Inleiding pagina 1 Wiskundige Vaardigheden OLOD PraktijkonderzoekS1 – facet wiskunde Bachelor in de voedings- en dieetkunde Academiejaar 2022-2023 semester 1 Auteurs: V. Van Vlaslaer, I. Van den Bossche, H. Nachtegaele, E. Lemmens Lector: E. Lemmens Cursus Inleiding pagina 1 Inleiding Deze cursus is gemaakt voor de studenten Voedings- en Dieetkunde (VD) aan de AP en bevat alle theorie en oefeningen van en voor wiskunde die aan bod komen in het opleidingsonderdeel (OLOD) PraktijkonderzoekS11. Wiskunde is een deel (of ander woord: facet) van het OLOD PraktijkonderzoekS1; wiskunde telt mee voor 20% van het totaalresultaat. Dit document kan je in pdf formaat terugvinden op Digitap: - Op de digitap pagina van het ‘vak’ PraktijkonderzoekS1, vind je een link terug naar een ander ‘vak’: Wiskundige Vaardigheden KRO Wiskundige Vaardigheden KRO is dé digitap plaats voor alle studenten KRO (VD, Chemie en Laboranten) die wiskunde op hun curriculum hebben staan Als eerste stap op deze pagina dien je dan ook aan te duiden wat jij studeert De cursus Wiskundige vaardigheden KRO bestaat dus ook volledig in digitale vorm, met stukjes theorie en oefeningen net zoals in deze ‘papieren’ cursus. Hier en daar zijn er verschillen, maar de thema’s zijn volledig vergelijkbaar. Deze cursus vormt met andere woorden een aanvulling op het materiaal in digitap, of omgekeerd. Hoe gaan we praktisch te werk? ✓ Op digitap staat een planning voor je klaar: ‘Overzicht per lesweek’ – zie ook volgende pagina ✓ Je bereidt zelf de lessen voor, zelfstandig werk (zw), aan de hand van het aangeboden cursusmateriaal (digitaal en papier); ✓ Je komt naar de werkcolleges (WE), ingericht per groep en neemt actief deel aan deze oefensessies om jezelf te toetsen naar de vaardigheden die je dient te verwerven; ✓ Heb je vragen dan stel je deze tijdens de werkcolleges of via het digitap FORUM ✓ Tijdens deze werkcolleges, is de lector E. Lemmens aanwezig om uitleg te geven, voorbeeldoefeningen te maken, vragen te stellen, … De nadruk ligt dus op: A. Het verwerven van praktische vaardigheden, zoals ook vermeld in de ECTS fiches. B. Zelfstudie: je studeert op je eigen tempo en maakt oefeningen zoveel als nodig Praktische aspecten: - Belangrijkste doel: slagen op het examen wiskunde Deelname aan de werkcolleges met een laptop is absoluut noodzakelijk Uiteraard mag je ook je eigen rekenmachine(s) gebruiken Eerste examenkans: week7 – dat is de week ná de herfstvakantie We leren ook met Excel werken – eerste kennismakingsfilmpjes staan op digitap Er is ook een studiewijzer beschikbaar op digitap Tