen budget nodig voor een paar potten verf en geld voor verlichting, verwarming en een budget voor programma-activiteiten. Het beheer van het gebouw willen we zelf op ons nemen, in overleg met het welzijnswerk en de dienst Sport & Recreatie. Wat de situatie pijnlijk maakt, is dat de jongeren een paar maanden geleden is beloofd dat er iets gaat gebeuren. De geschepte verwachtingen maakt men echter niet waar. Dat zet kwaad bloed. Er ontstaat meer en meer het beeld dat alles voor en over ons wordt beslist, maar wij wonen en werken in de wijk. Een aardig voorbeeld is het voetbalveld achter de speelboerderij. Bijna tien jaar geleden heeft het bestuur van de speeltuin en voetbalveld samen met TOS een multifunctioneel sportveld ontworpen, waarbij er ook ruimte was om activiteiten te organiseren voor kinderen tot 12 jaar. We hebben destijds de plannen aan alle raadsleden van de deelgemeente Feijenoord gestuurd. Eind 2003 hebben we ons plan voor de tweede maal gepresenteerd aan de wijkregisseur van de (deel)gemeente Feijenoord. Na die presentatie hebben we nooit meer iets gehoord. Vier jaar later ligt er een Cruyff Court. De voetballende jongens uit de buurt en het bestuur van de speelboerderij wist van niets. Door zoÕn werkwijze van de deelgemeente voelen we ons buitenspel gezet. Niet serieus genomen. Het is frustrerend om te zien dat er voor de oude wijken miljoenen vrijkomen, maar voor kinderen en jongeren nauwelijks iets van de grond komt. We leven in een papieren wereld van ideologische plannen en subsidies. Met onze plannen staan we ver af van de realiteit: voor rondhangende jongeren is geen plek, geen budget en geen aandacht. Sociale afbraak – Wellicht heeft mijn felheid te maken met mijn eigen achtergrond als Iranese vluchteling. Zestien jaar was ik toen ik met de sportdiplomaÕs badmeester en leraar worstelen Iran verliet. Via Bulgarije kwam ik in Nederland terecht en belandde uiteindelijk in Rotterdam waar ik als vrijwilliger aan de slag ging. Eerst als badmeester in het zwembad, later als TOS-medewerker. Via TOS heb ik me kunnen ontwikkelen tot jongerenwerker. In dit soort functies, die dicht bij de jongeren staan, kun je veel voor de buurt betekenen. We hebben skeeler- en tennisbanen onder de brug gemaakt, huttendorpen gebouwd en vele activiteiten in het buurthuis en op straat georganiseerd. Maar wat we hebben opgebouwd is weer afgebroken. Alle gesubsidieerde ID-banen zijn geschrapt. Deze mensen zitten nu thuis met een uitkering. Dat is toch gek? Het buurthuis is dicht, terwijl grote groepen jongeren rondhangen en zich vervelen. Ook voor ouders is er weinig te doen. Terwijl we weten, dat een aantal ouders te weinig bagage heeft om hun kinderen op te voeden. Er is geen begeleiding voor jongens, die voor het snelle geld gaan om mooie kleren te kopen of een dure auto. Wie geeft deze jongeren les, wie voedt ze op of stuurt ze bij? Deze tweede generatie jongeren wil iets anders dan de eerste. Hun vader zegt: ÔGa maar een jas halen op de markt voor een tientjeÕ. Maar zoÕn jongen wil een Armani-jasje. Die twee generaties leven in verschillende werelden. Veel van de problemen hebben te maken met gebrek aan echte aandacht van zowel thuis, school, wijkinstellingen. Het gaat om het signaleren van details om jongeren op het spoor te kunnen houden. Een agressieve jongen moet je niet een opleiding administratie laten volgen. Wat voor type is het? Hoe loopt hij erbij? Hetzelfde geldt voor stageplekken. Eerst informeren, voordat de school een leerling stuurt. Je kunt niet elke leerling hetzelfde stagewerk laten doen. Maar de aandacht van de school voor de stages is gering, merken we hier in de speeltuin. Stagiairs moeten hier alles doen. Van activiteiten met kinderen, tot dieren voeren en schoonmaken. Als stagebedrijf mogen we geen leerling kiezen, we moeten iedereen accepteren. Maar wat te doen met leerlingen die alleen activiteiten met kinderen willen doen? Maar de school is alleen genteresseerd in de stageplek, maar niet hoe de stageplek wordt ingevuld. Ik maak me boos, omdat problematische kinderen en jongeren uit deze wijken geen goede basis krijgen, terwijl zij de toekomst van Nederland zijn. Mijn droom is dat de jongeren wel een goede toekomst krijgen. Dat we investeren in taal en in het aanleren van vaardigheden. Eigenlijk is het geen droom. We moeten gewoon zo snel mogelijk beginnen.Ó 144 - 145 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n Rapper Wreed Leeftijd: 20 jaar Opleiding: diverse scholen niet afgemaakt Beroep: rapper ÒHet rappen begon als grap, met een computer en een goedkoop programmaatje met beats. Mijn oudere broer was de producer. We kochten drank en namen een track op. Elf, twaalf jaar was ik. Dat lekten we op straat. ÒHeb je gehoord wat Shiv doet?Ó We hadden toen nog geen internet, maar het zoemde rond in de buurt. Het was een raptekst van niks. Dat we trots zijn op Feyenoord en de Beijerlandselaan, waar de echte mensen vandaan komen. Het was rijmen, rijmen, rijmen. Maar als jongetje tussen mijn oudere broer en zijn vrienden, wilde ik me bewijzen. Nadat het gerucht in de buurt was verspreid, werd ik aangesproken door een jongen. Een knul waar ik een grote hekel aan had. Het klikte echter tussen ons toen we over muziek spraken en we zijn samen gaan rappen. Na het voetballen plaatsten we beatboxen op straat en gingen we rappen. Dat deden we ook in de tram als we zwartreden. Beatboxen aan en rappen maar. Zo voorkwamen we controle. Ik ben een verstandig iemand, ook toen ik klein was, en zag dat we een plek nodig hadden om binnen te kunnen optreden. Voor mij is de beatbox het mooiste wat er is, maar je hebt altijd mensen die dat zien als overlast. Sta je met een microfoonversterker Õs nachts op straat, weet je zeker dat er bewoners klagen. Ik ben in 2002 naar de jongerenwerker in ons buurthuis gegaan en vroeg hem of we konden oefenen. Hij zei: ÔSchrijf maar wat namen opÕ, en daarna kregen we een plek in het buurthuis. We werden een soort van activiteit. We maakten lootjes en battelden dertig seconden tegen elkaar. De dertig seconden werden een minuut, twee minuten, vier, en zo ging het door. We oefenden door tegen andere wijken op te treden. De volgende stap was op podia staan in steden zoals Nijmegen, Amsterdam en Breda. We oefenden veel en perfectioneerden ons optreden.We wonnen niet vaak, maar haalden regelmatig de finale. Het moment dat een zaal voor je gaat klappen...! Voor mij was de doorbraak een optreden in Belgi. Ik haalde de finale, maar had niet gewonnen. Dat was een Belg van 24 jaar, terwijl ik vijftien jaar was. Hij pakte mijn arm, trok hem omhoog en zei: ÔDit is de echte winnaarÉ Fantastisch. Dat was een belangrijk moment. Daarna oefende ik op battles die je niet kunt voorbereiden. Gewoon, vanuit de blind je tegenstander met een rap aanpakken. Dat kan gaan over zijn kleding, uitstraling of over zijn rap. Aansluiten op de praktijk – Ik volgde de opleiding Helpend Welzijn (mbo) en ook de opleiding sociaal-cultureel werk. Beide opleidingen heb ik niet afgemaakt. Die opleidingen zijn te theoretisch. In de praktijk kun je er weinig mee. Iemand die niet blowt, kan niet uitleggen wat het voor effect op je gedrag heeft. Heb je nooit huiselijk geweld meegemaakt of in de dopehandel gezeten, kun je niet rappen. Als jongerenwerker moet je je kunnen verplaatsen in andermans wereld, zoals die van de jongens van Feijenoord. Die leraren op school wisten van niets. Als ik dan een voorstel had om het anders aan te pakken en de lessen meer op de praktijk te laten aansluiten, werd ik niet serieus genomen. Ik ben geen schooltype. Het idee dat ik nog acht jaar theorien moest leren... Dat zit niet in me. Ik zag al mijn vrienden niets doen. Tot 01.00 uur uitslapen en dan wat rondhangen. De dag was al voorbij voordat ze begon. Ik ben van school gegaan en heb maanden thuis gezeten. We hingen veel rond in de wijk. Tegenwoordig blijf ik meestal thuis. Wat die ronddolende jongens nodig hebben, is een ruimte waar activiteiten zijn. Ze moeten ondervinden wat normale dingen zijn. Voor mij is het niet normaal om naar Walibi te gaan of samen aan tafel te eten. Bij ons thuis wordt gekookt en daarna moet je het zelf maar pakken. Begrijp me goed: ik heb alles gekregen wat ik nodig had. Maar het zijn die kleine dingen. Er zijn bijvoorbeeld genoeg jongens die willen voetballen in Rotterdam-Zuid, op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n woorden a ls daden 146 - 147 maar niet alle ouders willen contributie betalen. Geen aandacht, geen belangstelling. Zoek het uit. Dat is de boodschap. Ik maak me er soms ook schuldig aan. Mijn jongere broer zei laatst tegen me: ÔH, Shiv we maken een team.Õ Ik reageerde niet. Later dacht ik: besteed aandacht aan je broertje. Let op hem. Ik ben begonnen met een zaalvoetbalteam voor jongens tussen de dertien en zestien. We mogen in het buurthuis elke week trainen en organiseren wedstrijden. Het is een manier om die jonge jongens op het rechte pad te houden. Niet-normale dingen – Het rechte pad aangeven is nodig. Want alle criminaliteit begint met kleine zaken. Niemand begint groot: het kan het pikken van een pinpas zijn, een telefoon of drugs. Je staat in een winkel zonder alarm, hebt tien euro op zak en wilt een bal die vijftien euro kost. De verkoper gaat naar het magazijn. Wat doe je? Neem je de bal mee en houd je tien euro op zak of spaar je nog een week voor die vijf euro? De eerste keer dat je wegloopt met gestolen goederen gaat je hart te keer als een gek. De tweede keer ben je al rustiger en denk je: de eerste keer is het me gelukt. What de fuck: dat was makkelijk. Krijg je geen Nikes, ga je ze toch pikken! Je hebt ook tieners die schijt aan de wereld hebben. Donderop met mijn pa. Hij was er nooit. Zijn afwezigheid is hun excuus om domme dingen te doen. ÒIk ben geen schnitz, geen verrader. Maar waarom betitelt iedereen Feijenoord als een achterstandswijk? Waarom probeert niemand om werkelijk iets voor de jongeren te doen? Er komt een miljard euro vrij. Wat gaan ze er mee doen? Nog meer geld in huizen stoppen? Wie kan dat dan nog betalen? Waarom gaan al die gestudeerde mensen niet in op de problemen van de wijk en lossen ze die op? Geef ook wat aan die jongens stuur ze de goede richting op. En dan bedoel ik niet een dagje Duinrell. Dat is de makkelijke weg. Neem ze mee naar een training van Feyenoord, naar een opnamestudio. Doe nietnormale dingen die tijd en energie vragen. Er is genoeg talent in de wijk, met zangers, rappers en voetballers. Ga een cd-tje met ze opnemen en train ze. Dan heb ik het niet over een standaarduurtje vrij voetballen, maar gooi er een competitie in. Kijk naar wat er meer kan. Stimuleer en daag ze uit. Zo is het ook met mij ook gegaan. Ommezwaai – Ik heb een dag vastgezeten. Zittend in de bak dacht ik: hier hoor ik niet thuis. Als ik erin ga, dan voor iets goeds. Zou ik na zes jaar vrij komen, moet er ook een hoop geld klaar liggen. Maanden heb ik doelloos rondgehangen. Opeens wist ik het: ik ben muzikant. Ik had stage gelopen bij een buurthuis op Zuid en zag dat docenten daar tussen de vijftien en dertig euro verdienen. Een vriend van mijn broer wist wel een plek waar ik aan de slag kon. Het idee dat ik met muziek geld kon verdienen, sprak me aan. Bleek het geen baan te zijn, maar een opleiding. Het is de Kweekvijver van de SKVR. Ze trainen ons twee dagen per week gedurende een jaar. Je leert hoe je workshops moet geven. Je oefent eerst met elkaar en geeft dan les op scholen. Gastdocenten leren ons alles over muziek, maar ze leren ons ook boekhouden, facturen maken en hoe je bij de belasting een VAR-verklaring aanvraagt. Tijdens de opleiding leer je een cd opnemen, krijg je een fotoshooting en treed je regelmatig op. Ik ben met muziek bezig en doe wat ik leuk vind. Daarom houd ik deze opleiding ook vol. Wat ik merk is hoe belangrijk het is om contact met anderen te maken. Via de Kweekvijver ontmoet ik veel mensen. Dankzij zoÕn contact gaat het snel. De een heeft beats voor me en bij de ander kan ik optreden. Soms verdien ik 500 euro per maand, maar soms heb ik twee maanden niets. Ik woon nog thuis bij mijn moeder. Dat scheelt in de kosten. Af en toe ben ik woedend. Denk ik: ik kan ook iemand beroven. Het is een gedachte, maar die kan ik omzetten in actie. Toch doe ik het niet, want ik wil een gewoon leven. Over vijf jaar wil ik een huis, vrouw en kind. Een gezin dat ik alles kan geven. Ik woon in Nederland. Eigenlijk heb je hier Ð als je de keuze maakt Ð alles. Ik kan werken. Ja, als ik dat wil. Rondhangen, vervelen, zitten niksen. Ook dat kan. Het is een keuze.Ó 148 - 149 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n *%)Æ8:K@<= 9LI><IJ:?8G :F8C@K@<J<E:FGIF;L:K@<J Actief Burgerschap ligt in het verlengde van Fysieke Integriteit. Een school staat altijd in een buurt waar de leerlingen wonen. Rotterdam Vakmanstad/ Skillcity sluit, in het jaar voorafgaand aan de uitrol van Fysieke Integriteit, een aantal coalities. Zij werkt samen in coproducties die zich vooral op jongeren en maatschappelijke organisaties in buurten richten. Ook treedt RVS op als adviseur bij grote projecten op Zuid. Door deze netwerken wordt opschaling van het schooltraject naar de buurt mogelijk. Het traject Actief Burgerschap kan simpelweg op het traject Fysieke Integriteit worden aangesloten via snuffelstages. Om de sociale slagvaardigheid van leerlingen te vergroten en talenten divers te ‘skillen’ biedt de invoering van snuffel- en maatschappelijke stages sowieso veel mogelijkheden om nieuwe ervaringen op te doen in netwerken waar de leerlingen anders nooit zouden komen. Worden in het schooltraject partijen naar binnen gehaald, in het buurttraject treedt de school naar buiten. Intensivering van deze wisselwerking is de eerste stap in de beoogde opschaling. 3.2.1 - Slinger Rotterdam Beursvloer (Sling er, PWC, ING, AD/RD, Richar d Lug t en, Ans St o lk, Henk Oo s t erling) 2008 Conc e p t/me d e- o rganis a t ie/pr e s ent a t ie De Slinger Rotterdam is een beweging van vrijwilligers, die met ondersteuning van en in nauwe samenwerking met professionele partners uit overheid, bedrijfsleven, de academische wereld en maatschappelijke organisaties krachten bundelt om de sociale betrokkenheid in de Rotterdamse regio te versterken. Zij presenteert zich als Makelaar, Meedenker en Mediabureau. Op 23 april 2008 organiseert zij een Beursvloer-manifestatie in de Arminiuskerk in Rotterdam. Maatschappelijke organisaties met concrete vragen voor ondersteuning worden aan bedrijven gekoppeld die in het kader van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen hun tijd en expertise aanbieden om aan deze hulpvragen tegemoet te komen. De aanbiedingen variëren van financiële injecties tot workshops, vrijwilligers, ambassadeurs en het maken van een videoclip. Rotterdam Vakmanstad/Skillcity is het thema van deze beursvloer. !% RVS verzorgt conceptuele inbedding, co-coördinatie en presentatie, met De Slinger, PWC en ING als back office. De concrete uitwerking ligt bij Ans Stolk en mij, terwijl Richard Lugten !& van het Stedelijk Bureau Ander Werk (SBAW) de matches tussen bedrijven en organisaties verzorgd. In samenwerking met het Algemeen Dagblad wordt de beursvloer afgesloten met een debat over maatschappelijke stages. Het jaar daarop zullen deze als pilot in Zuid grootschalig worden gelanceerd. Er komen 260 bezoekers en er worden 64 matches gerealiseerd. De prijs – schatkist 2008 – gaat naar Stichting I Believe in Oud-IJsselmonde van woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n de oud-bokskampioen Ronald Hiwat. Hiwat probeert sinds enkele jaren jongeren in de Rotterdamse wijk IJsselmonde op het rechte pad te houden door ze boksles te geven. Hij streeft er naar ook maaltijden te verzorgen in een goed geoutilleerde keuken boven de bokszaal. !' 3.2.2 - Jongeren Lossen het Op (JOLO, CoCon, Henk Oosterling) 2007/2008 Advie s en r ef le c t ie RVS is vanaf 2007 in gesprek met de uit Coloured Consultancy (CoCon) voortgekomen jongerenbuurtbemiddelingsorganisatie JOLO voor jongeren van 11 t/m 21 jaar. !( Gesprekspartners zijn de projectleiders Fica Djohani en Vinod Bhagwandin. RVS denkt mee over de opzet van methodische instrumenten en een opleidingstraject. Ze ondersteunt met presentaties JOLO projecten. JOLO opereert in buurten en op scholen. Jongeren bemiddelen in overlastsituaties in de openbare ruimte. Als leerlingen tijdens de vele pauzes in het portiek van de moskee gaan zitten of luidruchtig op pleinen rondracen, stapt JOLO in de miscommunicatie tussen de verschillende partijen. Zij zijn zeer uitgesproken in hun aanpak: zij bieden geen kant en klare oplossingen maar faciliteren communicatie op zo’n manier dat de partijen er zelf uit kunnen komen. Zij creëren met andere woorden door hun interventies nieuwe openbaarheid. Inmiddels is aan de buurtmediatie ook een educatieve poot in de vorm van schoolmediatie toegevoegd. " JOLO wordt in diverse steden en deelgemeenten van Rotterdam uitgerold. JOLO is om nog meer redenen een interessant communicatie- en participatietraject. Zij toont hoe integraal het skillen van communicatieve vaardigheden doorwerkt. Niet alleen verhogen deze jongeren met hun bemiddelende activiteiten de kwaliteit van de publieke ruimte, ze spannen ook een vangnet voor anderen. Door hun activiteiten in de wijken waar zij zelf wonen of op scholen waarop ze zelf zitten, dwingen zij respect af. Hun verworven skills sterken hen mentaal. Enkele van de oudere bemiddelaars van JOLO kunnen zich inmiddels met hun activiteiten economisch verder ontwikkelen. Fysiek, economie, sociaal en cultuur schuiven via dit communicatie – en participatietraject voor Actief Burgerschap in elkaar. 3.2.3 - Sportcultuur op Zuid (Pa c t o p Zuid/Iris van d er Le e, dS+V, SenR, OBR, Henk Oo s t erling, Ans St o lk) 2007-2009 Conc e p t s p o r t cultuur/c o pr e s ent a t ie la bs/c o- o p s t e ller ra p p o r t He t St adionpar k brengt Zuid in beweging. Progr amma voor spor t i eve spin-of f op Zuid " – In de periode 2007-2009 is RVS betrok150 - 151 ken bij het ontwerpen van een integrale visie voor de spin-off van de grootschalige verbouwingen in het gebied rond het huidige Feyenoordstadion De Kuip. In het voortraject van de sociaal-culturele implementatie van deze fysiekeconomische ingreep worden zogenaamde ‘labs’ georganiseerd waarin bewoners, ondernemers, scholen en sportverenigingen op Zuid niet alleen worden geïnformeerd over de ontwikkelingen, maar ook daadwerkelijk inbreng krijgen door hun wensen en eisen op tafel te leggen en prioriteitenlijsten samen te stellen. Communicatie en participatie worden serieus aangepakt. Zij kunnen profiteren van de ontwikkelingen in het Stadionparkgebied. In de eerste bijeenkomst treedt RVS als coreferent op en stelt voor om sport en cultuur bij elkaar te nemen. Achterliggende gedachte is het cultiveren, dat wil zeggen zorgvuldig op- en uitbouwen van een actieve leefstijl als infrastructurele voorwaarde voor de reanimatie van de breedtesport op Zuid. Samen met Ans Stolk werk ik deze visie, die in het uiteindelijke rapport als hoofdstuk 2 wordt opgenomen, systematisch uit. Het fenomeen comobiliteit wordt geïntroduceerd om aan te geven dat er – van samen sporten tot openbaar vervoer – ook een andere houding vereist is. (ZIE 3.4.1 EN 4.2.5) Het Stadionpark brengt Zuid in beweging! Sportcultuur op Zuid vergt als het nieuwe bewegen een integrale aanpak om een gezonde, groene stad te creëren. De bewegingsarmoede wordt gecounterd door bewegen op vanzelfsprekende manier in sporten te laten overgaan. In deze biografie van het bewegen spelen schoolsportverenigingen een cruciale rol. Zij leren de jeugd co-mobiel te zijn. De ideeën van de Sportlabs worden teruggebracht tot drie thema’s: een actieve leefstijl, werk en stages – fitness economie – en de sportieve schoolcarrière. De basis van een sportcultuur is een actieve leefstijl – in beweging komen – die door talenten via geschoolde sportskills uitgebouwd kan worden in een sportieve schoolcarrière. De fitness economie die er omheen ontstaat stimuleert economische bedrijvigheid. In het rapport staan, uitgewerkt per thema, de ambities en projecten om te komen tot een sportcultuur op Zuid. Deze worden begin 2009 aangeboden tijdens een ideeënveiling. woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n 3.2.4 - Kijk op Zuid (O.a Dura Verme er, Co mWonen, Conc ir e, Henk Oo s t erling, Dennis Ka s p o ri) Co a lit ie s t icht ing Kij k o p Zuid In de zomer van 2007 wordt RVS in mijn persoon door de stichting Kijk op Zuid gevraagd om een plan van aanpak te schrijven. De Stichting Kijk op Zuid (KoZ) is een initiatief van verschillende marktpartijen, waaronder Com Wonen, Dura Vermeer, Concire en Bouwfonds). De kern is dat KoZ de vraaggestuurde ontwikkeling en inrichting van de ruimte (gebouwen en openbare ruimte), waarin de mensen van Zuid hun verlangens zoveel mogelijk terugzien en hun wensen kunnen vervullen, tot een gangbare praktijk wordt. Dat is het discours waarvan KoZ de gangmaker wil zijn en met de realisering waarvan KoZ zichzelf opheft. De eerste drie jaar richt de stichting zich op jongeren. Het is de bedoeling op Zuid een jongerenbiënnale te organiseren. Ter voorbereiding levert RVS het plan van aanpak en organiseert zij in opdracht van de stichting Kijk op Zuid een tweetal manifestaties om de basis te leggen voor de Jongerenbiënnale YOUR CITY, jongeren maken Zuid die dit jaar wordt gehouden. "! GcXemXeXXegXb1Ql`[$j\\`e^1jbpc`e\j\ec`]\jkpc\j Zegt de aanduiding ‘Architectuur’ jongeren op Zuid iets? Worden ze daar warm van of laat het ze koud? Bepaalde architectonische iconen, zoals de Erasmusbrug of de Nationale Nederlanden, spreken hen ongetwijfeld aan. De eerste omdat het als logo voor Rotterdam staat en in de media en films telkens opduikt, de laatste als drager van de afbeelding van Edgar Davids tijdens de Europese kampioenschappen op het moment dat hij het fatale schot aanlegt. Zuid heeft er het afgelopen decennium ook iconen bijgekregen. Deze worden echter doorgaans gezien als verlengstukken van de binnenstad, wat bevestigd wordt door de representatie van architectonisch en cultureel Rotterdam door 152 - 153 X]ST\TSXPbRP_TeP[[T] bZh[X]TT][XUTbch[TbP\T] overheidsdiensten. Er is natuurlijk erfgoed voorhanden – Kiefhoek, Tuindorp Vreewijk – maar daar zijn jongeren doorgaans niet echt in geïnteresseerd. Ze kennen ongetwijfeld de iconen – Peperklip, Feijenoordstadion, Rookgasreiniger en Maassilo’s – maar ervaren die niet als ‘hun’ architectuur. De even in het oog springende als controversiële moskee in Hillesluis is binnenkort wellicht het meest bekende icoon van Zuid. Architectuur is voor jongeren vooral een media ervaring. Tenminste, als we de reacties inschatten van het jongerenpanel dat het promotiefilmpje van Rotterdam Europese Jongeren Hoofdstad – YOUR WORLD – evalueerde en vond dat ‘Rotterdam’ nauwelijks in beeld kwam. ‘Rotterdam’ staat dan voor een beeld: een skyline waarmee Rotterdam in de wereld bekend is. Ongewild identificeren ze hun lifestyle met deze skyline. Over we lke jongeren hebben we he t? – Om de perceptuele kloof tussen Zuid en het centrum bloot te leggen en deze vanuit het Zuid-perspectief – Zuid-seeing – te dichten is een eerste vereiste de amorfe groep jongeren te differentiëren en de specifieke stadsbeleving van deze groepen boven tafel te krijgen. Wie zijn deze ‘jongeren’ precies? Voor de organisatie van het Jongerenjaar YOUR WORLD 2009 vallen jongeren in de leeftijdsgroep van 12 tot 28 jaar. KoZ gaat nog een stap verder en rekent daar ook de groep 7 t/m 12 jarigen onder. Vanuit publicitairstrategisch en didactisch oogpunt is het wenselijk daarbinnen nog specifiekere onderscheidingen te maken. Om in te schatten hoe de gevoeligheid voor en interesse in architectuur bij jongeren geactiveerd en ontwikkeld kunnen worden zijn verdere toespitsingen vereist. Het verschil tussen jongeren met een allochtone achtergrond die nog op de basisschool zitten en studenten van het Berlage Instituut die aan een van de projecten binnen de Architectuur Biennale 2007 hebben meegewerkt, is immens. Toch vallen beide groepen onder jongeren. De eerste groep mag dan volstrekt onbenaderbaar lijken, de bouw van de nieuwe moskee biedt niettemin een minimaal aangrijpingspunt. Dit ontbreekt echter weer bij leeftijdsgenootjes met een autochtone achtergrond. Een (t)huis betekent voor scholieren iets anders dan voor adolescenten die hun eerste huis betrekken. De ontwerpoverwegingen van de laatsten wekken mogelijk interesse op voor ‘architectuur’. Op grond van deze betrokkenheid bij starters (koop)wooncarrière (24-28 jr) zelfstandig wonende jeugd (18-28 jr) uithuizige jeugd (15-18 jr) thuiswonende schooljeugd (8-15 jr) woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n een (t)huis valt het jongerenspectrum van 7 t/m 28 jaar in verschillende groepen uiteen. Afhankelijk van educatieve trajecten, professionele oriëntatie of culturele interesse zijn onder deze groepen verdere toespitsingen mogelijk. Het ligt voor de hand dat scholieren die op school met architectuur in aanraking zijn gekomen er een andere kijk op hebben dan leerlingen die er nog nooit over hebben nagedacht. Ze bewegen zich echter allemaal door de openbare ruimte en consumeren zo onbewust architectuur. Michel Foucault heeft ons het inzicht gegeven dat architectuur meer is dan het stapelen van stenen. Bouwen en Bildung schuiven bij hem ineen: architectuur produceert relaties en bewustzijn. De manier waarop private en publieke ruimte worden ingedeeld grijpt onmiddellijk in op het fysiek van individuen en daarmee op hun zelfbesef. In die zin zijn jongeren vervuld van architectuur en krijgt ‘fysiek’ een dubbele betekenis: body en bouwwerk. Wa t be t e kent archit ectuur in he t dage li jkse l even v an jongeren? – Om dit in te zien volstaat een blik op de alledaagse omgang van jongeren met de urbane ruimte. Meer dan als stadsiconen en esthetisch vastgoed dringt architectuur zich aan jongeren op als beleving en gebruik van de gebouwde omgeving. Er is een hardnekkig beeld van jongeren die zich nauwelijks verplaatsen maar vooral landerig en uitdagend hangen. In werkelijkheid zijn jongeren uiterst mobiel. Zij doorkruisen de stad in het openbaar vervoer,op hun bikes, op gepimpte scooters en brommers, in de auto en soms vliegen ze er, op weg naar een vakantiebestemming, overheen. Op het maaiveldniveau lopen, skaten, biken en joggen ze. Ze klauteren over muren, rennen tegen gevels op (parcours of pk), dalen aangelijnd van de Euromast af (abseilen), laten zich aan een elastisch koord van bruggen vallen (bungy jumpen) of springen doodleuk met parachutes van torenflats (Building Antenna Span Earth – base – jumping). Deze trends zijn door de reclamewereld al lang geleden opgepakt. De urbane verbeelding van jongeren heeft meer aan geavanceerde reclames, MTV en The Music Factory te danken dan aan educatieve programma’s over architectuur. PaRWXcTRcdda, \TSXPTePaX]VQT[TeX]VVTQadXZ Architectuur is voor jongeren een ‘onderlegger’ voor hun mobiliteit. De stad met zijn gebouwen wordt gebruikt om skills te oefenen. Een bruggetje op het Schouwburgplein mag dan voor architectuurliefhebbers een Japanse conno- 154 - 155 tatie hebben, voor skaters is het vooral een trajectieve uitdaging. Voor weer andere groepen jongeren zijn plinten en gevels een onbeschreven blad waarop ze hun identiteit inschrijven: met spuitbus bewapend nemen ze met pieces of tags de stad in bezit. Grafitti wordt mobiel wanneer bussen, metro’s, trams en treinen er aan moeten geloven. Kortom, architectuur wordt dagelijks even grootschalig als onbewust door jongeren geconsumeerd. Ze hebben echter doorgaans geen notie van hun bemoeienissen met architectuur. Zij participeren zonder het te beseffen aan architectuur. De cul ture l e st ad: ne t wer k v an vectoren – Als architectuur dus iets voor jongeren betekent, dan vooral als mediaervaring en als gebruiksruimte. Wil KoZ architectuur onder de aandacht brengen, dan is aansluiting bij deze ervaring en dit gebruik – bij de (auto)mobiele kwaliteit van de stad – een ‘must’. De stad in kaart brengen begint bij het netwerk met vectoren waarop jongeren bewegen. Pleinen en shoppingmalls zijn dan allereerst knooppunten van trajecten en dan pas ijkpunten voor zichtlijnen. Het zijn transitoruimten. Dit wordt door de lokale overheidsdiensten na 2000 erkend. De rond 2003 door dS+V ontwikkelde Atlas van de Culturele Ecologie van Rotterdam – ‘Sense of place’ – ‘mapt’ deze urbane trajecten. Een van de meest onthutsende uitkomsten van deze ‘data mining’ en ‘data mapping’ is echter dat Rotterdam-Zuid cultureel niet bestaat: alle kaarten stoppen bij de Kop van Zuid. Ook de programma’s in het kader van Rotterdam City of Architecture 2007 beperken zich tot het centrum. Wat er door deelgemeentelijke portefeuillehouders, ambtenaren, cultuurscouts en cultuurmakelaars op Zuid onder cultuur en daarmee onder architectuur wordt verstaan kan wel afgelezen worden aan de cultuuratlassen van de afzonderlijke deelgemeenten. Dat cultureel erfgoed hier een belangrijke plaats inneemt laat zich raden. Maar een aparte categorie ‘Architectuur’ is in deze atlassen niet te vinden, wel de categorie ‘Kunst in de buitenruimte’. Uitgaan van deze atlassen om daaraan een specifieke architectonische dimensie toe te voegen is een uitdaging voor KoZ. De st ad: v an f ysi eke pl ek ken na ar v ir tue l e t r a j ect en – De recente virtualisering van de stad heeft een nieuwe mapping mogelijk gemaakt. De TomTom is niet alleen voor automobilisten een probaat hulpmiddel. Voor jongeren is deze fysiek-virtuele oriëntatie ondertussen zo maatgevend dat hun sociale leven er nagenoeg volledig vanaf hangt. Met hun mobieltjes bewegen ze zich door de virtuele ruimte als een vis in het water. Ze sluiten moeiteloos virtuele en fysieke vectoren op elkaar aan. Met honderdduizenden tegelijk spelen jongeren over de hele wereld games. Vanuit architectonisch oogpunt bieden deze games aanleidingen te over om de omgang met architectuur te activeren. Architectuur en computergames zijn namelijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Maar nog meer dan de wargames sluiten in spellen als SimCity webdesign en urban design, bouwmeesterschap en burgemeesterschap naadloos op elkaar aan. SimCity biedt jongeren de mogelijkheid om hun eigen stad met alles erop en eraan te ontwerpen en bouwen. Via samenspel komen jongeren reeds op jonge leeftijd in contact met de sociale en politieke implicaties van bouwen, bestuur en beheer. In feite wordt hier op speels wijze indirect en impliciet actief burgerschap gepraktiseerd. Dat dit een niet te veronachtzamen dimensie binnen het KoZ project is laat zich raden. Door een digitale interface te gebruiken worden zelfs vier vliegen in één klap geslagen: architecturale interesse en woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n actief burgerschap sluiten aan bij de spelbehoefte van jongeren van waaruit specifieke skills kunnen worden ontwikkeld. Ge l a agde en gef ase erde a anpak – Tegen deze achtergrond houdt KoZ met drie dimensies rekening: r VJUHBOHTQVOUJTEFNPCJFMFKPOHFSFOTUBENFU[JKOWFDUPSBMFOFUXFSLWBOUSBjecten; r EBBSPWFSIFFOTDIVJWFOEFCFTUBBOEFDVMUVSFMFBUMBTTFONFUIVOBTTFO en knooppunten van de verschillende deelgemeenten op Zuid; r EBBSPQQBTUFFONBUSJYWBOJO[JDIUFOFOXFOTFOWBOQBSUJKFOEJF[JDIJO KoZ hebben verenigd. Deze bottom-up aanpak wordt ingegeven door een simpel inzicht: jongeren interesseren zich voor iets als ze serieus worden genomen in hun bijdrage eraan. Serieus nemen betekent hen daadwerkelijk laten participeren. Aansluiten bij reeds bestaande interesses en skills en een beroep op hun creativiteit zijn een eerste vereiste. Interactief samenwerken via interfaces is te verkiezen boven frontaal informeren via reguliere media. Cont act v i a t act en cont r act – Hoe bereik je deze verschillende groepen jongeren en hoe daag je ze, uitgaande van hun ‘tools’, ‘skills’ en interesse, uit om mee te doen? 1 ) M e d i a t o r s – Er wordt met natuurlijke tussenpersonen gewerkt. Jongerenwerkers en opbouwwerkers die het vertrouwen van jongeren genieten leggen contacten en geven inzicht in de interesses van jongeren. Maar er kan ook gewerkt worden met jongeren die zelf in de wijk werken zoals JOLO – JOngeren Lossen het Op – buurtbemiddelaars. In hun hoedanigheid als mediators kennen zij de problemen in de openbare ruimte in de wijk. 2 ) O nd e rw i j s – Op basisonderwijs, ROC’s en HBO’s wordt, aansluitend bij de onderwijsprogramma’s en stagestructuren, contact gezocht met de verschillende groepen jongeren. Het koppelen van LBO, MBO en HBO om een gelaagde contactstructuur te realiseren loopt via stagecontracten, waarbij de HBO-studenten de directe link naar de architectuur kunnen leggen. De tijdens de Architectuur Biennale 2007 gehouden workshops kunnen zo terugvertaald worden naar de alledaagse praktijk van jongeren. _Pa cXRX_PcXT \TSTST[T],STT[]T\T] 156 - 157 Hoe k i jk op zuid t e st ar t en: best a ande progr amma’s en tools – Met het oog op de deelname en investering van Architectuurjaar 2009 is het zaak nog aan het eind van dit jaar een traject op te starten. De ambitie van KoZ is het op termijn expliciteren en intensiveren van het architectonisch besef bij jongeren op Zuid. Dat deze investering een lange adem vereist is even helder als de noodzaak om aan de basis te beginnen. 1 ) B r e d e s c h o o l , L B O, M B O : 8 - 1 5 j a r i g e n – In het kader van het Architectuurjaar 2007 zijn voor deze leeftijdsgroep programma’s ontwikkeld, zoals Sites & Stories. In route 3 van dit programma wordt deze leeftijdsgroep langs allerlei markante punten gevoerd.4 In deze trajectieve informatieoverdracht zijn audiofragmenten geplugd, maar de interactiviteit is beperkt. De inbreng van de 8-15 jarigen is minimaal. Een reeds bestaand en beproefd programma waarmee in Amsterdam Slotervaart en Rotterdam is gewerkt, is Face Your World. Jongeren tussen 10 en 14 jaar kunnen met dit programma daadwerkelijk via een multi user, waarin door henzelf gemaakt fotomateriaal van de directe omgeving – scholen, parken, pleinen – is ingeladen, hun eigen omgeving vormgeven. In tegenstelling tot SimCity is het format niet voorgesorteerd. Slechts de tools om met de foto’s te werken zijn in de software ingebouwd. In combinatie met het programma van Pact op Zuid waarin de fysieke en vakinhoudelijke ontwikkeling van Brede Scholen wordt uitgewerkt, kan dit programma op zeer korte termijn worden geïmplementeerd. Sommige scholen zoals OBS Bloemhof van directeur Wim Pak hebben al jaren een intensieve samenwerking met het MBO. Door eerdere lespakketten zijn de leerlingen hier al bekend met het verschijnsel architectuur. Het ontwerpen van een nieuw te bouwen Multi Functionele Accommodatie (MFA) waarin de twee bestaande basisscholen geïntegreerd worden – de MBO gaat naar de Wielslag – kan ingezet worden door de creativiteit van deze voor 90% uit allochtone leerlingen bestaande Brede School aan te boren. De erachter liggende overweging mag duidelijk zijn: na het jongerenjaar 2009 zal er een groep jongeren zijn die in de voorgaande twee jaar intensief met hun bebouwde omgeving bezig zijn geweest. Het project kan uitgebreid worden naar en gekoppeld worden aan het pleinenproject dat o.a. door Pieter Winsemius wordt gepropageerd. De kans om de bouw van dit architectonische bewustzijn bij deze belangrijke groep jongeren te ontwikkelen mag KoZ niet laten liggen. 2 ) Wi j kv e r ha l e n – Voor de oudere groep jongeren en ouderen zijn ook projecten ontwikkeld: jongeren lopen met TomTom gewapend door de wijk om op vastgelegde plekken verhalen over de buurt en de architectuur te beluisteren. In deze verhalen wordt een relatie met het heden gelegd en een bewustzijn van de actualiteit van architectuur gekweekt. Deze aanpak kan in samenwerking met stagiairs van de HRO worden uitgewerkt tot een game. Naast Internet en TomTom biedt sinds kort You Tube uitzonderlijk inventieve tools om jongeren te motiveren. In het kader van het Architectuurjaar 2007 zijn op You Tube reeds filmpjes geplaatst. 3 ) J o ng o nd e rne m e n – Het belang van stages in het project geeft al aan dat ondernemen een belangrijk, op sociale mobiliteit gericht aspect van KoZ kan zijn. Ondernemers kunnen bij dit project betrokken worden. In combinatie met de hiervoor besproken criteria om de jongeren echt het idee te geven dat er urbane exposure voor hun ideeën is, is het door Piano ontworpen KPN gebouw met zijn immense display en lichtkrant een mogelijk partner om MBO/ HBO stagiairs de gelegenheid te geven om verslag te doen. Zo kan het eerste architecturale sculptuur dat na de Erasmusbrug Zuid op de architectonische 158 - 159 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n kaart zet, zijn steentje bijdragen. Hier begint wellicht een toekomstig traject Zuid-seeing. 4 ) E c o l o g i s c h b o uw e n – Met het oog op de rigoureuze ingrepen in de ecologische infrastructuur in de wijken, ingegeven door het duurzaamheidsimperatief – waterhuishouding, decentrale opwekking van energie, autoluwe wijken – en de aandacht die daar in de nabije toekomst ongetwijfeld in de media en op scholen aan gegeven zal worden, ligt ook hier voor KoZ een uniek aangrijpingspunt om de daarop inspelende architectuur onder de aandacht van groepen jongeren te brengen. Dit alles overziend zijn de criteria voor het kweken van een structurele betrokkenheid bij architectuur op Zuid: idXSbTTX]V \^QX[XcTXccaPYTRcXeXcTXceXa cdP[XcTXc X]cTaPRcXeXcTXcbZX[[bTR^[^VXT Als vervolg op het plan van aanpak zijn er in 2007 en 2008 twee evenementen georganiseerd waarin jongeren daadwerkelijk bij de architectuur werden betrokken. De achterliggende gedachte is dat fysiek, sociaal en cultureel in elkaar geschoven worden, zodat dit later ook economisch zal renderen. Dit is echter voor de lange termijn. Er worden door Kijk op Zuid locaties gezocht en er wordt afgesproken dat we er naar streven deze voor de deelnemende groepen duurzaam ter beschikking te stellen. Met andere woorden, dat er ook daadwerkelijk sociaal beleid wordt geproduceerd. A - Ruimte voor jongeren (14 december 2007) "" (Kij k o p Zuid, Wo ons t a d, OBR, Henk Oo s t erling, Dennis Ka s p o ri, Ro b Schr ö d er) Na de perikelen rond NPS-presentator Prem Radhakishun die met zijn cameraploeg in 2008 twee keer problemen in wijken in Rotterdam Zuid krijgt als hij geïmproviseerd op straat jongeren wil interviewen, stel ik voor om de zaken eens om te draaien: geef groepen een camera en vraag ze te filmen wat zij van de openbare ruimte en de gebouwen vinden waar zij mee te maken hebben. Ik benader via jongerenwerkers elf groepen jongens en meiden die uiteenlopende activiteiten ontplooien – van kookmeiden tot scooterpimpers, van buurtbemiddelaars tot chillgroepen, van freerunners tot voetbalmeiden. Via Dafne Foet van KoZ, met wie ik het project ontwerp en run, wordt Woningbedrijf Rotterdam (WBR) – tegenwoordig samen met De Unie opgegaan in woningcorporatie Woonstad – benaderd. Deze stelt de inmiddels al twee jaar leegstaande drukkerij Van Zetten tussen de wijk Hillesluis en Vreewijk ter beschikking. Aan leerlingen van OBS Bloemhof waar het ontwikkelingstraject overigens nog niet is opgestart, wordt gevraagd of zij met het door Jeanne van Heeswijk en Dennis Kaspori ontwikkelde computerprogramma Face Your World hun eigen schoolplein en wijk willen ontwerpen. "# Het resultaat wordt met de filmpjes van de groepen die door documentairemaker Rob Schröder tot 10 minuten 160 - 161 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n worden ge’cut’, in aanwezigheid van meer dan 60 personen, waaronder wijkbewoners, wethouders, wetenschappers en veel jongeren, op 14 december 2007 in de Van Zettenfabriek gepresenteerd. De spin off van deze manifestatie is groot. Onder de hoede van Pact op Zuid wordt naast het WBR contact gezocht met het OBR om te onderzoeken of er sprake kan zijn van overdracht, zodat de Van Zettenfabriek ontwikkeld kan worden als een multifunctionele jongerenruimte. Voorwaarde is wel dat jongeren daarbij betrokken worden. Nu, anderhalf jaar later, is het proces in volle gang en werkt Woonstad aan de invulling. "$ De VPRO besluit een van de uitzendingen van Tegenlicht in de serie ‘Jong zijn in ….’ te wijden aan Rotterdam Zuid. Samen met Rob Schröder werken jongerenwerkers Masood Mohammedi, Ahmed Hannati en Gill Taytelbaum en een van de jongeren uit Hillesluis Marvin Pires het project uit. De VPRO zendt de uitzending op 10 november 2008 op Ned. 2 uit. "% B - Tags, Tracks & Traces (27 september 2008) "& (Kij k o p Zuid, Henk Oo s t erling, Dennis Ka s p o ri, So So lid) In voorbereiding op de Jongerenbiënnale wordt in 2008 een tweede evenement georganiseerd, dit keer toegespitst op urban sports. Freerunnen – een variant van parcours – staat centraal maar er zal ook een hardloopwedstrijd voor de jeugd worden georganiseerd. Via het netwerk van de stichting Kijk op Zuid wordt ditmaal een leegstaand pand achter het Zuidplein in het Motorstraatgebied ingezet, het is in beheer van HD Projectrealisatie. Bij deze manifestatie wordt het Motorstraatgebied gebruikt als onderlegger voor de activiteiten van jongeren die laten zien hoe zij een gebied bekijken, verkennen, gebruiken en betekenis geven. In het Motorstraatgebied ontstaat een interessante coalitie tussen de gemeente (project Hart van Zuid), een eigenaar/ontwikkelaar (HD Projectrealisatie), een school (Zadkine) en de Stichting Kijk op Zuid. Een groep jongeren geeft bij de Manifestatie in de Van Zettenfabriek aan ruimte te zoeken voor hun Freerunners activiteiten. Ik breng hen in contact met de Stichting Kijk op Zuid, die hen mogelijkheden in het Motorstraatgebied biedt. Voor het event besluiten we de gevierde Rotterdamse freerunner Action Hank, de handelsnaam van Henk Strijdhaftig, te vragen. Hij organiseert via de IJsselmondese freerunnersgroep een clinic. De deelgemeente is zo vriendelijk op zeer korte termijn een vergunning af te geven omdat een groot deel van het evenement over de openbare weg gaat. De Losse Veter Mijl wordt gelopen door jeugd uit de omliggende buurten. Patrick van Luijk, Nederlands kampioen op de 100 en 200 meter en Olympisch finalist estafette, geeft het startschot. Het evenement geeft niet alleen jongeren een plek om te laten zien hoe zij de stad gebruiken. Zeker zo interessant zijn de kansen om aan de verschillende ontwikkelingspartners in het gebied jongeren te tonen als ‘place makers’, als toekomstige gebruikers, kortom, als toekomstige klanten van corporaties en ontwikkelaars. "' 162 - 163 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n Fr e e s t y l e r unne r s ( I J s s e l monde ) 164 - 165 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n *%*Æ:LCKLI<<C FE;<IE <D<IJ:?8G IFKK<I;8DM8BD8EJK8;&=I<<?FLJ< ;<D8IBKM8EDFI><E#8=I@B88E;<IGC<@E)''/$)''0 Partners r 4UJDIUJOH'SFFIPVTF +FBOOFWBO)FFTXJKLFO%FOOJT,BTQPSJ r ,PTNPQPMJT3PUUFSEBN -JBOFWBOEFS-JOEFO r 1BDUPQ;VJE &DPOPNJTDIFQJKMFS r 7FTUJB'FJKFOPPSE "ESJ-FTVJT Mode l voor cul ture e l ondernemerschap: Fre ehouse – Freehouse legt zich er op toe ruimtes op te zetten waar lokale ondernemers, jongeren, buurtbewoners en kunstenaars/ontwerpers samenkomen om kennis, ervaring en ideeën uit te wisselen. Deze uitwisseling beoogt de verbinding van economisch en cultureel kapitaal in een coproducentschap dat niet alleen de economische positie van de betrokkenen versterkt, maar tevens het culturele en het creatieve proces van bedenken en realiseren van nieuwe producten zicht baar maakt. Dit teneinde een cultureel zelfbewustzijn van het gebied te creëren. Er wordt vanuit een reeds bestaand model gewerkt: het zogenaamde ‘Free House’ of ‘Freihaus’. Dit van oorsprong middeleeuwse model biedt plaats aan groepen ‘buitenstaanders’ die niet over de gangbare middelen beschikten om deel te nemen aan het politieke en sociale leven, maar die wel actief zijn binnen een alternatieve economie. Zo wordt hun positieve bijdrage aan de publieke ruimte en de lokale cultuur erkend. In de actuele vorm van dit model hanteert Freehouse een gebiedsgerichte aanpak. In de onderzoeksfase worden via interviews met producenten, ondernemers en onderwijsinstellingen de reeds in het gebied aanwezige kwaliteiten en potenties in kaart gebracht. Freehouse wordt weliswaar opgestart als een individuele match tussen een ondernemer, buurtbewoner en kunstenaar/ontwerper, maar dit co-producentschap staat altijd ten dienste van de versterking van de cohesie van de wijk. De gerealiseerde cultuur-economische coproducties zijn altijd zichtbaar in het publieke domein. Freehouse pleit voor de opzet van Cultural Improvement Districts (CID). Dit concept is opgezet in navolging van Business Improvement District (BID). Aanvankelijk ontwikkeld in de Verenigde Staten staat het BID inmiddels ook in Rotterdam model voor de collectieve verbetering van winkelgebieden. Is het doel van het BID vooral verbetering van de winstgevendheid van deze gebieden, het CID concept beoogt vooral de wisselwerking tussen economisch, sociaal en cultureel kapitaal om zo de ontwikkeling van een ander ondernemerschap te stimuleren. Maatgevend is het principe van wederkerigheid. Coöperatieve, productieve werkverbanden binnen de wijk tussen bewoners, ondernemers en onderwijsin- woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n stellingen openen een scala van mogelijke coproducties die zich uitstrekken van het aanbieden van stageplaatsen tot de ontwikkeling van producten of diensten. In deze coproducties ligt de meerwaarde voor de sociale samenhang van de wijk. Onderzocht is hoe dit model te vertalen is naar de actuele en lokale situatie van Rotterdam-Zuid om een impuls aan de Afrikaandermarkt te geven. De Afrikaanderwijk maakt, net als veel andere wijken in Rotterdam-Zuid, de komende jaren een grote transformatie door. De twee aangrenzende nieuwbouwwijken zullen de samenstelling van de buurtbevolking doen veranderen. Dat heeft niet alleen sociale, maar ook economische gevolgen voor de wijk. De Afrikaandermarkt, in grootte de tweede markt van Rotterdam, is iedere woensdag en zaterdag het hart van de wijk. Op het Afrikaanderplein staan dan zo’n 300 kramen met het meest ‘exotische’ aanbod van de stad. Het gaat echter niet goed met de markt: de omzet daalt, het assortiment verschraalt, marktkooplui zoeken hun heil elders. Door het cultureel diverse en kleinschalige karakter kunnen de Afrikaanderwijk en -markt zich juist van de omringende wijken onderscheiden en een meerwaarde voor het gebied vormen. Om de Afrikaandermarkt te maken tot een plek waar niet alleen unieke producten te koop zijn, maar waar ook een innovatieve culturele rijkdom te ervaren is, kwamen Freehouse en Kosmopolis Rotterdam met een plan voor de toekomst van de markt. 3.3.1 - Trajectopzet: Afrikaandermarkt A - Freehouse en de Afrikaanderwijk Stichting Freehouse en Kosmopolis Rotterdam ontwikkelen een serie projecten voor, in en met de Afrikaanderwijk, met als uitgangspunt het stimuleren van cultureel ondernemerschap en het versterken van de wijk als geheel. Lokale ondernemers ontwikkelen in samenwerking met kunstenaars nieuwe producten en diensten. Na afloop van het project moeten de ondernemers zelfstandig in staat zijn de producten te produceren en te verkopen. De nieuwe producten worden getest en afgestemd op de Afrikaandermarkt, ter versterking van het innovatieve culturele karakter dat deze markt in de toekomst zal krijgen. Het uitgangspunt van Freehouse op de Afrikaandermarkt is simpel: hoe kan de markt door zijn specifieke aanbod de gehele wijk profileren en wordt het weer een ontmoetingsplek voor alle bewoners. Naast het kopen en verkopen van producten ontmoeten mensen elkaar op de markt, hernieuwen ze contacten en wisselen ze nieuws uit. Sociale en culturele interactie draagt als het ware de economische transacties. Waar voor inzicht in de economische dimensie vooral gesprekken met ondernemers vereist zijn, is voor begrip van de sociaalculturele potentie van de wijk een aantal sleutelfiguren en organisaties geïnterviewd die deze activiteiten los van de markt faciliteren. 166 - 167 De ontwikkeling van een ander ondernemerschap vereist een blik op de toekomst. Daarom zijn het voorgezet onderwijs en het beroepsonderwijs niet te veronachtzamen medespelers. Het Zadkine College ontwikkelt in alle opleidingen een onderdeel kunst en cultuur, waaraan iedere leerling drie weken moet besteden. Door stagetrajecten te ontwerpen en afspraken te maken met ondernemers kunnen de branches Handel, Horeca, Techniek en Gezondheidszorg structureel aan de Afrikaandermarkt worden verbonden. Deze worden vervolgens op hogere opleidingen – HBO en Erasmus Universiteit – aangesloten om de economische en sociaal-culturele ontwikkelingen te versterken. De inzet van studenten levert een waaier van activiteiten op die varieert van het schrijven van alternatieve bedrijfsplannen tot het daadwerkelijk ontwerpen en inrichten van marktstands. Met onderwijs en werk als uitvalsbasis wordt cultureel zelfbewustzijn gestimuleerd, sociale samenhang versterkt en economische draagkracht vergroot. Door jongeren en ondernemers naast hun vakmatige skills aan te spreken op hun sociale, culturele en communicatieve vaardigheden wordt tevens een levendig publiek domein gecreëerd. In laatste instantie focust RVS/Fysieke Integriteit/ Freehouse dus op het ontwikkelen van een breed gedragen en integraal idee over samenleven in de buurt. B - In kaart brengen: interviews en interventies De eerste fase van het project bestaat uit een gericht onderzoek naar mogelijke coproducties op het vlak van cultureel ondernemerschap. Om een adequate programmering van de marktdag(en) in beeld te krijgen en een programmering te ontwikkelen die aansluit bij deze potenties en het profiel van de wijk worden gesprekken gevoerd met betrokken ondernemers, marktkooplui, culturele producenten, maatschappelijke dienstverleningsorganisaties en beleidsmakers en uitvoerders. Zo worden met de behoeften, wensen en inzichten van alle stakeholders indirect ook de verschillende kapitaalsvormen (economisch, sociaal en cultureel) die zich in de Afrikaanderwijk bevinden in kaart gebracht. 168 - 169 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n Tegelijkertijd wordt een traject ingezet om deze bevindingen middels kleine interventies in het gebied te testen op hun mogelijke potentie voor verandering van het gebied. Deze aanpak maakt tevens de noodzaak van een kritische evaluatie van huidig beleid en regelgeving rondom markten zichtbaar en voelbaar en geeft aan welke wettelijke en ruimtelijke aanpassingen er gedaan moeten worden. Zo is het binnen de regelgeving niet mogelijk om producten en diensten te combineren binnen één kraam. Bijvoorbeeld een naai- en verstelservice in een kledingkraam of het maken van fruitsalade in een groentekraam. Of het gebundeld produceren van voedsel in een foodcourt met terras. Ook is het binnen het huidige beleid niet mogelijk om grotere verkoopwagens op de markt te plaatsen, terwijl deze gezien de Europese regelgeving – zeker voor waar die snel bederft zoals vis – de toekomst zijn. C - Prototypes: toegespitste differentiatie Op grond van de onderzoeksresultaten is een concreet voorstel ontwikkeld voor een markt van de toekomst die aansluit bij de potenties en wensen van stakeholders. – Typ o l o g is ch: van s o e k t o t bra d erie – Typologisch kan de markt verder ontwikkeld worden. De huidige marktsetting is slechts één vorm in een reeks van typologieën voor ambulante en tijdelijke handel. Belangrijke inspiratiebronnen voor de verdere uitwerking vormen de talrijke voorbeelden voor plekken met ambulante en tijdelijke handel die reeds wereldwijd bestaan. Zo is in de Arabische wereld naast de kasbah, de soek een economisch en sociaalcultureel knooppunt in het grootstedelijke weefsel, die naast winkels ook werkplaatsen huist. In sommige conflictgebieden vervult deze zelfs een essentiële rol: als neutrale zone biedt hij rivaliserende bevolkingsgroepen de gelegenheid hun producten te ruilen en verhandelen. Zo heeft de Aziatische Pasar Malam (letterlijk: avondmarkt met eetstalletjes) de functie van tijdelijk wijkrestaurant. Maar er zijn ook een aantal voor de hand liggende Nederlandse voorbeelden zoals de jaarlijkse braderie waar particulieren hun spullen aan de man brengen. Een actuele variant van de kermis mag in deze opsomming niet ontbreken. Het onderzoek legt zich erop toe deze vormen te combineren en ze te laten samensmelten tot een nieuwe typologie die aansluit bij de specifieke locatie en het profiel dat eigen is aan de wijk. – Ec ono mis ch: pr o duc t en & d iens t en – Hiervoor is ook een meer divers aanbod nodig. Hoe kunnen ondernemers die zich in de plinten rondom de Afrikaandermarkt hebben gevestigd bij de ontwikkeling van de markt betrokken worden? Is thuiswerk zichtbaar te maken? Zijn diensten op de markt aan te bieden? Culturele producenten en maatschappelijke dienstverleners uit de buurt kunnen de markt als platform gebruiken. Door coproducties te realiseren worden economische, culturele en sociale kapitaalsvormen verweven en door hun onderlinge samenwerking ook afzonderlijk versterkt. Zo’n coproductie neemt een concrete gestalte aan in de vorm van een kookdemonstratie door een groep ondernemende vrouwen uit de wijk bij een kraam waar de ingrediënten te koop 170 - 171 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n 172 - 173 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n worden aangeboden. Organisaties die maatschappelijk actief zijn worden in de gelegenheid gesteld hun diensten, compleet met merchandising, op de markt aan te bieden. Zo fungeert de markt als laboratorium voor ondernemerschap, cultuurproductie en dienstverlening. Een laatste slag wordt gemaakt wanneer de markt een fysiek knooppunt wordt in het net van kleinschalige winkelruimtes in de wijk. – Pr o gra mma t is ch: e c ono mis ch, cultur e e l en ma a ts cha p p e lij k – De markt wordt ook in zijn programmatische aanbod verder gedifferentieerd. Om de culturele dimensie te versterken kunnen de diverse groepen in de wijk – van handwerk- en naaiclubs tot de jonge ondernemers van de Creative Factory die al aansluiting hebben gevonden op de stagetrajecten van het Albedacollege – op gezette tijden hun culturele producten uitbaten. Zoals reeds opgemerkt, wordt het aanbod op de Afrikaandermarkt programmatisch gedifferentieerder wanneer naast producten ook diensten worden aangeboden. Zo kan een wijkgeöriënteerde ‘rijdende rechter’ of mediator er een plek krijgen of geeft een belastingadviseur er in bepaalde periodes advies. Door deze kwalitatief verschillende differentiatie van programma’s groeit de markt geleidelijk aan uit tot een inclusief ontmoetingsplatform voor de wijk. Op de huidige marktdagen worden bestaande voorbeelden en nieuw te ontwikkelen prototypes gecombineerd. Programmatisch wordt gestreefd naar een zo divers mogelijk aanbod om de markt te herpositioneren als dé centrale ontmoetingsplek van de wijk. Een markt met een grootstedelijke uitstraling waar naast de conventionele marktkraam ruimte is voor verkoopwagens (van loempiakar tot dierenbenodigdheden), maar ook voor de mobiele kapper, de buurtmediator, een reparatieservice en een mobiel naaiatelier (voor zowel verstelwerk als productie voor lokale modeontwerpers). De sociale dimensie wordt versterkt door een standwerker die geen product aan de man brengt, maar zijn mening over de laatste ontwikkelingen in de wijk ventileert of een koffiekar waar men bij de koffie een goed gesprek krijgt aangeboden. Dit zijn slechts enkele voorbeelden die door Freehouse op de markt getest worden. Er wordt ook geëxperimenteerd met collectieve vormen van handel. Zo komt er een centrale ruimte met tafels waar eten dat op de markt gekocht is, geconsumeerd kan worden. Of een stand waar particulieren en kleine ondernemers producten uit de wijk verkopen. Ondernemingsvormen met hoog en laag risico worden op deze wijze in de praktijk gebracht en op hun effecten bekeken. Kortom, de marktdagen hebben een experimenteel karakter, zowel qua vormgeving als qua samenstelling en thema. Verschillende vormen van handel en diensten worden gecombineerd met culturele uitingen (zoals ook bij de soek en de pasar malam gebeurt) met een breder aanbod dan ‘normale’ markten, met plekken waar bezoekers kunnen meedoen aan activiteiten of gewoon rustig een hapje eten of luisteren naar muziek. 174 - 175 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n D - Freehouse projecten ter stimulering van de lokale culturele productie Een drietal trajecten is ingezet om de lokale culturele productie te stimuleren. Door middel van het opzetten van kennistrajecten en productieateliers wordt het bestaande potentieel in de wijk versterkt. Dit zijn: – Suit It Yourself waarin Cindy van den Bremen in nauwe samenwerking met vrouwen van actieve naai- en handwerkgroepen een serie kledingstukken en accessoires ontwikkelt en produceert. Het materiaal voor de producten wordt gekocht op de Afrikaandermarkt. De vesten, blouses en tassen zijn ook eenvoudig zelf te maken: suit it yourself.... Maandelijks worden er nieuwe patronen ontwikkeld waarmee de stoffen en fournituren van de Afrikaandermarkt door eenieder in een handomdraai ‘fashionable’ te maken zijn. Deze patronen worden bij diverse stoffenkramen aangeboden en de producten worden in een eigen kraam (gerund door de vrouwen van de naaigroepen rondom de Afrikaandermarkt) verkocht. Hiernaast zijn ze ook op andere plekken in en buiten Rotterdam te koop waarbij ze een voorbeeldfunctie vervullen, omdat ze uitdrukking geven aan de collectieve culturele productie van vrouwen in de Afrikaanderwijk. – Lucky Mi Fortune Co oking is een project waarin kunstenares en food designer Debra Solomon samen met eetondernemers (restaurants, supermarkten, toko’s en snackbars) werkt aan een collectief restaurant waarvoor nieuwe interculturele recepten worden ontwikkeld. De ingrediënten worden in het gebied gekocht en door lokale ondernemers en koks klaargemaakt. Hiervoor nodigt Solomon de betrokkenen uit om hun vaardigheden te gebruiken om het assortiment te verbreden. Van de ontwikkeling van gemberbier en siropen tot de presentatie van een Turkse kroket. MBO-studenten zorgen voor ondersteuning op het gebied van onderzoek, voorbereiding en bediening. De recepturen zijn verkrijgbaar in een speciaal ontwikkeld LMFC-snacklaboratorium. Dit is een rijdende keuken die ook buiten Rotterdam te vinden is als ambassadeur van de culturele en culinaire rijkdom van de Afrikaanderwijk. – MWFH waarbij Marga Weimans nieuwste modecollectie in samenwerking met Freehouse gebaseerd is op en ontstaan is in de Afrikaanderwijk. In Weimans’ ontwerpen zijn beeldelementen terug te vinden uit de wijk, zoals typisch architectonische structuren, fragmenten ontleend aan kenmerkende interieurs, traditionele decoraties en op de markt verkrijgbare sieraden en stoffen. De collectie wordt met behulp van de kennis van lokale naaiateliers gemaakt. Naast de haute couturecollectie die op 27 januari 2009 in Parijs geshowd is, maakte Weimans een draagbare collectie die op de Afrikaandermarkt verkrijgbaar is. Weimans’ atelier bevindt zich in de wijk en haar ambitie is om in de wijk een modehuis te vestigen van waaruit samengewerkt wordt met lokale productiegroepen. 176 - 177 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n 3.3.2 - Trajectevaluatie: De Markt van Morgen Een s cha a l 1:1 ma que t t e Op 6 en 7 juni 2009 vonden op het Afrikaanderplein twee ‘speciale’ marktdagen plaats. Deze vormden een gedetailleerde schets van wat de Afrikaandermarkt in de toekomst zou kunnen zijn. De schaal 1:1 maquette is als het ware het verslag van het onderzoekstraject naar de positie en de mogelijkheden van de markt. Een levende maquette waarin alle plannen, interventies, ideeën, coproducties en samenwerkingsverbanden bijeenkwamen die sinds februari 2008 zijn ontwikkeld. Om dit mogelijk te maken heeft Freehouse vanaf februari 2008 intensief contact gehad met lokale partijen (ondernemers, actieve bewoners, Pleinregisseurs, bestuurders en initiatieven in de wijk), beleidsmakers (OBR, VESTIA) en uitvoerders (Stadstoezicht) van beleid op het gebied van het Afrikaanderplein en de markt. Daarnaast zijn er relaties aangegaan met de belangenverenigingen van marktkooplui (CVAH en VETRA), individuele marktverkopers, de marktmeesters en de winkeliers rondom het Afrikaanderplein. In de aanloop naar De Markt van Morgen werden eerst maandelijks, daarna tweewekelijks en in april en mei wekelijks producten, diensten en uitingen op de markt getest. A - Het doel Het doel van deze marktdagen is tweeleding: het zichtbaar maken van mogelijke oplossingen voor de huidige problemen en het uitwerken van een nieuwe richting die meer aansluit bij de toekomstige Afrikaanderwijk. Zo wordt zichtbaar wat de optimale mogelijkheden zijn om de Afrikaandermarkt zowel economisch als cultureel succesvol te maken. Op beide dagen zijn voorstellen gedaan voor verbreding en verbetering van de markt. Niet alleen wat betreft 178 - 179 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n assortiment, maar ook de inrichting van de markt zelf (branchering en clustering) en de koppeling met ondernemers en instellingen in de wijk zelf. Zaterdag 6 juni was een ‘gewone’ marktdag, waar samenwerking met de huidige marktkooplui gecombineerd werd met nieuwe initiatieven. Zo was te zien wat en hoe er, uitgaande van de huidige situatie, door middel van branchering en nieuwe producten daadwerkelijk te verbeteren is. Maar ook waar het huidige beleid en regelgeving rondom markten opgerekt moet worden om ruimte te bieden aan de nieuwe vormen van markt zoals door Freehouse voorgesteld. 180 - 181 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n Op zondag 7 juni werd ‘live’ geschetst wat het ideaal voor de toekomst is. Er was meer aandacht voor andere soorten van marktgerelateerde waren, diensten en culturele uitingen, nieuwe marktkramen, een andere inrichting van de markt en breder gebruik van de beschikbare ruimte. De markt was op deze dag ook in zijn programmatische aanbod verder gedifferentieerd. Zo waren er biologische producten van in de wijk gelegen boerderijen en volkstuinen en producten gemaakt van kamelenmelk. De sociale dimensie werd versterkt door standwerkers en marktredenaars die hun mening over de laatste ontwikkelingen in de wijk ventileerden. B - Uitbreiding marktassortiment: goederen en diensten Het huidige assortiment van de markt is eenvormig en niet van de beste kwaliteit. Er is een overmaat aan textiel- en AGF-aanbod. De bakkramen bieden vrijwel allemaal hetzelfde. De kramerij is eenzijdig gericht op goedkope toiletartikelen (shampoo en parfum), sieraden of huishoudelijke artikelen (batterijen). Bij uitbreiding van het assortiment kan gedacht worden aan nieuwe producten binnen bestaande branches, aan nieuwe producten van nieuwe branches en aan het aanbieden van diensten. Uitbreiding van het assortiment houdt ook een kwalitatieve uitbreiding in: naast tulpen en chrysanten ook samengestelde boeketten, naast schelvis en harder ook zeeduivel, naast goedkope en kort houdbare ook duurdere langer houdbare groenten, naast goedkope kleding ook kleding van ontwerpers. Omdat de markt in de toekomst ook bezocht wordt door bezoekers uit de (ver)nieuw(d)e wijken zoals Katendrecht en Parkstad, zal de samenstelling en draagkracht van het marktpubliek in de nabije toekomst veranderen. Daar liggen dan ook mogelijkheden en kansen voor het voeren van een breder assortiment en kwalitatief betere producten naast het bestaande assortiment. C - Uitbreiding marktfuncties: consumptie en productie op locatie In Nederland is de markt vooral een plek om dagverse waren aan te schaffen tegen niet al te hoge prijzen. In het buitenland heeft de markt echter meer functies dan uitsluitend verkoop of de eerdergenoemde dienstverlening. Ook heeft de markt in het verleden functies gekend die verdwenen zijn. Freehouse wil deze weer terugbrengen. Daarbij wordt gedacht aan een één-uurs-service waar eenvoudige kledingstukken op bestelling geproduceerd kunnen worden en aan een open marktrestaurant waar je met je zelfgekochte ingrediënten door lokale ondernemers iets kunt laten klaarmaken. De productie van waren op de markt kan ook in cursusvorm, waarbij bezoekers zelf leren hoe ze iets moeten maken. Maar er valt ook te denken aan de markt als ‘agora’, als een van de oudste plekken waar filosofen en politici, denkers en doeners ooit samenkwamen om te discussiëren over maatschappelijke problemen; de markt als eerste plek waar je de ‘ander’ kunt ontmoeten en kennis kunt nemen van zijn waren en waarheden. De Afrikaandermarkt is dus niet alleen een uitgelezen plek voor consumptie en productie op locatie maar ook voor het aan de orde stellen van vraagstukken die in het gebied spelen. Sprekers, stand-up comedians, verhalenvertellers en 182 - 183 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n ander lokaal talent nemen het woord vanaf de zeepkist, als in de aloude speakers corner. Zo wordt niet alleen informatie verstrekt en aan meningsvorming gewerkt, maar ook gediscussieerd over de markt, het plein, de buurt, de wijk en de stad. D - Branchering (centrale punten maken functie– uitbreiding mogelijk) Uit gesprekken met betrokken partijen op de markt blijkt dat vooral branchering wordt gezien als oplossing voor diverse problemen. Voor de fysieke inrichting van de markt houdt dat in dat er op ‘themagebieden’ wordt ingezet. Door aan de producten bijpassende diensten toe te voegen kan binnen zo’n gebied extra aandacht worden besteedt aan dat thema. Zo kan de markt andere functies krijgen. Op deze wijze levert branchering ook uitbreiding van het assortiment op en wordt de overkill van bepaalde branches zoals textiel en groenten gestopt. Ondanks de uitbreiding van het assortiment kan de kwaliteit toch in balans worden gebracht. E - Aankleding, modeshows en tentoonstellingen Een mooie presentatie van de producten leidt tot betere verkoop. Als waren aanlokkelijk uitgestald worden zullen zij zich onderscheiden. Daarom wordt aandacht aan inrichting en ‘styling’ van een kraam gestimuleerd. Deskundigen worden ingezet als begeleider en er wordt een prijsvraag uitgeschreven voor de best ingerichte kraam. Er wordt een modeshow van op de markt aangeboden kleding georganiseerd die omlijst wordt met bijzondere productpresentaties. Zo wordt de markt interessanter voor andere doelgroepen. F - Nieuwe marktkramen De beperkte presentatie- en verkoopmogelijkheden op de markt hebben te maken met de uitstalling in conventionele marktkramen. De eenvormigheid en de troosteloze uitstraling ervan nodigt niet uit tot ‘opsmuk’. In opdracht van Freehouse hebben drie kunstenaars – Dré Wapenaar, Jeroen Kooijmans en Hugo Timmermans – prototypes voor nieuwe marktkramen uitgewerkt. Op zichzelf bieden ze al nieuwe uitbaatmogelijkheden, maar in combinatie leveren ze een nieuw concept voor de totale herinrichting van de markt. Kramen kunnen nu open- en dichtgeklapt worden al naar gelang de behoefte aan meer of minder oppervlakte en/of openheid. Afzonderlijke kramen kunnen echter ook in combinaties een groot overdekt terrein creëren waardoor bijvoorbeeld terrassen ontstaan. Het ontwerp van deze nieuwe marktkramen is gebaseerd op wensen van marktkooplui uit verschillende warenbranches. In de onderzoeksfase en bij de ontwikkeling van nieuwe ideeën is door de ontwerpers daarom intensief met hen, maar ook bezoekers en andere betrokkenen bij de markt samengewerkt. Qua vorm en functie is ten slotte niet alleen rekening gehouden met de vernieuwing van de Afrikaandermarkt, maar ook al ingespeeld op toekomstige veranderingen van de Europese regeleving. Want als er aan het onderzoek en de presentatie een voorlopige conclusie mag worden verbonden dan is het deze: de regelgeving zal moeten op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n woorden a ls daden 184 - 185 veranderen. In het slotdebat aan het eind van de tweede dag waaraan naast de portefeuillehouder van de deelgemeente Feijenoord en de voorzitter van de ondernemersvereniging van marktkooplui ook Stadstoezicht en het OBR meededen, is gehoor gegeven aan dit inzicht en zijn afspraken voor de voortgang van het gesprek gemaakt. MIFLN<C@AB< KN<<;<B8EJ<IJ @EK<IM@<NJ1AFB<M8E;<IQN88I; 186 - 187 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n Mijn ontwikkeling ging steeds via-via Nadia Ouhani (31) Nadia Ouhani is geboren en getogen in Crooswijk, maar vond op Zuid haar eerste zelfstandige woning. ÔIk vond Zuid verschrikkelijk afgelegen, maar ik had geen keuze, want ik ging trouwen en we moesten een woning hebben.Õ Ze woonde vijf jaar in Hillesluis, drie jaar in Bloemhof en sinds 2005 in Afrikaanderwijk. ÔNa een paar jaar dacht ik: het is niet slecht hier en nu zou ik niet meer weg willen. Mijn ouders wonen nog steeds in Crooswijk, hun huis gaat gesloopt worden, dus ik zeg vaak tegen hun: kom naar Zuid. Maar ze wonen daar al bijna vijfendertig jaar, dus die stap is groot.Õ Bijbaantje wordt (voorlopig) baan – NadiaÕs loopbaan bestaat uit een heleboel kleine stapjes vooruit en opzij. Na het basisonderwijs voltooide ze het lager beroepsonderwijs en het kort middelbaar beroepsonderwijs verzorging. Daarna stapte ze over op een horecaopleiding. Na een jaar stopte ze daarmee en maakte ze van haar bijbaantje bij McDonalds een vaste baan. Als ik nu terugkijk, ben ik pas op latere leeftijd volwassen geworden. Op mijn twintigste dacht ik eigenlijk weinig over mijn toekomst na, dat komt wel, dacht ik.Õ Na vijf jaar nam ze ontslag, ze was toen zwanger van haar tweede kind. ÔZe hebben me nog proberen vast te houden door me promotiekansen te bieden, maar ik had al een gezin en mijn kinderen gaan voor, terwijl bij McDonalds de zaak altijd voor gaat. Bovendien, ik vond het wel gezellig, maar ik zag er voor mezelf geen toekomst in. Ik dacht: als ik ergens promotie ga maken, dan moet het iets zijn dat echt bij mij past. Wat dat was, wist ik toen nog niet.Õ Hobby wordt een bijbaantje met emancipatiedoelen – Nadia hield het fulltime huismoederschap een jaar vol. ÔMet kleine kinderen hoef je je thuis niet te vervelen, maar ik voelde echt een leegte.Õ Ze ging cursussen volgen en aan activiteiten meedoen en werd er steeds uitgepikt als een vrouw met meer capaciteiten. ÔVeel mensen zeiden: jij bent geen vrouw om thuis te zitten.Õ Dat begon al op de sportschool. ÔIk heb altijd gesport, eerst aerobic bij een vereniging op zuid, een keer per week een uurtje voor mezelf. Daarna ging ik met een vriendin mee naar Fem Only, een populaire vrouwensportschool in Delfshaven. Daar waren veel meer mogelijkheden, ik nam een abonnement en ging gemiddeld drie keer per week, heel soms met de fiets, maar meestal sportief met de auto! Op een bepaald moment vroeg de aerobic-instructrice aan mij wat ik ervan vond om zelf voor de groep te staan. Daar had ik nooit aan gedacht, maar het idee om aan de andere kant van de zaal te staan, gaf me echt een kick. Zij zagen wel iets in mij, omdat ik er duidelijk plezier in heb en omdat ik open ben en makkelijk met mensen een praatje maak. Ze boden een cursus van drie maanden, gericht op werk in Fem Only, maar het is een erkend certificaat waarmee je verder kunt gaan voor een diploma sportinstructrice.Õ Die ambitie had Nadia niet met sport, Ôik zie het niet als mijn vakÕ, maar ze gebruikte deze korte vakopleiding wel om eigen sportactiviteiten op te zetten voor vrouwen in de buurt die voor niet al te veel geld gezellig met andere vrouwen Ôeen beetje willen bewegenÕ. Dat doet ze in diverse buurthuizen en wijkcentra op Zuid en daar komen vrouwen van de generatie van haar moeder op af, maar ook jonge vrouwen die voor een huwelijk naar Nederland zijn gekomen en in Nederland hun weg nog niet hebben gevonden. ÔZe komen door zoÕn activiteit het huis uit, leren andere vrouwen kennen, horen van andere activiteiten, komen op andere ideen, het kan het begin zijn van een nieuwe start en daar doe ik het ook voor.Õ op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n woorden a ls daden 188 - 189 Te hoog gescoord voor een integratietraject voor ‘allochtone’ vrouwen – Daarnaast organiseerde Nadia een tijdje bij de Marokkaanse vereniging van Bloemhof kinderactiviteiten; ook om uit te proberen of dat wat voor haar was. Via die vereniging kwam ze in contact met een bureau dat subsidie had gekregen om vrouwen een handje te helpen een opleiding in de welzijnssector te volgen. Nadia schreef zich in, maar het werd uiteindelijk niets, omdat ze in de intake-test op MBO3-niveau scoorde, terwijl de projectsubsidie bedoeld was om vrouwen in de opleiding van Helpende Welzijn op MBO2 te laten instromen. ÔZe zeiden wel dat ik niveau 3 zou mogen doen, maar ik heb nooit meer iets gehoord.Õ Dat was extra jammer, omdat vrouwen zonder uitkering bijna nooit kunnen profiteren van werktoeleidingsprojecten en vergoeding van opleidingskosten. Vrouwen als Nadia, die met haar gezin moet rondkomen van het salaris van een automonteur, missen daardoor vaker ontwikkelingskansen. Opnieuw opgemerkt als vrijwilligster met kwaliteiten – Via Osman Dogan, de toenmalige Sonor-opbouwwerker van Bloemhof, kwam er echter nog een kans. ÔWe woonden in een huis dat gesloopt ging worden, Osman informeerde ons over onze rechten en we vormden met een aantal bewoner een groepje om de strijd aan te binden met de woningcorporatie. WBR vond: wij gaan slopen, dit is de Woonkrant, er is voor jullie een urgentieregeling en bekijk verder maar waar jullie gaan wonen. Maar wij wilden ons niet zomaar uit ons huis laten jagen.Õ Nadia was een van de weinige doorzetters van het groepje en dat was voor Osman aanleiding om naar haar toekomstplannen te vragen: waarom deed ze eigenlijk geen opleiding om verder te komen? Misschien kon ze het financile probleem oplossen door er via vrijwilligerswerk in te rollen. Een tijdje later, Nadia was al verhuisd naar de Afrikaanderwijk, vroeg hij haar om vrijwillig spreekuurhoudster in de wijkwinkel van Bloemhof te worden. ÔIk dacht weer: waarom niet? Ik kan het proberen, kijken of ik het leuk vind. In het begin dachten de Nederlandse medewerkers: zoÕn allochtone vrijwilligster heeft het op een bepaald moment wel gezien en dan zien we haar niet meer. Toen ik na de eerste zomervakantie gewoon terugkwam, waren ze echt verbaasd. Maar ik vond het werk leuk. Ik houd ervan met mensen om te gaan en het bevalt me goed om hen te helpen met formulieren, naar instanties bellen en wat er verder nodig is. In het begin was het niet druk en kwamen er alleen Turkse mensen. We heben een folder gemaakt om meer bekendheid aan het spreekuur te geven en nu, na drie jaar, komen er veel meer mensen; ook Afrikanen, Pakistanen, Surinamers, Marokkanen en Nederlanders.Õ 29 jaar: een tweede onderwijskans en een duidelijke toekomstkeuze – Nadia had het werk gevonden dat bij haar past, hier wilde ze verder in, een opleiding volgen dus. Na een jaar stapte ze naar het bestuur van de bewonersorganisatie om te vragen of ze tevreden waren met haar werk en of ze haar opleiding wilden betalen. Het antwoord was twee keer ja. Ze vond op internet een geschikte opleiding, MBO sociale dienstverlening, en stapte later over op sociaal juridische dienstverlening. In het eerste jaar deed ze stage bij een andere bewonersorganisatie. Momenteel doet ze stage op haar vrijwilligersplek. Haar lesgroep, een zeer gemixte groep van mannen en vrouwen in de leeftijd van 22 tot 50, is een belangrijke bron van ondersteuning. Nadia kreeg in haar tweede studiejaar haar derde kind. Haar man heeft op zijn werk zorgverlof kunnen regelen. Hij is vrij op haar opleidingsdag en werkt daarvoor een keer per maand op zaterdag. De baby gaat mee naar de stageplek en na een half jaar naar de kinderopvang. ÔIk doe dit voor mijn eigen toekomst n voor de toekomst van mijn kinderen. Kinderen worden steeds duurder, maar ik vind het ook belangrijk om tegen mijn kinderen te kunnen zeggen dat ik niet alleen thuis in de keuken heb gestaan maar me verder heb ontwikkeld. Door betaald werk of vrijwilligerswerk, dat maakt in principe niet uit.Õ Haar passie: werk en vrijwilligerswerk om vrouwen uit de buurt verder te helpen – NadiaÕs laatste vrijwilligersinitiatief is het opzetten van een cursus dodenwassen. Omdat jonge mensen dat hier niet leren, moeten er soms mensen van ver gehaald worden om doden te wassen volgens de islamitische tradities. Nadia vond een deskundige Indonesische vrouw, volgde eerst zelf een cursus en vormde toen Ð in samenwerking met de Somalische moskee Ð een cursusgroep van jonge meiden/vrouwen. ÔWe begonnen met een groep van 30, we komen een keer per maand bij elkaar, maar er komen steeds minder vrouwen. Als ik ze opbel, dan hebben ze allemaal hun eigen reden, maar niemand doet de moeite om af te bellen. Sommige vrouwen zeggen het druk te hebben omdat ze net getrouwd zijn, maar waar heb je het dan druk mee!? Hoe moet dat gaan als ze straks kinderen krijgen!Õ Nadia mist verantwoordelijkheidsbesef bij deze jonge vrouwen. Misschien vinden ze het niet belangrijk genoeg, is de cursus voornamelijk tijdverdrijf, of hebben ze Ð net als zij zelf op die leeftijd Ð geen duidelijk toekomstbeeld. Nadia weet het niet precies en is geneigd om deze ÔlaksheidÕ praktisch te benaderen. ÔAls iets verplicht is, dan komen ze wel, dat zie je nu bij de inburgeringscursussen voor oudkomers. Ze moeten nu naar taalles, anders worden ze gekort op hun uitkering of krijgen ze een boete. Dat werkt. Het werkt ook als er iets te halen is, een extra voordeeltje, dan staan ze in rijen voor de deur, dan weten ze het ineens allemaal te vinden. Dat zie je bij de Lidl als die 50% korting aanbiedt op het een en ander. Dus als je zou zeggen: de eerste honderd mensen die zich aanmelden bij een sportvereniging krijgen 50% korting, dan staan ze misschien ook wel met duizend voor de deur.Õ Nadia zelf heeft zoÕn stimulans niet nodig. Ze werkt nog steeds onbetaald in de wijkwinkel, volgt met plezier haar opleiding en is vast van plan haar later ontdekte toekomstdroom te realiseren: een HBO-diploma maatschappelijk werk halen en een baan vinden in de vrouwenhulpverlening. ÔIk wil vrouwen helpen bij problemen, bijvoorbeeld bij alle regelzaken na een echtscheiding, als ze er ineens alleen voor staan. Maar ik wil ook net een stapje voor zijn. Ik zie om me heen dat vrouwen geen gebruik maken van hun rechten. Ik wil hen helpen breder te kijken dan hun dagelijkse kleine wereldje en zelfstandiger te worden, minder afhankelijk van hun man. Daarvoor wil ik activiteiten organiseren bij bestaande organisaties, clubhuizen, vrouwenhuizen, zelforganisaties. Maar ik zou ook cursussen voor mannen willen organiseren, om hen duidelijk te maken hoe belangrijk het is dat vrouwen zich ontwikkelen. Want mannen denken soms: ze mag wel Nederlands leren omdat het van de overheid moet, maar ze beseffen niet hoe belangrijk het is dat hun vrouw kan communiceren met de mensen in haar omgeving. Veel problemen ontstaan door miscommunicatie, of omdat mensen het gesprek uit de weg gaan omdat ze niet weten hoe ze het moeten zeggen. Je hebt de taal nodig om elkaar te kunnen begrijpen.Õ Zeven maanden later zit Nadia in het derde en laatste jaar van haar studie. Ze gaat binnenkort serieus op zoek naar betaald werk. Dat is ook nodig om volgend jaar met de part-time HBO-opleiding te kunnen starten. 190 - 191 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n Om te beginnen: een eigen portemonnee Lutfiye Yalcin Lutfiye Yalcin emigreerde in 1975 voor het eerst samen met haar moeder, broers en zussen naar Nederland, naar de wijk Feijenoord waar haar vader al langer woonde. Twee jaar later ging ze weer terug naar Turkije omdat haar moeder het niet volhield in de portiekwoning in het koude kikkerland. Een jaar later keerden ze terug naar Nederland, daarna ging de halve familie nog een keer op en neer en toen had dochter Lutfiye er genoeg van. Ze was inmiddels twaalf jaar, maar in haar paspoort stond veertien jaar. Door dat heen en weer gesleep was het met school niet veel geworden. ÔIk sprak drie talen, Koerdisch, Turks en Nederlands, maar geen enkele taal goed. Mijn vader wilde dat ik huisarts werd, daar droomde hij van. Ik heb tegen hem gezegd: dat kan niet, ik zat elke keer in een andere klas in een ander schoolsysteem, ik heb veel gemist. 12/14 jaar: aan het werk in een wasserij in Schiedam – Ik wilde liever gaan werken en dat heb ik gedaan. Ik vond een baan bij een wasserij in Schiedam en daar ben ik elf jaar gebleven.Õ Lutfiey trouwde met een man uit Turkije en toen de kinderen kwamen, is ze overgestapt naar een schoonmaakbaan bij Hunter Douglas; min of meer om de hoek dus. Daar werkt ze nog steeds, momenteel Õs morgens van 6.00 tot 8.30 uur, maar ze deed en doet nog een heleboel meer. ÔIk ben van 1980 tot 2001 vrijwilliger geweest in het buurthuis. Ik heb in de loop van de jaren heel veel activiteiten georganiseerd voor vrouwen, samen met beroepskrachten die hier ook al jaren werken. Het is leuk om te doen, maar je doet het soms jaren achter elkaar voor n bosje bloemen. Ik heb ook een huis en drie kinderen, die kosten geld, dat kan niet allemaal van n loon plus een beetje.Õ Na 21 jaar vrijwilligerswerk een ID-baan in de sporthal – Dus toen er een ID-baan vrij kwam in de sporthal in Feijenoord, als medewerker kantine en activiteitenbegeleider, is ze er gelijk achteraan gegaan. ÔIk heb geen diplomaÕs, wel een certificaat van een bestuurscursus van SezerConsult, n ik heb een vak: ik kan goed met kinderen werken, en met hun ouders. Op een kantoor is niks voor mij, ik moet iets doen, met mensen bezig zijn, mensen helpen. Ik doe dat ook in mijn eigen stukje straat. Een barbecue organiseren, met vrouwen ergens naar toe gaan. Het is mijn vak, maar ook mijn taak in het leven, denk ik. Hier in de sporthal komen vooral mannen. Daarom vonden mensen, vooral Turkse mensen, het eerst gek dat ik hier ging werken, ik doe ook veel avonddiensten. Maar ik werk voor mezelf, ik trek me niets aan van wat ze zeggen. Vroeger ging ik ook altijd met mijn vader mee, naar het zwembad, naar de moskee, voetballen. Hij zei altijd: ÒJe moet doen, durven, niet schamen.Ò En ik heb een lieve man, hij steunt mij in die dingen. Nu de mensen zien hoe ik het in de sporthal doe, groet iedereen mij. Jammer genoeg is mijn baan nog steeds een ID-baan. Zodra het een vaste baan wordt van 32 uur, zeg ik mijn schoonmaakbaan op. Na dertien jaar.Õ Lutfiye is inmiddels 40, of 42 het is maar hoe je het bekijkt. Ze is helemaal verknocht aan de wijk Feijenoord; omdat ze er iedereen kent , Ôdit is mijn dorpjeÕ, en omdat ze er twee banen heeft. Mijn vader zei altijd: je land is niet waar je geboren bent, maar waar je te eten hebt.Õ Praten met vrouwen – Lutfiye kent ook de nadelen van een dorp, de vrouwen die van het dorp in Turkije in het dorp in Rotterdam terechtkomen en daar vast komen te zitten in een beperkt en onzelfstandig huisvrouwenbestaan. ÔZe denken: ik moet het huis schoonmaken, eten koken, voor de kinderen zorgen en verder niets.Õ Vrouwen die nooit goed Nederlands leren en na dertig jaar nog steeds niet zelfstandig van A naar B op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n woorden a ls daden 192 - 193 durven te gaan. ÔSommigen denken dat het met islam te maken hebben, maar dat is niet zo. De islam zegt juist dat je moet leren en in de wereld moet staan. Sommige oudere vrouwen zijn onzeker omdat ze niet kunnen lezen en schrijven. Dan durven ze de deur niet open te doen voor een onderhoudsman, omdat ze bang zijn dat ze niets kunnen zeggen en een formulier moeten ondertekenen. En sommige vrouwen hebben een strenge man of schoonouders die hen tegenhouden, maar dat kan ook een smoesje zijn. Dan zeggen vrouwen: ik mag niet van mijn man, maar als ik hun man daarop aanspreek, zegt hij: ÒAlsjeblief, kan jij er niet voor zorgen dat ze meer naar buiten gaat, dat ze wat gaat doen, dat ik niet altijd mee hoef te gaan. Ik ken het uit mijn eigen familie. Ik zie ook veel depressiviteit bij Turkse vrouwen. Vrouwen die totaal passief en futloos zijn.Õ Lutfiye lokt deze vrouwen naar het buurthuis, naar taalles en naar een vrouwenpraatgroep. ÔTurkse vrouwen houden van roken, dan gaan we met zijn allen in een rookhok zitten en over van alles praten. Nieuwe vrouwen zijn soms bang voor roddelen, maar ik zeg: ÒWe gaan wel fijn roddelen, maar het blijft allemaal hier.Ó Feesten en werken als medicijn tegen depressiviteit – Maar het buurthuis is niet alleen praten en roken. ÔJe krijgt vrouwen pas echt actief door een feest te organiseren. Turkse vrouwen houden van feesten. We zijn al weer begonnen met 8 maart, internationale vrouwendag. Dan gaat iedereen wat bedenken: eten, aankleding, muziek, een modeshow, buikdansen en alles wat er verder bij komt kijken. En op de dag zelf trekken alle vrouwen hun mooiste kleren aan.Õ Het lijkt dezelfde soort oppepper en opwinding als de ramadan, het slachtfeest, de voorbereidingen van de Turkijereis of een verloving en een bruiloft. Het haalt de vrouwen uit hun treurige sleur en het zijn tegelijkertijd vertrouwde bezigheden en bekend terrein. Het buurthuis als ontmoetingsplek, activiteiten- en informatiecentrum. Voor de jonge vrouwen/moeders heeft de ouderkamer van de school vaak zoÕn functie. Maar voor deze vrouwen is volgens Lutfiye betaald werk een beter medicijn tegen depressiviteit en stilstand. Ze heeft in de loop van de jaren al heel wat vrouwen aan een baan geholpen: schoonmaakwerk bij Hunter Douglas (ÔWe werken daar nu met negentien Turkse vrouwen) en Unilever, en werk op de pakjesafdeling van Unilever (ÔDaar heb ik laatst tien vrouwen aangemeldÕ). Voor de zomerperiode regelt ze de vervanging. Dan kunnen de vrouwen die in Nederland blijven, sparen voor de grote reis in het jaar daarop. Kinderopvang is soms een probleem, maar het is werk om de hoek, dat maakt het makkelijker om iets te regelen. Het informele arbeidsbureau van de wijk Feijenoord – Lutfiye is voor laagopgeleide Turkse vrouwen het informele arbeidsbureau van Feijenoord. Of misschien kan je beter zeggen: emancipatiebureau. ÔEen vrouw bij mij in de straat durfde niet naar buiten. Ze kwam vaak bij mij, ik ben een doener, dus ik zei: ga maar lekker werken. ÒMaar kan dat wel?Ó vroeg ze. Ik ben met haar man gaan praten. Ik heb gezegd: ÒIk heb werk voor haar als schoonmaakster.Ó Hij had geen bezwaar en ik heb haar toen gelijk ingeschreven. Dat is een paar jaar geleden. Nu doet ze de opleiding voor crcheleidster. Dat zie ik veel. Vrouwen beginnen met klein werk: een paar uur en werk waar je niet veel opleiding voor nodig hebt. Maar daardoor verdienen ze eigen geld en dat maakt uit. Dan zijn ze wat. Dan hoeven ze niet elke keer geld aan hun man te vragen. Andere vrouwen zien dat en denken: kijk, die vrouw heeft eigen portemonnaie, ik kan beter ook gaan werken. Van de sociale dienst moeten ze tegenwoordig vrijwilligerswerk doen, dat is niet slecht, maar de vrouwen zeggen: dat helpt niet. En dat is in zekere zin ook zo. Vrouwen die geen eigen geld hebben, blijven afhankelijk van hun man. Ze blijven altijd een beetje poezig bij hun man. Mijn buurvrouw wilde nooit met mij ergens naar toe. Dan zei ik: ga mee winkelen, maar het was altijd: ÒNee, kan niet, moet ik aan mijn man vragen.Ó Nu werkt ze en vraagt ze mij om mee te gaan. ÒIk heb nu eigen portemonnaieÓ, zegt ze. Ik ken ook vier vrouwen die bloemen plukken in het Westland. Die deden vroeger ook nooit wat. Nu rijden ze zelf elke dag met de auto ernaartoe. En wie weet wat ze over een paar jaar doen. Als de ogen eenmaal open gaan, kan er van alles veranderen. Mijn buurvrouw is inmiddels overgestapt naar de KPN.Õ Het belang van bijverdienen – Het aanknopingspunt is ÔbijverdienenÕ (want het leven is duur) en Ôeigen portemonnaieÕ (zelfstandigheid). Helaas is er buiten Hunter Douglas en Unilever in Feijenoord weinig werk te vergeven. Een paar vrouwen verdienen in de zomer een centje bij door op de markt en aan de deur producten uit hun volkstuintje verkopen. ÔDan lopen ze over de Afrikaandermarkt met een emmer of een tas en spreken ze andere Turkse vrouwen aan. ÒIk heb verse bosuien, voor een euro vijftig. Wil je kopen?ÓÕ Sommigen verdienen incidenteel wat bij met eten koken voor buurtfeesten. Wat nog niet gebeurt, maar waar wel mogelijkheden zitten, is gastouderopvang van kinderen en bejaardenzorg. ÔDat zijn bijna altijd Nederlandse of Surinaamse vrouwen, maar waarom zouden Turkse vrouwen dat niet kunnen gaan doen? Ze doen het wel gratis voor hun familie.Õ Vooral de bejaardenzorg is een goede mogelijkheid. Daarvoor moeten ze de deur uit, maar hoeven ze niet al te ver te reizen, ze moeten meestal Nederlands praten en ze verdienen er wat mee. Dat is vier in een. Maar laten we niet vergeten dat er tussen de nieuwkoomsters, vrouwen (en mannen) die voor een huwelijk naar Nederland komen, ook mensen zitten met diplomaÕs, een lyceumdiploma of meer. ÔIk ken hier ook een Turkse vrouw die op de universiteit heeft gezeten. Zij heeft heel lang bij haar schoonfamilie ingewoond en dat waren strenge, ouderwetse mensen. Ze mocht niets. Ik dacht wel eens: zou ze ooit achter dat raam vandaan komen? Maar na dertien jaar heeft ze haar man voor het blok gezet: ik wil scheiden en ik ga terug naar Turkije als ik zo hier moet blijven. Ze hebben nu een eigen huis en zij werkt als huisartsassistente. Ze spreekt echt perfect Turks, daar ben ik wel eens jaloers op, en goed genoeg Nederlands. ÒWaarom heb ik hier dertien jaar mee gewacht!?Ó zegt ze wel eens tegen mij.Õ Je zou ook kunnen zeggen: waarom hebben in die dertien jaar zo weinig mensen opgemerkt dat er een academica zat te verpieteren in Feijenoord? Lutfiye gaat trouwens ook weer leren. ÔMijn man wil zijn Nederlands verbeteren, hij is met een cursus begonnen en ik doe met hem mee. Onze kinderen helpen een beetje, ze verbeteren me soms, dat is niet altijd leuk, maar het helpt wel.Õ 194 - 195 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n Eindelijk vers blader deeg op Zuid Sefa Akbulut (48) Sefa Akbulut was elf jaar toen ze naar de wijk Hillesluis in Rotterdam verhuisde. In Turkije was ze net overgegaan naar klas 5. In Nederland werd ze Ôvanwege de taalÕ teruggezet naar klas 3. Ze hield het drie jaar met de jongere leerlingen vol. ÔKlas 6 heb ik overgeslagen, ik wilde niet meer als veertienjarige naar de lagere school. Omdat mijn ouders niets deden, heb ik me zelf ingeschreven op een huishoudschool en heb ik op de lagere school gezegd dat ik terug ging naar Turkije. Ik geloof dat ze het wel door hadden, maar ze hielden me niet tegen.Õ Op de huishoudschool bleef het schrijven van de Nederlandse taal een probleem, omdat er op de lagere school te weinig aan gedaan was. Het schoolleven beviel haar steeds minder, omdat haar ouders haar verboden om aan alle extra schoolactiviteiten mee te doen. Een baan in het centrum vond mijn moeder te ver – ÔIk was het enige Turkse meisje in mijn omgeving dat naar school mocht en er werd dus op mij gelet door familieleden, buren en kennissen. Daar waren mijn ouders gevoelig voor. Daarom ben ik na het halen van mijn diploma gestopt. Ik wilde heel graag doorleren, maar had de hoop opgegeven dat het iets zou worden.Õ Sefa wilde Ônaar kantoorÕ. Ze had op school een typdiploma gehaald en vond een baan als datatypiste bij Nationale Nederlanden. Haar moeder wilde echter niet dat haar achttienjarige dochter elke dag Ôhelemaal naar het centrumÕ zou reizen. Ze had al een bijbaantje als cassire bij Bas van der Heijden in de buurt. Ze moest daar maar blijven werken. ÔIk heb me niet verzet, ik was al blij was dat ik mocht gaan werken. En ik was 18, we hadden altijd veel lol bij Bas met de collegaÕs onder elkaar.Õ Sefa trouwde toen ze 22 was, ze bleef nog vier jaar werken en kreeg toen haar eerste kind. ÔIk wilde eerst sparen en daarna stoppen met werken, want ik wilde mijn kinderen beslist niet door mijn ouders of schoonouders laten opvoeden. Ik voelde mij echt een ÔbewusteÕ moeder. Deelneemster – vrijwilligster – medewerkster van een moedergroep – Het tweede kind kwam anderhalf jaar later. Toen zij hem opgaf bij de peuterspeelzaal, werd ze verwezen naar Samenspel, een programma waarin Ôallochtone moedersÕ leren spelen met hun kinderen. ÔIk zat in een groep met Turkse moeders en er was een Turkse en een Nederlandse leidster, we werden in twee talen aangesproken, dat hoorde bij de methodiek.Õ Toen de Turkse leidster ziek werd, vroeg de Nederlandse leidster aan Sefa of ze haar vrijwillig wilde vervangen. Niet lang daarna werd haar een contract aangeboden. ÔIk sprak de taal goed en ik houd van kinderen. Zelfs bij Bas had ik vaak een hoop buurkinderen om mij heen. De chef zei wel eens: dit is geen kinderdagverblijf, bewaar je liefde maar voor je eigen kinderen.Õ Omdat het werk haar goed beviel, vroeg ze naar een opleiding. Ze kon meedoen aan een toeleidingsproject van het arbeidsbureau voor allochtone vrouwen naar de kinderopvang en hoefde daardoor de opleiding niet te betalen. Nadat ze dat diploma had gehaald, is ze op aanraden van een collega aan de opleiding MBO sociaal cultureel werk begonnen. ÔDie collega vond dat ik zo goed met de moeders kon werken en dat vond ik zelf ook erg leuk om te doen.Õ Het opbouwwerk ziet een vrouw met kwaliteiten – Hoewel haar derde kind nog heel jong was, haalde ze ook dat diploma binnen de voorgeschreven tijd. Het lukte haar echter niet om binnen haar instelling een geschikte functie te krijgen. Uiteindelijk werd ze weggekaapt door het opbouwwerk in Feijenoord, eerst voor een tijdelijke baan die ze naast het peuterwerk deed. Later werd haar een vaste baan aange- op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n woorden a ls daden 196 - 197 boden, met als voorwaarde dat ze de HBO-opleiding opbouwwerk ging volgen. Sefa was net veertig geworden, maar ze deed het en haalde ook dat diploma met mooie cijfers, ondanks de nog steeds bestaande schrijfproblemen. Ze vindt het niet moeilijk om collegaÕs te vragen om haar teksten na te kijken, maar schrijven is voor haar nog steeds een worsteling waar ze elke keer weer erg tegen opziet. ÔDe instelling waar ik werk, houdt over een jaar op te bestaan. Ik moet dus naar ander werk gaan zoeken, maar dat schrijfprobleem houdt me tegen. Ik zou graag met vrouwen werken, echt met hun ontwikkeling bezig zijn. Ik heb wel plannen in mijn hoofd, maar ik zie er vreselijk tegen op om die op papier te zetten.Õ 40 jaar: HBO-diploma gehaald, baan opgeheven, ideeën over vrouwenwerk – De plannen in SefaÕs hoofd komen onder andere voort uit haar bezigheden met het vrouwenhuis in Hillesluis. Als opbouwwerker heeft ze in die wijk een aantal jaren geleden een Turkse vrouwengroep opgestart. Toen ze moest overstappen naar een andere wijk is die groep overgenomen door een Nederlandse collega. Zij heeft de vrouwen gesteund in het organiseren van een eigen ruimte en toen die er eenmaal was, is Sefa bestuurder geworden. Het bestuur bestaat uit Turkse, Marokkaanse, Nederlandse en een Surinaamse vrouw. De gebruikers en de gastvrouwen zijn Turkse en Marokkaanse vrouwen. Er worden taallessen en voorlichting gegeven en er zijn open inloopochtenden. De gastvrouwen komen uit de groepen, ze krijgen een kleine vergoeding via de OK-bank en het zijn volgens Sefa potentile doorgroeivrouwen. Tussen droom en daad zitten echter praktische bezwaren, zoals de kosten van de opleiding en de kinderopvang. ÔAls je man niet veel inkomen heeft, bijvoorbeeld net iets meer dan minimumloon zodat je ook veel extraatjes misloopt, dan zijn die kosten echt een probleem. Je kan wel zeggen: dat is investeren in jezelf en in de toekomst, maar zo werkt het niet. Het is voor deze vrouwen al een hele stap om weer naar school te gaan en stage te gaan lopen en daarmee minstens vier dagen per week vast te zitten. Het is ook niet eenvoudig om het allemaal goed te regelen met kinderen van verschillende leeftijden. Een moeder of schoonmoeder wil wel eens wat doen, maar op zussen of schoonzussen kunnen ze tegenwoordig niet meer rekenen. Als het dus ook nog een paar jaar een hoop geld kost, zonder dat daar verdiensten tegenover staan, dan is voor veel huisvrouwen de drempel naar opleiding en werk te hoog. Dan houden ze het liever bij hun schoonmaakbaan, of thuiswerk zoals spruitjes schoonmaken. Een andere drempel zijn Ôde papierenÕ. ÔIn het vrouwenhuis komen veel vrouwen die goed kunnen koken. Mijn ideaal is om hen zo te begeleiden dat ze daar ook iets mee gaan verdienen en dat ze zo iets gaan betekenen in de maatschappij. Dat kan ik er als vrijwillige bestuurder niet even bijdoen, want daar komen allerlei dingen bij kijken. Uitzoeken welke certificaten ze moeten halen in verband met hygine en voedingsleer. Ze moeten een bedrijfsplan maken en als ze er een echt bedrijf van willen maken, moet iemand een horeca-ondernemersdiploma halen. Dat is voor deze vrouwen een grote omschakeling. Ze maken nu incidenteel hapjes te maken voor een buurtfeest, maar als ik ze dan vraag om te berekenen hoeveel het kost, dan komt het er nooit van. Het gevolg is dat ik het steeds moeilijker vind om het te vragen, want ik vind dat geen vrijwilligerswerk.Õ Culinaire zakelijke mogelijkheden voor vrouwen in Rotterdam Zuid – Afgezien van de administratieve en bureaucratische hobbels ziet Sefa wel zakelijke mogelijkheden op etensgebied, onder andere genspireerd door de praktijk in Turkije waar veel vrouwen eigen kleine zaakjes hebben in deze sector. ÔVrouwen zouden bijvoorbeeld bladerdeeg kunnen maken. Dat wordt heel veel gebruikt in de Turkse keuken, maar dat kan je hier nergens kopen, behalve ingepakt en gemporteerd uit Turkije, maar dat koopt niemand want dat is oud. Vrouwen zonder baan maken het meestal zelf. Zelf neem ik elk jaar vanuit Turkije voorraden mee. Die vries ik in, maar als hier een winkel zou zijn waar ik vers bladerdeeg zou kunnen kopen, dan deed ik dat wekelijks.Õ Vrouwen zouden hun deeg kunnen leveren aan winkels en aan restaurants. Ik ben ervan overtuigd dat er een markt voor is en voor de productie hoeft geen grote apparatuur te worden aangeschaft. De productie zou ook uitgebreid kunnen worden met Turkse pizzaÕs. Zelfs op de Afrikaandermarkt zijn die niet te koop, terwijl ze toch een prima en betaalbaar alternatief zijn voor het broodje gezond en de vettere snacks. Ze zouden ook aan schoolkantines geleverd kunnen worden. Nog een stap verder zijn kleine goedkope eethuisjes. Je moet nu kiezen tussen de shoarmatent en het dure Turkse restaurant. ÔIk ben laatst nog met mijn dochters uit eten geweest. Daar was ik 117 euro mee kwijt. Dat betaal je dan zeker voor de huur en de verwarming, want de ingredinten zijn heel eenvoudig en goedkoop.Õ Er zijn gezonde en traditionele Turkse gerechten, zoals manti (Turkse ravioli) die goedkoop aangeboden kunnen worden als de entourage eenvoudig gehouden wordt. Vergelijkbaar met de Surinaams/Javaans/Chinese eethuisjes op de West-Kruiskade, maar je zou in de zomermaanden ook aan kiosken met wat stoelen en tafeltjes eromheen kunnen denken, op de Maaskade of in het park. Daarmee breng je ook iets van de levendigheid van de Turkse steden in Rotterdam. Want daar gaan mensen wel geregeld met de hele familie eten en thee drinken, maar hier niet of veel minder. Het liefst zou Sefa een keer met een groep gemotiveerde vrouwen naar Istanbul gaan om technische en organisatorische kennis op te doen. ÔHet is nuttig als vrouwen zich verdiepen in de verschillende productietechnieken, want de manier die ze van hun moeder geleerd hebben, is niet altijd de makkelijkste en soepelste. We kunnen daar naar bedrijfjes gaan om dat te bekijken. En we kunnen vrouwenhuizen bezoeken in de gecekondu, de arme buitenwijken van Istanbul waar veel immigranten van het platteland wonen. Sommige vrouwenhuizen functioneren tevens als productiebedrijfjes, met wat financile en organisatorische ondersteuning van de overheid. Vrouwen kunnen daar met hun kinderen naar toe gaan. Er is opvang en er worden cursussen en voorlichting gegeven.Õ Die combinatie zou ook heel geschikt zijn om een bepaalde groep vrouwen in Rotterdam-Zuid vooruit te helpen. Vrouwen én mannen activeren – Om deze ideen te realiseren, zijn naast zakelijke coaching en financile regelingen, verbeelding en ambities nodig. De vrouwen moeten het voor zich zien en voldoende zelfvertrouwen krijgen om ingewikkeldheden te overwinnen. ÔHet helpt als vrouwen tussenstappen kunnen doen, als ze door stages erachter kunnen komen wat hun kwaliteiten zijn. Ik had mijn kwaliteiten als peuterjuf ook nooit ontdekt als ik niet met mijn zoontje naar die cursus was gegaan. Een verplichting helpt soms ook. Deze vrouwen zijn voor van alles en nog wat bang: dat ze het niet kunnen, dat het reizen een probleem is, en dan moeten ze van de sociale dienst vrijwilligerswerk doen en dan gaat het gewoon. En tenslotte helpt het als hun man erachter gaat staan. Een man die zelf niks doet, hele dagen in het caf zit, die wordt niet enthousiast van werk- en ondernemingsplannen van zijn vrouw. Die mannen moeten ook opgepept worden richting werk, maar daarbij moet net zo goed naar hun kwaliteiten gekeken worden.Õ Een onzeker jaar later is het opbouwwerk aan een andere Rotterdamse opbouwwerkorganisatie uitbesteed die Sefa een baan heeft aangeboden. Sefa, die vaak voor van alles en nog wat gebeld en gevraagd wordt, heeft inmiddels besloten om ook zelfstandig opdrachten te gaan aannemen. Haar dochter, studente medicijnen, gaat haar website maken. 198 - 199 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n Geen bosje bloemen, maar betalen in talentontwikkeling Bien Hofman (58) Bien Hofman groeide op in Hoogvliet, verhuisde naar Emmen en Etten Leur en woont sinds achtentwintig jaar in Pendrecht. Ze zat op de huishoudschool haalde haar typdiploma en ging op kantoor werken. De jonge Bien had geen grootse carrireplannen; ze wilde trouwen en kinderen krijgen en zo ging het ook. Op haar twintigste werd de eerste geboren en vier jaar later de tweede. Haar moederschap kwam op de eerste plaats, werken deed ze erbij. Ze was oproepkracht bij de thuiszorg en deed vrijwilligerswerk op de school van haar kinderen. Toen haar zoon ging studeren, moest er echter meer geld op de plank komen. ÔMijn man had een baan bij Shell, maar die studie was zo kostbaar, ik kon gewoon niet meer rondkomen.Õ Bien nam een vaste baan bij Thuiszorg en ging al snel interne opleidingen volgen. ÔMijn eerste leidinggevende bij de Thuiszorg was mijn stimulator. Ze zei tegen mij: ÒDat huishoudelijk werk kan je altijd doen, ga jij je maar verder ontwikkelen en toen ik eenmaal begon met opleidingen was het hek van de dam. Ik vond het leuk.Õ Uiteindelijk haalde ze het diploma MBO Sociale Dienstverlening en werd ze zorginzetplanner. Kiezen voor kinderen – ÔAls ik het geld niet nodig had gehad, was ik nooit aan werken begonnen en daar is volgens mij niets mis mee. Ik ben heel ouderwets in die dingen: als je samen kiest voor kinderen, moet je zorgen dat ze een basis krijgen waarmee ze verder kunnen. Kinderen moeten zich veilig voelen en gehoor krijgen als ze ergens mee zitten. Dus moet er iemand thuis zijn als ze van school komen; niet alleen als ze op de basisschool zitten, maar ook in de eerste jaren van het voortgezet onderwijs. Het kan de vader of de moeder zijn, dat maakt in principe niets uit. Mijn ideaal is dat vrouwen die dat willen de gelegenheid krijgen om thuis te blijven om voor de kinderen te zorgen. Ik noem dat ook werk. De helft van het salaris van haar man is dan haar salaris. Ik zie dat niet als afhankelijkheid. Alleenstaande moeders moeten werken en zolang ze een uitkering hebben, bepaalt Sociale Zaken hoe lang ze op vakantie mogen gaan en wat hun maximum-inkomen is. Bijverdiensten moeten ze inleveren. Vanuit de samenleving gezien, vind ik dat wel kloppen, maar voor henzelf is het heel vervelend. Dat is pas echt afhankelijkheid.Õ ‘Mensen moeten ook vooruitkomen met wat zij doen voor de wijk’ – In januari 2001 begon Bien als administratieve ondersteuner bij de bewonersorganisatie van Pendrecht. Een paar maanden later werd opbouwwerker Rieks Westrik aangenomen. Samen bouwden ze onder andere de Pendrecht Universiteit op. De Pendrecht Universiteit zet de schijnwerpers op wat mensen al kennen en kunnen en creert mogelijkheden voor mensen om zich verder te ontwikkelen. ÔHet wordt bijvoorbeeld heel vanzelfsprekend gevonden dat vrouwen bij buurtfeestjes hapjes maken. Daar krijgen ze dan een bloemetje voor, want geld is er niet of heeft vanwege de uitkering geen zin. Of het is zoÕn cadeaubon die eeuwig in je portemonnaie blijft zitten, maar heel vaak wordt er niet over nagedacht. Dat doen wij wel. Mensen moeten ook vooruitkomen met wat zij doen voor de wijk. Een beetje geld toestoppen is niet altijd het beste middel, want waar blijft dat als je altijd krap zit? Wij stoppen de verdiensten van de vrijwillige cateraars liever in een pot en kopen van dat geld cursussen in. De vrouwen bepalen zelf wat voor cursus ze willen. Ik ben met een horecaschool een cursus op maat aan het afspreken. Belangrijk is dat daar een diploma aan vast zit om de opgedane kennis te kunnen tonen. Onze maatschappij zit nu eenmaal zo in elkaar dat diplomaÕs belang- op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n woorden a ls daden 200 - 201 rijker gevonden worden dan ervaring en kwaliteiten die in de mens zelf zit. Daarmee hebben ze nog geen baan of een vast inkomen, maar kennis brengt mensen verder. Dat is het idee.Õ Als mensen individueel een grote klus doen, is dat geld ook echt voor hen bestemd. Zoals de drie bewoners die voor het SPR (Sociaal Platform Rotterdam) onderzoek hebben gedaan. Twee van hen, een Nederlandse vrouw en een Afghaanse man, gaan opfris-pianolessen bij de SKVR volgen. Met geld van een speciaal fonds is een piano aangeschaft. Daarop kunnen zij en anderen oefenen. En er komen concerten, dat hoort ook bij de afspraak. Iemand die in je gelooft – Een jaar geleden diende Bien Hofman bij Rotterdam Idee van wethouder Kaya het Kangarooplan in om jonge vrouwen aan het werk te helpen door gebruik te maken van de netwerken in de buurt. ÔOm rond te komen heb je werk nodig en om aan werk te komen heb je een netwerk nodig. Je hebt iemand nodig die begrip heeft voor je situatie, die in je gelooft, die voor jou een steuntje in de rug is en zo nodig een deurtje kan openen. Ik zie dat bij mijn dochter die naar Nieuw Zeeland is verhuisd en zelf heb ik veel aan mijn eerste leidinggevende gehad. Ik wil nu zo iemand voor andere mensen zijn. Ik ben de kangaroo en de dames (en heren) in de wijk zijn het jong. Ze komen iets van je halen, en zodra ze dat hebben, gaan ze zelf weer verder. Neem bijvoorbeeld die Oekraense vrouw, getrouwd met een Nederlandse man. Ze was in haar land gediplomeerd gynaecologe, maar stond hier aan de lopende band. Ze kwam naar ons omdat ze ten einde raad was. Ik ben eerst met haar naar het gezondheidscentrum gegaan. Daar legden ze uit dat ze haar diplomaÕs om moest laten zetten en beoordelen. Dat heeft ze gedaan en daar kwam uit dat ze op de universiteit modules moest volgen om haar Nedelands te verbeteren en haar vaktaal in het Nederlands te leren. De universiteit eiste een stage, maar die kon ze niet krijgen omdat ze de Nederlandse vaktaal niet beheerste. Ze liep dus weer vast. Ze kwam hier terug met een besluit: ze ging een advocaat nemen en een proces tegen de universiteit aanspannen. Dat vond ik heel erg moedig en knap van haar. Want dat is niet leuk hoor. Als je het hard speelt, gaan mensen heel vervelende dingen tegen je zeggen. Ik heb haar op de achtergrond geholpen. ÒJe moet het zelf doen, heb ik tegen haar gezegd, anders wordt dat weer tegen je gebruiktÓ Ze heeft het proces gewonnen. De universiteit moest haar toelaten en vervolgens heeft zij alle ziekenhuizen aangeschreven. Ze doet nu stage en heeft het heel druk. Ik heb haar al weer een tijdje niet gezien, dat is een goed teken.Õ Niet de kortst weg naar werk – Het Kangarooplan is bedoeld voor alle mensen met een professionele toekomstdroom, maar richt zich in de praktijk met name op mensen met een bijstandsuitkering die door de reguliere instanties als ÔkansloosÕ, ofwel Ôfase 4Õ, zijn gelabeld. Het plan is inmiddels geadopteerd door SoZaWe en heet nu project. ÔMaar het is geen re-integratieproject. We gaan hen niet de kortste weg naar werk op leiden, ze krijgen bij ons twee keer een half jaar tijd om stappen te nemen in de richting van hun droom. Voor een Iraakse vrouw, die onlangs door het Generaal Pardon na elf jaar een verblijfstatus heeft gekregen, is dat een eigen schoonheidsalon. Een Antilliaanse vrouw wil een kinderoppascentrale beginnen. Voor anderen ligt een dienstverband meer voor de hand. De Marokkaanse vrouw die nu voor een grote kennissenkring informeel sociaal raadsvrouw is, zou zich kunnen kwalificeren voor een baan bij het Centrum voor Dienstverlening of de SoZaWe. Dan raakt ze wel wat kwijt, de zelfstandigheid van werken, maar ze krijgt er ook wat voor terug: een zelfstandig inkomen. We bekijken samen met ieder afzonderlijk wat ze nodig hebben om hun droom te realiseren, wat ze al in huis hebben, waarop aanvullingen moeten komen (diplomaÕs) waar ze aan ze moeten werken en hoe lang dat gaat duren. Als sommigen hetzelfde nodig hebben, bijvoorbeeld een taalcursus voor gevorderden, dan proberen we dat voor een groepje te organiseren. SoZaWe heeft een medewerker vrijgemaakt voor de begeleiding en er is geld voor cursussen. Als het werkt, gaat men deze aanpak in heel Charlois en later in heel Zuid toepassen.Õ Vrijwilligerswerk in de buurt omzetten in betaalde banen – Het succes van deze aanpak hangt niet alleen af van het doorzettingsvermogen van de 23 deelnemers. Er wordt tegelijkertijd aan vergroting van de werkgelegenheid gewerkt. Bien praat met winkeliers, verzorgingshuizen en scholen over stageplekken en werkplekken. Ze probeert instellingen over te halen om vrijwilligerswerk om te zetten in betaald werk. ÔOp n van de basisscholen doet een Algerijnse moeder al jaren als vrijwilliger de cordinatie van de tussen-de-middag-opvang; tot grote tevredenheid van de school. Binnenkort wordt op deze school een Speel-O-theek opgezet met dure spullen, waarom dan ook niet iets gereserveerd voor de persoon die deze dure spullen beheert. Deze mevrouw is bezig een cursus af te ronden, ze heeft al bewezen goed met mensen van allerlei komaf om te kunnen gaan, ze is een echte netwerker en dus van enorme waarde voor onze wijk. Dit is ÒnieuwÓ werk, net zoals Duimdrop nieuw werk was en daar werden ook banen voor gecreerd. Je kunt niet aan de ene kant roepen dat Pendrecht een ÔachterstandswijkÕ is en aan de andere kant een pijnlijke stilte laten vallen als het om betalen van diezelfde diensten gaat. Het zure is dat diezelfde mevrouw door een re-integratiebureau voor het blok wordt gezet om een baan als koffiekarrijder bij de NS aan te nemen. ÔDan kom je nog eens ergens, werd haar gezegd! Daar word ik boos over, als er zo op de mensen wordt neergekeken! Met het kangarooproject koersen we ook op rondkomen en loskomen van een uitkering. Dat is voor de deelnemers de belangrijkste motivatie om mee te doen. Maar we kijken ook naar hun situatie en we geven hen de tijd en de ondersteuning om hun kwaliteiten te ontdekken en te ontwikkelen. Dat maakt het verschil.Õ Zeven maanden later bereidt de eerste Kangaroogroep van 16 vrouwen en 1 man (en 11 nationaliteiten) de presentatie van hun voortgang op 7 oktober voor. Iedereen volgt bijspijkercursussen Nederlands, twee vrouwen gaan een assessment doen op de hogeschool, een vrouw gaat een opleiding doen voor schoonheidsspecialiste en een ander een tweede vakopleiding voor catering. 202 - 203 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n Een internationale zaak in een internationale straat Yasmin Dafe (36) Yasmin Dafe had als meisje van tien een duidelijke toekomstdroom: ze zou naar Europa gaan en zangeres worden. Ze koos op de highschool de studierichting die het dichtst bij haar professionele ambities lag, literatuur, en vertrok op zeventienjarige leeftijd van Nigeria naar haar oom in Helmond te Nederland. Daar was alles anders: de mensen, het weer, de taal en vooral de stilte. ÔMijn oom ging naar zijn werk, ik zat thuis, wat ga je doen!? Waarom zou je naar buiten toe gaan, je kent toch niemand. Naar school om de taal te leren? Maar blijf ik hier wel? Ik woonde in Nigeria in een grote stad, met altijd veel mensen en drukte om me heen. Helmond is een klein stadje en in die tijd, 1991, woonden daar bijna geen buitenlanders. Ik wist niet hoe ik contact moest maken, ik werd onzeker, ik had heel erg heimwee en ging na zes maanden terug naar mijn familie.Õ Nigeria – Helmond – Nigeria – Rotterdam – Duitsland – Rotterdam-Zuid – Maar Yasmin gaf haar droom niet op en deed een tweede poging. Ze wilde niet meer in Helmond wonen en gelukkig had haar oom nog verre familie in Rotterdam. Ze kon daar logeren en daarna langer blijven. Ze maakte zich nuttig in de huishouding, dat was ze als oudste dochter gewend en haar oom hielp haar financieel. Ze ging vijf dagen per week naar taalles; daar werd naar haar niveau gekeken en met haar nagedacht over een mogelijke toekomst in Nederland. Na anderhalf jaar ontmoette ze haar vriend en weer een half jaar later was ze zwanger. Ze stopte met taallessen, want ze had andere dingen aan haar hoofd. Later ging ze in een kledingzaak werken en omdat het gewenste tweede kind alsmaar niet kwam, ontstond het plan om een eigen winkel te beginnen. Ze volgde een cursus nagelstyling, maakte met hulp van haar vriend en een Nederlandse buurman een ondernemersplan en ging daarmee naar de ondernemerswinkel. ÔGelukkig begrijpen ze hier goed engels. Ze hielpen me met de vertaling en gaven financile adviezen.Õ Met een kleine lening van de staat en wat financile steun van familie begon ze haar nagel-haar-kleding-en-acessoires-winkel aan de Dordtselaan. Toen ze drie maanden open was, bleek ze onverwacht toch weer zwanger te zijn. En omdat de zwangerschap zwaar was, deed ze de winkel aan iemand over. Vervolgens verhuisde het gezin naar het dorp in Duitsland waar haar vriend geboren en getogen is. Hij ging zijn studie afmaken en daarna zouden ze verder zien. Yasmin hield het er drie jaar uit en kwam in 2004 met drie kinderen terug naar Rotterdam Zuid. Dordtselaan: wat kan ik hier toevoegen? – ÔIk vond gelukkig weer een plek in dezelfde buurt, maar ik kan niet stil zitten, ik moet wat doen. Ik ben gaan rondlopen op de Dordtselaan en omgeving. Wat kan ik hier toevoegen? Ik had in Duitsland meegeholpen in een ijssalon van een kennis. Dat was de enige plek waar ik kon socializen en ik vond het leuk werk. Kinderen komen bij jou binnen en gaan blij weg. Hier was geen ijssalon. Er kwam een winkel vrij en ik ben met mijn plan naar het deelgemeentekantoor van Charlois gegaan. Ik wist niet bij wie ik moest zijn, ik heb gewoon bij de balie gevraagd of ik een vergunning nodig had om daar een ijssalon te beginnen.Õ Yasmin werd doorgestuurd naar een ambtenaar die zich met de Dordtselaan als economische kansenzone bezighoudt. De winkeliers van het pand dat ze op het oog had, vroegen een veel te hoge overname, maar het pand daarnaast op het hoekpuntstraatje met de Mijnsherenlaan zou binnenkort ook vrijkomen. ÔHij zei: ÒEr komen hier vaak mensen met een idee binnen. Als je een doorzetter bent, dan zien we je wel weer.ÓÕ Yasmin kwam terug en maakte met begeleiding haar ondernemingsplan af . Ze ging op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n woorden a ls daden 204 - 205 naar ijsles, want ze wilde het ijs zelf maken en richtte haar ijssalon anex lunchroom in. ÔIk richt me niet speciaal op een Afrikaanse klantenkring, dat vind ik geen uitdaging. Dit is een internationale buurt en dit is een internationale zaak.Õ Het eerste bedrijfsjaar is altijd moeilijk en de zomer van 2007 was niet zo fantastisch. ÔFinancieel was het een tegenvaller. Ik heb bij andere ijsondernemers genformeerd en iedereen zei dat dit voor hen een van de slechtste zomers sinds jaren was geweest.Õ Het was dus weinig verdienen en hard werken. De eerste tijd zag ze haar kinderen nauwelijks, hun vader deed de verzorging. ÔIn de eerste drie maanden was de zaak van 8.30 tot 23.00 uur open. Dat moest, want ik was nieuw, mensen moesten mij leren kennen. Als je weet op welke tijden mensen komen, kan je daar de openingstijden op aanpassen. In de wintertijd begin ik om 13.00 uur. In december was er niets te doen, maar februari had mooie zonnige dagen.Õ Kansenzone met bureaucratische obstakels – Yasmin hoopt op nog een hele hoop zon dit jaar, maar zou ook erg geholpen zijn met een warmer ondernemersklimaat in Charlois. ÔIk zou hier heel graag een terras beginnen. Als de mensen die uit de metro komen hier mensen zien zitten, dan krijgen ze ook zin in een ijsje of een kopje koffie. Het trekt klanten en het wordt hier dan mooier en gezelliger. Maar dat mag niet, want men is bang voor overlast. Het heet kansenzone, maar je krijgt geen kans om te bewijzen dat dat goed kan gaan. Hetzelfde geldt voor alcohol. In de ijssalons in het centrum serveert men ijs met likeur. Dat mag ik niet. Ik mag ook geen bier of wijn bij het eten schenken. Dat kost mij allemaal klanten en het gevolg is dat mensen hier op straat staan met blikjes bier. Er zijn hier wel cafÕs, maar mensen kijken toch ook naar de persoon die achter de toonbank staat. Er zijn hier veel buitenlanders en die denken: zij lijkt op mij, daar wil ik zitten. En laat mij maar bewijzen dat ik dat aankan; geef me desnoods een tijdelijke vergunning. Ik snap dat niet. Ze steunen je en lokken je bijna dit gebied in en vervolgens laten ze je vallen. Dit mag niet en dat mag niet. Hier aan de overkant is het deelgemeente Feijenoord, daar mag veel meer. Deelgemeente Charlois wil geen enkel risico lopen, maar aan het eind van de maand komen wel de rekeningen!Õ De passie: een ijssalon waar vrouwen iets extra’s kunnen halen – Ondanks deze zorgen is Yasmin met haar mooi ingerichte eenvrouwszaak voor andere vrouwen een voorbeeld. ÔVrouwen komen aan mij vragen hoe ik het gedaan heb. Er was een vrouw die hier elke dag kwam. Als ik tijd had, praatte ik met haar. Wat vind je leuk om te doen? Vlechten. Waarom begin je daar dan niet mee? Geef me je telefoonnummer, ik ga reclame voor je maken, dat kost je niks. Zij wilde zich tussendoor ook wel aanbieden als oppas. Ze zit nu op de kappersopleiding. Een andere vrouw vertelde dat ze goed koekjes kon bakken. Ik heb haar aangeboden om dat via mijn zaak te verkopen. Ik heb het een paar keer gedaan, maar het liep niet goed. Vaak als ik haar belde was ze ziek, of ze zei dat haar man bezwaar maakte of er was iets anders. Sommige vrouwen moet je echt uit een soort depressieve toestand halen of ze worden gedomineerd door hun man, of allebei. En veel vrouwen worden tegengehouden door de taal. Daardoor durven ze niet of weten ze niet hoe ze moeten beginnen. Sommige mensen moet je een duwtje geven. Het liefst zou ik hier wekelijks bijeenkomsten met vrouwen organiseren. Met elkaar praten over hoe zij zich voelen en over hun ideen en dromen. Met mijn ervaring kan ik voor hen een wegwijzer zijn, maar er zou ook iemand bij moeten zijn die de vragen en ideen noteert, erop terug komt en elke week met n vrouw haar mogelijkheden doorneemt. Bij de een zal het sneller gaan dan bij de ander. Maar zodra het bij de eerste vrouwen lukt, dan is het voor anderen weer een stimulans. Ik heb al gedacht: ik ga een flyer maken en dat bekend maken en kijken wat ervan komt. Een voorwaarde is wel dat vrouwen echt gesteund worden, niet alleen om te beginnen maar ook om het te kunnen volhouden. Anders geef je ze hoop voor niks.Õ Intussen is Yasmin haar droom om zangeres te worden niet vergeten. Ze gaat binnenkort met een vriendin in een studio een tape opnemen. Voor het plezier, en wie weet wat ervan komt... Zeven maanden later is de ijssalon gesloten. Yasmin heeft het restaurant Cazuela op de Dordtselaan overgenomen en omgedoopt in Queen of Africa. ÔDe omzet van de ijssalon bleef ook het tweede jaar te laag. Ik had vaste klanten uit Barendrecht en Noordereiland, maar uit de directe omgeving kwamen te weinig mensen een ijsje eten om financieel rond te komen. De overname van restaurant Cazuela was voor mij een nieuwe kans. Ik was blij dat ik niet meer hoefde te wachten op klanten en weer wat kon gaan doen. Er wonen veel Afrikanen in dit gebied, maar er was nog geen plek waar zij kunnen eten en drinken. Tegelijkertijd is de Dordtselaan geen makkelijke plek om zo iets te beginnen. In de eerste twee weken na de opening waren er klachten over geluidsoverlast. We hebben afgesproken dat we het zachter doen en de deur dichthouden. Vervolgens was er een incident, er wilde iemand naar binnen die we buiten wilden houden. Daarvoor moesten we de politie bellen en dat leidde weer tot het verzoek om vrijwillig twee weken dicht te gaan. Toen de sluiting door de politie verlengd werd, ben ik met de deelgemeente gaan overleggen over voortzetting van de zaak. Daarbij ging het onder andere over de vraag of een restaurant waar ook gedanst wordt wel een restaurant is. Ik vind het moeilijk om in dit soort hokjes te denken, dat is misschien ook een cultuurverschil, maar ik wilde er samen uitkomen, want we hebben tenslotte een gezamenlijk belang, namelijk dit gebied aantrekkelijker maken.Õ Yasmine heeft deze sluitingsperiode van ruim twee maanden vermoedelijk financieel niet overleefd. Juni 2009 is de zaak opnieuw dicht. In haar oude ijssalon werd in december 2008 ÔLa SenegalaiseÕ geopend, een eethuis/cateringbedrijf van een leeftijd/ landgenote. Juni 2009 was deze zaak Ôwegens interne verbouwingÕ dicht. Bij haar eerste zaak, de Afrikaanse winkel, zijn de rolluiken ook altijd gesloten. 206 - 207 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n *%+Æ;@J:FLIJ$ JKI8K<>@J:?< MFFIQ<KK<E IFKK<I;8DM8BD8EJK8;&I<J<8I:? Na het uitspreken van de stadslezing in mei 2004 is het concept Rotterdam Vakmanstad/Skillcity op verzoek van werkgroepen, organisaties, instituten en bedrijven – variërend van wijkbewonersgroepen en universiteiten tot de RABO bank en het college van B&W – in z’n verschillende stadia en dimensies gepresenteerd. In de loop van de vijf jaar die inmiddels na de Rotterdam lezing en de formulering van het basisconcept Vakmanstad voor de koepelorganisatie van woningcorporaties in Rotterdam verstreken zijn, is het als analytisch gereedschap verder ontwikkeld en scherper toegesneden op de grootstedelijke problematiek. Door Rotterdamse problemen vanuit de RVS netwerk/traject/ knoop-visie te belichten boden zich andere aanknopingspunten voor beleid aan. Jeugdproblematiek en ondernemerschap vormden aanvankelijk de uitgangspunten van de integrale aanpak. Echter, door de strategie vanuit tactische interactievelden te heroriënteren kon deze op meerdere vlakken worden geoperationaliseerd. De meest voor de hand liggende en voor RVS meest omvattende coalities zijn die op het terrein van de duurzaamheidsproblematiek. Op de Erasmus Universiteit zijn contacten gelegd met het Dutch Research Institute for Transition (DRIFT) om tot verdere samenwerking te komen. Door de samenwerking met de deelgemeente IJsselmonde en dienst SoZaWe is in de loop van 2009 zorg als onderdeel van de strategie in beeld gekomen. In presentaties, lezingen, seminars en workshops is RVS door mij in verschillende gremia onder de aandacht gebracht. Daarnaast wordt RVS/Research regelmatig gevraagd te adviseren, te reflecteren op projecten en aan plannen van aanpak en visierapporten mee te werken. 3.4.1 - Coalities en coproducties A – Vakmanstad/Research Zowel in de gesprekken met beleidsmakers van Pact op Zuid in 2007 als uit de kritische reacties van derden blijkt steeds dat er slechts in het hoofd van inhoudelijk goed ingevoerde medewerkers een inzicht in de groeiende samenhang van projecten bestaat. De iets te vaak geuite kritiek dat ‘er niets nieuws door het Pact wordt toegevoegd’ moet het hoofd geboden worden. RVS stelt in maart 2007 aan het beleidsteam van Pact op Zuid voor om de gelaagde en gefaseerde complexiteit van de gerealiseerde en nog te realiseren interventies per jaar helder in kaart te brengen., De pijlerstructuur staat daarbij nog voorop. RVS maakt een ontwerp dat samen met de pijlerhouders met data wordt opgetuigd en met Gemeentewerken wordt vormgegeven. Het eerste resultaat wordt in oktober 2008 in het jaarbericht opgenomen. In 2009 wordt dit herhaald en uit- op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n woorden a ls daden 208 - 209 – Mapping Pact op Zuid Kaart 2008 (Pa c t o p Zuid, Henk Oo s t erling, Ge me ent ewer ken) 210 - 211 woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n Kaart 2009 (Pa c t o p Zuid, Henk Oo s t erling, Ans St o lk, Ge me ent ewer ken) "( woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n gebreid. Ans Stolk werkt als researcher mee. Deze kaart wordt op 4 maart 2009 op de werkconferentie ‘Aandacht voor de Jeugd op Zuid’, voorafgaand aan mijn korte voordracht ‘Woorden als daden’, in de conferentiezaal van het Feyenoordstadion gepresenteerd. B - Vakmanstad/Mobiliteit Duurzaamheid en mobiliteit zijn cruciale concepten voor Rotterdam Vakmanstad/Skillcity. (ZIE 1.1 ) Om mobiliteit op een andere leest te schoeien is niet alleen een andere mentaliteit nodig, maar ook een andere zienswijze en vooral andere praktijken, kortom, een ander discours. In verschillende gremia en podia heb ik in een kritiek op onze overtrokken automobiliteit het concept ‘co-mobiliteit’of commobiliteit geïntroduceerd. (ZIE 5.2) RVS heeft in maart 2008 op verzoek van de lector Stedelijke Infrastructuur & Mobiliteit aan de Hogeschool Rotterdam Marc Verheijen samen met Martijn Schutte van het Kenniscentrum TransUrban gesproken over een nieuw mobiliteitsondernemerschap. Dit idee is opgekomen vanuit een door hen in samenwerking met de afdeling Verkeer&Vervoer van dS+V opgestart onderzoek onder de werktitel ‘bemobi’ (be mobile!). Bemobi stoelt op twee pijlers: ondernemerskansen en werkgelegenheid voor laag opgeleiden, het creëren van een mobiliteitsaanbod in de leemte tussen openbaar vervoer en privé auto. Duurzaamheid is hierbij een eerste vereist. Een meer creatieve omgang met collectieve vormen van reizen vanuit de private sector biedt kansen voor een meer gedifferentieerde mobiliteit. Hier is op wijkniveau veel vraag naar. Creatief en individueel ondernemerschap kan zelfs werkgelegenheid voor laagopgeleiden opleveren en zo voor Rotterdammers meer emancipatie- en participatiemogelijkheden creëren. Samen met RVS wordt over een mogelijke koppeling tussen de mobiliteitsmarkt en vakmanstad gesproken. In een later stadium is met Dennis Kaspori concreet aan de slag gegaan vanuit een door hem eerder opgestart scooterproject, maar nu gekoppeld aan de activiteiten op het Afrikaanderplein. Dit project – Freewheelers – is al eerder in het gebouw van de Raad van Arbeid in Rotterdam Centrum ontwikkeld. ÆIXX[mffi[\8iY\`[Æ=i\\n_\\c\ij Oorspronke li jk voorst e l – In het voormalige pand van de Raad voor de Arbeid zullen 7 kleine woonwerkeenheden gebouwd worden, speciaal bestemd voor jongeren die trachten vanuit hun vakgerichte opleiding te komen tot een vorm van gespecialiseerd en op vakmanschap gericht ondernemerschap. De koppeling van deze woon-werk eenheden met een collectieve ruimte biedt mogelijkheden tot samenwerking, het delen van kennis en netwerken en het gemeenschappelijk ontwikkelen van nieuwe producten. Kortom, deze plek heeft alle mogelijkheden om zich te ontwikkelen tot een broedplaats voor cultureel 212 - 213 ondernemerschap (incubator). Dit sluit volledig aan bij de gedachte van het Freehouse/Vakmanstad project. Oorspronkelijk was het Freehouse of het Freies Haus een plek waar nieuwkomers een afzonderlijke plek in de stad kregen waar zij zich, onder bijzondere voorwaarden, een plek konden verwerven in de economie van de stad. Tegelij- kertijd konden zij op deze manier een bijdrage leveren aan de stad door deze te verrijken met nieuwe diensten en producten. Freehouse kan in feite gezien worden als een sociaal-culturele variant van een Business Improvement District. Ook in Rotterdam hebben we te maken met een groep kwetsbare nieuwkomers. Deze groep kan veel baat hebben bij deze vorm van samenwerking en ondersteuning. Tegelijkertijd zouden zij hierdoor een bijdrage kunnen leveren aan de stad. Hierover zouden concreet afspraken gemaakt moeten worden over de manier waarop de ontwikkelingen in het Freehouse effect kunnen hebben op de wijk. Om de samenwerking te stimuleren zal gezocht moeten worden naar een gemeenschappelijke bezigheid. Hierbij is het interessant om te kijken of er reeds een bepaalde vorm van bedrijvigheid in de omgeving aanwezig is waarop aangesloten zou kunnen worden. Wij stellen voor om de werkzaamheden te concentreren rondom de fiets. De omgeving lijkt hiertoe allerlei mogelijkheden aan te reiken. Aan de Walenburgerweg is reeds een fietsenzaak gevestigd. Ook iets verder weg (Bergweg en Noordsingel) zitten twee gerenommeerde fietszaken. Daarnaast ligt het pand dichtbij het centraal station, een plek die veel mensen dagelijks per fiets bereiken. Verder heeft Rotterdam een aantal bijzondere initiatieven ontwikkeld die gerelateerd zijn aan de fiets. Denk aan Werkmij Fietsenwerkplaats, Studio Hergebruik aan de Coolsingel waar producten ontwikkeld worden met oude fietsonderdelen, de Fietskoeriers en de ontwerper Zijlstra ID van de inmiddels alom bekende fietsenstallingen en de ontwerper HolyCow Store van unieke fietsen. Als het onderwerp iets breder getrokken wordt kunnen zelfs de steptochten door de stad meegerekend worden. Kortom, deze gegevens zouden kunnen leiden tot een plek waar allerlei bedrijvigheid rondom de fiets kan worden ontwikkeld. Een nadrukkelijk aspect van Freehouse is echter dat deze plek ook een bijdrage moet leveren aan de stad. In ruil voor een wederdienst (financiële compensatie, advies, etc.) zouden de ondernemers hieraan een bijdrage kunnen leveren. De specifieke vorm van deze bijdrage zou met hen gezamenlijk ontwikkeld moeten worden maar de mogelijkheden zijn legio: de ontwikkeling van een soort witte fietsenplan, een project rondom afgedankte fietsen in de wijk, een dikke bandenrace op autoloze zondag, etc. Freehouse committeert zich aan het werven van een groep jonge ondernemers die aansluit bij het geschetste profiel. Dit betekent dat gezocht zal worden naar een aantal jonge ondernemers dat geïnterresseerd is om in het pand te wonen en te werken en bovendien bereid is aan een gemeenschappelijk project te werken. In samenwerking met hen en externe partners en deskundigen (denk hierbij bijvoorbeeld aan voornoemde initiatieven in Rotterdam) wordt gewerkt aan een gemeenschappelijk programma dat kan leiden tot nieuwe producten en/of diensten. Deze producten en/of diensten dienen als showcase voor het vakmanschap van de ondernemers en zullen betekenis hebben voor de wijk. Dit project zal samen met de ondernemers ontwikkeld worden. Maar om een voorbeeld te geven kan gedacht worden aan de ontwikkeling en het opzetten van een ‘witte fietsen plan.’ Oude afgedankte fietsen die overal in de stad aanwezig zijn zouden kunnen worden opgehaald en in samenwerking met scholie- woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n ren van het Zadkine of Albeda College worden opgeknapt. Vervolgens zouden deze fietsen, onder bepaalde voorwaarden, aan de bewoners ter beschikking gesteld kunnen worden. Freehouse zal een jaar lang bij dit project betrokken blijven als mede-initiator en katalysator van het gemeenschappelijke programma. Door middel van bijeenkomsten, workshops, lezingen e.d. zal toegewerkt worden naar de realisatie van een gemeenschappelijk project. Na afloop van dit jaar moet dit leiden tot een of meerdere concrete producten en/of diensten die aan de stad getoond kunnen worden. St and v an zaken me i 2009 – Na het succesvol werven van de ondernemers en de start van het project in september 2008 zijn we nu 7 maanden verder. Hierbij een overzicht van de huidige stand van zaken. D e e lne m e r s – Oorspronkelijk zijn we van start gegaan met 15 deelnemers. Inmiddels zijn er twee deelnemers afgehaakt. Voor beide geldt dat ze op zoek zijn naar andere woonruimte en daarom niet meer in het project investeren. Daarnaast hebben twee reguliere bewoners van het pand zich bij het project aangesloten. Beide wonen in een zijgang op de begane grond maar zaten in het deel dat niet tot Freewheelers behoorde. Ze hoorden van dit project en wilden graag meedoen. Uiteindelijk is gekozen voor een structuur van wekelijkse bijeenkomsten op maandagavond. Elke twee weken vindt er een formeel overleg plaats. Dit kan zijn in de vorm van een brainstorm of een werkbespreking voor de uitvoering van een project. De tussenliggende weken is er een informele bijeenkomst in de hal. D o e l e n – Met dit project willen Vestia en Freehouse een tweetal doelen bereiken. Dit zijn het ontwikkelen en welslagen van een CID (cultural improvement district) en het op weg helpen van de ondernemers zodat ze zelfstandig verder kunnen. Dit willen we bereiken door ervoor te zorgen dat deze plek een bijdrage kan leveren aan de stad (bijvoorbeeld Bemobi), samenwerking met andere organisaties in de stad (bijvoorbeeld De Camping) en samenwerking met elkaar tot stand te brengen (bijvoorbeeld etentje, BAFF en spontane initiatieven). The ma – Freehouse heeft voor het thema fiets gekozen om enigzins richting te geven aan de selectie van de deelnemers en een gemeenschappelijke noemer te vinden waaronder gewerkt kon worden. De keuze voor de fiets is voortgekomen uit het idee dat het een alledaags object is waar eigenlijk iedereen wel iets mee heeft. Vanuit dit onderwerp is ook de naam van het project, Freewheelers, voortgekomen. Het begrip refereert niet alleen aan de fiets maar ook aan het proces van experiment, innovatie en nieuwe ideeën ontwikkelen. Al snel bleken de ideeën die er leefden bij de deelnemers lang niet allemaal te maken te hebben met fietsen. Uiteindelijk is in het begrip mobiliteit een gemeenschappelijke noemer gevonden. 214 - 215 C o a l i t i e – Inmiddels is Freewheelers ruim een half jaar onderweg en heeft een aantal concrete projecten en evenementen opgeleverd. Om het hele proces te structureren is uiteindelijk gekozen voor drie onderdelen waar aan gewerkt wordt. Het project, zoals in het concrete projectvoorstel van Vestia genoemd, is uiteindelijk uitgemond in meerdere projecten. Dit heeft verschillende oorzaken, waarvan één hiervoor al is beschreven, namelijk dat het thema fiets niet voor iedereen interessant bleek. De diversiteit van de groep en met name de diversiteit op het gebied van expertise maakte het moeilijk, zo niet onmogelijk om ze allemaal voor één project enthousiast te krijgen en dat is de tweede reden. Een derde reden is bijkomstig, namelijk dat het gewenste effect door kleinere projecten makkelijker te bereiken is dan door één groot project. Er ontstaan meerdere samenwerkingsverbanden op meerdere plekken in Rotterdam, waardoor de bekendheid van het pand en de Freewheelers groter wordt. Dr i e t r a j ect en 1. Ac t ivit e it en – Het eerste traject bestaat uit activiteiten die bij voorkeur door de deelnemers bedacht zijn en door hen worden vormgegeven, maar door Freehouse georganiseerd. Het zijn evenementen die de grote hal op de begane grond gebruiken als ontmoetingsplek. De activiteiten moeten Freewheelers onder een groter publiek onder de aandacht brengen. Met deze evenementen hopen we Freewheelers als plek op de kaart (van Rotterdam) te zetten. We zijn met deze projecten klein gestart en willen deze steeds verder uitbreiden. Langzaam wordt de groep die wordt uitgenodigd uitgebreid. De eerste acti- viteit was een etentje voor alle bewoners van het pand. In de entreehal is een grote tafel gemaakt waar gezamenlijk werd gegeten. De tweede activiteit was het Blijdorp Alternatief Film Festival BAFF, dat was gericht op de achterban van de deelnemers en de bewoners van de Provenierswijk en Blijdorp. Dit was een festival in de centrale hal van het pand. Hier werden in plaats van films, filmgerelateerde acts en performances getoond. Met dit project is voornamelijk de samenwerking tussen de deelnemers gezocht. Een voorbeeld is het ‘tomaten-gooi-spel’ dat door een aantal Freewheelers is ontwikkeld voor de Wii-spelcomputer. Met behulp van de Wii konden tomaten gegooid worden naar de gezichten van de Freewheelers, bekende Rotterdammers en game-helden. Het project was een samenwerking tussen een programmeur, twee animatoren, een fotograaf en een geluidstechnicus. Verder hebben een danser en een media-artiest een clip opgenomen, heeft een zanger gezongen op door een medebewoner gecomponeerde muziek en heeft een gastperformer een video-drum-act laten zien. Het festival trok circa 250 bezoekers die voornamelijk bestonden uit de achterban van de deelnemers en wijkbewoners die zeer geïnteresseerd waren in het pand, maar ook naar wat er zich afspeelt. Met het aanbod, de acts en de communicatie naar buiten toe (de flyer) hebben de deelnemers zich goed kunnen profileren en weten inmiddels veel wijkbewoners wie hier in het pand zitten en wat er gebeurt. Zowel deelnemers als gasten waren zeer enthousiast over deze avond. De derde activiteit is inmiddels in ontwikkeling. De exacte opzet is op dit moment nog niet duidelijk. Het doel is in ieder geval om ditmaal leden van andere culturele verzamelpanden uit te nodigen in de hoop dat op die manier ook de contacten met deze plekken verder verstevigd worden. We hopen hiermee een aanzet te geven tot de vorming van een netwerk van culturele verzamelpanden in Rotterdam. De Freewheelers geven hiertoe de aanzet. woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n O nd e r z o e k – Ter ondersteuning van het opzetten van dit netwerk voeren wij op dit moment een onderzoek uit naar alle culturele verzamelpanden in Rotterdam. We willen graag een aantal objectieve gegevens verzamelen betreffende aantal, grootte en ligging. Maar daarnaast zijn we vooral geïnteresseerd in de wijze waarop deze plekken de onderlinge samenwerking stimuleren. Wij zijn met name geïnteresseerd in vragen zoals: Treden zij als collectief naar buiten? Hebben zij centrale ontmoetingsplekken in het pand? Organiseren zij collectieve momenten? 2. Pr o j e c t en – Het tweede traject zijn de ‘Freewheeler-projecten’. Deze zijn bedacht en/of vormgegeven én, in tegenstelling tot de maandelijkse projecten, uitgevoerd door de deelnemers zelf. Momenteel wordt er door verschillende Freewheelers gewerkt aan de volgende projecten: B e m o b i – Dit is de afkorting voor be mobile. Het is een onderzoeksproject van de Hogeschool Rotterdam naar kleinschalige mobiliteitsdiensten; een verzameling voor alle kleinschalige vervoersconcepten die niet onder het regulier OV- of taxivervoer vallen en die mensen vraagafhankelijk individueel of in kleine groepjes over korte afstanden vervoeren (tot +/- 5 kilometer). Dit kan met een keur aan voertuigen gebeuren, van fietstaxi’s tot en met minibusjes. Vanuit Freewheelers wordt momenteel gewerkt aan een stedenbouwkundige analyse van Rotterdam om te zoeken naar de mogelijkheden en kansen van dergelijke mobiliteitsdiensten. Daarnaast wordt er gewerkt aan de ontwikkeling van een concreet prototype. Dat prototype zal binnen een ander Freehouseproject (een samenwerking met twee scooterzaken in de Afrikaanderwijk) gerealiseerd en geëxploiteerd worden. N o x L udus – Nox Ludus is een idee voor een tijdelijke gemeenschap. In analogie met het Burning Man festival in de Verenigde Staten is een idee ontwikkeld voor een evenement waarbij gedurende een week verschillende cultuurmakers en andere geïnteresseerden hun eigen woonomgeving maken. Zij wonen en werken gedurende een week op een tijdelijke plek en ontwikkelen daar gezamenlijk een aantal installaties en performances. Het project is wellicht nog het beste te vergelijken met de De Parade, alleen wordt alles ter plekke gerealiseerd door de deelnemers zelf. Er wordt momenteel met Camping Rotterdam gesproken over een mogelijke samenwerking. Fr e ewhe e l e r – Een door deelnemers ontworpen fietsmerk dat de naam van het project gaat dragen. Het moet een basic stadsfiets worden voor de jonge, hippe stedeling met een krappe beurs. Bij de Freewheeler worden alle “overbodige” onderdelen weggelaten zodat de kosten laag gehouden kunnen worden en schade beperkt blijft in het stedelijke gebruik. Momenteel wordt gewerkt aan de ontwikkeling van drie prototypes. 216 - 217 3. Co pr o duc t ie s – Naast de twee door ons georganiseerde trajecten is er spontaan nog een traject ontstaan. Dat bestaat uit projecten waar wij niet direct bij betrokken zijn. Het zijn projecten die door bewoners zelf geïnitieerd zijn en waarbij ze zelf de onderlinge samenwerking opzoeken. Bij deze projecten treden wij alleen faciliterend op. Zo hebben we één van deze projecten, een animatie-estafette waarbij verschillende animatoren werken aan een gemeenschappelijke tekenfilm, geholpen bij het aanvragen van een subsidie bij het Fonds BKVB in Amsterdam. Deze subsidie is inmiddels toegekend en daarnaast zijn zij nu in gesprek met de Museumnacht voor vertoning. Toe komst – De komende periode ligt de nadruk vooral op het begeleiden van de lopende projecten. Een aantal projecten zullen zeker niet voor september 2009 gereed zijn. Wij willen elk van deze projecten begeleiden tot het punt waarop zij zelf verder kunnen. Daarnaast zijn wij momenteel bezig met het formeren van een kleine groep die als een soort ‘activiteitencommissie’ voor de continuering van de Freehouse-evenementen wil zorgdragen zodat er ook in de toekomst evenementen worden georganiseerd die het Raad van de Arbeid pand en het Freewheelers project onder de aandacht blijven brengen in Rotterdam. Conclusi e – Ondanks dat er incidenteel spontane samenwerking ontstaat, is het nog te vroeg om het stokje aan de deelnemers over te dragen. Dit omdat sommige projecten langer duren dan de looptijd van het project Freewheelers en omdat het groepje opvolgers nog niet gevormd is. Duidelijk is dat hiervoor meer tijd nodig is dan de periode die voor dit project uitgetrokken is. Dat heeft te maken met de fase waarin de groep op dit moment verkeert en de drukke agenda van de meeste Freewheelers. Wij gaan er van uit dat het project al met al een half jaar langer in beslag zal nemen dan het oorspronkelijk geplande jaar. C - Vakmanstad/Zorg – Pilot WMO IJsselmonde: Welzijn of niet zijn, dat is de vraag (De e lg e me ent e, AEF, Henk Oo s t erling) Op verzoek van deelgemeente portefeuillehouder Bram van Hemmen heeft RVS meegelezen met en geadviseerd bij het ontwerp van de WMO pilot die IJsselmonde het komende jaar uitrolt. De inbreng van RVS ligt met name op het vlak van het netwerkdenken. Welzijn tekent zich in de analyse van het rapport af tegen de inbedding in netwerken, tot het vermogen om relaties te leggen en te kunnen onderhouden. Wil de omslag van aanbodsgerichte zorg naar vraaggerichte zorg effectief zijn dan wordt van zowel de hulpverlener als van de hulpvrager een andere houding verwacht. In een aantal sessies die samen met managementconsultants van Andersson Elffers Felix (AEF) zijn verzorgd is deze visie aan de frontline werkers in werkvormen inzichtelijk gemaakt. Van rolla tor na ar re l a t i e – Onder de titel ‘Van rollator naar relatie’ is vervolgens in opdracht van de dienst SoZaWe op een tweetal bijeenkomsten met welzijns-, vrijwilligers- en mantelzorgorganisaties in de eerste helft van 2008 deze zorgvisie gepresenteerd aan een groter publiek. woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n 3.4.2 - Presentaties, lezingen en workshops 2004-2009 2009 OPZET VAKMANSTAD/ZORG EN PRESENTATIE RVS ALS URBAN DESIGN 24 r 8 – lezing en workshop “Wat betekent kunst en cultuur in Rotterdam Skillcity?”, Summerschool SKVR, Rotterdam 11 r 6 – lezing Social design: Rotterdam Skillcity’’, Rietveld Academie/ Sandberg Instituut, Amsterdam 7 r 6 – moderatie debat ‘De Markt van Morgen’, Rotterdam Vakmanstad/ Freehouse, Afrikaandermarkt, Rotterdam 4 r 6 – lezing ‘Van rollator naar relatie’, Rotterdam Vakmanstad/Zorg, AWBZ/ WMO en mantelzorg/vrijwilligerswerk, SoZaWE, afd. Strategie en beleid, met wethouder Jantien Kriens, Rotterdam. 15 r 5 – bijdrage Talkshow ‘Geweldig Charlois’, korte films van (V)MBO leer- lingen over geweld, Theater Zuidplein, Rotterdam 17 r 4 – lezing ‘Gezellig, hè? Ambachtseconomie en vakmanschap’, HBA, ‘Week van het Ambacht’, Wilhelminapier, Rotterdam 9 r 4 – lezing ‘Van rollator naar relatie’ Rotterdam RVS/Zorg, AWBZ/WMO en welzijnswerk, SoZaWe afd. Strategie en beleid, met wethouder Jantien Kriens, Rotterdam 8 r 4 – ‘Brede school VO en het Jeugdkansenzonebeleid’, bijeenkomst St. De Meeuw, Wielewaal, Charlois, Rotterdam 1 r 4 – lezing ‘Dasein als design. Of: moet design de wereld redden?’, jaar- lezing Premsela Stichting, Koninklijk Instituut voor de Tropen, Amsterdam 17 r 3 – lezing ‘Skillcity’ voor Utrecht Manifest – ‘Hoograven Invites You’, met Alfredo Brillembourg en Hubert Klumpner, Utrecht 10 r 3 – debat ‘Confetti gaat globoloco. Afrika vs. Afrikaanderwijk’, Confetti, RRKC, De Unie, Rotterdam 4 r 3 – presentatie ‘Woorden als daden’ en presentatie Pact op Zuid Kaart 2009 tijdens werkconferentie Aandacht voor de Jeugd op Zuid ‘Van legenda naar agenda’, De Kuip Feyenoord, Rotterdam 4 r 3 – lezing ‘Rotterdam RVS/Skillcity’, Masteropleiding City Development, EUR, Rotterdam 3 r 3 – lezing ‘Vakmanstad en stedelijke vernieuwing’, voor kenniskring Urban Management & Area, HRO, Rotterdam 23 r 2 – lezing ‘Geestdrift en de stad’, Wetenschapscafé, EUR, DikT, Rotterdam 14 r 2 – lezing ‘Vakmanstad en Nieuw Cultureel Burgerschap’, Interart, Zaal de Unie, Rotterdam 12 r 2 – voorzitter debat ‘Artistiek panel‘, Villa Zebra, Feijenoord, Rotterdam 218 - 219 14 r 1 – gastcollege ‘Jongerenwerk en buitenruimte’, INHOLLAND, Rotterdam 13 r 1 – presentatie ‘Het verhaal van de stad’, NSOB, Den Haag 13 r 1 – workshop “Wel zijn of niet zijn. Dat is de vraag”, met frontoffice- teamWMO pilot IJsselmonde, i.sm. AEF en dgm. IJsselmonde, Rockanje 2008 UITWERKING SOCIAAL-CULTURELE EN ECO-SOCIALE DIMENSIES 18 r 12 – interview/debat ‘Interculturaliteit en Vakmanstad ’ voor docenten- opleiding Willem de Kooning Academie, Het Gemaal, Rotterdam 16 r 12 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Zorg’, out of the Box bijeenkomst inrichting Zorgboulevard Maasstadziekenhuis, Estrade/Vestia, Rotterdam 1 r 12 – masterclass ‘Skillcity en het buurtwerk’ Opzoomer Academie, Albedacollege, Rotterdam 21 r 11/11 r 12 – Sessie advies groep rapportage ‘Identiteit en Burgerschap’, Tariq Ramadan, Rotterdam 21 r 11 – presentatie ‘Hoe rendeert sociaal kapitaal?’ tijdens plenaire werk- bijeenkomst ‘Pact op Zuid, De Zuiderlingen’, Katendrecht, Rotterdam 12 r 11/9 r 12 – lezing ‘Veiligheid en grootstedelijke leefbaarheid’, leergang BRIM ‘Kennis van Rotterdam – een spiegel van de stad’, NSOB, Rotterdam 4 r 11 – dankwoord ‘Woorden als daden’ bij uitreiking Laurenspenning door burgemeester Ivo Opstelten, Laurenskerk, Rotterdam 22 r 10 – presentatie ‘Jong op Zuid’, installatie van de Jeugdraad Feijenoord, Feijenoord, deelgemeentekanoor, Rotterdam 7 r 10 – lezing ‘Skillcity and Philosophy’, Radboud Universiteit, afd. Human Geography, Nijmegen. 2 r 10 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’, deelgemeenteraad- commissie IJsselmonde met Bram van Hemmen, IJsselmonde, Rotterdam 30 r 9 – lezing ‘Vakmanstad/Skillcity opbouwen’, studiedag Opbouwwerk en herstructurering, SONOR, Noorden, Rotterdam 27 r 9 – concept, presentatie en mede-organisatie Freerun Clinic ‘Tags, Tracks & traces’, voor Kijk op Zuid, Motorstraat, Rotterdam 21 r 9 – lezing en debat ‘Eco 3’ tijdens Seeds of Change, met Jan Rotmans, Chantal Gill’ard, Ruud Lubbers, Cinerama, Rotterdam 18 r 6 – presentatie ‘Sportcultuur op Zuid’, spin-off Stadionpark, Feijenoord stadion, Rotterdam 16 r 9 – 1e presentatie sportcultuurnota Pact op Zuid, samen met Ans Stolk, Sportseminar Zuid, Larenkamp, Rotterdam 4 r 9 – presentatie/interview ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’ voor ‘Het Inspi- rerend vermogen van Rotterdam’, PWC/De Slinger, Arminiuskerk, Rotterdam 3 r 9 – presentatie/commentaar ‘Visie Kop van Feijenoord’, met Riek Bakker en Arnold Reijndorp, Villa Zebra, Rotterdam 18 r 6 – presentatie ‘Sportcultuur op Zuid’, spin-off Stadionpark, Feijenoord stadion, Rotterdam 21 r 5 – presentatie en debat ‘Rotterdam Vakmanstad. Kunnen we het maken? Nou en of!’ in ‘De stad als laboratorium’, i.s.m. NRC Handelsblad en RRKC, o.l.v. Bert van Meggelen, Hogeschool InHolland, Rotterdam 23 r 4 – concept, co-coördinatie en presentatie, met Ans Stolk, op Manifes- ta tie De Slinger Rotterdam, Beursvloer + debat Maatschappelijke stages, Thema ‘Vakmanstad/Skillcity’ ism PWC, ING en AD/RD, Arminiuskerk, Rotterdam woorden a ls daden op e r a t ion e l e ont w i k k e l ings t r a j e c t e n 22 r 4 – coreferaat ‘Hart van Zuid’, cultuurpijler Pact op Zuid, Theater Zuid- plein, Rotterdam 15 r 4 – keylecture ‘De gezonde stad. Van Zorg naar Interesse’ voor GGD Rotterdam, managementretraite ‘Van Buiten naar Binnen’, Zwijndrecht 12 r 4 – keylecture ‘Talk of the Town’, opening van de Maand van de Filosofie, thema De Stad, Universiteit van Tilburg, coreferenten Paul Frissen, Ad Verbrugge en Eric Bolle. Raadszaal Stadhuis, Tilburg 9 r 4 – gastcollege ‘Bouwen: van stenen stapelen tot produceren van relaties’, voor vernieuwde wetenschapsleerlijn TU Delft, afd. Bouwkunde, Delft 4 r 4 – lezing ‘Skillcity: een grootstedelijke reflectie. Of: Had maar een vak geleerd!’, Maand van de Filosofie, Boekhandel Donner, Rotterdam 4 r 3 – gastcollege ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’, Masteropleiding City Development, Erasmus Universiteit, Rotterdam 4 r 3 – presentatie Integrale gebiedsontwikkeling Kop van Zuid In Expert meeting ‘Geaarde stad’, Concire, Restaurant Obba, Rotterdam 28 r 2 – deelname Dialoogavond met jongeren en ouderen in kader van Kosmopolis Rotterdam, o.l.v. Theo Cornelissen, Kruiskade, Rotterdam 7 r 2/3 r 4 – coreferaat Stadionpark Gebiedsontwikkeling: Spin off voor onder- wijs op Zuid voor Pact op Zuid, Feijenoordstadion, Rotterdam 20 r 1 – interview ‘Rotterdam Vakmanstad /Fysieke Integriteit ’, BOS Radio 5 2007 TOETSING STRATEGISCH CONCEPT EN INTRODUCTIE OP BELEIDSNIVEAU 14 r 12 – ‘Ruimte voor jongeren’, concept, mede-organisatie en presentatie, Jongerengroepen op Zuid in opdracht van Kijk op Zuid, Van Zetten fabriek, Rotterdam 26 r 11 – lezing ‘Het nieuwe woninkrijk. Over collectieve ruimte’, Studiedag Privaat initiatief voor publieke ruimte, Van der Leeuwkring, NAi, Rotterdam 21 r 11 – slotdebat ‘Onderzoek 2006-2008. Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’, i.s.m. AIR en Dennis Kaspori, Jeanne van Heeswijk, met Godfried Engbersen, Lucas Meijs, Wim Pak, Hans Elemans, Zaal De Unie, Rotterdam 7 r 11 – lezing ‘Hoe breed kan een school zich maken?’, inleiding bij opening tentoonstelling MFA, ‘Breed, breder, breedst. Brede scholen in Nederland’, Nationaal Onderwijsmuseum, Rotterdam 5 r 11 – lezing en debat ‘Vitale verbindingen: een betrokken buurt, een veilige buurt?’, De Rode Hoed, met Leo Wilde (commissaris van Politie AmsterdamAmstelland en programmamanager `DIVERS Samenleven en Samenwerken`), Amsterdam 20 r 9 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’ tijdens congres ‘Wijk- gericht werken’, NBC De Blokhoeve Nieuwegein, Utrecht 220 - 221 14 r 9 – presentatie Rotterdam Vakmanstad/Skillcity op de Partijdag van de PVDA Rotterdam. Coreferenten Dagmar Oudshoorn en Margriet Drijver, Rotterdam 7 r 9 – publieke lezing ‘De ecosofische turn. Eco 3: fysieke, sociale en mentale ecologie’, Openingsmanifest De Buitenkansel, met Ivo Opstelten, Arminius- kerk, Rotterdam 13 r 5 – jury Indesem Ontwerpen Rotterdamse wijken MFA, TU Delft 12 r 5 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’ bij Münchhaussengroep, wethouders Kriens, Schrijer, Geluk, directeuren Woonbron, SoZaWe, Roteb, Bouwmanhuis, JOS en Pieter Winsemus, Solo, Afrikaanderwijk, Rotterdam 7 r 5 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad ’, voor deelgemeenteraad Feijenoord, Maashaven, Rotterdam 7 r 2 – presentatie en debat ‘Pompen en verzuipen! Tweegesprek over eco- politiek’ met Jeroen Timmermans, Filosofisch café, Arminiuskerk, Rotterdam 26 r 1 – presentatie, ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’, conferentie Gebieds- gericht werken Pact op Zuid, voor College van B & W Rotterdam, Art Hotel, Rotterdam 18 r 1 – presentatie ‘Wetenschap en stadsontwikkeling in Rotterdam’ workshop voor Leiderschapsprogramma, team Gemeente Rotterdam, Tias Nimbas Business School,Tilburg 2006 ORIËNTATIE GEBIEDSONTWIKKELING FYSIEK 6 r 12 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad ’ in ArchitectuurCases. Rotterdam Vakmanstad/Fysieke Integriteit : ‘Wie bouwt de stad op?’, met Jan Rath en Ko Blok, Zaal De Unie, Rotterdam 18 r 12 – presentatie ‘Wat heet fysiek? ‘ in De Fierte van Bloemhof en Hillesluis, voor WBR, Breepleinkerk, Rotterdam 18 r 12 – presentatie ‘Nieuwe collectiviteiten’ voor Van der Leeuwkring, ism. AIR, Rotterdam 13 r 11 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad ’ masterclass account-managers VROM, iMaGe 2006, Concire Gebiedsontwikkeling, Rotterdam 2 r 11 – presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad ’, Fellowmasterclass Gebieds- ontwikkeling Geoplan, Hotel New York, Rotterdam 2 r 5 – workshop ‘Rotterdam Vakmanstad of: hoe nu verder?’, strategiebijeen- komst Koers & Visie, De Rabobankgroep, Blaak, Rotterdam 2004/2005 FORMULERING CONCEPT 18 r 12 – lezing ‘Kleurloos Rotterdam 2025’, presentatie voor JONG +, dienst dS+V, Delfshaven, Rotterdam 12 r 9 – 1 e presentatie ‘Rotterdam Vakmanstad 2025’, met Dennis Kaspori, kwartaalbijeenkomst Koepelorganisatie woningcorporaties Rotterdam, Delfshaven, Rotterdam 12 r 5 – Rotterdam Lezing 2004 ‘Kleurloos Rotterdam 2025? Werk in uitvoering’, met: José van Eijndhoven, Sadik Harchaoui en de Woorddansers. Bibliotheektheater, Rotterdam 222 - 223 woorden a ls daden I<=C<:K@< ;@J:FLIJ<EJ:<E8I@F ref lectie woorden a ls daden 4.1 HET MODERNE DISCOURS EN ZIJN SLAGSCHADUW 4.1.1 NAAR EENHEID A 4.1.3 B IDENTITIJD: BIOPOLITIEKE CONSTRUCTIE C IDENTIFICATIE: TERREUR VAN DE NORM EEN POSTMODERNE WERELD VAN VERSCHIL A POSTMODERN VERZET TEGEN EEN EXCLUSIEVE NORM B DIFFERENTIEDENKEN EN MULTICULTURALISME POSTMODERNE PARADOXEN A B PARADOXEN VAN DE MODERNITEIT? 232 236 242 243 244 245 247 248 ERVARINGSPARADOXEN: SCHAARSTE/OVERVLOED, PRIVÉ/PUBLIEK, VRIJ/AFHANKELIJK C DISCOURSPARADOXEN D TACTISCHE INZET VAN PARADOXEN 4.2 ACHTER ONZE IDENTITEIT KOMEN: NETWERKEN 4.2.1 232 IDENTITEIT: UNIVERSEEL, OPPOSITIONEEL EN EXCLUSIEF 4.1.2 230 MODERN IDENTITEITSDENKEN: OPPOSITIE ALS OPSTAP 249 253 254 256 MICROPOLITIEK: NIET ONTSPANNEN, MAAR SAMENSPANNEN A NIET ONTKNOPEN: DOORKNOPEN! B VOORBIJ HET VERSCHIL: HET TUSSEN ALS RELATIE C REFLEXIEVE INTERESSE: INTERDISCIPLINAIR, 257 258 259 INTERCULTUREEL, INTERMEDIAAL, INTERRELIGIEUS, INTERACTIEF D NAAR DRIEVOUDIGE INTERESSE 4.2.2 262 ECOLOGISCHE INTERESSE: VAN DOUBLE BIND 266 MACROPOLITIEK: INTERKAPITALISME TUSSEN VERZORGINGSSTAAT EN VRIJE MARKTSTAAT – KAPITALISERING VAN HET INTER A VERANTWOORDELIJK OF AANSPRAKELIJK? B INTERESSE: MICROPOLITIEK SPREKEN EN HANDELEN 4.3 HEDENDAAGS VAKMANSCHAP: SKILL = WIL 224 - 225 4.3.1 ASPECTEN VAN HET VAKMANSCHAP A 276 MACROPOLITIEKE BELANGSTELLING EN MICRO POLITIEKE VERANTWOORDELIJKHEID 4.2.3 271 ZELFVERZEKERD LEVEN EN VICTIEM OVERLEVEN: 280 283 287 288 CULTUREEL: AMBACHTELIJKHEID, KUNSTNIJVERHEID, CREATIEVE INDUSTRIE 289 B VAKMANSCHAP: MEESTER-GEZEL STRUCTUUR 290 – SOCIAAL KAPITAAL: VAN OPLEIDINGSTRAJECT NAAR ARBEIDSMARKT 290 – SPORTIEF KAPITAAL: NAAST CHILLEN VOORAL SKILLEN 291 – MATERIËLE REFLEXIVITEIT: VAN MEESTER NAAR MEDIUM 292 – ECONOMISCHE WAARDE: PROFESSIONALS EN MANAGERS 4.3.2 4.3.3 EDUCATIEVE TRAJECTEN A MEESTER EN GEZELLEN, BACHELORS EN MASTERS B COMPETENTIES EN SKILLS C VAN LINEAIR NAAR CYCLISCH ZELFBEWUSTZIJN VAKMANSCHAP ALS MENTALITEIT A MATERIEEL BEWUSTZIJN: EEN ANDERE VERSTANDHOUDING B 293 294 295 296 297 298 ECOSOFISCHE LEVENSKUNST 4.4 VAKMANSTAD ALS SCENARIO: WOORDEN ALS DADEN REALISEREN 299 302 303 226 - 227 ref lectie woorden a ls daden Tussen 2005 en 2009 heeft Rotterdam Vakmanstad/Skillcity vele trajecten uitgerold. Waarom voor deze specifieke trajecten is gekozen is echter niet af te leiden uit de praktijk. Alleen maar problemen opsommen levert geen adequate aanpak op. Een probleem tot uitdaging verheffen mag dan als politiek retorische geste motiveren, maar dit gebaar verklaart niet waarom de uitdaging moet worden aangegaan. Daarvoor is tactische samenhang en operationele focus nodig. Deze ontstaan binnen een strategische visie die tevens de criteria levert om de positie en de aard van problemen te omschrijven. Aan deze visie kunnen vervolgens verschillende scenario’s worden ontleend als antwoord op beleidsvragen. Deze scenario’s geven aan hoe en waar de meerwaarde van coalities en coproducties – het sociale en het culturele kapitaal dat in samenwerkingsverbanden wordt vergaard – kan worden geherinvesteerd. Hoe rendeert dit ‘zachte’ kapitaal economisch? En wat levert het op voor de leefbaarheid van de buurt, omgerekend in fysieke termen? Leidt dit alles tot een kwalitatieve verbetering van het leven in de publieke ruimte? Om de deeltrajecten op scholen renderend op te kunnen schalen naar de buurt – zoals in Bloemhof – en door te kunnen knopen naar cultuur-economische trajecten – zoals ‘De Markt van morgen’ in de Afrikaanderwijk – tekent de strategische visie zich af tegen een politiek-filosofisch perspectief. Dit vormt de inspiratie voor RVS. De inhoudelijke uitvoering van trajecten krijgt door zo’n perspectief de operationele focus, waardoor ze boven de status van geïsoleerde pilots worden uitgetild. Er is overigens niets mis met een pilot: buurtbewoners zijn gebaat bij een goed geëquipeerde speelplaats, iedere ondernemer in een wijk kan een impuls gebruiken en een school weet zich altijd gesteund door extra invalskrachten of een sportfaciliteit. Maar als het hierbij blijft kan de pretentie van beleid niet waargemaakt worden. Het zijn dan slechts stoplappen. Zulke geïsoleerde ingrepen leveren niet de sociaaleconomische en sociaal-culturele meerwaarde op die Rotterdam Vakmanstad/Skillcity met haar coalities en coproducties beoogt. Politiek-filosofisch perspectief, strategische visie, tactische samenhang en operationele focus komen samen in de VIDI kernbegrippen: vakmanschap, interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit. De keuze voor deze begrippen wordt ingegeven door en onderbouwd vanuit het politiek-filosofische perspectief waarvan de belangrijkste basisconcepten zijn: relatie, reflectie, verantwoordelijkheid en interesse. De keuze voor deze concepten komt voort uit een kritische herwaardering van het discours dat de afgelopen 200 jaar het Westerse denken en doen heeft bepaald: het ideeëngoed van de moderne tijd. (4.1.1) RVS meent dat de basisaannames van dit verlichtingsdenken – met individuele autonomie en nationale identiteit als kernbegrippen – en de maatschappelijke praktijken die daardoor gereguleerd worden, in de loop van het moderniseringsproces met zichzelf in tegenspraak zijn geraakt. (4.1.2) Dit paradoxale besef heeft een postmoderne kritiek opgeleverd. (4.1.3) De technologische rationaliteit komt onder druk te staan. Er worden vraagtekens bij de verworven vrijheid gezet. De consumptieverslaving komt in beeld. Ondanks deze verhelderende zelfbespiegeling blijft het verlichtingsdenken met zijn paradoxen intact. In de vorm van de postmoderne zelfreflectie werpt het moderne denken zijn slagschaduw over de laatste decennia van de 20 e eeuw. De paradoxale spanning ref lectie woorden a ls daden werkt door in wetenschappelijke opvattingen en de legitimaties die daaraan ontleend worden. Deze spreken elkaar namelijk vaak tegen. De tegenstrijdige opvattingen komen via beroepsopleidingen – doorgaans onopgemerkt – tussen de oren van toekomstige bestuurders, managers en professionals terecht. Doordat debatten over identiteit en zelfs de ervaring van identiteit doorspekt is met tegenspraken, komt de dagelijkse ervaring van werkelijkheid onder druk te staan. Deze paradoxale ervaringstructuur vraagt om een herijking van de modernistische basisaannames van individualiteit, autonomie, vrijheid en identiteit. Willen we daadwerkelijk ‘achter onze identiteit komen’ dan ligt het voor de hand naar de ontstaansgeschiedenis van deze concepten en ervaringen terug te keren. Zo’n herijking leidt op micropolitiek vlak – de netwerken van het alledaagse leven – tot een inzicht in het primaire belang van relaties voor de vorming van onze identiteit. (4.2.1) Op macropolitiek vlak – de politiek-economische infrastructuur – dient zich een overkoepelende paradox aan: die tussen het verzorgingsstaatdenken en het (neo)liberale vrije marktdenken. Binnen de huidige politiek-economische setting heeft moderne vrijheidsopvatting gaandeweg een paradoxale kwaliteit gekregen: deels omdat vrijheid nagenoeg samenvalt met ons mediagebruik waaraan we onze reflectieve vermogens uitbesteed hebben, deels omdat vrijheid in een zelfverzekerd leven geherdefinieerd wordt in termen zoals aansprakelijkheid. Daardoor is het begrip verantwoordelijkheid, cruciaal voor autonoom handelen, uitgehold. (4.2.2) Een herijking van verantwoordelijkheid tegen de achtergrond van de eerste twee basisconcepten – relatie en reflectie – leidt voor RVS ten slotte tot een micropolitieke en macropolitieke herwaardering van het concept interesse. (4.3.3) Cultuurhistorisch wordt het begin van de moderniteit, afhankelijk van gelegde accenten – politiek, technologisch, filosofisch – óf in de 16 e eeuw gesitueerd óf aan het eind van de 17 e eeuw. In het eerste geval zijn de bekrachtiging en uitvoering van de staatssoevereiniteit en het uitkristalliseren van een op experimenten geënte wetenschap doorslaggevend, in het laatste geval de politieke revoluties in Amerika en Frankrijk in samenhang met de Industriële Revolutie. In ieder geval is het einde van de 18 e eeuw politiek-filosofisch het moment su- prème van het Verlichtingsdenken. In het werk van de Duitse filosoof Immanuel Kant staat het autonome, zelfbewuste, rationeel wikkend en wegende individu centraal. Het moderniseringsproces ontvouwt zich rond de mondige burger als politiek ingebed individu. Vandaaruit ontwikkelt dit proces zich als een samenhangend geheel van denksystemen en maatschappelijke praktijken waarin drie tendensen elkaar versterken: de rationalisering van arbeidsprocessen, de democratisering van het politieke systeem en de cultuurpolitieke emancipatie van burgers. 228 - 229 Het moderne denken is een verzamelterm voor de westerse zienswijze op de mens en de wereld. Het pretendeert dé waarheid over dé mens en dé wereld te vatten. Het legitimeert zich vanuit zichzelf als een universeel vertoog: als individuen vanuit hun zelfbewustzijn over zichzelf nadenken beantwoorden zij aan een mensbeeld dat voor iedereen geldt, ongeacht waar deze zich op aarde bevindt. Door de politiek-economische hegemonie van Europa kon deze universele pretentie wereldwijd kracht worden bijgezet. De naam voor de huidige politiek-economische en sociaal-culturele fase is globalisering. Ook al heeft de universele pretentie van het moderne discours na de dekolonialisatie aan zeggingskracht ingeboet, door complexe post-koloniale en neo-imperiale doorwerkingen heeft het nog steeds greep op ons 21 e -eeuwse denken en doen. RVS ent haar probleemanalyse op een kritische herwaardering van het moderne gedachtegoed binnen de huidige globalisering. RVS benadrukt het primaire belang van relaties en netwerken als basis van autonomie en identiteit. Om deze verbinding transparant te maken combineert ze bestaande concepten zoals in intermedialiteit en interculturaliteit. (4.2.1C) Ogenschijnlijk achterhaalde concepten, zoals ecologie, worden geherwaardeerd, juist omdat hierin de onderlinge verbondenheid en cyclische wederkerigheid beter tot uitdrukking komt dan in de term duurzaamheid die immers lineariteit suggereert. (4.2.1D) Deze herwaardering spitst zich toe op het verschijnsel vakmanschap, de crux van de RVS visie. De recente aandacht ervoor laat zich op verschillende manieren verklaren: cultureel, economisch en educatief. (4.3.1) In tegenstelling tot wat veelal gedacht wordt, kan vakmanschap in een kenniseconomie en informatiesamenleving een wezenlijke bijdrage leveren om de overspannen verhouding tussen professionals en managers te transformeren. (4.3.2) Voor alles wordt vakmanschap hier als een ‘verstandhouding’ en een mentaliteit gepresenteerd waarin kwaliteitsbesef, wederkerigheid, verantwoordelijkheid en interesse tot hun recht komen. (4.3.3) Wat vakmanschap als VIDI kernbegrip in samenhang met de andere drie kernbegrippen voor de strategische visie, de tactische samenhang en een operationele focus betekent, wordt duidelijk zodra het wordt verwoord als een van de vele scenario’s waarmee de grootstedelijke problematiek kan worden aangepakt. (4.4) RVS situeert haar analyse op breuklijnen van het moderne denken, precies daar waar dit denken ongeloofwaardig wordt en zich in paradoxen verstrikt. Het fun dament onder de monumentale moderniteit begint in de loop van de jaren zestig grote scheuren te vertonen. Eind jaren tachtig is er sprake van een kloof. Na 2000 beginnen de zijwanden van deze kloof onder hevig geraas in te storten, even spec taculair als de ijsbergmassieven op de Noordpool die bezwijken door de opwarming van de aarde. De herstelwerkzaamheden zijn inmiddels in volle gang. De drie kritische drempels waarachter deze breuken zich vergroten zijn concreet aan de opkomst en ondergang van grote bankconcerns af te lezen. De levensloop van een bank als ABN Amro is instructief. In 1964 internationaliseert het Nederlandse bedrijfsleven en leiden fusies van de in de 19 e eeuw door Willem I opgerichte Nederlandsche Handelmaatschappij en de Twentsche Bank tot de oprichting van de ABN. De Rotterdamsche Bank en Amsterdamsche Bank vormen samen de Amro. In 1990, door de expanderende globalisering tot schaalvergroting gedwongen, fuseren beide banken in een poging door opschaling de kloof te overbruggen. Hun uiteenlopende bedrijfsculturen – ABN gedegen Nederlands in kostuum, snelle Amro jongens, losser in het maatpak – staan een soepele versmelting in de weg. In augustus 2007 wordt De Bank, vlak na het uitbreken van de kredietcrisis, door haar aandeelhouders aan de hoogste ref lectie woorden a ls daden bieders – de Royal Bank of Scotland, Fortis en de Spaanse Banco Santander – verkocht en uit elkaar gescheurd. Als door de kredietcrisis Fortis ook in de problemen komt, neemt de staat dit deel over als de staatsbank ABN Amro Nederland. Rijkman Groenink, de laatste bestuursvoorzitter van ABN Amro, “is druk in de weer om een beleggingsmaatschappij voor alternatieve energie neer te zetten” !. Dat heeft alles met kapitaal en niets met alternatieve energie te maken, laat staan met een ander mens- en wereldbeeld. 4.1 - Het moderne discours en zijn slagschaduw Dat de kredietcrisis een bedrijfsongeval wordt genoemd suggereert dat er in de perceptie van politici en bankiers nauwelijks iets is veranderd. Iedereen is wel geschrokken. Echter, volhouden dat een wereldeconomie, die de kloof tussen arm en rijk alleen maar vergroot, gebaat is bij groteske kapitaalspeculaties is inmiddels even ongeloofwaardig als het beloningsysteem dat eraan vastzit. Dat dit systeem zich nog kan handhaven is het gevolg van de immense verstrengeling van politieke, economische en wetenschappelijke belangen. Het dankt zijn voortbestaan aan gepatenteerde kennismonopolies en wederzijdse afhankelijkheid in corporatieve netwerken van overheidsorganen en bancair-assurantieve concerns die deze netwerken soepel laten lopen. Misschien dat het herstel van onderling vertrouwen tussen banken gebaat is bij virtuele miljardeninjecties. Zolang dit vertrouwen echter niet doorwerkt op de werkvloer bij ondernemers en professionals, goed lopende zaken failliet gaan omdat ze hun krediet niet verlengd krijgen en goede vaklieden ontslagen worden, blijft dit herstel uit. Misschien moet er eerst iets anders herstellen: een doodziek mens- en wereldbeeld. De afgelopen decennia zijn er allerlei cultuurkritische studies in psychopathologische termen over de aard van deze ziekte verschenen. Psychopathologisch betekent dan zoveel als niet werkbaar met anderen samenleven. Met een psychotische patiënt of een autist is het moeilijk communiceren. Neurotici zijn nog wel benaderbaar, maar zijn fobisch gefixeerd. Veel alledaags gedrag vertoont dit soort trekjes. In ieder geval zien psychologen en psychiaters in een wereld die zich tienmaal in de rondte werkt, overal ADHD. In een wereld die zich ongans consumeert zijn anorexia en obesitas alledaagse verschijnselen. Volgens cultuurcritici gaat onze samenleving gebukt onder een ‘depressie epidemie’ " of is deze vanuit hypochondrie # in een onpeilbaar diepe verveling verzonken, wat de neurotische zucht naar verstrooiing en entertainment verklaart. $ Door het najagen van genot en comfort is ze hyperneurotisch. In haar hyperindividualisme vertoont ze soms autistische trekken. Op de rand van neurose en psychose balancerend worden onze shopping malls bevolkt door borderliners. Door mediareflectie slaat dit om in ziekelijk narcisme. % De ontembare behoefte iedere 230 - 231 autoriteit te ontmaskeren maakt onze maatschappij hysterisch. & Deze hysterie kan in bepaalde periodes zo hyperreflexief worden dat het naar zelfdestructieve paranoia neigt. Zo kent ieder tijdvak zijn eigen psychopathologie. Ondanks de ontdekking van de neurofysiologische en genetische achtergrond van schizofrenie werpen de schizoïde symptomen cultuurkritisch nog het meest verhelderend licht op onze wereld. We leven meerdere identiteiten. Nadat we erachter zijn gekomen dat identiteiten constructies zijn die een beperkte houdbaarheidsdatum hebben wanneer je ze uit hun afgeschermde broedkast haalt, hebben we geprobeerd deze veelheid in de multiculturele samenleving maatschappelijk gestalte te geven. Is de multiculturele samenleving teloor gegaan aan de ontkenning van deze schizofrenie? Zijn we ons deze fragmentatie pas echt gaan realiseren toen we in cyberspace met identiteiten konden gaan jongleren? ' De universele draagkracht van moderne concepten – identiteit, vrijheid, autonomie, individu – wordt door de kritische analyses van een ziek mensbeeld van binnenuit ondergraven. Het moderne mens- en wereldbeeld dat onze waarheden schraagt heeft net als mensen behoefte aan anamnese. Als de persoonlijke geschiedenis ervan wordt geschreven blijkt dat zijn vermeende neutraliteit en objectiviteit het resultaat is van een machtsstrijd en van machtconsolidatie. Het mensbeeld ontleent zijn universaliteit aan het feit dat de menselijke, al te menselijke trekken van deze machtsstrijd op den duur uit beeld verdwijnen, net zoals de onhebbelijkheden van nationale helden in het schitterende licht van hun nationale aura verbleken. Daarna schitteren en stralen deze iconen generatie na generatie als universele waarheden aan het wetenschappelijk firmament. RVS propageert een mensbeeld dat zichzelf deze universaliteit ontzegt. Verantwoordelijk en integer vakmanschap komt niet uit de hemel vallen. Het mensbeeld van de vakman of vakvrouw ligt ingebed in specifieke politieke en economische machtsverhoudingen. Het is geen essentie die voor altijd overal voor iedereen geldt. Vakmanschap vertegenwoordigt een waarde binnen concrete menselijke verhoudingen. Als cruciale waarde van een gestileerde leefwijze of levensstijl is het in het huidige tijdsgewricht meer dan gewenst. Het begrip vervult een kritische rol in politiek-economische debatten. Op een praktisch niveau komt het tegemoet aan een grote maatschappelijke behoefte, omdat het zicht biedt op een solidaire, relationele arbeidsstructuur, gevoed door een substantieel kwaliteitsbesef en gericht op culturele waardevastheid. Dat het om meer gaat dan een RVS gedachte mag blijken uit de hernieuwde belangstelling ervoor. Vakmanschap mag zich op dit moment in een brede belangstelling verheugen: wetenschappelijk, educatief, economisch, waardetheoretisch, ethisch, politiek. Niet alleen in onderwijs, kunst en wetenschap gaan stemmen op om het weer op de kaart te zetten, ook op managementniveau en zelfs bij grote ondernemingen klinken enthousiaste geluiden op. Oud-KLM topman Donald Kalff die zich in recente publicaties ( tegen het Angelsaksische model met zijn oppermachtige aandeelhouderschap keert, eindigt een recent interview in Trouw met de volgende uitspraak: “We moeten weer uitgaan van de oude ambachtsman die voldoening put uit het feit dat hij wat hij doet, goed doet” . Dit lijkt een obligate opmerking uit de mond van een oud-KLM topman. Misschien is het een sluwe oproep aan angstige werknemers om zich vooral niet te verzetten tegen robuuste afslankmaatregelen. Of een waarschuwing om zich niet met politiek te bemoeien – schoenmaker, blijf bij je leest! Er kan achter deze haast terloop- ref lectie woorden a ls daden se opmerking echter ook een ander mensbeeld en zelfs een ander wereldbeeld schuilgaan. 4.1.1 - Modern identiteitsdenken: oppositie als opstap naar eenheid De eerste stap om daar achter te komen vergt een verheldering van het mensbeeld en wereldbeeld in het moderne denken. Wat houden deze precies in? Hoe verhelderen ze als concepten de praktijk van alledag? Wanneer spelen ze een rol in debatten? Bieden ze praktische handvatten voor interventies? Als mensen een gezamenlijk mensbeeld delen gaat het om veel meer dan een spiegel die ze elkaar voor houden. Het is ook een belichaamde ervaringsstructuur. Mensen kunnen elkaars argumenten aanvoelen en zich inleven in anderen omdat ze een mensbeeld delen. Dit zorgt ervoor dat zij met elkaar blijven praten en op een basaal niveau overeenstemming bereiken zonder dat alles voortdurend uitgekauwd hoeft te worden. Door een medegedeeld mens- en wereldbeeld herkennen mensen zich in elkaar, ze identificeren zich met elkaar en kunnen zich daardoor in elkaar spiegelen. Als het begrip identiteit hier van toepassing is dan uitsluitend omdat het om een dynamische wisselwerking en niet om een gefixeerde eindtoestand gaat. A - identiteit: universeel, oppositioneel en exclusief Identiteit als gefixeerde eindtoestand is letterlijk exclusief. Een groep sluit zich in zichzelf in door het aannemen van een identiteit. De uitsluiting van andere groepen is daarmee gegeven. Voor zo´n uitsluiting zijn vele redenen. Bij dieren wordt groepsgedrag evolutionair ‘gemotiveerd’ door overlevingsdrang en bescherming van de soort. Bij individuen kunnen het veel ´lichtere´ overwegingen zijn, zoals gezamenlijke hobby’s. Duivenfokkers hebben een identiteit. Zodra het criterium ras of volk wordt, wordt het problematischer. Zeker als er druk op zo’n groep komt te staan omdat aan bepaalde levensvoorwaarden niet wordt voldaan. Maar hoe dan ook, er is altijd sprake van een afbakening, van het trekken van grenzen. Wat buiten die grenzen valt, hoort er niet bij. De recentelijk opbloeiende populistische partijpolitiek past dit principe rigoureus toe. Polariseren is een extreme vorm van opponeren, opponeren is afbakenen. Er bestaat een risico dat zulke extreme ‘identaire’ groepen afhaken en het gesprek afbreken: sommigen lopen de Kamer uit, anderen, zoals Japanse adolescenten, sluiten zich jarenlang in hun kamer op. Oppositie en exclusiviteit zijn al millennialang kenmerken van het westerse denken. Dit heeft zijn wortels in de westerse metafysica van enkele eeuwen voor de jaartelling en werkt daarna eeuwenlang in legitimatievertogen door: in de theologie, wetenschap, politiek en in het beleid. Eeuwenlang duiken maatgevende tegenstellingen in de filosofie en de wetenschap op. Zo wordt het Zijn 232 - 233 tegenover het Worden geplaatst, echt tegenover illusie, het Goede strijdt met het kwade, de leugen steekt de Waarheid naar de kroon en het Schone kijkt neer op het lelijke. Grote denkers danken aan deze oppositionele denktrant hun onsterfelijke roem. Geen betere propagandist dan een fervent tegenstander. Bij de 17 e -eeuwse filosoof René Descartes worden lichaam en geest uit elkaar ge- trokken. Het hart blijkt een pomp, de ziel vervluchtigt, de geest trekt zich terug in het zelfbewustzijn en het materiële lichaam strekt zich passief uit in tijd en ruimte. Voor de 18 e -eeuwse filosoof Immanuel Kant valt en staat de productie van kennis met de subject-object oppositie: in hetzelfde mentale gebaar waarin dat ding daar (het object) gepositioneerd, herkend en gekend wordt, word ik hier als kennend subject erkend. Dit subject krijgt substantie, samenhang en toekomst doordat het met anderen zijn waarheden deelt. Bij Kant wordt het lichaam een fysieke performance dat door uiterlijke krachten wordt aangedreven (heteronoom), terwijl de geest een verinnerlijkt verhaal wordt dat zichzelf van binnenuit vertelt en motiveert (autonoom). Zo staan onze leerprocessen bol van opposities. Een simpel associatiespelletje volstaat om te laten zien hoe diep dit mechanisme is ingesleten. Negen van de tien mensen associëren ‘denken’ als in een reflex met ‘doen’. Zoals ‘doen’ bij ‘denken’ oppopt, zo triggert ‘theorie’ onmiddellijk ‘praktijk’. Het is haast niet te vermijden. De opponerende reflex stuurt ons reflexieve vermogen. In robuust Rotterdams zijn doen en praktijk de norm (positief) en zijn denken en theorie iets voor watjes (negatief): ‘geen woorden maar daden’. Rotterdammers wordt aangeraden ‘niet te lullen maar te poetsen’. Met deze sympathieke dooddoeners wordt iedere dappere poging tot reflectie – tot voordenken, doordenken en nadenken – in de kiem gesmoord. Let wel, het gaat om meer dan een leuk woordenspelletje. Hoe slagvaardig deze stoere slogans ook uit de monden van beleidsmakers mogen klinken, ze zijn even gedateerd als de fameuze opgestroopte mouwen. De slogans zijn achterhaald door de snelheid en de complexiteit van onze hedendaagse interacties. Toch zouden beleidsmakers meer dan andere beroepsgroepen moeten beseffen dat visie en strategie denkend doen en daadkrachtig denken vereisen. Het voortdurend benadrukken van de oppositie tussen woorden en daden of die tussen theorie en praktijk mag dan politiek-retorisch werken, uiteindelijk maakt de politicus of beleidsmaker die daadkrachtig bij zijn superieuren wil overkomen zich schuldig aan wat in de filosofie een ‘performatieve tegenspraak’ heet: al sprekend het belang van spreken kleineren. Maar het blijft een klus. Op jonge leeftijd wordt het kinderen al met Dik Bruna boekjes ingepompt. Om te snappen wat zwart is, toon je wit, om te weten wat ‘laag’ is zet je ‘hoog’ in, dik verwijst naar dun. En zo definiëren we later arm door rijk, schaarste door overvloed, knecht door meester en afhankelijkheid door vrijheid. Door in opposities te denken en vervolgens een van de twee posities te ontkennen halen we ons gelijk. We identificeren onszelf op exclusieve en negatieve wijze door te opponeren en uit te sluiten. Maar is daar dan iets mis mee? Op zich zijn opposities instructief. Ze brengen orde in de chaos. Maar ze reduceren ook de enorme diversiteit van de werkelijkheid tot een beperkt aantal unieke relaties, waarin bovendien een van de twee termen altijd maatgevend is. Daar wringt de schoen. De maatstaf voor de werkelijkheid die allerlei complexe verbindingen kent – een gebeurtenis is vaak de uitkomst van veel meer dan één oorzaak – wordt uiteindelijk iets dat echt is, waar is, goed is, mooi is en dat alles wordt door een rationele geest bepaald. Alle tegenovergestelde posities delven het onderspit. Aan de negatieve term ontbreekt te enen male een ref lectie woorden a ls daden positieve kwaliteit of erger, het bestaat als negatief niet zonder de ander: iets is onecht, onwaar, kwaad, lelijk, louter materie die vergaat. Het hele scala aan verschillen en nuances dat tussen beide posities ligt, verdwijnt uit beeld. Ook al mag in het opponeren en uitsluiten alles een stuk overzichtelijker worden, de kansen die al die nuances bieden om er een andere omgang mee vorm te geven blijven onbenut en verdwijnen geleidelijk aan uit beeld. Er blijft een hoogst armetierige, dunne en smalle werkelijkheid over. De positieve termen doen ook aan nepotisme: de een roept altijd de ander als nevenkwaliteit op. Iets wat blank is zal ook wel beschaafd en slim zijn. Natuurlijk hebben blanken dit met de komst van president Obama achter zich gelaten, maar diep in hun perceptie blijven de exclusieve en nepotistische kwelduivels van het moderne denken zich aan hen opdringen. Dit werkt zo onbewust doordat deze reflex moeilijk vast te grijpen is. Dit soort verleidelijke reducties komen in tijden van nood weer op als compensatiemechanisme om het hoofd boven water te houden. Opposities zijn al te vaak opstapjes naar een verborgen, verloren of nog te verkrijgen eenheidservaring. Aan het einde van de horizon ligt de pot met goud. Die is door de westerse metafysica gekenschetst als het Ene, door de theologie geïdentificeerd als God, in de wetenschap tot de laatste grond der dingen verklaard en in de moderne politieke logica als de utopische eindtoestand van het goede samenleven geëxtrapoleerd. Zo’n eenheid kan een zegen en een vloek zijn. Totalitaire politiek die door het vrije Westen te vuur en te zwaard bevochten is, is slechts de extreme perversiteit van dit reductieve denken: ben je niet voor ons, dan ben je tegen ons. Wat niet aan de maatstaven van onze identiteit voldoet wordt uitgesloten, opgesloten en eventueel massaal vernietigd. In opvoeding, onderwijs, wetenschap en politiek worden al eeuwenlang bepaalde inzichten als waar en andere als volstrekt onzinnig overgedragen. In de kunst heeft schoonheid eeuwenlang herkenbare en reproduceerbare kwaliteiten gehad. De moraal is daarin nog strikter, alleen gaat het dan niet om waar of mooi, maar om goed. Die drie zaken schoven ooit naadloos in elkaar: waar is mooi is goed. En het is waar: schoonheid is een goede zaak. Maar soms iets te cosmetisch of met teveel manipulatieve overtuigingskracht behept. En zo zijn waarheden als een koe in hun vanzelfsprekendheid en evidentie voortgekomen uit een lange strijd die vele generaties overspant. Deze strijd wordt op den duur aan het zicht onttrokken. Het vermijden van contact met andere culturen is hiervoor een uiterst probaat middel. Zulke waarheden betwisten staat gelijk met het uitdagen van de kosmos of het verzoeken van de goden. Toch ontstaan en vergaan de kennisvelden waarin ze opkomen. Massamedia hebben in het Westen een grote rol gespeeld in het relativeren van vermeend universele waarheden. Dat geldt ook voor ethische en esthetische inzichten. Op den duur gaan wetenschappelijke waarheden ook op de fles. Al eeuwen 234 - 235 terug snapten we dat de wereld niet langer plat was en nog veel eerder hadden we door dat en-thousiasme geen gemoedstoestand is die ontstaat als een god ( theios ) in ( en ) ons afdaalt. Sinds kort is de laatste bouwsteen van het heelal geen atoom meer. Dit beeld heeft het identiteitsdenken altijd aangegrepen om het individu te kwalificeren: het in-dividu is een maatschappelijk atoom, iets dat geen ( a ) deel ( t omos ) heeft, een niet verder deelbare eenheid, een niet ( in ) deelbaar ( dividu zoals in dividend, winstdeling) wezen. Daarmee sloot de mens zich in zichzelf op. Het sluitstuk van menig mislukte communicatie is het simpele zinnetje: ja, jammer, maar zo ben ik nu eenmaal. Ondertussen is het atoom verleden tijd. Tegenwoordig zijn er golfaspecten en deeltjesaspecten, er is antimaterie en we spreken snaartheoretisch over het heelal. Door de eeuwen heen hebben grondwaarheden elkaar afgelost. Zo’n ‘format’ of ervarings‘grid’, zo’n funderend kennisveld wordt door wetenschappers, afhankelijk van hun invalshoek, steeds anders benoemd. Sommigen noemen het een mens- en wereldbeeld, anderen een paradigma. ! Het is een lange weg van zo’n paradigma naar dagelijks beleid. Toch krijgen redeneringen en argumenten die beleid rationeel onderbouwen samenhang en worden ze geloofwaardig, juist door hun paradigmatische inbedding. Een paradigma structureert een met tijdgenoten gedeeld Groot Verhaal dat denken èn doen millennialang beheerst. Zo weerhoudt de overtuiging dat de aarde plat is, velen tot ver in de 15 e eeuw ervan om de kust uit het oog te verliezen. Het gevaar bestaat immers dat je, te ver afgedwaald, van de aarde afvalt. Waarnemende zeelieden en rekenende wetenschappers wisten wel beter. Maar dat het grote water uiteindelijk toch wordt overgestoken – we hebben daaraan het huidige Amerika te danken – was meer geluk dan wijsheid. Het gevolg is dat de inheemse volkeren van Amerika indianen heten, ook al wonen ze niet in het India dat Columbus door het volgen van de kustlijn hoopte te bereiken. Een paradigma kan dus heel concrete gevolgen hebben. Het heersende paradigma zit niet alleen in het hoofd van mensen, maar ook in hun lijf en in hun ogen. Een paradigma stuurt handen en voeten en formateert de blik op de wereld, op de anderen en op onszelf zoals een goed geslepen bril. We zíén de dingen nu eenmaal zo. Verschillende groepen in een samenleving kunnen een ander montuur kiezen en de focus wat bijstellen, maar het slijpen van lenzen is altijd een secuur en langdurig werkje waar velen aan bijdragen. Soms kijken we terug in de tijd en zien we, staand in een nieuw paradigma, ineens andere samenhangen. Op de vraag wat rond 1900 het grootste moslimland ter wereld was, zijn vele antwoorden denkbaar, maar ‘Nederland’ zal daar niet bij zitten. Ook de meer belezen lezers onder ons die weten dat Indonesië al heel lang het grootste moslimland ter wereld is, zullen niet direct een link met Nederland leggen. Toch was Indonesië voor 1949, het jaar van haar onafhankelijkheid, ‘onze’ kolonie en behoorde ze als zodanig tot het Koninkrijk der Nederlanden. De toenmalige blik liet de kwalificatie ‘grootste moslimland ter wereld’ echter niet toe, omdat deze religie in het heersende paradigma geen issue was. Wat in een terugblik zo klaar als een klontje is, was toen nog geen deel van de ervaringsstructuur en de perceptie van Nederlanders. De diep in een cultuur en tijd verzonken dynamiek tussen blikken, woorden en daden noemen filosofen ‘discours’. Tegenwoordig valt de term regelmatig in beleidsstukken en debatten. Het stamt uit de jaren zestig en duikt op in werk van de filosofen Jürgen Habermas en Michel Foucault. Letterlijk betekent discours: uiteen ( dis ) lopen ( currere ). Deze beweging zit ook in coureur, cours, ref lectie woorden a ls daden parcours (door-gaan), cursus en excursie (naar buiten [ ex ] gaan). Technisch duidt discours op het heen en weer gaan of het circuleren van waarheidsclaims, op de uiteen ( dis ) zetting van inzichten. Als iemand loopt te ‘dissen’ zet hij zich tegen een ander af en toont hij geen respect maar dis respect. Een dis-cours maakt het juist mogelijk dat gesprekspartners in de strijdvaardige uiteenzetting van hun inzichten elkaar blijven begrijpen en eenmaal overtuigd tot samenwerking kunnen komen. Discours wordt vertaald als ‘vertoog’. " Het is dat wat in debatten ongezegd blijft maar toch met anderen en aan anderen medegedeeld wordt: stilzwijgend onderschreven uitgangspunten, waarheden als een koe. Zo’n vertoog is het impliciete zelfbegrip van een cultuur. Het geeft in een bepaalde periode een betekenisvolle samenhang aan uitspraken van mensen. Zij ervaren deze als waar. Een vertoog is echter geen betoog. Afzonderlijke betogen zijn wetenschappelijk van aard, cultureel, sportief, juridisch, religieus, politiek of beleidsmatig. Al deze betogen kunnen onderling communiceren omdat ze basisconcepten van een omvattend vertoog zijn dat alle sprekers delen. Ondanks zijn immense reikwijdte is een discours geen amorf verschijnsel. Het is een geschaald fenomeen. Het maakt debatten en problemen op allerlei niveaus bespreekbaar: van wereldmarkt tot buurtwinkel, van Brussel tot Bloemhof, van Delfshaven tot Den Haag. Vaak gebeurt dat via opposities, met alle simplificeringen van dien: goed/slecht, rijk/arm, autochtoon/allochtoon. De toon en bewoordingen bij buurtbewoners mogen dan verschillen van die van Haagse politici en in Den Haag lijkt door populistische polarisering de kloof tussen partijen soms onoverbrugbaar, toch worden deze mengvormen van politieke positionering, populistische persiflage en proletarische prietpraat door hetzelfde mens- en wereldbeeld geschraagd. Idealiter is dat het autonoom handelende individu dat in een geglobaliseerde wereld grondwettelijk beschermd voor zijn mening mag uitkomen. Dit vrije individu is het discursieve grondconcept van de moderniteit. B - identitijd: biopolitieke constructie Er klinken in gesprekken en debatten altijd afwijkende stemmen op. Of deze dissensus binnen de consensus gehoord en gehonoreerd wordt hangt ervan af of ze als betekenisvolle bijdragen aan debatten worden ervaren. Dat betekent simpelweg dat ze moeten aansluiten bij het heersende vertoog. Dat geldt niet alleen voor uitspraken, ook gedragingen worden pas geaccepteerd als ze ‘normaal’ zijn, als ze in overeenstemming zijn met de heersende normen en waarden. Als een advocaat niet voor de rechter opstaat als deze de rechtszaal betreedt, heeft de advocaat een groot probleem. Dit alleen al wijst erop dat machtsaanspraken in uitspraken en gedragingen doorwerken. Waarheid is macht. Kennis is macht. Niet alleen als je het hebt, 236 - 237 maar ook als je je ermee identificeert of je je er aan onttrekt. Een waarheidsclaim verbergt altijd een machtsstrijd. Eenmaal verzonken in een cultuur worden de machtsverhoudingen die in waarheden verdisconteerd zijn onzichtbaar. Waarheid is het recht van de overwinnaar. Discours maakt waarheden vanzelfsprekend. Zodra ze echter nietszeggend worden en mensen, twijfelend aan zo’n waarheid, op zoek gaan naar de context waarin deze en door wie deze wordt gebruikt, komt de geïnvesteerde macht weer in beeld. Enkele simpele voorbeelden uit een ver verleden: ooit dachten mensen dat de god Donar in zijn woede zijn hamer door de hemel slingerde. Hier op aarde onweerde en bliksemde het. Ooit was de aarde plat. Hysterie werd nog slechts een eeuw terug gezien als een exclusieve vrouwenziekte omdat het op een wandelende baarmoeder ( hustera ) wees die op zoek is naar een kind. Hoe dichter we bij onze eigen waarheden komen, hoe moeilijker zo’n relativering is. Maar zoals Donar, de platte aarde en exclusief vrouwelijke hysterie allemaal gedateerde weetjes zijn, zo blijkt wellicht over tig-jaar dat wat we nu nog een waarheid als een koe vinden een lachwekkend naïeve mening was. De Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) analyseert discours met het oog op de wisselwerkingen tussen kennis en macht. Hij publiceert dit onderzoek in 1966. Daarmee zet hij waarheden die in het dan heersende, moderne discours nog vanzelfsprekend zijn op losse schroeven. Het is een turbulente tijd. Foucault historiseert terugkijkend het moderne discours. Discursieve kennis bestrijkt bij hem een omvangrijk spectrum. Het kunnen wetenschappelijke waarheden of religieuze dogma’s zijn, maar ook technische inzichten of gewoon alledaagse weetjes: morgenrood water in de sloot. Als ze maar door iedereen als betekenisvol en waar ervaren worden. Foucault spreekt liever over ‘weten’ ( savoir ) dan over kennis ( c onnaissance ). De Westerse wereld zou in de laatste 600 jaar een drietal grote discoursslagen hebben gemaakt: van de uitloop van de Middeleeuwen naar de Renaissance via de ‘klassieke’ periode van de 17 e en 18 e eeuw naar de moderne periode die aan het eind van de 18 e eeuw begint en doorloopt tot aan de Tweede Wereldoorlog. Zoals gezegd schrijft hij zijn boek in de jaren zestig. In die tijd gebeurt er in onze cultuur blijkbaar iets dat voor hem ruimte schept om vanuit een kritische distantie – terugkijkend – deze indeling op grond van wetenschappelijk filosofisch onderzoek te maken. Foucault staat op een breuklijn. Concreet houdt zijn onderzoek in dat hij zich jarenlang drie slagen in de rondte leest. Als een filosofische archeoloog diept hij uit archieven brokstukken op van 16 e -eeuwse betogen, 17 e -eeuwse traktaten, enz. om de kennisstructuur van die periodes in kaart te brengen. Eerst toonaangevend wetenschappelijk materiaal op drie specifieke kennisgebieden: taal, leven en arbeid. Gaandeweg ook allerlei geschriften die het niet hebben gehaald, maar die als weerbarstige tegen-discoursen in een cultuur óf ten onder zijn gegaan óf al dan niet subversief zijn blijven doorwoekeren. Zo blijven de ideeën over vakmanschap die in de loop van de moderniteit in diskrediet raken via de kunstnijverheid, architectuur en design ‘doorwoekeren’. De vakman geniet in het industriële tijdperk weinig aanzien: iemand kent altijd wel een klusjesman of een ‘mannetje’. Het is dit marginale discours dat in Rotterdam Vakmanstad/Skillcity – maar, zo zal blijken, niet alleen daar – wordt hernomen en geactualiseerd. Foucault laat zien dat veel van onze huidige inzichten over politiek en economie ongeveer drie eeuwen geleden zijn ontstaan. Moderne – want dat is de cruciale kwalificatie: modern – inzichten op deze gebieden ontstaan in de loop van 18 e eeuw. Door nieuwe berekeningsmethoden komt ‘schaarste’ als maatgevende ref lectie woorden a ls daden economische constante op, de prijs van producten wordt afhankelijk van arbeidskracht. Daaroverheen schuift in de 19 e eeuw, na de letterlijke onthoofding van de macht en de ideologische doodverklaring van god, een politiek-juridisch discours dat individueel eigendom reguleert. Het zijn ingrediënten voor een modern vertoog waarin naast ‘staatshuishoudkunde’ – politiek en economie – ook ‘burger’, ‘natiestaat’, ‘volk’, ‘geschiedenis’ en het daarvan afgeleide begrip ‘identiteit’ een rol gaan spelen. In de moderne wereld treedt het individu steeds nadrukkelijker op de voorgrond. Het huidige narcisme en de bodycultuur steunen op dit politiek-filosofische fundament. De in de 19 e eeuw opkomende natiestaat en rechtsstaat leveren een juridisch-politieke basis waartegen individuen zich kunnen afzetten om collectief te emanciperen. Omdat individuen altijd tot een volk behoren dat zich nationaal representatief organiseert en identificeert, zijn politici bemiddelaars in dit proces. Tenminste, zolang politiek geen levensstijl en ervaring op zich wordt die eigen verlangens en eigen belangen creëert. Naties kennen ook een emancipatoire geschiedenis waarin ze zich in een revolutie van hun onderdrukkers bevrijden. Nederland is een van de oudste staten. Na de tachtigjarige oorlog in 1648 krijgt Nederland in de 19 e eeuw een grondwet en wordt het als natie een moderne rechtsstaat. Naties definiëren zichzelf cultureel als een volk met een gemeenschappelijke taal en een gezamenlijke geschiedenis vol veldslagen en helden die zich in een lange bevrijdingsstrijd voor de natie hebben opgeofferd. In huidige inburgeringscursussen komen deze ingrediënten allemaal terug: taalvaardigheid, culturele gebruiken, geschiedenisfeitjes en wetskennis. Ieder individu heeft één paspoort. Foucault analyseert de praktijken waarin kinderen zich deze waarheden eigen maken. Al lerend gaan ze zich met deze universele machtsaanspraken identificeren. Deze praktijken zijn kleinschalig en situeren het kinderlichaam in strakke schema’s. In die zin gaat het om microfysieke praktijken: gezin, school, maar ook klinieken en werkplaatsen. De microfysieke logica die deze praktijken reguleert noemt hij ‘biopolitiek’ omdat het de levenskrachten ( bios ) van het maatschappelijke lichaam versterkt. De biopolitieke logica van de moderne samenleving komt neer op het optimaliseren van alle productieve krachten voor de goede zaak: een gezonde samenleving. Volksgezondheid is een 19 e -eeuwse uitvinding, allereerst om epidemieën tegen te gaan, maar gaandeweg om controle over de bevolkingsaanwas te krijgen. Iedereen en alles moet regelmatig gecheckt worden. Niet alleen wordt iedereen gepolst, iedereen moet ook aan het werk. Landloperij en zwervers worden aangepakt, dorpsgekken opgesloten. Niet alleen van de fysieke werkkracht, ook van het innerlijk van individuen wordt werk gemaakt. Opkomende menswetenschappen zoals psychologie, psychiatrie, pedagogiek en seksuologie nemen die klus voor hun rekening. Iedereen moet meedoen, geen ademtocht wordt verspild. Voor dit biopolitieke 238 - 239 gezondheidsimperatief is de rol van de geneeskunde – artsen en psychiaters – cruciaal. De dood verdwijnt uit zicht om pas in de jaren zestig van de 20 e eeuw weer in beeld te komen. Tegenwoordig is de omgang met je dood zelfs een unique selling p oint in reclames van uitvaartondernemingen, waar je van te voren alles tot in de puntjes kunt regelen. De dood is weer expliciet een politiekeconomisch fenomeen. Dat is het ook vóór de 19 e eeuw. Het afschaffen van de doodstraf en het universaliseren van de gevangenisstraf gecombineerd met reclasseringstrajecten – een proces dat rond het midden van de 19 e eeuw aanvangt – is echter niet te danken aan het humaner worden van de samenleving. De versoepeling van het recht is het logische gevolg van de biopolitieke logica: een delinquent voor de economie resocialiseren is lucratiever dan een berouwvolle zondaar onthoofden. Geprivatiseerde gevangenissen in de VS functioneren op dit moment als volwaardige bedrijven die een beursgang overwegen. Om te bepalen wie er wel en wie er niet bij hoort, wie wel normaal en wie niet normaal functioneert, gaan politie, rechters en psychiaters samenwerken. Macht consolideert zich door in de huid en in het hoofd van individuen te kruipen. Ze vestigt zich daar via zelfcorrectie van het zelfbeeld: hoe normaal zie ik eruit, hoe normaal gedraag ik me, hoe zien anderen mij? Dit zelfbeeld spiegelt zich in het disciplinerende mensbeeld dat in de loop van de 19 e eeuw, gelegitimeerd door menswetenschappelijke inzichten – psychologie, pedagogiek, seksuologie, criminologie – in lichamen wordt ‘ingeschreven’. Het oogmerk van disciplinering is subjectivering door zelfdisciplinering. Het subject ontstaat zodra een individu dat zich vertwijfeld of in oprechte zelfreflectie afvraagt “Wie ben ik?” het antwoord van het heersende discours accepteert. In de 19 e en een groot deel van de 20 e eeuw leverden de menswetenschappen dit antwoord. Tegenwoordig zijn dat vooral de biowetenschappen: neurologie en biogenetica in combinatie met farmacologie en gentechnologie. Individuen krijgen door deze (h)erkenning substantiële samenhang die in de tijd beklijft. De structurerende kenmerken van subjectiviteit zijn consistentie, coherentie en continuïteit. In beleidstermen heet zo’n subject een actieve burger, die zich cultureel kan bewegen en die zich herkent in de wetgeving, nationale geschiedenis en de nationale feesten. Identiteit en subjectiviteit zijn dus processen die tijd vereisen. Een kleine aanpassing van de schrijfwijze brengt dat tot uitdrukking: identi tijd en subjectivi tijd . In de deconstructie van universele waarheidsclaims is het zeer instructief om uitgangen als ‘–teit’ door ‘-tijd’ te vervangen. De biopolitiek verlegt in de loop van het moderniseringsproces haar bakens om haar doel te bereiken. Ze hanteert tegenwoordig andere ‘tools’ dan in de 19 e eeuw. Lag toen het individuele lot van zuigelingenzorg tot verzorgingshuis vooral in handen van artsen en de menswetenschappen, in de hedendaagse disciplinering zijn wetenschap en geneeskunst anders verbonden. Tegenwoordig is het monsterverbond tussen gezondheidszorg, verzekeringswezen en farmaceutische industrie het biopolitieke consortium bij uitstek. De biopolitiek activeert nu productieve krachten van mens en maatschappij via het beheer van gezondheid en schoonheid op de vrije markt. De commercialisering van zelfbeelden in een mediasamenleving en de invloed van de neurowetenschappen in de geneeskunst maakt dat farmaceutica een van de sterkst disciplinerende gereedschappen wordt. # ref lectie woorden a ls daden Foucaults conclusies worden hem niet in dank afgenomen. Ze leveren hem zelfs het etiket ‘anti-humanist’ op. Temeer omdat hij in 1966 verklaart dat “de mens op het punt staat te verdwijnen”. Daarmee wil hij niet de nucleaire Holocaustangsten en Koude Oorlog paranoia van zijn tijdgenoten versterken: hij bevestigt slechts dat de categorie ‘mens’ als basisconcept van het humanisme wetenschappelijk hoogst problematisch is. De mens krijgt zijn vinger niet meer achter zijn wezen: zijn bestaan kan niet meer definitief gefundeerd worden omdat de hogere instantie die dit altijd voor hem deed is weggevallen. Na de ‘dood van god’ is de mens aan zijn lot overgelaten en wat hij precies is, is afhankelijk van almaar veranderende inzichten in de menswetenschappen. Kortom, Foucault kaart al in 1966 het einde van het moderne discours aan. Als na 15 jaar de kruitdampen van de daarop volgende politiek-filosofische loopgravenoorlog zijn opgetrokken en de anti-metafysische hemel wat opklaart, wordt Foucaults kritische maatschappijanalyse langzaam gemeengoed. Sociale wetenschappers en beleidsmakers onderschrijven impliciet zijn inzichten. Zelfs in politiekringen worden zijn ideeën gecanoniseerd. $ De moderne bio- politiek, zo beseffen de meesten met Foucault, disciplineert inderdaad. In de opvoeding, op scholen en op de werkvloer – maar zodra ze buiten de boot vallen ook in ziekenhuizen en gevangenissen – worden individuele lichamen tot volgzame burgers gedisciplineerd. Dit lichaam verzet zich aanvankelijk hevig, maar ontleent uiteindelijk zijn eigenwaarde aan normaal gedrag. % Jongeren krijgen het moderne discours en het moderne zelfbeeld al spelend, etend, lerend door ouders en leraren met de paplepel ingegoten. Volwassenen worden al werkend en genezend door dokters en psychiaters gepolst. Het klinkt allemaal wat manipulatief, maar het gaat hier niet om bewuste ingrepen van gefrustreerde machtswellustelingen. Psychiater en cliënt, arts en patiënt, leraar en leerling staan allemaal in hetzelfde ‘format’, in hetzelfde discours. Hun lichamen zijn jlYa\Zk R jlYa\ZkT 240 - 241 i\gi\jj`\] l`kjcl`k\e[ e\^Xk`\] R jlYa\ZkT R jlYa\ZkT fe [ \i[Xe \e gif[lZk`\] `ejcl`k\e[ gfj`k`\] soevereine macht disciplinaire macht g`iXd`[\[\ebY\\c[ e\kn\ib[\ebY\\c[ 9IFE1IMJ)''0 ook passieve objecten van biopolitieke ingrepen. Ook zij worden van zuigelingenzorg tot verzorgingshuis gedisciplineerd en genormaliseerd, maar dat verloopt later door actief te participeren. Pabo-studenten of studenten geneeskunde, zelf net de schooldiscipline ontgroeid, eigenen zich moeizaam psychologische en pedagogische inzichten toe die zij later in adviesfuncties aan ouders en andere begeleiders doorgeven: deze lijven via gedragsvoorschriften – door te straffen en te belonen – hun kinderen en leerlingen letterlijk in dit discours in. Deze macht is niet repressief maar productief: door een letterlijke incorporering of belichaming van denkbeelden ontdekken individuen hun unieke individualiteit en kunnen ze zich in de samenleving voegen. Dit is het radicaal andere perspectief in Foucaults machtsopvatting. Iedereen doet het doorgaans met de beste bedoelingen. Foucaults inzichten veranderen het denken over hoe macht precies werkt radicaal. Niet via repressie maar via stimulering. Voor de verbeelding van deze macht volstaat niet langer een piramidaal beeld dat op repressie is gebaseerd waarin onderdanen stelselmatig van bovenaf worden uitgebuit. Dat geldt voor de premoderne samenleving. Daar spant de soevereine vorst nog met de pastorale zorg samen om de macht van staat en kerk te consolideren. In de moderne tijd gebeurt dat nog steeds, maar het politieke discours stelt idealiter dat ieder autonoom individu via de volksvertegenwoordiging aan de macht is. Het volk regeert: demos kratein , democratie. Bot machtsmisbruik is niet uitgesloten, maar is als het aan het licht komt voor politici uiterst pijnlijk. In de moderne tijd wordt de repressieve macht ideologisch afgeschaft. Daarom volstaat de piramide niet meer als adequaat beeld voor de macht. Het netwerk spreekt meer tot de verbeelding. Foucault toont dat discours theorie èn praktijk, denken èn doen is. Reflectie en handeling vallen samen in het mededelen en deelnemen. De manier waarop we ons zelf mededelen verandert echter. En daarmee veranderen de biopolitieke interventies. Wordt in de mondelinge overdracht nog een kleine gemeenschap geïnspireerd, door de introductie van het schrift wordt ook in afwezigheid van de ingewijde verteller kennis doorgegeven. De uitvinding van de drukpers laat het uniek uitgesproken of opgeschreven relaas circuleren waardoor het voor iedereen toegankelijke kennis wordt. Iedere slimme alfabeet kan zich deze kennis toe-eigenen. Het onderwijssysteem krijgt in de 19 e eeuw het disciplinerende gehalte waar Foucault op doelt. Tegenwoordig wordt, door allerlei technologische ontwikkelingen, kennis steeds sneller aan volgende generaties overgedragen. Met de komst van de pc in 1985, het Internet in 1992 en de opmars van het mobieltje in de negentiger jaren komen het mondelinge relaas en de persoonlijke brief terug, maar nu als informationele interface. Face to face wordt interface, teenagers worden screenagers. Disciplinering is dus niet louter ‘geestelijk’. Disciplinering is microfysiek en mediaal. Disciplinering is ook macrofysiek in zoverre het lichaam zich door een kiene indeling van schoollokalen, huizen, klinieken, gevangenissen en pleinen leert gedragen. Veel glas creëert overzicht in klassen en klinieken waarin tafels, stoelen en bedden een vaste rangorde hebben. De tegenwoordige school- ref lectie woorden a ls daden klas ontstaat pas in de loop van de 19 e eeuw. De architectuur van scholen en de opdeling van de tijd in progressief op elkaar aansluitende leerjaren verandert vanaf het midden van de 19 e eeuw voortdurend. We hebben nu Kamerdiscussies over de 1040 uren norm en in de wijken denken woningcorporaties met schoolbesturen na over MFA´s. Maar deze veranderingen houden gelijke tred met de inzichten van de menswetenschappen, geneeskunde, ergonomie en architectuur. Sinds kort laat de neurobiologie steeds meer van zich horen. Maar hoe dan ook: kinderlichamen worden altijd onderworpen aan disciplinerende structuren. In de 19 e eeuw komt er idealiter steeds minder fysiek geweld aan te pas. Geweld gaat over in dwang, dwang in drang, en drang ten slotte in zelfdisciplinering. In de zelfdisciplinering leert het individuele kind zichzelf waarderen. Zelfdiscipline is een positieve resultante van moderne biopolitiek. Opgroeiende en afwijkende individuen ‘ontdekken’ daarin hun unieke identiteit. Door normen te volgen worden ze normaal. Eigenwaarde en zelfrespect zijn functies van deze normalisering. Door identificatie met anderen – met een gezamenlijke geschiedenis, met het volk of met cultureel erfgoed – ontwikkelen kinderen identiteit. Maar dat is niet het hele verhaal. C - identificatie: terreur van de norm Wat is dan precies het probleem? Waarom benadert Foucault dit proces zo kritisch als het er uiteindelijk toe leidt dat normale individuen democratisch kunnen participeren? Waarom zo’n cynische visie op de relatie tussen staat en individu? Wat is er verkeerd aan een levenslange normalisering als deze uiteindelijk autonomie en vrijheid produceert? Waar wringt precies de schoen? Foucaults kritiek laat zien dat de westerse disciplinering niet neutraal en vrijblijvend is. De normativiteit ervan komt aan het licht als we inzoomen op wat disciplinering precies ‘wil’. Wat is het object van normalisering? Wat heet normaal? Er wordt ongewild een normatief en selectief gedragspatroon doorgegeven waarin machtsverhoudingen en kennisclaims besloten liggen. Participatie geldt aanvankelijk slechts voor een zeer beperkte groep individuen in de westerse samenleving. Dat waren in het midden van de 19 e eeuw mannelijke burgers die met een verzekerd inkomen. Vrouwen en arbeiders hadden geen kiesrecht. In Rusland waren er toen nog lijfeigenen en in Amerika zelfs slaven die Nederlanders hebben verhandeld. Deelnemen en mededelen geldt alleen voor burgers die aan een strikte norm voldoen. Die norm is in zijn ideologisch meest brede setting: de menselijke, westerse, redelijke, blanke, volwassen, gezonde, rechtschapen, werkende, heteroseksuele, getrouwde, monogame, kinderen producerende man. & Als norm is dit geen wet. Het is een onuitgesproken regelsysteem dat niettemin verplicht. Dat betekent dat zelfs als er in nieuwe wetten rechten voor ‘abnormale’ groepen worden gegarandeerd, de norm het maatschappelijke verkeer met zijn 242 - 243 uitsluitingen blijft reguleren. Identificatieplicht gaat verder dan het tonen van je identiteitsbewijs. Het handelen èn het denken van individuen, hun zelfbeeld en hun specifieke zelfervaring worden door een stelselmatige identificatie met wat normaal is gevormd. Hoe anderen je behandelen en bespreken bepaalt tot op grote hoogte de manier waarop je naar jezelf kijkt. Het heersende vertoog reguleert op die manier zelfbeelden. Sinds enkele decennia gebeurt dat niet alleen door de blikken van de buren en de roddels van kennissen en collega’s maar ook door wat er zoals op tv en Internet wordt gezegd en getoond. Iedereen weet wat dit doet met zelfbeelden van jongeren. Anorexia nervosa heeft niets met hongersnood te maken. Het is een psychopathologie van een neurotische samenleving die er een schoonheidsideaal op nahoudt dat jonge meiden met een vervormd zelfbeeld opzadelt. De regulatieve norm van de moderniteit waar Foucault op doelt, versterkt een politieke en economische situatie die bestaande machtsverhoudingen consolideert zonder repressief beleid, hoogstens via repressieve tolerantie. ' Macht wordt uitgeoefend vanuit een biopolitieke logica. Het hoofd van misdadigers is nog steeds doelwit. Nu niet om het af te hakken, maar om er in door te dringen om de beelden die erin rondspoken te beïnvloeden. Dit is identiteitspolitiek. Alles wat niet aan de identiteitsnorm voldoet – en dat is tot diep in de 20 e eeuw ook in de westerse samenleving het overgrote deel van de bevolking – heeft, gegeven de oppositionele structuur van het westerse denken, een negatieve, voorlopige of helemaal geen identiteit. Er zijn natuurlijk altijd individuen geweest die, tegen de stroom in zwemmend, hun rug recht houden. Vaak weten deze zich gesteund door anderen met wie ze een subcultureel besef delen en een tegendiscours formeren. Ze opereren echter altijd in groepen: avantgarde kunstenaars, esoterische gemeenschappen of grote volksfamilies die hun eigen financiële huishouding organiseren. Wie zich niet in de norm herkent en geen rugdekking heeft, wordt opgezadeld met een gemankeerde zelfervaring en waarschijnlijk ook met een weinig florissant zelfbeeld. ‘Afwijkende’ individuen kunnen hun ervaringen en verlangens niet positief waarderen. Woorden en concepten ontbreken om positief over zichzelf na te denken. Het westerse moderne discours voorziet er gewoon niet in. Homoseksualiteit is een te genezen afwijking, vrouwen zijn gemankeerde mannen en geestelijk gehandicapten zijn ontoerekeningsvatbaar. Tot de jaren zestig hebben vrouwen geen wettelijk zelfbeschikkingsrecht. 4.1.2 - Een postmoderne wereld van verschil De kentering vindt plaats na de Tweede Wereldoorlog, met de opkomst van de consumptie- en mediasamenleving. De scheuren in het moderne vertoog worden voelbaar. Door de opkomst van tegenbewegingen die op het zelforganiserend vermogen van principiële weigeraars van de norm drijven, wordt er een wig in de scheuren geduwd om ruimte te maken voor andere zelfbeelden. In Amerika loopt dit via de burgerrechtenbeweging, in Frankrijk via de studentenbeweging, in Engeland via de popcultuur en in Duitsland vanuit zijn verdrongen oorlogsverleden. In Nederland loopt, zoals vaak, alles door elkaar. Politieke dekolonisering op wereldschaal en economische internationalisering versterken de binnenlandse kritiek op gezagsdragers. Debatten over racisme en antisemitisme winnen door hernieuwde aandacht voor de oorlog aan kracht. Recalcitrante groepen politiseren radicaal, andere blijven met elkaar discussiëren en vergroten met hun verhalen de breuken in het bestaande discours. Dat gebeurt vooral door de vrouwenbeweging, de homobeweging en de milieubeweging. ref lectie woorden a ls daden Alle tegenbewegingen beginnen hun ‘kleine’ verhalen echter met de omkering van één of meerdere elementen van de fictieve moderne norm: dierlijk, Derde Wereld, psychiatrisch ‘gek’, gekleurd, jong, ‘ziek’, subversief, langharig lui, homoseksueel, ongetrouwd, polygaam, kinderloos en vrouwelijk. Vanuit deze ‘abnormaliteit’ wordt het recht op een andere levensstijl opgeëist. A - postmodern verzet tegen een exclusieve norm Er wordt geprotesteerd tegen de mishandeling van dieren, men pleit voor handelsrechten van de Derde Wereld, de antipsychiatrie komt op, het softdrugsbeleid subculturaliseert, de opvoeding en scholing van kinderen komt onder druk te staan, er komt kritiek op het wegstoppen van zieken, het strafrecht wordt gekritiseerd, recht op luiheid opgeëist, openlijk homoseksuele affectie getoond, andere samenlevingsvormen uitgeprobeerd, pillen en abortus maken polygame experimenten minder desastreus en vrouwen eisen eigen lijf en leden op. Het fysieke en discursieve verzet van voorheen gemarginaliseerde groepen scheurt het moderne identiteitsweefsel nog net niet aan flarden. Nieuwe verhalen ontstaan om een andere seksualiteit, andere samenlevingsvormen, ecologische en mondiale solidariteit niet alleen een stem maar ook handen en voeten te geven. Na enkele decennia zijn deze kritische deeldiscoursen zo ontwikkeld dat er op universiteiten leerstoelen komen: vrouwenstudies, homostudies, Critical Race Theory, enz. De volgende generatie heeft het daardoor een stuk makkelijker. Door de belichaming van deze deeldiscoursen komen positieve zelfervaringen binnen handbereik. Er kan op den duur tussen verschillende leefstijlen worden gekozen. Zo is voor meiden na de derde feministische golf een keur van leefstijlen voorhanden. Hetzelfde geldt voor homoseksuelen. Net als de punkkleding begin jaren tachtig in boetieks komt te hangen wordt autonomie losgezongen van fysiek verankerd, emancipatorisch verzet en uitgewerkt in diverse levensstijlen. Jongeren zijn al eind jaren vijftig als nieuwe consumentenmarkt ontdekt. Hun bestedingspatroon en vrije tijd biedt een nieuw werkveld voor biopolitieke ingrepen. Door het ruimere bestedingspatroon van jongeren verschuift disciplinering naar massaconsumptie, van boeken naar beelden. Zelfbeelden worden door het hechte verbond van commercie en media – na de massamedia nog sterker in de nieuwe media – gekocht, gedragen en geïncorporeerd. Het wordt vaak over het hoofd gezien dat de multiculturele samenleving begint met de opkomst van de populaire cultuur, met de popcultuur. Via muziek – en eten – haken andere culturen aan. Subculturen enten zich op de homogene monocultuur. Deze ‘inheemse’ multiculturaliteit gaat gepaard met een kritiek op autoritaire hiërarchieën binnen de Westerse samenleving. In psychopathologisch opzicht wordt de paranoide Koude Oorlog samenleving schizoïde: de verdeeldheid slaat naar binnen. In de verwerking van een collectief oorlogs- 244 - 245 verleden wordt valse heroïek aan de kaak stelt. De nationale staat boet tijdens de naoorlogse dekolonialisatie steeds meer aan gezag in. De zuilen onder de Nederlandse staat verbrokkelen. Nederland ontzuilt. De ontluisterende teloorgang van onze Bevrijder, de Verenigde Staten, in de Vietnamoorlog, krijgen kijkers tijdens het avondeten in alle vleselijkheid voorgeschoteld. Dat wat lang als exotisch – en in beschavingstermen zelfs primitief – werd gezien, verliest door intensievere media-aandacht zijn bedreigende vreemdheid. De massamedia, die 25 jaar later door de nieuwe media buiten spel worden gezet en gedwongen worden in nieuwe formats mee te groeien, hebben nog een emancipatoire impact waar politici en beleidsmakers zich steeds meer rekenschap van geven. Het COC, patiëntencollectieven, de antipsychiatrie beweging, alternatieve woongroepen, Dolle Mina’s, de milieubeweging, Amnesty International, de Antikernenergie Beweging, politieke actiecomités en gastarbeiderscomités, alle mengen zich in maatschappelijke debatten. Ze dragen nieuwe ideeën en begrippen aan om hun ‘afwijkende’ praktijken en leefstijlen te legitimeren. De invloed van multinationals op nationale economieën, de destabiliserende doorwerkingen van immigratiestromen uit islamitische landen, de discursieve kracht van kleine, mediawijze, goed geïnformeerde tegenbewegingen, al deze grootschalige ontwikkelingen zetten de Nederlandse identiteit onder druk. De homogene Nederlandse cultuur wordt van binnenuit overspoeld door subculturen en van buitenaf stromen andere culturen in. Maar Nederland werpt zich ook op als gidsland. Ingebed in een paranoïde geopolitiek waar wereldmachten elkaar met nucleaire wapens bedreigen, krijgt Nederland in de tachtiger jaren zelfs een eigen pyschopathologie toegedicht: Hollanditis. Maar de instroom triggert ook invasieve angsten die vanaf Attila de Hun en de Vandalen de westerse beschaving bespoken en dus diep in ‘onze’ culturele memen zitten. De Ander stapt, haast zoals in de Japanse horrorfilm The Ring door het tvscherm, naar binnen. De anderen komen naast, onder en boven ons wonen. Steeds vaker verschijnen zij in het straatbeeld. Eerst nog herkenbaar: uit de voormalige koloniën Javanen, Molukkers en Ambonezen, uit Zuid-Europa Grieken, Italianen, Spanjaarden. Maar vanaf midden jaren zestig als grote bedrijven contracten afsluiten in islamitische landen Turken en Marokkanen. Na de onafhankelijkheid van Suriname stromen voormalige rijksgenoten in. In hun kielzog volgen Antillianen en daarna nagenoeg iedereen die zijn land moet ontvluchten. B - differentiedenken en multiculturalisme Steeds meer talen zijn te horen op straat. De verschijning van de Ander op de stoep zorgt op discoursniveau voor grote verschuivingen. In maatschappijkritische, politiek-filosofische en ethische debatten verduisteren wolken van verschillen de azuurblauwe identiteitshemel. Denkers verleggen de aandacht van het Ene naar het Andere. Gelijkheid als ideologische crux van het moderne discours wordt onder druk gezet. Wat de politieke vertaling van gelijkwaardigheid precies inhoudt, beheerst de debatten in de verzorgingsstaat. De eenduidigheid van de gelijkheid wordt van binnenuit opengebroken door het pleidooi om de Ander niet alleen te tolereren maar ook in zijn verschil te respecteren. De Ander of het Andere wordt eerst nog beschreven met een hoofdletter A. Daarmee keert de gestorven god nog één keer in een schijnbeweging terug. Daarna wordt de Ander alledaagser met een kleine ‘a’ geschreven en in het meervoud opgevoerd: de ander, anderen. ref lectie woorden a ls daden Het verschijnen van al die verschillen laat pro-deoadvocaten, wetenschappers, kunstenaars en politici niet onberoerd. Rechten van hen die verschillen worden bepleit en verdedigd, hun culturen worden in kaart en in beeld gebracht en er worden concepten verzonnen om het verschil bespreekbaar te maken. Het ‘denken van het verschil’ wordt een gerespecteerde filosofische exercitie die school maakt. Het duurt enkele decennia voordat dit zogenaamde ‘differentiedenken’, waarvoor Franse denkers als Foucault de basis leggen, is uitgekristalliseerd. ( Het werk van de Duitse denker Martin Heidegger wordt door sommigen retrospectief ook in dit denken ingelijfd. In de Verenigde Staten krijgt het veel bijval in literatuurstudies, rechtenstudies en cultural studies . ! In de jaren negentig sijpelt dit denken door in managementpublicaties ! en in het decennium daarna pakken bestuurskundigen het op. !! Het begrip ‘multicultureel’ krijgt zijn beslag in debatten over differenties en culturele verschillen. In 1971 duikt het begrip ‘multiculturalisme’ in Canadese publicaties op. Naast vooraanstaande denkers als Will Kymlica en Charles Taylor !" leveren Amerikanen en Australiërs een substantiële bijdrage. Meer dan voormalige kolonisatoren hebben deze immigratielanden met het ‘meltingpot’ fenomeen te maken. !# Door de bevolkingssamenstelling van Canada – deels Engelstalig, deels Franstalig, met inheemse volkeren van Indianen tot Inuit – vinden ook de denkbeelden van Franse differentiedenkers in het Frans sprekende deel van het land weerklank. Op de achtergrond speelt een bredere problematiek mee: het cultuurrelativisme. De toon voor dit debat wordt in de jaren veertig en vijftig door antropologen als Boas en Lévi-Strauss gezet. !$ Relativisme zal in het multicultidebat dat na 2001 losbarst het woord zijn waarmee de multiculturele samenleving aan het kruis wordt genageld. Het wordt meestal in een adem genoemd met onverschilligheid als het verwerpelijke exces van tolerantie. En het zal niet lang duren voordat in dit gesprek ook het gedoogbeleid aan de kaak wordt gesteld. Het is de vraag of deze verwijten terecht zijn. !% Dat relativisme een duidelijk en krachtig standpunt zou uitsluiten is absurd. Het gaat erom dat zo’n stellingname zich bewust is van de relationele context waarbinnen zij zichzelf zo pontificaal kan neerzetten. Relativeren is voor alles een standpunt in verband brengen met andere standpunten. Alles hangt met elkaar samen. Iets is altijd gerelateerd. Relativisme duidt dus meer op dit zelfreflexieve besef dan op de onwil om een standpunt in te nemen. Meesurfend met het cultuurrelativisme-debat haakt het multiculturalismedebat in op een breder discoursveld. In cultuurkritische debatten wordt deze verbreding met een eerder in de architectuur gelanceerde term geoormerkt als het ‘postmodernisme-debat’. !& Postmoderniteit is een typering van een tijdsgeest die midden in de jaren zestig opkomt. Foucault gebruikt de term zelf niet, maar achteraf gezien ent hij op dit discoursbreukvlak zijn archeologische analyses. In een economische en technologische optiek heet dit tijdvak vaak 246 - 247 ‘post-industrieel’. Medialiteit, relativiteit en narrativiteit – de kleine verhalen van tegenbewegingen waarin het Grote verhaal uiteenvalt – zijn kernbegrippen van het postmoderne discours. Daarin gaan voorheen strikt gescheiden wetenschappelijke en artistieke disciplines vruchtbare allianties aan. Zo draait het in wetenschap en kunst steeds meer om interdisciplinariteit. Media worden persoonlijker – de fax en videocamera komen begin zeventiger jaren in beeld – en uiteindelijk interactief. Het politieke denken wordt pragmatischer: het gaat er meer om of iets werkt dan wat iets is. In de politiek fuseren splinterpartijen. Na de val van de Berlijnse Muur schudden grote politieke partijen hun ideologische veren af en gaan samenwerken. De polariserende politiek lijkt voorbij. !' Terwijl dagelijks stukken regenwoud in Zuid-Amerika ter grootte van vele voetbalvelden worden gekapt, groeien in de Noord-Amerikaanse Newc onomy de geldbomen de kapitalistische hemel in. Even voor en na het feitelijke einde van de Sovjet-Unie wordt op discursief niveau van nagenoeg alles het einde afgekondigd: het einde van de mens, van de kunst, van de geschiedenis, van de politiek en van de filosofie. Door sommige sekten wordt het fysieke einde van de wereld aangekondigd. De bedreigingen komen nu van binnenuit het systeem: de millenniumbug. Het feit dat alles gewoon doorgaat is even weinig verwonderlijk als hoopgevend. Al deze einden zijn namelijk discursief van aard: een bepaalde manier van denken en doen loopt op zijn eind. Je merkt er eerst weinig van. Ervaringen beginnen te schrijnen. Legitimaties worden ongeloofwaardig, redeneringen klinken hol. De vanzelfsprekendheid wordt nietszeggend. De afkondiging van al die einden in deeldiscoursen getuigt vooral van het urgente besef dat we anders naar de wereld en naar onszelf moeten leren kijken om vanuit deze andere zienswijze ook anders met onszelf, met anderen en met de wereld te kunnen omgaan. Hoewel met de Berlijnse Muur in 1989 de ruïneuze bastions van de Waarheid lijken te verbrokkelen, komt het er niet echt van. In de loop van het postmoderne leven wordt het moderne discours opgelapt. Hoe het postmoderne vertoog – bij monde van wetenschappers, politici, beleidsmakers en managementgoeroes – ook zijn best doet om zich aan de moderniteit te ontworstelen, het blijft er met woorden en daden aan gekluisterd. Terugkijkend blijkt de vermeende postmoderniteit geen ander discours op te leveren. Er wordt niet met het moderne vertoog gebroken. Het postmoderne vertoog blijkt achteraf zijn slagschaduw. De duistere aspecten van het moderniseringsproces komen als onbegrepen spanningen vrij en werken in het dagelijks bewustzijn door. In feite vindt er een doorstart plaats van de monoculturele fixatie in de multiculturele samenleving. Ook al beschrijft multi de veelheid van culturen in één samenleving, deze naast en door elkaar levende culturen blijven bespookt worden door het hegemoniale eenheidsdenken. Achteraf bezien heeft het er meer van weg dat met de term ‘multicultureel’ het uiteenvallen van de heersende westerse cultuur wordt gepareerd: het kernbegrip identiteit blijft in tact, alleen krijgt nu iedere groep afzonderlijk zijn eigen identiteit toebedeeld. Het is een soort gedoogbeleid dat beklijft door een subsidiaire ‘fundering’ van vele identiteiten. Multicultureel opent weliswaar het zicht op een wezenlijk andere vorm van samenleven, maar geleidelijk aan blijkt het als politiek-economische categorie de doodskramp van de monoculturele samenleving. 4.1.3 - Postmoderne paradoxen De scheuren in het moderne discours komen in de laatste drie decennia van de 20 e eeuw steeds meer aan de oppervlakte. Het gaat hier niet zomaar om onder- ref lectie woorden a ls daden huidse spanningen in de samenleving. Die zijn er altijd, overal. Het gaat om de manier waarop deze zich aandienen in de postmoderne wereld: verontrustend paradoxaal, zowel in de alledaagse ervaring van individuen als op discoursniveau. Volgens cultuurcritici genereert het moderniseringsproces vanuit zichzelf paradoxen. Processen slaan in de loop van een eeuw in hun tegendeel om. De meest algemene spanning balt zich samen in de vraag hoe een cultuur die rationaliteit en beschaving hoog in het vaandel heeft geschreven, al die miljoenen slachtoffers heeft kunnen veroorzaken? Technologie speelt hier een rol maar ook wat Foucault heeft laten zien: de ogenschijnlijke vermindering van het geweld in de moderne samenleving komt niet voort uit een meer humane opvatting van het leven. De biopolitieke logica van de disciplinering richt zich op een optimalisering van productiviteit. De doodstraf wordt afgeschaft. Het streven naar een eenduidige identiteit dat zich beroept op een universeel modern discours versterkt eerder de machtswellust van spelers in het wereldspel. Met alle catastrofale geweldseffecten van dien. A - paradoxen van de moderniteit? Terugkijkend op twee eeuwen modernisering dienen zich een viertal paradoxen aan, waarin de westerse cultuur zich verstrikt en verslikt: ( 1 ) de differentiatieparadox, ( 2 ) de rationaliserings-paradox, ( 3 ) de individualiserings-paradox en ( 4 ) de domesticerings-paradox. !( Kort gezegd komt dat achtereenvolgens op het volgende neer. 1 ) Onze sociale interacties en arbeidsspecialisaties worden steeds diverser en vertakter, maar deze kleinschaligheid schept in plaats van de beoogde helderheid vooral meer onoverzichtelijkheid. Door de voor een beter overzicht ingezette hulpmiddelen en media, zoals de computer, neemt de complexiteit slechts toe. Bureaucratie en technologie gaan hierbinnen een eigen leven leiden en verliezen hun functionaliteit. Schaalverkleining schept paradoxaal genoeg een exponentieel groeiende onoverzichtelijkheid. Rationalisering van planning van deze processen creëert steeds meer chaos. 2) Via rationalisering probeert een cultuur zijn processen voorspelbaar en beheersbaar te maken. Daarvoor wordt er steeds verder ingezoomd op specifieke processen om meer inzicht te verkrijgen op deelgebieden. Door deze pluralisering fragmenteert het overzicht en raken we juist de greep op het geheel kwijt. Een variant is de veramerikanisering van de cultuur die voortkomt uit de noodzaak dat alles voor iedereen herkenbaar moet blijven en identificatiemogelijkheden moet bieden. De veramerikanisering van de popcultuur en de politieke cultuur is dus geen afwijking, maar is paradoxaal genoeg inherent aan dit fine tunen . 3 ) In het individualiseringsproces worden waarden en normen van steeds meer groepen erkend. Dit leidt enerzijds tot meer autonomie en zelfbepaling, anderzijds tot een afnemende identificatie en solidarisering met elkaar. Vrij- 248 - 249 heid voedt onmacht en te grote pluraliteit maakt overschillig. 4 ) Ten slotte blijkt de toenemende beheersing van desastreuze natuurprocessen ons des te afhankelijker te maken van de technologie die daarvoor vereist is. Beheersing van natuurlijke risico’s leidt tot meer technologische risico’s. Dit geldt zowel voor lichaamstechnologieën als voor bureaucratische insti- tuties. Afhankelijkheid van de natuur gaat over in afhankelijkheid van het systeem. Natuurgeweld wordt systeemgeweld. Kortom, solidariteit, legitimiteit, sociale integratie en technologische beheersing raken in de loop van het moderniseringsproces evenals de aan vrijheid en rationaliteit appellerende humaniteit verstrikt in een kluwen van paradoxen. Maar zijn dit echt paradoxen van de moderniteit, zoals critici beweren? Komen deze paradoxen niet aan het licht in een terugblik op het moderniseringsproces? Hebben moderne individuen dit aan den lijve ervaren, zeg, voor 1940? Het heeft er meer van weg dat het tegenstrijdige formuleringen op discoursniveau zijn die opkomen in een retrospectieve herwaardering van het moderniseringsproces. De naam voor deze herwaardering is ‘postmoderniteit’. In het postmoderne discours wordt de moderniteit zelfreflexief: zij denkt over zichzelf na vanuit de vastgelopen machtswerkingen en paradoxale kennisclaims. " Paradoxale legitimaties leiden tot verontrustende ervaringen en vertekende percepties bij postmoderne individuen. In een proces van globalisering werkt alles razendsnel op elkaar in. Zodra zelfreflexieve individuen vanuit hun alledaagse handelen vat proberen te krijgen op deze onbegrepen spanningen raken ze niet alleen met woorden en daden in paradoxen verstrikt hun ervaringen worden door zelfreflectie paradoxaal. De paradox wordt gevoeld en uiteindelijk geleefd. B - ervaringsparadoxen: schaarste/overvloed, privé/publiek, vrij/afhankelijk In ervaringsparadoxen schuiven ervaringen die elkaar ontkennen in elkaar. Zo kan het dat in het consumeren van excessieve overvloed, zelfs in de westerse samenleving – of beter: bij uitstek in deze overvloedmaatschappij – een structureel tekort wordt ervaren. Het postmoderne politiek-economische discours maakt deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid werkbaar. Dit discours houdt de illusie in stand dat ieder individu op zich een uniek wezen is dat in een door schaarste bepaalde wereld al wikkend en wegend en vertrouwend op zijn eigen oordeelsvermogen, zelfstandig en vrij kan kiezen. De praktijk leert echter dat nagenoeg iedereen zich in excessieve consumptie doorgaans als een kuddedier gedraagt, geleid door motieven en overwegingen die door politiek en media zijn voorgekookt. Beide geven een paradoxaal advies af: als u echt vrij bent, kunt u niet anders dan ons product kiezen of op onze partij stemmen. In de mediasamenleving zoeken mensen continu de blikken en waardering van anderen. Omringd en gestuurd door complexe technologieën ervaren ze een weerstandsloze vrijheid. Velen in de c onsumptiesamenleving ervaren deze onderhuidse spanningen niet. Ze worden opgeslokt door het vergaren en consumeren van comfort. Toch voelen ze zich, ondanks de immense overvloed aan waren en diensten, structureel tekort gedaan. Bij de meest ontvlambare consumenten leidt dit tot een kort lontje. Het idee van schaarste wordt systematisch in stand gehouden in de excessieve productie van nieuwe brands en trends. Burgers krijgen een dubbel signaal: er is van alles te krijgen, maar je hebt nog niet dat wat je echt nodig heb. Er is schaarste in overvloed. Een lamp moet niet te lang meegaan en een auto niet te zuinig rijden. De basisprincipes van de mode- en designwereld krijgen greep op de economie. Alles draait om ref lectie woorden a ls daden publicity en celebrity . In navolging van winter- en zomercollecties vinden er nu halfjaarlijkse trendbreuken plaats. Generaties digitale gadgets krijgen een steeds kortere levensloop. De houdbaarheidsdatum van producten wordt korter. Boeken gaan sneller in de ramsj. Consumenten worden op hun tenen gehouden. Ze kijken reikhalzend uit naar het nieuwste van het nieuwste. Zo wordt er in hen een structureel tekort geïnstalleerd. Deze spanning kan ontregelend doorwerken als van diezelfde burger plotseling gevraagd wordt te consuminderen. Consumenten worden aan de ene kant tot excessief consumeren verleid, maar als burger worden ze aangesproken op deze excessiviteit en tot terughoudendheid gemaand. Hoe armlastig ook, veel stadsbewoners leiden een boven bemiddeld bestaan. Het dagelijkse leven is namelijk door en door gemediatiseerd: na radio en tv komen de pc, het gsm’etje, GPS en Tomtom en binnenkort zit er technologie in onze kleren: ambient technology . In de informatiesamenleving wordt de homo sapiens een homo zappens . " ICT dringt in de haarvaten van het bestaan door. Het publieke leven van individuen eindigt niet meer bij de voordeur. Veel mensen menen op tv het dichtst bij zichzelf te komen. Persoonlijke conflicten worden breed uitgemeten en ‘opgelost’. Programma’s over leefstijl en lijfstijl adviseren hoe je van buiten kunt laten zien hoe je van binnen in elkaar steekt. Maar nu is alles wat in de beslotenheid van huis- en slaapkamer uit het internet wordt gevist of mobiel wordt besproken, nog jarenlang tot in alle details beschikbaar voor overheidscontrole. Met dat de privéruimte wordt ‘gepubliceerd’, wordt de openbare ruimte systematisch geprivatiseerd. Niet alleen door veiligheidsdiensten in semi-publieke ruimten, maar vooral door een overbezetting van automobielen en mobieltjes. Mediamatisch wordt het publieke domein gecoconiseerd door capsules, met de auto als tweede huis en de headphone als open verbinding met het thuisfront. Dat dit de kwaliteit van de openbare ruimte geen goed heeft gedaan laat zich raden. Dit mediamatische isolement versterkt de angstcultuur die na 2001 extreme vormen aanneemt. Voor veiligheidsdiensten is deze tweeslachtigheid van de informatiesamenleving – meedoen is meekijken – een zegen: als na 2001 ieder subject suspect, dat wil zeggen een potentiële verdachte wordt, hoeft de surveillance in de c ontrolesamenleving niet meer door spionnen uitgevoerd te worden. Iedere burger-cliënt is door zijn belgedrag en browsebehoefte zijn eigen informant geworden. De homo zappens is een homo informans geworden. Om in de complexiteit van alledag staande te blijven en overzicht te houden wordt het aantal media en mediators steeds groter. Door hun bemiddelende tussenkomst wordt het innerlijk van individuen steeds meer naar buiten gestulpt. Zij zijn in hun media en via hun mediators buiten zichzelf. Mobiel bellend staan bellers altijd in minstens twee werelden waarvan omstanders er slechts een met ze delen. Nieuwe media maken op den duur alles toegankelijk 250 - 251 waardoor bellers en browsers virtueel grenzeloos en actueel mateloos worden. Op het moment dat de maat voor het gebruik van middelen ontbreekt, op het moment dat door het ontbreken van enige weerstand alles mogelijk lijkt, kunnen veelgebruikers zich in die vanzelfsprekendheid volledig verliezen. Bij drugsgebruik snapt iedereen dat, maar omgang met media laat dit kritische zelfinzicht niet toe. De materiële werkelijkheid verdwijnt uit beeld. Bill Gates noemt dat ‘frictieloos kapitalisme’. Maar omdat dit allemaal heel geleidelijk en in samenspraak gebeurt, merkt niemand daar wat van. Een kikker springt uit kokend water als je hem erin gooit, maar blijft erin zitten als het water langzaam op temperatuur wordt gebracht. Het is net als op de snelweg: ook al rijdt iedereen 120 km per uur, het lijkt toch of je stilstaat. Deze logica gaat dus op voor transportmiddelen en communicatiemedia. Door medium op medium te stapelen en deze steeds verder in elkaar te schuiven worden de virtuele en materiële werkelijkheid zo compact dat niet meer valt vast te stellen wat werkelijkheid is en wat weergave. Jonge tanksoldaten die in Bagdad in hinderlagen lopen, vertellen hoe zij dit aanvankelijk zagen als een game. "! Ooit ging tv over de wereld. Naarmate tv meer over tv gaat, wordt de wereld en het leven televisioneel. Live tv is een televisioneel verschijnsel, net als reality tv. Er komt een tijd dat een wandelaar zonder GPS of mobieltje nagenoeg verloren is en een automobilist zonder TomTom echt de weg kwijt is. Face to face is dan interface. Niets mis mee, totdat we de macht over het stuur kwijtraken. Kettingbotsing. Klimaatcrisis. Kredietcrisis. De informatie die ooit via een telegram of een morsesleutel doorgegeven werd, wordt na de uitvinding van de telefoon een ervaring op zich: mensen gaan bellen om het bellen. Het medium wordt een socialiseringsmachine. Werd met het telegram ooit tijd bespaard, nu creëert die versnelling vooral tijdnood en deadlines. De vrijgekomen tijd wordt opgeslokt door het consumeren van nieuwe ervaringen die door andere gebruiksmogelijkheden worden opgeroepen. Zodra die ervaringen in de markt worden gezet verandert de menselijke behoeftestructuur. Luxemiddelen worden bestaansmiddelen. The medium is the message , stelt Marshall McLuhan in 1964. Het overgrote deel van onze tijd wordt in beslag genomen door het uitproberen van al die andere belevenissen die nieuwe bemiddelingen aanbieden. De economie draait allang niet meer op het verhandelen van goederen, zelfs niet op het verkopen van diensten maar op het slijten van belevenissen en leasen van ervaringen. Deze zullen binnenkort in samenhangende pakketten hele levensstijlen ter beschikking van de consument stellen zodat deze zich continu kan transformeren. "" Autonomie en vrijheid zijn door de digitale mobilisering van kwaliteit veranderd. Autonomie is niet langer een functie van een belichaamd groepsproject, maar een individueel consumptieartikel waar de burger-cliënt vanzelfsprekend recht op heeft. Net als individualisme zijn vrijheid en autonomie niet langer emancipatoire ijkpunten, maar consumptieartikelen die economisch steeds geraffineerder in de markt worden gezet. Postmoderne individuen voelen zich niet geëxploiteerd en zeker niet vervreemd. Ze voelen zich vrij binnen de totale afhankelijkheid van transport- en communicatiemiddelen die hen in alle staten van paraatheid houden. Servicediensten, providers en dealers bieden net als mediators in een bepaalde fase van de rechtsgang, farmaceutica in de geestelijke gezondheidszorg en drugs in de gedoogzone, onmiddellijke toegang tot vrijheid. ref lectie woorden a ls daden d\[`ld QTW^TUcT] \XSST[T] S^T[T] \k\e [i`eb\e Y\jZ_lkk`e^ Y\jZ_\id`e^ Y\jgi\b`e^ mffikgcXek`eg Y\jkXXejd`[[\c\e ^\efkjd`[[\c\e ^\\jkm\iil`d\e[\d`[[\c\e \ogi\jj`\d`[[\c\e kiXejgfikd`[[\c\e Zfddle`ZXk`\d`[[\c\e _\k^f\[\c\m\e q\c]fekgcff``e^ q\c]i\Xc`jXk`\ q\c]m\iq\b\i[c\m\e d\jjX^\ 9IFE1IMJ)''0 Autonomie en vrijheid worden collectief geconsumeerd als leefstijlen. Dit heeft, naar moderne maatstaven, veel weg van dociel kuddegedrag. Maar individualiteit bestond altijd al bij gratie van het minimale verschil dat in het herhalen ontstaat. Autonomie werkt nu in ‘lichte gemeenschappen’ waarbinnen specifieke interesses en belangen mensen verbinden als een contextgebonden begrip. "# Zolang autonomie als een universele kwaliteit aan een kiezend individu wordt toegedicht dat kritisch op zichzelf en anderen reflecteert, is het in de mediasamenleving moeilijk van volgzaamheid te onderscheiden. Oneindigheid dient zich in de postmoderne consumptiesamenleving aan als ongebreidelde keuzevrijheid. We kunnen voortdurend kiezen en worden continu geïnformeerd en gepeild, dus zijn we vrij en autonoom. Steeds vroeger leren we onze kinderen te kiezen en te plannen om ze zo zelfstandig mogelijk te maken. Er is echter zoveel te kiezen dat ieder gevoel voor proportie verdwijnt. De overload aan informatie is zo groot dat kritische reflectie ondoenlijk is. Autonomie lijkt inmiddels alleen nog iets met verantwoordelijkheid te maken te hebben in de vrijheid om af te zien van keuzes totdat de schaal in beeld komt waarop de effecten van keuzes weer te overzien zijn. Afzien om te overzien. Zonder deze verantwoordelijkheid zijn vrijheid en autonomie weerstandloos geworden. Kritische reflectie implodeert via het korte lontje. De lage tolerantiedrempel van vele burgers is het resultaat van doorgeslagen consumentisme: 252 - 253 instant gratification , ik wil het allemaal hier en nu voor mij. En als daarin onverwachts op weerstand wordt gestoten, wordt kritiek getoonzet als verongelijkt opeisen van vrije doorgang. De dagelijkse expressie van postmoderne autonomie laat geen verinnerlijkt zelfbesef toe dat kritisch met vooroordelen en machtsmisbruik omgaat. Autonomie is veruiterlijkt in frictieloze automobi- liteit. Vrijheid is voor alles bewegingsvrijheid. Dat op macropolitiek vlak deze ultieme bewegingsvrijheid in files vastloopt, wordt door de meeste automobilisten niet eens als een paradox ervaren. Met meer wegen is dit bedrijfsongeval op te lossen. Het vastlopen van frictieloze bewegingsvrijheid op de vrije kapitaalmarkt is een soortgelijke paradox. Dat c orp orations of grote concerns via een vijandige overname worden gekaapt, opgekocht en eenmaal opgedeeld in winstgevend en verlieslijdende divisies worden uitverkocht is aan dezelfde vrijheid te danken die ze groot heeft gemaakt: het vrije individu in de gedaante van de aandeelhouder. De vrijheid van de aandeelhouders wordt door de vrijemarktgedachte gekoesterd, maar hun korte termijn belangen kosten grote concerns uiteindelijk de kop. In de kredietcrisis raakt de vrijheid in zichzelf verstrikt. Deze ervaringsparadoxen worden versterkt door weer andere spanningen, zoals die tussen staat en bedrijfsleven. Want wat betekent het dat een bank als de ING te groot is om failliet te gaan? Natuurlijk snapt iedereen dat als het dagelijks betalingsverkeer stokt, rellen op den duur onvermijdelijk zijn. Het is dus een veiligheidsprobleem. Maar hoe rechtvaardig je een vanuit zijn eigen logica dolgedraaid bonussysteem? Wat betekent vertrouwen tussen banken dat met tientallen, soms zelfs honderden miljarden virtueel belastinggeld gesimuleerd wordt, als dit niet maatschappelijk doorwerkt bij de ondernemer die een verlenging van zijn krediet wil of professionals en vaklieden die aan de kant worden geschoven? Gaat in een verregaande ‘nationalisering’ van banken zonder een fundamentele herstructurering van de macht van global players de BV Nederland corporate? C - discoursparadoxen Het sleutelwoord in het huidige discours is bedrijfsongeval. De oliecrisis in 1973 werd, net als de kredietcrisis nu, ook als een bedrijfsongeval gezien. Dit werd ogenschijnlijk na enig gesleutel verholpen. Dat het gebrek aan olie lag ingebed in een geopolitieke energieproblematiek die zou kunnen uitgroeien tot een mondiale klimaatcrisis, kon toen slechts door een kleine groep lezers van moeilijke rapporten vol met computers gesimuleerde scenario’s bevroed worden. Nu weet iedere doorsnee consument dat er geen ontkomen meer aan is. Ten aanzien van de klimaatverandering is na 30 jaar bekvechten wereldwijd door het overgrote deel van de wetenschappers de conclusie getrokken dat de analyse van de oliecrisis iets te simpel was. Toch zijn veel politici en beleidsmakers terughoudend om via een analoge redenering lering te trekken uit de huidige kredietcrisis. De belangen die op het spel staan zijn te groot, het stellen van nieuwe belangen nog te riskant bij herverkiezingen. Er zijn mensen die dit alles niets interesseert en die hun leven dan ook niet als een rondgang in paradoxen ervaren. Er zijn er die het wel begrijpen, maar de analyse niet delen. Van hen die de verontrusting wel delen vinden sommigen dat zij recht hebben op een exclusieve levensstijl die grote groepen uitsluit en slechts een kleine groep insluit. Of omdat ze er lang voor hebben gestudeerd, of er keihand voor werken, of de risico’s die zo’n leven nu eenmaal met zich meebrengt durven te lopen, of als nazaten en erfgenamen een transgeneratio- ref lectie woorden a ls daden nele investering laten renderen of gewoon omdat ze zich uitverkoren weten. Diegenen die de analyse onderschrijven, belanden in een spagaat. De meest soepele zitten deze uit. Velen die eraan willen ontsnappen ontbreekt het aan invloed en macht. Onder hen zijn er die resoluut met het heersende vertoog breken, waardoor ze in een discursief vacuüm terechtkomen. Om het vege lijf te redden verhuizen sommigen naar binnen in een soort ‘innere Emigration’, terwijl anderen vanuit een revolterende dadendrang radicaliseren en een wilde gooi naar de macht doen. Interessanter voor de discoursontwikkeling zijn de professionele pogingen om anderen te overtuigen en tot daden aan te zetten. Om uit de vicieuze cirkels van een inadequaat discours te ontsnappen, om uit de slagschaduw van de moderniteit te treden, sluiten politici, beleidsmakers, topmanagers en wetenschappers hun analyses in pakkende slogans kort. Om anderen te onthutsen en te imponeren, maar ook om zelf nog enige greep op en begrip te krijgen van de ontwikkelingen die zich ook aan hen voltrekken, verwoorden ze hun inzichten in paradoxale bewoordingen. Discursief wringen ze zich in gewrochte en soms zeer gezochte, maar doorgaans voor de hand liggende woordwendingen. In cultuurkritische analyses, politieke debatten en beleidsnota’s levert dit hoogst ingenieuze begripscombinaties op. Deze geven de gespletenheid van het postmoderne discours op ervaringsniveau goed weer. Zo noemt minister Donner van justitie in een interview met de NRC in 2004, als het gesprek op Hirsi Ali komt, haar een ‘verlichtingsfundamentalist’. De strekking van deze kwalificatie is even paradoxaal als een term die Hirsi Ali eerder samen met Geert Wilders lanceerde om het westerse offensief tegen het moslimfundamentalisme te benoemen: liberale Jihad. GroenLinks laveert postmaterialistisch tussen de gemeenschap en individu door. Ook wetenschappers raken in de knel als ze proberen de juiste bewoordingen voor hun inzichten te vinden. Kan een Tibetaanse monnik als Chögyam Trungpa Rinpoche het zich nog veroorloven te spreken over ‘spiritueel materialisme’ dat moet worden doorgesneden, als theologen op ‘fundamentalistisch atheïsme’ inzoomen of filosofen ‘religieus materialisme’ aansnijden is er meer aan de hand. In 2007 lanceert de linkse denktank Waterland een manifest onder de noemer ‘sociaal kapitalisme’ "$ en in het debat over lichte gemeenschappen vallen termen als ‘sociaal individualisme’ "% en ‘autonome volgzaamheid’. "& Deze paradoxale frasen getuigen minstens van het feit dat het onderscheidend vermogen van het moderne discours aan kracht heeft ingeboet. D - tactische inzet van paradoxen Op zich vormt het gebruik van paradoxen geen probleem. Ze kunnen zelfs hoogst instructief zijn. Niet alleen om ons met onze neus op breuken in het discours te drukken, maar vooral om een omslag in het denken te versnellen. De 254 - 255 spanning die ze oproepen moet dan wel productief worden ingezet. Als de paradox alleen maar cynisch blijft doorzeuren, wordt de communicatie oeverloos en het handelen stuurloos. Maar paradoxen tactisch inzetten is lastig. Ik heb in 2000 een poging gewaagd met het lastige begrip ‘radicale middelmatigheid’. "' Met deze paradox – kan middelmatigheid radicaal zijn? – wilde ik lezers op het verkeerde been zetten. Zolang deze vanuit een modern discours over beide begrippen bleven nadenken – middelmatigheid is burgerlijk, radicaal is antiburgerlijk en “the twain shall never meet” – raken ze verstrikt in de paradox. Alleen door een radicaal mediaperspectief in te nemen kan de ogenschijnlijke paradox inzichtelijk worden: ‘middelmatigheid’ slaat dan ( 1 ) op de maat, het hectische ritme, het moordende tempo der middelen en media en ( 2 ) op het feit dat zij ons de maat nemen, ons meten, opmeten, afmeten en doormeten. Deze middelmatigheid is ‘radicaal’ omdat het onze wortels (radix) zijn geworden. We zijn in de media verworteld. Ze zijn onze bestaansvoorwaarden geworden. Zolang dat voor anderen geldt is dat nog wel te accepteren, maar als dit ook voor mij, de lezer opgaat ben ik een illusie armer: deze – zoals ik het toen noemde – psycho-technologische state of mind ontneemt mij ogenschijnlijk mijn unieke identiteit en autonomie. Onze cultuur is zo bekeken ook psycho-technologisch van aard: we identificeren ons met onze mediale beelden. Dat in de huidige controlemaatschappij ons zelfbewustzijn deels fysiek, deels technologisch van aard is, kan nauwelijks ontkend worden. Maar dit ontkent geen uniciteit, het erkent verbanden. Het noopt tot een andere verstandhouding tot ons zelf, tot de anderen en tot de wereld. Als de lezer zich gaat verhouden tot de radicaliteit van dit door en door gemedieerde bestaan lost de paradox als vanzelf op omdat – en dat is de crux van het boek – radicale middelmatigheid dan door zijn reflexiviteit omslaat in ‘inter-esse’. Inzicht polijst de vele facetten van onze radicale middelmatigheid tot een reflecterende diamant van interesse. In die facetten weerkaatsen de vele netwerken. De gebrokenheid van het (post)moderne vertoog is dwars door de paradox heen waar te nemen. Dit is, in hedendaags beleidsjargon, geen probleem maar een uitdaging. Er hoeft niets gelijmd te worden. Uitgedrukt in de beeldspraak van het maatschappelijke weefsel: we zitten niet in de knoop, we zijn de knoop. Ieder individu is een relationele knoop, een knoop in een netwerk. Wordt dit als een probleem ervaren omdat we geen afstand kunnen doen van de fictie van onze sublieme zelfstandigheid, dan hebben we maatschappelijk echt een probleem. In het streven naar een definitieve ontknoping – het harmonieuze geluk als eindtoestand – schuilt een onmenselijk, haast goddelijk streven. Want alleen de goden hebben geen stress. Dat gaat niet op voor de menselijke wereld. Definitieve ontknoping op aardse schaal betekent niets anders dan eenzaamheid. En dat is niet alleen een probleem voor sociaaleconomisch verzwakte dubbelvergrijsden. Er zijn, kortom, in het samenleven altijd spanningen. Spanningen zijn een gegeven in het menselijk bestaan omdat dit per definitie relationeel is. Individualiteit, autonomie, vrijheid, het zijn allemaal begrippen die aangeven hoe we ons tot die spanningen verhouden. In de hoop niet te therapeutisch over te komen zou ik willen stellen dat we (ermee) moeten leren leven. Door schaal en reikwijdte van specifieke spanningen te ontdekken kunnen we onze eigen verantwoordelijkheid bepalen. Politiek-filosofisch is voor een dergelijke onderneming eerst een conceptuele sprong nodig: we moeten over onze schaduw heen springen om zo achter onze identiteit te komen. Alleen zo komen we weer dichter bij ons zelf. ref lectie woorden a ls daden 4.2 - Achter onze identiteit komen: netwerken Door op het exclusieve karakter van de moderne identiteit te wijzen heeft Foucault ons geleerd dat identiteit geen diep in de mens verzonken essentie is, maar een door een hyperactieve samenleving opgelegde norm met een verplichtend gedragspatroon. Hij stelt als tegenzet kleinschalige bestaansesthetica’s – levenskunsten – voor, waarin groepen hun leven vormgeven. In de Nederlandse vakliteratuur krijgt het begrip ‘bestaansesthetica’ zijn beslag als ‘levensstijl’ en werkt het door in concepten als ‘lichte gemeenschappen’. Het onderzoeksbureau Motivaction levert periodiek interessante typologieën aan. Naast de traditionele en moderne burgerij dienen zich convenience-georiënteerden, opwaarts mobielen, kosmopolieten, ontplooiers en postmaterialisten aan. Andere onderzoeken spreken van stedelingen, netwerkers, dromers, doeners, comfortwoners, wooneconomen, buitenwoners en onderscheiden daarnaast landschappers, dorpelingen, principiëlen en traditionelen van anarchisten, yuppen en hypermobielen. Peter Sloterdijk stelt voor onze huidige westerse samenleving in zijn fragmentatie in steeds lichtere gemeenschappen op te vatten als sferische ‘verschuiming’: net als in het schuim leven we als verkleefde belletjes die altijd een gemeenschappelijke wand hebben. Schuim als beeldspraak maakt duidelijk dat de basisvoorwaarde van het bestaan een relationeel verband of een netwerk is. Zodra er een belletje vrijkomt, verliest het de spanning die het in het geheel verkleefde. Het zweeft nog heel even autonoom rond om daarna uit elkaar te spatten. Geen leuk beeld maar wel instructief. "( Gezamenlijk vormgeven van een individueel leven is niets nieuws. Vanaf de geboorte wordt dat gedaan, ook in een weeshuis. Door de universele claim van een biologisch ‘model’ – het moderne kerngezin – verdwijnt de uitzonderlijkheid ervan en wordt het tot universele norm. Alleen andere culturen of eerdere episodes in de westerse cultuur bieden andere ‘modellen’. Tegenwoordig zijn groepen of individuen – homoseksuele ouderparen, woongroepen, een-oudergezinnen of een pleeggezin – die bewust voor een ‘alternatieve’ manier kiezen, zich deze stilering doorgaans bewust. Andere ‘afwijkende’ verbanden zoals tienermoeders, gescheiden ouders, verstandelijk gehandicapte ouders, worden daarentegen met een gevoel van gemis, schaarste of tekortschieten opgezadeld. Zij voldoen niet aan de norm en hebben geen eigen positief deeldiscours tot hun beschikking. Dat zo’n levensontwerp niet ophoudt op 18-jarige leeftijd en tot op zeer hoge leeftijd voortgang vindt, is in de westerse samenleving die volwassenheid als een eindpunt ziet, nauwelijks voorstelbaar. Toch kennen we permanente educatie als een rationele pendant van duurzame levensstilering. Het verzilveren van de grijze golf binnen de huidige lichaamscultus is daar een hyperindividualistische variant van. Wanneer levensstilering als medegedeelde bestaansesthetica 256 - 257 wordt opgevat vergt deze van alle betrokkenen een hoge graad van communicatie en participatie. Het is een discours omdat het aan twee basisvoorwaarden van discoursvorming voldoet: mededelen van en deelnemen aan een collectief verlangen. Zowel voor het inzicht in de doorwerkingen van disciplinerende machtswerkin- gen op individuen als voor zulke levensstileringen is het netwerk een adequaat ‘denk’beeld. Het maakt inzichtelijk dat een individu geen geïsoleerd wezen is en een groep geen afgesloten geheel. De afzonderlijke leden vormen met anderen nieuwe netwerken. Zo vertakt hun bestaan zich naar alle zijden en overstijgt het zijn eigen schaal door verbindingen met andere schalen. Al deze verknopingen tonen impliciet wat de moderne identiteit schraagt: een relationeel verband. Deze netwerken functioneren op alle maatschappelijke schalen en kunnen qua macht vele vormen aannemen. Het zijn de nauwelijks zichtbare netwerken die in de zestiger jaren in de kritiek op het gezag, de macht en hun piramidale autoriteitstructuren zijn ontmaskerd. In de kritiek zijn ze transparant gemaakt. Zulke old boys networks verbinden nog steeds de raden van commissarissen en bestuursraden van grote concerns met elkaar. Letterlijke ‘incorporering’ van voormalige vakbondsbestuurders en bewindslieden plaatst deze onvermijdelijk voor ‘duivelse dilemma’s’. 4.2.1 - Micropolitiek: niet ontspannen, maar samenspannen ‘Netwerken’ is een tactisch discursieve tool in de gereedschapskist van sociale architecten. Er zijn op hogescholen kenniskringen, veel mensen nemen deel aan lichte gemeenschappen en door Hyves is heel de wereld je vriend. Bestaande netwerken grijpen in elkaar en hebben raakvlakken. Ze kunnen van het ene interactieveld naar het andere worden opgeschaald. Een individu is geen netwerk, het is een knooppunt in een netwerk. Individuen zijn altijd in staat de op hen uitgeoefende machten te spiegelen om zich er vervolgens anders toe te verhouden. De op hen uitgeoefende machtswerkingen creëren bij doelgroepen geen slavernij waarin iedere vrijheid wordt weggenomen. De meester-truc van de moderne disciplinering en de postmoderne surveillance is dat iemand het idee heeft in alle vrijheid te kiezen. Macht is hoogstens een verslaving voor degene die macht uitoefent. Juist doordat het individu in veel netwerken functioneert, kan het individu de op hem inwerkende krachten en machten in elkaar spiegelen. (hé, dat doen ze op school anders dan thuis!) Zolang er een mogelijkheid is om afstand te nemen, kan een individu de spanning positief omzetten. Het individu is binnen de vele inwerkingen een reflexief knooppunt. De basis van zelfbewustzijn is het besef van deze gedistantieerde vernetwerking. Je zou kunnen zeggen dat iemand altijd op gespannen voet met zijn identiteit leeft, omdat hij begrijpt dat het deels een constructie is. Als norm dicht hij deze zichzelf toe of deze wordt hem door anderen toegedicht. Maar achter zijn identiteit zindert een spanning die een transformatie van de identiteit toelaat. Een individu staat door zijn inbedding in netwerken en door deze reflexieve verstandverhouding altijd onder spanning. Het leefbaar maken en mentaal stileren van deze spanning opdat paradoxen waarmee hij wordt geconfronteerd niet pathologisch uitwerken, biedt zicht op een niet pathologische ‘schizofrenie’: een verstandhouding van waaruit met een hallucinatoire werkelijkheid en een in zichzelf verdeelde ‘identiteit’ kan worden omgegaan. In de pathologische vorm van schizofrenie is een patiënt in zijn psychose volledig in zichzelf opgesloten. Er is net als bij autisten geen relatie mogelijk. Hyperindividualisme neigt daar- ref lectie woorden a ls daden naar. Een vrolijke schizo beaamt echter zijn veelheid en weet zich daarin juist verbonden met de wereld. Toch worden cultuurrelativisme en multiculturaliteit in het verdachtenbankje gezet. Zo makkelijk komen we dus niet van het Grote Verhaal af. De fundamentalismen vol gepolariseerde tegenstellingen vliegen ons weer om de oren. Denkers staan weer bloot aan de verleiding om naar beproefd dialectisch recept de tegenstellingen die de paradoxen voeden in een hogere eenheid op te lossen. # Terug naar modern-utopische filosofieën à la Hegel die de burgerlijke rechtstaat als ideaal propageerde en Marx die het arbeidersparadijs aan het einde van de geschiedenis als een baken ziet oplichten. Door deze reductie keert de disciplinerende dwang van het eenheids- en identiteitsdenken ongemerkt terug. A - niet ontknopen: doorknopen! Ook al is de multiculturele samenleving als een slagschaduw van de monoculturele hegemonie ontmaskerd, een nostalgisch en angstig teruggrijpen op een monoculturele identiteit is wel het laatste wat moet gebeuren. De tegenstelling auto-chtoon/allo-chtoon is in een globale wereld volstrekt achterhaald. Onze cht on (grond) is virtueel geworden. Nagenoeg iedereen wil op vakantie naar een ander land, aut os (zelf) en allos (een andere). Het onderscheid tussen global en local is zeer relatief als je per jaar drie keer naar andere delen van de globe vliegt, kleren draagt die aan het andere eind van de wereld worden gemaakt en je entertainment uit heel de wereld bij elkaar graast. Iedereen die in Nederland is geboren is nedochtoon. De uitdagingen liggen tussen mensen. Wat aan de orde is, zijn mengingen, tussenvormen, hybriditeit. Of om in termen van Putnam te spreken: overbrugging is belangrijker dan binding als deze binding uitsluitend bestaat in een vlucht terug naar de eigen groep. # Er moet denkkracht en daadkracht geïnvesteerd worden in het opschalen en doorknopen. Inmiddels is de lege tussenruimte – het ‘inter’ – van de onoverbrugbare verschillen door nieuwe generaties ingevuld. Het rendement van het multiculturele experiment – wat iets anders is dan het ‘multiculturele drama’ – kan worden geherinvesteerd als een inter cultureel samenleven. Daarvoor is echter een discours nodig dat tegenstellingen als autochtoon/allochtoon achter zich laat. Meedenkend met differentiedenkers worden de spanningen van paradoxen uitgangspunt van een andere manier van handelen, van anders denken en doen. Hoe gaan de voormalige opposities zich tot elkaar verhouden? Laten we nog eens terug gaan naar de drie ervaringsparadoxen: schaarste/overvloed, privé/ publiek, vrij/afhankelijk. Schaarste verdwijnt niet als de overvloed van ons bestaan wordt (h)erkend. Schaarste blijft als een limiet bestaan en als zodanig triggert schaarste onze verantwoordelijkheid. Recyclen en besparen is niet het meest probate antwoord in onze wegwerpcultuur. Anders omgaan met de gegeven overvloed vraagt om een veel complexere strategie. Het betekent dat 258 - 259 we ophouden met afvalbergen te creëren en het begrip ‘afval’ herzien. Kleinschalige opwekking van duurzame energie in gelaagde netwerken is een optie. Lineaire productielijnen aan het eind waarvan afvalbergen oprijzen die, zeker met uranium en plastics, eeuwen nodig hebben om uiteen te vallen, kunnen zo verknoopt worden dat ze alles wat weggegooid wordt weer als grondstof voor een nieuwe cyclus gebruiken. Afval = voedsel. #! Op het terrein van de energievoorziening vergt dat infrastructurele ingrepen die de bestaande machtsmonopolies niet buiten schot zullen laten. (ZIE 5.12) Het privéleven met zijn focus op het gewetensvolle, gewetenloze of onverschillige innerlijk is inmiddels door de erop aangesloten media verknoopt met het openbare leven. Privé en publiek staan niet tegenover elkaar. Als knoop in een netwerk is het de poreuze, reflexieve binnenruimte van het publieke bestaan. Als een reflexieve knoop in het maatschappelijke weefsel hoeft een individu niet te werken aan de definitieve ontknoping, net zomin als het streeft naar het oplossen van de spanning. Het gaat om samenspannen en doorknopen. De gedachte aan een mogelijke ontknoping verknoopt het individu al hechter in zijn netwerken omdat hij het altijd samen met anderen zal moeten doen. Identiteit manifesteert zich in dit samenspannen en doorknopen als een duurzame samenhang die individuen in een bepaalde periode door samenspraak met elkaar doet overeenstemmen. Identiteit is een consistente, coherente, continue consensus. Identiteit mag dan psychologisch een voldongen feit zijn (who is talking?) en als term politiek-retorisch zelfs nog uitstekend werk verrichten (“wij, Nederlanders” in het Europese parlement), reflexief zijn we àchter onze identiteit beland. Daar ligt geen rotsvast fundament en strekt zich evenmin een loze ruimte uit. Achter onze identiteit zijn wij relationeel verknoopt in een weefsel dat individuen onderling verbindt. Dat kan politiek sociale cohesie genoemd worden en economisch als sociaal kapitaal doorberekend worden. Sociaal fungeert dit netwerk bij een risicovolle salto mortale als vangnet en werkt het om een schaalsprong te maken als trampoline. B - voorbij het verschil: het tussen als relatie Door het denken over verschillen is de blik te lang gefixeerd geweest op de ander. Het gevaar dat in het benadrukken van verschillen schuilt, is dat bij een onoverbrugbaar verschil elke maat uit het oog wordt verloren. Je verhouden tot de Ander wordt dan een herhaling van een oud refrein waarin ongemerkt allerlei pseudo-religieuze of crypto-metafysische boventonen doorklinken. Om enigszins tot ‘ons zelf’ te komen is een accentverschuiving in het differentiedenken op zijn plaats: het accent verschuift naar wat er zich tussen individuen afspeelt. Om “achter onze identiteit te komen” gaat het niet langer om verschillen die niet overbrugd en daarom alleen nog maar gerespecteerd kunnen worden, maar om verschillen die binden en overbruggen: geschaalde relaties. Terugvallen in het oppositionele identiteitsdenken is te vermijden: verschillen worden gesitueerd in relaties en doorgeschoven naar het tussen of ‘inter’. Het denken van verschillen mag dan gepasseerd worden, het is zeker niet passé. Zo wordt via een omweg teruggekeerd naar een ‘zelf’ zonder dat dit weer als eenheid en identiteit wordt gefixeerd. Het is mogelijk dit een zwakke identiteit of ‘identiteitszwakte’ te noemen #", maar daarmee wordt precies dat uit het oog verloren wat voor nieuw beleid cruciaal is: de relatie. Relativeren van een identiteit is tonen wat er allemaal achter zit, hoe deze met andere verbonden is, welke netwerken aan identificering als proces – identitijd – ten grondslag liggen. ref lectie woorden a ls daden In de relatie zijn we tegelijk met de ander aanwezig. Niet in de ander, evenmin tegenover de ander maar samen met de ander. In zo’n relationele context blijft het verschil gelden, maar het accent ligt niet meer op dat wat zich aan gene zijde van mijn bevattingsvermogen bevindt, maar op dat wat zich hier en nu tussen mij en anderen afspeelt. Een relatie situeert het buiten binnen en het binnen buiten. Het maakt het private publiek en het publieke privé. Relaties vormen een poreus tussengebied. Ze vormen een onbepaalde zone met een principiële openheid voor nieuwe connecties. Er is sprake van afgrenzing en openheid wat een besef van verhouding en proportie, van distantie en intimiteit cultiveert. Het gaat erom wat er nog mogelijk is en niet wat onmogelijk is. Ook al blijft de onmogelijkheid als limiet bestaan, er rijzen andere vragen: Wat kunnen jullie? Wat willen jullie? Door op positief en open groepsverlangen in te spelen wordt wilskracht in daadkracht omgezet. Dit verlangen in belangen doorvertalen maakt van een klacht een kracht die in macht over de eigen situatie beklijft. De uitdrukking ‘iemand in zijn kracht zetten’ krijgt zo werkelijk betekenis. Maar voor alles betekent het groepen en individuen in hun positieve verlangen serieus nemen. Het betekent hen ‘machtigen’ met anderen iets voor zichzelf te betekenen. De uitdaging voor beleidsmakers is niet met dit verlangen de gevestigde belangen te dienen. Door daadwerkelijke communicatie en participatie in coalities produceren zij steeds hernieuwende belangstelling. Laat Foucaults nogal ‘cynische’ disciplineringsthese zo’n positieve omslag toe? In zijn bestaansesthetica komen in ieder geval elementen naar voren. Het gedachtegoed van twee van zijn Franse collega’s biedt meer aanknopingspunten. In het werk van Gilles Deleuze (1925-1995) en Félix Guattari (1930-1992) wordt de relationele focus systematisch uitgewerkt. Zij gaan er vanuit dat personen al bij voorbaat op allerlei manieren met elkaar en met de hen omringende wereld verbonden zijn. Verlangens van mensen haken aan bij die van anderen en zetten zich vast op objecten: ik wil dat. Maar dat ‘ik’ is vaak voorgesorteerd door de cultuur, zoals Foucault liet zien. Verlangens zijn daarom om minstens twee redenen collectief: als individueel verlangen voegt het zich naar de cultuur en als verbinding tussen mensen bevat verlangen al minstens twee ijkpunten. Verlangen gaat over verbinden en overbruggen. Dat kan rationeel in afgewogen keuzes, maar vaker zijn connecties affectief. Een affect verbindt ons lichaam met tijd en ruimte. Je komt op een plek met een geur en de geur plaatst je terug in de tijd. Een beeld roept een déjà vu op. Sterke aandoeningen roepen visuele beelden en denkbeelden op die op elkaar inwerken zonder dat we dat doorhebben. Evenmin als voor Foucault gaat bij Deleuze en Guatari het onderscheid tussen lichaam en geest op. Verlangen doorkruist deze oppositie. Het haakt overal op aan, bij baby’s meer en makkelijker dan bij CEO’s. 260 - 261 Foucault beschrijft met zijn disciplineringthese hoe deze positieve connectiviteit ingeperkt en gereduceerd wordt tot een keuze tussen óf dit óf dat. Deleuze en Guattari benadrukken de nuances van de veelheid. Deleuze en Guattari hanteren bij voorkeur de term ‘affirmatief’ in plaats van positief . Zij wijzen op de creativiteit van het verlangen en zetten dat af tegen gedisciplineerd verlangen dat zich via belangen met de macht identificeert. Het denkbeeld dat zij introduceren om zo’n naar alle kanten uitstromend verlangen te begrijpen is meer biologisch dan technologisch van aard. Zij herkennen wel het netwerkkarakter, maar kiezen voor een ander denkbeeld: de wortelstok of het rizoom. Een aardbeiplant is een rizoom. Gember, aardappels en bamboe groeien ook zo. Een rizoom vertakt zich ondergronds, waarmee het affectieve gehalte van onze verlangens worden aangegeven. Op de knopen van de wortelstok ontspruiten scheuten die op de meest onverwachte plekken boven de grond komen. Gras is een rizoom. Net zo min als van te voren te berekenen is waar dit opschiet, is het vast te leggen waar verlangens aan hechten. Dat het onvoorspelbaar is, betekent echter niet dat het alle kanten op blijft gaan. Verlangen creëert altijd context, iedere uitdrukking van verlangen vindt een vorm of wordt door de omgeving een vorm opgelegd. Het gaat hen om die dubbele beweging: koppelen èn ontkoppelen, openen èn sluiten. Om een indruk van zo’n gelaagd proces te krijgen wijzen zij op de werking van ons brein. Het brein ís een rizoom. Niet alleen omdat het een immens vertakkingsysteem is waarin vurende synapsen verbindingen leggen die lichaam en geest aansturen. Maar vooral omdat het brein als ‘denkproces’ niet zo systematisch-analytisch werkt als we achteraf onszelf en anderen graag doen geloven. Een eindresultaat, zoals dit boek, ziet er wel aardig verzorgd en geordend uit, maar daaraan gaat een selectief proces vooraf. In bepaalde fasen van het schrijfproces schiet het denken alle kanten op. Terwijl je je concentreert gebeurt er ondertussen van alles, zelfs in een afgesloten ruimte. Tussen gedachten door komen er indrukken – geuren, smaken, geluiden, beelden, gevoelens, tastervaringen – binnen en onder een gedachtelijn schieten nieuwe gedachten alle kanten op. Het vergt discipline om dit denken in goede banen te leiden, om concentratie en aandacht op te brengen, maar het zou dodelijk zijn om al die wendingen en ingevingen te veronachtzamen. Ook al zien Deleuze en Guattari de noodzaak van het gerichte denken in en praktiseren ze dit tot op grote hoogte bij uitstek zelf, toch weten zij dat het eindresultaat – hun namen op de kaft, titel erboven, een duidelijk afgeronde identiteit – slechts bestaat bij gratie van ingevingen, associaties, kleine voorvallen, inventieve verbindingen, wederzijdse stimulansen, toevallige ontmoetingen, enz. Allemaal aanhakingen en connecties. In het denken lopen woorden, concepten, denkbeelden, woordbeeld, emoties en affecten door elkaar. Ze grijpen in elkaar, de meest absurde combinaties vormend. Een boek – of een project – kan plotseling een geheel onverwachte wending krijgen die nieuwe concepten in nieuwe contexten schept. Daarom spreken auteurs van romans vaak over hun personages als wezens die zelf denken. Deze geven zelf aan waar het boek naartoe moet. In hun filosofie is het verlangen van individuen een hechtings- en bindingsmachine die koppelt en verbindt: “De kleinste reële eenheid is niet het woord, noch het idee of het concept, noch de betekenaar, maar de koppeling”. ## Een koppeling is wat intussen, ondertussen en ergens tussenin plaats vindt. Wat koppelingen uiteindelijk voor iemand, voor een groep of voor de samenleving gaan betekenen hangt af van de samenhang waarin en de richting waarheen het geheel zich beweegt. Net als bij Foucault richten Deleuze en Guattari hun ref lectie woorden a ls daden pijlen op de voorwaarden waaronder zo’n selectie tot stand komt en wie over het proces van selecteren beslist. In die zin gaat het ook bij hen om micropolitieke communicatie als participatie. Foucaults biopolitiek en zijn disciplineringsthese worden verder uitgewerkt. Deleuze toont hoe de westerse samenleving de controle op de openbare ruimte en op de innerlijke ruimte in individuen verlegd van politionele naar mediale surveillance: spionnen worden camera’s, undercover wordt een gsm. Naast camera surveillance en pattern rec ognition haakt de biopolitiek in de c ontrolesamenleving op het consumptieve verlangen van individuen in om hun gedrag te beheren en te beheersen. Het gaat niet om repressie maar om het maatschappelijk ‘organisme’ zo optimaal mogelijk te laten functioneren. Deze zienswijze biedt talloze aangrijpingspunten om op verschillende schalen over grootstedelijke processen na te denken. Het onconventioneel in kaart brengen van al dat rizomatische gekrioel van groepsverlangens die samenhang en richting zoeken en het stimuleren van onverwachte connecties maakt andere coalities zichtbaar dan bij gestandaardiseerde modellen en scenario’s. ‘Mapping’ van Deleuze en Guattari, hun cartografie, focust op interacties in tussenruimten die nog speelruimte bieden aan de betrokken partijen om letterlijk hun eigen plan te trekken. Interactief beleid is gebaat bij zo’n analyse. Het biedt ook meer ruimte aan kunst- en cultuurinterventies: deze ‘organiseren’ creatieve connecties en ontmoetingen waarin het verlangen van groepen vooralsnog belangeloos is. Niet voor niets is de moderne kunst met zijn avantgarde praktijken het favoriete referentiekader van Deleuze en Guattari. Daarin vinden kruisbestuivingen plaats en ontstaan koppelingen tussen artistieke en wetenschappelijke disciplines. In de avant-garde is intensiteit sterker dan intentie, krachten winnen het van machten en het verlangen zet belangen op het spel. Conventionele perspectieven worden opengebroken en zo inventief en creatief met elkaar verbonden dat er op onvoorspelbare wijze nieuwe allianties en coalities ontstaan. Deze blijken maatgevend voor nieuwe generaties. #$ C - reflexieve interesse: interdisciplinair, intercultureel, intermediaal, interreligieus, interactief Een vertaling van de concepten van Deleuze en Guattari naar de praktijk van alledag is niet zo eenvoudig. #% Voor een oplossing van zeer doelgerichte beleidsvraagstukken zijn veel vertaalslagen nodig. Ze bieden vooral analytisch gereedschap. Met hun t o olkit kan anders naar de wereld en naar mensen gekeken worden. Nieuwe samenhangen, andere coalities en onverwachte coproducties komen in beeld. Cruciaal is hun affirmatieve benadering: wat kunnen en willen groepen individuen? In hun affirmatieve benadering nemen zij groepsverlangen altijd serieus en benadrukken zij de positieve krachten die hierin worden gemobiliseerd. Slogans als ‘van klacht naar kracht’ krijgen zo een 262 - 263 affirmatieve betekenis. Hun visie focust op de primair relationele inbedding van ieders bestaan: de mens is een relationeel wezen. Dat verklaart waarom zij naast het tussen of ‘inter’ ook processen belangrijk vinden: “Een rizoom begint niet en kent geen einde; het bevindt zich altijd in het midden ( milieu ), tussen dingen, tussenwezen ( inter-être ), intermezzo.” #& In het midden zijn mensen via de ander bij zichzelf. Als moderniteitscritici hechten Deleuze en Guattari meer waarde aan creativiteit dan aan autonomie. Niet dat zij dit laatste afwijzen, ze tonen slechts dat het doorgaans weinig om het lijf heeft: vrijheid beweegt zich altijd al binnen institutionele kaders. Deze kunnen gaan knellen waardoor vrijheid in zijn tegendeel omslaat en een paradox wordt. De creatieve impuls in het affirmatieve verlangen breekt deze kaders weer open en schept door kruisbestuivingen een nieuwe verbeelding. De doorwerking van de avant-garde in de hedendaagse beeldcultuur – fotografie, film, design, nieuwe media – en in kunstpraktijken – van dans, theater en muziek tot beeldende kunst en literatuur – is groter dan we veelal beseffen. #' Picasso staat nu op placemats in een willekeurige brasserie en is een productielijn van een automerk. \[ ` iX X Zk `\ ] d `X k\ \[ k id ej k\ bl `e `e Xc gfc`k`\b\]`cfjf]`\ Xg jZ _ e \ k X`i n\ `gc`e Z j ` i[ ` e k\ `ek\i$\jj\ i\c jg`i `^`\\e ` kl X c ` k\ ` ` e k\ k ii\c `^`\ lj d`Zif gfc`k`\b `ek\iZlckli\\c 9IFE1IMJ)''0 In culturele ontmoetingen stellen mensen zich voor elkaar open. Deze interesse is een basale voorwaarde voor het bestaan van de publieke sfeer. Als zodanig is interesse een mentale vorm van openbare ruimte. Met het opwekken van interesse in artistieke interventies scheppen kunstprojecten, los van de belangen die ermee gediend of de pretenties die erin gelegd worden, openbare ruimte. In de communicatie en participatie die ze omwille van iets anders faciliteren zijn zulke kunstprojecten op zich al publiek domein. Tegen deze achtergrond levert de combinatie van c ommunity art en ‘kunst-in-de-openbare-ruimte’ – een herinneringsbeeld op een pleintje, een artistiek ornament ter verfraaiing, een abstracte structuur als inspiratie – een nieuwe kunstdiscipline op: kunst- als -openbare-ruimte. #( ref lectie woorden a ls daden Kunst en openbare ruimte kunnen op vele manieren gecombineerd worden. In een interculturele samenleving verrijken groepen met een andere culturele achtergrond vanuit hun kunstbeleving het culturele leven in buurten. In de islam speelt kunst minder een kritische dan wel een gemeenschapbevestigende rol. $ Een met mozaïek of kalligrafische ornamenten versierde fontein op een centrale plek in de wijk waar mensen bijeenkomen zouden we in een bredere kunstopvating kunst- van -de-openbare ruimte kunnen noemen. Deze nadruk op het openbare leven gecombineerd met de kritische signatuur van designers en architecten levert een geësthetiseerde stedelijke omgeving op: openbare-ruimte-als-kunst. $ Door zo naar artistieke interventies in de openbare ruimte te kijken komen intermediale, interculturele en interdisciplinaire wisselwerkingen meer tot hun recht. Met het oog op het gewenste interactieve beleid kunnen participatie en communicatie van buurtbewoners onderling of buurtbewoners met de overheid of woningcorporaties, via kunstpraktijken inventiever worden uitgebouwd. Wat in deze interventies altijd benadrukt wordt, is letterlijk inter-esse: het ‘zijn’ van het ‘tussen’. In ruimtelijke zin: er middenin staan; in sociaal-politieke zin: onder de mensen zijn; in politiek-filosofisch perspectief: primaire relationaliteit. Dit inter is in uitdrukkingen van dagelijks taalgebruik terug te vinden. Het begrip ‘interesse’ mag dan pas in deze brede zin begrepen worden als we de term herladen, mediatermen als inter activiteit en inter face worden onmiddellijk begrepen. Soortgelijke termen worden in wetenschap en kunst, staand op het breukvlak in de jaren zestig, voor het eerst kritisch gebruikt om hun eigen situatie te duiden. Kruisbestuivingen tussen disciplines worden in de wetenschap afgedwongen door de toenemende complexiteit van wereldwijde interacties. In de schuchtere aanzetten van de latere globalisering – internationalisering heet het dan nog – gaan geldstromen globaal circuleren. Een oppervlakkige blik op toenmalige ontwikkelingen in de kunst volstaat: Warhol, Fluxus, Joseph Beuys, ze experimenteren allemaal met media, mengen kunstvormen in performances en incorporeren de populaire cultuur. Kruisbestuivingen in de wetenschap, maar ook tussen kunst en wetenschap en kunsten onderling ijken het begrip ‘interdisciplinariteit’. Het experiment met het ‘tussen’ (inter) als relationele ruimte levert resultaten en werken op die eerst wat onwennig bekeken worden maar gaandeweg zelf school maken. Kwalificaties als multidisciplinair gaan gaandeweg over in interdisciplinair. $! Op de breukvlakken van moderniteit en postmoderniteit wordt interdisciplinariteit het sleutelwoord. Interdisciplinaire experimenten maken niet alleen een ongekende creativiteit los, ze leveren ook nieuwe inzichten op die vanuit een monodisciplinaire aanpak nooit zouden opkomen. Een ander facet van reflexieve interesse is inter culturaliteit. Hoewel het huidige mediadiscours zich hardnekkig vastbijt in het begrip ‘multicultureel’ 264 - 265 laat een simpele zoekactie op Google zien dat de term ‘intercultureel’ in andere maatschappelijke domeinen volledig ingeburgerd is: in personeelsbeleid, in organisatiecursussen, in hoger onderwijs, op universiteiten. De organisatiepsycholoog Geert Hofstede publiceert vanaf 1980 boeken over hoe cultuurverschillen in internationale organisaties aangepakt en overbrugd kunnen wor- den. $" Vanaf de eerste publicatie wordt de interculturele problematiek aange kaart. Bedrijven krijgen prijzen voor intercultureel beleid. In Rotterdam bestaat er een Kwaliteitsprijs Intercultureel Personeelsbeleid, die jaar in jaar uit door de burgemeester wordt uitgereikt. Dat dit in de internationale bedrijfscultuur op komt, is overigens niet verwonderlijk: net als in het topvoetbal is de mix van culturen hierbinnen geen issue omdat de blik naarstig naar talent en kwaliteit speurt. Eind jaren tachtig duikt de term op in politiek-filosofische publicaties. Het begrip wordt steeds scherper gesteld. Het grondslagenonderzoek brengt onderscheidingen aan tussen intercultureel, monocultureel, multicultureel, transcultureel en intracultureel. $# Bij intercultureel wijzen sommige onderzoekers op een principiële diversiteit $$, anderen op het culturele belang van hybriditeit. $% Politiek-filosofisch verschuift de aandacht naar het tussen. Ondanks deze nuanceringen en toespitsingen die in de praktijk veel subtielere oordelen over maatschappelijke fenomenen mogelijk maken blijven veel journalisten, columnisten, politici en zelfs wetenschappers koppig volharden in het gebruik van de term ‘multiculturele samenleving’. Op religieus gebied zijn religieuze stromingen al decennialang in gesprek. Deze interreligieuze dialoog is door de turbulente gebeurtenissen na 2001 enigszins in diskrediet geraakt, omdat iedere poging om verschillen zelfs maar bespreekbaar te maken al snel als een sluwe manoeuvre wordt gezien om de ander met valse argumenten voor het eigen karretje te spannen. $& Religieuze fundamentalisten hebben vanzelfsprekend geen enkele boodschap aan een wereld van verschil. Zij hebben er geen baat bij interesse te stimuleren omdat ze nu eenmaal gedijen in een wereld die van angst leeft. Achter hun geloofsijver gaan vaak gigantische economische belangen schuil. In hun pogingen dit fundamentalisme te bestrijden bedienen nationale overheden zich echter te vaak van dezelfde angst om de bevolking te mobiliseren. Angst is altijd een van de meest probate politieke t o ols geweest. In zo’n paranoide klimaat wordt elke vorm van nuancering bij voorbaat veroordeeld. Kunst en culturele praktijken komen onder druk te staan. Als paranoia alom heerst wordt er in een mediasamenleving veel tv gekeken omdat het daar nu eenmaal eerder gebeurt dan in de werkelijkheid. Er wordt veel geïnformeerd, nagepraat en overgeschreven, maar weinig bestudeerd, in geen geval gecommuniceerd, laat staan gereflecteerd. Angst is de aartsvijand van de interesse en de meest verwerpelijke vorm van angst is een aan verveling grenzende onverschilligheid waarachter een ongeïnspireerd nihilisme schuilgaat: “de verveling toont de Leegte, maar verhult het Niets”. $' Het meest seculiere facet van reflexieve interesse ligt aan de basis van alle andere: de ‘interactiviteit’ van de nieuwe media. In de toenemende behoefte aan communicatie en participatie in een wereld die globaliseert, wordt door nieuwe media ruimschoots voorzien. Na de schotelantennes aan de puien verschijnen de digitale beeldschermen in de huiskamers en de mobieltjes in het straatbeeld. De ongebreidelde stromen informatie en de intensivering van communicatie via mail worden met de komst van het Internet interactief. Dat in Amerika de C uit de ICT valt en er nog slechts over IT wordt gesproken, is een teken aan de wand: net als bij de presentatie van kwartaalcijfers van grote ref lectie woorden a ls daden concerns wordt er slechts geïnformeerd, maar niet gecommuniceerd. Door te sms’en, MSN’en, skypen en gamen integreert ICT de huidige generatie screenagers nagenoeg vanzelfsprekend via hun dagelijkse activiteiten. Het besef van voorgaande generaties dat er met tijd en ruimte iets heel merkwaardigs is gebeurd, is meer aanwezig. Met ICT als socialisering- en disciplineringmachine leven jongeren niet meer in het tussen: ze beleven en belichamen het tussen. Interactiviteit zet ongekende verlangensstromen in beweging. Gevoed door geldelijk gewin en aangezet door veiligheidsoverwegingen wordt voor 2001 de ongebreidelde en ontregelende interactiviteit al aan banden gelegd. Toch blijft het aantal hackers bij iedere inperking en afgrendeling gestaag groeien totdat door bedrijven in dienst genomen worden om systemen echt potdicht te krijgen. Deze dynamiek onderschrijft Foucaults inzicht in de aard van gedisciplineerd verzet. Maar ook het inzicht van Deleuze en Guattari dat verlangen decodeert en recodeert, nieuwe domeinen ontsluit en afsluit, deterritorialiseert en reterritorialiseert. De ontwikkelingen op ICT gebied tonen eens te meer hoe schizofreen de verhouding tussen markt en vrijheid is. Na de aanslagen op het WTC in 2001 wordt door de overheid alles in het werk gesteld om totale controle te verkrijgen. Dit levert weer nieuwe paradoxen op omdat het ten koste gaat van burgerrechten en democratische vrijheden. Door het ongekende absorptievermogen van het digitale medium met zijn ongelimiteerde mogelijkheden tot opschaling schuiven micropolitiek en macropolitiek steeds dichter naar elkaar. Lokale biopolitiek sluit door een vingerbeweging aan bij globale geopolitiek: ‘huiselijk’ surfgedrag ligt jaren vast, de Angelsaksische ‘intelligence’ organisatie ECHELON – en binnenkort zijn Europese tegenhanger Galileo – screenen via vele orbitale satellieten en talloze grondstations al het mailverkeer op verdachte termen. Door GPS kan iedere beller gelokaliseerd worden. Als het Internet iets duidelijk maakt dan is het wel de ongeloofwaardige gelijkstelling van vrije markt, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van individuen. D - ecologische interesse: van double bind naar drievoudige interesse Internet maakt de wereld tot globe. Zoals zoveel innovaties dankt Internet zijn bestaan aan de angst om in één klap vernietigd te worden. Arpa (Advanced Research Projects Agency) ontwikkelt de protovorm van Internet als een onderling verbonden systeem van controlecentra om te voorkomen dat bij een nucleaire aanval het nationale defensiesysteem van de Verenigde Staten wordt uitgeschakeld. Met de komst van Internet is de staatsveiligheid weer op een andere manier in het geding. Nu triggert elke muisklik miljoenen andere muisklikken. Iedere interactie leidt tot interacties die via feedback loops de eerste mail steeds verder doorknopen. Simpele acties worden door exponentiële ver- 266 - 267 knoping immens groot. Op het micropolitieke vlak is echter niet iedereen ervan doordrongen dat een simpele druk op het toetsenbord geen pers onal t ouch is, maar een biopolitieke inbedding: onvoorspelbaar in zijn effectiviteit maar toch traceerbaar. Behoedzaamheid is op het Internet op zijn plaats. Niet zozeer omdat de surfer zich ergens schuldig aan maakt, maar omdat zijn surfgedrag ooit verbonden zal worden met een context waarin een willekeurig woord plotseling een heel andere betekenis krijgt. Dan manifesteert zich het boemerangeffect. Er wordt geoogst wat onwetend is gezaaid. De vitaliteit van onderlinge verbondenheid, de soliditeit van en in systemen was al eerder ontdekt in de biologie. Het begrip ecologie – dat de wetenschap ( logos ) van het huis ( oikos ) betekent – komt in het midden van de 19 e eeuw op en maakt dus deel uit van het moderne discours. Pas in de jaren zestig van de 20 e eeuw – opnieuw op het breukvlak waar zoveel andere ontwikkelingen in een stroomversnelling raken – krijgt het de kritische en normatieve lading die het nu nog heeft. Ecologie is niet alleen een beschrijving van ecosystemen, het is ook een kritische wetenschap die laat zien hoe het fout gaat. Ze biedt normatieve scenario’s om schade te voorkomen, te herstellen of te beperken. De ecologie richt zich op de onderlinge afhankelijkheden in en tussen natuurlijke systemen. Alles draait daarbij om relaties. Deze zijn primair in het bestaan van plant- en diersoorten. Alleen het moderne individu meent deze ecologische fo otprint te kunnen ontlopen. De relatie tussen menselijk handelen en ecosystemen komt in 1962 dramatisch in beeld als de biologe Rachel Carson Silent spring publiceert. Daarin toont zij aan dat pesticiden die in Europa en Amerika over de akkers worden gesproeid uiteindelijk op ons bord terechtkomen: ze zitten in de kabeljauw die we consumeren. De cirkel is rond. In 1972 verschijnt het Rapport van Rome. Een groep wetenschappers – de Club van Rome – zet voor het eerst op grote schaal computers in om allerlei groeiscenario’s te berekenen waarin de desastreuze invloed van het menselijk handelen op het milieu duidelijk wordt. Zij tonen aan dat er grenzen aan de groei zijn. Helaas in een wereld die op dat moment op het punt staat exponentieel te bo omen . Na de oliecrisis in 1973 krijgt hun ecopolitieke inzicht geopolitieke reikwijdte: westerse consumenten ondervinden voor het eerst aan den lijve hoe grondstoffen, productielijnen, transport en consumptie met elkaar samenhangen. Energiebesparing en hergebruik – consuminderen en recycling – wordt decennialang gepropageerd, maar levert weinig op. Duurzaamheid komt als criterium in de jaren negentig in beeld, de ecologische voetafdruk van ieder land wordt berekend en ecokeurmerken komen in de schappen te liggen. Pas wanneer de klimatologische effecten zich ramp na ramp manifesteren en er door een ex-vicepresident van de Verenigde Staten een film wordt gemaakt, is de impact zo groot genoeg. Vanaf dat moment worden op topontmoetingen van wereldleiders keer op keer maatregelen afgekondigd moeten worden om de desastreuze effecten van de industrialisering die aan het eind van de 18 e eeuw in het Westen is ingezet, te beperken. Ecologische inzichten dwingen een onontkoombaar inzicht af: begrip van de huidige globalisering vergt een cyclische opvatting van het bestaan. Het moderne discours voorziet echter niet in de conceptuele t o ols om deze omslag met doordachte concepten te onderbouwen en te begeleiden. De moderne geschiedopvatting is lineair en progressief: we gaan vooruit in de tijd en het wordt steeds beter. Slechts de rechtvaardigingen zijn circulair: er is vooruitgang omwille van de voortuitgang, we groeien omwille van de groei. Progressie rechtvaardigt zichzelf omdat het een waarde in zichzelf is: modern is het ref lectie woorden a ls daden nieuwste van het nieuwste. Dit discours is niet toereikend om de cyclische feedback van de globalisering te verbeelden. De ecologische metaforiek van de 19 e eeuw verschuift het plat Darwinistisch evolutionaire denken wel, maar deze fysieke ecologie vereist nu een verbreding en verdieping naar het sociale en het mentale vlak. Een louter fysieke ecologie is een begin, maar volstaat niet. Inzicht moet ook mensen beroeren en tussen de oren komen. Een op de 21 e eeuw afgestemd discours vergt een nieuw wereld- en mensbeeld dat uitgaat van de primaire relationaliteit van netwerken – sociaal – en bereid is de paradoxale spanningen die het moderniseringproces heeft opgeleverd te ondergaan en collectief te stileren – mentaal. Een 21 e -eeuws discours cirkelt rond in een drievoudige ecologische interesse waarin het ecologisch inzicht dat lineaire productielijnen cyclisch moeten worden (ZIE 5.11) op andere vlakken wordt overgedragen. Fysieke ecologie richt zich op de macropolitieke verhouding van mens en natuur. Sociale ecologie brengt de micropolitieke verhouding van mens tot mens in beeld. Mentale ecologie gaat over de reflexieve verhouding van individuen tot de eerste twee ecologische velden. Maar ook over de wijze waarop de spanningen die deze reflectie oproept – culminerend in de besproken paradoxen – gestileerd worden. De drie sleuteltermen zijn: ecosystemen, netwerken, paradoxen, respectievelijk: inbedden (cyclisch), doorknopen (lineair) en samenspannen (punctueel). Deze drie zijn niet gescheiden. Reflectie werkt op alle drie niveaus door, maar spitst zich toe op het individu tot het in zijn zelfbeeld samenkomt: van ecosystemen via relationele netwerken naar verknoopte reflexiviteit van een ‘ingespannen’ identiteit. Het zelfbegrip van een individu vormt zich op het kruispunt van lijnen die zich verknopen – binding – en door opschaling – bridging – zich via cyclische processen in de globalisering invoegen. Het besef dat de ecologische dynamiek alle levensdomeinen omvat is al lang [f e\ fi kn be \X Z`X \i fg `i Xc b\ e \e \Zf* ]pj`\b \Zfjpjk\d\e 9IFE1IMJ)''0 `eY\[[\e ZpZc`jZ_ 268 - 269 c`e jf c XX ek \e \ o d \e [f X i ee X X g jg c \e l\\ d k X Z j e gl doorgedrongen in de wetenschappen: van het structuralisme via cybernetica en systeemtheorie tot aan de chaostheorie. Deze inzichten werken door in beleidsstukken. De dS+V Atlas van een culturele ecologie van Rotterdam en het sociale ecologiemodel van Lawton $( waarin competentie en omgevingsdruk individuen positioneren zijn slechts twee voorbeelden. Ook het stadsplanologisch discours heeft de term opgepakt. Zonder dat er overigens een systematische gedachte over wordt ontwikkeld spreken planologen over ‘an ecology for the new civics’, een ecologie voor nieuw burgerschap. % Bij sociale ecologie draait alles om het inzicht dat sociale netwerken ook ecosystemen zijn. Hoe vertaalt dit zich naar de praktijk van alledag? Concreet beleidsmatig houdt dit in dat bij ondersteuning en activering van kwetsbare individuen het versterken van zo’n netwerk boven alles gaat. Dit betekent voor de uitrol van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) dat voor het ontdekken van de vraag achter de concrete vragen van een cliënt – die meestal het aanbod van de hulpverlener spiegelen: ik wil een rollator – allereerst een inzicht is vereist in diens netwerkstructuur. Het aanleveren van een rollator is namelijk zinloos als er niemand is om naar toe te rollen. Als de hulpverlener de cliënt met open interesse tegemoet treedt en niet direct oplossingsgericht is, kunnen zich onverwachte trajecten aandienen. Bovendien is het goed voor hulpverleners te beseffen dat ook zij deel van dat netwerk zijn. De vertaling naar het mentale vlak lijkt complexer, omdat het om de reflexieve vermogens en de innerlijke wereld van individuen gaat. Toch is dit niet het geval. In een relationele filosofie blijft innerlijkheid een functie van relationele verbanden. Het innerlijk ent zich op spanningen die zich erin vastzetten. De antropoloog Gregory Bateson schetst in 1972 de contouren van een ‘ecology of the mind’, een mentale ecologie. % Voor Félix Guattari is dit een opmaat tot een drievoudige ecologie waarover hij in 1989 een korte tekst publiceert. %! Steunend op hun inzichten wordt in de politiek-filosofische onderbouwing van RVS een mentale ecologie gepresenteerd. Dit is de inhoudelijke invulling van de integrale aanpak. Naast de fysieke en sociale aspecten focust het mentale aspect op de omgang van groepen en individuen met tegenstrijdige signalen uit de samenleving. Deze tegenstrijdige signalen zijn eerder uitgewerkt onder het kopje ‘ervaringsparadoxen’ en toegespitst op de begrippenparen schaarste/ overvloed, privé/publiek en vrij/afhankelijk. Dit vereist een gespreksruimte, gebaseerd op wederzijdse interesse. Een uitweg uit deze paradoxen ligt niet in de opheffing van de spanning. De oproep om terug te keren naar een eenduidige identiteit is een te populistische tactiek. Een mentale ecologie richt zich op het doorstaan, begrijpen en creatief inzetten van de spanningen die deze tegenstrijdige signalen en paradoxale ervaringen oproepen. Dit kan alleen binnen een gespreksruimte waarin belangen tijdelijk worden opgeschort en gefrustreerd verlangen positief wordt omgebogen. Simpel gezegd: een mentaal ecologisch georiënteerde samenleving stimuleert kinderen al op vroege leeftijd in hun eigen bewoordingen en op speelse wijze na te denken en te spreken over levensvragen, ethische dilemma’s en paradoxale ervaringen zonder daar direct oplossingen voor aan te bieden. Ook hier gaat het dus niet om aanbod, maar om de vraag achter de vraag. In educa- ref lectie woorden a ls daden tief opzicht is hier een rol weggelegd voor de filosofie met zijn gespreksmethoden. Recent onderzoek bevestigt dat het activeren van creatieve denkkracht op jonge leeftijd het cognitieve vermogen van kinderen aanzienlijk vergroot. Dit maakt ze sociaal weerbaarder. %" Hoe vertaalt dit zich naar participatietrajecten in buurten en wijken? Sociale cohesie wordt beproefd door het bespreekbaar en werkbaar maken van sociale spanningen. Bij integrale gebiedsontwikkeling vergt participatie een micropolitieke ruimte voor werkelijke communicatie tussen de betrokken partijen. Onvermijdelijk leidt de belangenbehartiging van zulke uiteenlopende partijen als bewoners, gemeente, woningcorporatie en deelgemeente tot spanningen die uitgezet op verschillende schalen paradoxen en dilemma’s oproepen. Deze energie zal in overeenstemming met talenten en skills van de betrokkenen positief moeten worden omgezet. Dit creëert de meerwaarde waar iedereen op wacht en vereist een transformatie van de publieke sfeer en een investering in micropolitieke interesse die niet eenmalig is. De communicatieve en sociale skills die daarvoor zijn vereist vergen een aanpak die op vroege leeftijd begint. Hier ligt een rol voor pedagogische en educatieve coalities. De omgang met psychische en sociale spanningen en het werkbaar maken van paradoxen is verwerkt in Batesons idee van een mentale ecologie. Zijn ‘ecology of mind’ baseert zich onder andere op de bestudering van het gedrag van schizofrenen. De schizofrene ervaring is in zijn onbegrepen effecten bij patiënten en bij hun omgeving hartverscheurend tragisch, maar een niet-pathologische opvatting van schizofrenie kan een werkbaar instrument zijn om structurele identiteitsproblemen binnen een samenleving in beeld te brengen. Ingebed in een relationele filosofie blijkt identiteit als gefixeerd restproduct een hoogst gedifferentieerd en complex proces van individualisering. We zijn altijd meerdere personen. Noem het je geweten of de engel die op je schouder zit, je innerlijke stem of god, menselijke reflexiviteit vooronderstelt een principiële gespletenheid, grammaticaal vervat in de woordjes ‘ik’ en ‘mij’. Deze gespletenheid is de formele basis van elke identiteit. Deze differentie vormt het fundament van onze individualiteit. Het is de noodzakelijke voorwaarde om ethisch en politiek te kunnen denken en handelen. Maar dat is niet voldoende. Er komt meer bij kijken. Als formele voorwaarde werkt reflexiviteit alleen als verantwoordelijkheid en solidariteit inhoudelijk en op de juiste schaal worden ingevuld. Verantwoordelijkheid en solidariteit vergen ook zelfsplijting. Eigenbelang en gemeenschappelijk belang worden in elkaar gespiegeld binnen deze positieve verdeeldheid. In deze zelfreflectie ontstaat binding en is overbrugging een optie. Als overbrugging en binding de sleutelwoorden zijn en zelfreflectie de formele voorwaarde dan werpt Batesons onderzoek naar het fenomeen double bind licht op de aard van een mentale ecologie. We moeten Batesons conclusies 270 - 271 overigens wel tegen de achtergrond van de toenmalige stand van de wetenschappelijke inzichten plaatsen. In Batesons tijd – en in die van Deleuze en Guattari’s eerste publicatie – wordt een schizofreen als gespleten persoonlijkheid nog gezien als een sociaal-psychologisch fenomeen. De persoonlijke leefsfeer en institutionele context bepalen het ontstaan ervan. Die moeten dus in therapie. In zijn onderzoek stuit Bateson op communicatieparadoxen die kenmerkend zijn voor gezinnen met schizofrene kinderen. Schizofrene patiënten blijken in hun opvoeding systematisch tegenstrijdige bevelen of emotionele boodschappen op verschillende communicatieniveaus te ontvangen. Ze worden liefdevol toegesproken maar vol minachting behandeld, aangemoedigd om vrijuit te spreken, maar zodra ze dat doen afgekat of het zwijgen opgelegd. Ze moeten niettemin op deze tegenstrijdige boodschappen reageren en zitten dus altijd fout. Er valt verder niet op een reflexief niveau over deze paradoxale spanning te praten. De situatie is onontkoombaar: er is niemand buiten het gezin met wie er over gesproken kan worden. Deze sociale verklaring was in de zeventiger jaren een cruciaal argument in de antipsychiatrische beweging om de maatschappelijke context van schizofrenen aan te pakken. De antipsychiatrie heeft na de ontdekking van de neurofysiologische determinanten van schizofrenie en de toenemende invloed van biologische psychiatrie en de farmaceutische industrie het onderspit gedolven. Daarna wordt de theorie van de dubbele binding vooral gebruikt om de complexiteit van hedendaagse communicatie te begrijpen en op te helderen. De neurofysiologische accenten verhullen echter niet dat sociale factoren onmiskenbaar meespelen in het ontstaan van schizofrenie. %# Lees een willekeurige typering van schizofrene Marokkaanse jongeren: ze komen uit lagere sociale klassen, zijn streng opgevoed en voelen geen betrokkenheid van hun ouders. Ze keren zich af van de maatschappij en zoeken hun heil bij verkeerde vrienden of in de drugs. Met dit in gedachten is een volledig neurofysiologische verklaring en farmacologische oplossing van schizofrenie volstrekt ontoereikend. %$ In een mentale ecologie die uitgaat van de relationele inbedding van identiteiten en de zelfreflexieve gespletenheid van onze identiteit biedt de schizofrene ervaring zicht op een mentale verstandhouding waarin onoplosbare spanningen in een levensstijl gestileerd worden. 4.2.2 - Macropolitiek: interkapitalisme tussen verzorgingsstaat en vrije marktstaat – kapitalisering van het inter Is deze micropolitieke insteek naar macropolitiek niveau te tillen? Kunnen we onze samenleving analyseren vanuit een positieve schizofrenie waarin de relatie met anderen niet verbroken maar geïntensiveerd wordt? Guattari neemt Batesons double bind theorie op in het boek dat hij samen met Deleuze schrijft. in 1972 komt deel 1 en in 1980 deel 2 uit. Het behandelt de relatie tussen schizofrenie en kapitalisme. %% Met hun analyse werpen zij licht op de breuken in het moderne vertoog. Het zijn postmoderne retrospectieven, ook al mijden ze deze kwalificatie. Ze kijken in de tijd terug, zien vanuit de uitwerkingen de splijtende werking in het kapitalisme en doen vanuit de geconstateerde spanning voorstellen voor een ander omgang ermee. Wat behelst deze eeuwenlange gespletenheid? Enerzijds opent het kapitalisme nieuwe markten door lokale markten te ontregelen, door deze eerst te decoderen om ze vanuit zijn eigen logica te recoderen. Lokale markten die voorheen met allerlei producten uitstekend aansloten op de behoeften van de inheemse bevolking worden ontmanteld ref lectie woorden a ls daden en omgevormd tot perifere monoculturen: productiegebieden en toeleveringsgebieden voor het machtscentrum van de kolonisator. Maar er komt altijd een moment waarop de geopende markten weer afgegrendeld en gemonopoliseerd worden. Kapitalisme, in de woorden van Deleuze en Guattari, deterritorialiseert en reterritorialiseert, decodeert en recodeert en hanteert daarvoor een schizofrene definitie van vrijheid. Expansie en protectionisme wisselen elkaar af. Van een vrije markt is nooit sprake. Zij wijzen het kapitalisme in zijn schizoïde werking echter niet af. Wel kritiseren ze een monomane fixering op een van beide bewegingen: de fixatie via normalisering en disciplinering tot een eenduidige identiteit, maar ook het ongelimiteerde exces en de extase die iedere samenhang oplost en elke focus ontbeert. Zij affirmeren een positieve schizofrenie. Deze bevestigt de veelheid en vermijdt identificering met een normatieve identiteit.Vanuit zo’n positieve schizofrenie wordt licht geworpen op de politiek-economische ‘progressie’ van de moderniteit. Zo ontmaskeren zij impliciet de fictie van een vrijemarkteconomie die toegankelijk is voor iedere kapitaalkrachtige deelnemer. Deze zou in het najagen van zijn eigenbelang automatisch, zo lang tenminste de vrijheid van het individu c.q. de onderneming – c orp oration – gewaarborgd is, het gemeenschap pe lijk belang dienen. De kritische heroriëntatie op het aandeelhouderschap getuigt van voortschrijdend inzicht in de perverse kanten van deze vrijheid. Hun analyse van deze ‘fundamentalistische’ marktopvatting wordt na 2001 vanuit een geheel onverwachte hoek geherformuleerd door de Engelse historicus John Gray. Samen met de ex-hedgefundbeheerder en filantroop George Soros ijkt Gray voor dit fenomeen de term ‘marktfundamentalisme’: een ongebreidelde vrije markt ideologie waarvan de protectionistische tendens onzichtbaar blijft. %& Met zijn statement positioneert Gray zich in een al decennialang voortwoekerend debat op macropolitiek niveau waar twee politiek-economische regiems tegenover elkaar staan: een sociaaldemocratisch verzorgingsstaatdiscours en een (neo)liberale herijking ervan als vrijemarktstaatdiscours. In beide regimes staat het individu centraal, maar de relatie tussen individu en overheid wordt echter anders gedefinieerd: in het eerste regime zijn door de staat gefaciliteerde en via belastingen bekostigde netwerken vooral vangnetten voor de zwakkeren en kwetsbaren. In het laatste zijn overheidsnetwerken goed voor het externaliseren van productiekosten, maar ze fungeren ook als trampolines om vooruit en hogerop te komen. Verantwoordelijkheid is in beide regimes cruciaal. Verzorgingsstaatdenkers zien verantwoordelijkheid vanuit een positief mensbeeld als een collectieve inspanning: solidariteit. Vrije marktdenkers reserveren daar, beducht voor misbruik en tijdsverlies, vanuit een minder optimistisch mensbeeld minder ruimte voor en dekken verantwoordelijkheid af met aansprakelijkheid. Het discours van het vrije marktdenken schuift in de laatste twee decennia van de 20 e eeuw 272 - 273 over het sociaaldemocratische discours van de verzorgingsstaat heen. Dit vertaalt zich op verschillende manieren naar beleid, in het bijzonder ten aanzien van algemene voorzieningen. De laatste decennia wordt in politiek-economische debatten privatisering en liberalisering van minder harde sectoren als zorg, onderwijs en cultuur bepleit. Ook over de inrichting van de energie- productie en -distributie op nationale schaal wordt verschillend gedacht. De weldadige werking van met elkaar op een vrije markt concurrerende partijen zou de oplossing zijn voor te grote overheidsuitgaven en een bureaucratische overhead. Voor bestuur van en controle op grote ondernemingen verschuift het accent van stakeholders naar shareholders , van mededelende deelnemers naar aandeelhouders. Allerlei politiek-economische modellen vliegen over de toonbank. Tussen het Europese Rijnlandmodel en het Angelsaksische model nestelen zich Japanse, Zweedse en Finse modellen. Voor de ene partij krijgt beleid samenhang vanuit het perspectief van de onderlinge solidariteit waarbij een stevige regie voor de overheid is weggelegd, de andere houdt niet van big government en meent dat de economie pas floreert als de vrije ondernemers alle ruimte krijgen. Terwijl de eerste door het cashen van hoge belastingen gelijkheid en solidariteit internaliseert, zweert de ander bij externalisering van infrastructurele kosten. Ze zoeken de mazen in het net(werk). Er lijkt geen compromis mogelijk tussen het internaliseren of externaliseren van de risico’s, tussen fiscaal opdraaien voor of outsourcen van de sociale kosten. Dit levert een pijnlijke spagaat op die tot diep in de liezen van de samenleving wordt gevoeld. Wat voor soort gespleten samenleving creëert deze spagaat? Door privatisering en liberalisering wordt het vangnet dat het maatschappelijk middenveld altijd vormde, opgedoekt. Een iets te gewaagde manoeuvre hoog in de piste kan nu op een echte salto mortale uitdraaien. De afbouw van de verzorgingsstaat en de opkomst van de vrije markt economie houdt gelijke tred met de uitbouw van de informatiesamenleving . De aanduiding ‘kenniseconomie’ – met ‘voorkennis’ als misdrijf – is enigszins misleidend. Alles draait namelijk om informatie, dat wil zeggen om georganiseerde en gecommuniceerde data. De gevreesde catastrofe tijdens de eeuwwisseling is vooral een informatiebom: de millenniumbug. Het gaat in de informatiesamenleving niet om erudiete kennis maar om bruikbare informatie. Niet om Bildung, maar bonussen. Studenten trekken niet langer een encyclopedie uit de kast, maar surfen naar Wikipedia . Output wordt belangrijker dan inzicht, draagvlak werkbaarder dan consensus. Na de introductie van de pc in 1985 en de wereldwijde invoering van Internet rond 1992 virtualiseert de wereldeconomie exponentieel. De beurs is geen leren buidel meer vol klinkende munten. Het is kapitaal en kapitaal wil maar één ding: een beursgang. De speculatieve risico’s van de beursgang zijn een gegeven in een wereld die geleidelijk aan heeft leren omgaan met onvoorspelbaarheid, van grootschalige, technologische projecten die rampzalig ontsporen, zoals in Tsjernobyl. De Duitse socioloog Ulrich Beck typeert deze wereld als een risic osamenleving . %' Risico’s nestelen zich in de ruimte tussen inschatting en uitwerking. Deze ruimte wordt mentaal geëxploreerd in virtuele werelden van de nieuwe media. Actualiteit en virtualiteit vervangen de oppositie realiteit/ mogelijkheid. Door een groots spel met het minimale verschil tussen mogelijkheid en virtualiteit lijkt in de Newc onomy plotseling alles mogelijk: met een geringe inspanning maar veel speculatief lef kan iemand in een klap steenrijk worden. Daar staat tegenover dat een uitstekend functionerende vakman waar dan ook ter ref lectie woorden a ls daden wereld van de een op de andere dag zijn baan kan verliezen door iets wat aan de andere kant van de aardbol gebeurt. Ondanks de geclaimde wereldwijde overwinning van de democratie na de val van de Muur worden de rijken steeds rijker en de armen steeds armer. De scheuren die de massamedia in de zestiger en zeventiger jaren in het moderne discours hebben vergroot – doorkijkjes naar andere werelden – verwijden zich in het laatste decennium van de 20 e eeuw exponentieel door deze virtualisering: in cyberspace is the sky al lang niet meer the limit. Door de globalisering worden individuen in de postmoderne wereld met elkaar verknoopt tot een groot virtueel netwerk. Het ontstaan van de netwerksamen- leving heeft echter “diepgaande consequenties voor de kenmerken, organisatie en doelen van politieke processen, politieke actoren en politieke instituties” %(. De mediasamenleving dekt deze gespletenheid af. Media geven openheid van zaken en suggereren daarmee dat uiteindelijk voor iedereen die zijn kansen grijpt de vrijheid in het verschiet ligt. De greep van de media op de economie wordt steeds groter. De mondige burger wordt een kritische consument die met zijn shopgedrag politiek kan bedrijven: ze kunnen producten boycotten. Consumenten worden, om een vocabulaire te gebruiken dat Alvin Toffler al begin jaren zeventig introduceert, als consument producent. Kortom, prosumenten. & Het verbond tussen media en politiek wordt almaar hechter. Potentiële kie zers worden via polls bij de les gehouden. Nieuwe media propageren een teledemocratie. Uit dit alles mogen we opmaken dat er van de 19 e -eeuwse natiestaat aan het einde van de 20 e eeuw weinig over is. Met de transformatie van handelseco- [`jZflijfdjcX^6 ^\c`ab_\`[ i\cXk`\j [`jZflijmXe [\mi`a\dXibkjkXXk [`jZflijmXe[\ m\iqfi^`e^jjkXXk eXk`\jkXk\e m\i [`\ejk\e j\Zkfi _Xe[\cjjkXk\e 274 - 275 Y\c\m\e`j c\\]jk`ac brand imago logo stijl 9IFE1IMJ)''0 m\ijZ_`cc\e ^cfZXc\e\kn\ib\e b\ee`j\Zfefd`\ `e]fidXk`\jXd\ec\m`e^ d\[`X publiek publicity publiek domein nomieën naar kenniseconomieën verandert de rol van soevereine natiestaten. Europese gerechtshoven en tribunalen linken de rechtsstaat door naar de geopolitiek. Staatshoofden kunnen in andere landen worden berecht. Formeel bogen nationale staten nog op een zelfstandig bestaan, maar ingebed in internationale organisaties en door de verwevenheid van hun bestuurslagen in politieke, economische en financiële netwerken worden ze feitelijk global players. De kredietcrisis toont de groteske gevolgen daarvan. IJsland gaat samen met zijn Icesave bank nagenoeg failliet en de bankboemerang treft in Nederland provinciale en lokale bestuurders die voor hun electoraat een speculatief graantje wilden meepikken zo hard dat ze van hun bestuurszetel afvallen. In Nederland blijken banken te groot om failliet te gaan en is de staat te onmachtig om het roer over te nemen. Zo holt de macht van c orp orations de democratie van binnenuit uit. Dat maakt het verbond met de democratische staat ook zo wrang: in de wereld van grote ondernemingen is democratie ver te zoeken. Veranderingen in de bestuursstructuur van de financiële wereld beperken zich tot mondjesmaat monkelend teruggeven van bonussen. Excuses aanbieden is vanuit internationaal jurisprudentieel perspectief te riskant. De legitimaties van het opportune gedrag van CEO’s, commissarissen en bestuurders van grote banken en ondernemingen die, speculerend op de volatiele fluctuaties van de financiële wereldmarkt feitelijk management by accident voeren, worden in publieke presentaties verkocht als door haast goddelijk inzicht geleid consistent beleid. & Van feitelijke democratisering van en controle op boards en besturen is, gegeven de old-boys-netwerken die nog altijd werkzaam zijn, nauwelijks sprake. De c orp oration , menen critici, “is een pathologische organisatievorm die evenals de monarchie als uitgestorven institutionele soort moet worden gezien” &!. Met dat c orp orations indirect genationaliseerd worden, worden staten getransnationaliseerd. Ze worden letterlijk in globale netwerken geïncorporeerd. De overgang van een natiestaat naar een ‘managermarktstaat’ is beklonken. &" Maar zijn het verzorgingsstaatdiscours en dat van de vrije marktstaat nu echt twee verschillende discoursen? Is er niet gewoon sprake van een interne gespletenheid van het moderne discours dat zowel individuen als corporations als rechtspersoonlijkheid aanduidt? &# De marktstaat die na de verzorgingsstaat opkomt, is dan net als het postmoderne discours een slagschaduw van dat wat er aan voorafgaat. Het al in de verzorgingsstaat verdisconteerde individualisme wordt dan slechts op de spits gedreven. Misschien is het instructief om te kijken hoe sociale relaties weer geherwaardeerd worden binnen de vrije marktstaat. Dat dit gebeurt, wordt duidelijk in het werk van Florida en Putnam. In een onweerstaanbare drang om alles in kapitaal om te zetten introduceren zij buiten het economische domein nieuwe kapitaalsoorten. We spreken ondertussen over sociaal, cultureel, sportief, intellectueel en menselijk kapitaal. In feite zijn dit allemaal manifestaties van een ‘inter’. Het zou dan ook niet misstaan het huidige kapitalisme waarin ruimte is vrijgekomen voor verbindingen en overbruggingen interkapitalisme te noemen. Daadwerkelijk het inter ref lectie woorden a ls daden kapitaliseren is een affirmatieve keuze voor de tussenruimte. Zo kunnen in het inter dilemma’s en paradoxen zelfreflexief worden door daadwerkelijke communicatie en participatie aan en in een kapitaalkrachtige netwerksamenleving. Democratisering van het bedrijfsleven is daarbinnen onvermijdelijk. Toegespitst op de Rotterdamse situatie en gedacht vanuit de pijlerstructuur van integrale gebiedsontwikkeling ligt hier een uitdaging om na te denken over de verbinding van kapitaalsoorten: van buurtniveau – sociaal, intellectueel, sportief – via de markt naar de stad – cultureel – om aansluiting te vinden bij fysieke investeringen van de gemeente, woningcorporaties en projectontwikkelaars. Fysieke investeringen worden met het oog op integraliteit en duurzaamheid niet langer als projecten maar als trajecten gezien. &$ Trajectontwikkelaars verdisconteren de andere kapitaalsoorten al in hun visie en voorstellen. Woningcorporaties denken, nu openbare ruimte ook deels onder hun beheer valt, in toenemende mate in deze termen. bXg`kXXcbiXZ_k`^\e\kn\ibjXd\ec\m`e^ \Zfefd`jZ_bXg`kXXc Zlckli\\cbXg`kXXc trajectontwikkelaars gifa\Zkfekn`bb\cXXij [J"MF9I nfe`e^ZfigfiXk`\j Zlckli\c\`e]iXjkilZklli bibliotheek musea theater-schouwburg podia SKVR Zlckli\\cfe[\ie\d\ijZ_Xg Zi\Xk`m\`e[ljki`\j jb`ccj&mXbdXejZ_Xg jfZ`XXcbXg`kXXc buurthuizen `ek\cc\Zkl\\cbXg`kXXc studenten huisvesting jgfik`\]bXg`kXXc sportveldjes (Cruyff/Krajicek) sportzalen schoolsportvereniging 9IFE1IMJ)''0 A - zelfverzekerd leven en victiem overleven: verantwoordelijk of aansprakelijk? Het voorgaande vergt een herziening van verantwoordelijkheid als micropolitiek fenomeen en een transformatie van de huidige, nu eens door angst en dan weer door hebzucht ingegeven slachtoffercultuur, waarvan recente ‘shock’claims na het zien van beelden op tv en You Tube van de aanslag op de koninklijke bus in april 2009 het hilarische hoogtepunt vormen. In dit jurisprudentieel onderbouwde slachtofferschap en in de aansprakelijkheidscultus die erbij hoort, wordt de verhouding tussen verzorgingsstaat en de vrije marktstaat grotesk. Wat voor soort samenleving maakt deze combinatie mogelijk? Verzorgingsstaat en marktstaat zijn twee discursieve typeringen van politiekeconomische regiems. Daaroverheen zijn in de afgelopen 25 jaar allerlei andere 276 - 277 typeringen geschoven: mediasamenleving, consumptiesamenleving, overvloedsamenleving, transactiesamenleving, informatiesamenleving, netwerksamenleving, controlesamenleving, risicosamenleving. Door de invloed van het assurantief-bancair verbond op het dagelijkse leven is daar een nieuwe aan toe te voegen: De verzekeringsmaatschappij . &% In combinatie met de risicosamen- leving is het aannemelijk te maken dat het samen leven dat ooit in de multiculturele samenleving gepropageerd werd door een combinatie van factoren veranderd is in victiem overleven. Het gaat hierbij niet alleen om het collectieve besef van de kwetsbaarheid van ons aardse bestaan. Dit heeft zich aan de wereld opgedrongen na een reeks van catastrofale gebeurtenissen: van de kernrampen van Harrisburg (1979) en Tsjernobyl (1986) via de aanslagen in de negentiger jaren en de millenniumbug culminerend in 9/11 (2001) tot vuurwerkrampen en natuurrampen met de grote tsunami (2004) als desastreus hoogtepunt. In dit rijtje voegt zich de huidige kredietcrisis (2007). De effecten van deze macropolitieke gebeurtenissen, die voor een groot deel door menselijk handelen zijn veroorzaakt, zijn altijd te voelen in de micropolitieke sfeer. Dit wordt nog sterker gevoeld bij fysieke bedreigingen zoals aids, gekkekoeienziekte, SARS, Legionella en Mexicaanse griep. Onder het letterlijk iets te zelfverzekerde leven in de verzekeringsmaatschappij verbergt zich een benard slachtofferschap. Ik duid niet op de criminologische categorie ‘slachtofferschap’ die in de loop van de tachtiger jaren opkomt en nu in het recht zijn rechtmatige plaats krijgt. &&Het gaat mij om het sociaal-psychologische fenomeen dat mensen zich tekortgedaan en daardoor slachtoffer voelen. Hoe verhoudt de ethische categorie verantwoordelijkheid zich tot het sociaalpsychologische fenomeen slachtofferschap? Dat deze verbinding via de vrijheid loopt en uiteindelijk ook juridisch zijn beslag krijgt, ligt voor de hand. Minder voor de hand liggend is het verband met de managementcultuur en de claimcultuur. Vrijheid veronderstelt keuzevrijheid en de omgang daarmee vergt verantwoordelijkheid. Voor het nemen van verantwoordelijkheid moet vanuit wat er in het hier en nu gebeurt geanticipeerd worden op een onzekere toekomst: autonome individuen maken wikkend en wegend een inschatting van de gevolgen van hun gedragingen op anderen. Kan ik dat maken of niet? Wil ik daar de verantwoording voor dragen of niet? Voor zo’n inschatting is inzicht vereist in de reikwijdte van je handelen en ook dat nog eens afgebakend op een bepaalde schaal: thuis, op straat, de buurt, op school of je werk, in een week, een maand, een jaar, een leven, over de generaties heen, voor de eeuwigheid desnoods. Dat ging makkelijker toen alles nog per postkoets ging dan in een wereld waarin een bericht in één seconde aan de andere kant van de wereld op een screen of scherm verschijnt. De tussenruimte tussen zender en ontvanger, tussen geven en nemen is verdwenen. De toenemende complexiteit van onze communicatie rekt de ruimte tussen autonomie en verantwoordelijkheid op, terwijl de versnelling ervan deze juist verdicht. Snelheid en complexiteit van hedendaagse interacties en transacties verstoren autonome inschattingen: nu kunnen iets te grappige e-mails tot ontslag of een giro-overschrijving vergeten tot het direct afsluiten van gas en licht leiden. De anticiperende rationaliteit die voor moderne verantwoordelijkheid vereist is, moet te veel netwerken en relaties in overweging nemen. In een netwerksamenleving is te veel reflectie vereist. Om deze onoverzichtelijkheid te pareren worden keuzes uitbesteed en gedelegeerd. Dingen worden geregeld, bestuurd, vervoerd, kortom, gerund en gefixt door anderen. Diensten ref lectie woorden a ls daden zijn de tussenstap van een wareneconomie naar een diensten- en ervaringseconomie. Reflectie en verantwoordelijkheid worden veruiterlijkt: ze worden in dienstverleners, in media en mediators geprojecteerd. Mijn verantwoordelijkheid wordt de aansprakelijkheid van de ander. Door de marktsturing wordt in de publieke sector aansprakelijkheid in de loop van de negentiger jaren de legitimatiegrond bij uitstek. Hoewel het een effect van toenemende democratisering is, lijkt daarmee de participatie van burgers omgekeerd evenredig af te nemen. Aansprakelijkheid ( acc ountability ) draait om meetbare baten die in een bepaalde verhouding moeten staan tot de gemaakte kosten. Dat kan op concrete resultaten, op gerealiseerde voorzieningen of op processen slaan. Maar hoe dan ook, het gaat om het afrekenen. In zachtere sectoren zijn deze berekeningen altijd hoogst discutabel. Met de invoering van sociaal en cultureel kapitaal is wel iets gewonnen, maar hoe dit rendeert blijft vooralsnog onderwerp van discussie. Het is ook maar de vraag of het in zorg en welzijn in eerste instantie om meetbare resultaten gaat. Meten doet zeker weten, maar verantwoording afleggen is wat anders dan verantwoordelijk zijn en verantwoordelijkheid nemen. Verantwoordelijkheid vereist meer dan weten, verantwoordelijkheid vergt reflectie. &' In de transactie-, risico- of mediasamenleving zit deze reflectie op onze beeldschermen en interfaces. Nagenoeg alle transacties en interacties zijn bemiddeld, gemedieerd. We bellen, mailen en sms’en. Niet alleen onze communicatiemiddelen zijn reflexief geworden zonder dat we ons dat realiseren, ook onze transportmiddelen: cruisecontrol, GPS, TomTom. We moeten steeds handiger worden om handsfree te communiceren. Zo zitten we de hele dag achter monitoren en interfaces waardoor onze dagelijkse activiteiten zelf een reflexief gehalte krijgen. Face-to-face wordt inter face. Bewuste reflectie wordt nu een reflex van media. We zijn mediaal reflexief. Dit uitbesteden van onze reflectie aan onze media – zij kiezen voor ons – kan, variërend op de term interactiviteit, interpassiviteit worden genoemd. &( Maar hoe je het ook wendt of keert, reflectie blijft de essentie van het menselijk bestaan, van onze human c ondition . Eenmaal overgenomen door onze media wordt reflectie op den duur vanzelfsprekend. Doordat interfaciaal contact het face-to-face contact vervangt beseffen we steeds minder wat de reikwijdte of impact van onze daden is. Vrijheid om te kiezen vereist verantwoordelijkheid die we voor onze keuzes dragen. Maar dan doet zich een ethisch dilemma voor: als we ons daadwerkelijk zouden realiseren wat de effecten zijn van onze vanzelfsprekende consumptie, zouden we dan nog de verantwoordelijkheid willen dragen voor de consequenties? Wat kost dan een liter benzine, welke handen zitten er aan een spijkerbroek? ' Als autonomie gepaard gaat met de vrijheid om reële keuzes te maken waarvoor je verantwoordelijk bent en als deze verantwoordelijkheid wordt weggemedieerd door de snelheid en complexiteit van het dagelijks leven, lopen de moderne 278 - 279 vrijheid en autonomie langzaam leeg in alledaagse vanzelfsprekendheid en routineuze onverschilligheid. Door het delegeren van de autonome handelingsruimte aan organisaties en instituten, maar ook aan media, mediators en mental coaches wordt een effectieve verantwoordelijkheid hoogst problematisch. De Duits-Amerikaanse filosofe Hannah Arendt (1906-1975) ' werpt, staand op het breukvlak van een modern naar een postmodern discours, licht op deze spanning: “Er bestaat zoiets als verantwoordelijkheid voor dingen die je niet hebt gedaan; je kunt er aansprakelijk voor worden gesteld. Maar er bestaat niet zoiets als schuldig zijn aan of je schuldig voelen over dingen die zijn gebeurd zonder dat je daar zelf actief aan hebt deelgenomen” '!. Ze worstelt hier meer met de categorieën schuld en verantwoordelijkheid dan met aansprakelijkheid. Wie is er nu nog verantwoordelijk voor de slavernij, de uitroeiing van inheemse volkeren in de afgelopen eeuwen of de Holocaust? Arendt dacht niet in herstelbetalingen voor de Eerste Wereldoorlog die Duitsers in de armen van het naszisme hadden gedreven, maar ook nog niet in claims die letseladvocaten in de jaren negentig grootschalig gaan afdwingen voor terminale kettingrokers. Arendts dilemma is vooral moreel en ethisch van aard. Schuld, verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid zijn kernbegrippen in verschillende historische discoursen: schuld is in de premoderne, religieuze periode het ijkpunt – er bestaat zelfs zoiets als erfzonde – en verantwoordelijkheid staat centraal in de moderne, seculiere periode. Je kunt deze begrippen ook op een tijdslijn uitzetten: schuld verwijst dan naar het verleden, bij verantwoordelijkheid staat het actuele gedrag centraal en in het overwegen van aansprakelijkheid loop je vooruit op de toekomst. Rond deze begrippen hebben zich deeldiscoursen ontwikkeld: rond schuld een moreel en strafrechtelijk discours, rond verantwoordelijkheid een ethisch discours en rond aansprakelijkheid een civielrechtelijk discours. In het moderne leven verliest schuld steeds meer zijn religieuze, morele lading. Na de – wetenschappelijke – dood van god neemt het beroep op individuele autonomie toe en komt verantwoordelijkheid als centrale ethische categorie in beeld. Sinds een kleine 20 jaar is aansprakelijkheid de handelingscategorie bij uitstek. Hoewel aansprakelijkheid in de Amerikaanse claimcultuur al veel langer werkzaam is, wordt het in de jaren na Arendts dood voor de individuele inschatting van gedragseffecten steeds belangrijker. Nu vergt nagenoeg ieder contact een contract. Onderhandelen is de basis van relationaliteit, tot aan het ochtendontbijt van menig gezin toe. Er wordt zelfs gesproken over een transactiesamenleving . '" Bedient begin jaren negentig de letseladvocatuur in Nederland slechts een klein segment van gedupeerden, een decennium later is deze tak van juristische topsport exponentieel gegroeid. Gevictimiseerd hyperindividualisme is nu big business. De aansprakelijkheidsproblematiek is tegenwoordig voor lezers van kleine lettertjes in hypotheek- en verzekeringspolissen, voor nabestaanden van excessieve rokers, zelfs voor vergeetachtige staatslotkopers gesneden koek. In de risicosamenleving wordt verantwoordelijkheid naar buiten gestulpt. Verantwoordelijkheid wordt net als de infrastructurele kosten bij grote c orp orati- ons in de vorm van aansprakelijkheid geëxternaliseerd. Als bescherming tegen malafide praktijken en schaamteloze kwakzalvers is dit natuurlijk een zegen voor veel gedupeerde consumenten en cliënten. Bij deze groep wordt in een rechtmatig slachtofferschap een laatste restje autonomie ontleend aan een claim die achteraf bij de rechter wordt neergelegd. Een kleine groep van getraumatiseerde slachtoffers buit echter hun deplorabele situatie uit om iedere ref lectie woorden a ls daden verantwoordelijkheid te ontlopen. Een kleine deel daarvan gebruikt deze om hun criminele activiteiten af te dekken. '# Bij sommige groepen consumenten slaat hebberigheid om in verongelijkte hebzucht. Claimen blijkt een rancuneuze omgang met pure pech. Ze kunnen niet tegen hun verlies en willen na de uitslag toch nog even scoren. Anderen grijpen, geholpen door geldbeluste letseladvocaten, internationale jurisprudentie aan om een graantje van de ellende van anderen mee te pikken. Geshockte tv- en Youtubekijkers van beelden over de ‘aanslag’ op de koninklijke bus op Koninginnedag 2009 proberen via schadeclaims verdringingseffecten in klinkklare munt om te zetten. Net als individualisme, vrijheid en autonomie wordt ‘recht-hebben-op’ een consumptieartikel. De graaicultuur die zwakke topbestuurders verleidt tot exorbitante beloningseisen is daarvan slechts een uitvergrote versie. Er is nog een vierde groep, die het grootst is en waar de vertaling van verantwoordelijkheid in aansprakelijkheid meer diffuse en indirecte effecten heeft. Postmoderne netwerkers mogen dan in veel management boeken als flexwerkende positivo’s opduiken, de duistere keerzijde van dit snelle bestaan is een systematische terughoudendheid om verantwoordelijk en aansprakelijk te zijn. Het nadeel van een gemanagede afrekencultuur is dat creatieve pretenties zover teruggeschroefd worden dat targets altijd worden gehaald. Dit kan karaktertechnisch slecht uitpakken: het werkt een angstige behoedzaamheid in de hand die maakt dat iemand het gevoel krijgt dat hij voortdurend tekort schiet. Met als gevolg een negatief zelfbeeld. Zo ontstaan er vier soorten slachtoffers: een groep die buiten schuld en verantwoordelijkheid om gedupeerd wordt, een getraumatiseerde, deels criminele groep die iedere verantwoordelijkheid afschuift op het systeem, een groep die geen risico wil lopen en geen verantwoordelijkheid wil dragen maar die met claims toch nog zijn gelijk wil verzilveren en een grote groep behoedzame netwerkers in een afrekencultuur. Het even indirecte als grootschalige effect van de verschuiving van verantwoordelijkheid naar aansprakelijkheid is een slachtoffercultuur, waarin victiem overleven belangrijker wordt dan samen leven. In het cultiveren van dit desastreuze effect overspeelt het zelfverzekerde leven, net als de financiële speculatieve markt, zijn hand. Door net iets te zelfverzekerd te willen zijn creëert het een structureel slachtofferschap dat bezig is met victiem overleven. In de risicosamenleving verdwijnt het samenleven dat zich op wederkerigheid en verantwoordelijkheid baseert steeds verder uit beeld. De angst voor de Ander die je werk inpikt of je in de openbare ruimte bedreigt, tekent zich in de verzekeringsmaatschappij ongewild af tegen de bredere horizon van structureel slachtofferschap. B - macropolitieke belangstelling en micropolitieke verantwoordelijkheid 280 - 281 De sociaal-culturele en politiek-economische contracten die in de 19 e eeuw afgesloten en in de 20 e eeuw verlengd zijn, lopen in de 21 e eeuw af. Het discours valt uit elkaar, ook al wordt er nog discursief aan gesleuteld met de sleutelterm ‘bedrijfsongeval’. Op geopolitieke schaal zijn de door de G8 geformuleerde voorstellen om in de industriestaten de CO 2 uitstoot in 2050 met 80% te heb- ben teruggedrongen rijkelijk optimistisch. Zelfs als de auto-industrie door de kredietcrisis noodgedwongen op de productie van kleinere en zuinige auto’s overgaat. In zijn macropolitieke belangstelling onderschat of maskeert de G8 de belangen die grote ondernemingen in de energiesector en de automobielsector hebben. Sommige leiders hebben het inzicht en ventileren hun visie, andere passen het politieke principe van de strategische kortzichtigheid toe: we zien wel na de volgende verkiezingen. Toch lijkt er een kentering plaats te vinden, niet in het minst in de opstelling van de Verenigde Staten. Doorslaggevend is echter dat en hoe de grote spelers van de toekomst – China en India – in dit machtsspel betrokken worden. In Rotterdam is op stedelijke macropolitieke schaal een soortgelijke dynamiek te zien. In het volle besef van de klimaatcrisis gaat Rotterdam eindelijk voortvarender te werk dan ooit om in 2025 de huidige CO 2 uitstoot met 50% te hebben gereduceerd. Maatregelen worden doortastend afgekondigd en geïmplementeerd. Loopgraven worden verlaten, drempels geslecht. Milieudefensie en de gemeente Rotterdam worden het eens over de aanpak van de energieproblematiek op de Tweede Maasvlakte. De openbare ruimte krijgt groeninjecties. Er wordt op vele fronten ingezet met Climate Initiative en Climate Proof (ZIE 5.7) : waterbassins, mosdaken, restwarmte, groene stroom, hybride bussen, elektrische vuilniswagens, afremenergie op metro en trams, speciale vrachtwagenroutes en ‘gratis’ openbaar vervoer voor bejaarden. Toch wordt duurzaamheid nog te fysiek geïnterpreteerd. Een energieopwekkende dansvloer in Watt mag dan via entertainment en edutainment de ecopolitiek met cultuur verbinden, de sociale en mentale dimensies van de ecologische visie worden nog niet stelselmatig en daadkrachtig uitgewerkt. Het excessieve gebruik van de auto in de stad wordt niet van binnenuit aangepakt en participerend eco-onderwijs is nog geen vast onderdeel van het schoolleerplan. Op discoursniveau is er geen samenhangende visie geformuleerd die alle betrokken diensten inspireert. Deze moet hen, mede met het oog op de bestuurlijke herstructurering die in het verschiet ligt, zo op elkaar afstemmen dat de clusters van diensten via een daadkrachtiger regie kunnen worden aangestuurd. Hoe analyseren we de situatie in zijn volle breedte, wie spreekt met wie over wat en waar gaan we wanneer op welke schaal met wie vervolgens wat aan doen? Wat is de discursieve focus van waaruit al die uiteenlopende initiatieven op buurt-, wijk- en stadsniveau samenhang krijgen en door onderlinge verknoping tot een versnelde uitvoering leiden? Dat het hier meer om een open eco-sociale architectuur gaat dan om het aloude maakbaarheidideaal mag duidelijk zijn. Hoe dan ook, er moeten keuzes worden gemaakt om macropolitieke machtsmonopolies met nieuwe verdeelsleutels te ontsluiten. Dat deze ingrepen huidige politieke machtsverhoudingen aantasten en de doorsnee burgers voor grote uitdagingen plaatsen, is onvermijdelijk. Niet alleen private en publieke partijen, maar ook al met elkaar samenwerkende wijkpartijen en buurtpartijen zullen op stadsniveau serieus genomen moeten worden. Vanuit een andere macropolitieke belangstelling wordt dan tegemoet gekomen aan de micropolitieke behoefte van samenwerkende buurtbewoners om daadwerkelijk te participeren en van energieke individuen om hun talenten eerder en gerichter te ontwikkelen. ref lectie woorden a ls daden Er zijn subtielere en meer integrale contracten nodig met meerdere en andere partners. Kortom, het gaat erom andere belangen te stellen. Op de schaal van de buurt is er sprake van een heroriëntatie in het opbouwwerk. Er onstaat een andere macro- en micropolitieke belangstelling. Om de crisis in deze organisaties te keren is het niet genoeg om conform marktprijzen te gaan werken. Het gedateerde visie waardoor opbouwwerkers hun grip op en begrip van de sociaal-culturele werkelijkheid in buurten hebben verloren, is aan vernieuwing toe. Door de toenemende invloed van woningcorporaties en hun interventies in het sociaal-culturele domein van huurders zijn opbouwwerkers gedwongen zich te heroriënteren op hun opvattingen over belangenbehartiging. Door velen onder hen wordt het samenwerken met de verhuurder, c.q. huisbaas – de woningcorporatie – als een corrupt contract ervaren. De stadsplanologische heroriëntatie op integrale gebiedsontwikkeling en een te ver doorgevoerde liberalisering heeft woningcorporaties doen inzien dat zij zich op hun taakstelling moeten herbezinnen. De verschuiving naar het marktstaatdenken ten koste van het verzorgingsstaatdenken die in de jaren tachtig door de liberalisering in gang is gezet, wordt met het oog op de negatieve effecten ervan bijgesteld. In dit nieuwe contract wordt de creativiteit van alle betrokken partijen in een vroeger stadium aangesproken. Of zoals Charles Landry in The Creative City terloops opmerkt: creativiteit moet niet in de kern maar aan de grenzen worden ontwikkeld, daar waar partijen op elkaar botsen. In mijn termen: in het tussen op de raakvlakken. Daar wordt ‘stakeholder currency’ vergaard. '$ Als we Deleuze en Guattari‘s kritiek op het kapitalisme serieus nemen dienen we de paradoxen als uitgangspunt te nemen om verschillen tot hun recht te laten komen. Integraliteit houdt dan in dat privaat-publieke partnerschappen belangen van (ver)huurders èn (ver)kopers met het oog op verschillende kapitaalsoorten moeten worden afgewogen. Alle partijen zijn vanaf een vroeg stadium in het proces betrokken. Het gaat er bij integraal beleid telkens opnieuw om de schaal (uit) te vinden waarop iedere betrokken partij – opbouwwerkers, corporaties, kopers, huurders, overheid – zijn verantwoordelijkheid neemt door de ander in zijn inzichten serieus te nemen. Voor zo’n discoursomslag is een herwaardering van het autonomiebegrip en herstel van de wanverhouding tussen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid vereist. Vrijheid en autonomie herdefiniëren vanuit de optiek van het ‘inter’ of ‘tussen’ klinkt nog wat onwennig. Eenmaal in termen als relaties, netwerken en lichte gemeenschappen besproken, verliezen deze begrippen hun cryptische toon. Ethisch-filosofische analyses die de afgelopen jaren zijn verschenen schetsen de eerste contouren: er wordt geschreven over ‘relationele autonomie’ '% en ‘aidocratie’ '& (aidos = respect) om het hyperindividualisme en een te eenzijdige meritocratie (meritos = verdienste) van binnenuit bij te 282 - 283 stellen. Dat de ongebreidelde ambitie van CEO’s, de gewetenloze hebzucht van aandeelhouders en de in de bancaire wereld tot perverse proporties uitgegroeide verdienstencultuur een vorm van hoogstaand dissen is, is iedereen nu wel duidelijk. Dit zijn uitwassen van de individuele vrijheid. Het gaat erom deze manipulaties van de ‘onzichtbare hand’ die Adam Smith in de 17 e eeuw achter het gedeelde egoïsme nog zijn weldadige c ommunity werk zag doen, te pareren met een zelfverzekerde bezorgheid. Dan verschijnt een professionele onbaatzuchtigheid van publieke dienstverleners als een verdienste die, zolang hautain machtsvertoon achterwege blijft, respect afdwingt. 4.2.3 - Interesse: micropolitiek spreken en handelen Verantwoordelijkheid is een micropolitiek kernbegrip. Belangstelling tilt deze verantwoordelijkheid naar een macropolitiek niveau. Beide sluiten aan op de interesse en solidariteit die individuen en groepen binden. Zij zorgen voor focus en samenhang. Foucault laat zien hoe relationele focus zelfbewustzijn produceert: door zich met hun netwerken te vereenzelvigen internaliseren individuen met hun relationele focus samenhang. Ze horen bij een groep. Ze zijn de groep. Ze herkennen, erkennen en kennen, doorzien, bezien, overzien, zien af en zien uiteindelijk in wat zij zijn in deze reflecties. Hun identiteit wordt niet ont-dekt alsof deze al ready made lag te wachten. Hun identiteit wordt geproduceerd en uitgevonden in de samenwerking. Identiteit is het resultaat van naar binnen gevouwen relaties. Ingewikkeld zijn gaat vooraf aan ontwikkeling. Op de vraag: wie ben jij? luidt het antwoord: dit zijn wij. Ieder individu, stellen Deleuze en Guattari, begint daarom als groep. Identiteit, stelt Foucault, is voor alles een discours. Een kind leert zichzelf zien door de ogen van zijn ouders, familie, vrienden, kennissen en later van al die anderen waar het mee om gaat. Al sprekend wordt het woordje ‘ik’ een ‘mij’. Wanneer het zijn directe beleving van wat er met hem gebeurt overstijgt, krijgt een kind andere belangen ‘op het netvlies’. Het spiegelt zich erin, reflecteert. In de toe-eigening van relaties en de identificatie met belangen van naasten morft zijn gespreide verlangen zich tot zelfbeeld. Soms positief, maar negatiever als de lat te hoog wordt gelegd. Ambitie vereist interesse; wederzijdse interesse genereert zelfvertrouwen. Deze drie denkers bieden een andere kijk op de micropolitieke werkingen van de macht. Foucault kritiseert vooral de exclusieve werkingen van de moderne normaliteit. Deleuze en Guattari zetten op affirmatieve krachten in: collectief verlangen van groepen die andere samenhangen zoeken door andere belangen te stellen. Alle drie benadrukken zij het belang van concepten die zo’n praktijk reguleren. Verlangen moet worden medegedeeld en gedeeld. Het wordt gecommuniceerd door te participeren. Zo kan het in belangen uitkristalliseren. Taal is dus cruciaal, taalvaardigheid, dat mag weer eens duidelijk zijn, een vereiste. Het discours waarin focus mededeelbaar en met anderen gedeeld kan worden, is een politieke praktijk. Deze ontvouwt zich op alle schaalniveaus. Het enorm weidse perspectief van het discours moet echter naar menselijke proporties worden teruggesneden. De filosofie van Hannah Arendt biedt daartoe enkele handvatten. In The Human Condition ontvouwt zij de grondstructuur van het menselijk bestaan met een focus op vita activa , een leven gewijd aan de publieke zaak, van Plato tot Marx, van de Griekse p olis tot de moderne natiestaat. '' In het moderne discours is de mens een rationeel wezen, een homo sapiens , maar Arendt verschuift het accent naar de arbeid. Arbeid ( labor ) is basaal. De kennisvergarende mens – de homo sapiens – is voor ref lectie woorden a ls daden alles een werkend wezen: een homo laborans . Het menselijk bestaan draait om het bevredigen van basale behoeften in een gevecht met de natuur in en buiten de mens. Alles draait om hoe te overleven. Zo’n leven beweegt zich in cirkels. Het kent rituelen en vaste patronen die iedere keer weer herhaald worden. Groepen richten zich naar natuurlijke ritmes. De manier waarop basale behoeften zoals eten, drinken, beschutting, bescherming en voortplanting geborgd worden, overstijgt echter al vanaf het begin de directe behoeftebevrediging. Door technieken als vuur en wiel worden niet alleen directe behoeften – eten en transport – bevredigd, ze scheppen op zich nieuwe ervaringen. Deze worden aan volgende generaties doorgegeven: na de stoomtrein – een combinatie van vuur en wiel – is de mobiliteit immens verdicht. De huidige stad is een mobiliseringsmachine. Het overdragen van kennis van deze secundaire technieken is de basis van culturen. De arbeid die deze culturele continuïteit garandeert, noemt Arendt werk ( work ). Dit verloopt niet circulair, maar is in zijn doelmatigheid lineair. Vaklieden verrichten werk. De homo faber , de werktuigen hanterende mens, ontplooit en realiseert zich in zijn technische vaardigheden. Na het ‘hoe’ vraagt hij zich af ‘waartoe’ iets moet gebeuren. Bij werk gaat het niet langer om de natuur, maar om een door mensenhanden gecreëerde cultuur, om ‘wereldlijkheid’, waarin nut en doelmatigheid voorop staan. Maar ook de duurzaamheid van objecten: ze blijven bestaan nadat de maker is vertrokken of overleden. Deze objecten zijn dragers van herinneringen die als culturele verworvenheden aan volgende generaties worden doorgegeven. Werk is bij uitstek een kwestie van skills en specialisatie. Dit is echter niet het zwaartepunt van Arendts analyse. Het zwaartepunt ligt op de derde vorm van de menselijke conditie waarin na het hoe en het waartoe zich de vraag naar zin en betekenis aandient: hier gaat het om handelen ( action ). Iets wordt omwille van zichzelf gedaan. Handelen is een politiek fenomeen in de breedste zin van het woord, omdat het taal en het spreken als een reflexieve, collectieve ervaring opvat. En, zo poneert Arendt, “het is de spraak ( speech ) die de mens tot een politiek wezen maakt”. '( Taal is een tool èn een doel: spreken is een ervaring op zich. Creativiteit kan (er)mee gedeeld worden. Het spreken met elkaar als handelen is de basis van een politieke cultuur waarin pluraliteit, creativiteit en openheid voorop staan. In zo’n sfeer wordt denkkracht daadkracht. In het handelen worden woorden daden. Spreken als handelen legt de bodem in de publieke sfeer. ( Wat Arendt handelen noemt, vertoont overeenkomsten met Foucaults begrip discours, zij het dat het meer grijpbaar is. Het laat een kleinschalig emancipatoir perspectief toe dat bij Foucault pas in zijn bestaansesthetica opkomt. Net als Foucault kritiseert Arendt de toenemende socialisering in de moderne tijd. De mens wordt een geval, een casus in de statistieken. Iedere vorm van intimi- 284 - 285 teit wordt uitgedrukt in cijfers. Alles wat mensen doen – thuis, op het werk of op straat – wordt afgemeten aan de mate waarin het statistisch bijdraagt aan het sociale, dat wil zeggen aan de productieve veerkracht van de samenleving. In een tijd dat arbeiders zich emanciperen wordt iedereen een arbeider, meent Arendt. We leven om te werken en werken niet meer om te leven. Toch ziet Arendt een uitweg. Zij deelt niet de kritiek van de vroege Foucault op het moderne individu als zou dit een volgzaam wezen zijn dat zelfs in zijn verzet de macht nog bevestigt. Macht is voor haar juist de kracht die groepen mensen bindt en hen georiënteerd en samenhangend doet handelen. Elke keer als mensen samenkomen en collectief een daad stellen is er sprake van macht. Zoals Foucault voor zijn levenskunstbegrip zich door de klassiek Griekse cultuur laat inspireren, zo put Arendt inspiratie uit het publieke leven in de Griekse p olis , de ommuurde stadstaat. Zij ziet de publieke sfeer geboren worden op het marktplein waar van arbeid vrijgestelde mannen met elkaar het reilen en zeilen van de polis doornemen. In deze kleinschalige, letterlijk ‘politieke’ gemeenschap worden nadenken en verantwoorden in het spreken over onderlinge machtsverhoudingen handelingen. Dat Arendts filosofie niet zonder aanpassingen van toepassing is op de huidige wereld mag duidelijk zijn. De globe is geen polis. Het huidige maatschappelijke contract heeft meer weg van een verzekeringspolis. Ook de positie van vrouwen is anders dan in de Griekse polis. In de loop van de westerse geschiedenis hebben media de menselijke behoeften getransformeerd. Ook kennis is van kwaliteit veranderd in de kenniseconomie. De informatisering stond in Arendts laatste levensjaren – de eerste helft van de jaren zeventig – weliswaar nog in de kinderschoenen maar ze is verre van onwetend als het gaat om de invloed van wetenschap en technologie op de wereld. De lancering van de Russische ‘kunstmaan’ de Spoetnik in 1957 vormt zelfs de aanleiding voor haar herformulering van de menselijke conditie. Niet zozeer omdat deze nu ‘globaal’ in beeld komt, maar omdat het een teken aan de wand is voor de ‘kunstmatigheid’ van het leven. De automatisering van arbeid was in de jaren vijftig een politieke kwestie. Arendt is daar zeer kritisch over, omdat de mens door de inzet van machines zich slechts ogenschijnlijk van de arbeid bevrijdt. Want tegelijkertijd is in de moderne tijd alles werk geworden, tot aan het presidentschap toe: “wij worden geconfronteerd met een maatschappij van arbeiders zonder arbeid… Iets ergers kan men zich moeilijk voorstellen” ( . De reflectie ontbreekt omdat deze óf in de technologie óf in procedures is ingebouwd. Vandaar haar herwaardering van het reflexieve spreken als een politieke handeling. Haar ideaal van een kleine politieke gemeenschap is een wenkend perspectief. Geen definitief Groot Verhaal of een stichtingslegende, maar een open, micropolitiek discours. Met Arendt wordt Foucaults discoursnotie verkleind en geschaald. Anders dan bij het discours kunnen de mogelijkheidsvoorwaarden van de discussie ter discussie worden gesteld. Machtsverhoudingen en kennisclaims zijn in het geding en daarmee kan aan de fundamenten van het politieke discours worden gesleuteld: Waarom ben jij gemachtigd mij dat te laten doen? Waar baseer je die uitspraak op? Hoe weet je dat dit zo is? Wat is het ijkpunt van deze beleidsmaatregel? Hedendaags interactief beleid is gebaat bij zo’n participatieve inzet van democratisch overleg. Daarmee kan voorkomen worden dat beleidsplannen die worden gepresenteerd door ambtenaren die uitsluitend draagvlak willen produceren, kritiekloos worden overgenomen. (! In de politieke sfeer interesseert de vrije mens zich voor wie de ander is, niet voor wat deze is. Wie iemand is, is echter nooit te beschrijven. Elke keer als ref lectie woorden a ls daden we dit proberen, reduceren we iemand tot een object, tot een wat. We schrijven hem eigenschappen en kenmerken toe die met anderen worden gedeeld. Er wordt altijd vergeleken. Een strikte identificatie gaat gepaard met statistische gegevens, maar het wie van een mens verschijnt slechts tijdelijk. Het licht op in een gesprek. Het is dat wat we niet kunnen benoemen en wat iemand uniek maakt. Bij het wie is er een open ruimte die door interacties met anderen veranderingen toelaat. Daarom verschijnt het wie voor Arendt in het spreken en handelen met anderen in de publieke sfeer. Door ons geïnteresseerd te verbinden met anderen tonen we wie we zijn. Arendts voorstel laadt de publieke sfeer op vanuit de niet-reduceerbare uniciteit van individuen. Daaronder gaat, ondanks het accent op uniciteit en intimiteit, een filosofie van relaties schuil. We moeten spreken. Hoe we spreken, is een andere zaak. Wanneer blijft een kwestie van afweging. Maar als we spreken moet er ruimte voor zijn. [`jZflij i\]c\Zk`\ [\eb\e homo sapiens homo faber eXiiXk`\] WP]ST[T] k_\fi`\ kXXc g\i]fidXk`\] homo informans 9IFE1IMJ)''0 giXbk`ab XZk`\ homo laborans [f\e i\]c\o Vrijheid van meningsuiting houdt in dat we met – en niet tegen – anderen kunnen spreken, juist doordat we verschillen. Politieke democratie is voor Arendt niet gestoeld op de consensus van de helft plus 1, maar op een democratische interesse in verschillen. Toch vindt politiek spreken als handeling altijd tussen mensen plaats die specifieke belangen hebben: “Deze belangen ( interests ) vormen een, in de meest letterlijke betekenis van het woord, inter-esse , iets 286 - 287 dat zich tussen mensen bevindt en hen daarom in staat stelt relaties en banden met elkaar aan te knopen. Handelen en spreken houden zich overwegend bezig met dit tussen (in-between) …..” (". Er worden altijd weer grenzen in en aan dit politieke handelen en spreken gesteld. Deze fungeren eerder als kaders en bakens dan als de grenzen van een definitieve identiteit. Interesse vertaalt zich in handelen en spreken als het creatieve vermogen om meningen te herzien. Bij Arendt staat creativiteit voorop, ook al giet zij dit in andere termen: telkens weer geboren kunnen worden – nataliteit – in nieuwe relaties. Verschillen – als activiteit – creëert ruimte tussen mensen. Dit verschillen wordt productief wanneer het als sociaal en cultureel kapitaal rendeert. Dan blijkt deze activiteit een uitdrukking te zijn van een dieper liggende verbondenheid. 4.3 - Hedendaags vakmanschap: skill = wil Voor RVS is wat Arendt voor ogen staat een handelingsperspectief waarin meedenken en meedoen, mededelen en deelnemen, communicatie en participatie, spreken en handelen, kortom, woorden en daden samenvallen. In een hedendaagse versie gaat het niet om een identificeerbare groep die vrijgesteld is van arbeid of werk, maar om een gedeelde en mede gedeelde interesse die geschaald en gefaseerd door iedereen kan worden uitgeoefend. Deze interesse staat haaks op de nagenoeg paranoïde angstcultuur die er op dit moment heerst. Angst sluit uit en op, interesse sluit in en ontsluit. Het is echter goed te beseffen dat Arendts ‘menselijke conditie’ sinds haar boekpublicatie is veranderd. Vrijgesteld zijn van arbeid om je geld te verdienen en gezamenlijk in een vrije ruimte over een paradoxale wereld speculeren is in de negentiger jaren door een hele generatie tot het hoogste ideaal verheven. Je aandeel leveren betekende niet langer koste wat kost je aandeel houden. Het betekende zo snel mogelijk met zo weinig mogelijk inspanning zoveel mogelijk geld verdienen door te speculeren. Daar hebben we ondertussen hypothecair de perverse boemerangeffecten van geïncasseerd. De wet ( nomos ) van het huis ( oikos ) – de economie – heeft menig zelfverzekerd leven vernietigd. Wie dan wel deze actieve gemeenschap vormen is onduidelijk. Maar dat deze ruimte telkens weer geschapen moet worden lijdt geen twijfel. Om het zicht erop te openen kunnen we niet uit onder de huidige vormen van communicatie. Deze zijn totaal anders dan in Arendts tijd. De exponentiële toename van ICT heeft na haar dood in 1975 handelen en spreken niet alleen sneller, maar ook immateriëler gemaakt. Boodschappen verzenden en boodschappen doen gaat nu in een moeite door. De kritiek op dit frictieloze bestaan verstrikt zich ook weer in paradoxen: antiglobalisten en anders-globalisten kunnen juist daadkrachtig en doelgericht het speculatieve hyperkapitalisme aanpakken door de informatie- en communicatietechnologie die dit schraagt. Toch wordt over de relatie tussen de mens en zijn media, zoals McLuhan dat in 1964 al thematiseerde, vanuit een 19 e -eeuws mensbeeld gedacht. Hoewel de scholingsgraad van de bevolking sinds de zestiger jaren van de vorige eeuw aanzienlijk is verhoogd, is de scholing van beeldbewustzijn en mediabewustzijn – media literacy – onderbelicht gebleven. Pas sinds kort is het besef doorgedrongen dat we in de risicosamenleving door onze eigen technologieën geleefd worden. De meeste tv-kijkers en webbrowsers hebben een beperkte notie van wat er met hen gebeurt als zij naar bewegende plaatjes kijken of digitale boodschappen de wereld in sturen. Het gaat natuurlijk niet om inzicht in het technologisch procédé. Het gaat erom wat er, terwijl we kijken, ondertussen ook met ref lectie woorden a ls daden ons gebeurt, hoe ons gedrag en ons zelfbeeld door mediale verbeelding worden bepaald. Meer dan ooit hebben we naast technische ook culturele, sociale en communicatieve skills nodig om onze mediale reflecties te doorgronden. De concrete pedagogische consequentie betekent integraler participerend mediaonderricht in het primaire onderwijs. Over de hele breedte mikt RVS op het wekken van een brede wederzijdse interesse bij kinderen, jongeren en ouderen door hen op hun gedragingen en gedachten te laten reflecteren. Deze reflectie kan mentaal zijn, zoals in filosofielessen, maar ook mediaal. Het in 3.2.4 beschreven Kijk op Zuid traject ‘Ruimte voor jongeren’ laat dit goed zien. Door jongeren een camera te geven gaan zij niet alleen anders kijken naar hun omgeving, ze gaan er ook op reflecteren, worden kritisch en laten zich aanspreken op hun inzichten. De skills die daarvoor nodig zijn, zijn niet alleen technisch van aard – hoe ga je met een camera om, hoe film je? Het gaat ook om sociale, culturele, communicatieve en mentale skills. Een affirmatieve aanpak vergroot het mediabewustzijn van deze jongeren, maar daarmee ook hun verantwoordelijkheid en kritische bewustzijn. 4.3.1 - Aspecten van het vakmanschap Interesse is de basis van vakmanschap. Arendts inzichten vergen bijstelling als het gaat om relaties tussen skills, reflectie en interesse. Haar negatieve waardering van de rol van ‘de arbeider’ en ‘de vakman’ – homo laborans en homo faber – stoelt op de gedachte dat deze hun werkmentaliteit ten nadele van reflectie aan de politiek hebben opgedrongen. Moderne politiek denkt nog slechts in instrumentele termen, in middel-doel termen, doelrationeel. Alles draait om bullets en targets, om aansprakelijkheid en afrekenen. Dat dit een belangrijke dimensie van het politieke bedrijf is, zal niemand ontkennen, maar dat dit daartoe gereduceerd wordt, is wat Arendt kritiseert. Zij kent aan handwerk en vakmanschap geen politieke betekenis toe omdat deze zich slechts reproductief en louter doelmatig tot de marktplaats verhouden. Het is de vraag of dat terecht is. Allereerst concreet-historisch. Gilden waren heel direct bij het reilen en zeilen van de stad betrokken. Het gildesysteem had vóór de afschaffing ervan in 1798 politieke aspiraties en – zo zien we hier onder – de kunstnijverheid in het 20 e -eeuwse Duitse Bauhaus had door zijn avantgarde connecties daarnaast ook politieke pretenties. Een soortgelijke redenering geldt voor de arbeider. Hoewel het hedendaags statuut van de vakbond door transnationale vernetwerking en belangenverstrengeling niet zo eenduidig meer is, zijn vakbonden van groot belang geweest voor de emancipatie van westerse arbeiders en vaklieden. Samen scholen heeft daarbinnen zijn dubbelzinnige betekenis gekregen: te slim geworden door gezamenlijk (co) lezen (legere) – letterlijk geschoolde collega’s – boden ze weerstand aan onderdrukking en uitbuiting. 288 - 289 RVS heeft een andere lezing van vakmanschap. Ze weet zich daarin ondertussen gesterkt door vele publicaties, met name het in 2008 gepubliceerde The Craftsman van de hand van een gerenommeerde ex-student van Arendt: Richard Sennett. (# Na zijn eerdere publicaties over de teloorgang van de publieke sfeer, over het verval van het karakter van moderne individuen en over respect herijkt hij het belang van vakmanschap in de 21 e eeuw. In tegenstelling tot Arendt meent hij dat vaklieden wel degelijk reflexief handelen. Hij situeert hun reflexieve bewustijn echter elders: in hun skills, tools en materie en niet in eerste instantie in begrippen of woorden. Via hun gereedschappen, hun handen, ogen, oren, neus en mond krijgen ze (be)grip. Met andere woorden: zij denken met hun media en in die zin zijn hun skills uitingen van mediaal bewustzijn. Hun aandacht voor materialen, hun vakkundigheid en vakkennis getuigen van precies die reflexieve interesse waaraan het ons in onze omgang met media en transportmiddelen ontbreekt. Mediaal bewustzijn laat zich dan begrijpen als dat wat in het Angelsaksische debat media literacy wordt genoemd. Mediaal bewustzijn herneemt wat we aan onze media hebben uitbesteed: reflexiviteit en verantwoordelijkheid. A - cultureel: ambachtelijkheid, kunstnijverheid, creatieve industrie Vakmanschap is geworteld in een millennialange traditie van ambachtelijkheid. De analyse van RVS vertrekt echter, gegeven haar kritiek op het moderne discours, bij de moderne cultuur. Ambachtelijkheid wordt vanaf het eind van de 18 e eeuw door de grootschalige en seriematige productie uit het politieke leven weggedrukt. De kleinschaligheid van de premoderne, pre-industriële ambachtelijkheid wordt een aangrijpingspunt voor een romantische kritiek op deze massificatie en gerationaliseerde serieproductie. In dezelfde romantische ruimte nestelt zich de getormenteerde moderne kunstenaar. Door zich als kunstenaar ( artist ) af te zetten tegen de vakman ( artisan ) neemt de kunstenaar de rol van de tragische held van de moderne wereld op zich. Als individuen stappen kunstenaars uit hun beroepsgilde, ze nemen afscheid van koning, keizer, kerk en koopman om in hun kunstwerken uitsluitend nog hun eigen unieke wezen mede te delen. De individuele kunstenaar neemt met zijn artisticiteit, originaliteit en creativiteit afstand van de collectieve, op traditie steunende vakmatigheid van de premoderne ambachtsman. Maar in het experiment met hun artistieke middelen en media blijven kunstenaars vaklieden. Ze verdienen nu echter met de blik op een nieuwe toekomst hun kost. De ambachtsman werkt vanuit een traditie, de kunstenaar schept uit het niets iets en legt zo in het heden de basis voor een utopisch ideaal. Kunstnijverheid nestelt zich tussen ambacht en kunst. In Groot-Brittannië sticht William Morris de Arts and Crafts beweging, in Oostenrijk komen de Wiener Werkstätte van de grond en aan het begin van de 20 e eeuw wordt in de jonge Weimar Republiek Bauhaus opgericht als reactie op de machinale vervaardiging van producten. Schrijnwerkers werken samen met vormgevers en (binnenhuis)architecten. Gerrit Rietveld is exemplarisch voor deze kruisbestuiving tussen vakmanschap, kunstnijverheid en artisticiteit. In Amsterdam werkt de architect Jan Berlage samen met kunstenaars en vaklieden om zijn Gemeenschapskunst te realiseren. In Rotterdam huurt de architect Oud kunstenaar Theo van Doesburg in voor een bijdrage aan de ontwikkeling van de wijk Spangen. Oud ontwerpt ook het inmiddels tot cultureel erfgoed uitgeroepen woonblok Kiefhoek in Bloemhof. Ingebed in deze stedelijke Gesamtkunstwer- ref lectie woorden a ls daden ken onderscheidt vakmanschap zich van de dorpse, pittoreske ambachtelijkheid. Met deze worteling in de kunstnijverheidstraditie vergaart vakmanschap cultureel kapitaal. Tegenwoordig zijn vaklieden die ooit in opdracht werkten in de toegepaste kunsten – architecten, designers, modeontwerpers – autonomer dan ooit. Door het verdwijnen van het onderscheid van kunst met een grote K en culturele productie is hun vakwerk, juist door het erin geïnvesteerde culturele kapitaal bij uitstek geschikt om creatieve industrie op andere schalen en plekken te realiseren. Wandschappen en het kunstenaarscollectief B.A.D. in Charlois zijn daarvan slechts enkele voorbeelden. B - vakmanschap: meester–gezel structuur Een van de meest Nederlandse woorden – en derhalve onvertaalbaar in een andere taal zonder verlies van de specifieke betekenis – is het woord ‘gezellig’. Net als in ‘gezelschap’ en het wat in onbruik geraakte ‘levensgezel’ verwijst dit oer-Nederlandse woord naar de gildestructuur met zijn gezellen. ‘Gezellig’ duidt technisch op een gemeenschap van gelijkgestemden. In het Duits keert dat in de kwalificatie van de moderne wereld als Gesellschaft terug. In de gildestructuur gaat het om een letterlijke inter-esse, onder elkaar zijn zonder toezicht. Gezellig dus. Wanneer de kat van huis is dansen de muizen. Een gezel is een makker, maatje, kompaan, kameraad, iemand die in dezelfde ruimte, in dezelfde ‘zaal’, eetzaal, werkplaats of hetzelfde huis verkeert. Deze interesse fundeert de arbeidzame gemeenschappelijkheid van de homo laborans en de homo faber . Toegegeven, zo’n taalexercitie heeft weinig argumentatieve waarde. Het schept in ieder geval wel ruimte om vakmanschap te ‘her-denken’ als iets wat nauwelijks meer te herkennen is in onze 21 e -eeuwse, hypergeïndividualiseerde samenleving. – s o c ia a l ka p it a a l: van o p le id ings tra j e c t na ar ar b e ids mar k t Kleine bedrijfjes drijven op sociaal kapitaal. Vakwerk gaat voor alle werksoorten op. Als MKB in de wijk schept het een band met klanten die zweren bij de kwaliteit die duurzaam wordt geleverd. Bedrijfjes en winkels fungeren als ontmoetingsplekken waar mensen die elkaar anders nooit zien met elkaar praten. Door deze bedrijfjes uit de wijk te halen wordt veel sociaal kapitaal vernietigd. Maar ook cultureel kapitaal. Vaklieden oriënteren zich vanuit hun vaktradities voor hun ambities op de kunstnijverheid en op kunstpraktijken waardoor hun verbeelding en interesse cultureel wordt gestimuleerd. Nederlandse siersmeden, tassenmakers, kleermakers en schoenmakers spiegelen zich in de internationale faam van Nederlandse vakbroeders en -zusters. Sommige vaklieden zitten net als kunstenaars in een atelier, anderen staan in werkplaatsen. De een 290 - 291 werkt in een zaak, de ander op de markt. Maar hoe dan ook, ze staan allemaal midden in het leven. Het op de arbeidsmarkt renderende sociale kapitaal werd ooit met een specifiek opleidingstraject voorgeïnvesteerd: het onderricht van het vakmanschap verliep traditioneel via een meester-gezeltraject. Dit traject bood training en coaching avant-la-lettre. Er werd niet verteld maar voorgedaan wat leiderschap is. Dit (ped)agogische traject garandeerde tevens overdracht van kennis, kunde en netwerken. In het Westen zijn nog steeds een aantal beroepsgroepen via zo’n hiërarchische structuur georganiseerd. In ziekenhuizen bij chirurgen die co-assistenten opleiden en op universiteiten waar hoogleraren promovendi begeleiden. Bij de politie is de verhouding tussen inspecteur en rechercheur nog ambachtelijk getint, in ieder geval psychologisch. Menig tv-krimi ontleent zijn succes aan deze meester-gezel verhouding. Zulke verhoudingen zijn ook nog springlevend in de sportwereld en in meer conventionele kunstdisciplines zoals dans en beeldhouwen. In niet-westerse culturen zoals in Japan bestaat in de meeste maatschappelijke domeinen een ambachtelijke verhouding die langs hiërarchische lijnen is georganiseerd. Bezien met een westerse bril die gefocust is op het kweken van een autonome, kritische individualiteit kleven daar veel bezwaren aan. Bij de vermeende westerse autonomie zijn echter al de nodige vraagtekens gezet. Toch is een simpele overdracht van niet-westerse meester-gezeltrajecten naar onze maatschappij niet productief. Er valt van de toewijding en het kwaliteitsbesef enerzijds en de maatschappelijke waardering en respect ervoor anderzijds wel iets te leren. Maar we zullen in onze eigen samenleving de sporen van deze trajecten moeten traceren en revitaliseren. Want dat ze er zijn, blijkt al snel wanneer er met een vakmansbril naar de maatschappij wordt gekeken. – s p o r t ief ka p it a a l: na a s t chillen vo o ra l s k illen In de beroepsopleidingen is deze aanpak in discrediet geraakt door vergaande democratisering van het onderwijs. De emancipatoire gedachte dat iedereen gelijk is suggereert dat elke leerling dus ook alles moet kunnen en kennen. En zijn of haar verantwoordelijkheid moet nemen om zichzelf te scholen. In de sportwereld is een evenwichtige overdracht van verantwoord vakmanschap nog intact. Sportskills worden in meester-gezeltrajecten ontwikkeld. Ten aanzien van de vakskills roept een voetbalcoach die zelf gevoetbald heeft, minder discussie op dan een manager van een koekjesfabriek die zelf nooit koekjes heeft gebakken. Naast vakkundigheid duidt sportiviteit als sociale skill op een betrokken verantwoordelijkheid in een harde competitieve strijd. Het leiderschap van Cruyff is onbetwist, zijn bijdrage aan nieuw discours onvergelijkbaar. Ooit waren topvoetballers als supersnelle volksjongens het rolmodel voor hun jonge publiek. Decennia geleden is dit rolmodel afgebouwd en overgeheveld naar de wereld van het snelle geld. Toch wordt nu weer met terugwerkende kracht geherinvesteerd in het ‘skillen’ van jongeren, zoals bij FC Twente gebeurt. In grote steden zijn inmiddels ook overal Cruyff en Krajicekveldjes te vinden. Balkunstenaars van het Soccershowdown team, zoals Soufiane Touzani, die het technische basiswerk voor al die geanimeerde reclames van met hun bal jonglerende topvoetballers doen, komen uit Rotterdam-Zuid. Zij hebben hun kunst op straat geleerd en fungeren nu als rolmodellen. Naast chillen, dat van alle (leef)tijden is, is skillen topprioriteit. Door jarenlange oefening hebben baljongleurs zich technieken en routines eigen ref lectie woorden a ls daden gemaakt. Hun lichaamsbeheersing is even specifiek als doeltreffend. Hun voet-balcoördinatie is perfect, hun hoofd-bal beheersing virtuoos. Sporten is ‘multifunctioneel’. Fysiek om een actieve leefstijl te bevorderen, sociaal om samenwerking te oefenen en mentaal omdat aandacht, concentratie en kwaliteit op speelse wijze worden aangeleerd op een schaal waarop iemand daar zelf voor verantwoordelijk kan zijn. Er moet heel wat fysieke inspanning geleverd worden voordat benen en handen zo ‘reflexief’ zijn dat deze zelf gaan ‘denken’. Het is net als het maken van een perfecte parkeersteek. Bij teveel cerebraal rekenwerk kun je het schudden. De auto is je lichaam. Je voelt door voet-hand-oog coördinatie. Zo voelen de vingers van de gitarist de riffs, leest de violiste met haar vioolstok de partituur, boetseert of hakt de beeldhouwer zijn volumes, denkt de kapper met zijn schaar en ziet het timmermansoog zonder waterpas of meetlat onmiddellijk de juiste proporties. – ma t erië le r ef lexivit e it: van me e s t er na ar me d ium Rationaliteit is een speerpunt van het moderne vertoog. Wat vakmanschap toont is reflexiviteit op een schaal waar lichaam en zintuigen de ontplooide activiteiten nog kunnen overzien. Door fysieke inspanning worden er nog grenzen aangegeven. Baljongleurs ‘denken’ met hun hoofd niet over maar aan de bal. Hun hoofd belichaamt materieel hun reflexiviteit. Op soortgelijke wijze denkt de arm van een speerwerpster als ze haar speer werpt en overweegt een judoka met zijn heupen de mogelijkheid van een inzet. In tegenstelling tot de baljongleurs die het op straat, van de tv of van elkaar hebben geleerd, werken topsporters in een gestructureerde meester-gezelcontext. Net als kunstenaars en vaklieden vereenzelvigen sporters zich eerst met hun meesters en dan gaandeweg met hun medium. Wat hier gebeurt, is van het grootste belang voor een inzicht in de werking van een ‘tool’ of medium. Verbonden aan ‘media’ en tools zijn sporters onmiddellijk materieel reflexief. Deze ‘onmiddellijkheid’ is het effect van veel oefening: wat eerst onwennig en stroef gaat, wordt doordat het medium steeds vertrouwder aanvoelt, op den duur soepeler en vanzelfsprekender. Eenvoud is het teken van perfectie. Wat je niet ziet zijn de honderdduizend uren training die nodig zijn om het zo eenvoudig te laten lijken. The medium is the message , maar bij het volle bewustzijn. In de mediasamenleving heeft een onkritische omgang met beelden en media de materiële reflexiviteit ongewild en ongemerkt immaterieel – of liever virtueel – gemaakt. Door de steeds intensievere omgang met beeldschermen en gadgets is het reflexieve vermogen van doorsnee beeldconsumenten niettemin sensibeler geworden. Elke feedback is een vorm van reflectie door het terugvouwen: de boodschap keert terug en vereist keuze en interactie. Lo ops zijn een cyclische vorm van materiële reflectie. De beeldcultuur heeft de reflectie opgerekt: in beelden worden door de kijkers eerdere beeldsequenties of verwij- 292 - 293 zingen ‘gelezen’. Hoe desastreus de onkritische consumptie van beelden dus ook kan uitwerken, er zijn oog- en handcoördinaties ontwikkeld die onbewust materiële reflexiviteit hebben versterkt. Multitasking duidt niet uitsluitend op een ADHD-achtige neurose, het geeft ook aan dat er een ander soort concentratie in wording is. Deze reflexieve competentie blijft echter ongebruikt door zijn onbewuste vanzelfsprekendheid. Vakmanschap boort deze potenties aan, vergroot daarmee het zelfvertrouwen van individuen en ontsluit daardoor meer handelingsperspectieven. Sporters ontwikkelen net als vaklieden en kunstenaars bewust materiële reflexiviteit. Concentratie, doorzettingsvermogen en zelfdiscipline zijn daarvan de belangrijkste ingrediënten. Veel kunstenaars, vaklieden en sporters worden echter, als ze over hun werk of sport gaan praten, een stuk minder reflexief. Wanneer er in abstracte concepten over gecommuniceerd wordt, beweegt de reflectie zich naar het mentale vlak. Arendt laat zien dat spreken over vakskills communicatieve en mentale skills vereist die de arbeid en het werk overstijgen. In de informatie- en mediasamenleving schuiven deze skills steeds meer in elkaar. Cruyff heeft daar een eigen vocabulaire voor ontwikkeld. Architecten, designers, nieuwe media kunstenaars, regisseurs en literatoren zijn daar over het algemeen beter in dan dansers, schilders of beeldhouwers. – e c ono mis che wa ar d e: pr o f e s s i ona ls en manag er s Loont sportiviteit in de moordende competitie op de vrije markt om targets te halen? Is een meester-gezelstructuur wel geschikt voor de huidige bedrijfscultuur die geen loyale betrokkenheid en bedachtzaam vakwerk, maar speculatieve inschattingen, rationalisering – van ‘meten is weten’ tot evidence based – en vooral doorstroming vereist? Jobhoppende en flexwerkende managers komen en gaan. Het verwijt dat het management geen enkele voeling met de werkvloer heeft, snijdt geen hout. Het is juist niet de bedoeling dat managers ‘inwortelen’. Ze mogen niet hechten aan een bedrijf. Dat geldt vooral voor het middenkader. Het topkader wortelt via externe netwerken en bevindt zich van buitenaf altijd al binnen. Onder dit regiem lijkt er geen bestaansrecht voor de traditionele meester-gezel verhouding. Mensen zijn resources, human res ources voor de ‘intensieve menshouderij’: het gaat niet om vakkennis maar om “economische en rationele principes als winstmaximalisatie, kwantitatieve groei en het gebruik van meetinstrumenten” ($. De verantwoordelijkheid die een vakman voor zijn werk voelt en neemt, staat in schril contrast met het manageriale ‘target’denken en het aanspraaksloze advieswerk van consultants. Sportiviteit en duurzaamheid zijn geen criteria voor CEO’s, durfkapitalisten en aandeelhouders. Zonder scrupules splitsen ze een gezond bedrijf op om het vervolgens per winstgevend onderdeel te verkopen. In de bizarre hedgefundwereld staat ondernemen gelijk met overnemen en visie met provisie. Ambitie wordt hier niet onderbouwd met interesse en verantwoordelijkheid. (ZIE 4.2.2C) De beroepstrots van een vakman of vakvrouw die kwalitatief vakwerk wil afleveren lijkt dus in de huidige managementcultuur ongewenst en zelfs contraproductief. De werkvloer fungeert voor managers als draagvlak voor te implementeren beleid. Voor middenkadermanagers zijn netwerken trampolines om naar een hogere managementpositie te springen. De korte duur waarmee managers zich doorgaans met een bedrijf engageren – twee tot drie jaar – staat in schril contrast met de duurzame betrokkenheid van professionals bij hun collega’s, leerlingen, patiënten en cliënten. (% Het is mede door deze groeiende onvrede met de managementcultuur dat critici ref lectie woorden a ls daden de waarde van vakmanschap herzien. Is er een toekomst voor hybride wezens als de vakman(ager)? Het doorpromoveren van professionals naar managementposities biedt geen uitkomst. Er zijn naast binding – meer inhoudelijke kennis en betrokkenheid – ook andere skills voor deze overbrugging vereist. Geduld is het sleutelwoord in het beleid voor managementdevelopment. Niet alleen moet het ADHD-tempo worden gedrukt, ook dient de periode waarop de manager zich vastlegt verlengd te worden naar zes of zeven jaar. Co-schappen in andere bedrijfstakken zijn opties, net als meewerkend voormanschap of gemengde teams. (& In dit soort overwegingen wordt indirect een meester-gezeltraject onder 21 e -eeuwse voorwaarden geformuleerd. Diep in het managementdenken, als een soort onbewust verlangen, wordt deze hiërarchische verhouding gekoesterd. Door het ontbreken van een substantieel fundament onder het management wordt de manager vaak geconfronteerd met een legitimiteitsvraag: wie bent u om mij te vertellen wat ik moet doen; ik begrijp waarop u uw macht baseert en waar uw loyaliteit ligt, maar waaraan ontleent u uw autoriteit en gezag? Aan het met sterren bezaaide firmament van het managementheelal schittert daarom altijd een aantal supernova’s die kortstondig deze duistere onwetendheid met hun innovatieve inzichten verlichten. Maar in de schitterende cultus van het leiderschap keert de meester-gezel verhouding in postmoderne gedaante terug. De negentiger jaren worden niet voor niets de goeroeperiode genoemd. Om kortzichtigheid tegen te gaan speurt de op provisie gefixeerde blik naar visionaire leiders. Er zijn er velen: van coachende goeroes als Michael Porter en Deepak Chopra tot verlichte coaches als Cruyff en Hiddink. Daartussen liggen onnoemelijk veel varianten. ('Maar op z’n minst één ding maakt deze begeerte naar managementwijsheid duidelijk: relatiebeheer en procesmanagement vereisen visionaire sturing. Samenhang werkt niet zonder een in visie verankerde focus. Als vakmanschap de basale houding is van professionals die in onderwijs, zorg, hulpverlening en politie (( ‘gewoon’ hun werk willen doen en het liefst nog vandaag verlost worden van bureauwerk en het managen, dan ondersteunt een herwaardering van het vakmanschap wellicht hun kritiek op een managerscultuur die op snelheid en flexibiliteit is gefixeerd. Maar wil zo’n kritiek echt hout snijden dan zal de bijl aan de wortel moeten worden gelegd. De wortels liggen in de grondstructuur van de informatiesamenleving waarin belichaamde kennis frictieloze informatie is geworden. De herwaardering van het vakmanschap zou wel eens een indicatie kunnen zijn voor de collectieve behoefte aan belichaamde, doorleefde kennis. Vanuit een geschaalde verantwoordelijkheid kan virtuele aansprakelijkheid worden teruggefloten. Wil deze herwaardering echter duurzaam en succesvol zijn, dan vergt dit het opzetten van scholingstrajecten in zowel het bedrijfsleven als in het onderwijs. 294 - 295 4.3.2 - Educatieve trajecten In Nederland is de schooluitval het grootst van Europa. Agendaire overload bij jongeren versterkt een uit onmacht en pedagogisch isolement voortgekomen onverschilligheid, met name in de voorbereidende beroepsopleidingen. Deze onverschilligheid valt niet te pareren met een oproep tot zelfdiscipline en wederzijds respect. Repressieve sanctionering werkt nog minder. Zeker niet als er buiten de school in de media een politieke assertiviteit gepropageerd wordt die geheel gespeend is van kritische zelfreflectie. Een mediacultuur die hyperindividuele vrijheid en excessieve consumptie propageert laat bij jongeren geen appèl toe aan gemeenschapszin en terughoudendheid. Deze ervaringsparadox vergt flankerende maatregelen om productief te worden voor onderwijsdoeleinden. In dit licht krijgt de politiek-economische herwaardering van vakmanschap van de afgelopen jaren een onderwijsspecifieke betekenis. Aan het eind van deze trajecten gaat het om banen. Het doorlopen van opleidingstrajecten waarin vakkunde in een meester-gezelstructuur vakkennis wordt, genereert echter sociaal en cultureel kapitaal dat dit economische belang borgt. A - meester en gezellen, bachelors en masters In het voorbereidende beroepsonderwijs gaan er recentelijk weer stemmen op om naast ambachtsscholen ook wijk-, vak- en bedrijfsscholen op te richten. Dit komt allereerst voort uit de wens van bedrijven om weer greep op en overzicht over hun aanleveringstrajecten te krijgen. Maar het is ook het effect van voortschrijdend inzicht van de onmogelijkheden van de informatiesamenleving: er zit aan het cognitief oprekken van jongeren een grens. Je kunt niet ongelimiteerd blijven speculeren op cognitieve capaciteiten van grote groepen leerlingen die eigenlijk het liefst met hun handen werken. Achter de herwaardering van vakmanschap in het voorbereidend en middelbaar beroepsonderwijs gaat verder een politieke eis schuil. Het normen-en-waarden debat kan via de arbeidsethiek van de vakman een nieuwe impuls krijgen. Maar voor alles zijn grote groepen jongeren, die vroeg- of voortijdig hun school verlaten, gebaat bij meer discipline en een duidelijker leertraject. Een structurele herinvestering in deze trajecten zou wel eens een stuk goedkoper kunnen zijn dan al die faciliterende en sanctionerende hulpprogramma’s waarmee geprobeerd wordt de uitstroom in te dammen. Gericht en afgemeten werken in een gestructureerde omgeving onder leiding van ‘meesters’ die leerlingen betrokken begeleiden levert concentratie en zelfdiscipline op waarvan de vruchten elders kunnen worden geplukt. In het middelbaar beroepsonderwijs wordt hard gewerkt om het imago van het ambacht en vakwerk te veranderen. In de jaren van het snelle geld kwam dat imago neer op vuile handen, zwaar werk, geen status, weinig geld, dus uiteindelijk werk voor losers . Het Hoofdbedrijfschap Ambachten (HBA) voert al enkele jaren een krachtdadige campagne op scholen en in de samenleving om ambachten – van banketbakker tot zonweringmonteur – in het middelbaar beroepsonderwijs aantrekkelijker te maken. Sporters treden op als ambas- sadeurs, wetenschappers maken zich er hard voor. Er wordt expliciet gerefereerd aan het culturele kapitaal dat in het vakmanschap is verdisconteerd. De bijdrage van vaklieden aan de nationale economie is niet gering: volgens de berekeningen van het HBA zijn er een kleine 900.000 banen mee gemoeid. We hebben het dan niet langer over de pittoreske ambachtelijkheid van mandenmakers die braderieën opluisteren. We spreken over een gecultiveerde vaktraditie ref lectie woorden a ls daden waarin kwalitatieve competitie, beroepseer en productieve samenwerking in netwerken voorop staan. Er wordt zelfs overwogen met de meester-gezel structuur de titel vakmeester in opleidingen weer in ere te herstellen. We zouden echter bijna over het hoofd zien dat de meester-gezel structuur pro forma nog volop aanwezig is in de hogere beroepsopleidingen en het wetenschappelijk onderwijs. Zodra we oer-Nederlandse termen in het engels vertalen verliezen ze doorgaans door het ‘buitenlandse-taal-aura’ hun voor de hand liggende betekenis. In de 21 e eeuw zijn met het oog op de onderlinge afstemming van hogere opleidingen in het nieuwe Europa de namen voor de opleidingsfasen op universiteiten veranderd. Propedeuse en doctoraal heten nu naar Angelsaksisch model ‘bachelor’ ([vrij]gezel) en ‘master’ (meester). Dat is niet zo heel vreemd want in feite zijn de universitaire leertrajecten nog bastions van ‘traditioneel’ leren. Een hoogleraar promoot zijn promovendi door hem of haar naar een afsluitend leerstuk toe te loodsen: het proefschrift of dissertatie. Een prachtige term die aangeeft dat er uiteengegaan – dis – en opnieuw aangesloten – serere – wordt. Als een proeve van kunnen en kennen is de dissertatio een meesterstuk waaraan de titel doctor – zeergeleerde – vastzit. Na de dissertatie wordt er tussen meester en gezel in het discours verder gepraat, maar nu op gelijke basis. Dat leidt zeker in het begin tot een competentiestrijd die niet zelden ex cathedra beslecht wordt. Deze meester-gezel structuur is overgeheveld naar het hoger beroepsonderwijs. Ook daar worden masters afgeleverd, zij het dat Nederland de afstand tussen universiteit en hogescholen gedecideerd gehandhaafd heeft door de mastergraad op hogescholen als ‘professional’ en die van de universiteit als ‘scientific’ aan te duiden. In de informatiesamenleving groeien deze titels echter wikipedisch naar elkaar toe. B - competenties en skills Het discours rond een 21 e -eeuws vakmanschap klinkt ook op in debatten tussen professionals en managers, tussen belangenbehartigers en beleidsmakers en tussen politici en schoolbesturen. Het curriculum van hedendaagse onderwijsvormen heeft consequenties getrokken uit de digitalisering en informatisering van interacties en transacties. Leren is allang niet meer wat het geweest is. Het is vernieuwd tot aan het ‘nieuwe leren’ toe. Het voortgezet onderwijs en de beroepsopleidingen zijn vanaf 1968 meer democratisch en egalitair ingericht. In een lange reeks van uiterst discutabele onderwijsvernieuwingen – Mammoet- wet, Middenschool, Basisvorming, Studiehuis, VMBO – is gepoogd dit egalitarisme in te vullen. Om in de pas te blijven met ontwikkelingen in de informatie-, transactie- en mediasamenleving gaan leerlingen steeds meer in steeds minder tijd doen. Het onbedoelde effect is dat minder assertieve of minder slimme leerlingen meer en meer aan hun lot worden overgelaten in hun pogingen het 296 - 297 leren te leren. Het debat over dit ‘nieuwe leren’ met thuisonderwijs en Iederwijs als limietgestalten is nog in volle gang en gaat alle kanten uit. ! In de informatiesamenleving verdubbelt informatie door de snelheid van interacties exponentieel. Door noest denkwerk verkregen inhoudelijke inzichten zijn snel achterhaald. Met de wens van schoolbesturen om in het voortgezet en beroepsonderwijs een meer op de samenleving toegesneden leerproces op te tuigen verschuift het accent van het stampen van inhoudelijke kennis naar methodieken om informatie op te zoeken en te verwerken. Een kennisintensieve, dynamische arbeidsmarkt vergt studiehuizen in het VO en competentiegericht leren in het MBO en HBO. In het huidige competentiegerichte onderwijs wordt de focus verlegd van vakinhoudelijke skills naar flankerende netwerken. Vakmanschap wordt vanuit een breder gesitueerde handling ontwikkeld. Competenties en skills worden kortgesloten. Dit competentiegerichte leren is al op het HBO ingevoerd en zal vanaf 2010 in het MBO verplicht worden. " Competent gedrag vertonen studenten als zij in een werksituatie in overeenstemming met vastgestelde normen adequaat handelen. Deze vorm van probleemgestuurd en casusgericht leren vertaalt skills die voor de oplossing van problemen zijn vereist vanuit een praktische werkhouding in competenties. Strikt beroepsmatige vaardigheden worden aangevuld met communicatieve skills zoals contacten leggen, ondernemersskills zoals offertes maken, een ondernemingsplan schrijven en zelfs semi-wetenschappelijke skills zoals het maken van SWOT-analyses. Een nadeel is dat studenten door de bomen vaak het bos niet meer zien. Er is dan geen overzicht op de samenhang tussen praktijk en netwerk. Met het risico dat vakkundigheid aan het netwerken wordt opgeofferd. Bovendien is kennis in het competentiegerichte leren uiteindelijk louter flankerend. De benodigde kennis overstijgt doorgaans de casus niet. Hoewel de inbedding van de casus in beeld komt, wordt het kritisch-reflexieve vermogen van leerlingen en studenten onbedoeld gedecimeerd omdat het onderliggende vakmanschap niet wordt meegenomen. # Bovendien worden door het protocolliseren van situaties de individuele inbreng en creativiteit afgestopt. Zo wordt ongewild een belangrijke ‘target’ gemist: creatief en flexibel optreden in nieuwe situaties. C - van lineair naar cyclisch zelfbewustzijn Dat vakmanschap in het beroepsonderwijs wordt geherintroduceerd ligt voor de hand. Minder evident is de waarde ervan in zeer kennisintensieve en hoogtechnologische bedrijfstakken. Toch worden de op vakmanschap geënte meestergezeltrajecten ook in deze netwerken geherwaardeerd. Dit wordt ingegeven door de permanente educatie die eigen is aan een informatiesamenleving. Vakliteratuur, applicatiecursussen, symposia, studiedagen en seminars zijn voor de kenniswerker aan de orde van de dag. Een kenniswerker specialiseert en gaat allianties aan om gebrek aan informatie aan te vullen. Maar het gaat hier niet om bijscholing. Dit is een achterhaalde term in een wereld van permanente educatie. Terwijl vaklieden door de ontwikkeling van hun skills in de loop van hun carrière almaar ‘kapitaalkrachtiger’ worden, lopen kenniswerkers geleidelijk aan leeg. Zij bereiken hun verzadigingspunt sneller dan vaklieden. Professionals die de immense stroom aan nieuwe informatie niet meer kunnen bijhouden houden eerder op met investeren in hun informationele back-up als zij daarvoor niet worden vrijgesteld. Sommigen vluchten ‘naar voren’ in het management. Er bestaat zoiets als het vakmanschap van netwerkende kenniswerkers. Het ref lectie woorden a ls daden valt niet samen met up-to-date informatie en krijgt pas later in een loopbaan gestalte. Al (net)werkend en kennisverwervend ontwikkelen ook zij sociale, culturele en communicatieve skills. Deze worden in een latere fase van hun carrière gekapitaliseerd. De high potential trainee wordt als fonkelende groeibriljant binnengehaald en kent als productietijger topjaren. Daarna gaan deze netwerkende kenniswerkers rustig ‘uitdieselen’. Sommigen baten als verteller op de leiderschapsmarkt in masterclasses hun goeroepotenties uit. De meesten worden echter in de boekhouding van de ‘intensieve menshouderij’ vroeger afgeschreven dan nodig is. In deze drie scenario’s werkt nog een 19 e -eeuwse leeropvatting door: permanente educatie wordt nog lineair gedacht. Anders gezegd: meesterschap is het eindpunt van een lineaire vooruitgang waarachter niet is terug te vallen. Eens een meester, altijd een meester. Het ‘terugvallen’ naar het niveau van een gezel is nagenoeg ondenkbaar. In een informatiesamenleving gaat dat niet op. Binnen bedrijven, instituten, instellingen en organisaties veranderen deze posities voortdurend: een meester zal soms tijdelijk weer gezel moeten worden. Dat gebeurt meestal buiten het bedrijf, maar het is ook denkbaar dat deze episodische herwaarderingen in de structuur van het bedrijf zelf worden ingebed. Net als de productielijnen in een ecologische economie wordt lineaire progressie cyclisch. In gestapelde vorm kan permanente scholing de vorm van een spiraal aannemen. Zo wordt lineaire informatieoverdracht ingebed in cyclisch zelfbewustzijn. In deze opvatting van permanente educatie kan een ervaren chirurg tijdelijk in de leer gaan bij een pas afgestudeerde high potential om de nieuwste technieken die de jonge chirurg in zijn opleiding heeft geleerd in zijn vingers te krijgen. Er is dan sprake van een ‘inverse meester-gezel relatie’ Dit is ‘een playground voor inter-zijn’ % $ . . Deze tijdelijke omkering voltrekt zich heel vanzelfsprekend wanneer screenagers hun ouders de basisskills voor het gebruik van nieuwe media leren. Maar wat in een gezinssituatie gemoedelijk en speels verloopt, ligt in een professionele relatie – zeker als het gaat om zeer gespecialiseerde skills binnen hiërarchische verhoudingen, zoals bij chirurgen of architecten – een stuk minder vanzelfsprekend. Het instellen van zo’n ‘inverse gezelligheid’ – of, zoals bij de Dynamic Duo’s van YOUR WORLD (ZIE 1.5.2) van ‘wederzijdse gezelligheid’ – kan indirect een meer democratische structuur in bedrijven en instellingen bevorderen. 4.3.3 - Vakmanschap als mentaliteit Sennett doet in zijn kritiek op ‘de cultuur van het nieuwe kapitalisme’ suggesties voor een invulling van sociaal kapitalisme. Democratisering van de markt is er een van. Hij propageert – in een positieve verwijzing naar de Nederlandse situatie – een op leefstijlen ingerichte deeltijdbanenmarkt. Waarderingssystemen voor vrijwilligerswerk en een basisinkomen dat iedereen in staat stelt ba- 298 - 299 sisvoorzieningen in te kopen, flankeren deze arbeidsmarkt. Maar sociaal kapitalisme vergt ook een ‘narratieve beweging’: “in de eenvoudigste vorm betekent dit dat gebeurtenissen in de tijd samenhangen, dat ervaring accumuleert” & . Human capital – het arbeidzame levensverhaal van vaklieden, professionals en managers als jobhoppende netwerkers en kenniswerkers – raakt in de flex- werkeconomie versnipperd. In het ‘interkapitalisme’ wordt het vastgelegd en doorgegeven als sociaal en cultureel kapitaal. Geheel in lijn met Arendt wijst Sennett naast tellen – meten is weten – op vertellen als kwalitatieve meting van arbeidsprestaties. Ook Sennett benadrukt het belang van vakmanschap. In De ambachtsman . De mens als maker (2008) werkt hij dit minutieus uit. Hij propageert een veel aardser en consequenter opvatting van vakmanschap dan Arendt. Door de ambachtelijke traditie minutieus te analyseren – van pottenbakken tot architectuur, van smeden tot programmeren, van sporten tot cello spelen – presenteert Sennett vakmanschap als een mentaliteit. A - materieel bewustzijn: een andere verstandhouding Als we het over vakmanschap als mentaliteit hebben komen als vanzelf de eraan ten grondslag liggende waarden in beeld: niet de economische waarde – daar is hierboven al iets over gezegd – maar de ethisch-politieke waarden. In termen van de drievoudige ecologie (ZIE 4.2.3) gaat het hier over de mentale en sociale dimensies van het vakmanschap in zoverre deze verdisconteerd zijn in de verrichte arbeid. Voor Sennett belichaamt vakmanschap als levenshouding één cruciale waarde: belangeloze toewijding aan kwaliteit. Dat klinkt wat idealistisch, zeker in onze hectische overvloedsamenleving, maar het gaat RVS vooral om de skills waarin deze waarden zich manifesteren. In de uitoefening van skills realiseren zich allerlei mentale en sociale competenties: aandacht, concentratievermogen, onderscheidingsvermogen, doorzettingsvermogen, kortom allerlei aspecten van zelfdiscipline. Deze krijgen echter hun waarde pas tegen de achtergrond van de bereidheid te communiceren met collega’s en te participeren in een specifieke ‘traditie’ of stijl. In vakmanschap valt reflectie samen met een bewuste omgang met ambachtelijke, artistieke en sportieve middelen. Deze skills ontwikkelen zich ook vanuit een cultureel gevoede nieuwsgierigheid. Bij skaters werkt dat anders dan bij schoenmakers of leadzangers. Een interculturele samenleving biedt vele inspiraties. Skills bieden een sociaal-culturele omgang met weerstand: in vakwerk stuit je op weerstand van je materiaal, in sport op de weerbarstigheid van je lichaam of medium, in de muziek op de spanningen in je keel en in de band. Voor de omgang met mentale weerstand – onbegrip van de ander, dilemma’s in uitvoering, ervaringsparadoxen – verwijst ook Sennett naar Batesons onderzoek met schizofrenen. ' Een vakman leert praktisch om te gaan met dilemma’s, waarbij de beoogde kwaliteit de maatstaf is: doe ik dit of dat, waar kiezen we voor, hoe werkt deze ingreep door, waarom nemen we die beslissing? Verantwoordelijkheid werkt hier op een overzichtelijke schaal door: in een vakmatige omgang met de wereld. Vaklieden reflecteren met en in hun stiel. Dat klinkt haast zo romantisch als Ruskins verdediging van het ambacht aan het begin van de 19 e eeuw. Maar de consequenties van dit inzicht doen niettemin recht aan onze 21 e -eeuwse werkelijkheid: reflexiviteit zit niet uitsluitend in ons hoofd of in onze handen, maar tussen beide in onze media. Reflexiviteit is het midden, zij acteert als inter. Individuen in deze reflexieve vermogens ref lectie woorden a ls daden bekrachtigen vergt meer dan gesprekstechnieken en rekensommen. De materiële componenten van reflectie bekrachtigen betekent dit tussengebied, deze interesse, praktisch als uitgangspunt nemen. Skill is dan wil. De eerder besproken waardeschaal toont de pragmatische en ethische aspecten van deze wilskracht. (ZIE 1.5.4) nXXi[\jZ_XXc giX^dXk`\b q\c]m\ikifln\e kifkj verantwoordelijkheid gXik`Z`gXk`\ q\c]i\jg\Zk integriteit `ek\i\jj\ XdY`k`\ \k_`\b 9IFE1IMJ)''0 Het besef dat wij in onze frictieloze wereld reflexiviteit aan onze media hebben uitbesteed valt ons pas toe als deze media – variërend van pacemakers, gehoorapparaten en contactlenzen tot tv’s, computers, mobieltjes, auto’s en Tomtom – niet meer werken. Hiervoor is dit ter sprake gebracht als gemankeerd mediaal bewustzijn (ZIE 4.3.1) en materiële reflexiviteit deze bewuste omgang ‘materieel bewustzijn’ ( (ZIE 4.3.1B) . Sennett noemt . Deze kwalificatie is slechts een paradox zolang we in opposities – lichaam-geest – blijven denken. (ZIE 4.1.1A) Bij Sennett staat vakmanschap voor een bewuste omgang met media. Ook hij doelt op technische media, zoals gereedschappen en technische apparaten, en artistieke of sportieve middelen. Als we nieuwe media en transportmedia in deze reeks opnemen wordt vakmanschap een scenario voor een duurzame en integrale omgang met media. Dit biedt zicht op aandachtige, geïnteresseerde en verantwoorde interacties met – en niet alleen in – media. Hier ligt de micropolitieke betekenis van de hernieuwde aandacht voor het vakmanschap. Dat deze reflectie nog niet geheel integraal is, toont zich in het meesterschap: meesters zijn veelal onbewust bekwaam. Velen ontbreekt het aan reflexiefanalytische vaardigheden. De reflectie zit in hun skills en manifesteert zich in het perfecte, uitgebalanceerde gebruik van hun instrumentarium en een ontvankelijke omgang met hun critici. Een vakman denkt met zijn handen en ogen zoals een schilder met zijn penseel en verf denkt, een danser met zijn hele lichaam wikt en weegt en een chef-kok met zijn mes een stuk vlees analyseert. Vaklieden maken tactvol contact en weten dat een verkeerde beweging alles kan verstieren. Door jarenlange training voelen ze precies aan wat er 300 - 301 in welke situatie kan en moet gebeuren. Dat kunnen voetballers net zo feilloos als Japanse zwaardvechters, dansers, timmerlieden en goudsmeden. Fysiek draait het er om gereedschappen, instrumenten en wapens zo uitgebalanceerd te hanteren dat er nauwelijks kracht wordt uitgeoefend. Het gaat om een juiste balans van aanzetten en loslaten van kracht, kortom, om een subtiele handling van weerstand. Zo vindt in de traditionele meester-gezelstructuur overdracht van kennis doorgaans praktiserend plaats. Voordoen en nadoen is in Japan nog de meest beproefde overdrachtsvorm. Alle kunde begint bij basisvormen, zogenaamde kata . Dat geldt voor alle skills in Japan, maar is vooral bekend uit de krijgskunsten. Iedere training in judo begint met dezelfde basisbewegingen en technieken. Dit kan opgevat worden als drillen en door het eindeloos herhalen van dezelfde bewegingen als een vorm van gestileerde verveling, maar het blijkt, binnen een bewuste instemming en afstemming, vooral een vorm van skillen . De opbouw van zo’n les stelt studenten in staat om ‘uren te maken’. Op den duur worden ze materieel bewust. Expert worden in een bepaalde skill vergt zo’n tienduizend uur oefening. Zo komen de bewegingen van je hoofd in de vereiste lichaamsdelen en van daaruit in je gereedschap, instrument of wapen, zelfs als dit een lege ( kara ) hand ( te ) is. Je wil zit in je skill. Je kunt ook zeggen dat de vakman zijn wil aan de materie oplegt, maar het blijft een kwestie van geven en nemen. Dat geldt in Japan ook voor alledaagse activiteiten zoals bonsaiboompjes telen, bloemen schikken of theedrinken. Door minutieuze stilering zijn deze activiteiten uitgegroeid tot ware meditatieve levenskunsten. Interesse krijgt hier een spirituele dimensie. Net als in de sport gaat door de repetitie van steeds dezelfde handelingen vakkennis samenvallen met vakkundigheid. Wat betekenen deze overwegingen van het vakmanschap voor het discours dat RVS hanteert? Wat Sennett zo minutieus en subtiel beschrijft, zet niet alleen een kritische noot bij ons hedendaagse kwaliteitsbesef, het zegt ook iets over de vanzelfsprekende, onkritische manier waarmee we in onze mediasamenleving met technologie en menselijk kapitaal omgaan. Er worden ook vraagtekens gezet bij de systematische onderwaardering van simpele leerprocessen waarin niet alles wordt uitgelegd. Daar keer je telkens weer naar terug als basis voor verdere ontwikkeling van je skills. Sennett eindigt zijn studie over vakmanschap met een hoofdstuk over filosofie. ! De allerlaatste paragraaf – na pragmatiek en cultuur – gaat over ethiek. Trots is zijn kernwaarde. Deze trots is pragmatisch omdat het gaat over iets dat gemaakt is. Je bent trots op het eindproduct vanuit het proces en je investeringen in de kwaliteit. Trots op een eindproduct zijn zonder door te hebben dat het de resultante van een breed gedragen proces is, is een loos gebaar, nostalgisch in zijn kunstmatige vergeetachtigheid. Trots heeft ook met een eindafweging te maken: verantwoordelijkheid, participatie en gesorteerde effecten worden tegen elkaar afgewogen. Trots heeft te maken met een uiterst subtiele balans tussen doel en middelen. Deze afweging is geen eenmalig gebeuren, maar een structurele component van ieder ontwikkelingsproces. Alleen in zo’n ‘gefaseerde reflectie’ " kan de transformerende kracht van media in beeld ko- men: het medium als doel kan nooit de middelen heiligen. Wanneer het medium de message, het middel doel wordt en het als doel zichzelf – de middelen – de desastreuze uitwerkingen ten spijt, gaat heiligen, wordt trots een leeg begrip. Het voedt zich met zichzelf als in een cirkelredenering: waarom groei? Om de groei! Waarom vooruitgang? Om de vooruitgang! ref lectie woorden a ls daden B - ecosofische levenskunst Sennett wijst op ‘geestelijk vakmanschap’ bij schrijvers en ‘sociaal vakmanschap’ bij mensen die duurzame relaties ontwikkelen en onderhouden. Evenals bij fysiek vakmanschap ontlenen deze skills hun daadkracht aan twee basiscomponenten: zelfkritiek en zelfdiscipline. Zelfdiscipline klinkt na Foucaults discourskritiek hoogst verdacht. Maar zolang zelfdiscipline verschillen in hun onderlinge samenhang versterkt, zolang het ‘zelf’ hierbinnen effect is van bottom-up coalities en coproducties – als kapitalisering van het inter – die ruimte geven aan onvermoede vaardigheden en competenties, leidt disciplinering niet tot de opsluiting en uitsluiting die Foucault kritiseert. Als in skills de competenties van individuen door volharding en doorzettingsvermogen versterkt worden zonder dat dit tot biopolitieke uitsluiting van anderen leidt, wordt zo’n zelfstilering een tegenzet tegen een vervlakkende normalisering. Foucault zelf noemt deze zelfstilering een bestaansesthetica of levenskunst. (ZIE 4.1.2) Zelfkritiek opent het Arendtiaanse perspectief: spreken als handelen. (ZIE 4.2.3) Door materiële reflectie te verbreden wordt vakmanschap meer dan een beroepsmatige verstandhouding. Het kan zelfs een dagelijkse instelling of een mentaliteit worden. Ten aanzien van de grootstedelijke mobiliteit – de stad als mobiliseringmachine (ZIE 1.1.2) – stelt een zelfkritische reflectie vragen bij onze mediaal ‘onbewuste’ automobiliteit: heb ik wel een auto nodig in de stad? Waarom reis ik niet met openbaar vervoer? Is een Tomtom werkelijk zo handig? Wat doet continue communicatie met mijn mobiel met mij? Kan ik met de meest recente versie werkelijk nog meer uit mijn medium halen? Dit zijn in de mediasamenleving waarin een ongebreidelde consumptie van media vanzelfsprekend is, haast onbetamelijke vragen. Maar tegen de achtergrond van de paradoxen van de overvloedsamenleving krijgen zulke instrumentele vragen – wat heb ik er aan? – een ethische en politieke draagwijdte: wat zegt mijn gebruik van media over mijn relaties met anderen en hoe beïnvloedt het welzijn en samenleven in een grootstedelijke regio? Door zo op het gebruik van (nieuwe) media te reflecteren krijgen gebruikers het initiatief weer in handen en herstelt zich een relationele autonomie. De defensieve of assertieve onverschilligheid waarmee op deze zelfkritische vragen gereageerd wordt, kan op vele manieren verklaard worden, maar aan al deze tegenwerpingen en afwijzingen ligt doorgaans een autonomie- en vrijheidopvatting ten grondslag die niet meer van deze tijd is. In laatste instantie zetten deze vragen vraagtekens bij een bepaalde leefwijze. Tegen de achtergrond van het gegeven comfort wordt de realiteit van ogenschijnlijk basale behoeften heroverwogen. (ZIE 4.1.1.3B) Deze zelfkritiek beslaat alle domeinen van ons bestaan waar zich paradoxen manifesteren. Het treft niet alleen onze automobiliteit, maar ook ons consumptiepatroon en onze energiehuishouding. 302 - 303 Door het in ambachtelijkheid gewortelde vakmanschap als een verstandhouding op te vatten wordt een louter professionele houding sociaal verbreedt en existentieel verdiept. Als mentaal weefsel is zo’n verstandhouding zorgvuldig gesponnen uit ragfijne draden van concentratie, aandacht, voeling en visie. Concentratie op de materie, aandacht voor de relaties, voeling met kwaliteit en visie op de sociaal-culturele inbedding van het ambacht, het vak, de professie en uiteindelijk het bestaan in de 21 e -eeuwse samenleving. Zo bezien staat vakmanschap haaks op de tijdgeest. Want we leven – zoals we allen aan den lijve ondervinden – in post-zombiëske tijden: deadline na deadline wordt overschreden en als we soms de tijd vinden om om ons heen te kijken vinden we onszelf verdwaasd terug in het limbo dat zich tussen twee deadlines uitstrekt. Vakmanschap pareert deze moordende hectiek met aandacht en interesse. Wat ooit de grondhouding bij een ‘life time job’ was, houdt nu als ‘state of being’ de moderne wereld een spiegel voor: vakmanschap als levenshouding. Zo kan vakmanschap een manier van leven zijn, een levensstijl of zelfs een bestaanskunst die individuen altijd gezamenlijk en geschaald ontwikkelen. Het gaat om hoofd- èn handarbeid, begrip en grip, mededelen en deelnemen, communicatie en participatie. Sprekend handelen à la Arendt verleent deze samenwerking een micropolitieke kwaliteit die bovendien, zoals Deleuze aantoont, rizomatisch is: het groepsverlangen wil altijd aanhaken om zich te versterken en laat daarom ook steeds weer nieuwe connecties toe. Het sluit aan en ontsluit, bindt en overbrugt. Er is een verhaal dat zulke coalities samenhang en richting geeft waarvoor de basisconcepten – relatie, reflectie, verantwoordelijkheid en interesse – maatgevend zijn. Deze kleine ‘vertelling’ stijgt echter niet boven deze verbindingen uit. Niemand bezit het. Het groeit als collectief bezit, c ommon ground , publiek domein, openbare ruimte. De metafysische verleiding is echter groot. De pogingen om tot een inhoudelijke vorm van samen leven te komen worden snel ingekapseld in bestaande politieke en religieuze verhalen, in Grote Verhalen. In minder uitgesproken vormen krijgt het een spirituele dimensie toegedicht. # RVS kiest ervoor om de fysieke, existentiële, sociale, culturele en mentale aspecten in een ecologisch perspectief te plaatsen en sociale netwerken als open ecosystemen te duiden. Guattari’s suggestie volgend duidt zij zo’n bestaanskunst als een ecosofische levenswijze: een combinatie van ecologie en filosofie, van relatie en reflectie, van interesse en verantwoordelijkheid. 4.4 - Vakmanstad als scenario: woorden als daden realiseren 21 e -eeuws vakmanschap werpt licht op de ontplooiingskansen van grote groepen Rotterdammers die niet adequaat zijn aangehaakt in het transitieproces van de werkstad naar de cultuurstad. (ZIE 1.1.1) De afstand overbruggen door hen te verbinden vergt meer dan een mentaliteitsverandering, een cultuuromslag en een beleidsbijstelling. Wat bij alle betrokken partijen nodig is, is naast een nieuwe blikrichting voor andere handelingsperspectieven, vooral ook een taal om productief over knelpunten, dilemma’s en paradoxen te praten. Er is een ander discours nodig dat zich, om niet geheel losgezongen te raken van de ervaren werkelijkheid, ent op het (post)moderne discours dat nog ongemerkt en ongewild menig beleidsanalyse voorstructureert. Het gaat er in de visie van RVS niet om de kapitaalmarkt af te schaffen, technologie aan het kruis te nagelen of achteraf de 19 e -eeuwse industrialisering als hoofddader van de ‘global warming’ aan te wijzen. Industrialisering en individualisering waren ref lectie woorden a ls daden beide nodig om een emancipatieproces in gang te zetten dat mensen mondiger en zelfbewuster heeft gemaakt. Maar het heeft ze ook matelozer en uiteindelijk radicaal middelmatig gemaakt. (ZIE 4.1.1.3D) Het gaat erom deze mateloosheid, deze excessiviteit te herijken. Niet door rigoureuze besparingen maar juist door de fictie van de schaarste door te prikken en de overvloed zichtbaar en werkbaar te maken. Ondanks de kritiek op het hyperindividualisme blijft individualisering het uitgangspunt van de RVS-strategie, zij het verknoopt in netwerkstructuren. RVS biedt zo een tegenwicht voor de onbewuste schizofrenie van het kapitalisme en de monomane pretenties van het narcistische hyperindividualisme. Op het snijvlak van de 20 e en 21 e eeuw wil RVS een bijdrage leveren aan een andere samenlevingsopbouw. Haar grootstedelijke aanpak in Rotterdam dicht de kloof tussen de arbeidersstad van weleer en de tot in de grootstedelijke haarvaten vertakte cultuurstad van de toekomst. 21 e -eeuws vakmanschap staat daarbij centraal. Dit vakmanschap overstijgt de pittoreske ambachtelijkheid. Educatief wordt vakmanschap ingezet om jongeren te interesseren om vanuit hun skills en interesses een vak te leren en een beroepscarrière uit te stippelen. In pedagogisch opzicht zijn de aan vakmanschap ten grondslag liggende waarden maatgevend. Zo levert RVS op niet-repressieve wijze een bijdrage aan het normen-en-waarden debat. Existentieel toont RVS de mogelijkheid van een levensstijl waarin de waarden van vakmanschap integraal belichaamd worden. Rotterdam Vakmanstad/Skillcity ontsluit met haar Eco 3 traject (ZIE 3.4) dit discours voor de stad. Niet alleen door te informeren en zeker niet door moraliserend op gevaren en tekortkomingen te wijzen. Willen we de discursieve consequenties van het faillissement van het (post)moderne discours trekken dan houdt dat niet alleen in dat we een ander gesprek voeren, maar ook dat er ander politiek beleid wordt gevoerd. Individuen oproepen zich micropolitiek anders tot zichzelf (mentaal), tot elkaar (sociaal) en tot de wereld (fysiek) te verhouden,is slechts geloofwaardig als er tegelijkertijd een macropolitieke transformatie plaatsvindt van machtverhoudingen in bedrijven en bij overheden. Als dat te riskant is omdat de belangen te groot zijn, als met andere woorden – net als de grote banken en verzekeraars – het moderne discours niet meer failliet kàn gaan, is het einde zoek. Haar bottom-up aanpak start RVS aan het begin van levenstrajecten – school – om zo opschalend via buurt en markt door bekrachtiging van oningeloste verlangens en sluimerende potenties trajectmatig aan te sluiten op grootstedelijke netwerken. Haar politiek-filosofische perspectief wordt gemotiveerd door de gedachte dat skill wil oplevert. Deelnemen en mededelen – participatie en communicatie – zijn de speerpunten van haar strategie (ZIE 1.3) , aansluiten en ontsluiten – binding en overbrugging – vormen de actieradius van haar tactische interventies. (ZIE 2.1) Door deze affirmatieve bottom-up aanpak worden met 304 - 305 individuele wilskracht en collectieve daadkracht op diverse schalen arbeidsparticipatie en cultuurparticipatie versterkt. De politiek-economische context van grootstedelijk beleid noemt RVS ‘interkapitalisme’. Daarmee beaamt ze de inherente gespletenheid van de huidige politieke economie. (ZIE 4.2.2) Deze wijst misschien op een politiek-economische overgangsfase waarvan de uitkomst nog niet te bevroeden is. Maar voor alles markeert ze met deze term het veld voor nieuwe investeringen en rendementen: het inter als sociaal en cultureel kapitaal. Maar hoe we het huidige politiekeconomische regiem ook aanduiden en inschatten, een ding is heel zeker: meer dan ooit zijn wij allen deel van de ‘oplossing’. Of we ongewild en ongemerkt ook deel van het probleem zijn, wordt vanzelf duidelijk in een herijking van de overspannen verhouding tussen verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid. De vraag hoe in het huidige tijdsgewricht verzorgingsstaat en vrije marktstaat zich tot elkaar verhouden, kan politiek-filosofisch slechts beantwoord worden vanuit een filosofie van relaties. In beide regimes is de politiek-economische belangstelling voor het vrije, autonome individu overtrokken en soms uitgesproken hypocriet. Als we met een discoursomslag ‘achter onze identiteit komen’ (ZIE 4.2) komen met de interesse de netwerken en relaties in beeld die individuen kunnen maken of breken. De vereiste discoursomslag is dus niet die van een verzorgingsstaatdiscours naar een vrijemarktstaatdiscours of terug. Net als met de satéprikker van de ecologische interesse in het grafische ontwikkelingsmodel van RVS (ZIE 1.5.4) wordt dwars door de fictie van een zelfstandig, zelfverzekerd individu heen geprikt dat zich in het centrum van beide regimes heeft genesteld. RVS propageert een andere manier van kijken naar en spreken over de stad. Niet door afscheid te nemen van moderne verworvenheden zoals individualisme, maar door vanuit de breuken die inmiddels ook dwars door de zielen van individuen lopen deze verworvenheden te herijken. Greep krijgen op en begrip krijgen van dit discours vereist de bereidheid van gesprekspartners om vastgeroeste opposities los te laten en leeggelopen concepten die hedendaagse scenario’s en beleidsvisies nog steeds bespoken op te blazen. Soms kan het opblazen, dat wil zeggen almaar meer verluchtigen van een concept tonen hoeveel spankracht er nog inzit. Iets teveel lucht laat het concept uit elkaar klappen. RVS zet zo de grootstedelijke emancipatie en de ontwikkeling van urbane reflexiviteit op een ander spoor. Met haar ontwikkelingsstrategie keert ze het beeld van de stad binnenstebuiten en legt ze de potenties van de onderste lagen bloot. Zij herijkt de stad als emancipatiemachine (ZIE 1.1.3) vanuit de gedachte dat de stad als mobiliseringmachine haar bewoners in hun vernetwerkte mobiliteit faciliteert. Naast fysieke, economische, sociale en culturele mobiliteit bevordert ze op drie niveaus mentale mobiliteit in de vorm van een leergierige verstandhouding tot de wereld (fysiek), tot anderen (sociaal) en tot jezelf (mentaal). Als de paradoxale verworvenheden van de moderne emancipatie zelfkritisch tegen het licht worden gehouden blijkt een verbreding en verdieping van moderne opvattingen over rationaliteit en reflexiviteit onvermijdelijk. Enerzijds moeten tellen en vertellen elkaar, zowel micropolitiek als macropolitiek, aanvullen. Anderzijds is de doorgeschoten juridificering en rationalisering van arbeidsprocessen en verantwoordingsstructuren – van ‘evidence based’ meten is weten tot een afrekencultuur rond een met minimale targets opgetuigde aan- ref lectie woorden a ls daden sprakelijkheid – aan een correctie op menselijke maat toe. Inzichten over investeringen in kwalitatieve kapitaalvormen vergen een vertaling naar concreet beleid. Als sociaal en cultureel kapitaal vullen deze investeringen het huidige beleidsmatige accent op fysiek-economische investeringen aan. Zo wordt het zicht op een daadwerkelijk integraal beleid geopend. [`jZflijfdjcX^ `ek\i$\jj\ [\e`\ln\ Y\cXe^$jk\cc`e^ ^\c`ab_\`[ i\cXk`\j [`jZflijmXe [\mi`a\dXibkjkXXk [`jZflijmXe[\ m\iqfi^`e^jjkXXk eXk`\jkXk\e m\ijZ_`cc\e m\i [`\ejk\e j\Zkfi _Xe[\cjjkXk\e Y\c\m\e`j c\\]jk`ac brand imago logo stijl ^cfZXc\e\kn\ib\e b\ee`j\Zfefd`\ `e]fidXk`\jXd\ec\m`e^ d\[`X publiek publicity publiek domein 9IFE1IMJ)''0 Dit zijn allemaal grote slagen. Het zijn grote vragen waar geen kant en klare antwoorden voor zijn. Bij populistische partijen die op afgemeten besliskracht gebaseerde daadkracht propageren, bestaat er een sterke behoefte aan een Groot Verhaal dat spanningen wegneemt en paradoxen oplost. $ Zo’n reductie tot een simplistisch harmoniemodel is pas echt problematisch. De gegeven spanningen houden onze cultuur in hun greep en er is veel voor te zeggen dat ze samenhangen met de menselijke conditie. Mensen zitten dan niet ín de knoop, ze zijn de knoop. Te strak aangetrokken of te los getornd wellicht, maar 306 - 307 door hun relationele inbedding zijn individuen per definitie ontspannen, gespannen of overspannen. Deze spanningen verhelderen, werkbaar en leefbaar maken levert meer op dan de Grote Ontknoping. Daar is al vaker mee gekoketteerd. Het zou het herstel van een exclusief identiteitdenken betekenen in een wereld van verschil. Wat betekent het politiek-filosofische vakmanschap als VIDI kernbegrip in samenhang met de andere drie kernbegrippen – interculturaliteit, duurzaamheid en integraliteit – voor de strategische visie, de tactische samenhang en een operationele focus? Samen vormen ze de basis voor een scenario. Rotterdam Vakmanstad/Skillcity biedt beleidsmatig een scenario: een collectieve praktijk waarin de participanten door (mede)gedeelde concepten gezamenlijk hun toekomst realiseren. Als scenario is RVS een cluster handelingsperspectieven waarin operationele focus, tactische samenhang en strategische visie samenkomen. Er zijn altijd meerdere scenario’s vereist om het gevaar van een nieuw overkoepelend verhaal en het daarin verdisconteerde oppositionele denken te vermijden. Vakmanstad is een van de scenario’s waarvan de beleidsopgave bestaat uit het weven van netwerken – als vangnetten èn trampolines – langs het breukvlak van werkstad en cultuurstad om de kloof tussen zeer kwetsbare en zeer weerbare burgers te overbruggen. In de huidige fase van het scenariodenken ligt het accent op communicatie en participatie. Net zo min als bij sociale architectuur is maakbaarheid een issue. (ZIE 2.2) Het gaat erom voorwaarden te scheppen waaronder interventies zich gunstig kunnen ontwikkelen. Een scenario is dus geen toekomstvoorspelling. Het voegt zich evenmin naar natuurwetten zoals in de natuurwetenschappen en beperkt zich niet tot hypothetische opties zoals in de geesteswetenschappen. De strategische visie RVS voorspelt niet de komst van een vakmanstad door in een glazen bol te kijken. Zij ziet de realisering ervan evenmin als een ijzeren wetmatigheid waarop we maar hoeven te wachten. RVS presenteert zichzelf ook niet als een van de vele optionele modellen die top-down kunnen worden geïmplementeerd. Wat ze wel doet is een stuk simpeler: ze ontwerpt, geïnspireerd door haar politiek-filosofische inzichten, samen met betrokken partijen lokale scripts waarvan de realisatie valt en staat bij de participatie van deze partijen. In die zin is RVS een lerende organisatie. RVS is zelf ook actor in de ‘realisering’. Als discours draagt ze bij aan doordachte daadkracht. Het volstaat niet om je een inzicht te realiseren. Als engagement en betrokkenheid eigen zijn aan interesse, dan zet een geïnteresseerd inzicht aan tot de verwerkelijking ervan. Projectie en productie van interesse versterken elkaar. Inzien dat een inzicht werkt, is de eerste stap in de verwerkelijking ervan. Realiseren maakt dat denken en doen – reflexieve communicatie en geëngageerde participatie – samengaan. Kortom, de strategische visie Rotterdam Vakmanstad/Skillcity signaleert niet uitsluitend de problemen, ze wil een substantiële bijdrage leveren aan de door haar beoogde en beargumenteerde transitie. Verantwoordelijk willen zijn voor je inzichten betekent woorden in daden omzetten. Deze dubbele realisering is de crux van het scenariodenken. Het geeft aan dat mensen in hun doordachte daadkracht deel van de oplossing zijn. 308 - 309 woorden a ls daden D<;@K8K@< K<BJK9@AC8><E medit at ie woorden a ls daden 5.1 KLEURLOOS ROTTERDAM 2025. WERK IN UITVOERING (2004) 5.2 HET AUTOFUNDAMENTALISME VOORBIJ. EEN PLEIDOOI VOOR COMMOBILITEIT (2003) 321 5.3 SCHOON, HEEL EN VEILIG IN VERVUILD ROTTERDAM? (2005) 328 5.4 FEIJENOORD: DRIESTROMENLAND (2006) 330 5.5 HOE BREED KAN EEN SCHOOL ZICH MAKEN? (2007) 335 5.6 DE ECOSOFISCHE TURN. OVER FYSIEKE, SOCIALE EN MENTALE ECOLOGIE IN ROTTERDAM (2007) 339 5.7 3X IS SCHEEPSRECHT: CO 2 , C2C, ECO 3 (2008) 343 5.8 HET NIEUWE WONINKRIJK. BOUWEN AAN URBANE 5.9 5.10 INTER-ESSE (2007) 344 LICHT OP ZUID: TERUGKIJKEN IN DE TOEKOMST (2008) 352 ROTTERDAMSE OGENBLIKKEN. OF HOE VOORBIJGANGERS BUITENSTAANDERS WORDEN (2008) 5.11 5.12 310 - 311 311 361 DASEIN ALS DESIGN. OF: MOET DESIGN DE WERELD REDDEN? (2009) 369 ‘GEZELLIG, HÈ?!’ (2009) 383 BC<LICFFJIFKK<I;8D)'),6 WERK IN UITVOERING (Rotterdam Lezing 2004: “Kleurlo os Rotterdam 2025? Werk in uitvoering” Met: dr. José van Eijndhoven, mr. Sadik Harcha oui en de Wo orddansers, Bibliotheektheater, Rotterdam 12 mei 2004) Kleurloos Rotterdam 2025. Hoe stellen we ons dit voor? Willen we een indruk krijgen van wat onze voorspellingen waard zijn, dan is het wellicht instructief om ons ruim 20 jaar terug in de tijd te verplaatsen. Wie kon er in 1984 – dat beladen jaar van George Orwells boek, dat beschrijft hoe veiligheid in terreur is omgeslagen – net bekomen van de demonstratiegolven tegen kruisraketten, vermoeden dat het Oostblok 5 jaar later zou verkruimelen en weer 15 jaar later Russische satellietstaten tot de Europese Gemeenschap zouden toetreden? Hadden we toen kunnen denken dat Mandela de eerste president van een Apartheidvrij Zuid-Afrika zou worden? En wie had toen enig benul van computers, Internet of GSM-tjes? Welke politicus had zich ooit om Afghanistan bekommerd? Het enige dat in Nederland naar Afghanistan verwees, was goeie hasj en muf geurende, harige hippiejassen. En de uitdrukking ‘ammehoela’: nooit van mijn leven, mij niet gezien. Deze uitdrukking verwijst naar de Afghaanse koning Ammanullah, die na de Russische Revolutie in 1917 en de instorting van het Ottomaanse Rijk in 1918 het feodale Afghanistan op een hypermoderne leest schoeit, vergelijkbaar met het Turkije onder Kemal Pascha, onder Atatürk. Tot hij in 1929 door de toenmalige geallieerden onder Britse leiding van de troon wordt gestoten. Wie richtte in 1984 sowieso zijn blik op de islamitische wereld? Niemand dus. 1 - Prognose Rotterdam: local-global En kijk hoe Rotterdam er rond 1984 in vergelijking met 2004 voorstaat. In 1983 wordt deze Gemeentebibliotheek feestelijk geopend. Als centrum van kennis, beschaving en cultuur richt de Bieb zich nog op de emancipatie van de lokale bevolking die voornamelijk werkt. Rotterdam werkstad. ’s Avonds en in het weekend kun je in het centrum een kanon afschieten zonder iemand te raken. De bibliotheek transformeert zich echter in de loop der jaren tot een semi-openbare ruimte. Er vinden evenementen plaats, van collectief schaken tot debatten. De boeken vol kennis zijn er nog, maar belangrijker is haar rol als informatieverstrekker. Fysiek in de vorm van uitgebreidere krantenvoorziening en baliemedewerkers, maar vooral virtueel via computers en Internet. Kennisoverdracht is vervangen door informatievoorziening. De Bieb is een knooppunt geworden in een virtueel netwerk dat de hele wereld omspant. De GemeenteBieb is local en global, de bieb is glokaal. Dit geldt natuurlijk niet alleen voor de bibliotheek. Ook Rotterdam is intussen geglokaliseerd. De doorvoerhaven Rotterdam had dat altijd al een beetje: stukgoed en bulk worden van zeeschepen op rijnaken, treinwagons en vrachtwagens overgeheveld en doorgevoerd. Maar inmiddels ligt de haven buiten de stad en zijn op de voormalige haventerreinen torenhoge, bovenmodale flats verrezen. Daarvan is in 1984 nog geen sprake: Rotterdam is dan nog een vrij platte, in zichzelf gekeerde stad. Nederland beseft dan wel dat ‘gastarbeiders’ blijven en gaat ze dan ook ‘minderheidsgroepen’ noemen. De Minderheden nota van 1983 legt de nadruk op onderwijs in eigen taal en cultuur en volgens toenmalig CDA minister Brinkman van Cultuur “wordt er nergens zo goed Nederlands geleerd als op de islamitische scholen”. Pas in 1989 heet het Rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid ‘Allochtonen- medit at ie woorden a ls daden 312 - 313 beleid’. Er begint iets te dagen over de problemen die een open, globaliserende wereld met zich mee brengt. Van Wer kst ad na ar Cultuurst ad – Terug naar Rotterdam. Rotterdam zoekt zijn identiteit, bouwt de Willemsbrug in 1981, lanceert Radio Rijnmond in 1983. Er vindt sporadisch een inval van de FIOD plaats bij banken zoals in 1983 bij de Slavenburgbank op de Coolsingel. Vakbondsleider Kok gaat op de schouders bij stakingen en heeft nog geen last van ‘duivelse dilemma’s’. Feyenoord wordt in 1984 landskampioen zonder rellen. Maar ook al vindt in de zomer van 1984 het eerste Antilliaanse Zomerfestival plaats, Rotterdam is nog lang niet de cultuurstad die het nu is. De cultuur vindt grotendeels in besloten kring plaats: binnenskamers, in bioscoopzalen, schouwburgen en concertzalen. Poetry International moet nog Dunya voortbrengen. In 1985 wordt weliswaar met de bouw van het WTC op de Coolsingel begonnen, maar het grote stadsdecor is nog niet opgetrokken. Het Weena is nog een vlakte. Mensen communiceren via de post en per telefoon. Van mensen die op straat plotseling hardop in zichzelf beginnen te praten, weet je dan nog zeker dat ze psychisch gestoord zijn. Inmiddels praat iedereen in zichzelf. Als je goed kijkt zie je een headphone. Niemand ziet Rotterdam in 1984 als een grootstedelijk theater, ingebed in een globaal netwerk. Voorspellen is moeilijk. Zeker bij gebrek aan kristallen bol of goddelijke openbaringen. Nu meer dan ooit. Want in onze netwerk-, informatie- of mediasamenleving wordt informatie door allerlei media zo snel rondgepompt dat er nauwelijks tijd is om na te denken en te overwegen. We moeten pro-actief zijn, sneller dan sneller, op het panische af. De toekomst is meer afhankelijk van speculaties dan van prognoses. De inschatting van een gebeurtenis verandert ons gedrag al bij voorbaat. We denken in risico’s. Niets is meer zeker, nog het minst onze pensioenen. Het gevoel voor onveiligheid is doorslaggevender dan feitelijke onveiligheid. We leven inmiddels in een risicomaatschappij waarin sociaaleconomische transacties en politieke interacties glokale consequenties hebben: door een politieke omwenteling in Azië kunnen er hier ontslagen vallen en andersom. ICT is cruciaal. Alle beslissingen op lokaal en nationaal niveau liggen ingebed in internationale regelgeving en wetten. Voor Nederlands welvaren wordt de koers grotendeels in Brussel en Washington uitgezet. Er is weinig nationale speelruimte, vooral ook omdat het politieke bedrijf in termen van 4 hoogstens 8 jaar denkt – en altijd in coalities. Van die 4 jaar zijn bovendien het eerste jaar (uitkristalliseren van de coalitie) en het laatste (voorbereiden op de nieuwe verkiezingen) niet productief. Voor visies beroept de politiek zich op commissies en adviesbureaus, die zich baseren op informatie uit stapels rapporten vol met statistieken en tabellen. De stad wordt gemanaged. Als ik me, wijs geworden door de onwetendheid van 1984, toch laat verleiden een toekomstbeeld te schetsen, begrijpt u dat ik me eigenlijk niet tot Rotterdam kan beperken: ons lot is verbonden met dat van Nederland (ruimtelijke ordening, Hoekse waard, 2 e Maasvlakte), van Europa (afschaffen landbouwsubsidies, wereldhaven) en van de wereld (war on drugs, war on terror). Toch waag ik de gok. Hoe ziet Rotterdam er uit in 2025? De gemeentelijke Dienst voor Stedenbouw en Volkshuisvesting (dS+V) waagt zich in 1995 bij het 50-jarig jubileum van de Wederopbouw nog aan een prognose voor de komende 50 jaar. Dat heette Terugkeren om opnieuw te beginnen, van scenario’s naar visies. Van al die visies is weinig over. In de Nieuwe Pastorale Politiek gaat het dS+V, volgens de huidige directeur Mariet Schoenmakers, om het faciliteren van betrokkenen partijen en de communicatie ertussen. Rot t erdam 20025? – Het enige bouwproject in Rotterdam dat zich over een periode van 20 jaar uitstrekt, is Erasmus MC. Rond 2025 zal op de huidige plek van Dijkzigt 312 een geheel nieuw Medisch Centrum met facilitaire bedrijven en shoppingmalls verrijzen: een soort DijkCity. Crooswijk is vóór die tijd al volledig getransformeerd, evenals Nesselande in de Alexanderpolder. Er zal een vernieuwd, maar sober Centraal station staan, aangesloten op de rest van de Randstad. De Randstad is dan één grootstedelijk gebied waarin de metro, Randrail en NS een immens netwerk vormen zoals in miljoenensteden als Londen, Parijs en Tokyo. Er zijn geen snelwegen meer die zomaar toegankelijk zijn. Om het immense fileprobleem op te lossen zullen er onder het asfalt van de snelwegen binnen de Randstad sensoren liggen die communiceren met sensoren die standaard in bumpers en in het dak van auto’s zijn verwerkt. De auto’s zullen via het GPS – of tegen die tijd wellicht geïntegreerd in Galileo, de Europese variant van Amerikaanse spionagesatellieten – centraal worden aangestuurd. Met vaste snelheid en op afstand van drie meter van elkaar zullen deze zich als een rij luxueuze treincoupés van stad naar stad bewegen. Sturen is er niet meer bij. Er kan vanuit de auto gewoon worden doorgewerkt. Eenmaal binnen de stadsgrenzen gaat dit systeem weer over op handbediening. Tenminste, als het pasje waarmee de automobilist de snelweg via de digitale poortjes opreed, nog kredietwaardig is of niet om andere redenen is geblokkeerd. Kortom, surveillance en beveiliging zullen 2025 bepalen. De openbare ruimte als vrije, oncontroleerbare ruimte zal niet meer bestaan. Dit zit al in de pen voordat de huidige variant van de ‘war on terror’ na 11 september 2001 is uitgebroken. Eigenlijk is deze ‘war’ al direct na de Tweede Wereldoorlog begonnen met de ‘balance of terror’ tussen het vrije Westen en het Oostblok. De openbare ruimte is inmiddels danig ingekrompen. Niet alleen door particuliere beveiliging zoals in de semiopenbare Koopgoot, maar ook door de manier waarop wij ons door die ruimte heen bewegen. Meestal individueel of per gezin in één auto en liever niet met openbaar vervoer. De openbare ruimte dijt niettemin enorm uit: door Internet en het GSM verkeer ontstaat er een nieuwe virtuele ruimte. Deze ‘information highway’ ent zich op de bestaande, fysieke openbare ruimte. Dit versterkt de privatisering van de fysieke openbare ruimte nog verder, ook al merken we dit niet. Al pratend in onze Gsm’etjes wordt de openbare ruimte eigenlijk een eilandenrijk van halfvirtuele privécapsules. Ook al lijkt het alsof we vrij rondlopen, op de keper beschouwd zijn we met onze automobielen en mobieltjes individuele afgesloten capsules. De kwaliteit van de openbare ruimte is heel, schoon en veilig. 2 - Jongeren: urban culture Maar welke mensen zullen deze beveiligde dubbelruimte – fysiek en virtueel – deze grootstedelijke of urbane ruimte bevolken? Buiten de kantooruren en de winkeltijden zijn dat altijd al jongeren geweest. Ze hangen niet alleen in de openbare ruimte, ze gaan er ook in uit. Jongeren hebben nu eenmaal iets met openbare ruimte: ze ontsnappen dan voor even aan het toeziend oog – de filosoof Michel Foucault noemt dat: de normaliserende blik – van hun ouders en leraren. Ze leren van elkaar, ten goede en ten kwade. Tussen thuis en school is de straat hun domein. Ook al loopt het inderdaad wel eens de spuigaten uit, overlast is van alle tijden en wordt sterker gevoeld naarmate we meer te verliezen hebben. Deze jongeren zijn voor het toekomstige Rotterdam van het grootste belang, omdat, zoals de statistieken ons vertellen, Nederland vergrijst en ontgroent, maar Rotterdam daarentegen vergroent. 313 medit at ie woorden a ls daden Deze grafiek geeft aan hoe tussen 2002 en 2017 de verwachte ontwikkelingen er uit zien. Donkergrijs is Rotterdam, lichtgrijs Nederland. In Nederland zullen er circa 35% meer vergrijsden zijn (rechtsboven), baby- en kleutertal lopen terug (linksonder). In Rotterdam blijkt het omgekeerde het geval. Het aantal baby’s, kleuters en basisschoolkinderen neemt toe tot 2017, evenals de potentiële beroepsbevolking. De grootste aanwas is in gezinnen met een allochtone achtergrond. Er kan dus gewerkt 314 - 315 worden. Scholieren in het voortgezet onderwijs blijven nog iets achter bij de landelijke tendens. Maar als we er nog eens 8 jaar bij doen tot 2025, dan zijn al die kleuters en kinderen een schooltype opgeschoven en hebben we een enorme hoeveelheid pubers en preadolescenten. Ver jonging en vorming – Dit voordeel heeft zijn nadeel. Het in 2003 verschenen rapport De St a a t van Ro t t er da m concludeert namelijk dat witte (kinder)rijke gezinnen naar de buitenwijken wegtrekken, terwijl alleenstaand, arm en gekleurd in de stad blijft. De verjonging komt dus grotendeels voor rekening van het allochtone deel van de bevolking, dat in 2002 46% van de 598.467 inwoners uitmaakt. Dit zal na 2017 naar 2025 verder oplopen, ook al is dit afhankelijk van de economische ontwikkelingen: lokaliseert Nederland dan komen er minder migranten, globaliseren we verder dan zullen er proportioneel meer migranten toestromen. Maar zelfs in het geval van een economische stagnatie komen er meer allochtone jongeren. De huidige problemen rond zwarte scholen en op VMBO scholen, de hoge werkloosheid onder allochtone èn autochtone jongeren en hun vermeende onaangepastheid bieden voor de toekomst weinig florissante vooruitzichten. We hebben zelfs een dubbel probleem. Want wie zal in 2025 de stad Rotterdam runnen? Dat zullen toch de 35 tot 45 jarigen van 2025 moeten zijn. Die generatie is nu 15 tot 25 jaar. Een probleemgroep, volgens zeggen. Justus Veenman heeft verleden jaar in zijn Rotterdamlezing al inzicht gegeven in de hoge werkloosheid en de lage opleiding van zowel autochtone als allochtone jongeren in Rotterdam. Natuurlijk wijst de politiek altijd naar de meest achtergestelde groepen. Daarmee verliest ze echter de maatschappelijk succesvolle jongeren uit het oog. Want hoe houden we al de afgestudeerden van de Erasmus Universiteit en van de Rotterdamse hogescholen, die procentueel bovendien de meest gekleurde populaties hebben van heel Nederland, hoe houden we het intellectuele kapitaal van als die ‘bachelors’ en ‘scientific’ en ‘professional masters’ in Rotterdam? Waar wonen ze tijdens hun studie onder de huisvestingsnormen die meer en meer de aandacht verleggen naar bovenmodale gezinnen? Hoe herinvesteren we dit steeds verder verkleurende kapitaal? Hoe beleggen we het ontwikkelde creatieve en culturele kapitaal dat op de Hogescholen wordt opgebouwd? Naast huisvesting zijn banen, die gericht zijn op de creatieve industrie, zoals onder andere door Charles Landry in zijn boek The Cr e a t ive City. A To o lk it f o r Ur ban Innova t o r s (2000) is beschreven, een minimumvoorwaarde. Voor het uitbouwen van de broodnodige ondernemende middenklasse liggen hier kansen te over. Maar dan moet de incassopolitiek de culturele vorming wel serieus nemen. Om het probleem van Rotterdam 2025 te tackelen, moeten we dus nu beginnen ons op de jongeren te richten. Rotterdam 2025 begint nu, hier. En zoals ‘werk in uitvoering’ op publieke werken en op het openbreken van de openbare weg slaat, zo gaat het mij ook om het openbreken van de openbare ruimte in positieve zin om deze van binnenuit op te laden. Dit gebeurt niet door controle en privatisering die uitsluiting en tegenstellingen bevorderen. Dit gebeurt door de potenties en talenten van jongeren uit te baten, om het maar eens economisch te formuleren. Een repressief veiligheidsbeleid mag dan als tijdelijke correctie noodzakelijk zijn, scoren via veiligheidsindexen, louter afrekenen en incassopolitiek bedrijven is op den duur funest voor de grootstedelijke leefbaarheid. Want wat doen we als we na de laatste fouillering met lege handen staan? Wat gebeurt er als half-delinquente jongeren van de tuchtschool terugkomen in de maatschappij? Hoe geven we een positieve invulling aan de omslag die met het oog op de toekomst van jongeren, voor jongeren, maar vooral door jongeren moet plaatsvinden? Cultuur, cul tuur, cultuur – Cultuur is hier de sleutelterm. Het Rotterdamse college van B&W beseft dat wel, maar weet door de leefbaarheidfixatie op schoon, heel en veilig geen samenhangend beleid te formuleren. In de eerste collegeprogramma’s van 2002 werd nauwelijks een zin aan cultuur gewijd. In de kadernotitie “Sociale Integratie in de moderne Rotterdamse Samenleving” van april 2003 staat de overgang van werkstad naar cultuurstad centraal en wordt gesteld dat “het versterken van deze aspecten en benutten van talenten van allochtone Rotterdammers van belang zijn voor het sociale, economische en culturele klimaat in de stad”. Ook het College ziet medit at ie woorden a ls daden natuurlijk in dat cultureel kapitaal tegelijkertijd ook sociaal kapitaal en economisch kapitaal betekent: mensen ontmoeten elkaar bij culturele evenementen, leren elkaar op een relaxte manier kennen en – laten we dat niet vergeten – geven bakken met geld uit. In het actieprogramma “Mensen Maken de Stad” staat wel de openbare ruimte en de straat centraal, maar alles verloopt via Opzoomeren en Stadsetiquette. En natuurlijk kan het Stadsdebat en de Dag van de Dialoog via communicatie de integratie bevorderen, maar het is de vraag of zo’n vorm van nadenken en reflectie volstaat. Ook beseft het College dat het onderwijs ten dienste staat van “de sociaal-culturele integratie: het scheppen en bevorderen van gemeenschappelijke waarden, normen en vaardigheden”(8/9). In het meest recente collegeprogramma “Rotterdam Zet Door. Op weg naar een stad in balans 2017” is ““eindelijk een – zij het korte – paragraaf over ‘culturele integratie’ opgenomen. Dat dit wordt getypeerd als “veruit het moeilijkste onderdeel in het politieke integratiedebat”(41) vat ik op als een indicatie voor een te beperkte visie op de doorwerkingen van cultuur in het dagelijks leven van jongeren. Rick van der Ploeg, de staatssecretaris van Cultuur in het tweede kabinet Kok, richtte met zijn nota “Cultuur als confrontatie” zijn beleid al op een verregaande cultuurparticipatie van jongeren en allochtonen. Het is hem door gevestigde gezelschappen en instituten niet in dank afgenomen. Maar met de analyse van Rotterdam 2025 in ons achterhoofd blijkt zijn politieke move niet geheel van zin verstoken. Het is nu zaak om deze ‘verjonging’ en ‘verkleuring’ in een breder politiek kader te plaatsen zonder overigens de culturele waarde van diep in de cultuur verankerde esthetische en artistieke kwaliteiten te verkwanselen. In het advies van de Rotterdamse Kunststichting wordt daarom gewezen op dwarsverbindingen tussen wat ooit hoge en lage cultuur werd genoemd. Die staan allang niet meer tegenover elkaar. Kunst met een grote K, kleinkunst en culturele activiteiten integreren steeds meer. Iets technischer geformuleerd: interdisciplinariteit, multimedia en interactiviteit, dat wat in het onderzoek van het Centrum voor Filosofie & Kunst van de Faculteit der Wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit ‘intermedialiteit’ is genoemd, is kenmerkend voor hedendaagse cultuurbeleving van grazende grootstedelingen. Deze breed ingezette cultuurparticipatie lag ook ten grondslag aan Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001. Los van alle kritiek die op de keuzes gemaakt zijn, is er een enorme hoeveelheid cultureel kapitaal vergaard. Cultureel kapitaal dat nu ligt te verinteresten. Laten we bijvoorbeeld eens naar de cijfers van het cultuurbezoek in 2001 van allerlei verschillende groepen in verschillende leeftijden kijken. Wat zien we? Vrouwen participeren iets meer dan mannen. Na de film scoren pop/ wereldmuziek en dance/houseparties bij alle jongerengroepen het meest. Wat mij als filosoof vooral interesseert, zijn kunst- en cultuuruitingen die mensen aan het denken zetten. Die de diepgewortelde vooroordelen liefst op een humoristische, maar scherpe wijze bespreekbaar maken. Waar als het ware sprake is van interactie op mentaal niveau. Bij autochtonen zie je bijvoorbeeld een positieve verschuiving naar cabaret en kleinkunst na het 25e jaar. Deze ontbreekt bij allochtone groepen, die echter met toneel – ik noem het liever theater – in de pas blijven. 316 - 317 Cul ture l e ref l ect i es – Maar reflecteren standup comediens, rappers en hiphoppers – denk aan de Woorddansers, die de lezing openden – ook niet voortdurend op de samenleving? En stemt een film als Shouf, Shouf Ha b ib i die naar een tv-serie wordt omgewerkt, niet tot nadenken bij zowel allochtonen als autochtonen? Het maken van tv- en radioprogramma’s door jongeren voor jongeren is sowieso een emancipe- rende activiteit, omdat ze voor de programmering en interviews heel goed over zichzelf en anderen moeten nadenken. Ook standup comediens – Raymann – en cabaretiers als de Najib Amhali reflecteren voortdurend. Zij ontstijgen probleemloos de benauwde tegenstelling tussen allochtonen en autochtonen. Hoe werken zulke reflecties door en hoe zijn deze te bevorderen? Naast de hooggeschoolden, waar ik hiervóór over sprak, is er een veel grotere groep middelbare scholieren, variërend van VMBO tot VWO, die Rotterdam 2025 zullen bewonen en bewerken. Ook zij participeren aan de cultuur. Niet alleen in popconcerten en danceparty’s, maar vooral op school. De meesten passief binnen vakkenprofielen van Kunst en Kunstzinnige Vorming door bezoeken aan kunst- en culturele instellingen. Uit de tussentijdse rapportage van het CKV Volgproject bleek dat allochtone leerlingen in het voortgezet onderwijs even actief zijn als hun autochtone medeleerlingen: “Allochtone jongeren bleken met andere woorden even vaak aan klassieke en populaire cultuuruitingen deel te nemen als autochtone jongeren met hetzelfde opleidingsniveau en ouders die in dezelfde mate cultureel actief zijn”. Het opleidingsniveau van ouders blijkt altijd weer doorslaggevend, ook al kan ik u uit eigen ervaring verzekeren dat dit geen wet van Meden en Perzen is. Een groot aantal jongeren is echter ook actief. De SKVR speelt de laatste jaren een belangrijke rol in het stimuleren van wat ‘urban culture’ wordt genoemd: rap, hiphop, breakdance. De term ‘urban’ is overigens al weer door insiders uitgebannen en vervangen door ‘eclectic’. Maar ‘what’s in a name?’ Het uitbaten van talenten van al deze jongeren gaat makkelijker naarmate zij worden uitgedaagd en gestimuleerd hun s k ills te tonen. Performance van s k ills produceert respect. Iedereen wil serieus genomen worden in zijn kwaliteiten. Uiteindelijk is dit de basis van respect. Voor het ontwikkelen van zelfrespect en respect voor anderen – om het maar eens in termen van het normen-en-waarden debat te formuleren – zijn open communicatie en gezonde competitie onontbeerlijk. Ooit was er sprake van hoge en lage cultuur, maar door de beeldcultuur met zijn entertainment en terreur van de kijkcijfers loopt dit allemaal door elkaar. Sommige cultuurdragers betreuren dat. Maar ze vergeten dat het alleen in geldtermen om een keuze gaat en zien over het hoofd dat creativiteit is gedemocratiseerd. Dat zou wel eens de betekenis kunnen zijn van een ogenschijnlijk terloopse opmerking van Landry in The Cr e a t ive City , namelijk dat creativiteit niet in de kern maar aan de grenzen moet worden ontwikkeld: daar waar we op de ander botsen en niet in het uitgeholde zwarte gat dat we zo graag ons ‘zelf’ of onze ‘identiteit’ noemen. In de urbane straatcultuur van ‘rappende’ jongeren heet dat simpelweg ‘battelen’. In Eminem’s film 8Mile wordt dat schitterend neergezet. Wat Idols voor SMS-end televisiekijkend Nederland is, is de ‘poetry slam’ voor urban culture. Dat Passionate dit organiseert, ligt voor de hand. En poetry slam zal onvermijdelijk een onderdeel worden van Poetry International. Deze ‘hybridisering’ kan binnen elke kunstdiscipline worden waargenomen. De schone letteren hebben zelf allang ingezien dat er met schrijvers als Abdelkader Benali, Hafid Bouazza, Khalid Boudou, Semira Dallali, Mustafa Stitou en Ayatollah Musa een verschuiving plaatsvindt. De truc is natuurlijk deze te laten ‘doorwerken’. Zoals allochtonen moeten inburgeren, zo moeten autonome kunstenaars geleidelijk aan omburgeren. Kunst en openbare ruimte zijn een nieuw verbond aangegaan. 3 - Geen normen, maar waarden Wat in ‘schoon, heel en veilig’ over het hoofd wordt gezien, is het belang van cultuur voor reflectie van of het nadenken over de interculturele problemen. Bij cultuur gaat het over waardevolle inzichten in wat mensen van zichzelf vinden, hoe ze tegen de we- medit at ie woorden a ls daden reld en hoe ze tegen elkaar aankijken. Deze waarden vinden we terug in hun oordelen en gedragingen, helaas vaak als vooroordeel. Waarden sturen dit gedrag aan. Culturele integratie, erkent het rapport “Rotterdam Zet Door”, “heeft te maken met opvattingen en gedrag van mensen. Wanneer die te veel afwijken van de gangbare normen en waarden beginnen doorgaans de problemen”(41). De overheid kan zich hier niet te veel mee bemoeien, omdat het strijdig zou zijn met de constitutionele grondrechten van individuen. Waarden, daar moet je blijkbaar vanaf blijven. Daarom richt de overheid zich op uitingen en gedrag: op normen. Het openbaar gedrag wordt ge’norm’aliseerd. De blik van de filosoof Foucault is niet langer de strenge blik van de ouders of de leraar, maar die van de bewakingscamera. ‘Normaliteit’ wordt gereguleerd op al die plaatsen waar de overheid iets in de melk te brokkelen heeft: de straat, de school en in gesubsidieerde instellingen. Deze waarden krijgen we mee met de opvoeding en tijdens de scholing, maar ook in de vormingsfase van jongeren die aan het experimenteren slaan. Zoals gezegd, in de openbare ruimte. Interessant is echter een opmerking in “Rotterdam Zet Door” over “tekenen van demografische modernisering”. Deze zouden merkbaar zijn in de gezinsvorming onder allochtonen: er wordt later getrouwd, later gemoederd en er komen minder kinderen, ook al is het procentueel meer. Het rapport vermeldt dat dit “voor een deel berust op acculturalisatie, maar waarschijnlijk heeft de snelle aanpassing vooral te maken met het verlangen naar materieel comfort”(34). Hieruit mag je concluderen dat het ontbreken van materieel comfort de integratie blokkeert. Een open deur, maar het blijft een inzicht dat het vermelden waard is. 318 - 319 Nedochtone a llo’s? – Maar als we het over allochtone jongeren hebben, over wie praten we dan? Vanuit veiligheidsoogpunt komen altijd weer half-criminele allochtone jongeren naar voren. In “Rotterdam Zet Door” worden als tegenkracht succesrijke allochtonen als een kans gezien voor de stad, maar het is de vraag of hier werkelijk werk van wordt gemaakt. Als “ambassadeurs van een kleurrijke stad” zouden zij via hun voorbeeldfunctie de verwarring over “Nederlandse culturele waarden en normen”(19) kunnen opheffen. Zo wordt er in dit programma enerzijds naar de halfcriminele stadsdesperado’s verwezen, anderzijds naar de moreel hoogstaande succesvolle jongeren. Maar normale – dat wat in overeenstemming met de normen is – allojongeren zijn blijkbaar niet interessant. Toch zijn het deze jongeren – de grote middenmoot – die voor een exponentiële groei van de Rotterdamse bevolking in 2025 gaan zorgen. Hun kinderen zullen de openbare ruimte van Rotterdam 2025 bevolken. Wie zijn dit? Op de nationale publieke tv zenders komen ze nooit sensationeel in beeld, maar doordat de Islam na september 2001 tot favoriet spookbeeld is verheven en de hoofddoekaffaire ongekende sentimenten heeft losgemaakt, zie je ze wel meer. Een maand geleden bij B&W met Inge Diepman. Diepman heeft de prettige gewoonte haar gesprekspartners serieus te nemen. In de uitzending had ze een aantal slimme, urbane, goedgebekte en wat ik zou willen noemen: ‘nedochtone’ jongeren uitgenodigd. Meiden met en zonder hoofddoeken die – om het maar eens door en door Nederlands te stellen – zich door niemand de kaas van het brood laten eten. En jongens die weliswaar minder vooruitstrevend waren, maar ook niet geheel verkaasd. Niet geïsoleerd, niet geassimileerd, maar gewoon geïntegreerd. Het gesprek kreeg een hoogst interessante wending toen Diepman aan hen vroeg of ze met een autochtoon wilden trouwen. Zowel de jongens als de meiden sloten dit uit. De meesten gaven de voorkeur aan wat ik een ‘nedochtone’ allo zou willen noemen. Geloof blijkt doorslaggevend: twee geloven op één kussen, daar slaapt de duivel tussen, heette dat ooit in verzuild en goedgelovig Nederland dat toen overigens ook nog hoofddoekjes en lange rokken droeg. Op de vraag of ze met een willekeurige allo wilden trouwen, antwoorden ze echter even resoluut ‘nee!’. Een Marokkaanse wil niet met een Turkse jongen trouwen, een Turkse jongen niet met een Marokkaanse meid. Geloof werd overruled door het argument: “maar dat is een andere cultuur”. Cultuur blijkt dus doorslaggevend, niet religie. Maar waar ze eigenlijk op doelden, waren precies de waarden die in die culturele vorming worden verinnerlijkt. In de Rotterdam Jongeren Survey van 2000/2001 – dus even voor de aanslagen in september 2001 – onderzoekt onder andere Han Entzinger de belevenis van de Islam onder Turkse en Marokkaanse jongeren. In vraaggesprekken en via vragenlijsten zijn 300 Turken en 300 Marokkanen van 18 tot 30 jaar onderzocht op hun betrokkenheid bij de Islam. Hun antwoorden zijn vergeleken met 300 autojongeren met een zelfde sociaaleconomische achtergrond. Zowel sociale ongelijkheid als cultuurverschillen zijn vanuit de belevingswereld van jongeren onderzocht. Uit het onderzoek blijkt dat er een enorme diversiteit van geloofsbelevingen onder allochtone jongeren bestaat. Dit rapport bevestigt op lokaal niveau wat de Franse Islam-kenner Olivier Roy in zijn recente boek De g l o ba lis ering van d e Is la m (2002) beweert: er ontwikkelt zich een typisch Europese Islam waarin de westerse waarden doorwerken. Nog een andere conclusie van Olivier Roy is instructief. Hij laat zien dat zowel de islamitische als de westerse wereld in een normen en waarden debat verwikkeld zijn als gevolg van de globalisering. Deze twee heroriëntaties zouden niet tegenover elkaar uitgespeeld moeten worden, maar er zou gezocht moeten worden naar parallelle ontwikkelingen. In Entzingers rapport komen verschillende houdingen van jongeren tegenover de Islam naar voren: de ‘individualisten’ die aan hun geloof een persoonlijke invulling geven (65%, 56% M, 74% T), en de ‘conformisten‘ (34%, 44% M, 26% T), die de formele regels van het geloof navolgen. Wat voor soort steun geven deze jongeren in het openbare leven, in de publieke of politieke sfeer aan de Islam? Drie groepen zijn te onderscheiden: de loyale, de kritische en de ongebonden moslimjongeren. De loyale moslims verlenen volledige steun aan de Islam, ook in het openbaar. (12%, 22% Marokkaans, 7% Turks) Daaronder bevindt zich een kern van fundamentalistische en extreem-nationalistische jongeren, die echter – let wel: in 2001 – slechts 5% van alle jongeren uitmaakt. De overgrote meerderheid is apolitiek of pluralistisch: ze accepteren andere opvattingen naast hun eigen inzichten. De kritische moslims zijn selectief in hun publieke steun (54%, 56% Marokkaans, 50% Turks). De openbare ruimte is voor hen de plaats waar integratie plaatsvindt. De ongebonden moslims verlenen echter publiekelijk geen steun aan de Islam en zijn op zoek naar een eigen invulling. Ze zijn voorstander van vrije partnerkeus, vrije omgang tussen mannen en vrouwen en vrije meningsuiting. (34%, 22% Marokkaans, 43% Turks) De grote scheiding tussen de groepen loopt tussen enerzijds de ongebonden, anderzijds de kritische en loyale jongeren. Het lijkt mij dat de van oorsprong conservatieve moskeevereniging Milli Görüs onder leiding van de huidige vooruitstrevende directeur Haci Karacer deze dubbelheid in zich draagt. Uit het onderzoek komen voor de hand liggende conclusies naar voren. Zo blijkt dat intercultureel contact met de Nederlandse cultuur, een etnisch gemengde vriendenkring, een tolerante houding ten aanzien van abortus en euthanasie kenmerkend zijn voor de ‘individualisten’. (165) Uit het onderzoek komt echter ook iets vreemds naar voren: intercultureel contact stimuleert bij Turkse jongeren het individualisme, terwijl het bij Marokkaanse jongeren juist het aanpassen aan het geloof in de hand werkt. Maar een haast zijdelingse opmerking wint na de gebeurtenissen in september 2001 aan voorspellende waarde. Ongebonden jongeren, zo meent het rapport, staan door hun openheid wel eerder bloot aan discriminatie. Zodra die te indringend wordt, neigen ze ertoe loyaler ten opzichte van de Islam te worden. Zodra de openbare ruimte niet meer open is, maar wordt afgegrendeld door vooroordelen en angsten, gaat de deur dicht medit at ie woorden a ls daden 320 - 321 en wordt bewaarheid waar autochtonen bang voor zijn. Het gevoel van onveiligheid creëert feitelijke onveiligheid. Int ercul ture l e int eresse! – Ik sluit af. Kleurloos Rotterdam 2025. Justus Veenman eindigde zijn lezing met de uitspraak “Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst”. Ik zou er in deze tweede Rotterdamlezing aan willen toevoegen, dat de toekomst nu begint. Het gaat in onze globaliserende en multiculturele samenleving niet om het gescheiden naast elkaar bestaan van statische culturele, etnische, raciale, nationale of religieuze identiteiten, allemaal opgesloten in hun privéwaan. Als het over waarden gaat, moeten we deze niet in mensen, maar tussen mensen situeren. Dat is de grondbetekenis van inter-esse: er tussen zijn, zoals in de openbare ruimte. Bij gebrek aan interesse is de typering ‘multicultureel’ politiek-strategisch uitgewerkt. Waar het echter om gaat zijn de minder voorspelbare, maar veel realistischer spanningen tussen achterhaalde allochtone en autochtone identiteiten die langzaam aan het leeglopen zijn. Laten we daarom maar over ‘intercultureel’ spreken. Spanningen die nu eenmaal met deze tussenposities gepaard gaan onderdrukken, werkt alleen maar averechts. Dit ‘tussen’ of ‘inter’ is de onvoorspelbare kwaliteit waar het in de toekomst wel eens op aan zou kunnen komen. Het is onze opgave dit ‘inter’ artistiek, intellectueel en politiek op de kaart te zetten. ?<K8LKF=LE;8D<EK8C@JD< MFFI9@A EEN PLEIDOOI VOOR COMMOBILITEIT (Gepubliceerd in: In Transit. Mobiliteit, stadscultuur en stedelijke ontwikkeling in Rotterdam. Paul Meurs en Marc Verheijen (red.), NAi Uitgevers, Rotterdam 2003, pp. 124-143) Een reiziger keert op een late vrijdagmiddag midden december terug naar Rotterdam van een werkbespreking op Long Island, New York State. Door de plots opstekende sneeuwstormen komen treinen later op Penn Station aan. Aansluitingen worden gemist. Ook al proberen de etherische stemmen die de ijle transitoruimte van Newark vertrekhal vullen, de reizigers hoopvol te stemmen, op de beeldschermen blijven gatenummers en vertrektijden verspringen. Vliegtuigen moeten ontijzeld worden. Afspraken komen onder druk te staan. Het gsm’tje van de reiziger heeft niet genoeg bereik, een telefoonkaart is niet voorhanden. Wanneer het vliegtuig de nacht inglijdt, kan de reiziger via de in de armleuning verzonken cell phone met zijn visacard alsnog bellen. Vanaf zijn van een opvouwbare keyboard voorziene pocket pc verstuurt hij wat emails. Aantekeningen worden uitgewerkt. Ondertussen spoedt het vliegtuig zich, ogenschijnlijk stilhangend, met een snelheid van meer dan 900 km per uur naar de andere kant van de oceaan. De reiziger volgt op een schermpje voor hem het stapvoets af te leggen transcontinentale traject. Op Schiphol aangekomen staat op de informatieschermen voor aankomende en vertrekkende treinen dat bevroren bovenleidingen op het traject Amsterdam-Schiphol voor de vertragingen zorgen. Reizigers klampen zich jetlagged, halve gesprekken voerend, aan hun mobieltje. De meesten kletsen glazig voor zich uit, sommigen verkeren alweer in alle staten van paraatheid en geven de laatste stand van zaken via een headphone door. Op Rotterdam Centraal pint de reiziger wat euro’s en stapt in een gereedstaande taxi. Hiermee krijgt de intercontinentaal en interlokaal congestieve commotie een couleur locale: zij loopt uit op urbane constipatie. Drie rijen dik worden auto’s langs zes verkeerslichten uit het centrum geperst. De weinig verkeersveilige, maar goedbedoelde schijnmanoeuvres van de Rotterdams-Marokkaanse chauffeur ten spijt kost het meer dan een kwartier om voorbij het 500 meter verderop liggende Hofplein te komen. Hun gesprek over de praktische paradox van de automobiliteit – immobilisering door een exces aan automobiliteit – wordt keer op keer onderbroken door een stem uit de taxicentrale. Maar de chauffeur weeft zijn reacties handsfree door het gesprek dat hij, wijzend op een klein schermpje onder de voorruit, verlegt naar snelle en verre ritten: via het GPS (Global Positioning System) kan de route naar iedere willekeurige straat in Helsinki, Moskou of Casablanca worden getraceerd. De auto blijkt niet alleen vectoraal toegesneden op de hele globe, het systeem sluit zich ook als een maatpak om de gebruiker: links onder het dasHBOard zit een knop met drie gecodeerde instellingen, één voor iedere dienstdoende chauffeur. Als deze zijn eigen code intikt, worden zijn gegevens gedownload en schuift de chauffeursstoel in de voor hem optimale positie. Eenmaal het centrum uit, verloopt de reis verder voorspoedig. Bij de voordeur toetst de reiziger zijn huiscode in, loopt door de hal naar de gereedstaande lift en zoeft omhoog. In de slaapkamer knipt hij de tv aan en zapt langs de kanalen. Hij wordt aangespoord een gsm’etje met een ingebouwde camera aan te schaffen om te mms’en. Op elk wil- medit at ie woorden a ls daden 322 - 323 lekeurig moment kan de bezitter zijn vrienden telematisch deelgenoot maken van zijn omgeving. Doodmoe van het razende stilzitten en het hyperactieve gadeslaan valt de reiziger ten slotte in een diepe, diepe slaap. De auto: van st a tussymbool na ar best a ansmidde l – Waaruit bestaat onze huidige automobiliteit? In het antwoord liggen alle bovengenoemde elementen besloten. We kunnen we ons niet langer beperken tot inter- en intralokale constipaties, onbetaalbaar openbaar vervoer, het gebrek aan betaalbare parkeerruimte en meer dan 1000 verkeersdoden per jaar. De nijpende problemen die met onze automobiliteit gepaard gaan zijn niet uitsluitend op nationale basis op te lossen met Kokse kwartjes, hogere verkeersdrempels, bredere autosnelwegen, intenser carpoolen en bobben. Automobiliteit is een wereldomvattend probleem. Als collectief bewustzijn is het geïntegreerd in individuele levensvisies en schraagt het het leven van alledag. Auto’s zijn alleen verstokte autofoben nog een doorn in het oog omdat deze hen het zicht ontnemen op het onwerkelijke verkort van hun nostalgisch perspectief: het autovrije dorpsplein. Voor doorsnee mobiliteitsconsumenten vormen auto’s echter een onvervreemdbaar aspect van hun ‘rurbane’ bestaan dat platteland (rural) en stad (urban) doorkruist. Maken zij gebruik van hun vervoersmiddelen of worden ze erdoor geleefd? Deze vraag schetst geen realistische alternatieven. In een wereld die bol staat van de hulp-, vervoers-, communicatie-, genots- en verdovende middelen, zijn middel en media – zonder dat iemand dat overigens wilde – allang doel op zich geworden. In automobiliteit als manier van leven valt het onderscheid tussen middel en doel weg. Tot de jaren zeventig van de vorige eeuw was het nog enigszins overzichtelijk. In Nederland werd de auto als ‘luxewagen’ bestempeld. De auto was een individueel statussymbool en de DAF een nationaal icoon. Door mondiaal gespreide assemblage, transnationale geldstromen en overplaatsingen naar lageloonlanden werd echter de nationale basis onder de auto-industrie weggeslagen. Eerder was de auto in verkiezingsprogramma’s van socialistische partijen als primaire levensbehoefte gekenmerkt. Zo verloor de auto met zijn instrumentele waarde ook de transgressieve meerwaarde die excessief genot nu eenmaal aankleeft. Maar op gezette tijden steekt het fenomeen ‘scheuren’ de kop op en bekent een minister genotzuchtig de snelheidslimiet te overschrijden. Automobilisten willen zich zo vrij voelen als een vogel zonder vogelvrij te worden verklaard. Lifestyling en branding rond de auto wordt na de Tweede Wereldoorlog in het op massaconsumptie gerichte Europa al groots ingezet. Roland Barthes analyseert in Mythol o g ie ën (1957) de presentatie van de nieuwe Citroën DS. Deze werd “meer als beeld geconsumeerd dan als gebruiksvoorwerp”(M193). Ook Barthes wijst op het verdwijnen van de instrumentele waarde van de auto en benadrukt de inrichting van de auto als privéruimte. Het chroom dat beheersing van de snelheid uitstraalt, duidt meer op comfort dan op prestatie. Design wordt huishoudelijker: “Het dasHBOard heeft meer weg van een panel met knoppen in een moderne keuken dan van een schakelafdeling in een fabriek”(195). De ramen suggereren een organische, insectachtige ‘lichtheid’, de science fiction-achtige naadloosheid van de nieuwe Citroën DS – déesse – verleent haar een haast goddelijke glans. In de jaren zeventig raakt deze verbeelding televisioneel in een stroomversnelling. Automobiliteit wordt steeds meer geconsumeerd als andere producten en diensten in onze op belevenissen georiënteerde economie. De auto als ding wordt het contractiepunt voor ervaringen die gericht zijn op actief, ondernemend leven. De interlokale massaconsumptie van door Meta de Vries aangeprezen uitstapjes is de nationale pendant van de seriegeschakelde, internationale publieke verkeersstromen naar de vele vakantiebestemmingen. Daarin wordt een automobiel wereldburgerschap geconsumeerd dat individuele bewegingsvrijheid verbindt aan veilig en comfortabel entertainment. Twee Boeings die zich in het WTC boren of een op handen zijnde oorlog met Irak veranderen daar niets aan, tenzij daarmee de olietoevoer in gevaar komt en de olieprijzen omhoog schieten. De He ilige Koe: e en autof undament a list isch par adogma – Automobiliteit is een niet weg te denken kwaliteit van het leven zelf geworden. Kritiek op de vanzelfsprekendheid ervan wordt door de autofiele medemens als een anti-emancipatoire ondermijning ervaren van de hoogste waarden en idealen van het moderne bestaan: individuele autonomie, esthetische perfectie, comfortabele privacy, progressieve versnelling en ongelimiteerde bewegingsvrijheid. Peter Sloterdijk noemt in Eur o t a o ïs me. Over d e krit ie k van d e p o lit ie ke k ine t ie k (1989) de automobilist de technische dubbelganger van het principieel actieve, transcendentale subject dat na de Franse Revolutie zijn beslag krijgt in het werk van Immanuel Kant. Dit subject is de moderne erfgenaam van Aristoteles’ Onbewogen Beweger, de goddelijke demiurg en kosmische perpetuum mobile. De kritiekloze aanbidding van de Heilige Koe als toonbeeld van moderne hyperactiviteit getuigt nog steeds van deze dogmatische pseudo-religiositeit. Het geloof in de auto als technologisch mirakel ligt dieper in de menselijke ziel verankerd dan welk kritiseerbaar theologisch dogma dan ook. Automobiliteit is een paradogma. Dit is zo vanzelfsprekend dat de kritiekloze verdediging van het autobezit als ‘autofundamentalisme’ kan worden bestempeld. Dat de VVD enkele jaren geleden een wetsvoorstel indiende om automobiliteit – lees: autobezit – als grondrecht in de grondwet op te nemen, wekt vanuit dit perspectief geen verbazing. Voor de autofiele meerderheid is de eis van een minderheid om de auto aan de kant te zetten te vergelijken met het weerzinwekkende verzoek van een gezond persoon om een van zijn benen te amputeren, een verlangen dat bekend staat als apotemnophilia. De morele afweer die velen bij zo’n weerzinwekkend verzoek voelen opkomen, is zonder meer vergelijkbaar met de weerzin die het uitbannen van de auto bij autobezittters oproept. Par adoxen van de automobilit e it – Automobiliteit is een structureel aspect van het moderne, westerse verlangen. Mensen uit het westen willen altijd wel ergens naartoe. Een zekere existentiële onrust is dit autonome individu na de dood van god niet vreemd, maar de hyperactiviteit van het hedendaagse verlangen gaat op een gedenkwaardiger traditie terug. Het is een individuele spiegeling van koloniserende en imperialistische aandriften van natiestaten, technologische innovatiedrang van de wetenschappen en de zucht naar het nieuwe in de kunsten. In een wijsgerigantropologische reflectie op de aard van deze dadendrang komt de vraag op naar wat de automobiele mens precies beweegt. Willen we ons zo geriefelijk, veilig en efficiënt mogelijk van A naar B bewegen? Een blik op een ochtendspits of het stadscentrum in het weekend logenstraft deze gedachte onmiddellijk. Er is blijkbaar ook iets anders aan de hand. Het genot van het rijden om het rijden – van zondags- tot joyrijders – speelt nog wel een rol. Maar belangrijker is de beschikbaarheid van een auto. Dit alleen al houdt een belofte van vrijheid en autonomie in: we kunnen immers weg wanneer we willen. De belofte die van de automobiele paraatheid uitgaat, wordt herhaald in politieke programma’s, wetenschappelijke traktaten, technologische voorspellingen en economische verwachtingen en wordt gepraktiseerd in het parlement, rechtszalen, SER onderhandelingen en musea met het zelfkritische individu met zijn keuzevrijheid en zelfbeschikking als richtsnoer. Het activistische, moderne zelf (Grieks: autos) overspeelt in zijn excessieve zelf- medit at ie woorden a ls daden beschikking echter zijn hand. De ultieme consequenties leiden tot merkwaardige paradoxen. De platte opvatting van automobiliteit – het bewegen (Latijn: mobilis) met je eigen auto – slaat in de file of in het dynamisch voorparkeren – spiedend rondrijden op zoek naar een parkeerplek – individuele vrijheid om in een collectieve vorm van gevangenschap. Op ethisch vlak, waar de vraag naar leven en dood speelt. is dat nog duidelijker: van “baas in eigen buik” tot het recht op zelfdoding is het zelfbeschikkende individu omwille van de kwaliteit van een individueel leven gemachtigd met een autonome geste een eind aan een leven, zelfs zijn eigen leven te maken. In tegenstelling tot Palestijnse zelfmoordenaars gaat het hier om de kwaliteit van het eigen leven. De onmogelijkheid om de ecologisch catastrofale invloed van massaal autogebruik vanuit internationale samenwerkingsverbanden te keren is een indicatie voor dezelfde paradoxale logica op het vlak van de automobiliteit. Strookt deze zelfvernietigende logica met het beeld van de verlichte moderne mens? Om hier een antwoord op te krijgen is een cultuurhistorische verdieping onvermijdelijk. Het moderne verlichtingsproces – collectieve en individuele emancipatie en kritische bewustwording – kent namelijk een ‘onzichtbaar’ supplement: sensorische verlichting. Daarin is sprake van toenemende sensibilisering van ons zintuiglijk apparaat, kort gezegd ons lichaam. De mechanische en elektronische uitbouw ervan wordt door Marshall McLuhan in Und er s t and ing Me d ia (1966) begrepen als de verlenging en intensivering van allerlei lichamelijke functies, waartoe hij overigens ook ledematen en organen rekent. De verworvenheden van deze sensorische verlichting zijn evenmin terug te draaien als de kritische bewustwording waartoe de Verlichting doorgaans wordt gereduceerd. Fysi e ke ver licht ing: versne lling – 324 - 325 Sensorische verlichting heeft twee componenten: een fysieke en een visuele component. In de fysieke verlichting streven we door versnelling naar opheffing van lichamelijke ongemak. Lopen is vermoeiender en motorrijden kouder dan rijden in een auto met airconditioning. Zo verplaatsen individuen zich vanaf het eind van de 18 e eeuw comfortabeler en sneller in stoomtreinen en – na de uitvinding van de explosie- en straalmotor – in personenauto’s en privévliegtuigjes. Het loskomen van het ‘bezwaarde’ lichaam roept een extatisch gevoel op. Op de vraag of we ons een maatschappij kunnen voorstellen die het lichaam ontkent zoals eerder de ziel is ontkend, antwoordt Paul Virilio in He t ho riz on-ne ga t ief (1984) dat dit de maatschappij is waarnaar wij nu op weg zijn. In zijn analyse van de relaties tussen macht, transport en versnelling concludeert hij dat het geheim van iedere heerschappij in een ideale gewichtsloosheid ligt. De fysieke verlichting wordt voltooid in de eerste maanvlucht. De Apolloastronaut zweeft in het luchtledige. De televisionele mens wordt dan ook voor het eerst een blik op de globe vergund. Met de overwinning op de zwaartekracht zet de opmars van visuele surveillance door. Snelheid is voor de astronout een functie van een zuivere waarneming van punten en vlakken. In Mytho l o g ie ën kondigt Barthes de komst van deze ‘jetmens’ aan. Het is “een nieuw ras in de luchtvaart dat dichter bij de robot dan bij de held staat”(119). De jetmens wordt uit vrije wil één met ‘zijn’ machine en media, wat opnieuw een paradox oplevert: in het autonome streven naar gewichtsloosheid draagt de piloot zijn autonomie over aan de technologie. In zoverre hij zich naar de maat van zijn middelen richt, is hij middelmatig. Geen autonomie, geen held, maar absoluut geloof in en machiniek functioneren binnen een allesomvattend technologisch systeem. De middelmatige mens staat nog slechts in verbinding met de wereld via visuele representaties op een interface. Geloof in zichzelf staat gelijk aan een absoluut vertrouwen in de hem omringende technologie. Dit autofundamen talistische geloof wijst opnieuw op een pseudoreligieuze onderstroom in de extatische automobiliteit. Visue l e ver licht ing: t r anspar ant e sur ve illance – Fysieke verlichting gaat gepaard met visuele verlichting. Auto’s, mobieltjes en modems zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een BMW zonder gsm of GPS, kortom zonder ICT is ondenkbaar. In premoderne tijden verlosten kampvuren, kaarsen en olielampen de mens van het duister. De ontdekking van elektriciteit en de uitvinding van de elektrische lampen, telefoons en televisie maken na de digitale revolutie computergestuurde voertuigen mogelijk. Het ‘bakkie’ wordt ingewisseld voor de gsm die vervolgens wordt ingelogd in een technoscape. In het publieke domein lichten nu naast lantaarnpalen immens grote flatscreens en miljoenen displays op. Voorheen ongekende openbare ruimten openen zich: van virtuele plaza tot digitale steden. Vervoersmiddelen kunnen niet zonder technologie en verkeersstromen zijn onbeheersbaar zonder een technologische infrastructuur. Ieder vervoermiddel is als informatiecel tevens een interactieve interface, aangesloten op door orbitale satellieten gevoede computers. Elke automobiele beweging – van auto’s, mobieltjes of mobiele SCUD raketten – kan via het GPS getraceerd worden. Niet-ingelogde wezens of uithoeken buiten het bereik van zendmasten kunnen door spionagesatelieten tot op de vierkante meter worden gescand. De fysieke automobiliteit van individuen wordt steeds meer door deze surveillance bepaald. Bereisde wereldburgers krijgen daar mee te maken, maar ook shoppende prosumenten, loslopende huisdieren en verdwaalde kinderen, ‘grounded’ veroordeelden en van extramurale zorg afhankelijke bejaarden. Cash flow begint bij de chipper, de eerste chip is in Engeland al in een kind ingebouwd om ontvoering te pareren en electronisch huisarrest is al een dagelijkse praktijk. Terwijl automobilisten met de auto sigaretten halen op de hoek, shoppen bejaarden via het Internet. Zij bankieren thuis, roepen via een centraal alarm hulp in van de thuiszorg of sms’en of msn’en met de kleinkinderen in Australië. Zij razen lichaamloos over de wereld. Het criterium voor hun automobiliteit is niet paardenkracht, maar de lichtsnelheid waarin visuele transparantie (licht) en materiële verlichting (snelheid) samenvallen. De huidige automobilisering, kortom, brengt drie aspecten van de moderne Verlichting bijeen: geestelijke, materiële en visuele verlichting. Sensorische verlichting spoort echter niet met kritisch oordelen. De eerste wordt niet door de laatste gecontroleerd, hoogstens gelegitimeerd. Zou zelfkritische bewustwording doorslaggevend zijn, dan zouden vele automobilisten hun auto al lang aan de kant hebben gezet, overtuigd door ecologische, esthetische, veiligheids- en stadsplanologische nadelen. Dat dit niet gebeurt, betekent niet dat het vlees zwakker is dan de geest. Het is veeleer een indicatie voor een gemeenschappelijk oriëntatiepunt van de sensorische en geestelijke verlichting. Capsul a ire bewust zi jn en r adica l e midde lma t ighe id – Dit gemeenschappelijke oriëntatiepunt is de autonomie en onschendbaarheid van het individuele innerlijk als het geestelijk privédomein. Deze zelfgenieting ervan heeft iets narcistisch en asociaals. Het laatste wordt benadrukt door het tegenover het openbare leven te zetten. Onder het mom van smaak en inzicht is dit geestelijk narcisme in de moderne burgermaatschappij zo gecultiveerd dat individuen zich konden onderscheiden van de massa. Zo hebben cultuurpedagogische praktijken, gericht op ontwikkeling en emancipatie, in witte kubussen – musea – en zwarte dozen – theater- of concertzalen – getracht de esthetische sensibiliteit van haar burgers te cultiveren. Rick van der Ploeg besefte dat edutainment de hedendaagse gestalte is, maar meende niettemin door de stimulering van theaterbezoek door allochtone en autochtone jongeren inburgering te bevorderen. Witte kubussen en zwarte dozen mikken nog steeds op de innerlijke ervaring van toeschouwers en toehoorders. De lichamelijke aanwezigheid van anderen wordt zoveel mogelijk teruggedrongen. Ook al is het beleid op culturele medit at ie woorden a ls daden interactiviteit gericht, toch spreekt men nauwelijks, gaat het licht nog uit, mag niets worden aangeraakt en wordt het innerlijk in musea via een audiofoon en computer geïnformeerd. Dit ‘capsulaire’ bewustzijn vinden we ook terug in automobiele ervaringen, ondanks het feit dat daarin de sensorische verlichting centraal staat. Wordt de jetmens beschermd door een drukcabine om niet door de versnelling vermorzeld te worden, automobilisten worden door auto’s en gsm’etjes ingekapseld. Deze respectievelijk fysieke en virtuele capsules zijn net als een huis afgegrendeld met codes en password. Het zijn privéruimten, ook al bewegen ze zich in het publieke domein. De automobiele actieradius vertakt zich vanuit het privédomein: met de auto wordt naar alle kanten huiselijke geborgenheid, warmte, veiligheid en comfort het publieke domein in geschoten en met het gsm’etje trekt de beller in het openbaar vervoer de huiselijkheid naar zich toe. Door het inbouwen van ICT in de auto en de implantatie van het gsm’etje in de openbare ruimte komen automobilisten eigenlijk nooit meer hun huis uit. Met hun medereizigers in zicht is het contact met huisgenoten en collega’s interfaciaal . Dit houdt de illusie in stand dat in vrijheid afwegende en bewegende automobilisten heerser in eigen huis is, meer piloot dan passagier, meer machinist dan medereiziger. Ingesnoerd in veiligheidsgordels hebben ze toch wat weg van de volledig verlamde wiskundige Stephen Hawking, beroemd door zijn pogingen de fundamentele krachten van het universum onder één noemer te brengen. Net als Hawking zijn ze geen ‘ghost in the machine’, maar ‘ghost as the machine’. Als mediamatische motormensen staan ze niet meer buiten of boven hun middelen en media, ze zitten er middenin. Door zich in hun media of deze in henzelf in te bouwen, is hun realiteitszin en zelfervaring op de maat van deze middelen toegesneden. Tijd- en ruimteoriëntatie blijken afhankelijk van het gebruikte medium. Ieder middel kent zijn eigen maat. Neem autobezitters hun auto af en zij raken even gedesoriënteerd en ontheemd als al die diegenen wier tv in beslag wordt genomen, telefoon wordt afgesloten of server plotseling down is. Pas onder ‘gedepriveerde’ omstandigheden blijken transportmiddelen en communicatiemedia meer dan comfortabel hulpmiddelen. Op straffe de gebruiker anders als verslaafden te moeten aanmerken, moet in het verlies wel erkend worden dat het onmisbare bestaansmiddelen zijn. 326 - 327 Openba ar ver voer: v an autof undament a lisme na ar commobilit e i t – Tot nu toe is er onwillekeurig een onderscheid gemaakt tussen de autobezitters, openbaar vervoer reizigers en telewerkers thuis. Het mag echter duidelijk zijn dat met het oog op het verschijnsel automobiliteit het onderscheid tussen deze groepen steeds meer vervaagt. Eigenlijk is de tegenstelling privé-openbaar sleets geworden. Openbaar reizende mobiliteitsconsumenten zitten vast door vertragingen, maar zijn virtueel wendbaarder en communicatief actiever dan ooit, terwijl automobilisten ook steeds meer geïmmobiliseerd raken, maar virtueel even wendbaar zijn als hun openbare pendanten. Op de keper beschouwd zijn het allemaal thuiswerkers. Er komt een moment dat het onderscheid zo minimaal zal zijn dat de weigering de auto op te geven expliciet autofundamentalistische proporties zal aannemen, omdat de praktijk de tegenstelling zal hebben opgelost. Met een volledig GPS gestuurd beheer van verkeersstromen over gesensoriseerde autosnelwegen zal de overheid in de toekomst mobiliteitsparadoxen oplossen. Feitelijk wordt een met sensoren volgestouwde auto dan dynamisch geparkeerd in een autocolonne. Alleen in de wijk is de illusie van autorijden nog vol te houden. Maar die ligt vol met verkeersdrempels. Op gesensoriseerde autosnelwegen zullen zich mobiele files voortbewegen. In deze geïmmobiliseerde mobiliteit dient zich ten slotte de ultieme paradox van het manipulerende, automobiele subject aan: handsfree sturen in een geïmmobiliseerde automobiliteit. Net zo min als camerabeveiliging in openbare ruimten zal dit alles aan het vrijheidsgevoel van automobilisten iets afdoen. Hoe meer communicatie- en informatiemiddelen in een automobiele capsule worden verwerkt, hoe vrijer en veiliger zij zich voelen. Uiteindelijk zullen ze even vrij, autonoom en veilig zijn als hun telewerkende en treinreizende tegenhangers. Op het vlak van de persoonlijke ervaring schenkt de capsule automobilisten een gecentreerde ervaring van zichzelf: in hun oor en oog komt alles samen en zij zitten aan de knoppen. Maar vanuit een radicaal middelmatige optiek is dit capsulaire bewustzijn een leeg middelpunt dat pulseert op de maat van de middelen. Het is een knooppunt in een web dat met fysieke en virtuele draden geweven is. De automobilist is een kruispunt van mediale vectoren. Zodra we deze gedachte doorzetten blijkt het capsulaire bewustzijn zelf een transitoruimte te zijn, waar de boodschappen doorheen suizen. Als we de vraag naar de kwaliteit van het publieke domein en de aard van deze nieuwe openbare ruimte stellen, dient zich een verbluffend antwoord aan: privé is volledig openbaar geworden. Automobiliteit is allereerst mobiliteit met anderen: commobiliteit. Het lijkt alsof hiermee het pleit beslecht is in het voordeel van het openbaar vervoer. Want waarom zouden we de onvermijdelijke consequentie van onze excessieve automobiliteit niet trekken en ruimte scheppen voor geavanceerde èn gratis openbaarheid? Waarom zouden we de gedachte niet toelaten dat de ervaren onveiligheid op straat wellicht mede veroorzaakt wordt door de reductie van het publieke domein tot een optelsom van lege privédomeinen die de ruimte alleen maar gebruiken om boodschappen te vervoeren? Toegegeven, een postautomobiel bestaan is een ondenkbare optie. Maar zolang we ons ‘zelf’ nog met ‘auto’ vereenzelvigen en ‘the medium the message is’, komen we in het denken over mobiliteit in relatie tot de openbare ruimte niet veel verder. Wellicht is de veiligheid en levendigheid van de openbare ruimte meer gebaat bij het openbreken van de capsule en het propageren van openbare interacties en publieke interesse. medit at ie woorden a ls daden 328 - 329 J:?FFE#?<<C<EM<@C@>@E M<IML@C;IFKK<I;8D6 (Gepubliceerd in het Rotterdams Dagblad,19 april 2005, p. 9) Verleden week vergaderden in Rotterdam artsen en specialisten met Zijne Excellentie minister Hoogervorst van Volksgezondheid over de stand van zaken in de volksgezondheid. ‘Stand van zaken’ is een correcte benaming, want er gaat in de zorgsector veel geld om: een kleine 50 miljard euro per jaar. Onze consumptiesamenleving bevordert paradoxaal gedrag. Er wordt door jong en oud overmatig veel gegeten, gerookt en gedronken. Als filosoof heb je over dit soort onderwerpen doorgaans weinig te melden. Excessief denken is wel verslavend maar nimmer belastend, zolang het maar niet in getob ontaardt en je je directe omgeving er niet teveel mee lastig valt. Maar sinds het thema van de Maand van de Filosofie ‘Overvloed en Onbehagen’ is, vallen mij toch plotseling een aantal zaken op. Hoogervorsts onbehagen betreft de excessieve levensstijl van zelfverzekerde consumenten. Hij wil verhinderen dat verstokte rokers, immer dorstige drinkers, excessieve eters en onverbeterlijke spuiters, kortom hardnekkig verslaafden, onbeperkt aanspraak mogen maken op medische behandeling. Zijn er niet genoeg organen dan kunnen excessieve consumenten of onbehagelijk overvloedigen het schudden. “Je kunt er niet op los leven”. Daar is natuurlijk wel iets voor te zeggen, zeker ten aanzien van topmanagers die aan geldzucht lijden. Ten slotte moet iedereen zich beheersen. Volhard je in je slechte gewoonten dan rest een zorgverzekeraar niets anders dan je, gegeven de schaarse tijd en middelen, uit te sluiten. Eigen schuld, dikke bult. Mensen investeren overal in, van relaties tot consumptiegoederen, meent Hoogervorst, maar niet in hun gezondheid. Dat mag dan waar zijn, de overheid knijpt wat betreft de volksgezondheid soms een oogje toe. Dit heeft veel weg van een instemmende knipoog. Want hoe kijkt ze tegen andere consumptiegoederen aan? Is excessief autorijden geen ongewenste levensstijl? Net als met roken schaadt het de automobilist en zijn omgeving. Verkeersdoden zijn weliswaar een bedrijfsrisico, maar geldt dat ook voor allergieën en CARA, variërend van benauwdheid tot longemfyseem? En wat te denken van de stresseffecten en karakterdeformaties van automobilisten als gevolg van het dynamisch parkeren in de binnenstad tijdens het weekend? Wie betaalt die kosten? Wie wordt hier op zijn levensstijl afgerekend? Rotterdam is de meest vervuilde stad in Nederland. De hoofdoorzaak is excessief autogebruik. Heeft Hoogenvorst hier nog geen (vervuilde) lucht van gekregen? Als we de Europese maatstaven hanteren mogen er straks in Zuid-Holland zelfs geen woningen meer worden gebouwd. Excessief rijden drukt dus niet alleen op de budgetten van volksgezondheid, maar ook op die van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening, milieu en natuurlijk de politiecorpsen, hoewel deze met de uitgeschreven bonnen de jaarlijkse begrotingen aardig sluitend weten te krijgen. Is de auto een drug? In het VPRO drugsdebat van afgelopen zondag werd het gereguleerd vrijgeven van harddrugs bepleit. Drugsgerelateerde criminaliteit kost miljarden. Misgelopen accijnzen scheelt de staat miljarden. Belasting heffen, keurmerken instellen en pasjes invoeren, luidde de eis. De jury oordeelde typisch Nederlands: helft voor, helft tegen. De levensstijl van de addict vormde een onneembare hobbel. Stel dat we een onderscheid maken tussen ‘zacht’ en ‘hard rijden’. Gaat de redenering dan ook op voor automobiliteit? Dit vergt een cultuuromslag. Want automobiliteit – met de nadruk op ‘auto’ en niet, afgaand op het fileprobleem op ‘mobiliteit’ – was ooit haast een grondrecht. Zo blijkt vrijheid van snelheidsbeperkingen te vergelijken met die van meningsuiting. De file geldt als vrijheid van vereniging en de heilige koe valt dan onder de vrijheid van godsdienst. Al deze vrijheden schragen een excessieve levensstijl, waar Hoogenvorst juist zo’n punt van maakt. Zet de tv maar aan. Ook al groeit het collectieve onbehagen met het ervaren genot en rijzen de individuele en collectieve kosten de pan uit, autorijden wordt aangeprezen als een begerenswaardige manier van leven: snel, alert, paraat, verleidelijk, stijlvol en weerstandsloos. Het middel (auto) is de boodschap geworden (goede leven): the medium is the message. Als we daarbij nog eens incalculeren dat auto’s in economisch opzicht vooral olie betekenen, dan wordt duidelijk waarom het reguleren van hard rijden om eco-sociale redenen voor velen een onhaalbare kaart lijkt. Een autovrij centrum, de SUV of asobak aan banden en 80 km/u op de Ring worden echter reële opties als we het Rotterdamse motto ‘schoon, heel en veilig’ ruimer lezen. Rotterdam kan ook hier het voortouw nemen. Den Haag kijkt aandachtig toe wat hier gebeurt. Wethouder Hulman kan een nieuwe weg inslaan door ‘zacht rijden’ in de stad te bevorderen en ‘hard rijden’ aan de buitendeuren strikt te reguleren. Of variërend op een bekende Chinese slogan: laat 1001 bussen opnieuw rijden. De Volksgezondheid zal er bij gebaat zijn. medit at ie woorden a ls daden =<@A<EFFI;1 ;I@<JKIFD<EC8E; (gepubliceerd in: Gallichoordt, Feijenoord, Argus, Rotterdam 2006, pp. 7-9) In mijn herinnering is de Rosestraat even smal als lang. Voor een kleuter kwam er geen eind aan. Op het Noordereiland opgegroeid bracht ik de eerste zeven jaar van mijn leven door op de grens tussen het Centrum en Zuid. De Rosestraat was de toegangspoort tot Zuid. En Zuid begon bij het Stieltjesplein. Achter de rooms-katholieke kerk die het plein domineerde en daarmee, bezien vanaf het Noordereiland, het beeld van Zuid bepaalde, strekte de Rosestraat zich uit over een magische lengte: in mijn kleuterhoofd kwam dat neer op een kilometer. Er reed ook nog een levensgevaarlijk stoomtrammetje overheen. Dit werd in de volksmond ‘het moordenaartje’ genoemd vanwege de spectaculaire ongelukken die het jaarlijks veroorzaakte. Aan de linkerkant van de Rosestraat stonden bouwvallige pandjes. Aan de achterkant ervan denderde de trein uit Dordrecht langs, aan de voorkant de stoomtram. Het wasgoed was niet wit te krijgen. De Chinese Muur – Meer dan bouwvallige huizen en denderende treinen staat in mijn geheugen gegrift wat zich aan de overzijde van de huizen bevond: een uit grof metselwerk opgetrokken muur die zich over de gehele lengte van de Rosestraat uitstrekte. Op de plek dus waar nu de paperclip en het Albedacollege staan. De ‘Chinese Muur’ (p. 96) liep van de Konmar tot aan de bocht naar de Putselaan waar deze tegenwoordig de Laan op Zuid kruist. Op dat verkeersknooppunt bevond zich een spoorwegovergang. Hier liep regelmatig al het verkeer vast. De roodwitte bomen gingen om de haverklap dicht. Met veel gesis en geraas van de op elkaar knallende stootblokken rangeerden de treinen heen en weer. Om de fietsmobiliteit te bevorderen was er over de spoorbaan een luchtbrug gebouwd. De Rosebrug (p. 72) bleek tijdens mijn jeugd ongekend metafysische ervaringen te bieden. Niet alleen kreeg je daar, terwijl je onder je de treinen en mensen gadesloeg, het gevoel geheel boven het aardse, nijvere gekrioel verheven te zijn. Je kon er ook – en dan vooral op zondagen als iedereen zich thuis rot verveelde – met veel bravour vanaf scheuren. De zucht naar hoogte en versnelling heeft menig litteken nagelaten. Het verkeren in hogere sferen, zo besefte ik al vroeg, kent zijn prijs. Toen ik in het midden van de jaren zeventig op het Noordereiland terugkeerde en regelmatig bij vrienden op de Nijverheidstraat verbleef, was Feijenoord al flink aan het veranderen. Dicht opeengepakt in stapelbedden bivakkeerden er nu grote groepen gastarbeiders in pensions waar menig huisjesmelker zijn portemonnee mee spekte. De wijk werd ook steeds meer bevolkt door creatievelingen en drop-outs. Een deel daarvan leefde het leven zo excessief en dacht daarbij zo grootschalig dat ze het met de heersende zeden niet zo nauw konden nemen. Een ander deel zette zich daadwerkelijk kleinschalig in voor een betere wereld. Ik ken Argus uit die tijd. 330 - 331 Duurzame bedri j v ighe id – De vraag of de wereld en daarmee Feijenoord er na een kwart eeuw op vooruit is gegaan, laat ik, evenals de vraag of het dan wellicht slechter, onveiliger en vuiler is geworden, in het midden. Er is natuurlijk wel veel veranderd. Maar temidden van al die veranderingen is Argus een weldadig kleinschalige oase gebleven. Het fotoboek dat zij ter gelegenheid van hun 25-jarige bestaan 332 - 333 medit at ie woorden a ls daden uitbrengen mag dan voltooid verleden tijd lijken. Toch zijn er wel wat duurzame elementen aan te wijzen. Meer dan besnorde mannen en langgerokte vrouwen zijn dat de voor Feijenoord zo kenmerkende doorkijkjes. Is er, als je naar de foto van de Rosestraat (p.60) kijkt werkelijk zoveel veranderd? De toren van de katholieke kerk op het Stieltjesplein is weliswaar verdwenen, de spoorrails waarover de stoomtram zich naar Hellevoetsluis of Oostvoorne spoedde zijn er lang geleden uitgewrikt en de auto’s zijn ondertussen wat meer gestroomlijnd. Maar het straatbeeld met links het voormalig wachtlokaal van de stoomtram, rechts de karakteristieke huisjes aan het begin van de Rosestraat met de Hef op de achtergrond, dit straatbeeld kunnen we nog steeds aanschouwen. Dat geldt eigenlijk ook voor de foto’s van het poortgebouw (p. 135) en de entrepothaven (p. 148), hoe gedateerd de invulling ervan ook mag zijn. Er bestaat zo’n onuitroeibaar idee dat het vroeger niet alleen beter en gezelliger, maar vooral ook rustiger was. Wat juist in veel van de opgenomen foto’s opvalt – zoals bijvoorbeeld op die van het Stieltjesplein uit 1914 (p. 82) – is de enorme bedrijvigheid. Daarom zag je op pleinen en straathoeken – net als bij bouwputten overigens – altijd mannen staan die alleen maar keken. Ook al zijn we intussen een kleine honderd jaar verder en barst onze wereld bijna uit zijn voegen, zo druk als het in 1914 was, is het allang niet meer. He t ge luid van Fe i j enoord – Feijenoord is aan het begin van de twintigste eeuw een en al bedrijvigheid. Het zit bomvol beweging. Het moet een enorm kabaal zijn geweest. Iedere mobiliteit heeft zo zijn eigen klank. Wat horen we als we aan dit Feijenoord denken? En horen we als we nu op het Stieltjesplein gaan staan, nog steeds datzelfde rumoer? Het is nu een stuk rustiger, omdat alles zich rond de wijk beweegt. Auto’s razen erlangs, binnenvaart en spido’s bewegen zich geruisloos over het water, metro’s en treinen denderen onder de grond. Alleen de heli’s van politie en pers voegen een nieuw element aan Feijenoords soundscape toe. De nieuwste, maar tevens de meest luidruchtige aanwinsten zijn alleen in het zomerseizoen te horen. Dan spoeden sportieve en deinen feestende massa’s over de bruggen en is de lucht vervuld met beats en bassen. Toch bestaat er zoiets als het geluid van Feijenoord. Door alle bedrijvigheid en decennia heen is dit hetzelfde gebleven. Wat geaarde Feijenoorders tussen hun oren hebben zijn niet de hiervoor beschreven geluiden. Evenmin de koorzangen van slogans scanderende voetbalsupporters. Die zijn pas veel later ingezet. Wat door de jaren heen in de wijk opklinkt is het gebonk van heimachines. Rotterdam is sinds het uitgraven van singels, boezems en havens één grote bouwput en Feijenoord is daarvan vanaf 1870 het centrum. De ontwikkeling van het havengebied in de tweede helft van de 19 e eeuw zet letterlijk de toon. En nog steeds klinken door de even voortvarende ontwikkeling van de Kop van Zuid de heigeluiden door de wijk. Hoe verschillend beide grootschalige projecten – na havens de huizen – ook mogen zijn, één geluid hebben ze gemeen: gehei. De atmosfeer is haast mythisch met de stad verbonden. Daarom heeft Rotterdam als enige stad in de wereld een bouwputtenfestival dat vele toeschouwers en toehoorders trekt. Er gaan vanzelfsprekend al eeuwen lang palen het veen in. De korte tijd waarin en de grote schaal waarop dat in de afgelopen anderhalve eeuw in Feijenoord is gebeurd, is echter ongeëvenaard. Nadat de heipalen erin waren geramd verrezen uit het zompig veen kades en kantoren, pakhuizen en poorten, stations en stadions. Op de doffe klappen volgt altijd het geraas van nijverheid. Zodra de eerste kades, bruggen, sleephellingen, fabrieken, expeditiebedrijven en kopstations er staan, klinkt er een kakofonie van geluiden op: stoomfluiten van schepen, gesis van locomotieven, gekraak van draailieren en hijsstroppen, geronk van dieselmotoren, geknetter van lasstaven en altijd weer medit at ie woorden a ls daden dat snerpende gekras van rangerende treinen. Staal op staal en ontsnappend stoom. Dri est romenland – De doffe klappen in de vroege ochtend vormen de hartslag van de wijk. Ooit was dit niet veel meer dan aangeslibde modder in de binnenbocht van de Maas. Door de alsmaar wisselende eb- en vloedstromen werd aan de overkant – de huidige Maasboulevard – de oever uitgehold, terwijl er aan de Feijenoordkant in de luwte van de bocht steeds meer slib werd afgezet. Feijenoords bevolking is ook een product van stroomversnellingen. Ook het grootste deel van de huidige bewoners – voormalige gastarbeiders afkomstig uit Turkije en Marokko of inwoners uit voormalige koloniën – zijn voortgestuwd door de golven van economische hoogconjunctuur in Feijenoord aangeslibd. Vóór hen waren een eeuw eerder grote groepen werkzoekenden, eveneens surfend op de golven van de economische hoogconjunctuur, op de kop van zuid gestrand. Gedreven door dezelfde motieven vestigden aan het eind van de 19 e eeuw trekarbeiders en een nagenoeg vergeten groep van vaklieden uit voornamelijk Brabant en Zeeland zich in de krakkemikkige behuizing die inderhaast voor het industriële proletariaat was opgetrokken. En nu haast anderhalve eeuw later als in de slipstream van de eerste twee grote golfstromen van proletarische flexwerkers – trekarbeiders en gastarbeiders – stromen langzamer maar gestaag bovenmodale flexwerkers de opgekalefaterde pakhuizen van de Kop van Zuid in. Bezien vanuit dit migratieperspectief is het te pas en te onpas gebruikte onderscheid tussen allochtoon en autochtoon wel erg simpel. Onder tonen: v akma t ige bedri j v ighe id – 334 - 335 De arbeidersstad Rotterdam is de afgelopen veertig jaar getransformeerd tot een cultuurstad. Sinds kort gonst het buzz-woord ‘creative city’ door de wandelgangen van het bestuurlijk apparaat. De kakofonie van industriële geluiden wordt inmiddels overstemd door het gedruis van de mobiele verkeersstromen in de lucht, op het water, op en onder de grond. Maar soms klinkt in de wijk nauwelijks hoorbaar een oud en vertrouwd industrieel gedreun op. Dit is nu niet meer, zoals in de industriële hoogtijdagen, het geluid van touwslagerijen of kuiperijen, maar van kleinschalige bedrijfjes zoals Argus. Vijfentwintig jaar Argus staat dan ook voor een onzichtbaarder Feijenoord dat door zelfbewust vakmanschap wordt geschraagd. Met het oog op het groeiende arbeidspotentieel onder jonge Rotterdammers zou het stimuleren en uitbouwen van dergelijk vakmanschap wel eens de sleutel kunnen zijn voor een aantal hardnekkige problemen. Of de overgang van werkstad naar cultuurstad mogelijk is gemaakt door dit minder uitbundige, maar duurzamer vakmanschap, is wellicht iets te veel gezegd. Maar een ding staat als een paal boven water: niets is zo schoon, heel en veilig als drukkerij Argus. ?F<9I<<;B8E<<EJ:?FFC Q@:?D8B<E6 (Uitgesproken bij de opening van op 7 november 2007 van de tent o onstelling ‘Breed, breder, breedst. Brede scholen in Nederland’ in het Nationaal Onderwijsmuseum in Rotterdam) Ruim een maand geleden vroeg Petra Reijnhoudt mij of ik een inleiding wilde houden bij de opening van een tentoonstelling over de brede school. Een eervol voorstel omdat de Brede school het speerpunt is van het huidige onderwijsbeleid in Rotterdam. Ik heb me voor deze gelegenheid laten verleiden en ben bij mijzelf te rade gegaan waarom ik eigenlijk vanaf het eerste moment dat ik met het concept Brede school in aanraking kwam, waarom ik dit zo’n vanzelfsprekende zaak vond. Ik kon er nauwelijks kritiek op hebben. Natuurlijk, omdat de implementatie en de uitvoering ervan nu eenmaal besloten ligt in politieke en budgettaire besluitvormingstrajecten zijn er alleen al daardoor allerlei vraagtekens bij de praktische uitwerking te zetten, maar het concept staat als een huis. Eigen voorgeschi edenis – Het lag voor de hand mijn nagenoeg kritiekloze adhesiebetuiging terug te voeren op de – overigens zeer korte – tijd dat ik tussen 1970 en 1975 zelf als kwekeling en onderwijzer voor de klas stond. Projectonderwijs en wereldoriëntatie waren na de invoer van de Mammoetwet de eerste schuchtere pogingen tot een meer integrale indeling van het curriculum. Cultuur en kunst werden steeds vaker door de lesstof heen gemacrameed. In diezelfde tijd werd het opbouwwerk in de steigers gezet. De doorstart van pedagogische academie naar sociale academie was voor een aantal van mijn vrienden een natuurlijk overstap. Onderwijsexperimenten waren aan de orde van de dag. Mijn bescheiden bijdrage aan de reorganisatie en revitalisering van de toenmalige Polderkwartierschool aan de Polderlaan in Rotterdam-Zuid waren – terugkijkend – daadkrachtige pogingen om voor een school die in de maalstroom van de aanzwellende globalisering dreigde ten onder te gaan, een nieuwe koers uit te zetten. Als aanstormend filosoofje werd mij de taak toebedeeld de doelstellingen te formuleren. Die, zo was mij al duidelijk geworden op de pedagogische academie, bestonden namelijk helemaal niet. Het experiment behelsde dat wat tegenwoordig ‘authentiek leren’ wordt genoemd: kennis geworteld in de leefomgeving van de leerlingen, het ontwikkelen van daarop gebaseerd lesmateriaal – enigszins afgekeken van de Freinetschool – ouders bij de school betrekken, vooral de vrouwen van wat toen nog gastarbeider heette – en het samenwerken met wijkverenigingen en buurthuizen waar ook taallessen werden gegeven. Het robuuste anarchisme dat dit experiment begeesterde deed het uiteindelijk ook de das om: de lokale overheid in de persoon van onderwijswethouder Mastik wilde, ondanks alle positieve resultaten, niet accepteren dat er bij iedere hoofdenvergadering een ander hoofd verscheen. Dit was het principiële gevolg – we waren toen héél principieel – van het roulatiesysteem dat op de Polderkwartierschool, overigens met instemming van het officiële hoofd, was ingevoerd. In 1976 werd iedereen – behalve het hoofd en een afvallige onderwijzeres die vakkundig door de gemeente uit het team waren losgeweekt – ontslagen. Zich bewust van deze immense kapitaalvernietiging bood de gemeente Rotterdam iedere ontslagen onderwijzer overigens onmiddellijk weer een nieuwe en vaak betere baan aan. Ik was inmiddels verkast naar het buurthuis waar ik met andere onderwijzers een socialiserende taalmethode voor gastarbeiders aan het medit at ie woorden a ls daden opzetten was – het latere Ne d erlands vo o r ga s t ar b e id er s – die de even mankerende als goedbedoelde boekjes van Nel Soetens en het Aktie Kommité Pro-Gastarbeiders moest aanvullen. Als bijverdienste gaf ik taalcursussen aan Marokkaanse en Turkse pubers op een vormingswerk instituut in Leiden waar ik studeerde. Maar terwijl deze herinneringen door mijn hoofd flitsten drong zich geleidelijk aan een dieper inzicht op dat mijn liefdesverklaring voor de Brede school zou kunnen verhelderen. Dit lag in mijn eigen schooltijd besloten. Of beter in de pendeldienst die ik dagelijks onderhield tussen mijn ouderlijk huis, mijn school en een nabijgelegen buurthuis. Dit vormde een pedagogisch-educatieve driehoek waarin mijn leven zich tussen mijn 11 e en 17 e jaar afspeelde. Mijn hoofd, hart en ziel ontwikkelden zich respectievelijk op school, thuis en in het buurthuis. Klassenverhoudingen waren toen nog doorslaggevend voor je schoolcarrière. Havenarbeiderskinderen gaan niet naar het gymnasium. De kinderlijke nieuwsgierigheid die door het toen nog zeer straffe schoolregiem danig werd getemperd, bleef echter intact door de culturele, sportieve en recreatieve stimulansen die het buurthuis me bood. Op mijn 15 e mocht ik assistent worden van mijn judoleraar, Jan Bijl en later Aad Hagendoorn. Wat nu ‘maatschappelijke stage’ heet, kreeg hiermee zijn protovorm. Ik las alles wat los en vast zat, eerst hele jaargangen Re a d er’s Dig e s t , maar geleidelijk aan encyclopedischer materiaal. Het tilde me over de MULO A met wiskunde heen – mijn VMBO theoretische leergang zullen we maar zeggen – en zette de toon voor een leerwerktraject dat mij via de pabo, alsnog het gymnasium, het ontwikkelen van taalmethoden voor gastarbeiders, ecologische werkboeken voor kinderboerderijen, trainingkampen in Japan en een succesvolle carrière in de academische wereld terugbrengt naar wat in het midden van de negentiger jaren de Brede school is gaan heten. Middenve ld – Vergeeft u mij mijn ‘sentimental journey’. Deze dient een didactisch doel, dus leek het mij toegestaan. U voelt inmiddels wel waar ik naar toe wil. Na de deregulering en privatisering van het maatschappelijke middenveld werden we geconfronteerd met een weinig florissant perspectief: tussen het huis en de school begon zich geleidelijk aan een onherbergzame ruimte uit te strekken waar niemand meer voor verantwoordelijk wilde zijn. Na van de schrik bekomen te zijn wordt deze openbare ruimte – fysiek en virtueel – inmiddels weer vanuit allerlei invalshoeken gerevitaliseerd. Dit geldt ook voor het middenveld waar kinderen op de schaal van de wijk, de buurt of de straat hun relaties opdoen. Dat dit middenveld na de clash tussen het verzorgingsstaat discours en het vrije markt discours vanuit meer hedendaagse perspectieven gerevitaliseerd moet worden, mag duidelijk zijn. Persoonlijk heb ik, evenmin als mijn collega Godfried Engbersen, niet zoveel op met slogans als ‘de herovering van de stad’. De oorlogsmetaforiek gaat me iets te ver. Ik ben meer geneigd om na te denken over hoe een krijger een gever of misschien wel een schenker wordt. 336 - 337 Sk ills: ‘sk ill is will’ – Ik zou u eigenlijk een korte impressie willen geven van een project waaraan ik samen met een de urbanist Dennis Kaspori en een beeldend kunstenares Jeanne van Heeswijk werk onder de welluidende titel Rotterdam Vakmanstad/Skillcity. Daartoe ontbreekt me echter de tijd. Ik beperkt me tot een simpele, maar kernachtige kenschets. Het cruciale begrip is hierbij vakmanschap. We dienen dit echter ruim op te vatten: als skill. Er zijn vele skills: vakmatige, maar ook culturele, sportieve, creatieve, communicatieve, enz. Skaten is net als debatteren een skill, maar goed lassen of lezen ook. Wat al de beoefenaren van skills gemeen hebben is het besef van proportionaliteit. Een skill uitoefenen bestaat bij gratie van de afweging: dit kan nog net, dit niet meer. Het beheersen van een skill geeft je aanzien in een groep, je wordt serieus genomen. Je kunt grenzen stellen. Dat is niet niets in een wereld die hardnekkig op individualiteit inzet en excessieve consumptie propageert. Skillcity pareert dit met gemeenschapsgevoel en proportionaliteit. Wat heeft dit met de brede school te maken, zult u zich afvragen. Het mag duidelijk zijn dat dag- en wijkarrangementen de ruimte openen voor het ontwikkelen van allerlei skills. Ik zal een voorbeeld schetsen om u een idee te geven waarop wij in een concrete samenwerking met scholen binnen het pact op Zuid inzetten. Een van dat wat Rotterdam Vakmanstad/Skillcity ‘interactievelden’ noemen is fysieke integriteit: hoe verhouden kinderen zich tot hun lichaam en dat van anderen. Daarbinnen worden een viertal lijnen verknoopt die elkaar versterken: - een sportlijn (liefst judo, maar ook yoga) die aansluit op de duale trajecten op de Brede school waardoor school en wijk nauwer gaan samenwerken en leerlingen hun virtuele leven fysiek compenseren, hun overgewicht wegwerken, voelen wat geweld werkelijk is en op speelse wijze een respectcultuur wordt aangeleerd; - een kooklijn waarin groepen leerlingen keuken en restaurant runnen dat ook voorwijkbewoners toegankelijk is; - een ecolijn waarin het voedsel traject van de grond tot de mond inzichtelijk wordt gemaakt en actief wordt gevolgd. Zo bezien is een volks- of moestuin een onontbeerlijke ‘tool’ voor de school. - een filosofielijn waarin leerlingen leren zich strikt uit te drukken en argumentatief leren communiceren. Je zou dit in het licht van de drie vorige lijnen een geestelijke hygiëne kunnen noemen. Dit is slechts een van de integrale aanzetten die Rotterdam Vakmanstad/Skillcity inzet om de Brede school tot een vitale knoop in het sociale vangnet te maken, waar leerlingen in worden opgevangen. Voor de ontwikkeling en bouw van Multi Functionele Accommodaties (MFA) liggen dan al drie ruimten vast: een dojo, een keuken annex restaurant en een moestuin. Int eresse: tussen-zi jn – “De overheid moet niet de opvoeding over willen nemen van ouders. Maar de overheid moet er wel op toezien dat de opvoeding aan een aantal minimale eisen voldoet”, schreef Wethouder Leonard Geluk ruim een week geleden in de krant. De knuppel in het hoenderhok gooien is nooit een dankbare taak. Dat de Brede school de taak van ouders niet kan overnemen lijkt mij een dooddoener. Natuurlijk kan dat niet. Een school blijft een school. Maar door kinderen allereerst de ruimte te bieden om hun nieuwsgierigheid systematisch te ontwikkelen en te participeren aan processen waar ze normaal buiten worden gehouden, draag je wel in bredere zin bij aan deze opvoeding. De Brede school is dan ook geen gesloten concept dat taken overneemt, het is een open concept dat koppelingen en verknopingen faciliteert. Zij moet naar alle kanten openstaan. Ze is als het ware poreus. Wat voor mij aan de basis van het concept ligt is dus niet de poging om de veel bezongen identiteit gestalte te geven. Identiteit – of liever: het spreken erover – voorziet weliswaar in een psychologische behoefte – we willen immers allemaal onszelf zijn – en wordt recentelijk retorisch te pas en te onpas gebruikt als een politiek-strategische term, maar op de keper beschouwd gaat het veelmeer om een netwerk van relaties. Want de Brede school gaat voor mij voor alles over relaties, over de creatie van een relationeel vangnet. Dat vangnet kan ook ouders ondersteunen of zelfs als dat nodig is opvangen. In die zin draagt het bij en neemt het soms over. Meer dan identiteit zou ik dus relationaliteit willen benadrukken als een target voor de vroeg- en voorschoolse educatie.(VVE) Relaties betekent aanhaken. Wat zich in mensen afspeelt is onlosmakelijk verbonden met dat wat zich tussen hen afspeelt. Als de uitdrukking ‘tussen je oren’ iets betekent, dan vooral dat je je vereenzelvigt – laten we zeggen: identificeert medit at ie woorden a ls daden 338 - 339 – met een groep waar je je thuis voelt. Desnoods op straat, maar dan in positieve zin zoals bij het TOS project. Anders gezegd: wij worden wie we zijn door ons met ons relationele vangnet te identificeren. Door ergens bij te horen ben je iemand. Vandaar dat ik de nieuwsgierigheid uit mijn jeugd altijd heb gekoesterd. Ik gebruik voor die open houding liever een simpeler term. Een term die in zijn volstrekte lulligheid niettemin kernachtig uitdrukt wat er zowel in onze educatieve praktijken als in onze openbare ruimte op het spel staat. De term die ik daarvoor gebruik, is: interesse. Als filosoof kan ik het niet nalaten om dit woord zeer serieus te nemen. Psychologisch duidt interesse op belangeloze, niet vooringenomen, ontspannen nieuwsgierigheid naar wat iets of iemand is. Door deze openheid beantwoordt interesse aan de poreusiteit van de Brede school. Maar in werkelijkheid – filosofen zijn geneigd dit ontologisch te noemen – duidt interesse op het primaat van relaties. Eerst is er het vangnet en dan ben jij er. De knoop is het effect van de verstrengeling van lijnen. In deze optiek slaat de term ‘interesse’ dan ook op een toestand, op een c ond it i on huma ine , op een zijn (esse) van dat wat overal tussenin ligt (inter), van dat wat altijd ondertussen en intussen gebeurt. Wat ons vaak ontglipt omdat het zo vanzelfsprekend is, maar zo keihard terugslaat als het plots blijkt te ontbreken. Dat maakt inter-esse tot een grondvoorwaarde voor ons hedendaagse samenleven. En net als bij identiteit denk ik dat een term als integratie opgewaardeerd wordt als ook deze gedacht wordt vanuit deze interesse. Want wat integratie ook moge zijn, hoe inburgerend een test ook is, de grondhouding voor welk aspect van integratie dan ook blijft altijd interesse. Zo bezien, en ik sluit hiermee af – cultiveert en faciliteert de Brede school in haar wijkarrangementen en dagarrangementen, in welke variant dan ook, het tussen. Het is wellicht een te provocatieve conclusie, maar we zouden kunnen concluderen dat na het afschaffen van het middenveld – en dit midden of tussen heeft inmiddels een pregnantere betekenis gekregen – na het afschaffen van het middenveld keert dit midden onverwachts terug als de context waarbinnen opvoeden en leren plaatsvindt. De Brede school heeft het middenveld volledig geïnternaliseerd. ;<<:FJF=@J:?<KLIE OVER FYSIEKE, SOCIALE EN MENTALE ECOLOGIE IN ROTTERDAM (Uitgesproken als openingsmanifest van De Buitenkansel van de Arminiuskerk op 7 september 2007 ten overstaan van burgemeester Ivo Opstelten) Burgemeester, dames en heren, Vrijuit spreken in de open lucht is letterlijk een buitenkans. Dat dit niet zonder gevaar is toont het lot van de eerste openlucht filosoof van onze westerse cultuur: Socrates. Deze moest zijn kritische rondgang door de straten van Athene – de p o lis – met de dood bekopen. Lang voordat coma drinken een hype werd, liet Socrates – voor de keus gesteld verbannen te worden of de dodelijke dolle kervel te drinken – de beker niet aan zich voorbij gaan. De vrijheid van meningsuiting ligt ingebed in de ruimte die wordt geboden om alles in het openbaar ter discussie te stellen. Alles. De mogelijkheid dat je in diezelfde openbare ruimte afgeserveerd wordt, draagt alleen maar bij aan de openbaarheid en verhoogt het democratisch gehalte van zo’n politieke cultuur. De vrijheid van onze politieke cultuur heeft vanaf het begin met filosofie te maken gehad, ook al staat ‘geen woorden maar daden’ hoog in het vaandel geschreven. De vraag is echter hoe in een stad waarin liever gepoetst dan geluld wordt, weldenkendheid nog een plaats krijgt. In ieder geval weet iedereen in Rotterdam dat je voor het opstarten van een gezonde onderneming eerst een businessplan moet overleggen. Op dezelfde wijze ligt het besturen van de p o lis – de politiek – ingebed in een visie. In Rotterdam is dat bijvoorbeeld de onlangs gepresenteerde Stadsvisie 2030. Wat heeft de buitenkansel met visie te maken? De benaming is instructief: buitenkansel. Inderdaad, het verschil tussen spreken en preken is minimaal. Iedere kritiek – ieder sissende geluid van afkeuring – steunt op een geloof in iets. Op z’n minst in de vrijheid van meningsuiting, anders zou je het wel voor je houden. Voor sommigen is in het openbaar spreken een vorm van verzet, voor velen gewoon een verzetje. Maar wat er ook bekritiseerd, beargumenteerd of gewoon beweerd wordt, de inzet is naar mijn mening altijd een visie op een andere wereld, hoe klein ook. In die zin kan spreken niet anders dan een minimale vorm van preken zijn. Liefst voor andermans parochie. En in die zin mag deze buitenkans ook wel een buitenkansel worden genoemd. Laten we ook niet vergeten wa ar we staan: deze buitenkansel is omringd door kunst en door vele culturen. Moge deze tot veel inspiratie aanleiding geven: want waarover we ook spreken, op wie we ook inspreken, wat we ook afspreken, ik mag hopen dat iedere spreker in ieder geval tot de verbeelding blijft spreken. Laat ik, daartoe uitgenodigd, met open vizier eens mijn hart luchten. Ik denk dat we in onze urgente tijden toe zijn aan een grotere politieke daadkracht. Het motto ‘schoon, heel en veilig’ is aan een update toe, nadat het beleid van het college van correctie en uitsluiting naar stimulering en doorstroming is verschoven. Er is de afgelopen dagen onder onze voeten druk vergaderd. Deep down under is over alles en nog wat gedebatteerd. Iedere deelnemer had voor de gelegenheid hetzelfde kostuum aangetrokken. Ik heb het, zoals u zult begrijpen, niet over de noest arbeidende kaboutertjes die ons ’s nachts veel werk uit handen nemen. Ik heb het over de G8 in Australië, aan de andere kant van de aardbol. Waar over praten zij, die acht daar op de kluit? Het sleutelwoord is: klimaat. Climate, de meest globale term voor wat wij medit at ie woorden a ls daden 340 - 341 in ons dagelijkse automobiele leven aanduiden als: air-conditioning. De wereldleiders die de balans opmaken en onze toekomst wikken en wegen, beseffen allemaal dat we de komende eeuwen schonere lucht moeten kunnen inademen. Maar ondanks al de ongetwijfeld oprechte en goedbedoelde intentieverklaringen zijn concrete voorstellen uitgebleven. Toegegeven, dat is ook niet makkelijk met al die belangen die als damschijven over het globale bord worden geschoven. Iedereen wil zijn slag slaan. Daar moet je niet moeilijk over doen. Dat is wereldpolitiek. Maar wat betekent dit voor de lokale politiek? We hoeven maar een kleine 20 meter diep te graven om de effecten van de klimaatsverandering waar te nemen. De ingenieurs zijn het nog niet helemaal met elkaar eens, maar het Pisa effect slaat ook toe bij de Arminius. Deze begint langzaam door zijn fundamenten heen scheef te zakken. Het zakkende grondwater speelt een rol, maar ook de verbouwingen aan het Museumpark. We weten allemaal dat de aarde beweegt, maar soms helpen we haar iets te veel. Bij de opening van het culturele seizoen leek het me opportuun iets over de verbouwing van het Museumpark te zeggen. Ik heb echter geen zin om met de wolven in het bos mee te huilen. Spreken in de openbaarheid moet meer zijn dan makkelijk scoren. Mijn punt is dan ook niet het politieke steekspel dat zich rondom de geïnvesteerde miljoenen en de specifieke verantwoordelijkheden en aansprakelijkheid heeft ontwikkeld. En hoe betreurenswaardig verzakkingen en scheuren in de belendende percelen ook zijn, zij hebben evenmin mijn aandacht. Mij gaat het om de prijs die wij voor onze automobiliteit moeten betalen. Zelfs de gebouwen moeten er nu blijkbaar aan geloven. Ik heb het dus niet over parkeerbonnen, zelfs niet over parkeergarages. Ik graaf dieper. Mij gaat het om wat er zich onder deze garages bevindt: immense wateropslagbassins. Wat heeft dat met automobiliteit te maken, zult u vragen? Het antwoord ligt meestal voor onze voeten. Kijk eens om u heen. Auto’s rijden over geasfalteerde wegen. Veel auto’s, veel asfalt. Hoe ZOAB het asfalt ook mag zijn, uiteindelijk kan de hoeveelheid water die erop neerdaalt niet meer verwerkt worden. Alles gaat dus in het riool. Maar deze kunnen het water niet meer aan. De door rioolbuizen, glasvezelkabels, elektriciteitsdraden volgepropte Rotterdamse klei, trekt het niet meer. Er kan niets meer bij. Toch stroomt er steeds meer water doorheen. Al dat water dat van de bergen naar beneden dendert, al het water dat onder de dijken door naar binnen kweldert, al het water dat uit de hemel naar beneden gutst. Rotterdam is het gorgelende afvoerputje in de Europese badkuip dat een aantal maanden per jaar volloopt. Dat water moet opgeslagen worden zodat we het daarna stelselmatig kunnen afvoeren. En daarvoor moeten onder alle parkeergarages enorme bassins worden gebouwd. Rotterdam moet iets met zijn water. Ik heb prachtige waterstudies gezien waarin de stijging van het water al is ingecalculeerd. Langs de Maas verrijst een Chinese muur, op de Kop van de Kruiskade komt een drijvende markt en als het aan de visionairen ligt kun je binnen niet te lange tijd op het nieuwe Centraal station zo in een watertaxi stappen. Goed voor het toerisme, goed voor de economie. Dichter bij huis zijn echter ingrijpender oplossingen vereist. Om het water vast te houden zullen we niet alleen meer singels moeten graven, maar ook binnentuinen moeten ombouwen tot binnenvijvers. Grote dakoppervlakten zullen op verschillende manieren worden gebruikt. De reguliere dakpannen zullen verdwijnen en vervangen worden door mosdaken die het water vasthouden. Regenwater recyclen voor spoelwater had al decennia geleden moeten gebeuren. Dat geldt natuurlijk ook voor de zonnecellen. Maar de subsidiefluctuaties van het afgelopen decennium hebben de technologische voorsprong die we ooit op het gebied van alternatieve energie hadden weggevaagd. In de kleine 39 jaar dat ik me met milieu en ecologie bezighoud, is er veel vuil water door de Maas gegaan. Ik geef het toe: achteraf weten we alles van te voren, maar het heeft wel erg lang geduurd voordat Rotterdam het durfde te erkennen. Praten over automobiliteit en klimaat stuitte lange tijd op weerstand. Kritiek op de onze nogal slordige a ir c ond it i oning werd doorgaans gepareerd met het ha ir c ond it i oning argument: als je haar maar goed zit. We hebben de problemen wel heel lang gladgekamd. Het huidige college is zich volledig bewust van haar taak in deze. Toen ex-president Clinton vorig jaar op Soestdijk zijn airconditioning plannen presenteerde, zat burgemeester Opstelten op de voorste rij.Hij zag direct het economische belang in van deze ecologische innovatie voor Rotterdam. Toen hij op tv verslag deed van zijn bevindingen, las ik het in zijn ogen. Meer dan wie ook beseft de burgemeester dat ecologie, economie en bouwen uiteindelijk een sociale en een culturele investering vereisen. Sterker, hij snapt dat ecologie niet alleen in de lucht hangt, het zit allereerst tus s en mensen en tus s en je oren. Integrale ecologie kent ook een sociale en een mentale dimensie. Alleen als dat wordt beseft, helpen de klimaatneutraliserende maatregelen. Het zojuist uitgekomen rapport van het Milieu Plan Bureau constateert wel een verschoning op technologisch gebied, maar deze wordt teniet gedaan door de exponentieel toegenomen consumptie. Technologisch en economisch wordt er niettemin door steeds meer partijen gehoor gegeven aan het inzicht dat we ecologisch moeten handelen en denken. Branson laat zijn Virgin vliegtuigen klimaatneutraal vliegen, TNT gaat schoon post bezorgen en laat ecologisch ondernemen deel uitmaken van jaarrapportages, de ROTEB recyclet via de Piekfijn winkels en vergroent zijn wagenpark. Schoon, heel en veilig krijgen hier hun update. Dit heeft zijn weerslag op een stadsvisie. In die voor 2030 gloort het inzicht door dat architectuur en stedenbouw meer is dan het stapelen van stenen. Maar dat had wat doordachter kunnen zijn. Architectuur en stedenbouw betekent tegenwoordig: bouwen van sociale relaties en produceren van urbaan bewustzijn. Het produceren van hard economisch kapitaal – renderende vastgoed – kan niet meer zonder de productie van sociaal en cultureel kapitaal. Het meest interessante deel van de stadsvisie 2030 zijn de twee lange termijn voorstellen, afgegeven door de International Advisory Board, de visionaire kern van de Economic Development Board Rotterdam. Volgens de adviesraad moet Rotterdam in 2030 ( 1 ) de interculturele stad van Europa zijn en ( 2 ) de stad zijn die de CO 2 uitstoot het verst heeft teruggedrongen. Anders gezegd: we moeten in 2030 intercultureel rijk en CO 2 arm zijn. In dit kleurenpalet vormt groen de grondtoon, hetzelfde groen dat het witte midden van de Rotterdamse vlag omlijst. Welnu, de grote mindswitch die we nodig hebben is die naar een integraal ecologisch aanpak en besef. En hier ligt mijn oproep aan de gemeente, ook al begrijp ik dat ik bij Minister Plasterk moet zijn. Om de maatregelen te laten beklijven moet het allemaal vroeg worden aangeleerd. Integrale ecologie moet een deel van het basisonderwijscurriculum worden. Om nog even op de grondslag van visie terug te komen: het moet niet uitsluitend een vak zijn waar een leerkracht alleen maar weetjes bespreekt of triomfalistisch cynisch over de redding van de aarde preekt. Als ecologie ook tus s en mensen en tus s en de oren zit, dan zullen deze ook opgenomen moeten worden. Een sociale ecologie en een mentale ecologie slaan dan ook op de omgang met je eigen lichaam en die van je medeleerlingen: veilig krijgt zo een ecologisch perspectief. Sport, gezonde voeding, het ontwikkelen van interesse in en respect voor anderen – of om het termen van Rotterdam Skillcity/Vakmanstad te stellen: communicatieve skill en reflectieve skill – vallen dan ook onder dit drievoudige ecologische begrip. Sociale ecologie gaat over gedrag op school en in de openbare ruimte. Mentale ecologie gaat over intellectuele hygiëne, maar ook over proportie. De hand medit at ie woorden a ls daden 342 - 343 over hand toenemende obesitas moet in de kiem bestreden worden. Het te vanzelfsprekende computergebruik met zijn virtuele geweld verdient een fysieke tegenkracht waar sport centraal in staat. We zouden bijvoorbeeld judo vast op kunnen nemen in het leerprogramma van debasisschool om speelse fysieke interacties, zachte zelfdisciplinering en respectvolle behandeling van anderen te oefenen. De buitenkansel staat in de open lucht. Spreken in schone lucht blijkt nu ook op andere manieren bij te dragen aan gezonde openbaarheid. Filosofie als weldenkende socialiteit die een scherpe kritiek niet schuwt, maar evenmin de solidariteit uit het oog verliest, keert nu via een omweg terug. Laten we het voorlopig maar ecosofie noemen. *O@JJ:?<<GJI<:?K1 :F )#:):#<:F * (Gepubliceerd in Stadstimmernieuws Special. Rotterdam lang houdbaar, juli/aug. 2008, p.13) Wonend op het laagste punt van het Noordereiland volg ik de effecten van de zeespiegelstijging vanuit mijn woonkamer. Stroomde voor de ingebruikname van de Maeslantkering het water bij nacht en ontij over de kades – klampen in de kelderramen herinneren er nog aan – daarna gebeurt dat nog slechts sporadisch. Maar op 22 maart 2008 scheelde het een stoep of mijn kelderarchief was vervloeid. Zee, rivieren, regen en grondwater baren ons zorgen. Aanpassingen, neergelegd in Rotterdam Climate Proof, moeten het tij keren. De geplande dijkverhogingen, opslagbassins onder parkeergarages, waterpleinen, mosdaken en drijvende woonblokken, kortom, aanpassingen in de buitenruimte moeten alleen wel gecomplementeerd worden met ingrepen binnenshuis, te beginnen bij het gebruik van regenwater om onze wc door te spoelen. Hier ligt een taak voor woningcorporaties en projectontwikkelaars. Het Rotterdam Climate Initiative is overigens minder voortvarend. Het focust op CO 2 uitstootbeperking. De International Advisory Board van het EDBR wil dat Rotterdam in 2030 Europa’s schoonste stad is. In Stadsvisie 2030 is er geen vuiltje aan de lucht. Toch worden in haar ambitieuze bouwplannen verkeerstromen niet echt ingedamd. Ook al worden van roetfilters voorziene auto’s via ondertunnelde invalswegen binnengesluisd en keurig ondergronds opgeborgen, het verkeer blijft over de kades stromen. De emissiehandel bloeit als de middeleeuwse aflaat. We kopen onze uitstoot af, maar ons gedrag blijft hetzelfde. Met de mond beleden, maar stug doorgereden. De jaarlijkse Milieumonitoring Stadsregio Rotterdam (MSR) bevestigt angstige vermoedens. Zullen we de Rotterdamse aanpak ‘schoon, heel en veilig’ niet eens naar een ander niveau tillen: van een politioneel naar een ecologisch vlak? Het wiegelied van Braungart en McDonough is ingezet. Craddle to Craddle (C2C) moet ons niet in slaap sussen. Het helpt ons juist uit de droom die, zoals Goya voorzag, monsters heeft gebaard. C2C wil niet, zoals Brundtland, uitsluitend de schade voor toekomstige generaties beperken. Zij wil hun mogelijkheden juist vergroten. Maar dat vergt wel een ontvankelijkheid van toekomstige generaties om die kans te grijpen. Laten we daartoe de opdracht van de eind 2007 geïnstalleerde taskforce Verlichting verbreden. ‘Slimme verlichting’ gaat dan niet alleen over energiezuinige lampen en schone auto’s, maar ook over ecologische zelfreflectie in het intermenselijke verkeer. Meer dan ‘het beleid op het netvlies van bewoners’ te krijgen, zoals het RCP voorstelt, moet het tussen hun oren komen. Ecologischeschoon, heel en veilig moet drievoudig doorwerken: fysiek, sociaal en mentaal. De school is bij uitstek de plek waar deze Eco 3 strategie thuishoort. We beginnen lessen natuur & milieu met ‘ecosofische’ reflectie te onderbouwen. Jongeren beseffen dan wellicht wat hun bijdrage in de totale energiehuishouding is. Het gaat om integraal ecobesef. Zo verandert overgewicht in overwicht en uitzicht in inzicht. Kortom, naast kades repareren moeten we vooral kinderen prepareren. medit at ie woorden a ls daden ?<KE@<LN<NFE@EBI@AB BOUWEN AAN URBANE INTER-ESSE (Gepubliceerd in: Stedelijkheid als rendement. Privaat initiatief voor publieke ruimte,Arie Lengkeek (red.), Transcity, AIR/Van der Leeuwkring, Haarlem/Rotterdam 2007, pp. 54-71) In de loop van 2008 wordt in Rotterdam Bospolder-Tussendijken het woningblok Le Medi opgeleverd. Deze mediterrane woonsfeer sluit na zonsondergang de toegangspoorten. Critici noemen het een semi-gated community. Er zou openbare ruimte aan de wijk onttrokken worden. Dat klinkt nogal overtrokken. Er zijn ondertussen allerlei varianten van de traditionele gated community ontwikkeld. Bovendien kennen we al langer afsluitbare buurtparken en collectieve binnentuinen bij seniorenwoningen. Wat dit gewraakte planologische concept precies inhoudt, lijkt dan ook hoogstens vanuit een veiligheidsrisico negatief vast te stellen: ‘een goed beheerde collectieve ruimte omgeven door een verwaarloosd stuk stad wordt een enclave in vreemd territoir.’ Een gated community is onwenselijk wanneer deze een no go area creëert. Dan schiet bescherming zijn doel voorbij en worden bewoners zelf een target. ! In dit concept gaan vrijheid en veiligheid een penibel verbond aan. Er klinkt een Hobbesiaanse stadsvisie in door waarin een door angst gevoede status-quo overheerst: de stad als een gepolariseerde oorlogszone. Toch richt een gated community zich niet alleen naar het veiligheidsimperatief. Als nieuwe collectiviteit benadrukt zo’n gemeenschap collectieve autonomie en individuele vrijheid. Het vanuit veiligheidsoverwegingen opslokken van publieke ruimte laat deze positieve inzet onverlet: vanuit een vrijheidsoptiek bouwen groepen bewoners letterlijk een eigen leefstijl op. Zij ontwerpen en besturen hun ‘woninkrijk’. Toch blijft de vraag naar nieuwe collectiviteiten een ambigu signaal afgeven: enerzijds het verlies van vertrouwen in een veilige openbaarheid, anderzijds grotere autonomie en keuzevrijheid. Kan zo’n collectieve ruimte een tussenpositie innemen ‘als verbijzondering van de publieke ruimte’? " 344 - 345 Autonomi e, ne t wer ken en woonsf eren – Wat heet tegenwoordig nog ‘publieke ruimte’? Contacten in de openbare ruimte worden steeds meer gereguleerd door contracten. De openbare ruimte staat door deregulering en privatisering onder druk en dreigt in louter transitoruimte te veranderen, die uitsluitend door private marktpartijen wordt beheerd. Verblijfsruimten veranderen steeds meer in doorgangstrajecten waarin een continue consumptie van sociaal-culturele belevenissen wordt gefaciliteerd. De recente enting van het vrijemarktdiscours op het discours van de verzorgingsstaat schept allerlei paradoxen waarin de overheid verstrikt raakt. #Politiek en politie putten uit dit ambigue dubbeldiscours om hun policies te legitimeren, het verzekeringswezen fundeert er zijn polissen in. Door de inbedding van ‘vermarkte’ mensen in nieuwe media is de bewegingsvrijheid in de openbare ruimte versneld en verdubbeld. Door tele- en automobilisering zijn stadsbewoners die deze urbane ruimte fysiek en virtueel doorkruisen, altijd op minstens twee plaatsen tegelijk. Openbare ruimte is een space of flows geworden: lokale netwerken worden aangesloten op globale trajecten. Dit glokale macramé wordt bijeengehouden door urbane iconen, logo’s en brands. De stad legt daar nog eens eigen logo’s overheen. Rotterdam zet de Erasmusbrug in, maar uiteindelijk is de architectonische setting van de stad de housestyle. Welke mensen bevolken deze stad? Het onderzoeksbureau Motivaction levert periodiek interessante typologieën aan. Naast de traditionele en moderne burgerij dienen zich conveniencegeoriënteerden, opwaarts mobielen, kosmopolieten, ontplooiers en postmaterialisten aan. Andere onderzoeken spreken van stedelingen, netwerkers, dromers, doeners, comfortwoners, wooneconomen, buitenwoners en onderscheiden landschappers, dorpelingen, principiëlen en traditionelen van anarchisten, yuppen en hypermobielen. De ethisch-politieke grondcategorieën van deze typologieën blijven autonomie en vrijheid. In het huidige dubbeldiscours zijn echter automobiliteit en bewegingsvrijheid de nieuwe ijkpunten. Niettemin wordt in dit wankelende discours het autonome individu met zijn keuzevrijheid en verantwoordelijkheid – dat wat filosofen subjectiviteit noemen – nog voortdurend aangesproken. Verwoede pogingen van critici om autonomie als relationele zelfstilering te herijken is daarvoor onmiskenbaar een indicatie. $ Een ding mag duidelijk zijn: in een wereld waarin kennis allereerst informatie is en media de toegang tot de ander zijn, staan individuen anders in de wereld. De activistische emancipatie van weleer heet nu proactieve participatie. Na de postmoderne kanteling van het moderne mensbeeld dringen zich, geheel in lijn met een beoogde pluriformiteit, meerdere mensbeelden op. Deze kristalliseren concreet uit in een diversiteit van leefstijlen. Dit heeft verreikende consequenties voor de architectuur. Enkele decennia geleden werd door Michel Foucault de inzet van de moderne architectuur al geherdefinieerd: het stapelen van stenen gaat altijd gepaard met het produceren van sociale relaties en gemeenschapsbesef. Bouwen van collectief bewustzijn blijkt letterlijk de sluitsteen van moderne Bildung. % Zijn inzichten onderbouwen bouwkundige concepten als woonsfeer en woonmilieu. Als het laatste concept ecologisch wordt geïnterpreteerd – en dat kan gegeven de huidige ecologische urgentie niet anders – dan tendeert de ontwikkeling van collectieve ruimten binnen het huidige veld van de gebiedsontwikkeling naar ‘sociale ecologie’. De tweeslachtigheid van het huidige discours spiegelt zich in een gespleten human condition. De homo sapiens is schizoid geworden: hij is uiteengevallen in een speelse homo zappens en een agressieve homo militans. In de slipstream van de door de hen belichaamde hypermobiliteit worden geïsoleerde gestalten meegezogen: junks, daklozen, vereenzaamde excentriekelingen, uitgeprocedeerde illegalen en in alle staten verkerende, rondhangende jongeren. Door hun (sociale) immobiliteit worden deze groepen als een bedreiging voor de samenleving gezien. Zij voeden de globale angst en de vraag beveiligd te bouwen. In dit perspectief trekken angstige individuen zich terug in afgeschermde capsules. Evenals de securitycultuur past de gated community in het beeld van zo’n capsulaire samenleving. & Voorbij deze polarisatie dient zich een andere menselijke conditie aan: de cont(r) actueel ingebedde, mediamatische homo informans. Deze voelt zich autonoom en vrij zolang hij online en mobiel is. Zijn autonomie krijgt zijn beslag binnen een netwerk van gemedieerde relaties die hun samenhang ontlenen aan een collectieve leefstijl. Ieder medium is een midden of een tussen. Ondanks deze inkapseling in communicatiemedia en transportmiddelen is de homo informans betrokken bij anderen en op de wereld. Zo is de homo informans via zijn media letterlijk geïnteresseerd: hij is een tussen (inter) wezen (esse). De positieve bespreking van zo’n levenswijze vanuit deze interesse vereist niet alleen een ander vocabulaire of jargon. Het heeft vooral andere concepten, praktijken, houdingen, kortom een discours nodig dat de moderne opposities achter zich laat, het huidige ambivalente discours doorbreekt en daarmee andere levenswijzen bespreekbaar maakt. Willen we tevens de huidige ecologische urgentie verdisconteren ', dan schiet een te fysieke opvatting van ecologie tekort. Een woonmilieu vereist ook een sociale ecologie. De effecten van zo’n milieu op het denken en doen van individuen zou ik een mentale ecologie willen noemen. Zo’n drievoudige ecologie vormt de grondslag van een urbane interesse. Deze openheid naar zowel het medit at ie woorden a ls daden private als het publieke domein maakt dat een nieuwe collectiviteit het benarde begrip gated community naar een ander vlak tilt en draagt wellicht bij tot een transformatie van de fobische angst die het huidige stadsleven beheerst. Urbane subj ect i v it e it: he t ze lf verzekerde l even – Menselijk samenleven kent een lange geschiedenis van polarisering. Na 1989 leek het er even op dat, mede onder invloed van de door internet gefaciliteerde globalisering, diep gewortelde tegenstellingen werden ontmanteld. Maar sinds 9-11 wordt het grootstedelijke leven weer beheerst door de dialectiek van globale conflicten. De angst van de balance of terror is in de war on terror teruggekeerd. De winst van de negentiger jaren van de vorige eeuw werkt niettemin door in toenemende interdisciplinariteit, interactiviteit en interculturaliteit. Door de behoefte aan kruisbestuivingen en samenwerkingen kunnen landschapsarchitecten nu stadscentra inrichten en worden gemeentelijke verordeningen tot nationale wet verheven. Een Nederlandse cabaretier van Surinaamse afkomst met een Duitse naam – Jörgen Raymann – kan tegenwoordig voor een ‘urbaan’ publiek geloofwaardig een Marokkaanse slager neerzetten. Urban verenigt wat ogenschijnlijk tegenover elkaar staat. Maar planologisch staat urban allang niet meer tegenover rural, getuige de recent ingevoerde kwalificatie rurban. Wat betekenen deze kruisbestuivingen voor hardnekkiger opposities als privé-publiek en individu-collectief? Worden ook deze niet voortdurend ondermijnd in een samenleving die interacteert, virtualiseert en mobiliseert? Raken we door ons vast te klampen aan moderne opposities niet steeds verder in de knoop of moeten we deze verknoping in de netwerksamenleving accepteren als onze huidige menselijke conditie? Hoe verhouden privé, publiek en collectiviteit zich hierbinnen met elkaar? 346 - 347 a. aut onome individuen – Welbeschouwd is autonomie sinds de introductie van dit ethisch-politieke begrip aan het eind van de achttiende eeuw altijd al een paradox geweest. Want schrijft, in zijn poging over zichzelf te beschikken, een autonoom individu zichzelf (auto) nu werkelijk de wet (nomos) voor? Een wet is toch per definitie een gemeenschappelijk gegeven: het is een algemeenheid waaronder particuliere gevallen worden beoordeeld, zoals in het recht of in de wetenschap. Los van deze theoretische paradox worden mensen van vlees en bloed bovendien meer dan ooit empirisch door van alles en nog wat beïnvloed, bepaald en, alle transparantie ten spijt, zonder dat ze dat doorhebben gestuurd in hun gedrag. Dat die sturing door weer andere individuen wordt uitgevoerd, maakt het autonomiebegrip niet minder paradoxaal: ook beheerders en bestuurders zijn onderworpen aan tijd, cultuur, afkomst, economische fluctuaties, electorale afhankelijkheden en een zekere mate van onwetendheid. De autonomie van een individu veronderstelt theoretisch iets gemeenschappelijks. Of dit nu door een god ingefluisterd, in een boek gecanoniseerd, via politieke consensus bekrachtigd of in een leefstijl uitgeleefd wordt, is formeel niet van belang. Zolang we debatteren over zo’n leven – discours praktiseren – ontwikkelt autonomie zich in het gereflecteerde spanningsveld tussen het particuliere en het algemene. Hoe verhoud ik mij tot een regel of een wet? Door welke groep wil ik me de wet laten voorschrijven? Identificeer ik mij met de wil van de meerderheid of juist met het leven van een kleine groep? Zo blijkt autonomie uiteindelijk een regulatief principe: we doen net alsof we helemaal vrij zijn om te kunnen bepalen wat ons bindt, maar we hebben deze binding broodnodig om ons vrij te voelen. Veiligheid en vrijheid, bescherming en bevrijding veronderstellen elkaar. Net als bij autonomie biedt de etymologie van het begrip ‘individu’ interessante aangrijpingspunten. Het in-dividu is on (in) deelbaar (dividu). Het laat zich niet opdelen, hoogstens mede-delen. Het biedt geen ‘interest’ of dividend, want een individu is onoverdraagbaar, ondeelbaar, integer. ( Zo bezien is iedere relatie voor een autonoom individu een compromis. De lust van de een is de ander tot last. Deze rigide opvatting van individualiteit doet wat stroef aan, maar is niettemin de basis van het huidige neoliberalistische vertoog: dit laat slechts coalities toe in zoverre berekenende individuen hierbinnen hun vrijheid kunnen vermarkten. De befaamde ‘onzichtbare hand’ van Adam Smith helpt hierbij een handje: door de marktwerking zou eigenbelang op de lange termijn alsnog altruïstisch renderen. b. p olitieke c ollectiviteit: zelfverzekerd leven en de p olis Hoe verhoudt zo’n individu zich tot een collectief? In de grondbetekenis van het kernwoord ‘collectie’ sluimert onder de alledaagse betekenis van ‘verzameling’ de minder voor de hand liggende betekenis van ‘samen (co) scholing’ of ‘gezamenlijke lezing (lectie)’. Er is dus een verhaal of een discours nodig. ‘Lectuur’ behoudt in ‘collectie’ de betekenis van ‘verzamelen’ die nog opklinkt in de archaïsche uitdrukking ‘aren lezen’: het bij elkaar rapen van losliggende korenaren op het maaiveld, voordat het kaf van het koren wordt gescheiden. collectie gaat altijd gepaard met selectie. De leefstijl van een uitgelezen collectief bevat per definitie een onmededeelbaar element. Alleen via inleven, naleven of doorléven kan dit bevat worden. Iedere samenscholing heeft iets van uitverkoren zijn, zelfs iets samenzweerderigs. Maar hoe heimelijk ook, zonder discours als een publieke legitimatie, die het gedrag van de deelnemers betekenis en samenhang verleent en samen leven mogelijk maakt, zonder zo’n vertoog valt een collectiviteit uiteen. Na de teloorgang van de Grote Verhalen – de moderne vertogen over de rechtsstaat, de sociaaldemocratie en de vrijemarkteconomie – doen de kleine verhalen er steeds meer toe. Maar ook deze moeten periodiek worden medegedeeld en bijgesteld om de samenhang van de groep te garanderen. Een woongroep leeft niet alleen van het opruimen van de rommel op het gemeenschappelijke plein. Een woonmilieu vereist meer dan een formeel samenlevingscontract. Zoals het particuliere het algemene vereist, het private het collectieve en innerlijkheid een discours vooronderstelt, zo wordt individuele autonomie geschraagd door periodieke mededelingen en daadwerkelijke deelneming. Autonome vrijheid realiseert zich in een collectieve polis. De term ‘nieuwe collectiviteit’ duidt bouwtechnisch op een cluster woningen waarbinnen samenhang en afstemming van privé, collectief en openbaar domein gedragen wordt door een collectieve leefstijl. De term verschijnt echter voor het eerst in verzekeringspolissen. Daarin worden individuele levenstrajecten via assurantief risicomanagement collectief in kaart gebracht. Met uitgekiende beleggingsportefeuilles wordt speculatieve rugdekking aan autonome individuen gegeven. In een risicovolle netwerken transactiesamenleving ‘clusteren’ individuen blijkbaar anders. In hun pogingen een zelfverzekerd bestaan op te bouwen worden familie, life time jobs, geloofsgemeenschap en ideologische gezindheid ingewisseld voor lichtere arrangementen. Deze blijken ook maatgevend voor architectonische invullingen van collectieve ruimten. Dit relationele maaiveld is niet waterdicht afgetimmerd en hermetisch afgebakend. Het staat open naar alle kanten. Naar binnen ontstaat de groepsidentiteit van zo’n collectief vooral door uitwisselingen van wensen en overlappingen van interesses. Wat bewoners van een woonmilieu of woonsfeer delen is allereerst een homogeen normbesef: hoe je te gedragen in een collectief? Hoe dicht naderen we elkaar? Identiteit hoeft dus niet gefundeerd te zijn in een gemeenschappelijke set waarden. ! Normbesef heeft meer te maken met wat er zich tussen mensen afspeelt dan met wat vanuit de diepte in ieder individu diens wereldbeeld schraagt. Het uit interesse ontstane ‘wij’-gevoel wordt te snel als identiteit verkocht, terwijl het een bewegelijk netwerk is. Het is waar, een identiteit is handig voor archivering en medit at ie woorden a ls daden faciliteert overdracht van eigendommen. Het kan ook uiterst behulpzaam zijn in tijden van crisis. Identiteit is zowel een psychologische behoefte als een politiek-strategische noodzaak. Zij geeft echter nooit een universele essentie aan waar voorrechten aan ontleend kunnen worden. Als er iets universele draagkracht genereert, dan is dat het ‘tussen’ van het relationele netwerk. Voorbi j pri vé-publi ek: t r a j ect i eve indi v idua lit e it – Het moderne leven was ooit een emancipatorisch project: de verheffing van het volk met een utopie als collectief eindstation. Sinds de gedachte heeft postgevat dat westerse individuen de emancipatie – en het idealisme – voorbij zijn, zijn collectieve projecten kortstondige netwerken van individuele levenstrajecten geworden. Iedereen kan naar eigen keuze gaan en staan waar hij wil. Ontleenden moderne burgers tot de jaren zestig hun identiteit nog aan hun geboortegrond – autochtoon (chtonos = grond) – voor zo’n statische definitie zijn postmoderne individuen veel te mobiel geworden: ze reizen, al pendelend over voorgesorteerde trajecten, virtueel en fysiek de wereld af. Deze dynamiek zit ook in onze educatietrajecten en arbeidscarrières. Inmiddels zijn ook onze woonwensen gemobiliseerd en worden woonsferen geïntegreerd in sociale mobiliteit. 348 - 349 a. aut o- en telemobilisering: homo zappens – Een decennium geleden lanceerde de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie een voorstel om (auto)mobiliteit als een recht in de grondwet vast te leggen. Dit voorstel kwam ongewild tegemoet aan onze huidige human condition. De hoge omloopsnelheid van het urbane leven waar cultuur wordt afgegraasd en files het culminatiepunt van mobiliteit zijn, blaast alle statische opposities op. De individuele actieradius is exponentieel toegenomen. Boze tongen mogen dan beweren dat de hedendaagse mens de weg kwijt is en slechts panisch rondrent, mildere critici houden het erop dat hij voortdurend op weg is: de weg als medium is de message geworden. Mobiliteit en vrijheid, actieradius en autonomie zijn gaandeweg gaan samenvallen. Het medium of het tussen is tot verblijfplaats geworden. " Deze flexibele bewegingsvrijheid wordt echter nog altijd vanuit de privésfeer gedacht. Collectieve vormen zoals openbaar vervoer blijven problematische opties. De moderne zelfontplooiing treedt nu naar voren als capsulaire versnelling, dat wil zeggen inkapseling in comfortabel voortrazende transportmiddelen. Hoewel een snellere overbrugging van een bepaalde afstand doorgaans als argument wordt aangevoerd – zeg maar ‘van A naar Beter’ – draait het evenzeer om de genotvolle consumptie van beweging omwille van de beweging. We voelen ons lichter: fysieke automobiliteit is ongemerkt de winst van de geestelijke verlichting. De in de jaren negentig opkomende telemobiliteit versterkt deze automobiliteit. Met computers en mobieltjes is vanaf die tijd private innerlijkheid direct ingelogd op het publieke domein. De browsende beller volgt de zappende tv-kijker op. De browsende mens is de nieuwe homo zappens. # We bewegen fysiek over straat, maar virtueel zijn we elk moment overal. Een mobieltje is in feite ook een capsule, in ieder geval een halve. Deze wordt al snel aangesloten op de auto als fysieke capsule. Mobieltjes en automobielen omsluiten individuen als een datasuit, een digitaal maatpak dat door GPS en SMS op een globale matrix aansluit. Zo hebben tele- en automobiliteit ongemerkt de openbare ruimte geprivatiseerd en de privésfeer verregaand ge‘publiceerd’. Deze homo zappens is per definitie buiten zichzelf. Hij leeft mediamatisch een excessief bestaan en wordt voortdurend verleid tot excessieve consumptie van comfortabele mobiliteit. Het is dit dubbele exces dat de moderne autonomie problematiseert. Immers, wanneer het medium de message wordt, kunnen noodzakelijke bestaansmiddelen niet meer van verslavende genotsmiddelen worden onderscheiden. Om dit onderscheid te kunnen maken is uitloggen geen optie. Daarvan getuigen de schaduwzijden van dit excessieve bestaan. Deze verschijnen als de implosie van mobiliteit: de medialoze excentriekeling die nooit de deur uitgaat en de dakloze zwerver die op straat leeft. In dit extreme overleven wordt de tegenstelling privé-publiek overtollig. Een stadsmonade mag dan totaal geïmmobiliseerd, een stadsnomade hoogst mobiel lijken, wat beiden ontberen is trajectiviteit: zij gaan nooit ergens naartoe. Een dakloze is thuis op straat, voor een kluizenaar is zijn huis het heelal. b. theatrale paramilitarisering: homo militans – De homo zappens is echter altijd op weg. Ondanks de toenemende afhankelijkheid van transport- en communicatiemedia voelen trajectieve individuen zich vrijer en autonomer dan ooit. Het cogito van weleer is nu een flexibel punt dat verknoopt is in netwerken van elkaar kruisende economische, sociale, culturele en politieke vectoren. Deze grootscheepse mobilisering verandert emancipatie in participatie. In de huidige mix van veiligheid en vrijheid is iedereen alert en in alle staten van paraatheid. Mobilisering roept echter ongewild associaties op met oorlogsvoorbereidingen. Urbane mobilisatie in deze termen duiden gaat wellicht te ver. Maar er zijn twee indicaties die niet veronachtzaamd kunnen worden: een urbaan-politieke en een urbaan-esthetische. Na zelfs maar een oppervlakkige analyse van het dominante politieke discours over de stad kunnen we ons niet aan de indruk onttrekken dat aan bepaalde groepen de oorlog is verklaard. Fysieke surveillance en screening van digitaal verkeer – waardoor overigens privé en publiek weer op andere wijze in elkaar overgaan – vormen de back-up van deze mobilisering. De doorgaans welwillende en onbaatzuchtige intenties van bestuurders en politici ten spijt is het vocabulaire waarmee de stad tegemoet wordt getreden doorspekt met deze oorlogsmetaforiek waarvan de concrete gestalten stadsmariniers, interventieteams en cultuurscouts zijn. Er is zelfs sprake van een ‘herovering van de stad’. $ Dit urbaan-politieke discours ondersteunt ongewild en ongemerkt een esthetischtheatrale paramilitarisering van de openbare ruimte. We lopen over straat, gestoken in camouflagebroeken en omgord met mobielholsters. Voorzien van handsfree mobieltjes en earphones rijden we rond in SUV’s en Hummers met bullbars, naarstig speurend naar parkeerruimte. De homo zappens verandert hier in een homo militans met het beruchte ‘korte lontje’ als assertieve ondergrens. De homo militans eist zijn aanwezigheid in de openbare ruimte op als een vanzelfsprekend recht zonder enige verplichting. Leefstijlen die elkaar op het eerste gezicht uitsluiten vallen plotseling samen: de macho SUV-rijder is te vergelijken met het blingbling macho van pseudogangs, agressief mobiel bellen in cafés en openbaar vervoer vertoont overeenkomsten met hanig hangjongerengedrag. Beide groepen eigenen zich de openbare ruimte collectief en militant toe. De leefstijlen van een gated community en een no go area overlappen elkaar. c. territ orium, actieradius, kritische distantie: nabijheid en afstand – Versnelling, angst en suburbaan hyperindividualisme zijn de drie grondwetten van de capsulaire beschaving. Cocooning is haar urbaan-politieke imperatief. % Bezien vanuit dit angstperspectief is de gated community het dieptepunt van democratisch ruimtebeheer. Het is een afgebakend territorium dat ruimte aan de openbaarheid onttrekt om de veiligheid van goedgesitueerde groepen burgers te garanderen. Maar hoe territoriaal is zo’n gemeenschap nog te denken? Is, gegeven de hierboven geschetste vectorale opvatting van het stedelijke weefsel, een territorium niet aan een nieuwe definitie toe? Het gaat wellicht te ver om een territorium op te vatten als ‘de kritische afstand tussen twee wezens van dezelfde soort’ &, als een actieradius die kan worden gefrus- medit at ie woorden a ls daden treerd. Toch is het precies deze spanning die het ‘gevoel’ van onveiligheid oproept. Deze definitie resoneert in de analysen van urbanisten: ‘in feite is dat hét probleem van het stedelijk wonen: het probleem van nabijheid en afstand.’ ' Op een relationele schaal is voor ‘het bepalen van de juiste afstand’ in collectieve ruimte beleefde onoplettendheid (Gofman) en afstandelijke gewenning (Jacobs) gewenst: ‘Dat betekent dat bewoners een evenwicht moeten vinden tussen de nabijheid die wordt opgelegd door de vorm van collectieve ruimte (het trappenhuis, de straat) en de afstand die noodzakelijk is om het privé-leven te beschermen.’ ( Het collectieve vereist proportie en maat om ervoor te zorgen dat het kritische punt geen frictie oplevert. Een collectieve ruimte is de fragiele zone waarin interesse en angst dicht tegen elkaar aan liggen. Als tussengebied is het een interactief veld, waarin de spanning tussen privé en publiek voelbaar en werkbaar wordt. Wanneer deze relaties echter gefixeerd worden in een identiteit in plaats van interesse, wordt het territorium weer een afgebakend gebied en wordt de relationele openheid weggedrukt door een volstrekt achterhaalde territoriumdrift. Dat deze angst van mens tot mens vaak tussen onze oren ontstaat, versterkt het inzicht dat een collectieve ruimte sociale en mentale veerkracht vereist. Urbane sf erologi e en ecologische int eresse – Het concept gated community is een triest dieptepunt in het uitgeputte moderne discours dat zich de afgelopen jaren politiek in allerlei paradoxen heeft verstrikt. Er is met evenveel gemak over ‘liberale Jihad’ (VVD) en ‘verlichtingsfundamentalisme’ (CDA) gesproken als over ‘sociaal individualisme’ en ‘sociaal kapitalisme’ (GroenLinks). Ook in het debat over lichte gemeenschappen vallen termen als ‘autonome volgzaamheid’. ! Meer dan ooit is er daarom behoefte aan een vertoog dat deze paradoxen achter zich laat zonder overigens de spanning te reduceren tot een simplistisch harmoniemodel. Om noties als ‘woonsfeer’ en ‘woonmilieu’ meer te laten zijn dan retorisch-cosmetische gestes van marktonderzoekers moet dit discours zich allereerst laten inspireren door andere metaforen dan capsules en cocons. Lichte gemeenschappen zijn ‘verschuimingen’: ze vormen geen eenduidige identiteit, maar verkleefde capsules. Net als in het schuim hebben de met elkaar verkleefde belletjes altijd een gemeenschappelijke wand. Ontdoet een belletje zich van deze gespannen verkleving met andere belletjes, dan zweeft het slechts heel even om ten slotte uit elkaar te spatten. ! Het grootstedelijk leven is gebaat bij een mentaliteit die deze verkleving als een gespannen verhouding opvat: van nabijheid en afstand, intimiteit en intimidatie. Anders gezegd: we dienen ons te verhouden tot deze relationele spanning, meer dan tot het geïdentificeerde Vreemde en Andere, kortom, tot een ‘zij’ waartegenover het ‘wij’ zich veilig waant. Er is altijd eerst een relatie, hoe diffuus ook, voordat het wij zich daarbinnen losmaakt tegenover een zij. Wat vooropstaat is precies het ‘tussen’ of het ‘inter’ dat zo bepalend is voor de netwerksamenleving. Individuen blijken dan knooppunten in dit relationele web. 350 - 351 a. het midden: wo onsferen en wo onmilieus – Deze herwaardering van de spanning tussen nabijheid en afstand – zowel naar binnen toe met medebewoners als van binnen naar buiten met de buurt – maakt nieuwe collectiviteiten tot urbane experimenten. Le Medi – letterlijk: het midden (medi) van de omringende landen (terra) – mag zijn naam eer aan doen. Wil deze collectieve leefvorm tot een sfeer of een milieu uitgroeien, dan is het cultiveren van een mediaal of relationeel bewustzijn een eerste vereiste. Zo wordt een gated community als het ware van binnenuit uitgestulpt. Het ontwerpen van nieuwe collectiviteiten moet vanaf het begin af aan zelfs mediaal zijn om een minimale duurzaaamheid te kunnen garanderen. Als nieuwe collectiviteiten vrijheid in de vorm van medezeggenschap en participatie nastreven, zal deze mentali- teit vanaf de initiatiefase moeten worden ontwikkeld. Om te voorkomen dat er op den duur geen animo meer is om mee te werken aan wat uitsluitend projectontwikkelaars en overheden in de ontwerpfase als eisenpakket hebben neergelegd, is het vereist toekomstige kopers al voordat er ook maar iets is geformuleerd via een website hun wensen kenbaar te laten maken. Zo worden gemeenschappelijke interesses gepeild en ontwikkeld. Het produceren van dit sociale en culturele kapitaal is onontbeerlijk voor de continuïteit. Hoe vroeger wordt geïnvesteerd, hoe veerkrachtiger de collectiviteit. De praktijk leert namelijk dat op den duur slechts een klein groepje bewoners bereid is het gemeenschappelijke werk op zich te nemen. Echter, ‘een uitzondering hierop vormen ecologisch duurzame woningbouwprojecten waarin zowel in de planontwikkeling als in de beheerfase de bewoners wel actief betrokken zijn.’ !! Ecologie, zo mag duidelijk zijn, betekent hier meer dan veel groen: de fysieke uitbouw steunt op een sociale en uiteindelijk zelfs op een mentale onderlegger. !" b. bouwen aan verbreed burgerschap: urbane interesse – Voor de neutralisering van de negatieve klank van de term (semi) gated community is een verbreed burgerschap een minimumeis. Een collectieve ruimte is slechts dan een verbijzondering van publieke ruimte als actief burgerschap en culturele interesse de poorten naar buiten open houden. Zo’n urbane interesse komt tegemoet aan het inzicht dat architectuur allereerst het bouwen van relaties en het produceren van urbaan bewustzijn beoogt. Zo worden capsulaire aandriften van burgers van hun angst ontdaan en komt het omgaan met relationele spanningen naar de voorgrond. Dwars door culturele sensibiliteit en actief burgerschap zet zich bovendien een drievoudig ecologisch besef door. Het succes van het concept gebiedsontwikkeling is mede te danken aan deze nieuwe invulling van architectuur. Als wordt erkend dat fysiek – bouwen – naast een economische onderbouwing tevens een sociale en culturele uitbouw vereist, is daarmee tevens de onlosmakelijke band tussen financieel, sociaal en cultureel kapitaal aangegeven. !# Dit gaat ook op voor het nieuwe begrip van ecologie: dit slaat niet alleen op de fysieke natuur, maar vooral op wat er tussen mensen en tussen onze oren gebeurt. Precies dit ‘tussen’ of ‘inter’ is in het geding in het experiment dat nieuwe collectiviteit heet. medit at ie woorden a ls daden C@:?KFGQL@;1K<IL>B@AB<E @E;<KF<BFDJK (Gepubliceerd in: Rotterdam De Zuiderlingen. 155 groepsportretten, Jo op Reijngoud, Linda Malherbe, Elke Scheffers, Pact op Zuid, Rotterdam 2008, pp. 158-161) Joop balanceert beheerst gebarend op zijn aluminium trapje. Voor hem staan of zitten de groepen die door Linda en Elke gevraagd zijn om voor een groepsfoto te poseren. Linda loopt om de groep heen, lampen controlerend, hier en daar met zachte hand het arrangement voor de foto voorbereidend. Joop staat net iets hoger dan de rest en kijkt dan ook letterlijk over iedereen heen. Zo houdt hij het overzicht. Hij heeft de regie. Iedereen kijkt terug. In zijn rechterhand hangt zijn camera, gereed voor gebruik, met de andere hand nodigt hij deelnemer voor deelnemer uit iets op te schuiven, door de knieën te gaan of naar achteren te stappen. Eerst is het niet helemaal duidelijk wie waar moet staan. Het kost wat tijd om een groep zo helder neer te zetten dat iedereen afzonderlijk tot zijn recht komt. Sommigen bewegen wat onwennig op de achtergrond en zouden het liefst zo snel mogelijk klaar zijn. Er zijn er altijd wel een paar die pontificaal op de foto willen en zich op de voorste rij nestelen. Het is een kwestie van puzzelen en aanvoelen. Ook al bestaat er in iedere groep een bepaalde rangorde, de foto vergt een andere opstelling. Niet alleen moet ieder afzonderlijk goed te zien zijn, belangrijker nog is het uitgebalanceerde groepsgevoel. Dat moet als het ware tastbaar worden. Je moet het kunnen aanraken als je naar de foto kijkt. Verlicht Zuid: sociaal en cultureel kapitaal 352 - 353 Eigenlijk speelt Joop met licht. Dat valt van achter, van opzij, van voren en schuin van boven op de groep. Als een lichtschilder componeert de fotograaf de groepsfoto. Hij tast met zijn blik de gezichten af en licht de groep zo uit dat iedere deelnemer die voor de groep poseert toch helemaal zichzelf blijft. Het schikken en herschikken neemt wat tijd in beslag. Dan gebeurt het, in een fractie van een seconde. Flits, klik! Het geknetter van de flitslampen en de droge digitale klik van de sluiter. Vanaf dat moment staat een stuk van de wereld dat daarvoor volop in beweging was, voor eeuwig stil. Joop haalt de groep als het ware met een pincet uit de wereld. Dat ene moment gaat nu een eigen leven leiden. De wereld is door de camera ingekaderd. Alleen het lijstje ontbreekt nog. Wanneer dat er omheen zit, kan deze ingekaderde wereld in de kantine op het werk, thuis op de gang, ergens op de werkplek of in het buurthuis worden opgehangen. Waar nooit iemand weet van had, heeft nu bestaansrecht. Iedere voorbijganger kan er naar kijken en er het zijne van denken. Hoe langer de groep hangt, hoe zelfbewuster de blikken worden. De groep blijft in de toekomst terugkijken. Hoe zijn deze groepen ontstaan? Sommige beroepsgroepen zijn er natuurlijk gewoon per definitie. Overheidsdiensten zoals de Rechtbank Rotterdam die op Zuid aan het Wilhelminaplein zetelt en de Politie. Semi-overheid zoals Brandwondencentrum of gemeentediensten als RET en Roteb. De gezichten van de politie, RET en Roteb zijn net als die van de Zuiderpark Boswachters en de Marktmeesters van het Afrikaanderplein deel van het straatbeeld waar ze als groep opereren. Dat geldt ook voor de gezichten van de werknemers van winkels en bedrijfjes in de wijk. Zij zijn niet alleen de economische ruggengraat van de wijk, maar bieden ook de ontmoetingsplekken bij uitstek. In de Netto Markt, Garages Rijnhaven, Drukwerkplaats en Copyshop Pameijer en De Hoekmaat, Winkeliers Beijerlandselaan no. 17-47, Dierenwinkel Beestenspul in Sportdorp en Tshobo Africa, de Congolese kappers op de hoek van de Dordtselaan, zien mensen elkaar elke dag. Uit deze groepen komen weer minder zichtbare groepen voort voor gezamenlijke belangenbehartiging, zoals Winkeliers Beverwaard, en de Businessclub IJsselmonde. Maar met de werknemers van bovenwijkse bedrijven als Dura Vermeer, Ahoy, TNT Post aan de Piekstraat, Wegener op het Noordereiland en Stadion Feijenoord maken zij deel uit van het beeld van Zuid. Veel van de geportretteerden zijn eerst door vluchtige, veelal toevallige ontmoetingen met elkaar in contact gekomen. Ze hebben elkaar ontmoet in de wachtkamer van Tarwezigt Gezondheidscentrum of Huisartsenpost Zuid. Dat zijn van die plekken waar iedereen, ongeacht afkomst of rijkdom, even helemaal gelijk is. Maar tussen het Kraamzorghotel en Monuta Memoriam Uitvaartzorg hebben tijdens ontmoetingen vele blikken elkaar gekruist, waarna ieder weer zijns weegs is gegaan. Er was belangstelling, maar nog geen blik van verstandhouding. Zoals werknemers in een bedrijf elkaar slechts van de afdeling of werkeenheid kennen, beperken contacten tussen wijkbewoners zich meestal tot de eigen straat of het woonblok. Belangstelling wordt actief gewekt binnen een cirkel met een doorsnee van vijftig meter. De meeste groepen die in dit boek zijn geportretteerd – ze vormen overigens slechts een fractie van alle groepen die Zuid met hun geestdrift bezielen – verbreden deze cirkel. Deze groepen zijn de knopen in de sociale en culturele netwerken van Zuid. Ze geven Zuid sociale draagkracht en culturele vering en vormen het sociaal-culturele vangnet voor Zuid. Vaak wonen de leden bij elkaar in de buurt, anderen werken alleen op Zuid, maar bij muziek- en sportverenigingen komen vaak mensen uit verschillende wijken bij elkaar. Allen belichamen, zoals dat in beleidstaal heet, het sociale en culturele kapitaal van Zuid. Hun geestdrift en loyaliteit is voor beleidsmakers pure winst. Dit fotoboek maakt dit rendement dat in de praktijk van alledag al lang functioneert, voor het eerst zichtbaar. Groepen: deelnemen en mededelen Voor de verandering wordt in dit boek het accent dus nu eens niet gelegd op de architectuur, op woningblokken, bruggen, pleinen, moskeeën, kunstwerken en andere prestigieuze gebouwen. De aandacht gaat ook even niet uit naar de hoeveelheid containers die jaarlijks is overgeslagen of de succesvolle bedrijvigheid die zo waardevol is voor een stad die daden boven woorden verkiest en liever poetst dan lult. Als we deze fysieke en economische prestaties van binnenuit overbelichten, komen de mensen in beeld die deze prestaties leveren. Ze waren er al voordat de ontwikkelaar begon te werken. We zien hun onderlinge relaties, hun betrokkenheid op elkaar, de solidariteit en gedeelde passies. Wat uitermate subtiel belicht en daardoor voor het eerst voor de buitenwacht zichtbaar wordt, is wat beleidsmakers ‘sociale cohesie’ noemen: de lijm van de samenleving. Deze Zuiderlingen zijn van mededeler van de openbare ruimte, deelnemer in een activiteit geworden. Wat we in dit boek zien is de droom van iedere politicus: participatie, meedoen en mede delen wat je bent, hebt en kunt. Door het belang van fysieke ingrepen in de stad en economie, door de nadruk op bouwen en handel wordt vaak vergeten hoeveel sociaal en cultureel kapitaal er al in deze deals is verdisconteerd. Waar mensen wonen en werken, nemen sommigen bewust deel en delen velen onwillekeurig mee. Kijk eens naar bewonersgroepen en -verenigingen als die van de Landmanstraat, Smeetsland, DES ‘76, de Stampioendwarsstraten, medit at ie woorden a ls daden het Poortgebouw en de Van Swietenhof, de Bewonersorganisatie Afrikaanderwijk en Stichting Kick. Of het nu om de huurders van de St. Janshaven en de Verschoorvrouwen gaat, of Kopersvereniging Kluswoningen Katendrecht, elk belang wekt interesse in je mede-bewoners. Dat geldt zowel voor de volkstuinverenigingen Hordijkerveld en Van Brienenoord, als voor de groep waterbewoners Binnenhaven Kop van Zuid. Ook de wijk- & complexbeheerders van Woonstad, Vestia, Com-wonen & Woonbron vormen samen een door hun bedrijfscultuur gevoed sociaal netwerk. Na de meer historische doorkijkjes in het dagelijks leven op Zuid uit de series van Rein Wolters en Tinus de Does is dit het eerste boek waarin naast de vele gezichten vooral de groepstrots van het huidige Zuid oplicht. Het geeft Zuiderlingen een stem. Daaruit klinkt nu eens niet het geweeklaag over hoe slecht het wel niet met Zuid gesteld is. Over het gebrek aan betrokkenheid, de beperkte participatie, kortom, over het ontbreken van sociale cohesie. Even geen verhalen over achterstandswijken vol spijbelende VMBO’ers, overlastgevende jongeren, zwaarlijvige kinderen en hun kroost veronachtzamende ouders, onwillige werklozen, gebrekkig Nederlands sprekende mede-Nederlanders en klagende buurtbewoners. Er wordt door mensen ook gewoon met elkaar gepraat en geleefd. In deze foto’s zindert de kracht van groepen Zuiderlingen. Ooit hebben ze elkaar op straat, bij de super, in een kantine of kantoor, bij de dokter of in het buurthuis ontmoet. Door gedeelde interesse en belangen zijn deze ontmoetingen tot langdurige contacten uitgegroeid. Transitopolis Zuid: een terugblik Wie zijn dit? Wie kijken zo onbevangen naar ons, de lezers van dit boek, terug? Wie zijn al die mensen die na de laatste opname een beetje opgelucht ademhalen, lichtelijk verblind nog wat onwennig om zich heenkijken alsof ze even in een ‘tijdssluis’ hebben gezeten, om vervolgens weer de draad van hun dagelijkse bezigheden op te pakken. Aan het werk gaan. Het zijn mensen die iets met elkaar delen en aan elkaar willen mededelen. Ze wonen, werken en leven allen op Zuid. Daar kunnen ze elkaar dagelijks tegenkomen, op het Zuidplein, het Afrikaanderplein of in de Keizerswaard. Zij doorkruisen Zuid van Heijplaat tot aan de Beverwaard, van het Noordereiland tot aan de Zuiderbegraafplaats. 354 - 355 ‘Zuid’ klinkt als een hechte eenheid. Er wordt de laatste jaren veel over dé identiteit van wijken gesproken. Maar waaruit bestaat deze eenheid, deze identiteit nu precies? Het is zonder meer waar dat een wijk bouwtechnisch en economisch een makkelijk af te bakenen, overzichtelijk gebied is dat ontwikkeld kan worden. Maar hoe diep is de bevolking geworteld? Hoe geaard is een wijk? Neem de drie deelgemeenten. Het boerendorp Charlois waarvan het omliggende gebied in de 15 e eeuw door Karel (Charles) de Stoute – dat wilde toen zoveel zeggen als de Dappere – tot bevoorradingsgebied was bevorderd en daarvoor werd ingepolderd, ligt er al een tijdje. Evenals het vissersdorp IJsselmonde waar de familie Van Brienen het exclusieve recht had om op zalm te vissen. Het Land van IJsselmonde was begin 19 e eeuw haast even groot als het huidige Zuid. Op Katendrecht, dat met een pont met de Veerhaven was verbonden, lagen toen lommerijke buitenhuizen voor de toenmalige bovenmodalen. Feijenoord was rond 1800 nog een braakliggend stuk land dat door het aanslibben van modder in de binnenbocht van de Maas langzaam groeide. Pas na 1870, toen de Koningshaven werd gegraven, kreeg Zuid zijn karakteristieke kop met het Noordereiland als bruggenhoofd naar het centrum. Inst roming – En al die tijd kwamen er nieuwe groepen mensen aan, net als het water van de Maas. Het beeld van mensen die instromen, doorstromen en uiteindelijk weer uitstromen, hoe selectief ook, maakt Rotterdam-Zuid tot een doorgangsgebied, een ‘transito-polis’. Deze beweging begint rond 1850, accelereert na 1870 wanneer de havens letterlijk uit de grond worden gestampt, en komt een eeuw later rond 1970 in een stroomversnelling die nog steeds niet uitgekolkt is. Er is wat dat betreft niet zo heel veel veranderd: de ene groep had zich nog niet genesteld of de andere kondigde zich al weer aan. Allen werden aangetrokken door de belofte van bedrijvigheid van de havens. Volgens de overlevering waren de migranten die zich na 1880 aan de Zuidzijde vestigden grotendeels boeren en loonarbeiders uit Brabant en Zeeland. Deze afkomst verklaart de laatdunkende benaming voor Zuid als ‘Boerenzij’. Stadshistoricus Paul van der Laar heeft in zijn geschiedschrijving van Rotterdam echter laten zien dat dit een vertekend beeld is, dat ‘mythische proporties’ heeft aangenomen. Een deel van de bevolking kwam na 1880 weliswaar uit Zeeland en Brabant, maar een even groot deel kwam uit Gelderland en zelfs nog grotere aantallen uit Zuid-Holland en NoordHolland. Door de verbeterde spoorwegen streken ook migranten uit Friesland en Groningen neer. Doorst roming – Er stroomden niet alleen veel mensen Rotterdam in, nog meer stroomden er doorheen. Het boegbeeld van deze doorstroming was de Holland-Amerika lijn. Vanuit een majestueus directiekantoor – het huidige hotel New York – regelde de rederij de verscheping van talloze groepen landverhuizers uit alle delen van Europa vanaf de Wilhelminapier naar Amerika. Een klein deel van hen bleef hangen. Russen na de Russische Revolutie van 1914, Duitsers tussen de beide wereldoorlogen. Het Asielzoekerscentrum aan de Dordtsestraatweg lijkt iets van onze tijd, maar in de eerste helft van de 20 e eeuw waren er ook al groepen politieke vluchtelingen die hier hun toevlucht zochten: Belgen tijdens de Eerste Wereldoorlog en Duitse deserteurs vóór de Tweede Wereldoorlog. Ook vestigden zich Chinezen die na de Eerste Wereldoorlog geronseld werden om op de koopvaardijschepen te werken, op de Kaap. Niet alleen Chinees restaurant Wing Wah, ooit bestierd door Sjaan Baaij, herinnert nog aan dit verleden, ook bij huidkunstenaar Tattoo Bob is dit kleurrijke verleden meer dan zichtbaar. Iedere groep nam zijn eigen cultuur en geloofsovertuiging mee. Na de Noord- en Zuid-Nederlanders, na de politieke vluchtelingen uit België, Rusland en Duitsland, na Chinezen en Javanen uit de koloniën, komen in de jaren vijftig de Italianen en Grieken en vooral de Spanjaarden om in de wederopbouw van de gebombardeerde stad hun economische positie te verbeteren en de toekomst van hun kinderen zeker te stellen. Van de Molukkers en Ambonezen die het onafhankelijke Indonesië ontvluchtten, vestigde zich maar een klein deel op Zuid. Net als van Kaapverdiaanse zeelieden die evenals de Chinese matrozen bleven hangen. Met de komst van Turkse en Marokkaanse gastarbeiders vanaf begin jaren zestig, van Surinamers – na de onafhankelijkheid van Suriname in 1975 – in de jaren zeventig met Antilliaanse rijksgenoten in hun kielzog, na al die groepen politieke vluchtelingen in de jaren negentig dienen zich nu nieuwe Europeanen uit het voormalige Oostblok aan. Veel lijkt er niet veranderd, maar iedere generatie ervaart het telkens weer als iets verontrustends. medit at ie woorden a ls daden Oud en nieuw: van havenstad naar cultuurstad De havens zijn voor de ontwikkeling van Zuid van doorslaggevend belang geweest. De havenstad is echter geleidelijk veranderd in een cultuurstad vol festiviteiten op en langs het water. Vanaf de grens tussen de Beverwaard en Bolnes tot aan Heijplaat liggen langs de Maas nog bedrijven uit de havenperiode: Verolme , Hunter Douglas, rond Rijn- en Maashaven Meneba, Provimi, Quaker Oats, Codrico en Steinweg Handelsveem, Smit Internationale in de Waalhaven en aan de uiterste grens het terrein van de Rotterdamse Droogdok Maatschappij op Heijplaat. Waar ooit vemen met exotische namen als ‘Siam’ stonden, verrijzen nu nieuwe woonwijken, afgezoomd door kathedralen als die van Deloitte. Ondanks al die veranderingen is er nog een Gemeentewerf, bedienen de havenmannen van Bonn & Mees nog steeds immense draailieren op de drijvende bokken die onbewust model stonden voor de Erasmusbrug, varen de roeiers van de Koninklijke Roeiers Vereniging Eendracht van Heijplaat die in 1895 werd opgericht de zeeschepen nog tegemoet, meren binnenschippers aan de Maashaven af, huisvest Robbenoord, oorspronkelijk het internaat voor schipperskinderen allerlei groepen jongeren, garanderen brugwachters van Zuid op afstand de doorvaart en houdt op de ms Betelgeuze in de Waalhaven een Zeekadetkorps manhaftig stand. Maar inmiddels is er ook Scouting Ibn Battuta aan de Olympiaweg. Door al die resterende havenbedrijvigheid heen zwenken nu ranke zeiljachten, manoeuvreren motorjachten en scheuren zeer wendbare watertaxi’s van Watertaxi Rotterdam. Misschien wordt de omslag van havenstad naar cultuurstad nog het meest belichaamd door het RDM complex. Enkele jaren geleden ging de oude scheepswerf teloor. Maar nu wordt gewerkt aan een tweede leven. In de nabije toekomst wordt deze het kloppend technisch-educatieve hart van Stadshavens waar de opleidingen van Albeda en de HRO vakmanschap en professionaliteit nieuw leven inblazen. Fysiek-economisch wordt sociaal-cultureel. Oud en nieuw gaan allianties aan. De Paardenmarkt groep in IJsselmonde draaide ooit om een fysiek plein waar paarden werden verhandeld, nu is het net als de Stichting Historisch Charlois een sociaal-culturele vereniging. Dieren zijn overigens altijd een uitstekend bindmiddel geweest om mensen bij elkaar te brengen. Naast de Postduivenvereniging Feijenoord en de in 1936 opgerichte aquarium- en terrariumvereniging Aqua Terra Zuid vinden we in de Waalhaven Euromast, de Surinaamse Zangvogelvereniging en is er zelfs een groep imkers van het Ambrosius gilde in Bijenpark Immenhof aan de Maeterlinckweg. 356 - 357 Zware en lichte gemeenschappen: van identiteit naar gedeelde interesse Hoe zakelijk de band tussen mensen ook is, er speelt altijd meer dan louter economische belangen. Ieder contract is ook een contact, achter iedere transactie schuilen interacties, elk moeten kent een ont-moeten. Mensen hebben een onuitroeibare behoefte om samen een passie te delen, deze mede te delen, er over te praten en iets ervan door te geven. Sociaaleconomisch betekent meedelen simpelweg dat ieder een graantje wil meepikken. Maar dat betekent niet dat deelname geheel belangeloos is. Want als het verenigingsleven iets duidelijk maakt, dan is het wel dat vrijwilligheid geen vrijblijvendheid is. Dat zien we niet alleen bij Stichting Vrijwilligerswerk Rotterdam aan de Sportlaan, maar ook bij de Kaap Levendig & Leuk Werkgroep, de vrijwilligers van Camping Rotterdam Noordereiland en de Marokkaanse Buurtvaders Feijenoord. Van het afnemende enthousiasme voor het vrijwilligerswerk is bij Stichting Afri – door en voor jongeren van de Afrikaanderwijk – bij de jongerenvrijwilligers van de Voormalige Gaskoepels, bij het Rotterdamse Ambassadrices Netwerk, afdeling Feijenoord en de Jongerenraad Groenenhagen/Tuinenhoven nauwelijks iets te merken. Evenmin bij de vrijwilligers die voor ondersteunende groepen als Buurt- en Speeltuinwerk Rotterdam en TOS Charlois werken. Re ligi e: spir i tue e l, socia a l en culture e l ont-moe t en – Nieuwe gemeenschappen scharen zich na aankomst veelal rond datgene wat zij al voor aankomst vanzelfsprekend deelden. Geloof is dan vaak toonaangevend. Daarin speelt echter veelal maatschappelijke betrokkenheid mee. Dat zien we niet alleen in The Mall Millinxbuurt/Youth for Christ, maar ook in de Bavokerk RK Parochie O.L.V. Van Lourdes aan de Slinge, waar net als in de Ghanese Resurrection Power and Living Bread Ministry op het Breeplein, veel West-Afrikanen samenkomen. Zo ligt over Zuid een netwerk van religieus-sociale groepen: de St. Jan Apostel van Syrische Katholieken in Nederland, de Shri Ram Mandir, de Hindoestaanse tempel en Hindoestaanse Openlucht Kerkdienst in de Peperklip, de Kocatepe Moskee Afrikaanderplein en de Ontdekislam van de Somalische Moskee Dar Al Hijra. In het Sufi Huis aan de Putselaan verschuift het accent van religieus naar lichtvoetig spiritueel-cultureel. De religieuze inspiratie bij Inloop- & Bijbelhuis ‘In de Gouwstraat’ krijgt een sociaal-culturele kwaliteit. Religie vormt echter slechts één draad in de lappendeken van Zuid. Het maatschappelijk weefsel bestaat uit vele draden. Naast de gemeenschappen die geloof centraal stellen, naast deze ‘zware’ gemeenschappen, zoals het in de vakliteratuur heet, zijn er veel meer ‘lichte gemeenschappen’: mensen die gemeenschappelijke hobby’s of belangen hebben, interesses delen of gewoon, zoals in Nancy Zeelenberg Zorghuis, met elkaar willen bingoën. Ont moe t en: the a t er en horeca – Culturen mengen het best tijdens festivals waar veel te horen en te zien, maar vooral genoeg te eten is. Niet alleen in de openlucht, zoals in de zomermaanden, maar ook binnen in de theaters en de restaurants. Het Rotterdams Wijktheater vormt een hechte groep die zijn inspiratie direct aan Zuid ontleent, hier bijvoorbeeld aan het eeuwjubileum van Feijenoord. Zij werken evenals het Pendrecht Theater met bewoners. Zuidpleintheater, Luxor Theater en het recent geopende Theater Walhalla op het Deliplein vormen samen met de horeca dé ontmoetingsplekken in het weefsel van Zuid. Ze vormen verzamelpunten op de uitgaansassen. De dynamische geschiedenis van Zuid is ook aan hun namen af te lezen. Hotel New York, Suitehotel Pincoff’s, vernoemd naar een van de financiers van de havenwerken en de ss Rotterdam op Katendrecht die na haar doop in 1958 na 50 jaar is teruggekeerd, verwijzen alle naar de havens. Maar het naast metrostation Maashaven verrezen Arthotel/Woonhotel is inmiddels een even imposant baken langs de cultureel-culinaire assen van Zuid die zich van Las Palmas Visrestaurant op de Wilhelminapier en het legendarische Wing Wah Restaurant op Katendrecht tot aan caférestaurant Courzand op Heijplaat uitstrekken. Door mobiele groepen als de caterende African Queens wordt het ontmoetingspotentieel van de horeca alleen maar groter. Kunst ig cul ture e l Zuid – Maar uiteindelijk is niets zo voedzaam als een passie. Daar kun je lang op teren. Kunst en cultuur gaan sinds enkele decennia soepel in elkaar over. Sommige groepen zoals N.E. Studio’s, kunstenaars Noordereiland, de Creative Factory aan de Maashaven of The Player, kunstenaars op Katendrecht werken weliswaar op professionelere basis dan de schilderamateurs van de Chabotgroep of medit at ie woorden a ls daden de Cultuurraad voor Ouderen in IJsselmonde, maar in alle gezichten licht hetzelfde enthousiasme op. De ernst die de kunst ondanks zijn speelsheid schraagt, is zelfs te herkennen in de broze blikken van de leden van Meidenclub IJsselmonde als zij hun Beauty middag hebben. Zuid a ls symfoni e – Sommige passies zijn exotisch-cultureel getint zoals bij de Bellydance Foundation, bij Meijer & familie gaat het weer oer-Nederlands om draaiorgels en bij de Watersportvereniging IJsselmonde die al in 1933 werd opgericht, waarbinnen recent het Shantykoor is opgericht met hun repertoire van zeemansliederen. Naast het Smartlappenkoor Nieuw Zuid kent Zuid ook groepen als de Feyenoord based More Gospel en Tuigcommissie & Friends. Het klinkt misschien wat opgeblazen, maar Zuid is een symfonie waarin Het Christelijk Fanfarecorps IJsselmonde, Rotterdams Symfonisch Blaasorkest, Excelsior Drumfanfare uit Charlois en de Rotterdamse Mondharmonicaclub samenspelen met Earthquake Ladies Brassband. Wat al deze groepen met de medewerkers en vrijwilligers van Baroeg Poppodium, Brassbandschool Music Matters en Dynamo Muzikantencentrum delen is passie voor muziek. Zuid in beweging: spor t cultuur – Sport heeft alles met sociaal en cultureel kapitaal van doen. Het cultiveren van een sterk of soepel lichaam is vaak een eenzaam avontuur, het kweken van teamgeest is vooral een sociale aangelegenheid. Bij Olympia Krachtsportvereniging uit Charlois, Boxing ‘82 aan het Afrikaanderplein, Boksschool I Believe in Oud-IJsselmonde en Judoclub Hagendoorn in de Beukhoeve staan individuele prestaties voorop, maar deze worden – net als bij Handbalvereniging Snelwiek en Sparta/Feyenoord Honkbal- & Softbalvereniging – door een hechte teamgeest geschraagd. Ook in de sportbeoefening keert de diversiteit terug die zo kenmerkend is voor het culturele leven op Zuid. Tafeltennisvereniging Feijenoord van Teylingen zit sinds 1934 op Zuid en de Racketeers Tennisclub Enk, DRL Lombardijen en RZ Basketball spelen ook al langer mee, maar met de Punjab Cricketvereniging, de Rotterdam Trojans American Football en de krijgskunsten die in het Japans Cultureel Centrum Shofukan worden onderwezen heeft de sportcultuur zich kwalitatief verbreed en verdiept. Veel jonge en oude Zuiderlingen bewegen minder georganiseerd. Zuid kent bijvoorbeeld een sterke jongerencultuur. ‘Urban’ sporters zoals de IJsselmondse Free Style Runners, skaters in Skateland en de balacrobaten van Soccershowdown tasten al buitelend, flippend en steppend de architectuur van de stad letterlijk met geskillde handen en voeten af. Jongeren dansen op het Albeda Dans College, ouderen bij Volksdansgroep Popoldancantoj en. , meiden twirlen bij Showgroep Liberté. Jong en oud ontmoeten elkaar in Zwembad Charlois onder toezicht van badmeesters en -juffen. Terwijl er wordt gepoold in Sportcafé de Subway, darten ouderen bij Laurens Actief of komen ze in beweging in Speeltuin Hillesluis. Zuid beweegt steeds meer en de komst van het nieuwe Sportstadion en Stadionpark zal de breedtesport en de sportcultuur ongetwijfeld een enorme impuls geven. 358 - 359 Jeugd op Zuid – Wat voor Rotterdam als enige van de vier grote steden geldt, is zichtbaar op Zuid: naast de vergrijzing is er sprake van verjonging. Dat vergrijzing meer inhoudt dan potverterend achter de geraniums zitten, blijkt wel uit de oprichting van de Pendrecht Universiteit. Daar geven oudere buurtbewoners beleidsmakers een lesje over de grootstedelijke problematiek zoals deze zich daadwerkelijk in de wijken afspeelt. Maar er komen steeds meer jongeren bij. Investeren in de jeugd is investeren in de toekomst. Ten slotte zal het bestaande sociale en culturele kapitaal van onderop ververst en uitgebouwd moeten worden. En zijn de eerste ontmoetingen in je leven niet maatgevend voor je verdere leven? De natuurlijke nieuwsgierigheid van kinderen is de basis van de interesses van al die groepen die inmiddels de revue zijn gepasseerd. Het altijd weer verrassende, culturele programma van kindermuseum Villa Zebra, de frisse moed waarmee kinderboerderijen als De Molenwei natuur en milieu op de agenda blijven zetten, de diervriendelijke verantwoordelijkheid die de legendarische Vogelklas van Karel Schot aan het Afrikaanderplein kinderen bijbrengt, maar ook de toewijding van Instituut het Centrum waar huiswerkbegeleiding gegeven wordt, zij vormen de sociaal-culturele context voor de vele basisscholen op Zuid waarvan de populaties vaak zo verschillend zijn als die van de Mare, De Bloemhof en Sensis, de School voor Slechtzienden en Blinden. Als we op interesse mikken, dan biedt de vanzelfsprekende nieuwsgierigheid van leerlingen een inspiratie voor een sociaal-cultureel bewustzijn dat sociale cohesie duurzaam onderbouwt. Inter–culturele inter–esse De fotoportretten in dit boek tonen een veerkrachtige diversiteit. Relaties tussen én verschillen in de geportretteerde groepen maken op paradoxale wijze de identiteit ervan uit. Identiteit is vooral een groepsgevoel. Groepen versterken de daadkracht en veerkracht van hun leden. Het mag vreemd klinken, maar je bent vooral jezelf, omdat je deel uitmaakt van een groep. Dat geldt voor jongeren, voor ouderen, voor Nederlanders, medelanders, of hoe al die neergestreken groepen ook getypeerd worden. Als we het over identiteit hebben, gaat het dus altijd eerst over relaties tussen mensen en dan pas over een fysiek icoon dat naar een gedeeld verleden of gedroomde toekomst verwijst. Dat icoon mag er best zijn en fungeert ongetwijfeld als oriëntatiepunt, maar de kern van de identiteit ligt toch in een letterlijke ‘inter-esse’ in het hier en nu: een ‘tussen’(inter) ‘zijn’ (esse). Geïnteresseerd zijn betekent tussen de mensen staan, onder de mensen zijn. Als we met dit in ons achterhoofd naar de groepsportretten kijken, zien we plots andere accenten. Er zijn groepen die door hooggestemde idealen of diepgewortelde tradities, door familiebanden, geloofsovertuiging of louter economisch belang verbonden zijn. Maar er is ook een lichtere sociaal-culturele verbondenheid die in alle groepen oplicht. Die wordt gevoed door passies, gemeenschappelijke interesses en praktische belangen. Samen aan iets werken om er voor jezelf uit te halen wat er in zit, creëert precies die betrokkenheid en verantwoordelijkheid waar beleidsmakers van smullen. Deze minimale solidariteit leidt tot wederzijdse ondersteuning bij het sleutelen aan je 2cv zoals bij Het Eendeëi, tot liefdevolle opvang bij Jonge Moeders Eigenwijs, tot intensieve samenwerking van vrijwilligers bij Vereniging Wijkbus Charlois en de sociale ondersteuning bij Omij, het leer/werkbedrijf aan de Kinderdijkstraat. Lichte gemeenschappen weven de rafelranden van zware gemeenschappen terug in het bonte kleed van Zuid. We hebben die verwevenheid van gemeenschappen lang multicultureel genoemd. ‘Multi’ in de betekenis van ‘veel’ benadrukt vooral het naast elkaar bestaan van groepen. Misschien wordt het tijd om het etiket te veranderen in ‘intercultureel’. We leven dan niet meer na a s t elkaar – wat vaak betekent: langs elkaar heen – maar me t elkaar. Van belang is hierbij niet wat er in groepen, maar wat er tus s en groepen gebeurt. Het weefsel van een interculturele samenleving is veel veerkrachtiger dan dat van een multiculturele samenleving. Als volgens de Stadsvisie 2030 Rotterdam tegen die tijd dé interculturele stad van Europa zal zijn, toont dit boek de veerkracht die voor deze sprong vereist is. medit at ie woorden a ls daden 360 - 361 Veerkrachtig weefsel: versterken door verbinden Sinds 2005 is er een nieuwe groep op Zuid: Pact op Zuid. We zien zijn stuurgroep, met enkele bestuurders, beleidsmakers en woningcorporatiedirecteuren bij Shofukan in Oud-Charlois op de grond zitten. Sommigen zitten dichter bij de aarde dan anderen, maar allen kijken omhoog naar Joop, de fotograaf. Zij kijken terug in het besef dat ze vooruit moeten kijken. Ze kijken terug in de toekomst. Dit boek sterkt hen wellicht in de overtuiging dat er een aanpak nodig is waarbij iedereen met iedereen samenwerkt. Verbinden en versterken zijn de sleutelwoorden. Alleen vanuit zo’n, zeg maar integrale aanpak is het mogelijk om van binnenuit een sprong te maken. In het bonte weefsel van Zuid zijn bouwen en handel – of zoals het in de beleidsstukken heet: fysiek en economie – vooral de schering, de mensen en hun gezamenlijke interesses – sociaal en cultureel – vormen de inslag. We hoeven het spinnewiel niet uit te vinden. We pakkende draden op en weven nieuwe patronen om de veerkracht van Zuiderlingen zo te versterken dat zij zelf de sprong kunnen maken. IFKK<I;8DJ<F><E9C@BB<E OF HOE VOORBIJGANGERS BUITENSTAANDERS WORDEN (2008) (Gepubliceerd in: “Glimpses of Rotterdam. How passers-by transform int o outsiders/Rotterdamse ogenblikken. Hoe vo orbijgangers in buitenstaanders veranderen, in Why Not? Ott o Snoek/Henk Oosterling, epis ode publishers, R’dam 2009) ‘De stad heef t geen gezicht, maar ze heef t wel trekken. Ze heef t geen blik, maar ze heef t een manier om op je a f te komen, of meerdere. De stad laat zich niet vangen onder een identiteit, ze laat zich aanraken door wegen, sporen, schetsen.’ (Jean Luc Nancy, De Indringer, 70) We kijken de stad recht in het gelaat. Als de stad geen gezicht heeft, maar slechts gelaatstrekken, waar worden we die dan gewaar? Herkennen we de stad aan haar architecturale decor, aan haar inwoners die in dit urbane theater hun leven ensceneren of aan de evenementen en festivals waarin de grootstedelijke samenhorigheid gevierd wordt? Als de stad geen blik heeft, waar kijkt ze ons dan recht in de ogen? Waar kruisen de vele vluchtige blikken elkaar? Er is een gehaaste blik in de ogen van voorbijgangers die doelgericht ergens naartoe op weg lijken te zijn. Passanten maken vluchtig oogcontact met al dan niet rokende buitenstaanders die consumerend rondhangen. Sommige blikken verraden een hangerige doelloosheid die gecompenseerd wordt met routineuze consumptie. Maar er zijn ook groepjes die verwachtingsvol eenzelfde richting uitkijken, alsof er iets op het punt staat te gebeuren. Daar tussendoor, als zwart gaten in de openbare ruimte, zwerven verdoolde blikken waarin het grootstedelijke leven een nulgraad bereikt. In deze blikken implodeert het stappen en shoppen. Dit zijn ook buitenstaanders, maar zij keren zich af van etalageruiten, spiegelende zonnebrillen en achteruitkijkspiegels en werpen een blik in zichzelf. In de blik van sommigen van hen sterft de stad. De (ne t)wer kst ad: int erf ace – Op het eerste gezicht is de stad een decor voor theatrale acts. Elke dag opnieuw worden deze in dezelfde volgorde en volgens een strak schema door haar bewoners opgevoerd. In de theatrale stad fungeren straten, singels, pleinen en boulevards als een immense catwalk waarop geflaneerd wordt. Over de stad ligt een netwerk van trajecten . Dagelijks spoeden honderdduizenden mensen zich over deze trajecten van hot naar her. Voor de stad maakt het niet uit waar naartoe of waar vandaan. Het mag zelfs doelloos zijn, zolang de beweging maar niet stokt. Hangen mag, maar functioneel. Ziedaar de stad als mobiliteitsmachine. Stadspolitiek is dan niet veel meer dan het in beweging houden en reguleren van nagenoeg eindeloze stromen mensen, waren, verkeer en cashflow. He t l ege cent rum – Er was een tijd dat je in het centrum van Rotterdam’s avonds en in het weekend een kanon kon afschieten zonder iemand te raken. Het onbedoeld symbool voor deze leegte is Zadkines beeld ‘De verwoeste stad’, dat in de volksmond ‘Stad zonder Hart’ of ‘Jan Gat’ heet. Tussen het bombardement van Rotterdam door Duitse Stuka’s op 14 mei 1940 en de theatrale enscenering van dit bombardement op 14 mei 2007 toen de brandgrens met tientallen op de hemel gerichte lichtprojecto- medit at ie woorden a ls daden ren werd uitgelicht, in de 67 jaar die daartussen ligt heeft Rotterdam een ambitieuze transformatie doorgemaakt van een noest arbeidende havenstad naar een ‘global city’ vol evenementen. Het bombardement heeft enkele interessante bijeffecten gehad. Zo is de Rotterdamse weerzin om de auto te laten staan en met het openbaar vervoer naar het centrum te gaan om te shoppen het onbedoelde effect van doortastende, naoorlogse stadsplanologie. Het stedenbouwkundige DNA dat ook nog aan de huidige Stadvisie 2030 ten grondslag ligt, is in de wederopbouw van de jaren vijftig ontstaan. De op Amerikaanse leest geschoeide ontsluiting van de stad was het resultaat van een dubbelstrategie: de wens van de stadsarchitect Witteveen om korte metten te maken met de vooroorlogse verkeersproblemen en het daadkrachtige gebaar van havenbaronnen en bankiers om in het centrum uitsluitend de handelsgeest te reanimeren. Met het puin van de gebombardeerde gebouwen werden singels gedempt: de Schiedamsevest, Blaak, Kolk, Nieuwe Haven, Schiekolk, Spuiwater en Hofpleinkolk, alles werd dichtgegooid. Het puin vormde de onderlegger voor een stedelijk netwerk, doorsneden door brede verkeerswegen. Het onbedoelde bijeffect is de Rotterdamse verknochtheid aan de auto, waarmee bewoners zich tot voor kort probleemloos vanuit alle uithoeken van de stad naar het stadscentrum konden bewegen. Rotterdammers vinden niets zo leuk als ongehinderd naar en door de stad te scheuren. Dat verklaart minstens het mobiele karakter van de festiviteiten en festivals die de stad rijk is: van sportieve evenementen als de marathon, speedboot- en Formule 1 races, sportvliegtuig- en snowboard kampioenschappen – en volgend jaar zelfs de Tour de France – tot aan culturele festivals als de Danceparade. Zelfs bij de Wereldhavendagen scheren rubberboten over het water van de Maas, springen mariniers uit helikopters en denderen antieke DC-3 Dakota vliegtuigen over de stad. (Auto)mobilit e it: t r a j ect en en knooppunt en – Rotterdam pulseert. Haar bevolking beweegt zich voort over trajecten die zich van het ene eind van de stad naar het andere eind uitstrekken. Deze trajecten verknopen zich op pleinen en in winkelcentra. De Grote Markt is de geboortegrond van de stad. Aanvankelijk was het niet veel meer dan een dam in de benedenloop van de Rotte waar goederen werden verhandeld. Een kleine wandeling volstaat voor enige begrip. Vanaf de Grote Markt lopen we over de Hoogstraat naar de Koopgoot, slaan rechtsaf de Coolsingel op, laten de Meent rechts liggen en buigen, met het zicht op het Hofplein voor het stadhuis over het Stadhuisplein af naar de Lijnbaan. Na het Schouwburgplein belanden we op de hoek Kruiskade/Kruisplein, slaan linksaf de Westersingel op tot aan de Binnenweg, waar we linksaf via de Oude Binnenweg en het Binnenwegplein linksaf over de Lijnbaan in de Van Oldenbarneveltstraat aankomen. We lopen terug naar de Coolsingel die we naar rechts volgen om via de Schiedamsedijk bij de Erasmusbrug uit te komen. Op de brug passeren we rechts de Spidoterminal. Daarachter vangen we nog net een glimp op van het Park. We lopen over de brug langs de terminal van de Holland-America Lijn richting de Kuip, maar slaan linksaf naar het Afrikaanderplein om zo via de Hillevliet op de Beijerlandselaan te belanden. De stad stuwt haar passanten over deze trajecten van plein naar plaza, van markt naar mall en van hal naar huis. 362 - 363 Van emancipa t i e na ar ent er t a inment – Ooit was openbare ruimte een testgebied voor de emancipatie van burgers. De openbaarheid hield op bij de voordeur. Daarachter speelde zich het privéleven af. Maar met de eerste globaliseringsgolven in de loop van de jaren zeventig werd de burger een consument met koopkracht. Via de cliëntstatus werd de burger plotseling voor vol aangezien. Mondige burgers moesten kritische consumenten worden, maar vooral tevreden klanten. De geestelijke verlichting van de moderne burger werd voltooid door het uit screens en interfaces oplichtende digitale licht met teleshoppen als ultieme boodschap. Marshal McLuhan verklaarde veertig jaar geleden: the medium is the message. Emancipatie legt daarmee zijn paternalistische habijt af. In het licht van de volledige mobilisatie wordt emancipatie pro-actief als participerende educatie. Educatie verloopt via entertainment en vertier. De openbare ruimte biedt zichzelf nu volledig aan als evenementenruimte. De stad heeft geen boodschap meer aan haar bewoners, want deze doen alleen nog maar boodschappen. Grenze loze doorst roming – Alles in beweging, alles stroomt. Geld stroomt als kapitaal, even onzichtbaar als water in de riolen, gas in de buizen, elektriciteit in de kabels, radiogolven en UMTS frequenties door de lucht. Al deze golven gaan beduidend sneller dan de getijden van de Maas, maar zij hebben net als het Maaswater een vast ritme. Dat geldt ook voor de verkeersstromen op het water, onder de grond, op het land en in de lucht. Trajecten van metro’s, bussen en trams kruisen die van helikopters van de verkeersdienst, van rijnaken vol overslaggoederen, van watertaxi’s en spido’s vol toeristen. Het verkeer stroomt in de ochtend- en avondspits over de Maasboulevard. Al onze middelen – communicatie, verkeer, transport – bewegen zich met ons over gebaande paden. De stad houdt niet van opstoppingen en opeenhopingen. Gevoed door deze afkeer heeft ze haar openbare ruimte getransformeerd: de verblijfplaats is een doorgangsruimte geworden. Alles in de stad draait om gereguleerde versnelling en vertraging, om verdunning en verdichting. Ze is meer gebaat bij voorbijgangers dan bij buitenstaanders. Maar de adem van de stad stokt wanneer de automobilist zich in de file verslikt. Glok a l e urbani t e it – Kent deze stad nog grenzen? Vormden voorheen stadsmuren en stadspoorten de grens met het platteland, nu is de grootstedelijke cultuur een rur ba an knooppunt in een glokale cultuur. Sinds iedere randgemeente met zijn shoppingmalls de stad slechts spiegelt is het verschil tussen platteland en stad, tussen rura l en ur ban , uitgewist. Door de excessieve openheid van de informatiesamenleving staat Rotterdam als rurbaan knooppunt in een open verbinding met de wereld. De stadscultuur maakt evenmin een scheiding tussen stad en wereld: geen ur b i e t o r b i , geen ‘voor de stad en de wereld’. De stad is van de wereld. De wereld heeft zich als een virtuele globe in het stadshart gevestigd. Als een rondtollende giroscoop houdt deze bol de stad in evenwicht. Alles draait daarbij om imago en brands . Logo’s die de gebouwen van verzekeringsmaatschappijen, banken, concerns en shoppingmalls sieren weven het centrum van Rotterdam in glokale netwerken. Rotterdam is met zijn huisstijl inmiddels zelf een brand met als uniek ‘sellingpoint’ de filmgenieke Erasmusbrug die met een deemoedige knik – een herinnering aan de drijvende bokken – afscheid neemt van de voormalige arbeidersstad. Door de toenemende snelheid van een ongebreidelde consumptiedrang verandert de onderlinge verhouding tussen mensen zienderogen. Laat het zelfverzekerde, afgemeten markten nog ruimte voor een gesprek, voor een steelse blik en speelse hebberigheid – kan het iets minder of mag het iets meer zijn? – tijdens de graaidagen van de Bijenkorf gaat het er aanzienlijk minder gemoedelijk aan toe, is de toon harder en de blik minder toegevend. De geëxalteerde blik tijdens de Drie Dwaze Dagen van de Bijenkorf is het hyperconsumptieve exces van de keurende blik van verstandhouding die we op marktdagen nog zien. Paaien wordt graaien. Capsul a ir best a an – Wat betekent globalisering in het dagelijkse leven? Hoe houden voorbijgangers zich staande in dit consumptieve geweld? Op de menselijke medit at ie woorden a ls daden schaal betekent globalisering onmiddellijke toegang tot netwerken. De invloed van nieuwe media op het urbane bewustzijn is immens, ook al dringt dat niet helemaal tot ons door. We zijn er van verzadigd. Media zijn onze leefomgeving, ons milieu. Door interactieve media dringt de globalisering door in iedere vezel van ons lichaam. Het mobieltje zit al in ons oor, GPS geeft onze exacte positie door en met een TomTom komen we overal zonder te weten waar we naartoe gaan. Misschien kunnen we de versnelling van het dagelijkse leven alleen maar bijhouden door ons in automobiele capsules op te sluiten. Zo kunnen we wrijvingsloos aan elkaar voorbij gaan. Wanneer de stem zich via de earphone verinnerlijkt en de blik zich achter de autovoorruit verschanst, bereikt de automobiele netwerkstad haar publieke grenzen. De openbare ruimte verinnerlijkt zich in dit automobiele bestaan. We wonen in een decor, waar onze levens fysiek en digitaal, met auto en mobieltje globaal worden geënsceneerd en gemobiliseerd. Ook al kom je nauwelijks je buurt uit en speelt je leven zich grotendeels lokaal af, met auto’s en vliegtuigen zijn we reëel, met mobiel en computer virtueel met de hele wereld verbonden. Het zijn verlengstukken van onze armen en benen, ogen en oren. Door deze media of middelen transformeren we van passanten naar buitenstaanders: we treden via auto en mobiel buiten onszelf. We zijn letterlijk ek(naar buiten)-statisch (staand), extatisch. 364 - 365 Glok a a l-media l e ext ase: binnenst ebuit en – In de media keren we onszelf binnenstebuiten. De ‘personal computer’ is zeker geen private aangelegenheid: elk bericht wordt opgeslagen, iedere aanslag op het toetsenboard geregistreerd. Ons privéverlangen is een publiek geheim. Die extase ervaren we vooral in genotvol rijden: rijden om het rijden. Of dat nu te langzaam gaat of te snel, maakt niet uit. Zondagsrijders verschillen niet veel van joyrijders, ook al denkt de politie daar anders over. De absolute vrijheid ligt in het afschaffen van de snelheidsbeperking. Ook onafgebroken chatten is genotvol. Het maakt ons gewichtsloos. We zweven extatisch door de wereld. De belofte van deze wrijvingsloze vrijheid ligt al besloten in louter de beschikbaarheid van auto of mobiel: we kunnen immers weg wanneer we willen. Zo zijn we thuis altijd alweer onderweg. Ons privéleven en publieke leven wordt in de automobiliteit kortgesloten. Niets is zo lokaal als ons eigen huis. Wanneer we de voordeur achter ons dichttrekken lijken we ons af te sluiten in een fysieke capsule. Maar binnen zijn we ook alweer globaal. We staan op elk moment interfaciaal oog in oog met iedereen over de hele globe. Ook al slaat de voordeur dicht, we blijven browsend, MSN’end en SMS’end interactief de planeet omcirkelen. Zelfs sporten is nu virtueel mogelijk met de Wii. Ons huis is een geriefelijke glokaal-mediale capsule. Deze private publiciteit werkt ook omgekeerd. Op het moment dat we ons huis verlaten en de openbare ruimte betreden creëren we daarin met onze auto en ons mobieltje privécapsules. De auto is ons tweede huis. Inmiddels is deze volledig aangesloten op de globe. Ons mobieltje is de nieuwste privécapsule in het publieke domein. Met auto en mobieltje – de pijlers van de hedendaagse automobiliteit – zijn we fysiek en virtueel ur b i e t o r b i . We zijn – vaak uit veiligheidsoverwegingen – zelfvoorzienende capsules die als informationele knooppunten ingelogd en aangesloten blijven. Kortom, ons privédomein blijft op het publieke domein aangesloten en de openbare ruimte is door auto’s en mobieltjes geprivatiseerd. Ziedaar onze glokaal-mediale stadsextase. De f ysi e ke st ad: f ace to f ace – Natuurlijk, de stadsmens was altijd al behept met een existentiële onrust. De huidige ADHD mentaliteit die voor het bijhouden van hypes, trends, flows en flexen vereist is om staande te blijven maakt het stadsleven amechtig. De arbeidersstad Rotterdam sprak nog in slogans als ‘geen woorden maar daden’ en ‘niet lullen maar poetsen’. Zij baatte haar daadkrachtige aanpak uit medit at ie woorden a ls daden via het beeld van opgestroopte mouwen. Deze tomeloze energie sluit naadloos aan op de jobhoppende, funshoppende en flexwerkende netwerkstad. Inmiddels heeft het ook het culturele leven gemobiliseerd. Dit leven speelt zich steeds meer in de buitenruimte af. In de stad als theater is de afstand tussen passanten stilzwijgend vastgelegd en probleemloos zolang zij zich routineus verplaatsen. Niemand betreedt de actieradius van anderen, zeker niet die van groepen. Dit verandert allemaal als de stad de teugels laat vieren. Teuge ls v i eren – De consumptiesamenleving met zijn hyperindividualisme kent zijn eigen extase. De erbij horende excessen zijn geïndividualiseerd en dienstbaar gemaakt aan de levensstilering. Maar op gezette tijden hernieuwt de stad haar openbare leven en neemt de extase weer een collectieve vorm aan. Als excessieve mobiliteit het grootstedelijke leven runt, als we via onze excessieve consumptiepatronen in toom worden gehouden, dan is ieder feest, ieder festival, elke festiviteit letterlijk een viering van de teugels. Wanneer voorbijgangers weer buitenstaanders worden, wordt het capsulaire bestaan van angstige individuen doorbroken. De grootstedelijke kwaliteit van de openbare ruimte wordt opgeladen en versterkt door een gevoel van saamhorigheid. We consumeren weliswaar overvloedig, maar doen even geen boodschappen. We zijn vrij en vieren feest. Carnaval heeft door de eeuwen heen mensen de gelegenheid geboden de boel letterlijk op zijn kop te zetten: de gewone burger kon even prins zijn. De autoriteiten konden bespot worden zonder dat daar sancties op stonden. De teugels van de noeste arbeid werden voor een korte tijd gevierd en er werd oogluikend gedoogd wat op gewone dagen streng verboden is. In Zuid-Amerika is carnaval een levensstijl en treffen mensen haast het jaar rond voorbereidingen. Er wordt enorm veel geld en menskracht geïnvesteerd die in enkele dagen worden verspild. Overvloedig voedsel, drank, drugs en seks consumeren, het hoort er allemaal bij. Collectieve extase en verspilling versterken het gemeenschapsgevoel. Maar het aantal doden dat er jaarlijks in Rio of tijdens het oudejaar valt geeft ook aan dat het vieren van de teugels een precaire operatie is: door de collectieve verhitting kan de vlam plotseling in de pan slaan. Sluimerende onvrede kan uitmonden in een rel of zelfs een revolte. De extatische stad blaast fysiek zijn grenzen op. In paniek rent iedereen alle kanten op. Dit is de bovengrens van de excessieve stad. De ondergrens ligt in de verdoolde blik van passanten die ongewild tot inkeer zijn gekomen. 366 - 367 He t voll e cent rum – Festiviteiten organiseren en mobiliseren ons ook, net als de vrije markt met zijn mobiliseringstrategieën. Maar de feestende, fysieke stad kent een andere logica dan de hypermobiele capsulaire netwerkstad. Tijdens zo’n festival lopen het centrum en de daarop aangesloten trajecten over. Er wordt niet meer razend rondgereden of continu mobiel gebeld. Het straatbeeld krijgt iets van een autoloze zondag. De stad wordt bezet door mensen die kriskras door elkaar heen lopen. Overal begint zich afval op te stapelen. Straten en pleinen slibben dicht. In plaats van elkaar zo snel mogelijk en frictieloos in privécapsules te passeren, lopen we in groepen te hoop. Vertraging, verdichting en ophoping zijn juist gewenst. Voorbijgangers worden buitenstaanders, passanten worden wachters. Een viering drijft mensen niet uit elkaar, maar smeedt ze heel even tot een lichte, maar hechte gemeenschap. Het centrum stroomt vol, lichamen schuiven langs elkaar. Wat normaal nauwelijks gebeurt, wordt tijdens een festiviteit haast vanzelfsprekend: we raken elkaar terloops aan, oefenen druk uit, maar gaan niet lopen trekken of duwen. Zintuigen worden tot het uiterste geprikkeld. De audiovisuele stad wordt opgeladen met indringende geuren en exotische smaken. Soms vergaat je horen en zien. Je voelt, proeft en ruikt de stad. De stad wordt tastbaar. Oogcontact wordt fysiek contact. Net als in de netwerkstad wordt er verspild en verteerd en naarmate het feest vordert gaat het beheerst consumeren over in vreten, zuipen, blowen, slikken en snuiven. Zodra de stad de teugels laat vieren, krijgen deze consumptieve excessen echter een nieuwe dimensie: uit de euforische blik spreekt niet langer de individuele hebberigheid, maar in de gespannen verwachting die erin doorstraalt licht een saamhorigheidsgevoel op. Urbane int imi t e i t: ont-moe t en en int er-esse – In de vertraging legt de stad haar oppervlakkige vluchtigheid af. Mensen beginnen te slenteren, gaan hangen, zitten of zelfs liggen. Parken, lanen, singels, pleinen, kades en kruispunten worden hangplekken. Door systematische verhitting van de gemoederen begint iedereen tegen elkaar aan te schuren zonder dat er overigens aanstoot aan wordt genomen. De blikken veranderen. We kijken niet meer alleen voor ons uit, maar kijken om ons heen of verwachtingsvol naar het einde van de straat. Zolang er nog niets te zien is, blijven de blikken gefocust. Er hoeft eventjes niets. Mensen ontmoeten elkaar niet in het voorbijgaan, maar in de extase. Door buiten zichzelf te raken komen ze elkaar tegemoet. Als ont-moeten ergens op slaat dan wel op dit volstrekt ontbreken van haast en dwang. Zulke ontmoetingen verlopen wat meer georganiseerd in hallen, cafés, clubs en stadions, dat wil zeggen in semi-openbare ruimten. Maar in de openbare ruimte ontstaat paradoxaal genoeg een soort grootstedelijke intimiteit die op werkdagen volstrekt ontbreekt. Plotseling staan we midden in de samenleving. Iedereen kijkt naar iedereen. Blikken worden verwachtingsvol en er spreekt een zekere nieuwsgierigheid uit. Terwijl passanten afstandelijk, soms zelfs wat achterdochtig of uitdagend vanuit hun capsules de wereld inkijken, tonen buitenstaanders nu een robuste, wat uitdagende interesse. Net als extase en ontmoeten moeten we deze interesse zeer letterlijk nemen: we staan even buiten onszelf – extase – middenin (inter) het bestaan (esse). We zijn als mens tussen de mensen. Soms balancerend op de grens van dat wat nog net kan en wat net niet meer mag. Ondanks het recente veiligheidssyndroom wordt de stad heel even een immense gedoogzone en maakt de globale angst plaats voor urbane interesse. Af t er par t y: urba an doodt i j – Tijdens een festiviteit keert de stad zich binnenstebuiten: de straat wordt even een huiskamer waarin wordt geleefd. Het evenement, feest of festival voltrekt zich tussen een duidelijk afgebakend begin en eind en kent een vast ritme. Door deze cadans krijgen onze bewegingen iets hypnotisch. In trance openen de capsules zich. In dit binnenstebuiten keren van de stad toont zich niet haar zelfkant, maar haar afgezoomde voering: het fysieke Rotterdam, het onordentelijke, robuuste Rotterdam dat zich naar de grens van haar stedelijkheid beweegt zonder de gevaarlijke, explosieve zone te betreden. En dan is het afgelopen. Langzaam loopt de stad leeg. Er wordt nog even gedraald. Verdwaald in het exces lopen we nog wat verdwaasd rond. De teugels zijn gevierd en even, net voordat ze weer worden aangehaald, valt de stad stil. Voordat de stromen weer op gang komen, verstilt het als het doodtij en spiegelt het rimpelloze wateroppervlak het theatrale stadsdecor. Even voordat de Roteb uitrijdt om de trajecten schoon te spuiten en obstakels te verwijderen, is er een urbaan momentum waarin – met het stilvallen van de beweging – even de tijd implodeert. Heel even maar. Dan tasten we naar onze mobieltjes, bliepen we onze auto’s op en herstellen we het contact met de netwerkstad. 368 - 369 medit at ie woorden a ls daden ;8J<@E8CJ;<J@>E OF: MOET DESIGN DE WERELD REDDEN? (Premselalezing 2009, uitgesproken in het Koninklijk Instituut vo or de Tropen, Amsterdam, 1 april 2009; zie www.premsela.org) Hoe intelligent kan design zijn? En hoe omvattend? Aaron Betsky en Adam Eeuwens schetsen in Fa ls e f la t (De s ign NL) het designlandschap zoals zich dit in de afgelopen decennia in Nederland heeft ontvouwd. Nederland steekt met zijn gesamtkunstwerk de goden naar de kroon. !$ In dit Darwin-jaar roept intelligent design nog andere beelden op. Het hoogste wat design vermag, is tenslotte het scheppen van een nieuwe wereld. De meest intelligente vorm van design beheerste een kleine vijf jaar geleden de debatten met als theologisch summum god als de Grote Designer. Sinds ook Andries Knevel zijn twijfels over de schepping heeft geuit, staat deze variant onder druk. Aan de legitimiteit van deze theologische variant – er móet achter de ingenieuze complexiteit van het bestaan wel een ontwerper zitten – valt wel wat af te dingen, maar toch deelt het een structureel kenmerk met zijn minder pretentieuze concurrenten: ieder design wil in zichzelf afgerond en daarmee een symbool van eenheid en perfectie zijn. Imperfectie is een teken van verval. Hoever je het idee van het gesamtkunstwerk kunt oprekken, toonde Karlheinz Stockhausen toen hij de aanslag op de WTC-torens in 2001 als het grootste gesamtkunstwerk aller tijden typeerde: overlevingskunst en geopolitiek schuiven daar catastrofaal in elkaar. De wens van de maakbaarheid van de wereldsamenleving voltooide zich in de radicale omkering van het creatieve gebaar: als creatieve vernietiging van de gegeven wereldorde, creatief omdat industrieel design – een lijnvliegtuig – als vernietigingswapen werd ingezet. De droom van moderne kunstenaars als Stockhausen wordt in deze fatale geste werkelijkheid. Daarna is de wereld fundamenteel veranderd. We kunnen daar politiek-correct misprijzend op neerkijken en er smalend om lachen. Maar kunnen we dat ook bij de seculiere tegenhanger van deze radicale jihadistische geste: de desastreuze alledaagsheid van de westerse consumptiemaatschappij. Inmiddels is nagenoeg de gehele wetenschappelijke wereld het erover eens dat de huidige klimaatverandering veroorzaakt wordt door een onkritische overconsumptie van natuurlijke hulpbronnen. We eten geen genadebrood maar duizendgranenbrood. Aan het begin van de industrialisering mag ooit sprake geweest zijn van primaire behoeften, toen grootschalige productie de nood van behoeftigen, daklozen en zieken moest lenigen, maar met het toenemen van dagelijks comfort en het intensiveren van transport, communicatie en vrije tijdsbesteding is de bevrediging van primaire behoeften overgegaan in de consumptie van design. Design is een basisbehoefte geworden. In de korte geschiedenis van het design – ongeveer 150 jaar – keren in de kritische zelfbepaling steeds dezelfde thema’s terug: de rol van het ambacht in design, de ambigue verhouding van design met de (avant-garde)kunst, en de sociale en ethische verantwoordelijkheid van de ontwerper. Dit laatste is wellicht “het meest typerende kenmerk van de Nederlandse ontwerpcultuur”. !% Deze debatten zijn paradigmatisch: ze geven de grote omslagen aan die design heeft doorlopen na de afschaffing van het gildesysteem in 1798. De kunstnijverheid, de ambachtsscholen (1871) en het teken- medit at ie woorden a ls daden onderwijs ontlenen hun kracht aan de kritische denkbeelden van John Ruskin en de grondlegger van de Engelse Arts & Crafts-beweging, William Morris. Daarna gaan ontwerpers op zoek naar een eigen plastische en flexibele vormentaal, een soort visuele 3D syntaxis. Deze zoektocht wordt aanvankelijk geschraagd door ambachtelijke waarden, maar zij accepteren schoorvoetend de industriële waarden. De tweede golf in het design zwelt aan in de jaren zestig van de twintigste eeuw. Door zich te verbinden aan de beeldtaal van de massamedia wordt design een verhaal. De semiotiek richt zich op de tekenwaarde van producten. Deze krijgen symbolische kapitaalkracht. Design hoeft dus niet bruikbaar te zijn om functioneel te zijn. Het kan als statusobject uitstekend van pas komen, hoe onwerkbaar ook. Bourdieu wijst er met zijn principe van de ‘distinction’ op hoe cultuurconsumenten zich binnen een groep van gelijkgestemden met culturele producten onderscheiden. Maar ze moeten wel gelijkgestemd zijn, anders kunnen ze die heel kleine kwaliteitsfluctuatie niet waarderen. In de tweede graad functioneel en technisch of technologisch ‘state of the art’ vormen producten cultureel kapitaal dat geïnvesteerd wordt in een unieke levensstijl. Kortom, grammatica en syntaxis – het vormenspel – worden aangevuld met een semantiek, met statusverhogende betekenis. De derde fase van het design dient zich in het midden van de jaren negentig aan. Door de digitale revolutie wordt interactiviteit als wisselwerking tussen ontwerpers en gebruikers een issue. Technologisch maken pc en Mac dit mogelijk. Ideologisch is het de vraag naar meer democratie en transparantie die dit proces versterkt. Ontwerpers komen tegemoet aan de behoefte van gebruikers om zelf creatief te worden. Deze pragmatische programmering faciliteert sociale interacties. Terwijl beeldend kunstenaars steeds meer interdisciplinair gaan werken, worden ontwerpers paradoxaal genoeg in hun bemiddelende rol steeds autonomer. Creativiteit verplaatst zich van het innerlijk van de designer naar de ruimte tussen disciplines en tussen producent en consument. Niet in, maar tussen. In debatten over het ‘einde van de kunst’ vallen termen als cross-over, interdisciplinariteit, multimedia en interactiviteit. Maar ook conceptualiteit en reflexiviteit nestelen zich in dit debat. In een eeuw tijd heeft er een verschuiving plaatsgevonden van vorm via content naar context, van syntaxis via semantiek naar pragmatiek. Van: hoe ziet het eruit, via: wat betekent het voor mij, naar: hoe werkt het tussen ons? 370 - 371 De convergentie van deze drie structurele tendensen versnelt in het huidige tijdsgewricht een nieuwe paradigma-shift of discours-omslag in het design. Niet alleen het denken over design, ook de designpraktijk en de maatschappelijke rol veranderen. De verschillende disciplines binnen het enorme scala van activiteiten die de ontwerpcultuur rijk is, bewegen zich naar een meer integraal vlak. Een bestandsopname van deze diversiteit aan verschuivingen volstaat om een beeld te schetsen van deze nieuwe omslag. Ik typeer dat wat zich daarin nog diffuus aandient als: relationeel ontwerpen. Daarin wordt gebroken met de monomane, hyperindividualistische ideologie die binnen het speculatieve ADHD-kapitalisme ieder gadget als een egodocument en hebbedingetje lanceert en, zoals ‘ADHD’ al aangeeft, lijdt aan een gebrek aan aandacht: Attention Deficit Hyperactivity Disorder. Dase in en ont werp – Ons alledaagse leven is volledig gedesigned. Deze constatering is voor designers even flatteus als problematisch. Flatteus omdat het het doorslaande succes van design aangeeft. Problematisch omdat de innovatieve rol van designers lijkt te zijn uitgespeeld. Zij verdwijnen als mediator in de vernetwerkte samenleving. Als iedereen een designer is en ons Dasein een en al design is geworden, is de designer overal en nergens. He t mense li jke l even a ls geworpen ont werp – De filosoof Peter Sloterdijk is rector van de Staatliche Hochschule für Gestaltung (Design) in Karlsruhe. Het leven van individuen noemt Sloterdijk in navolging van Martin Heidegger Dasein: er-zijn. Hij laat zien hoe dit transformeert tot in-de-media-zijn. Dasein is dus nooit een afgesloten capsule – een cogito – maar een gesitueerd bestaan. Authentiek Dasein is een niet aflatende poging om aan het geworpen zijn op aarde een beslissende wending te geven door samen met anderen tot het ontwerpen van een vorm van samenleven over te gaan. Ontwerpen betekent dan zoveel als beslissingen nemen over de vorm om je te bevrijden van de willekeur van het leven. Dit kan – vrij naar Nietzsche – worden voorgesteld als de worp van de dobbelstenen op de tafel van de goden. We moeten ons leven ont-werpen. De etymologie wijst op het ordenen van de chaos: ont-werpen. In de Engelse uitdrukking ‘design’ klinkt ook schetsen en uittekenen door. Geworpen-ontwerp, ziedaar de menselijk conditie. In zijn recente trilogie Sphär en presenteert Sloterdijk design als de crux van een andere kijk op en omgang met onze wereld. Hij schroomt niet om het Nietzscheaans een herwaardering aller waarden te noemen. Niet langer geldt het principe van de recyclede schaarste, maar het principe van de overvloed is uitgangspunt van denken en doen. Het moderne begrip schaarste is in de loop van de afgelopen twee eeuwen binnenstebuiten gekeerd. Net als vrijheid en autonomie. Ooit was vrijheid onafhankelijke zelfbepaling maar inmiddels claimt vrijheid “het recht op onbegrensde mobiliteit en op feestelijke verspilling van energie”. !& Media zijn daarbij onmisbaar. We zijn er afhankelijk van. De westerse mens leeft in een wereld van het ‘teveel’. Shoppen en consumeren is een biopolitieke burgerplicht, waartoe burgers in tijden van nood – terreuraanslagen, kredietcrisis – worden opgeroepen. De boodschap is: doe boodschappen! Of zoals McLuhan het in 1964 stelde: ‘the medium is the message’. In het alledaagse leven wordt de keuze om iets aan te schaffen meer geleid door angst en de behoefte aan identiteit dan door interesse en saamhorigheid. Ieder Dasein wordt gestileerd in de consumptie van design. Zonder design is Dasein zinloos. Par adox van de modernit e it: scha arst e in over v loed – Shoppen werkt verslavend. ‘Craving’ – hunkering – is een kernbegrip in de verslavingszorg. Craving wordt in het ADHD-kapitalisme systematisch in stand gehouden door schaarste in overvloed te produceren. Verzonken in ons comfort zien we dit doorgaans niet. Misschien is er dan reëel geen sprake van tekort, we voelen onszelf in ieder geval tekort gedaan als we niet het nieuwste van het nieuwste kunnen aanschaffen. De houdbaarheid van producten wordt steeds korter. Hoe inzicht te krijgen in deze overvloedige schaarste? Deyan Sudjic, directeur van het Museum of Design in Londen, beklaagt zich over de rotzooi waarmee we op de globe zijn opgescheept. Na zijn eerdere kritische studie over de imperiale aandriften van architecten die hun werk als een gesamtkunstwerk opvatten, beschrijft hij onze huidige consumptiedrift zeer plastisch in The languag e o f things : “Zoals ganzen graan door hun strot krijgen gewrongen tot hun lever explodeert om zo foie gras te maken, zo zijn wij een generatie die voorbestemd is te consumeren.Ganzen raken nog in paniek als ze de man met de metalen trechter zien naderen die het eten hun strot in zal rammen, maar wij vechten voor ons plekje aan de trog die ons voorziet van een oneindige vloedgolf van objecten die onze wereld uitmaken.” !' Aldus Sudjic. Vreemd genoeg wordt dit hyperconsumentisme ingegeven door de idee van schaarste. medit at ie woorden a ls daden Het begrip ‘schaarste’ komt in de 16de eeuw tegelijk op met het gelijkheidsideaal. Plotseling is de ander iemand die jij ook zou kunnen zijn en heeft hij iets dat jij ook zou kunnen hebben. Je kunt van een dubbeltje een kwartje worden. Het raakt daarmee de kern van ons democratisch besef. De toekomst staat ineens in het licht van die mogelijkheid, die dubbelzinnig als recht en als gebrek wordt ervaren. In het hyperconsumentisme positioneert productdesign zich precies op het snijpunt van overvloed en schaarste. Deze discipline leeft praktisch van de overvloed (serieproductie), maar parasiteert ideologisch op de schaarste (uniciteit). Dit reflexieve besef in de overvloed kan volgens Sloterdijk slechts op esthetische wijze worden bereikt. Als we ons als toeschouwers in een groot openluchtmuseum zonder uitgang wanen, komt onze leefsfeer als vanzelf in beeld. Reflectie vergt een esthetische distantie en die heeft de moderne kunst ons geschonken. De vormgeving van producten, huizen, openbare ruimte, steden en uiteindelijk van heel Nederland intensiveert deze esthetische sensibiliteit. Lees Aaron Betsky. Ook al vervluchtigt dit besef snel in de consumptie van louter comfort, toch zijn reflectiviteit en verwenning voor Sloterdijk onlosmakelijk met elkaar verbonden. Design a ls verst andhouding – De globale leefsfeer is een dynamische superinstallatie waarin we als bezoekers én toeschouwers rondlopen, als acteurs én regisseurs ons leven ensceneren. De globe als sfeer, meent Sloterdijk, is een superbroeikas, net als het Kristalpaleis van de wereldtentoonstelling in Londen van 1851. Joseph Beuys’ sociale sculptuur mag dan gedateerd zijn en het moderne project van het gesamtkunstwerk door totalitaire experimenten in diskrediet gebracht, Sloterdijk positioneert zijn Superinstallatie wel degelijk in het verlengde van deze artistieke praktijken. Wijk, stad, wereld, al deze schalen van openbaarheid en publiciteit vormen tezamen een gelaagde galerie zonder uitgang. De ruimten ertussen zijn geen vacuüm: ze pulseren van gedesignde interacties en transacties. 372 - 373 Maar wie is er verantwoordelijk voor dit complexe Intelligente Design? “In feite is verantwoordelijkheid”, stelt Sloterdijk, “… niet zozeer een moreel als wel een ontologisch of, meer nog, een relatietechnisch begrip”. !( Ontologisch, dat wil zeggen, eigen aan de dingen zoals ze zijn. Dat er-zijn, dit wezen of Dasein is dus relatietechnisch. We zijn snel geneigd ‘relatietechnisch’ therapeutisch op te vatten. Ik zie het zelf meer als een psycho-technologische kwaliteit. De meest prangende verantwoordelijkheden liggen namelijk bij onze technologieën. Deze verantwoorden in hun vanzelfsprekendheid onze relaties. Wij verantwoorden ons via de media die ons omringen en verbinden: van mobieltje tot automobiel. Hoe reflexief is deze verhouding? Zo’n inzicht overstijgt een simplistische, louter instrumentele opvatting van media. Media zijn allang geen dingen meer die wij helemaal onder controle hebben omdat we ze zelf hebben gemaakt. Media scheppen hun eigen werelden en wij leren daar in leven. Ze worden van vorm/functie tot content/message. De tv is van een informatiemedium, via een genotsmiddel, een bestaansmiddel geworden. Het mobieltje is niet louter communicatie- en informatiemedium, het is een bestaansmiddel. Inderdaad, ‘the medium is the message’. Maar de media zijn niet de verpakking of louter format. De media zijn in al hun vanzelfsprekendheid een discours. De mediasamenleving is ons milieu, onze handelingsruimte. Waarin Dasein design wordt zonder dat we dat beseffen. De gedachte dat er nog een buiten is, komt niet eens meer op, omdat erbuiten zoveel betekent als: niet ingelogd, niet gelinkt, niet online. Kortom, psycho-technologisch eenzaam of existentieel onthecht. Re la t ione l e f ilosof i e: van r adica l e midde lma t ighe id na ar int eresse – Ik noem deze niet-reflectieve inbedding: radicale middelmatigheid. " Evenals verantwoordelijkheid vat ik deze radicale middelmatigheid psycho-technologisch op. Het is geen antiburgerlijke verwensing aan het adres van esthetisch-politiek zwakbegaafden. Radicale middelmatigheid schetst hoe ons dagelijks leven door het hectische ritme, door de excessieve maat van media en middelen, door een letterlijke middel-maat wordt bepaald. Ons milieu is mediaal transparant. De media zijn vanzelfsprekend, de message is vaak nietszeggend. Deze middelmatigheid is radicaal omdat de media – earphone, handsfree in de auto met GPS en TomTom – zó in elkaar grijpen dat we daarmee in de wereld zijn geworteld – radix betekent ‘wortel’. Kortom, wie kan zijn auto, pc, mobiel of TomTom (nog) missen? Met de variant ‘het medium als massage’ wijst McLuhan vooruit op de door Bill Gates gepropageerde frictieloosheid van het bestaan. We worden uiterst comfortabel het systeem in gemasseerd. Juist door dit vanzelfsprekende comfort voelt radicale middelmatigheid aan als een tweede natuur, als een maatpak. Zo zijn media als bestaansmiddelen uiteindelijk basisbehoeften geworden. Door het systematisch scheppen van nieuwe behoeften wordt vervolgens schaarste gereproduceerd. Zo ontstaat in een wereld van overvloed het afgeknepen zelfbeeld van gebrekkige wezens die met de beperkte middelen die hen ten dienste staan eindige voorraden zo efficiënt mogelijk moeten verdelen. Van rechtvaardige verdeling kan geen sprake zijn. Gefrustreerd in het opeisen van vanzelfsprekende rechten viert het slachtofferschap in een cultuur van gebrek als claimcultuur hoogtij. Van samen leven is geen sprake. We overleven of leven er op los. Zodra we zicht krijgen op onze radicale middelmatigheid worden we de overvloed gewaar waarmee wij ons omringen. Er is sprake van een exponentiële toename van relaties. Media situeren ons ten opzichte van elkaar en vormen zo een dynamisch middenveld, een creatief tussen. Creatief want eenmaal aangeschaft, genereert een medium steeds meer gebruikswaarden. En die moeten allemaal geëxploreerd worden. Het zelfreflectieve bewustzijn van dit tussen-zijn is de binnenkant, de voering van een routineuze, ongereflecteerde radicale middelmatigheid: tussen-zijn als inter-esse. Deze filosofie van de relatie, deze relationele filosofie, ondermijnt de ideologie van het hyperindividualisme en het identiteitsdenken. Het autonome individu is namelijk, net als de schaarste, een ideologisch construct. De filosofen Gilles Deleuze en Michel Foucault ontmantelen dit minutieus. Zij laten zien hoe een individu altijd eerst een ‘wij’ of een veelvoud is en dan pas een ‘ik’. We zijn eerst altijd een ‘dividu’ – een medegedeelde, denk nog even met wat weemoed aan ‘dividend’ als winstdeling – en dan pas een ‘individu’ – een ongedeelde: iemand die niet meedeelt. Een individueel lichaam is een gevlochten weefsel, waarvan onze dagelijkse routine de schering en onze media de inslag vormen. Een individu is als textuur een geassembleerde verlangensmachine, die door een net van betekenissen – een discours – samenhang krijgt. Zo worden lichamen van de wieg tot het graf, van zuigelingenzorg tot verzorgingstehuis gedisciplineerd. Het gevoelsleven van individuen wordt op maat gesneden, afgemeten. Disciplinering, stelt Foucault, gebeurt tot de helft van de twintigste eeuw grotendeels in het gezin, op school en de werkvloer onder toezicht van kerk en staat. Lichamelijke excessiviteit wordt omgezet in zelfdisciplinering, afgefakkeld in grootschalige evene- medit at ie woorden a ls daden menten of geresocialiseerd in klinieken en gevangenissen. Stedenbouw en architectuur zijn voor deze disciplinering cruciaal. Architecten ontwerpen geen door steen of beton ommuurde volumes: ze produceren relationele netwerken en construeren collectief bewustzijn. Met de introductie van de consumptiedwang en het opblazen van de traditionele bastions van gezag en autoriteit in de jaren zestig wordt de normalisering overgenomen door de markt. Ook de jeugd wordt vermarkt. Het exces en de overvloed, het teveel, wordt als marktdenken geëxternaliseerd. De schaarste vestigt zich als een gemankeerde lifestyle en wordt geïnternaliseerd als een altijd tekortschietend verlangen. Zo verschuift de disciplinering geleidelijk van private ruimten – de ziel, ons thuis – naar openbare ruimten en het publieke domein. Excessen worden gereguleerd door de markt. Surveillance verloopt nu ook via de media: van camera’s tot mobieltjes. Er zijn geen spionnen meer nodig als subjecten – de mobiele beller – door bel- en mailgedrag hun eigen informanten zijn. ‘Nodal policing’ heet dat in politiejargon. Ons verlangen wordt ook op zo’n uiterst diffuse, affectieve wijze gestuurd. ‘The hidden persuaders’ noemt Vance Packard ze in de jaren vijftig. Affectiviteit – liefde en haat, genot en pijn, hoop en angst, om er maar een paar te noemen – is voor een aankoop vaak doorslaggevender dan rationaliteit. We worden door iets beroerd of worden er beroerd van. De daarmee gepaard gaande emoties zijn cruciaal voor onze keuzen. In Em o t i ona l d e s ign (2004) stelt de cognitieve wetenschapper Don Norman dat designproducten op drie manieren op ons inwerken: we reageren vanuit diepgewortelde affecten (visceral), met het oog op gedragscomfort (behavioral) en reflectief. Deze indeling stemt overeen met onze hersendelen: hersenstam, limbisch systeem en neocortex. De eerste bevat het ‘feel good’-aspect, de tweede waardeert efficiënt gebruik en in de reflectie wordt design statusbepalend. Norman concludeert: “We zijn allemaal designers.” " Design is ook volgens hem per definitie relationeel. Individuen zijn knooppunten in een netwerk. Wij worden met elkaar verbonden door media die, zodra ze ons milieu vormen, de tussenruimte verdelen waarin wij ten opzichte van elkaar staan. De vormgeving van dit ‘inter’ staat niet alleen bij Sloterdijk en de eerder genoemde Franse denkers centraal, het is als ‘interesse’ ook de crux van het werk van Hannah Arendt. In een recent boek van een van haar toenmalige studenten – de socioloog Richard Sennett – krijgt deze interesse zijn beslag in een voor designers uiterst relevante waarde: vakmanschap. 374 - 375 Avant-gardekunst: gesamt kunst wer k en int ermedi a li t e i t – Maar is er in de eerste golf van het design, als ontwerpers vanuit een voormoderne ambachtelijkheid hun creatieve en nuttige arbeid spiegelen in avant-gardepraktijken, dan geen sprake van dit tussen, van relationaliteit? De nadruk op de autonomie van de kunstenaar laat daar weinig ruimte voor. De artistieke levensstijl van miskende genieën die in getormenteerde eenzaamheid als vrije kunstenaars scheppen is één groot gesamtkunstwerk. In de vroegtwintigste-eeuwse setting vinden we daar geslaagde pogingen van: Kurt Schwitters met zijn Merzbau, het kunstleven van Marcel Duchamp en Dalí en na de Tweede Wereldoorlog: Beuys en Warhol. In een meer hedendaagse setting herkennen we dit streven bij Jeff Koons, Damien Hirst, Peter Greenaway en Rem Koolhaas, maar ik durf te wedden dat veel creatievelingen zich in dit streven herkennen. Design schurkt als vormexperiment tegen de avant-garde aan, het leven is uiteindelijk de scope van iedere designer. Gesamt kunst wer k en int ermedia lit e it – Het gesamtkunstwerk als bestaansesthetica kent ook politiek- e c ono mis che varianten: leefstijl en huisstijl. Maar ook politiek- e s the t is che varianten: Arts & Crafts, Wiener Werkstätte, Bauhaus en de gemeenschapskunst van Berlage. Hierin werkt dit streven door als ‘Hang zum Gesamtkunstwerk’, zoals Harald Szeemann de onweerstaanbare behoefte typeert om alles vanuit één perspectief consistent politiek-esthetisch betekenis te geven. In vooroorlogse bladen als Wend ing en en De St ij l ontvouwt zich dit politiek-esthetische discours. De leidende gedachte is: “een goede vorm voor een betere wereld.” "! Politiek en esthetiek komen samen in een diepgewortelde intuïtie: fraai vormgegeven voorwerpen en omgeving appelleren aan het goede in de mens. Neurofysiologisch klinisch onderzoek toont inderdaad aan dat mensen zich in een plezierige omgeving opener en creatiever gedragen. Maar de realiteit is robuuster. Architecten als Berlage in Amsterdam en Oud in Rotterdam proberen kunst en leven via architectuur dichter bij elkaar te brengen. Ze hopen zo de zelfreflectie en het culturele bewustzijn van burger-arbeiders op te krikken. Van Doesburg schilderde in de woonblokken in de Rotterdamse volksbuurt Spangen strakke ornamentele patronen in huiskamers, terwijl Oud de ramen hoog liet inzetten in de hoop dat de bewoners meer naar binnen dan naar buiten gericht zouden zijn. Echter, het eerste wat bewoners deden was podiums onder het raam bouwen, zodat ze uit het raam hangend konden communiceren, en de ornamenten overschilderen of behangen. Hen dreef blijkbaar een ander gesamtstreven. Gesprekspartners in het gesamtdiscours zijn naast architecten en kunstenaars ook ambachtelijke vormgevers. Pas na 1925 melden zich industriëlen en technici. In de tweede helft van de 20 e eeuw worden pas de consumenten aan de gesprekstafel genodigd. Maar ondanks de dan doorwerkende interdisciplinariteit en interactiviteit staat in deze ontwerpprocessen het creatieve individu – met de architect als absolute heerser – nog pontificaal in het centrum. Als we echter in onze terugblik naar eerdere paradigma’s de aandacht verschuiven van creatieve individuen naar samenwerkende disciplines blijkt het primaat van de relationaliteit ook daar door te werken. Voor dit inzicht is een mislukt gesamtkunstwerk hoogst instructief: het interdisciplinaire experiment is duurzamer dan het totalitaire project. Mislukte gesamtkunstwerken zijn inventieve interdisciplinaire en multimediale experimenten. In het mislukken van het gesamtkunstwerk komt de bindende kracht – het relationele, tussen of ‘inter’ – vrij. De samenwerking van disciplines – interdisciplinariteit –, de wederzijdse enting van artistieke en technologische media – multimedia – en de poging om product en ‘prosumer’ wederzijds te stileren – interactiviteit – levert in de jaren negentig een internationaal kunsttheoretisch discours op over de rol van het ‘tussen’. Onder de noemer ‘intermedialiteit’ wordt onderzocht hoe maatgevend interdisciplinariteit, multimedia en interactiviteit voor de avant-garde zijn geweest. Om de beeld- en gedragsbepalende invloed van media en middelen te doorgronden worden nieuwe concepten gelanceerd als mediale reflectiviteit en mediale sensibiliteit. "" Einde van de kunst, e inde v an design? – Toch blijft de flirt van designers met avant-garde kunst problematisch. Andersom lijkt het soepeler te verlopen. Joep van Lieshout – of beter: het collectief Atelier Van Lieshout – voegt functionaliteit aan kunstobjecten toe. Dit voelt minder onwennig dan het wegnemen van functionaliteit bij designproducten. Tenzij dit weer zo radicaal gebeurt als bij Studio Job die sier als exclusieve functie en zelfexpressie als hoogste doel stelt. Job Smeets en Nynke Tynagel willen slechts curator zijn van hun eigen gedachten. medit at ie woorden a ls daden Het statuut van pronkstukken die door Hella Jongerius en Jurgen Bey voor Koninklijke Tichelaar zijn gemaakt is minder eenduidig. Inzet is vakmanschap met lokale materialen en productiemethoden. In Tichelaars overwegingen klinkt Berlages kritiek op de Haagse firma Arts and Crafts door. We schrijven 1902. In zijn meubelontwerpen voor de firma ’t Binnenhuis wilde Berlage alleen inheems Hollands eikenhout verwerken. Berlage eiste overigens ook dat de verbindingen in het houtwerk zichtbaar moesten blijven. Deze vormexperimentele en mediaal-reflectieve geste is wellicht ook een vingerwijzing voor het politieke belang dat hij toen nog hechtte aan transparante relaties. Staan de peperdure pronkstukken van Jongerius en Bey nu in de traditie van kunstenaars als Duchamp en Koons of in die van Berlage, Rietveld en Bauhaus? Wanneer zij op de kunsttraditie mikken hebben ze een probleem. Want na post-, neo- en retroavant-garde is de moderne kunst kortgeleden aan zijn eind gekomen. De ooit door Arthur Danto doorgeëxerceerde uitdrukking ‘het einde van de kunst’ betekent overigens niet veel meer dan dat het moderne discours rond de kunst is leeggelopen. Maar dat betekent toch weer meer dan het verhangen van de bordjes of er een ander papiertje omheen doen. Het zegt iets over de legitimatie van de kunst in onze samenleving. Wat voor rol speelt ze nog nu alles geësthetiseerd is? Laat ik dat aan de hand van de laatste werken van Damien Hirst verduidelijken. The g o ld en c a lf , een werk uit 2008, werd direct naar Sotheby’s doorgesluisd en voor een kleine twaalf miljoen aan een particulier investeerder verkocht. Fo r the l ove o f g o d – een platina afgietsel van een menselijke schedel bezet met 8601 diamanten – volgde hetzelfde traject. Daarmee onttrekt Hirst zijn werk aan het publieke debat en vindt er, ondanks de 63 miljoen die er naar eigen zeggen voor geboden is, geen artistieke waardevermeerdering plaats. De uniciteit van het werk is absoluut, want niet langer te bekritiseren. Het werk circuleert in een kortgesloten circuit: van studio via veilinghuis naar bankkluis. Kunst, kitsch en commercie schurken gnuivend tegen elkaar aan. Als hedendaagse designers zich aan deze kortgesloten uniciteit spiegelen om hun artistieke waarde te vergroten, vissen ze helaas achter het net(werk). Design mag hoogstens kunst zijn, omdat hedendaagse kunst design is geworden. Er is echter nog een andere optie. Het oordeel van de toeschouwers die toestroomden toen Hirsts werk bij hoge uitzondering werd prijsgegeven aan de semi-openbaarheid van het museum luidde: knap vakmanschap, maar is dit kunst? Precies dat waar Tichelaars design prat op gaat – vakmanschap – blijkt nu in de kunst herkend te worden: als nutteloos vakwerk steekt het de pronkstukken naar de kroon. Maar is met het einde van de kunst dan ook het einde van het design ingeluid? Of is dit vakmanschap niet precies het criterium dat beide door hun inbedding in het leven verbindt? 376 - 377 Japan: imperf ect i e, vakmanschap en l evenskunst – Ik probeer een andere invalshoek. Hirsts schedel is perfect. Dit is een ambigu statement. Perfectie vernietigt de tijd omdat het verval eruit is weggeretoucheerd. Perfectie evoceert onveranderlijkheid, eeuwigheid, onsterfelijkheid. Toch motiveert Hirst zijn werk – als was het een 17de-eeuws vanitasschilderij – met een beroep op imperfectie: het zou toeschouwers moeten herinneren aan de vergankelijkheid van het bestaan. Deze imperfectie komt naar mijn mening echter indringender naar voren in Hirsts doorsnee koeien en schapen. Maar imperfectie is in de cosmetische ideologie die het Westen beheerst nu eenmaal een ontoelaatbare gedachte. Iets dat gerimpeld, gebutst, gescheurd of besmeurd is, wordt meedogenloos bij het oud vuil gezet om ingeruild te worden voor een nieuw exemplaar of nog beter: voor de allernieuwste versie. De houdbaarheidsdatum van producten wordt steeds korter, de afvalbergen steeds hoger. Dit heeft ongetwijfeld iets met onze verstandverhouding tot onze dood, tot onze sterfelijkheid te maken. De gouden exemplaren van Philippe Starcks fameuze citroenpers Juicy Salif – Hyundai autoreclame – zijn ook perfect. Je kunt ze niet gebruiken omdat anders de goudlaag door het citroenzuur wordt aangetast. Starck tilt, geheel in overeenstemming met het tweede designparadigma, de functie van zijn product naar een ander vlak: “Mijn pers is niet bedoeld om citroenen uit te persen; hij is bedoeld om tot gesprekken aan te zetten.” "# Als discoursaanjager blijft de pers functioneel. Imperf ect i e: wabi-sabi – Er zijn culturen waarin vormgeving en imperfectie elkaar beter verdragen. In Japan verhoudt design zich niet tot de avant-garde maar tot het leven als kunst, tot levenskunsten. Op een druilerige zondagnamiddag met egoloze aandacht een kop thee voor je gasten inschenken, is niet het eerste waar we dan aan denken. Toch geeft dit wel aan waar het in design om gaat: om gefocuste aandacht voor kwalitatieve relaties. Iedere product heeft een performance, elk gebruiksvoorwerp kent zijn ritueel. Zelfs bij Bourdieus ‘distinction’ is het opsmukken van de leefstijl relationeel gemotiveerd. In de concepten en ontwerpen van sommige Nederlandse designers wordt soms bewust met imperfectie gewerkt: de uit sloophout samengestelde meubels van Piet Hein Eek, de verbrande meubelen van Maarten Baas die bewust imperfectie creëert of de verrotte kledingstukken van de Belgische modeontwerper Martin Margiela. Misschien roepen deze ontwerpen dat op wat in de traditionele Japanse esthetica ‘wabi-sabi’ heet. ‘Wabi’ drukt een sensibiliteit uit voor materialen die door de tijd zijn aangetast, voor doorwerkte slijtage, en ‘sabi’ evoceert een lichte droefheid en melancholie. Uit de vakmatige, ambachtelijke omgang met simpele materialen spreekt meer ‘handicraft’ dan manipulatie. Japanse kunst maakt de spanning voelbaar tussen het tijdelijke en het eeuwige, tussen schijn en zijn, tussen leven en dood. De vergankelijkheid van schoonheid roept een nostalgische mijmering op over de kortstondigheid van het bestaan. In Japan schuiven esthetiek en spiritualiteit in elkaar. Het gaat om onthechting in hechting. Het gaat dus niet om grandeur, grootsheid, maar om ‘utsukushisa’, schoonheid. Sublimiteit in de westerse romantische zin van het woord is ver te zoeken. Dat ondervond stardesigner Phillippe Starck. Steen des aanstoots voor veel Japanners is het arty object dat hij op het dak van het hoofdkwartier van Asahi-bier in Tokyo liet plaatsen: ‘de gouden vlam’. In dit drie ton wegende, goud ogende object dat op een op z’n kant geplaatste gouden druppel lijkt, herkent de westerse designfreak onmiddellijk het Starck-icoon. Maar voor de doorsnee Japanner is het gewoon het ‘shit’-gebouw, omdat het ding hen doet denken aan drollen uit mangastrips. Vakmanschap en l evenskunst: ma a t en propor t iona li t e i t – Wie is er verantwoordelijk voor dit design? Een op controverse gefocuste designer als Starck laat zich niet door zijn publiek ter verantwoording roepen. Maar kan een medium zijn maker ter verantwoording roepen? Respecteert de schilder zijn verf? Verantwoordelijkheid lijkt mij een kenmerk van vakmanschap. In de Japanse esthetiek en receptie spelen autonomie en uniciteit geen rol, maar draait het inderdaad om skills en sensibiliteit. Toewijding aan de vorm – ‘kata’ in het Japans, welbekend bij de judoka onder medit at ie woorden a ls daden u – gaat samen met een juiste inschatting van de schaal waarop het product relaties sticht. Leven en design verhouden zich als natuur tot kunst. Maar natuur toont zich voor Japanners juist in de cultivering. Natuurlijkheid wordt geassocieerd met vakkundig afgemeten proportionaliteit. Een bonsaiboompje is natuurlijker dan een ‘wilde’ boom. Er bestaat geen romantisch idee van een voorgegeven natuurlijke orde, een paradijs. Leven is stilering. Een levensstijl wordt door vakmatige stilering levenskunst. Een individueel leven is deel van een groter geheel. Een product verbindt naar alle kanten. Bij een product staat niet de expressie van individuele autonomie voorop, maar de harmonie van de groep. Vinden we dit terug bij hedendaagse topdesigners? Tegen deze achtergrond krijgt het concept Sup er No rma l. Sens a t i ons o f the o r d inary dat door Naoto Fukasawa en Jasper Morrison is geïntroduceerd, een diepere betekenis. "$ Net als Sudjic zijn beide ontwerpers verontrust over de hoeveelheid rotzooi die wordt geproduceerd. Zij selecteerden 210 reeds bestaande designarchetypen en kwalificeerden die als Super Normal. Intuïtief voelen deze producten als ‘sensations of the Ordinary’ zeer natuurlijk aan. Ze leggen de schoonheid in de normaliteit bloot. “Schoonheid kan naar vorm of verschijning verwijzen, maar in dit geval denken we in termen van schoonheid met betrekking tot de relaties tussen mensen, de omgeving en de omstandigheden”. "% Re l a t i egeschenk: ambiguït e it v an de gif t – Het Japanse vakmatige kwaliteitsbesef is de inspiratie voor spiritueel-esthetisch ontwerpen met een existentiële basis. In tegenstelling tot de Bourdieuiaanse distinctie bevestigen producten een fundamentele verbondenheid van alles wat hen omringt. Design is een relatiegeschenk en als gift kent het altijd een bijbehorende performance. Dat toont de in Japan nog springlevende traditie van het cadeaus inpakken en geven. Niet alleen je relatie, ook de ziel van het product – volgens het Shintoïsme – wordt virtuoos ingepakt. Maar de verpakking is niet the message. De boodschap der boodschappen is afstemming op de samenhang van het relationele veld, het netwerk, je milieu. Een cadeau vestigt of bevestigt een relatie. Japanners doen dit massaal in december en juli, respectievelijk met oudejaar en Allerzielen, het Bon odori-feest. Maar zo’n gift blijft ambigu: het is een geschenk en vergif. "& Het moet namelijk de juiste proporties, de juiste maat hebben. Het gebaar, de geste moet geïnteresseerd zijn: afgestemd op de onderlinge verhouding. Is de gift buitenproportioneel dan wordt de ontvanger met een plicht opgezadeld om iets soortgelijks terug te geven. En daarmee breng je het geheel uit balans. 378 - 379 Re l a t ione e l design en polit i ek – Oké, Japan is inderdaad een heel andere samenleving. In een poging de afvalberg met verpakkingsmaterialen te verkleinen, voert de overheid al enkele jaren campagne om de traditionele draagdoek – ‘mottainai furoshiki’ – waarin alles kan worden ingepakt, te herintroduceren. Hele dorpen proberen zich ecologisch te heroriënteren. Toch is Japan ondertussen doordesemd van westerse waarden. Omgekeerd begint het Westen inmiddels lichtelijk allergisch te worden voor de waardenloosheid van het hyperindividualisme. Wat heet tegenwoordig bijvoorbeeld corporate responsbility? De recent ontdekte excessen in de bancaire en verzekeringswereld hebben niets met verantwoordelijkheid te maken. In het zelfverzekerde leven draait alles om aansprakelijkheid. Ik wil niet zover gaan als de Republikeinse senator Charles Grassley die topmanagers van de verzekeraar AIG, waar miljoenen van de belastinggelden als bonussen aan deze falende CEO’s zijn uitgekeerd, aanraadt naar beproefd Japans gebruik óf heel diep te buigen óf harakiri te plegen. Maar aan een herwaardering aller waarden zijn we wel toe. Duurza amhe id: tussen onthecht ing en hecht ing – Daartoe dienen designers zich anders te verhouden tot het kernstuk van de moderniteit: vernieuwing. Hella Jongerius hekelt de vluchtigheid van hedendaags design: “De mensen hebben genoeg van vernieuwing en wachten op zinvolle objecten. Op dingen waaraan je gehecht raakt.” Op het snijpunt van onthechting en hechting dient duurzaamheid zich als emotionele waarde aan. Richard Hutten probeerde met zijn No Sign of Design-credo de functionele tussenruimte open te houden en maakt niet-ontwerpen tot ontwerphouding. De initiatiefnemers van Eternally Yours, waaronder Ed van Hinte, benadrukken het vermogen om te koesteren. Zij waarderen de veroudering van producten – zoals bepaalde typen camera’s of sieraden – en zetten dit in tegen verspilling en constante vervanging. Sudjic zet ook vraagtekens bij louter vernieuwing. Super Normal introduceert een interessante vorm van recycling. Zelfs Philippe Starck, die het naar eigen zeggen helemaal heeft gehad met egodesign, roept op tot transgenerationele verantwoordelijkheid. Hij opteert voor dienstbaar en duurzaam design dat het cynisme van het grote geld en het narcisme van de individuele uniciteit achter zich laat. Maar hoe verhouden Jongerius’ intergenerationele hechtingswens, Starcks transgenerationele verantwoordelijkheid en Super Normals intragenerationele herinvestering zich tot relationeel design? Wat bedoelt Sudjic met de eindconclusie van zijn boek: “We leven in een tijd waarin de relatie met onze bezittingen een radicale transformatie ondergaat”? "' Indirect suggereert hij de recycling van materialen zoals in het werk van Ron Arad. Kunst blijft Sudjics referentiekader. Het is echter de vraag of het bij relationeel design nog om objecten gaat. En inderdaad, het derde designparadigma verschuift de aandacht in toenemende mate naar processen. Designers stellen hun creativiteit in dienst van eindgebruikers door open te programmeren. Het accent verschuift van semantiek naar pragmatiek. Re la t ione l e esthe t i ek, re la t ione l e archit ectuur, re la t ione e l design – Elders in de kunstwereld zien we in de jaren negentig soortgelijke ontwikkelingen. Nicolas Bourriaud introduceert het concept ‘relationele esthetiek’ als basis voor het mede door hem geïnitieerde Palais de Tokyo in Parijs. Kunst wordt een interactieproces. Het is “een samenstel van artistieke praktijken waarvoor het theoretisch en praktisch uitgangspunt het geheel van menselijke relaties en hun sociale context is en niet de onafhankelijke en private ruimte.” "( Aldus Bourriaud. Kunstwerken zijn knooppunten van intermenselijke relaties die ze representeren, produceren of suggereren. Vouwt Bourriaud de museale ruimte uit tot een relationeel interactief netwerk, de Canadees-Mexicaanse kunstenaar Rafael Lozano-Hemmer intervenieert in de openbare ruimte met zijn dynamische installaties en noemt zijn werk ‘relational architecture’. Geeft design zich rekenschap van deze ‘relational turn’? In de architectuur en urban planning komt relational design steeds nadrukkelijker naar voren in de vorm van social design. Zelf ben ik betrokken bij de grootschalige renovatie van Rotterdam-Zuid met het integrale ontwikkelingsmodel ‘Rotterdam Vakmanstad/Skillcity’. # Inmiddels is er in elke grote stad wel een interdisciplinair samengestelde groep studenten bezig zich interactief en bottom-up te oriënteren. Maar de term duikt al in 1969 op. Eerst puur programmatisch in Relational Database Design. Daarin kan met tools als de ‘impact graph’ gevisualiseerd worden hoe ele- medit at ie woorden a ls daden menten binnen een systeem veranderen wanneer je één parameter aanpast. ‘Relationeel’ slaat hier nog uitsluitend op een ‘tabel’ die een set van relaties herbergt. Van interactiviteit met de eindgebruiker is nog geen sprake. Dat begint pas bij open-sourcedesign. Open-eind processen en generatieve systemen zoals Wikipedia, YouTube en Facebook hebben nog een webadres, maar een BitTorrent waarmee muziekbestanden worden uitgewisseld heeft geen webadres en geen eigenaar of beheerder van muziekbestanden. Het is een knooppunt met een verwijsfunctie. In het afgelopen decennium komen er steeds meer designdisciplines bij: metadesign, experience design, inclusive design, conditional design en zelfs slow design. In wezen, dat wil zeggen: in zijn meest basale zijnswijze, ontologisch – of met Sloterdijk: relatietechnisch – stileren deze designvarianten interesse. Dasein als design wordt hier mediaal reflectief. De onkritische radicale middelmatigheid wordt naarbuiten gevouwen, ontplooid, ontwikkeld. Daardoor verplaatst creativiteit zich van het innerlijk van de designer naar het medium waar creatieve eindgebruikers op inhaken. Met deze basaal-democratische geste komt creativiteit niet langer in, maar tussen individuen te liggen. Do-it-yourself design gaat nog een stap verder door productdesign te hacken en te transformeren. Hacking Ikea en Repairing bij Platform 21 maakt de consument van wegwerper tot ontwerper. Als micropolitiek statement resoneert het in de geopolitieke geste van de bestuurders van Sao Paolo toen deze in 2008 besloten om alle reclame uit de openbare ruimte te bannen. Ecopoli t i e k a ls geopolit i ek: HEW – 380 - 381 Zo wordt radicale middelmatigheid getransformeerd tot interesse. Het besef deel van een groter geheel te zijn is door de globalisering inmiddels exponentieel toegenomen, maar het viel mij in de jaren zestig toe na het lezen van Rachel Carsons Silent s pring (1962). Ik besefte dat de pesticiden die verderop over de akkers werden gesproeid in de kabeljauw zaten die op mijn bord lag en dus over tien minuten in mij zouden zitten. De Club van Rome zette computers in om in 1972 de grenzen aan onze groei aan te geven en na de oliecrisis in 1973 werd dit ecopolitieke inzicht geopolitiek toen in één klap duidelijk werd hoe grondstoffen, productielijnen, transport en consumptie samenhingen. Energiebesparing en hergebruik – consuminderen en recycling – is alleen zinvol als lineaire productielijnen naar cyclische productielijnen worden omgebogen. De onstuitbare groei van onze mobiliteit vraagt om een cyclische verstandshouding, ook in het design. Afval moet, zoals in de Cradle to Cradle-gedachte (C2C) van Braungart en McDonough, voedsel worden voor een nieuwe cyclus. Productdesign heeft dus een ecopolitieke en geopolitieke reikwijdte. Niet alleen door de consumptie en het afval maar ook door de productie: het gebruik van materialen en arbeidskracht. Kleinschalige productie verkort kwetsbare aanvoerlijnen en stimuleert lokaal vakmanschap. Voor het produceren van unieke pronkvazen voor Koninklijke Tichelaar doet ook Jongerius een beroep op lokaal vakmanschap. Haar vazen voor Ikea worden echter elders op de wereld geproduceerd. Consumentendruk heeft Ikea ertoe aangezet schone en rechtvaardige productielijnen te garanderen. Dit zijn geopolitieke implicaties van design in een geglobaliseerde wereld. De verhouding lokaal-globaal is binnen het design aan een herdefiniëring toe. Alastair Fuad-Luke en Ezio Manzini wijzen op het belang van creatieve gemeenschappen en kosmopolitisch lokalisme. In hun pogingen “design te revitaliseren” # propageren zij “een design met, voor en door de samenleving.” #! De netwerksamenleving is voor hen allereerst een multi-lokale samenleving waarin deze gemeenschappen knooppunten zijn. Maar hoe verhoudt dit relationele design zich tot de schaarste? Hoe doet Sloterdijks principe van de overvloed zich hier gelden? In het postfossiele tijdperk is er een overvloed aan informatie, energie en relaties. Zonnestralen en datastromen zijn bronnen van een alternatieve verspilling. De openheid die eigen is aan meervoudige relaties die als een netwerk creatieve energie naar ieder afzonderlijk lid doorsluist, ondergraaft de schaarste-ideologie. Met de overgang van schaarste naar overvloed wordt overleven samenleven. Onthechting en consuminderen is nobel, maar de meest adequate aanpak van onze milieuproblemen is het circulair in omloop brengen van ongebruikte energieën. Web 2.0 toont wat dit betekent. Kevin Kelly, een van de goeroes van de virtuele Newconomy, dacht nog in termen van Web 1.0 toen hij schaarste verwoordde als een gebrek aan aandacht: “De enige factor die schaars wordt in een wereld van overvloed is de menselijke aandacht.” #" De wederzijdse aandacht die Web 2.0 faciliteert, levert de digitale basis voor interesse. Aandacht en interesse worden pas ecopolitiek als ze over hun eigen bestaansgrond nadenken: wat maakt mijn frictieloze, radicale middelmatigheid mogelijk? Dasein wordt pas geopolitiek als gemonopoliseerde machtsverhoudingen geëxpliciteerd worden. Op de concrete uitwerking in een postfossiele tijd gaat Sloterdijk niet in. Maar met Manzini, Cradle to Cradle en Jeremy Rifkin komen we een stap verder. Rifkins visie, uiteengezet in zijn in 2003 gepubliceerde boek De wa t er s t o f e c ono mie lijkt eco- en geopolitiekproof. Waterstof is geen energiebron maar een opslagbuffer die ontstaat door het splitsen van het water- (H) en de zuurstofmolecuul (O 2) door elektrolyse. Bij de fusie van beide bestanddelen komt energie en schoon water vrij. De voor elektrolyse benodigde elektriciteit wordt niet conventioneel opgewekt – fossiel of uranium – maar duurzaam: zon, wind, water. Deze ecopolitieke inzet krijgt een geopolitieke kwaliteit door het streven naar gedecentraliseerde opwekking van Manzini’s creatieve gemeenschappen als “een uitgebalanceerde interactie tussen de lokale en globale dimensies enerzijds en een duurzame versterking van lokale (fysieke en socio-culturele) hulpbronnen anderzijds.” ## Cradle to Cradle biedt weliswaar een alternatief voor het grondstoffendilemma door herbruikbare polymeren te ontwerpen, maar ondanks de omslag van schaarste eco-efficiëntie – meer met minder – naar overvloedige eco-effectiviteit, #$ blijft C2C ‘corporate’: zij laten de grootschalige machtsmonopolies waar Rifkin een breekijzer in wil zetten, ongemoeid. Rifkin opteert voor aan elkaar gekoppelde netwerken à la Web 2.0 en pleit voor kleinschalige opwekking dicht bij de gebruikers: in wijken en bedrijven of andere units die hun eigen energie opwekken met een kleine ‘centrale’ ter grootte van een kratje bier. Ongebruikte energie wordt net als muziekbestanden via het Hydrogen Energy Web teruggeleverd. Volgens Rifkin kan zo’n net de energiebehoefte van de hele wereld bestrijken. De interesse voor zijn inzichten van de zijde van de leiders van Europese landen is veelbelovend. Het gaat dus om meer dan alleen cyclische productielijnen en duurzame energiedistributie. Rifkins geopolitieke insteek beoogt kleinschaligheid, korte, minder kwetsbare toevoerslijnen om naast creativiteit ook macht te delen. Dat de grote energiebedrijven niet staan te springen om te decentraliseren laat zich raden, tenminste zolang ze de distributie niet in eigen hand kunnen houden. Dat Shell al lang geleden in IJsland de productie van waterstof voortvarend ter hand heeft genomen, zal ook niemand verbazen. medit at ie woorden a ls daden Re l a t ione e l ont werpen: v an e en wegwerp- na ar e en ont werpcultuur – Ik kom tot een afronding. Global warming en extreem hyperconsumentisme zijn even hecht met elkaar verbonden als de meltdown van de WTC-torens op 9/11 en extremistisch fundamentalisme. Ecosfeer en technosfeer zijn niet meer van elkaar te onderscheiden. De lineaire lijn van de technologie – steeds sneller op weg naar een betere toekomst – moet teruggebogen worden in de cyclische processen van de ecosfeer. De toekomst – Morrison en Fukasawa gaven het al aan – buigt zich via het heden terug naar het verleden. C2C meent dat intergenerationele terreur omgezet moet worden in intergenerationele verantwoordelijkheid. Omdat de cirkel rond is, is er geen buiten. Alle wegen leiden uiteindelijk naar zichzelf. Victor Papanek, een van de pioniers van het geëngageerde ecodesign, typeerde het oprukkende consumentisme in het in 1972 gepubliceerde De s ign f o r the r e a l wo rld als ‘onze Kleenex cultuur’. #% De wegwerpcultuur heeft inmiddels astrale proporties aangenomen: rond de aarde scheert zoveel ‘nasaal’ zwerfafval dat er opruimacties nodig zijn om de toekomstige ruimtevaartprogramma’s zeker te stellen. Maar moet design de wereld redden? Het mag duidelijk zijn dat alleen al deze gedachte van een hoogmoed getuigt die slechts door de bancaire wereld kan worden geëvenaard. Eén discipline kan de wereld niet redden. Eén mens kan wel de kettingreactie veroorzaken waardoor de wereld in een finale geste wordt vernietigd. Op dat existentiële niveau is iedereen een designer, ook al blijft het gesamtkunstwerk onaf. Ieders leven is geworpen-ontwerp, hoe weinig intelligent ook. 382 - 383 Relationeel ontwerpen is meer een oproep dan een beschrijving. Het schrijft niets voor, maar appelleert aan een bewustzijn dat zijn samenhang ontleent aan een ander bewustzijn: esthetisch, ethisch en politiek. De politisering van het design – ecopolitieke en geopolitieke keuzes – komen voort uit een andere verstandhouding tot de ambiguïteit van onze technosfeer. Design is immers even tweeslachtig als de Japanse gift. Een product kan relaties stichten, maar kan je ook van de groep afsnijden. Teveel Hyves-vrienden kan ook een teken van digitale eenzaamheid zijn. Design verfraait je omgeving, maar vergroot ook de afvalberg. Games zijn relationeel een geschenk, maar als digitale dope puur vergif. Wanneer design ons denken en doen, onze creativiteit en keuzevrijheid van binnenuit oriënteert, wordt het een vorm van relationeel ontwerpen. Dan wordt Dasein als design reflectief en wordt onze radicale middelmatigheid interesse. Wat wordt design in de 21ste eeuw? Vanwege zijn doorslaande succes evenals de kunst aan het eind van zijn Latijn gekomen, staat design in de 21ste eeuw voor de opdracht zich als levend discours te ontvouwen. Relationeel design blijkt de opmaat naar een creatieve leefstijl met als hoekstenen ecopolitieke duurzaamheid en geopolitieke verantwoordelijkheid. Vakmanschap en het gevoel van proportionaliteit is daarbinnen cruciaal. Dat is echter geen oproep om terug te keren naar de 19de-eeuwse ambachtelijkheid, maar een herwaardering van erin besloten waarden als verantwoordelijkheid, eer en respect om de excessen van het hyperindividualisme en hyperconsumentisme te begrenzen. De kern van de Grote Afvalrace die overleven heet, is een geopolitieke wegwerpcultuur. De transformatie van deze wegwerpcultuur in een ecopolitieke ontwerpcultuur lijkt mij een voorwaarde voor wat dan met recht ‘samenleven’ genoemd kan worden. È><Q<CC@>#?ß6É (Lezing uitgesproken op de Kick off-bijeenkomst Week van het Ambacht 2009, 17 april 2009, Ho ofdbedrijfschap Ambachten, Cruise Terminal Rotterdam) Staat u mij toe met een kleine anecdote te beginnen. Mijn eerste ontmoeting met ambachtelijkheid had ik op 6 jarige leeftijd. Elk jaar kwam op mijn lagere school op het Noordereiland, hier aan de overkant van het water, een glasblazer langs. Hij blies uit het niets de meest fabelachtige figuren, sommige zelf in kleur. Die konden daarna worden gekocht. Handwerk en broodwinning waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. Die onbekende glasblazer heeft de verhouding tot het glas in mijn verdere leven doorslaggevend bepaald, ook al verschilt de invulling van deze precaire verhouding per levensfase. Misschien kan mijn keuze om mijn leven aan reflectie te wijden ook niet geheel los gezien worden van deze wonderlijke, vakkundige productie van hete lucht en gestolde transparantie. Micropoli t i e ke be t ekenis v an e en ambacht economi e – Waarom die plotse aandacht voor het ambacht, voor vakmanschap, in 2009? Vorig jaar viel er nog wat te herdenken. Toen was het nog precies 210 jaar geleden dat de gilden, als verenigingsvorm van ambachtslieden, van meesters en gezellen, werden afgeschaft. 1798. Het jaar waarin een oude wereld stierf en een nieuwe zich aandiende: Casanova blies zijn laatste levensadem uit en hier te lande legde met de Oranjegezinde Kaat Mossel de V.O.C. het loodje. Het was tevens het geboortejaar van Thorbecke, een van de grondleggers van de parlementaire democratie. Uit Londen wist een Gentenaar dat jaar de onderdelen van de Mule Jenny, de enkele decennia eerder uitgevonden spinmachine, te smokkelen met het personeel die deze nieuwe uitvinding wist te bedienen. Het afscheid van de gilden luidde de Industriële Revolutie in. Het ging daarbij overigens meer om de bestuurlijke invloed die die broederschappen uitoefenden dan om de ambachtelijke productie van gebruiksartikelen. Ambachtelijkheid en politiek. Niets lijkt sindsdien verder uit elkaar te liggen. Maar het heeft er veel van weg dat er op dit moment, via een enorme omweg van twee eeuwen, sprake is van een nieuwe politiek van de ambachtelijkheid, van een micropolitiek van het vakmanschap. Wat is dat: een Ambacht? De meest basale definitie in de Van Dale focust op handwerk en broodwinning. Het gaat om greep en geld, om vakmanschap en ondernemerschap. Mijn eerste associatie bij de combinatie van handwerk en broodwinning was: bakker. Maar het eerste beroep dat in het zojuist uitgekomen To t a a l overzicht Va kt o p p er s 2009 wordt vermeld, is niet bakker, maar banketbakker. We eten allang geen genadebrood meer, maar 1000 granenbrood. Iedere bakker is tegenwoordig eigenlijk al een banketbakker. Ambacht overstijgt louter behoeftebevrediging. Ambachtelijkheid is per definitie een cultureel verschijnsel. Levenshouding a ls culture e l k apit a a l – Dat lijkt mij een eerste micropolitiek, toegevoegde waarde van het ambacht in het huidige tijdsgewricht. We hebben het dan niet over de pittoreske ambachtelijkheid die we op braderieën tegenkomen. We spreken over een gecultiveerde mentaliteit. Aan het in de ambachtelijkheid verzonken vakmanschap ligt een levenshouding ten grondslag die verder gaat dan professionaliteit. Dit mentale weefsel is zorgvuldig gesponnen en bestaat uit ragfijne draden van concentratie, aandacht, voeling en visie. Concentratie op de materie, aandacht voor de relaties, voeling met kwaliteit en visie op de sociaal-culturele inbedding van het medit at ie woorden a ls daden ambacht in de samenleving. Vakmanschap staat voor interesse en focus. Wat ooit een ‘life time job’ was, is inmiddels een ‘state of being’, een levenshouding waarin met de vluchtige hectiek van alledag wordt gebroken. Want we leven – zoals u allen aan den lijve ondervindt – in post-zombiëske tijden: we overschrijden deadline na deadline en als we soms de tijd vinden om om ons heen te kijken vinden onszelf verdwaasd terug in het limbo dat zich tussen twee deadlines uitstrekt. He t product a ls re la t ione e l knooppunt – Vakmanschap pareert de moordende hectiek met aandacht en interesse. Vakmanschap biedt een focus en in het centrum van die focus duikt een uiterst precaire fenomeen op: kwaliteit. De aandacht daarvoor ‘goes with the trade’. Het mag duidelijk zijn, dat het niet in eerste instantie om het Grote Geld gaat. Broodwinning en ondernemerschap verdragen elkaar ook op andere manieren dan als louter speculatie. Het kwalitatieve hoogwaardige product staat centraal. Dat kan een ding of een dienst zijn, een schoen of een service. Maar wat het product ook mag zijn, het is altijd meer dan een fraai hebbedingetje. Door zijn kwalitatieve uitstraling raakt het mensen. Het beroert ze. Zo knoopt een product mensen aan elkaar. Als knooppunt van relaties smeedt het duurzame netwerken. Cultureel kapitaal versterkt zich als sociaal kapitaal. Erfstukken, sieraden, kunstwerken, daaraan is dit sociale en culturele kapitaal makkelijk af te lezen. Voor de ondernemende vakman of vakvrouw – met personeel of als zzp’er – bestaat dat relationele veld naast een vaktraditie ook uit leveranciers, de Bank, partners, klanten en hun gezin. Vakmensen investeren deze relaties in hun product en versterken met dit product tevens de netwerken van hun klanten. Ieder product is e en re la t i egeschenk – 384 - 385 Hoe is zo’n netwerk in het product verdisconteerd? In Japan is dat nog af te lezen aan de wijdverbreide traditie van kadootjes geven – oudejaar en hoogzomer tijdens festivals – maar ook van kadootjes inpakken. Ze vouwen wat af in Japan. Je pakt met een leuk kado echter niet alleen je baas, je partner of je klant in, je verpakt ook vakkundig de ziel van het product, zoals de traditionele Japanse Shinto-geloof aangeeft. Japanners hebben iets met vakmanschap. Ze staan dicht bij de ambachtelijke traditie, die even naadloos aansluit bij hun befaamde, hoogwaardige designcultuur als bij de werkvloerstrategieën van de Toyotafabrieken. De levenslange perfectionering van skills vanuit een leeftijdsloze nieuwsgierigheid fundeert de Japanse economie, de tweede van de wereld qua arbeidsproductiveit. De huidige langdurige crisis doet daar weinig aan af. Vakmanschap zit Japanners in het bloed. Voor velen is het een levenshouding, voor sommigen zelfs een levenskunst. Je zou met Marshal McLuhan kunnen stellen dat voor Japanners “the medium the message” is. Soci a a l k apit a a l rende er t in socia l e wa arden – Dit lijkt mij dan ook de tweede micropolitieke betekenis van de huidige herwaardering van het vakmanschap. Het borgt naast de culturele kwaliteit van het ambacht ook een scala van sociale waarden. Het normen-en-waarden debat is volgens mij dan ook meer gebaat bij het optuigen van goede vakopleidingen dan bij het monitoren van hangjongeren. Helaas levert de ambachtelijke traditie voor jongeren nog imagoproblemen op. Ambachtelijkheid en vakmanschap worden vaak ten onrechte geassocieerd met hard werk, vuile handen en een karige beloning. Dit beeld begint echter te kantelen. De sociale component – werken vanuit een handwerktraditie binnen een meester-gezel structuur – triggert allerlei waarden. Een ondernemingsgezinde vakman of vakvrouw weet op een creatieve manier tact, contact en contract met elkaar te verbinden.De meest voor de hand liggende grondwaarden van zo’n verstandhouding zijn leergierig- heid, gevoel voor proporties, respect voor je product, interesse in je netwerk en last but not least: geschaalde verantwoordelijkheid. Vakmensen leren in de bewerking van hun product namelijk hun grenzen kennen. Op die specifieke schaal kunnen ze worden aangesproken op hun bekwaamheden en zijn ze bereid verantwoording af te leggen van de kwaliteit die ze leveren. Cre a t i v i t e i t van onderop – De kunstnijvere marges van vakmanschap maakt tegenwoordig een doorloop naar de designcultuur mogelijk. Het containerbegrip ‘creative industries’ is daarom ook van toepassing op ‘the trade’. Beleidsmakers zwaaien onmiddellijk met het boek van Richard Florida – The Ris e o f the Cr e a t ive Cla s s uit 2002 – als de ‘creative class’ ter sprake komt. Voor hun geestesoog verschijnt een netwerk van design- en architectenbureautjes in ruim, gegentrifyd cultureel erfgoed. Maar Florida zelf had naast deze snelle bovenlaag van creativelingen ook andere groepen op het oog. Op blz. 10 van zijn inleiding merkt hij op: “Creativiteit in de wereld beperkt zich niet tot de Creatieve Klasse (…) Ik ben er heilig van overtuigd dat de sleutel tot het verbeteren van het lot van overgrote deel van onderbetaalde, deels werkloze en misdeelde mensen niet in sociale dienst programma’s of part time baantjes zit (…) maar in het aftappen van de creativiteit van deze mensen”. Herni euwde be l angst e lling voor v akmanschap – Vakmanschap kan zich het afgelopen decennium verheugen in toenemende belangstelling. Niet alleen van beleidsmakers, maar zeker ook van wetenschappers. Vorig jaar verscheen van de hand van de grand old man van de Amerikaanse sociologie – Richard Sennett – een boek met de titel The Craf t s man . De nagenoeg gelijktijdige verschijning van de Nederlandse vertaling De Amba cht s man – het had ook De va k man kunnen heten – duidt erop dat er iets broeit. In zijn diepgaande en zeer lezenswaardige analyse schets Sennett onder andere een subtiele parallellie tussen de ontwikkeling van onze vingers, duim en hand enerzijds en onze mentale vaardigheden anderzijds: greep en tast, iets aanpakken, nauwkeurigheid, coördinatie en coöperatie, het is allemaal eerst letterlijk handwerk en dan pas een professionele verstandhouding. De laatste paragraaf gaat over ethiek, over ‘trots op je werk’. U zult het inmiddels begrepen hebben: wat mij in het vakmanschap fascineert, is een nieuwe verstandhouding tot de wereld, tot de materie, tot onze media – hulpmiddelen – tot al datgeen wat in onze digitale, weerstandsloze, speculatieve wereld misplaatst geassocieerd wordt met vuile, zware, slecht betaalde arbeid. Vakmanst ad: onderwi js en l e er t r a j ect en – Maar wie gaat dit nieuwe vakmensschap op zich nemen? Het zal iedereen duidelijk zijn dat de recente herwaardering van vakmanschap niet zonder onderwijstrajecten zal beklijven. Maatschappelijke stages, vakstages, clinics, om het imagoprobleem te tackelen zijn vele tactieken denkbaar. Maar daar moeten we niet mee wachten totdat leerlingen 15 jaar zijn. Reeds in een vroeg stadium van hun ontwikkeling zullen leerlingen verleid moeten worden tot het ontwikkelen van allerlei skills. Hun leerhouding moet interesse niet afleren maar stimuleren. Ze moeten kunnen experimenteren met skills van allerlei aard – beroepsmatig, maar ook sociaal, cultureel, sportief en intellectueel. Ik ben als strategisch adviseur integraliteit bij de renovatieprojecten van het Pact op Zuid betrokken omdat ik als aanvulling op de ‘stenen’stadsvisie een sociaal-culturele en sociaal-economische visie op de stad heb geschreven: Rotterdam Vakmanstad/Skillcity. Naast het adviseren bij grootschalige projecten run ik zelf met een team een van die projecten op vier basisscholen: Fysieke Integriteit. Leerlingen krijgen in de extra 6 uur op de Brede Scholen allemal judo, koken, ecotuinieren en filosofie. Zo blijken leerlingen die medit at ie woorden a ls daden normaal nauwelijks opvallen door de ontwikkeling van andere skills plotseling met veel meer respect behandeld te worden. Skills ontwikkelen, fysiek bezig zijn, materie leren ‘begrijpen’ om er achter te komen hoe je in je vel zit en hoe je in de wereld staat, dat zijn ingrediënten die het huidige vakmanschap zijn breedte en diepte geven. Een ni euwe me est er-geze l verhouding – Laat ik met een kleine zelfreflectie afronden. Vinden we het vakmensschap alleen terug in het beroepsonderwijs? In het totaaloverzicht van vaktoppers 2009 vinden we 60 beroepsprofielen van banketbakker tot zonweringmonteur. Filosofen staan er niet bij. Toch zijn de criteria voor ambachtelijkheid bij filosofen voorhanden. Net als de banketbakker en zonweringmonteur moeten filosofen beroepspecifieke skills ontwikkelen: analytisch lezen, systematisch denken, retorisch verwoorden, argumentatief betogen, teksten componeren en vooral samenwerken. Maar wat velen uit het oog hebben verloren is dat universitaire opleidingen – en dan met name de opleiding tot filosoof – nog gestoeld zijn op een nagenoeg middeleeuws model. De gilden zijn op de universiteiten nog lang niet afgeschaft. Niet omdat je de teksten van Plato en andere historische kopstukken in je hoofd moet stampen, maar omdat de aspirant-filosoof binnen een meester-gezel structuur functioneert. Niet voor niets noemen we beginnende studenten bachelor: een gezel, vrij-gezel. Daarna moeten ze een meesterproef afleggen. Als ‘master’ kunnen ze zich vervolgens verder bekwamen zodat ze, na een ultieme meesterproef – de dissertatie – zelfstandig gaan werken. Bij filosofen heet dat werken denken maar dat heeft heel wat handen en voeten in de aarde. Geze llig, he? – Zo’n meester-gezeltraject is uniek voor universiteiten, maar we vinden het ook terug in de opleiding voor politierechercheurs – Derek, Baantjer, Grijpstra en de Gier – en natuurlijk in de sport, met name de Japanse krijgskunsten waar mijn roots liggen. Minder spectaculair vinden we de sporen van die meestergezel structuur terug in onze taal. Zelfs zo dat het oer-Hollandse karakter van het vakmensschap als levensgenot plots als kernstuk van ons sociale gevoel verschijnt. Wat de doorsnee Nederlander vooral waardeert is gezelligheid. Er bestaat geen enkel equivalent met dezelfde associaties in de ons omringende taalgebieden. De Van Dale omschrijft het als ‘gemeenzaam omgaand me’ en ‘vertrouwd’. De betekenis is heel ruim en kan te pas en te onpas ingezet worden. Maar het komt altijd op een ding neer: er is sprake van een onmiskenbaar groepsgevoel. Je kunt het nooit in je eentje gezellig hebben. Het mag dan knus zijn, gezellig wordt het nooit. Het grondwoord ‘gezel’ duidt ook op dit simpele feit: zaal. Kijkt u maar om, u heen: we zitten allemaal in dezelfde ruimte, misschien wel in hetzelfde schuitje. In dit simpele ‘samen zijn’ – mijn betoog krijgt nu een haast evangelische tonaliteit – ligt wellicht de laatste en diepste micropolitieke betekenis van het nieuwe vakmensschap: een andere manier van samen zijn, van kwalitatief samenleven in plaats van speculatief overleven. 386 - 387 Kijkt u rustig om u heen. U bent met vakgenoten onder elkaar. Vanaf nu kunt u, met een blik van verstandhouding, zonder gêne een van de meest lullige Nederlandse uitdrukkingen tot slogan van uw offensief maken. U kunt uw beroepstrots en professionele eer bundelen in een genotvolle verzuchting: “Gezellig, hè?” 388 - 389 woorden a ls daden EFK<E C@K<I8KLLI 390 - 391 not en woorden a ls daden EFK<E 0 WAT ER AAN VOORAF GING 1 – Zie: Stadsvisie Rotterdam. Ruimte ontwikkelingsstrategie 2030. dS+V, Rotterdam 2007 2 – Zie: Dennis Kaspori & Henk Oosterling, Bewoningsin(ter)venties. Een Prospectus vo or Alternatieve Woningbouw. The Maze Corporation, Rotterdam, 2003 3 – Henk Oosterling, Dennis Kaspori, Arie Lengkeek, Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008. AIR, Rotterdam 2008 1 STRATEGISCH VLAK 1 – Zie: Stadsvisie Rotterdam. Ruimte ontwikkelingsstrategie 2030. dS+V, Rotterdam 2007 2 – Zie: Dennis Kaspori & Henk Oosterling, Bewoningsin(ter)venties. Een Prospectus vo or Alternatieve Woningbouw. The Maze Corporation, Rotterdam, 2003 3 – Zie voor de lijst met presentaties van RVS 2004-2009: www.henkoosterling.nl/ vakmanstad.html 4 – Hier is een parallel te trekken met het transitiedenken en –management zoals dit door het eveneens aan het Erasmus Universiteit gevestigde Dutch Research Institute for Transition (DRIFT) is ontwikkeld. Spreekt DRIFT over ‘regiemwijzigingen’ om maatschappelijke druk op te bouwen en aantrekkelijke alternatieven te ontwikkelen, RVS hanteert, gegeven de politiek-filosofische basis van haar analyse, begrippen als ‘discoursomslag’. Met name in de nadruk op duurzaamheid vertonen beide analysekaders structurele overeenkomsten. Zie: J. Rotmans, R. Kemp, e.a., Transities & transitiemanagement: De Casus van een emissiearme energievo orziening. Maastricht, ISIS/MERIT 2000. DRIFT verzorgde ook de evaluatie van Pact op Zuid die op de Focus conferentie in 2009 werd gepresenteerd. Zie voor het rapport: http://www.pactopzuid. info/download.php?itemID=10318&field=document 5 – Deze vierslag staat voor het duurzaamheidaspect van het Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen. Tijdens de Wereldtop over duurzame ontwikkeling in Johannesburg in 2002 werd de P van Profit veranderd in ‘Prosperity’: welvaart geeft naast economische winst ook de maatschappelijke winst aan. 6 – Zie: Harry Geerlings/Wim Hafkamp/Gerard Peters (red.), Mobiliteit als uitdaging. Een integrale benadering. Uitgeverij 010, Rotterdam 2002; Paul Meurs en Marc Verheijen (red.), In transit. Mobiliteit, stadscultuur en stedelijke ontwikkeling. NAi Uitgevers, Rotterdam 2003 7 – Zie: dS+V, Arnold Reijndorp & Next Architects, Sense of place. Atlas van de culturele ec ologie van Rotterdam, dienst dS+V, 2004; http://www.kei-centrum.nl/view. cfm?page_id=1901&item_type=documentatie&item_id=869 8 – Zie de zojuist aan de EUR verschenen dissertatie van Ronald Wall. Netscape. Cities and Global Corporate Networks. Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam 2009 9 – Zie: Paul van der Laar, Stad van formaat. Geschiedenis van Rotterdam in de negentiende en twintigste eeuw. Uitgeverij Waanders b.v., Zwolle 2000, p. 10 10 – Op dit moment zijn via de schoolsportverenigingen op Zuid die de afgelopen twee jaar zijn opgericht ruim 1000 kinderen lid geworden van een sportvereniging. De eerste kampioenen in de vechtsporten hebben zich al gemeld en een van de scholen, de Catamaran, is uitgeroepen tot de beste ‘sportschool’ van Nederland. Zie: http://www.schoolsportvereniging.nl not en woorden a ls daden 392 - 393 11 – RVS bereidt het participatietraject UniCity voor: het in elkaar schuiven van universiteit (uni) en de stad (city) door stagetrajecten en studentenhuisvesting productief te verbinden. Er lopen al soortgelijke initiatieven vanuit de studentengremia. Studentenkwartier Dordtselaan is een eerste initiatief om op de Dordtselaan een studentenkwartier te ontwikkelen waar studenten hun studie inzetten voor de bewoners en ondernemers op Zuid en daardoor voordelig kunnen wonen op de Dordtselaan. Het perspectief van het Studentenkwartier Dordtselaan is 0 tot 4 jaar ontwikkeling met mogelijkheid tot 250 panden en 750 studenten die hun studie inzetten voor Zuid, studiepunten verdienen via stages en huurkorting verkrijgen op het wonen. 12 – Zie: Sociaal en Cultureel Planbureau, Overgebleven dorpsleven. Sociaal kapitaal op het hedendaagse platteland. Lotte Vermeij, Gerald Mollenhorst (red.), SCP, Den Haag 2008, p. 17 13 – Weggeman spreekt over een inverse meester-gezel relatie. Hij kritiseert het levensfase bewust personeelsmanagement. De cyclus trainee-ster-productietijgerverteller suggereert weliswaar een natuurlijk verloop, maar in de medische wetenschap is een jonge chirurg vaak beter op de hoogte van de nieuwste technologie dan een oudere. Dat de laatste in de leer zou gaan bij de eerste is volstrekt ondenkbaar, vooral omdat het de machtverhoudingen doorbreekt. Zie: Matthieu Weggeman, Leidinggeven aan professionals? Niet doen! Over kenniswerkers, vakmanschap en innovatie. Scriptum, Schiedam 2007, p. 125 14 – Zie: de Nederlands-Vlaamse Vereniging voor Interculturele filosofie, gevestigd aan de Erasmus Universiteit Rotterdam; www.geocities.com/nvvif 15 – Zie: http://www.edbr.nl/Content/www.edbr.nl/Documenten/Report%20IAB%20 Conference%202007.pdf 16 – In de context van het Pact op Zuid wreekt zich het diepgeworteld vooroordeel over de ‘Boerenzijde’ dat haast per definitie een gebrek aan cultuur impliceert, ondanks het feit dat we inmiddels allemaal glokaal en rurbaan zijn. Iedereen kijkt naar dezelfde tv programma’s en wil dezelfde auto aanschaffen. Alleen de bestedingsmogelijkheden verschillen. Beleidsmakers van de culturele pijler van het Pact beseften al snel dat je echt letterlijk op Zuid moet gaan zitten om zicht op de vertaalslag te krijgen. Gezien het belang van de openbare ruimte – naast het erfgoed en de kunstenaarsruimten – is de netwerkvisie een adequaat instrument om over cultuur op Zuid na te denken. Ook in het programma van Kijk op Zuid keert dit accent terug. (zie 3.2.4) Zie voor de aanpak van kunst en cultuur op Zuid de beleidsvisie: Verbinden, betrekken, beleven – Pact op Zuid, 2007 17 – Zie: Richard Florida, The Rise of the Creative Class. Basic Books, New York 2002 18 – Zie: Richard Florida, The Flight of the Creative Class. Harper/Collins 2007, pp. 68-74 19 – Het boek Rotterdam -De Zuiderlingen. 155 groepsportretten (Uitgave Pact op Zuid, Rotterdam 2008) toont overigens aan hoeveel sociaal en cultureel kapitaal er al op Rotterdam Zuid aanwezig is. Het opschalen en verbinden van dit soort netwerken lijkt mij een van de grote uitdagingen om de cultuur op Zuid te verbreden. 20 – Zie: http://your09.nl/home 21 – Zie: Theo Magito, “De brede school: van containerbegrip naar centrale wijkvoorziening?” in: De lerende stad. Het laboratorium Rotterdam. Ton Notten (red.), pp. 135-150 22 – Zie voor deze transformatie in de laatste tien jaar het internationale onderzoek ‘Intermedialiteit. Over de grenzen tussen filosofie, kunst en politiek’ van het aan de Erasmus Universiteit gevestigde Centrum voor Filosofie & Kunst, met name de publicatiereeks InterAkta: http://www2.eur.nl/fw/cfk 23 – Zie: http://www.skvr.nl/weblogdirk/2008/05/ieder-kind-een-instrument.html 24 – Zie: www.wandschappen.nl 25 – Gerard Marlet, Joost Poort, Clemens van Woerkum, De baat op straat. Atlas vo or gemeenten, Utrecht 2008, p. 44 26 – Zie bijv. Rotterdam waterstad 2035, Pieter De Greef (red.), Gemeente Roterdam, Waterschap Hollandse Delta, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard ; zie ook http://www.gw.rotterdam.nl/smartsite1144.dws?MainMenu=700021&got o=2101170&channel=19500 27 – Zie: Michael Braungart & William McDonough, Craddle to Craddle. Afval = voedsel. Search Knowledge B.V., Heeswijk 2007. Braungart wordt in het studiejaar 2009-2010 als bijzonder hoogleraar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam aangesteld. 28 – Zie: http://worldinbalance.net/agreements/1987-brundtland.php 29 – Dit gaf Jan Rotmans in om van een ‘urgenda’ te spreken. Zie: http://www.urgenda.nl 30 – Lawton, M.P. & L. Nahemov, ”Ecology and the aging process”, in C. Eisdorfer & M.P. Lawton (eds.), The Psychology of adult development and aging. American Psychological Association Washington DC 1973, pp. 619-674 31 – In 1983 ontwikkelde ik een lagere schoolmethode over fossiele en alternatieve energie die tot 2002 op kinderboerderijen is gebruikt. Zie: Henk Oosterling & Cok Beekhuijzen, Energie in ’t klein. Gemeente Rotterdam, Dienst Sport en Recreatie, Rotterdam 1983 32 – In de fysieke sector wordt overigens met het oog op gebiedsontwikkeling over het ‘helen’ van buurten gesproken als er ruïneuze blokken vervangen worden door nieuwe. 33 – Zie: Willem Schinkel, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie vo orbij de maatschappij. Klement, Kampen 2007, p. 130 e.v. 34 – Lonely Planet, The Netherlands, p. 213 35 – Phil Wood & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008, p. 120 36 – Zie voor een overzicht: http://www.motorschipnoordereiland.org 2 TACTISCHE INTERACTIEVELDEN 1 – Toch ligt in de taalonderwijs de sociale en politieke dimensie al besloten. Geïnspireerd door het gedachtegoed van Paolo Freire, Ivan Illich en Ludwig Wittgenstein ontwikkelde ik tussen 1975 en 1980 aparte taalmethodieken voor ‘gastarbeiders’ en voor hun kinderen die toentertijd als werkende jongeren deeltijdonderwijs volgden. Hun dagelijkse leven met de voor de hand liggende woon-, werk- en jeugdproblematiek staat in deze methodes centraal. Deze methodes zijn een kleine tien jaar in heel Nederland gebruikt. Zie: (samen met Frank Nijhuis) Nederlands voor gastarbeiders 1. Lesboek/Instructieboek., SHBW, Rotterdam 1976-1980. (samen met Rob Lenoir) Nederlands vo or gastarbeiders 2. Lesboek/Instructieboek., SHBW, Rotterdam 1977-1980. (samen met anderen) En nou in het Nederlands…! Taalmethode voor werkende jongeren, LOVWJ, Leiden 1978. Illustraties: Rik Meinema. In 1980 publiceerde ik samen met Wim Coumou en Paula Jansen Lesgeven. (Nederlands Centrum Buitenlanders, Utrecht 1980), een boek voor vrijwilligersgroepen die op buurthuizen met dit soort methodes werkten. 2 – Dat wordt benadrukt in het evaluatierapport 2009 van de projecten van Pact op Zuid, uitgevoerd door het onderzoeksinstituut Dutch Research Institute For Transitions (DRIFT) Zie: D. Loorbach, W, van Aubel, J, Rotmans, Ontwikkelen op Zuid. Evaluatie van Pact op Zuid. DRIFT, Erasmus Universiteit, Rotterdam 2009 3 – Deze gedachte is in het werk van de Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) even minutieus als kritisch uitgewerkt. In hoofdstuk 4 wordt daar uitgebreid op terug- not en woorden a ls daden gekomen. 4 – Zie: Peter Sloterdijk, Sferen. Boom, Amsterdam 2003; Schuim. Boom, Amsterdam 2009 5 – Pact op Zuid. Jaarbericht & Programmering 2008, p. 57; Zie voor de kwantitatieve indicering van deze buurtkracht op inkomen, veiligheid, woningwaarde en buurttevredenheid: Frans Spierings & Marina Meeuwisse, Pact op Zuid. Reisgids 2008. Uitg. IJzer, Rotterdam, 2008 6 – Voor De Norm Jeugd op Zuid is op 7 oktober 2007 een convenant ondertekend door de deelgemeenten, diensten, woningcorporaties en ROC’s. Ook RVS was een van de ondertekenaars. Zie voor de ijkpunten van deze Norm het sociale programma op de Kaart 2009 bij Coalities en coproducties pp. 208-209 7 – Zie: http://www.rotterdamlekkerfit.nl/index.php 8 – Zie: http://www.ggd.rotterdam.nl/smartsite2213990.dws 9 – In 2008 is op Zuid de MFA Wereld op Zuid opgeleverd. Zie: http://www.dewereld opzuid.nl 10 – In oktober 2008 wordt er in de Rotterdamse gemeenteraad ter stimulering van het filosofie onderwijs een initiatiefvoorstel door gemeenteraadslid Van der Hilst ingediend onder de titel: Denken Voelen en Doen. Zie: Raadsvergadering van 13 november 2008, raadsstuk 2008-3443. Zie verder: http://www.josopschool.nl/index.php?pageID=13 29&newsID=84&messageID=10486&n=178 11 – Voortijdig schoolverlaters (VSV) zijn jongeren die nog geen startkwalificatie (diploma havo, vwo of niveau 2 en hoger van het MBO) hebben behaald en geen onderwijs meer volgen. Zie: http://www.cos.rotterdam.nl/Rotterdam/Openbaar/Diensten/ COS/MOR/PDF/monitor%20VSV%206de%20meting.pdf 12 – Zie: http://www.jongerenbuurtbemiddeling.nl 13 – Zie: http://www.kijkopzuid.nl/Kijk_op_Zuid_Krant.pdf 14 – Zie: Strategiedocument Thuis in de wereld. Erasmus 2013; http://www.eur.nl/ fileadmin/ASSETS/ieb/erasmus2013strategiedocument.pdf 15 – Zie de eerste publicatie over Vakmanstad: Henk Oosterling, Dennis Kaspori, Arie Lengkeek, Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008. ‘Expertmeeting 2 – Cultureel ondernemerschap: meer dan allochtoon of etnisch ondernemen’ met Carol Hol, John Anthonissen, Soeniel Sewnarain, Andries Geerse en Benji de Levie, pp. 70-81 394 - 395 3 OPERATIONELE ONTWIKKELINGSTRAJECTEN 1 – Zie: Louis Vitalis en Henk Oosterling, Kendo. Techniek, tactiek en didactiek. NKR, Rotterdam 1985/2007 2 – Dat een integrale probleemanalyse nog niet consequent wordt toegepast, blijkt wel uit de voetnoot over ‘kapsalon’ in de Pact op Zuid Reisgids 2008. Daar wordt het als een specifiek lekkernij op Zuid gepresenteerd: “Alleen verkrijgbaar in Rotterdam: ‘Kapsalon’!” Mensen komen er voor uit Maastricht, meldt de Gids. We zien een foto van een ondernemer “die het er al aan het eind van de ochtend druk mee heeft”(35). Icoongericht economisch denken vertoont soms blinde vlekken. 3 – Zie voor proefjes en het maken van dit soort collectoren: Henk Oosterling, Cok Beekhuijzen, Energie in ’t klein. Illustraties: Rik Meinema, Gemeente Rotterdam, Rotterdam 1983 4 – Zie: Michael Braungart & William McDonough, Cradle to Cradle. Afval = voedsel, 2007 5 – Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen, Dijsselbloemrapport. Sdu Uitgevers, Den Haag 2008 6 – Zie: http://www.bredeschool.nl/in-de-praktijk/goodpractices/details/artikel/ rotterdam-de-bloemhof.html 7 – Frans Spierings & Marina Meeuwisse, Pact op Zuid. Reisgids 2008. Uitg. IJzer, Rotterdam 2008, p. 82 8 – http://www.ad.nl/rotterdam/stad/article1220865.ece 9 – Zie: http://www.bredeschool.nl/actueel/interviews/wim-pak-wanita.html 10 – Zie: Nanne Boonstra, Niels Hermens, Ron van Wonderen, Sportief in de buurt. De meerwaarde van de scho olsportvereniging.Verwey-Jonker Instituut, Utrecht 2009 11 – Zie: http://www.bredeschool.nl/actueel/interviews/wouter-pols-docent.html 12 – Hier wordt nog steeds veel ophef over gemaakt. Een jonge, beginnende, Nederlandse mode ontwerpster heeft enkele jaren geleden een modelijn voor sporthoofddoekjes opgezet. 13 – Kata is het Japans voor ‘vorm’: kata zijn ingestudeerde reeksen aanvallen en worpen die je samen met een partner uitvoert. Balans, perfectie en innerlijke kracht zijn de criteria waarop de uitvoering beoordeeld wordt. Daisy wordt derde. 14 – http://www.hazepad.eu/Hazepad%20achtergrond.htm 15 – http://www.svhagendoornr-z.nl/images/anders/Echo%20Rotterdam_ RCH_20090614_23.pdf; foto’s: http://www.svhagendoornr-z.nl/home.htm 16 – Zie voor volks- en schooltuinen en een pleidooi voor een Groene Stad: Gina Kranendonk, De scho oltuin. 100 jaar scho oltuincultuur in Nederland. Uitg. De Verbeelding, Rotterdam 2004 17 – Dit zijn achtereenvolgens: Kinderen filosoferen, Berrie Heesen (1998), Denken do or filosofie, P. Cleghorn (vertaald door D. van Zanten); Filosoferen doe je zo, R. Bartels & M. van Rossum. 18 – Zie voor foto’s: http://picasaweb.google.nl/judithsamson58/KinderjurydebatBloe mhof?feat=d# 19 – Zie: http://www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/brieven/september08-brief0/ bloemhof%200-brief.html 20 – Zie: http://www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/brieven/november08-brief1/ bloemhof%201-brief%20def.html 21 – Zie: http://www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/brieven/juni09-brief1/bloemhof%201-brief%20def.html 22 – Zie voor de diverse opnames: http://www.henkoosterling.nl/rtd-RVS/Fysieke Integriteit.html 23 – http://www.schoolsportvereniging.nl/bloemhof/?page=nieuws&page=nieuws& nieuws_id=7 24 – Zie: Léon Molendijk, http://www.henkoosterling.nl/fysiekeintegriteit/beweegmanagement/lm 25 – Zie de neerslag van deze bijdrage: Rob Baris, Zuid ko okt! Culinaire avonturen op de Rotterdamse Afrikaandermarkt. Pact op Zuid, Trichis, Rotterdam 2008. Baris is overigens een icoon voor een lange Rotterdamse eet- en kookgeschiedenis die terug gaat tot midden zeventiger jaren toen hij, geïnspireerd door een macrobiotische levenswijze, in het Oude Westen van Rotterdam een aantal eetgelegenheden runde. 26 – Zie: http://www.slinger.nu/SlingerSteden/Rotterdam/beursvloer/Pages/default. aspx 27 – Zie: http://www.linkedin.com/pub/richard-lugten/3/888/759 28 – Zie: http://www.slinger.nu/SlingerSteden/Rotterdam/slingerpaginas/jaar2008/ Documents/hiwat.pdf 29 – Zie: http://www.jolomediation.nl/ 30 – Zie: http://www. JOLO@School.nl 31 – Zie voor de volledige nota: http://www.rotterdam.nl/Rotterdam/Internet/Overig/ rdm/Sport%20en%20Recreatie/Het%20Stadionpark%20brengt%20Zuid%20in%20beweging.pdf not en woorden a ls daden 32 – Zie voor de Jongerenbiënnale: http://www.pactopzuid.info/indexphp?pageID=17 &itemID=10300 33 – Voor een impressie zie You Tube: http://www.youtube.comwatch?v=ENbnROypLVc 34 – Van Heeswijk en Kaspori hebben al eerder met dit programma in Amsterdam Slotervaart gewerkt. Zie: http://www.faceyourworld.nl/ 35 – Zie: http://www.pactopzuid.info/index.php?pageID=17&itemID=1 36 – Zie voor de hele uitzending: http://www.vpro.nl/programma/tegenlicht/afleveringen/40208985/ 37 – Zie: http://www.tagstrackstraces.nl/ 38 – Zie voor een digitale versie: http://www.pactopzuid.info/downloadphp?itemID=2 4&field=document 396 - 397 4 REFLECTIE 1 – Daarom positioneert Peter Sloterdijk de huidige globalisering in het verlengde van twee eerdere globaliseringen: het kosmopolitisme van de Griekse stadstaat en de ‘nautische’ globalisering van de grote ontdekkingsreizen vanaf het eind van de 15 e eeuw. Zie: Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis. Boom, Amsterdam 2006. Zie verder: Saskia Sassen, Globalisering. Over mobiliteit van geld, mensen en informatie, Van Gennep, Amsterdam 1999. 2 – Jeroen Smit, De pro oi. Blinde trots breekt ABN Amro. Prometheus, Amsterdam 2008, p. 438 3 – Trudy Dehue, De depressie-epidemie. Uitgeverij Augustus, Amsterdam 2008 4 – Willem Schinkel, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie vo orbij de maatschappij. Klement, Kampen 2007 5 – Awee Prins, Uit verveling. Klement, Kampen 2007 6 – Zie: Christopher Lasch, De cultuur van het narcisme. Leven in een tijd van afnemende verwachtingen. De Arbeiderspers, Amsterdam 1980 7 – Slavoj Zizek, Het subject en zijn onbehagen. Boom, Amsterdam/Meppel 1997 8 – Zie: Jos de Mul, Cyberspace Odyssee, Klement, Kampen 2002, p. 218 9 – Zie: Donald Kalff, Onafhankelijkheid vo or Europa. Het einde van het Amerikaanse ondernemingsmodel. Business Contact, Amsterdam/Antwerpen 2005; Modern Kapitalisme, Business Contact, Amsterdam/Antwerpen 2009 10 – “Waartoe is een concern op aarde?”, interview met Donald Kalff door Pieter Klok, Trouw, 13 juni 2009 11 – In Japan staat dit verschijnsel bekend als hikikimori: jongeren die de identiteitsdruk van de Japanse samenleving niet meer aan kunnen, sluiten zich in, vermijden ieder contact, zelf met ouders en brengen hun dag surfend en gamend door. Deze ‘sociale suicide’ vervangt de daadwerkelijke zelfmoord die onder scholieren nog schrikbarend hoog is. Zie: Henk Oosterling, ‘Positiviteit van de leegte. Ethiek en bewust zijn van de dood in Japan’ in Crisis van de rede? Perspectieven op cultuur. Erik Heyermans & Paul Wouters (red.), Van Gorcum, Assen/Maastricht 1992, pp. 407-413 12 – Thomas Kuhn formuleert dat in zijn studie over de wetenschappelijke revoluties uit 1962, maar recentelijk duikt het ook bij een socioloog als Richard Sennett op. Zie: Richard Sennett, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhof, Amsterdam 2007, p. 64 13 – De Franse filosoof Michel Foucault (1926-1984) is een van de eersten die het begrip in 1966 systematisch introduceert. Zie: Henk Oosterling, ‘Glossarium’ in Michel Foucault, De wo orden en de dingen. Een archeologie van de menswetenschappen. Boom, Amsterdam 2006, p. 456 14 – Trudy Dehue, De depressie-epidemie. Uitgeverij Augustus, Amsterdam 2008 15 – In de visienota Politie in Ontwikkeling van 2005 staat in een voetnoot: “Zie de klassieke beschrijving van de organisatie van veiligheid in M. Foucault (1979), Discipline & Punish: The Birth of the Prison, NY: Vintage Books” 16 – Verzet helpt macht zelfs zich te consolideren. De overschrijding – transgressie – van door de macht ingestelde normen levert inzichten op in heropvoedende praktijken. Cultureel heeft de subversie van avant-garde kunst, hoe bruuskerend ook in eerste instantie, zeer productief uitgewerkt. De reclame business vaart er wel bij. Dat geldt ook voor gedoogde praktijken als prostitutie, gokken en drugs. Het is het werk van Georges Bataille (1896-1962) waaraan Foucault zijn inspiratie ontleent. Zie: Henk Oosterling, De opstand van het lichaam. Over verzet en zelfervaring bij Foucault en Bataille. SUA, Amsterdam 1989 17 – Idem, p. 139 18 – Zie: Herbert Marcuse, De eendimensionale mens. Studie over de ideologie van de ho og industriële samenleving. Paul Brand, Amsterdam 1968 19 – Het is Jacques Derrida die de term ijkt. Andere exponenten zijn Luce Irigaray, Gilles Deleuze, Félix Guattari, Jean-François Lyotard, Julia Kristeva en Jean-Luc Nancy. Heel algemeen kan worden gesteld dat een kritische verwerking van Nietzsche, Freud en Marx tegen de achtergrond het structuralisme de aanzet tot dit differentiedenken is geweest. Vandaar dat het aanvankelijk post- of neostructuralisme wordt genoemd. 20 – Aan de EUR initieert Heinz Kimmerle begin tachtiger jaren dit onderzoek dat tot op de dag van vandaag wordt voortgezet. Zie: Heinz Kimmerle, Philosophien der Differenz. Eine Einführung. Konigshausen & Neumann, Würzburg 2000; Henk Oosterling, De opstand van het lichaam. Over verzet en zelfervaring bij Foucault en Bataille. SUA, Amsterdam 1989/Do or schijn bewogen. Naar een hyperkritiek van de xenofobe rede. Kok Agora, Kampen 1996; Ger Groot, Vier ongemakkelijke filosofen. Nietzsche, Cioran, Bataille, Derrida. SUN, Nijmegen 2003 en zijn vertaling van teksten van Jacques Derrida. Aan de Universiteit van Utrecht zet Rosi Braidotti vanuit feministisch perspectief een eigen onderzoekslijn uit. Zie o.a.: Rosi Braidotti, Beelden van de leegte. Vrouwen in de hedendaagse filosofie. Kok Agora, Kampen 1990 21 – Ruud Kaulingfreks, Gunstige vo oruitzichten. Filosofische reflecties over organisaties en management. Kok Agora, Kampen 1996 22 – Zie: Paul Frissen, De staat van verschil. Een kritiek van de gelijkheid. Van Gennep, Amsterdam 2007 23 – Zie: Charles Taylor, Multiculturalisme. Boom, Amsterdam/Meppel 1995 24 – Volgens Samuel Huntington, de auteur van The Clash of Civilisations, is overigens de gedachte dat Amerika het land van immigranten is slechts een halve waarheid. Het is vooral het land van kolonisten met een sterke WASP (White Anglo Saxon Protestant) identiteit. Huntington probeert in Wie zijn wij? Over de Amerikaanse identiteit (Ambo, Amsterdam 2004) de opvatting dat de VS een immigratieland en daarmee de bakermat van het multiculturalisme is door te prikken. 25 – In Nederland komt dit naar voren in het werk van Ton Lemaire. Zie: Over de waarde van kulturen. Een inleiding in de kultuurfilosofie. Tussen europacentrisme en relativisme. Ambo, Baarn 1976 26 – Zie: Gijs van Oenen, Ongeschikt Recht. Anders denken over de rechtsstaat. Boom Juridische uitgevers, Den Haag 2004, p. 123 27 – Jean-François Lyotard, Het postmoderne weten. Een verslag. Kok Agora, Kampen 1987. De oorspronkelijke Franse tekst wordt in 1979 gepubliceerd en is geschreven in opdracht van de Canadese overheid. 28 – De toen nog neoconservatieve, Amerikaans-Japanse denker Francis Fukuyama luidt in 1989 – achteraf gezien iets te vroegtijdig – met de eindzege van de (Amerikaanse) democratie het einde van de ‘mens’ af in Het einde van de geschiedenis en de not en woorden a ls daden 398 - 399 laatste mens. (Uitgeverij Contact, Amsterdam 1992) 29 – Zie: Hans van der Loo, Willem van Reijen, Paradoxen van modernisering. Een sociaal-wetenschappelijke benadering. Coutinho, Muiderberg 1990, pp. 53-40 30 – Zie: Jean-François Lyotard, Het postmoderne uitgelegd aan onze kinderen, Kok Agora, Kampen 1987, pp. 20-24 31 – Zie: Jos de Mul, Cyberspace Odyssee, Klement, Kampen 2002, Deel IV, p.189. 32 – Zie: Alex de Jong & Marc Schuilenburg, Mediapolis. Popular Culture and the City. 010 Publishers, Rotterdam 2006, pp. 26/27 33 – B. Joseph Pine II & James H. Gilmore, De belevenisec onomie. Werk is theater en elke onderneming creëert zijn eigen podium. SDU uitg., Den Haag 2000, p. 251 34 – Jan Willem Duyvendak & Menno Hurenkamp (red.), Kiezen vo or de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Van Gennep, Amsterdam 2004 35 – Zie ook: Richard Sennett, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhof, Amsterdam 2007, p. 28 36 – Zie: Dick Pels, Een zwak vo or Nederland. Ideeën vo or een nieuwe politiek. Anthos, Amsterdam 2005, p. 77 37 – Mark Elchardus, ‘Autonome volgzaamheid’ in Duyvendak & Hurenkamp (red.), Kiezen vo or de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Van Gennep, Amsterdam 2004, pp. 205-212. Zie voor de paradox van autonomie en volgzaamheid in Iran: Shervin Nekuee, De Perzische paradox. Verhalen uit de Islamitische Republiek Iran. Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen 2006, p. 9 38 – Zie: Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000 39 – Zie: Peter Sloterdijk, Sferen. Boom, Amsterdam 2004; Het Kristalpaleis. Boom, Amsterdam 2005 40 – De dialectiek is een analysemethode die uitgaat van de gedachte dat maatschappelijke processen zich verdichten tot opposities die zich in tegenspraken verstrikken. Om daaraan te ontkomen probeert de ene partij de ander te vernietigen in de hoop er zelf beter van te worden. De klassenstrijd met de revolutie als hoogtepunt en de gerealiseerde utopie als opheffing van de paradoxen is een marxistische variant. Om studenten in Rotterdam deze dynamiek te verduidelijken bied ik de versie in Rotterdams ‘dialect’ aan: Ja toch? Niet dan? Ech wel! 41 – Naast de Europese invulling die via het werk van Pierre Bourdieu loopt, is er ook en Angelsaksische invulling van dit begrip. Putnam definieert sociaal kapitaal vanuit de vrijwillige betrokkenheid van mensen bij maatschappelijke organistatie. Cruciale termen zijn binding – in groepen – en bridging – tussen groepen. Zie: Robert Putnam, Bowling Alone. The Collapse of the American Community. Simon & Schuster, New York 2000, p. 22. Het is echter ook mogelijk het accent op netwerken te leggen zoals Alejandro Portes en Harrison White of, zoals Sennett het in De cultuur van het nieuwe kapitalisme (2006)stelt: hoe mensen dit zelf waarderen. Mij gaat het om een combinatie van bridging, open netwerken en reflectie. 42 – Zie: Michael Braungart & William McDonough, Cradle to Cradle. Afval = voedsel. Search Knowledge B.V., Heeswijk 2007 43 – Zie: Dick Pels, Een zwak vo or Nederland. Ideeën vo or een nieuwe politiek. Anthos, Amsterdam 2005, p. 165. Pels houdt ook een pleidooi voor gedogen als een tactische vorm van onverschilligheid. 44 – Gilles Deleuze & Clair Parnet, Dialogen. Kok Agora, Kampen, 1991, p. 85 45 – Zie het onderzoek van het Centrum voor Filosofie & Kunst van de EUR ‘Intermedialiteit. Over de grenzen van filosofie, kunst en politiek’ dat tussen 1996 en 2004 werd uitgevoerd: http://www2.eur.nl/fw/cfk 46 – Zie voor een inleiding in het werk van Guattari: Henk Oosterling & Siebe Thissen (red.), Chaos ex Machina. Het ec osofisch werk van Félix Guattari op de kaart gezet, CFKj1, Rotterdam 1998. Zie voor een inleiding in dat van Deleuze: Ed Romein, Marc Schuilenburg, Sjoerd Tuinen (red.), Deleuze c ompendium. Boom, Amsterdam 2009. 47 – Gilles Deleuze & Félix Guattari, A Thousand Plateaus. Capitalism and Schizophrenia 2, Londen 1988 [1980], p. 25 48 – Zie voor het onderzoek naar deze intermedialiteit: Richard de Brabander & Henk Oosterling (red.), Politiek gevoelig. Intermedialiteit in theater, dans en literatuur. InterAkta 2, CFK, Rotterdam 1999; Piet Molendijk & Henk Oosterling (red.), Hedendaagse Verbeelding. Reflecties op de beeldcultuur. InterAkta 3, CFK, Rotterdam 2001. Zie: http://www2.eur.nl/fw/cfk 49 – Zo laten de artistiek-culturele interventies van Jeanne van Heeswijk zich niet langer in het begrip community art vangen. Zie: Het Dwaallicht van Nieuw Cro oswijk. Manifest van een Volkswijk – Jeanne van Heeswijk, Dick van den Heuvel, Annet van Otterloo en Merel Willemsen (red.), Veenman Publisher, Rotterdam, 2007; De Strip – Jeanne van Heeswijk, Maartje Berendsen (red.), Artimo, Amsterdam, 2004; Face Your World -Jeanne van Heeswijk, Carlos Basualdo (red.), Artimo, Amsterdam 2003; Amnesie van een landschap – Jeanne van Heeswijk, Annet van Ooterloo (red.), Kunstgebouw, Rijswijk, 2009 50 – Tariq Ramadan bepleit in het laatste hoofdstuk ‘Het culturele alternatief’ van Westerse moslims en de toekomst van de Islam het “herleven van de kritische geest en creativiteit”(286) via een integratieve benadering, die gekenmerkt wordt door ‘kritisch bewustzijn’, ‘een actieve geest’ en ‘een zin voor beheersing’. Dit zijn garanties om “op het eigen niveau een kritische blik te ontwikkelen”(288). Hij stelt in een zelfkritische wending dat “wij behoefte hebben aan creativiteit, aan nieuw engagement”, want “aan die creativiteit ontbreekt het bij ons”(289). Zie: Tariq Ramadan, Westerse moslims en de toekomst van de Islam. Bulaaq, Amsterdam 2005 51 – Zie: Henk Oosterling & Siebe Thissen (red.), Gro otstedelijke reflecties Over kunst & openbare ruimte. Inter/Akta 5, CFK/CBK Rotterdam, Rotterdam 2002. Zie: http:// www2.eur.nl/fw/cfk 52 – Zie voor een soortgelijke redenering: Phil Wood & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008, p. 323. 53 – Zie: Geert Hofstede & Gert Jan Hofstede, Allemaal anders-denkenden. Omgaan met cultuurverschillen. Contact, Amsterdam/Antwerpen 2006 [1991]. 54 – Vanaf 1989 wordt hier door de onderzoeksgroep rond Heinz Kimmerle op de EUR aan gewerkt. Zie voor Kimmerles recente werk: http://home.concepts-ict.nl/~kimmerle. 55 – Zie: Phil Wood & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008, p.23 ev. 56 – Zie: Tina Rahimy, Gesegmenteerde vluchtlijnen. Filosofie van het over(be)leven van vluchtelingen. EUR, Rotterdam 2005. Zie ook: Ooggetuigen. Oude en nieuwe Rotterdammers over hun bombardement. Tekst Tina Rahimy, Documentaire Debbie Klein, Portretten Carel van Hees, Trichis, Rotterdam 2007 57 – In Rotterdam wordt filosoof en islamoloog Tariq Ramadan die door het college van B&W na een bijdrage aan de stadsdialogen is binnengehaald om een meerjarig onderzoek naar Burgerschap en Identiteit uit te voeren, in 2007 als gasthoogleraar aan de Erasmus Universiteit aangesteld. Na door de lokale politiek regelmatig ter verantwoording te zijn geroepen over controversiële uitspraken wordt hij in augustus 2009 op staande voet ontslagen omdat hij meewerkt aan het door Iran gefinancierde Press.tv. Door een diffuse vermenging van politieke onwil, wetenschappelijke hypocrisie en islamofobie is een transparente dialoog uitgesloten. Zie: Mohammed Benzakour e.a., “Alle bruggen van Ramadan verpulverd”, in de Volkskrant, 21 augustus 2009, p. 9. In zijn boeken schetst hij echter genuanceerd de contouren van een toekomstige moslim identiteit. Ook de Turkse inspirator Fethullah Gülen van de in Rotterdam gevestigde not en woorden a ls daden 400 - 401 Dialoogacademie worden malafide intenties toegedicht waardoor zijn interreligieuze en interculturele initiatieven om de dialoog te bevorderen volledig uit beeld verdwijnen. In een angstcultuur is het moeilijk nuances aan te brengen en een helder oordeel te vormen over wat wel en niet zou kunnen bijdragen aan de poging om in 2030 de interculturele stad van Europa te zijn. Ramadan bepleit een gelaagde Europese moslimidentiteit waarvan de buitenste schil een nieuwe engagement – “actie en participatie” – inhoudt. De kern is “geloof, geloofspraktijk en spiritualiteit.”. Zie: Tariq Ramadan, Westerse moslims en de toekomst van de Islam. Bulaaq, Amsterdam 2005, p. 113. Zie voor het statuut van deze denkers in wereldperspectief: het voorwoord van Farhad Golyardi in Eutopia. Internationaal venster op politiek, cultuur en kunst, nr. 21, augustus, Van Gennep, Amsterdam 2009, p.5 58 – Zie: Awee Prins, Uit verveling. Klement, Kampen 2007, p. 207 59 – M.P. Lawton & L. Nahemov, ‘Ecology and the aging process’, in C. Eisdorfer & MP Lawton (eds.), The Psychology of adult development and aging. American Psychological Association Washington DC 1973, pp. 619-674 60 – Phil Wood & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008, p. 317. Wood en Landry eindigen hun boek daarmee en geven dan een tiental tips voor de stadspolitiek. De Rotterdamse City Safari is een best practise waarmee ze hun boek eindigen. 61 – Gregory Bateson, Steps to an Ec ology of the Mind: Collected Essays in Anthro pology, Psychiatry, Evolution, and Epistemology. University Of Chicago Press, Chicago 1972 62 – Félix Guattari, The three ec ologies. Athlone Press, New York 2000 [frans origineel: 1989]. Zie ook: Arne Naess, Ec ology, Community and Lifestyle. Cambridge University Press, Cambridge 1989 63 – Een interessante invalshoek voor een mentale ecologie vanuit een zichzelf versterkende creativiteit biedt de creatiespiraal van Marinus Knoope, zij het dat hier door de focus op de individuele ontwikkeling de relationele dimensie enigszins onderbelicht blijft. Zie Marinus Knoope, De creatiespiraal. Natuurlijke weg van wens naar werkelijkheid. K.I.C., Nijmegen 1998 64 – Dat sociale factoren wel degelijk een rol spelen wordt bevestigd door psychiater onderzoeker Wim Veling die al jaren onderzoek naar de oorzaken van schizofrenie onder migrantengroepen doet. Volgens Veling is de wijze waarop allochtonen hun eigen identiteit bestempelen en de waarde die ze daar aan toekennen van invloed op de ontwikkeling van schizofrenie. Sinds enkele jaren is het dispropor tioneel hoge percentage schizofrenen onder Marokkanen onderwerp van discussie. De oorzaken zijn divers maar het gespleten bestaan als ´allochtoon´ speelt daarin zeker een rol. In de woongroep Oase in Rotterdam worden Marokkaanse mannen behandeld die geen gehoor vinden in hun eigen gemeenschap. Naast medicatie is het samen kunnen spreken over de verschijnselen om deze een plaats te geven in een nieuw mensbeeld een van de belangrijkste elementen van de aanpak. Zie ook: Trouw. De Verdieping, 27 oktober 2007 65 – Zie: Johan A. den Boer, Neurofysiologie. Hersenen>bewustzijn>vrije wil. Boom, Amsterdam 2003. “De interactie tussen biologische processen in de hersenen en de omgeving is vanaf het prille begin dermate diep, dat we voorzichtig moeten zijn uitspraken te doen over welk percentage van het gedrag toe te schrijven is aan een van beide.”(149). Interessant is te lezen hoe schizofrenie besproken wordt in termen die Deleuze en Guattari gebruiken. Schizofrenie wordt veroorzaakt door functionele disconnectiviteit in de hersenen. Het gaat hier natuurlijk om neurale netwerken, maar “het is bekend dat schizofreniepatiënten meer symptomatisch worden bij aanbieding van ambigue informatie, en dit netwerkmodel biedt hiervoor een verklaring in termen van verminderde connectiviteit”(176). 66 – Zie: Gilles Deleuze & Félix Guattari, Anti-Oedipus. Capitalism and Schizophrenia 1. Viking Penguin, New York 1977 [Frans origineel: 1972]; A Thousand Plateaus. Capitalism and Schizophrenia 2. Athlone Press, Londen 1988 [frans origineel: 1980]. Beide boeken worden op dit moment vertaald en zullen in de loop van 2010 bij uitgeverij Klement verschijnen. 67 – Hij onderbouwt het fictieve karakter van de vrije markt als laissez-faire in de 19 e eeuw in Al-Qaida en de moderne tijd. Ambo/Anthos, Amsterdam 2003, p. 123 68 – Zie: Ulrich Beck, De wereld als risic omaatschappij. De Balie, Amsterdam 1997 69 – Manuel Castells, The Information Age. Blackwell, Massachusetts/Oxford 1996, p. 476 70 – Alvin Toffler injecteert het discours in Future Shock (Bantam Books, Toronto, New York/Londen 1970) met concepten als flow’, the-throw-away-society’, ‘lifestyle’, ‘the new nomads’, ‘modular man’, ‘cyborg’ en ‘prosumer’. 71 – Het verslag van de opkomst en ondergang van het bankconcern ABN Amro laat dat op schrijnende wijze zien. Zie De pro oi. Zie verder: Liesbeth Noordegraaf-Eelens, De overspelige bankier. Van Homo Ec onomicus tot Übermensch. Klement, Kampen 2004. 72 – David C. Korten, When Corporations Rule the World. Kumarian Press/BerrettKoehler Publishers, Bloomfield/San Francisco 1995/2001, p. 8. Er is een uitgebreide literatuur en een intens debat over koninklijke allures van grote ondernemingen. Marjorie Kelly kritiseert ‘shareholder primacy’(vii/viii) en houdt een pleidooi voor ‘economic democracy’(viii) in The Divine Right of Capital. Dethroning the Corporate Aristocracy. (Berrett-Koehler Publishers, San Francisco 2001) Toni Negri en Michael Hardt hanteren deze metaforiek in Empire (2000/2002). Het Imperium is een piramide met drie lagen. De hoogste laag is een aristocratie die bestaat uit de VS, de G8, organisaties als de IMF, Wereldbank, NAVO en transnationale ondernemingen. 73 – Philip Bobbitt, The Shield of Achilles. War, Peace and the Course of History. Penguin, Londen 2002, p. 672 74 – Zie: Joel Bakan, The c orporation. The pathological pursuit of profit and power. Free Press, New York 2004, p. 16 75 – Zie verder: Dennis Kaspori & Henk Oosterling, Bewoningsin(ter)venties. Een Prospectus vo or Alternatieve Woningbouw. The Maze Corporation, Rotterdam 2003, p. 133 76 – Henk Oosterling, “Mededelen en samen leven in de Lange Lindelaan. Basisvorming in de de informationele samenleving” in Mensenkinderen. Tijdschrift vo or en over Jenaplanonderwijs, febr. 2002, pp. 9-17 77 – Zie: Hans Boutellier, Solidariteit en slachtofferschap. De morele betekenis van criminaliteit in een postmoderne cultuur. SUN, Nijmegen 1993, p. 105 78 – Zie: Evelien Tonkens, Mondige burgers, getemde professionals. Marktwerking, vraagsturing en professionaliteit in de publieke sector. NIZW Uitgeverij, Utrecht 2003, p. 52 79 – Zie: Slavoj Zizek, Pleido oi vo or intolerantie. Boom, Amsterdam 1998, p. 101. 80 – Het onderzoekswerk van Naomi Klein heeft bij een groot publiek een acuut bewustzijn van de excessen van de westerse consumptie getriggerd. Zie: Naomi Klein, No Logo. Lemniscaat, Rotterdam 2004 81 – Arendt was een joodse studente van de Duitse filosoof Martin Heidegger. Zij vestigt zich na haar vlucht uit nazi-Duitsland en een korte internering in Frankrijk in de Verenigde Staten waar zij tot haar dood woont. Naast haar boeken over het totalitarisme en het proces tegen de nazi-administrateur Adolf Eichmann publiceert ze onder andere The Human Condition. Zie noot 88 82 – Hannah Arendt, Verantwo ordelijkheid en o ordeel. Lemniscaat, Rotterdam 2004, not en woorden a ls daden 402 - 403 p. 151. Dit is een compilatie van teksten die Arendt tussen 1964 en 1974 publiceert. Zij herleest in die periode het werk van de verlichtingsdenker Immanuel Kant, een van de grondleggers van het moderne discours. 83 – Zie: Koo van der Wal, “Morele waarden als smeermiddel” in Trouw, De Verdieping, 22 oktober 1997 84 – Zie: Theodore Dalrymple, Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse in stand houdt. Spectrum, Utrecht 2004 85 – Zie: Charles Landry, The Creative City. A To olkit for Urban Innovators. Earthscan Publications, Londen 2000, p. 38 86 – Zie de bijdragen van Koo van der Wal en Tjalling Swierstra/Evelien Tonkens in Esther Wit e.a., De autonome mens. Nieuwe visies op gemeenschappelijkheid. SUN, Amsterdam 2007, resp.p. 83 en p. 158 87 – T. Wierstra & E. Tonkens, (red.), De beste de baas? Verdienste, respect en solidariteit in een meritocratie. Amsterdam University Press, Amsterdam 2008 88 – Dit boek is vertaald als Vita Activa. De mens: bestaan en bestemming. Boom, Amsterdam 1994 89 – Idem, p. 14 90 – Zij herleest het werk van Immanuel Kant in het licht van de pragmatische wilsen daadkracht van de founding fathers van Amerika. Denken en willen worden via het oordelen interactief in het publieke domein. 91 – Idem. p. 16 92 – Zie: Sonja van der Arend, Pleitbezorgers, procesmanagers en participanten. Eburon, Delft 2007. In deze dissertatie krijgt het werk van Arendt ruimschoots aandacht. Van der Arend trekt parallellen tussen Arendts werk en dat van Foucault en betrekt daar ook de discourstheorie van Jürgen Habermas in. Zie p.57. 93 – Hannah Arendt, Vita Activa. De mens: bestaan en bestemming. Boom, Amsterdam 1994, p. 181 94 – De titel is naar mijn mening iets te gedateerde: De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhof, Amsterdam 2008. Sennett is de levenspartner van Saskia Sassen, de auteur van o.a. The Global City (1991/2001) Dit plaatst zijn herwaardering van het vakmanschap in een bredere context, zeker als we bedenken dat Sassen in haar kritische analyse van de hedendaagse grootstedelijke economieën de waarde van informele economieën benadrukt. 95 – Zie: Jaap Peters & Judith Pouw, Intensieve Menshouderij. Hoe Kwaliteit oplost in rationaliteit. Scriptum Management, Schiedam 2005, p. 19 96 – Zie: Mirko Noordegraaf, Management in het publieke domein. Issues, instituties en instrumenten. Uitgeverij Coutinho, Bussum 2004, p. 349 97 – Marieke van Zanten, “De vakman(ager)” in Slow management. Stilstaan bij organiseren. Themanr. Vakmanschap, zomer 2007, p. 21 98 – In zijn meest recente boek geeft Sloterdijk onder het kopje ‘Meisterspiele’ een interessante typologie van de transformaties van leiderschap van verlichte leiders tot aan trainers. In deze lijst verschijnt de vakman voor de professoren, leraren en schrijvers. Zie: Peter Sloterdijk, Du musst dein Leben ändern. Suhrkamp, Frankfurt a/M 2009, p. 457. Zie ook: René ten Bos, Modes in management. Een filosofische analyse van populaire organisatietheorieën. Boom, Amsterdam 2000, pp. 113-121 99 – Jan Nap, Werken aan blauw vakmanschap. Systematisch leren in de politiepraktijk. Politie academie, Apeldoorn 2007 100 – Zie: www.hba.nl 101 – Zie het rapport van de commissie-Dijsselbloem Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen. 102 – Zie voor een samenvatting van dit debat, voor de discoursdimensie en het belang van een vanuit de praktijk ontwikkelde binding aan dit soort vernieuwingen het essay van Pieter Hilhorst, Het Nieuwe Leren, december 2006: http://hnl.onderwijsmaakjesamen.nl 103 – De invoering van competentiegericht leren in het MBO is een probleem omdat deze onderwijsvorm niet aan de door de commissie opgestelde criteria voldoet. Van een wetenschappelijke onderbouwing van het competentiegerichte onderwijs is nauwelijks sprake. Uiteindelijk stuit de vraag of het al dan niet moet worden ingevoerd op een dilemma: als er aan het eind van een beroepsopleiding een meesterproef moet worden afgelegd, hoe passen al die praktijkgerichte competenties daar dan in? In andere woorden: waar ligt de samenhang, de integraliteit van het competentiegerichte leren? 104 – De kritiek op deze ontwikkeling – en op de toenemende invloed van managers op het onderwijs ten koste van de professionals – bundelt zich onder andere in Beter Onderwijs Nederland (BON) die in maart 2006 door de Amsterdamse filosoof Ad Verbrugge is opgericht. Zie: http://beteronderwijsnederland.net 105 – Matthieu Weggeman, Leidinggeven aan professionals? Niet doen! Over kenniswerkers, vakmanschap en innovatie. Scriptum, Schiedam 2007, pp. 123-125 106 – Idem, p. 149. Weggeman spreekt in een verwijzing naar de Avatamsaka Soetra, waarin wordt gesteld “dat niets een identiteit in zichzelf heeft” heel toepasselijk over de organisatie als ‘een playground voor inter-zijn’(149). Dat vat ik opportuun op als een pleidooi voor bedrijfsmatige interesse. 107 – Richard Sennett, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhoff, Amsterdam 2007, p. 142 108 – Richard Sennett, De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhoff, Amsterdam 2008, p. 246 109 – Richard Sennett, De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhoff, Amsterdam 2008, p. 139 110 – Zie voor de positieve effecten voor krijgskunsten in curatieve zin: Stuart W. Twemlow, Frank C. Sacco, Peter Fonagy, “Embodying the Mind: Movement as a container for Destructive Aggression” in American Journal of Psychotherapy, Vol. 62, No.1, 2008, pp. 1-33 111 – Zie: Henk Oosterling, “Hoe leeg is het leven tussen culturen? Van multicultureel naar intercultureel samenleven”, deel 1, Filosofie, jrg. 17, nrs. 3, 2007, pp. 34-37; deel 2, Filosofie, jrg. 17, nr. 4/5, 2007, pp. 48-51 112 – Zie ook: Peter Dormer (ed.), The Culture of Craft. Manchester University Press, Manchester/New York 1997, p. 219 113 – Zie: Richard Sennett, De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhoff, Amsterdam 2008. p. 329 114 – Volgens een onderzoek van Motivaction is de grootste groep van de Nederlanders te vatten onder het kopje ‘ongebonden spiritueel’: Zie: Gerrit Kronjee & Martijn Lampert, “Leefstijlen en zingeving”in W.B.H.J. van de Donk, A.P. Jonkers, G.J. Kronjee en R.J.J.M. Plum (red.), Geloven in publiek domein. Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam University Press, Amsterdam 2006, p. 176 115 – Zie: Henk Oosterling, “Duivelscirkel der fundamentalismen. Aanzetten tot discursief exorcisme” in Fundamentalisme face to face. Ignaas Devisch & Marc De Kesel (red.),Klement/Pelckmans, Utrecht 2007, pp. 150-173 5 MEDITATIE 1 – Stijnie Lohof, Arnold Reijndorp (red.), Privé Terrein. Privaat beheerde wo ondomeinen in Nederland. Rotterdam 2006, p. 189 2 – Niet voor niets zetten voorwoord, inleiding en proloog van de studie Privé Terrein not en woorden a ls daden 404 - 405 met een relativering van dit begrip in. Zie: Lohof en Reijndorp,o.c. p. 14/17/34 3 – Arnold Reijndorp, Stadswijk. Stedenbouw en dagelijks leven. Rotterdam 2004, p. 177 4 – Politiek-filosofisch is een discours een samenspel van beargumenteerde inzichten die de legitimatie vormen voor een collectieve leefstijl met bijbehorende praktijken. In deze belichaming overstijgt een discours louter theorie. 5 – Zie: Esther Wit, e.a. (red.), De autonome mens. Nieuwe visies op gemeenschappelijkheid. Sun, Amsterdam 2007, p.89/157 6 – Zie: Michel Foucault, Discipline, Toezicht en Straf. De gebo orte van de gevangenis. HUG, Groningen 1989 7 – Zie: Lieven De Cauter, De capsulaire beschaving. Over de stad in het tijdperk van de angst. NAi, Rotterdam 2004 8 – De Rotterdamse Stadsvisie 2030 wordt ondersteund door een advies van het International Advisory Board, de denktank binnen de Economic Development Board Rotterdam. Naast dat Rotterdam in 2030 dé interculturele stad van Europa moet zijn, stelt het IAB dat Rotterdam de grootste CO 2 reductie moet hebben gerealiseerd. Waterbeheer krijgt de hoogste prioriteit. 9 – Op een dieper niveau van de etymologie dient zich meervoudigheid aan: di-vidu staat voor de idee dat er minstens twee (di) kanten van een zaak worden bezien (videre, video). Deze meervoudigheid verdwijnt in het in-dividu: dit ziet nog slechts één perspectief, één kant van de zaak, zijn kant. 10 – Zie: Peter Sloterdijk, Regels van het mensenpark. Boom, Amsterdam 1999, p. 38 11 – Zie: Jan Willem Duyvendak & Menno Hurenkamp (red.), Kiezen vo or de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Van Gennep, Amsterdam 2004 12 – André Buys en Jan van der Schaar, “De woonplaats als gemeenplaats” in: Duyvendak & Hurenkamp, o.c., p.127 13 – Zie verder: Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000, p. 104 14 – Zie: Jos de Mul, Cyberspace Odyssee. Klement, Kampen 2002, p. 190 e.v. 15 – Godfried Engbersen gebruikt in februari 2006 in zijn bijdrage in de Volkskrant “Sociale herovering en de emancipatie van de onderklasse” weliswaar dit motto, maar ook hij laakt uiteindelijk deze martiale metaforiek. 16 – De Cauter, o.c., pp. 83-87 17 – Gilles Deleuze & Félix Guattari, A Thousand Plateaus. Capitalism and Schizophrenia 2. Athlone Press, Londen 1988, p.319 18 – Reijndorp, o.c., p. 190 19 – Idem, p. 147 20 – Mark Elchardus, “Autonome volgzaamheid” in Duyvendak & Hurenkamp, o.c., pp. 205-212 21 – Zie: Peter Sloterdijk, Sferen. Boom, Amsterdam 2004; Het Kristalpaleis. Boom, Amsterdam 2005 22 – Lohof en Reijndorp, o.c., pp. 37/ 76-85 23 – Zie: Henk Oosterling & Siebe Thissen (red.), Chaos ex Machina. Het ec osofisch werk van Félix Guattari op de kaart gezet. CFKj1, Rotterdam 1998 24 – In een kapitaalkrachtige netwerksamenleving wordt dit uitgedrukt in kapitaalsvormen: financieel kapitaal ent zich op sociaal en cultureel kapitaal. Zie: Robert Putnam, Richard Florida en Charles Landry in respectievelijk Bowling Alone (2000), The Rise of the Creative Class (1999) en The Creative City (2000). 25 – Aaron Betsky & Adam Eeuwens, False flat (Design NL). De kracht van Dutch Design. Uniboek, Houten 2004, p. 12 26 – Mienke Simon Thomas, Goed in vorm. Honderd jaar ontwerpen in Nederland. Uitg. 010, Rotterdam 2008, p. 230 27 – Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering. Boom, Amsterdam 2006, p. 246 28 – Deyan Sudjic, The language of things. Penguin Books, Londen 2008, p. 6 29 – Peter Sloterdijk, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering. Boom, Amsterdam 2006, p. 203 30 – Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000. 31 – Donald A. Norman, Emotional design. Why we love (or hate) everyday things. Basic Books, New York 2004, p. 224 32 – Mienke Simon Thomas, Goed in vorm. Honderd jaar ontwerpen in Nederland. Uitgeverij 010, Rotterdam 2008, p. 89 33 – Zie: http://www2.eur.nl/fw/cfk/ 34 – Donald A. Norman, Emotional design. Why we love (or hate) everyday things. Basic Books, New York 2004, p. 112 35 – Naoto Fukasawa & Jasper Morrison, Super Normal. Sensations of the ordinary. Lars Müller Publishers, Baden 2008, p. 106 36 – Idem, p.103 37 – Henk Oosterling, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000, p. 102 38 – Deyan Sudjic, The language of things. Penguin Books, Londen 2008, p. 216 39 – Nicolas Bourriaud, Relational aesthetics, 2002, p. 113 40 – Zie: http://www.henkoosterling.nl/rtd-vakmanstad.html. 41 – Jonathan Chapman & Nick Gant, Designers, visionaries + other stories. Earthscan, Londen 2007, p. 28 42 – Idem, p. 37 43 – Kevin Kelly, Nieuwe regels vo or de nieuwe ec onomie. Earthscan, Londen 1999, p. 74 44 – Jonathan Chapman & Nick Gant, Designers, visionaries + other stories. Search Knowledge B.V., Heeswijk 2007, p. 81 45 – Michael Braungart & William McDonough, Cradle to Cradle. Afval = voedsel. 2007, p. 85 46 – Victor Papanek, Design for the real world. Academy Chicago Publishers, Chicago 1972, p. 86 406 - 407 l i t e r a t uur woorden a ls daden C@K<I8KLLI Arend, Sonja van der, Pleitbezorgers, procesmanagers en participanten. Eburon, Delft 2007 Arendt, Hannah, Vita Activa. De mens: bestaan en bestemming. Boom, Amsterdam 1994 Arendt, Hannah, Verantwo ordelijkheid en o ordeel. Lemniscaat, Rotterdam 2004 Bakan, Joel, The c orporation. The pathological pursuit of profit and power. Free Press, New York 2004 Bar tels, R & M. van Rossum Filosoferen doe je zo. Damon, Best 2009 Bateson, Gregory, Steps to an Ec ology of the Mind: Collected Essays in Anthropology, Psychiatry, Evolution, and Epistemology. University Of Chicago Press, Chicago 1972. Beck, Ulrich, De wereld als risic omaatschappij. De Balie, Amsterdam 1997 Benzakour, Mohammed e.a., “Alle bruggen van Ramadan verpulverd”, in de Volkskrant, 21 augustus 2009, p. 9 Berman, David B., Do go od design. How design can change the world. AIGA Design Press, Berkeley 2009 Betsky, Aaron & Adam Eeuwens, False flat (Design NL). De kracht van Dutch Design. Unieboek, Houten 2004 Boer, Johan A. den, Neurofysiologie. Hersenen>bewustzijn>vrije wil. Boom, Amsterdam 2003 Boonstra, Nanne, Niels Hermens, Ron van Wonderen, Sportief in de buurt. De meerwaarde van de scho olsportvereniging. Verwey-Jonker Instituut, Utrecht 2009 Bourriaud, Nicolas, Relational Aesthetics. Les Presses du réel, Parijs 2002 Bos, René ten, Modes in management. Een filosofische analyse van populaire organisatietheorieën. Boom, Amsterdam 2000 Boutellier, Hans, Solidariteit en slachtofferschap. De morele betekenis van criminaliteit in een postmoderne cultuur. SUN, Nijmegen 1993 Brabander, Richard de & Henk Oosterling (red.), Politiek gevoelig. Intermedialiteit in theater, dans en literatuur, InterAkta 2, CFK, Rotterdam 1999 Braidot ti, Rosi, Beelden van de leegte. Vrouwen in de hedendaagse filosofie. Kok Agora, Kampen 1990 Braungar t, Michael & William McDonough, Cradle to Cradle. Afval = voedsel. Search Knowledge B.V., Heeswijk 2007 Brower, Cara, Rachel Mallory, Zachary Ohlman, Experimental ec o-Design, 2009 Carson, Rachel, Dode lente. H.J.W. Becht’s uitgeverijmaatschappij NV, Amsterdam 1962 Castells, Manuel, The Information Age. Blackwell, Massachusetts/Oxford 1996 Cauter, Lieven De, De capsulaire beschaving. Over de stad in het tijdperk van de angst. NAi Uitgevers, Rotterdam 2004 Chapman, Jonathan & Nick Gant, Designers, visionaries + other stories. Earthscan, Londen 2007 Cleghorn, P., Denken do or filosofie. SvPO, 2008 Dalrymple, Theodore, Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse in stand houdt. Spectrum, Utrecht 2004 Dehue, Trudy, De depressie-epidemie. Uitgeverij Augustus, Amsterdam 2008 Deleuze ,Gilles & Félix Guat tari, A Thousand Plateaus. Capitalism and Schizophrenia 2. Athlone Press, Londen 1988 [Frans origineel: 1980] l i t e r a t uur woorden a ls daden 408 - 409 Deleuze, Gilles & Félix Guat tari, Anti-Oedipus. Capitalism and Schizophrenia 1. Viking Penguin, New York 1977 [Frans origineel: 1972] Deleuze, Gilles & Clair Parnet, Dialogen. Kok Agora, Kampen, 1991 [1977] Donk, W.B.H.J. van de, A.P. Jonkers, G.J. Kronjee en R.J.J.M. Plum (red.), Geloven in publiek domein. Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam University Press, Amsterdam 2006 Dormer, Peter (ed.), The Culture of Craft. Manchester University Press, Manchester/ New York 1997 dS+V, Stadsvisie Rotterdam. Ruimte ontwikkelingsstrategie 2030. dS+V, Rotterdam 2007 dS+V, Arnold Reijndorp & Next Architects, Sense of place. Atlas van de culturele ec ologie van Rotterdam, dienst dS+V, 2004 Duyvendak , Jan Willem & Menno Hurenkamp (red.), Kiezen vo or de kudde. Lichte gemeenschappen en de nieuwe meerderheid. Van Gennep, Amsterdam 2004 Dijsselbloem, Commissie Parlementair Onderzoek Onderwijsvernieuwingen. De invoering van c ompetentiegericht leren in het MBO Engbersen ,Godfried, “Sociale herovering en de emancipatie van de onderklasse”, februari 2006, deVolkskrant-bijlage Erasmus Universiteit Rot terdam, Strategiedocument Thuis in de wereld. Erasmus 2013 Florida, Richard, The Rise of the Creative Class. Basic Books, New York 2002 Florida, Richard, The Flight of the Creative Class. Harper/Collins, NewYork 2007 Foucault, Michel, De wo orden en de dingen. Een archeologie van de menswetenschappen. Boom, Amsterdam 2007 Foucault, Michel, Discipline, Toezicht en Straf. De gebo orte van de gevangenis. HUG, Groningen 1989 Frissen, Paul, De staat van verschil. Een kritiek van de gelijkheid. Van Gennep, Amsterdam 2007 Fukasawa, Naoto & Jasper Morrison, Super Normal. Sensations of the ordinary. Lars Müller Publishers, Baden 2008 Fukuyama, Francis, Het einde van de geschiedenis en de laatste mens. Uitgeverij Contact, Amsterdam 1992 Geerlings, Harry, Wim Ha fkamp, Gerard Peters (red.), Mobiliteit als uitdaging. Een integrale benadering. Uitgeverij 010, Rotterdam 2002 Golyardi, Farhad (red.), Eutopia. Internationaal venster op politiek, cultuur en kunst, nr. 21, augustus, Van Gennep, Amsterdam 2009 Gray, John, Al-Qaida en de moderne tijd. Ambo/Anthos, Amsterdam 2003 Groot, Ger, Vier ongemakkelijke filosofen. Nietzsche, Cioran, Bataille, Derrida. SUN, Nijmegen 2003 Guat tari, Félix, The three ec ologies. Athlone Press, New York 2000 [Frans origineel: 1989] Hardt, Michael & Antonio Negri, Empire. Van Gennep, Amsterdam 2002 Heeswijk, Jeanne van, Face Your World – Jeanne van Heeswijk, Carlos Basualdo (red.), Artimo, Amsterdam 2003 Heeswijk, Jeanne van, De Strip – Jeanne van Heeswijk, Maartje Berendsen (red.), Artimo, Amsterdam, 2004 Heeswijk, Jeanne van, Het Dwaallicht van Nieuw Cro oswijk. Manifest van een Volkswijk – Jeanne van Heeswijk, Dick van den Heuvel, Annet van Otterloo en Merel Willemsen (red.), Veenman Publisher, Rotterdam, 2007 Heeswijk, Jeanne van, Amnesie van een landschap – Jeanne van Heeswijk. Annet van Ooterloo (red.), Kunstgebouw, Rijswijk, 2009 Hofstede, Geer t & Ger t Jan Hofstede, Allemaal anders-denkenden. Omgaan met cultuurverschillen. Contact, Amsterdam/Antwerpen 2006 (1991) Huntington, Samuel P., Wie zijn wij? Over de Amerikaanse identiteit. Ambo, Amsterdam 2004 Jong, Alex de, & Marc Schuilenburg, Mediapolis. Popular Culture and the City. Uitgeverij 010, Rotterdam 2006 Kalff, Donald, Onafhankelijkheid vo or Europa. Het einde van het Amerikaanse ondernemingsmodel. Business Contact, Amsterdam/Antwerpen 2005 Kalff, Donald, Modern kapitalisme. Business Contact, Amsterdam/Antwerpen 2009 Kaspori, Dennis & Henk Oosterling, Bewoningsin(ter)venties. Een Prospectus vo or Alternatieve Woningbouw. The Maze Corporation, Rotterdam, 2003 Kaulingfreks, Ruud, Gunstige vo oruitzichten. Filosofische reflecties over organisaties en management. Kok Agora, Kampen 1996 Kelly, Kevin, Nieuwe regels vo or de nieuwe ec onomie, Boom, Amsterdam 1999 Kelly, Marjorie, The Divine Right of Capital. Dethroning the Corporate Aristocracy. Berrett-Koehler Publishers, San Francisco 2001 Kimmerle, Heinz, Philosophien der Differenz. Eine Einführung. Königshausen & Neumann, Würzburg 2000 Klein, Naomi, No Logo. Lemniscaat, Rotterdam 2004 Knoope, Marinus, De creatiespiraal. Natuurlijke weg van mens naar werkelijkheid. K.I.C., Nijmegen 1998 Kor ten, David C., When Corporations Rule the World. Kumarian Press/BerrettKoehler Publishers, Bloomfield/San Francisco 1995/2001 Kranendonk, Gina, De scho oltuin. 100 jaar scho oltuincultuur in Nederland. Uitg. De Verbeelding, Rotterdam 2004 Laar, Paul van der, Stad van formaat. Geschiedenis van Rotterdam in de negentiende en twintigste eeuw. Uitgeverij Waanders b.v., Zwolle 2000 Landry, Charles, The Creative City. A To olkit for Urban Innovators. Earthscan Publications, Londen 2000 Lasch, Christopher, De cultuur van het narcisme. Leven in een tijd van afnemende verwachtingen. De Arbeiderspers, Amsterdam 1980 Lawton, M.P. & L. Nahemov, ”Ecology and the aging process”, in C. Eisdorfer & M.P. Lawton (eds.), The Psychology of adult development and aging, American Psychological Association, Washington DC 1973, pp. 619-674 Lemaire, Ton, Over de waarde van kulturen. Een inleiding in de kultuurfilosofie. Tussen europacentrisme en relativisme. Ambo, Baarn 1976 Lengkeek, Arie (red.), Stedelijkheid als rendement. Privaat initiatief vo or publieke ruimte. Trancity, AIR/Van der Leeuwkring, Rotterdam, 2007 Lohof, Stijnie, Arnold Reijndorp (red.), Privé Terrein. Privaat beheerde wo ondomeinen in Nederland. NAi Uitgevers, Rotterdam 2006 Van der Loo, Hans & Willem van Reijen, Paradoxen van modernisering. Een sociaalwetenschappelijke benadering. Coutinho, Muiderberg 1990 Loorbach, D., W, van Aubel, J, Rotmans, Ontwikkelen op Zuid. Evaluatie van Pact op Zuid. DRIFT, Erasmus Universiteit, Rotterdam 2009 Lyotard, Jean-Francois, Het postmoderne weten. Een verslag. Kok Agora, Kampen 1987 Lyotard, Jean-François, Het postmoderne uitgelegd aan onze kinderen. Kok Agora, Kampen 1987 Malherbe, Linda, Joop Reijngoud, Rotterdam – De Zuiderlingen. 155 groepsportretten, Uitgave Pact op Zuid, Rotterdam 2008 Marcuse, Herber t, De eendimensionale mens. Studie over de ideologie van de ho og industriële samenleving. Paul Brand, Bussum 1968 l i t e r a t uur woorden a ls daden 410 - 411 Marlet, Gerard, Joost Poor t, Clemens van Woerkum, De baat op straat. Atlas vo or gemeenten. Utrecht 2008 Meurs, Paul & Marc Verheijen (red.), In transit. Mobiliteit, stadscultuur en stedelijke ontwikkeling. NAi Uitgevers, Rotterdam 2003 Molendijk, Piet & Henk Oosterling (red.), Hedendaagse Verbeelding. Reflecties op de beeldcultuur. InterAkta 3, CFK, Rotterdam 2001 Mul, Jos de, Cyberspace Odyssee. Klement, Kampen 2002 Naess, Arne, Ec ology, Community and Lifestyle. Cambridge University Press, Cambridge 1989 Nap, Jan, Werken aan blauw vakmanschap. Systematisch leren in de politiepraktijk. Politie academie, Apeldoorn 2007 Nekuee, Shervin, De Perzische paradox. Verhalen uit de Islamitische Republiek Iran. Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam/Antwerpen 2006 Noordegraa f, Mirko, Management in het publieke domein. Issues, instituties en instrumenten. Uitgeverij Coutinho, Bussum 2004 Noordegraa f-Eelens, Liesbeth, De overspelige bankier. Van Homo Ec onomicus tot Übermensch. Klement, Kampen 2004 Norman, Donald A., Emotional design. Why we love (or hate) everyday things. Basic Books, New York 2004 Not ten, Ton (red.), De lerende stad. Het laboratorium Rotterdam. Garant, Antwerpen/ Apeldoorn 2008 Oenen, Gijs van, Ongeschikt Recht. Anders denken over de rechtsstaat. Boom Juridische uitgevers, Den Haag 2004 Oosterling, Henk, De opstand van het lichaam. Over verzet en zelfervaring bij Foucault en Bataille. SUA, Amsterdam 1989 Oosterling, Henk, ”Positiviteit van de leegte. Ethiek en bewust zijn van de dood in Japan” in Crisis van de rede? Perspectieven op cultuur. Erik Heyermans & Paul Wouters (red.), Van Gorcum, Assen/Maastricht 1992, pp. 407-413 Oosterling, Henk, Do or schijn bewogen. Naar een hyperkritiek van de xenofobe rede. Kok Agora, Kampen 1996 Oosterling, Henk, Radicale middelmatigheid. Boom, Amsterdam 2000 Oosterling, Henk, “Mededelen en samen leven in de Lange Lindelaan. Basisvorming in de de informationele samenleving” in Mensenkinderen. Tijdschrift vo or en over Jenaplanonderwijs, febr. 2002, pp. 9-17 Oosterling, Henk, “Glossarium” in Michel Foucault, De wo orden en de dingen. Een archeologie van de menswetenschappen. Boom, Amsterdam 2006 Oosterling, Henk, “Hoe leeg is het leven tussen culturen? Van multicultureel naar intercultureel samenleven”, deel 1, Filosofie, jrg. 17, nrs. 3, 2007, pp. 34-37; deel 2, Filosofie, jrg. 17, nr. 4/5, 2007, pp. 48-51 Oosterling, Henk, “Duivelscirkel der fundamentalismen. Aanzetten tot discursief exorcisme” in Fundamentalisme face to face, Ignaas Devisch & Marc De Kesel (red.),Klement/Pelckmans, Utrecht 2007, pp. 150-173 Oosterling, Henk & Frank Nijhuis, Nederlands vo or gastarbeiders 1. Les/ Instructieboek, SHBW, Rotterdam 1976-1980 Oosterling, Henk & Rob Lenoir, Nederlands vo or gastarbeiders 2. Les/ Instructieboek, SHBW, Rotterdam 1977-1980 Oosterling, Henk, e.a., En nou in het Nederlands…! Taalmethode voor werkende jongeren, LOVWJ, Leiden 1978 Oosterling, Henk, Wim Coumou, Paula Jansen, Lesgeven. NCB, Utrecht 1980 Oosterling, Henk & Cok Beekhuijzen, Energie in ’t klein. Gemeente Rotterdam, Dienst Sport en Recreatie, Rotterdam 1983 Oosterling, Henk & Louis Vitalis, Kendo. Techniek, tactiek & didaktiek. NKR, Rotterdam 1985/2005 Oosterling, Henk & Siebe Thissen (red.), Chaos ex Machina. Het ec osofisch werk van Félix Guattari op de kaart gezet. CFKj1, Rotterdam 1998 Oosterling, Henk & Siebe Thissen (red.), Gro otstedelijke reflecties Over kunst & openbare ruimte. Inter/Akta 5, Felix Janssens: design i.s.m. CBK Rotterdam, Rotterdam 2002 Oosterling, Henk, Dennis Kaspori, Arie Lengkeek, Rotterdam Vakmanstad. Publiek onderzoek 2006-2008. AIR, Rotterdam 2008 Pact op Zuid, Jaarbericht & Programmering 2008 Papanek, Victor, Design for the real World. Academy Chicago Publishers, Chicago 1972 Pels, Dick, Een zwak vo or Nederland. Ideeën vo or een nieuwe politiek. Anthos, Amsterdam 2005 Peters, Jaap & Judith Pouw, Intensieve Menshouderij. Hoe Kwaliteit oplost in rationaliteit. Scriptum Management, Schiedam 2005 Pine II, B. Joseph & James H. Gilmore, De belevenisec onomie. Werk is theater en elke onderneming creëert zijn eigen podium. SDU uitg., Den Haag 2000 Prins, Awee, Uit verveling. Klement, Kampen 2007 Putnam, Rober t, Bowling Alone. The Collapse of the American Community. Simon & Schuster, New York 2000 Rahimy, Tina, Gesegmenteerde vluchtlijnen. Filosofie van het over(be)leven van vluchtelingen. EUR, Rotterdam 2005 Rahimy, Tina, Ooggetuigen. Oud en nieuwe Rotterdammers over hun bombardement. Documentaire: Debbie Kleijn, Portretten: Carel van Hees, Trichis Publishing, Rotterdam, 2008 Ramadan, Tariq, Westerse moslims en de toekomst van de Islam. Bulaaq, Amsterdam 2005 Reijndorp, Arnold, Stadswijk. Stedenbouw en dagelijks leven, Rotterdam 2004 Rifkin, Jeremy, De waterstofec onomie. Schone en duurzame energie vo or iedereen. Lemniscaat, Rotterdam 2004 Romein, Ed, Marc Schuilenburg, Sjoerd Tuinen (red.), Deleuze c ompendium. Boom, Amsterdam 2009 Rotmans, Jan, R. Kemp, e.a., Transities & transitiemanagement: De Casus van een emissiearme energievo orziening. Maastricht, ISIS/MERIT 2000 Roy, Olivier, De globalisering van de Islam. Van Gennep, Amsterdam 2002 Sassen, Saskia, The Global City. New York, London. Tokyo. Princeton University Press, Princeton/Londen 1991/2001 Sassen, Saskia, Globalisering. Over mobiliteit van geld, mensen en informatie. Van Gennep, Amsterdam 1999 Schinkel, Willem, Denken in een tijd van sociale hypochondrie. Aanzet tot een theorie vo orbij de maatschappij. Klement, Kampen 2007 Sennet t, Richard, De cultuur van het nieuwe kapitalisme. Meulenhof, Amsterdam 2007 Sennet t, Richard, De ambachtsman. De mens als maker. Meulenhof, Amsterdam 2008 Simon Thomas, Mienke, Goed in vorm. Honderd jaar ontwerpen in Nederland. Uitgeverij 010, Rotterdam 2008 Sloterdijk, Peter, Regels van het mensenpark. Amsterdam 1999 Sloterdijk, Peter, Sferen. Boom, Amsterdam 2003 Sloterdijk, Peter, Het kristalpaleis. Een filosofie van de globalisering. Boom, Amsterdam 2006 Sloterdijk, Peter, Schuim. Boom, Amsterdam 2009 Sloterdijk, Peter, Du musst dein Leben ändern. Suhrkamp, Frankfurt a/M 2009 l i t e r a t uur/s i t es woorden a ls daden Smit, Jeroen, De pro oi. Blinde trots breekt ABN Amro. Prometheus, Amsterdam 2008 Spierings, Frans & Marina Meeuwisse, Pact op Zuid. Uitgeverij IJzer, Reisgids 2008 Sudjic, Deyan, The edifice c omplex. How the rich and powerful shape the world. Penguin Books, Londen 2005 Sudjic, Deyan, The language of things. Penguin Books, Londen 2008 Twemlow, Stuar t W., Frank C. Sacco, Peter Fonagy, “Embodying the Mind: Movement as a container for Destructive Aggression” in American Journal of Psychotherapy, Vol. 62, No.1, 2008, pp. 1-33 Taylor, Charles, Multiculturalisme. Boom, Amsterdam/Meppel 1995 Toffler, Alvin, Future Shock. Bantam Books, Toronto/New York/Londen 1970 Tonkens, Evelien, Mondige burgers, getemde professionals. Marktwerking, vraagsturing en professionaliteit in de publieke sector. NIZW Uitgeverij, Utrecht 2003 Vermeij, Lot te, Gerald Mollenhorst (red.), Overgebleven dorpsleven. Sociaal kapitaal op het hedendaagse platteland. SCP, Den Haag 2008 Wal, Koo van der, “Morele waarden als smeermiddel” in Trouw, De Verdieping, 22 oktober 1997 Wall, Ronald, Netscape. Cities and Global Corporate Networks. Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam 2009 Weggeman, Mat thieu, Leidinggeven aan professionals? Niet doen! Over kenniswerkers, vakmanschap en innovatie. Scriptum, Schiedam 2007 Wierstra, T. & E. Tonkens, (red.), De beste de baas? Verdienste, respect en solidariteit in een meritocratie. Amsterdam University Press, Amsterdam 2008 Wit, Esther e.a., De autonome mens. Nieuwe visies op gemeenschappelijkheid. SUN, Amsterdam 2007 Wood, Phil & Charles Landry, The Intercultural City. Planning for diversity advantage. Earthscan, Londen/Sterling VA 2008 Zanten, Marieke van, “De vakman(ager)” in Slow management. Stilstaan bij organiseren. Themanr. Vakmanschap, zomer 2007, pp. 16-21 Zizek, Slavoj, Het subject en zijn onbehagen. Boom, Amsterdam/Meppel 1997 Zizek, Slavoj, Pleido oi vo or intolerantie. Boom, Amsterdam 1998 412 - 413 SITES (augustus 2009) AIR: www.airfoundation.nl Beter Onderwijs Nederland (BON): http://beteronderwijsnederland.net Bloemhof Debat literatuur: http://picasaweb.google.nl/judithsamson58/Kinderjuryd ebatBloemhof?feat=d# Bloemhof OBS: www.bredeschool.nl/in-de-praktijk/goodpractices/details/artikel/ rotterdam-de-bloemhof.html CFK Intermedialiteit: www2.eur.nl/fw/cfk Charlois culturele economie: www.wandschappen.nl Charlois B.A.D.: www.foundationbad.nl Duurzaamheid: worldinbalance.net/agreements/1987-brundtland.php dS+V Sense of Place: www.kei-centrum.nl/view.cfm?page_id=1901&item_ type=documentatie&item_id=869 Erasmus Universiteit Rot terdam: www.eur.nl Face your World: www.faceyourworld.nl Filosofie op de basisschool: www.josopschool.nl/index.php?pageID=1329&newsID= 84&messageID=10486&n=178 Gezonde School: www.ggd.rotterdam.nl/smartsite2213990.dws Hazepad: www.hazepad.eu/Hazepad%20achtergrond.htm Het nieuwe leren: http://hnl.onderwijsmaakjesamen.nl Hoofdbedrij fschap Ambachten: www.hba.nl Interculturaliteit: http://home.concepts-ict.nl/~kimmerle. International Advisory Board Rot terdam: www.edbr.nl/Content/www.edbr.nl/ Documenten/Report%20IAB%20Conference%202007.pdf JOLO: www.jongerenbuurtbemiddeling.nl/ Jongerenbiënnale YOUR CITY: www.pactopzuid.info/index. php?pageID=17&itemID=10300 Lekker Fit: www.rotterdamlekkerfit.nl/index.php MFA: www.dewereldopzuid.nl/ MS Noordereiland: www.motorschipnoordereiland.org Premsela: www.premsela.org Pact op Zuid: www.pactopzuid/ Rot terdam Spor tSuppor t: www.schoolsportvereniging.nl Rot terdam Vakmanstad/Skillcity: www.henkoosterling.nl/vakmanstad.html Rot terdam Vakmanstad/Fysieke Integriteit: www.henkoosterling.nl/ fysiekeintegriteit/fysieke-int.html Rot terdam Waterstad: www.gw.rotterdam.nl/smartsite1144.dws?MainMenu=700021& goto=2101170&channel=19500 SKVR: www.skvr.nl/weblogdirk/2008/05/ieder-kind-een-instrument.html Slinger Beursvloer: www.slinger.nu/SlingerSteden/Rotterdam/beursvloer/Pages/ default.aspx Urgenda: www.urgenda.nl Voor tijdig schoolverlaten: www.cos.rotterdam.nl/Rotterdam/Openbaar/Diensten/ COS/MOR/PDF/monitor%20VSV%206de%20meting.pdf VPRO Tegenlicht Jong zijn in Zuid: www.vpro.nl/programma/tegenlicht/ afleveringen/40208985 Wanita methode: www.bredeschool.nl/actueel/interviews/wim-pak-wanita.html Your World: http://your09.nl/home Door stenen te stapelen worden ook sociale netwerken geconstrueerd en gemeenschapsbesef gebouwd Aanslui t en Aanspr ake li jkhe id Act i ef burgerschap ADHD Af st emming Af va l Af v a ll en Ambacht Ambit i e Arbe id Aut isme Automobilit e it Be l angst e lling Bemidde ling Bewust zi jn Binding Biopoli t i ek Boodschap Buur t Chill en Coa lit i e Communica t i e Compe t ent i e Compe t it i e Consumpt i esamenl ev ing Cont a inerbegrip Coproduct i e Corpor a t i e Cre a t i eve indust ri e Culture e l k apit a a l Culture e l ondernemerschap Cul tuurst ad Cyclisch Da adkr acht Daden Dase in De l en De e lnemen Denken Depressi e Design Dia loog Dif f erent i edenken Disciplinering Discours Dissen Doen Door knopen Doubl e bind Duurza amhe id Eco 3 Ecopoli t i e k Ecosof i e Educa t i e Emancipa t i emachine FACE va lue Filosof i e Fysi e ke int egrit e it Geme enschap Geopolit i ek Geze l Hande l en Handwer k Hyperindi v idua lisme Hyst eri e Ident it e it Ident i t i jd Inbedden Indi v idu Insluit en Inst emming Int egr a lit e it Int egr a t i e Int egrit e it Inverse geze llighe id Int er act i e Int er act i ef Int er act i eve ld Int ercultur a lit e it Int erdisciplina ir Int eresse Int er k apit a lisme Int ermedia a l Int erpassi ef Int erre ligi eus Judoli jn Kapi t a a l Kenniswer kers Kook li jn Knooppunt Le iderschap Levenskunst Levensst i j l Line a ir Macrof ysi ek Macropoli t i e k Management Manager Managerst a a t Mapping Mar k t Ma t eri ë l e ref l exi v it e it Medede l en Microf ysi ek Micropoli t i ek Medit a t i e Medium Mediasamenl ev ing Me est er Midde lma t ighe id Mobi e l Mobiliseringmachine Modernit e it Mult iculture e l Nedochtoon Ne twer ken Ne t wer ksamenl ev ing Norm Norma li t e i t Ont sluit en Opposit i e Opscha l en Opsluit en Overbrugging Over l even Over v loed Par adox Par anoi a Par t icipa t i e Pilot Post modern Pot ent i ef Pr ak t i jk Prof essiona l Proj ect Punctue e l Radica a l Re a liseren Ref l ect i e Re la t i e Ref l ex Risicosamenl ev ing Rizoom Samenl even Samenschol en Samenspannen Scenario Scha a l Scha arst e School Schizof re en Scre enager Sk ill Soci a a l k api t a a l Socia l e archit ectuur Spor t cultuur Spreken St ad St age Theori e Tr a j ect en Tr a j ectont wik ke la ar Tr ampoline Tr ansact i e Tr ansact i esamenl ev ing Tr ansit i e Trot s Tussen Vangne t Vakman Vakmanager Vakmanschap Vakmanst ad Ver ant woorde li jkhe id Verhouding Verschill en Verst andhouding Verzekeringsma a t schappi j Verzorgingsst a a t Vict i em over l even VIDI kernbegrippen Vri j emar k t st a a t Wa ardeWederzi jdse geze llighe id Wer k Wer kst ad Wil Wilskr acht Woninkri jk Woorden Wi jk Ze lf respect Ze lf ver t rouwen Ze lf verzekerd l even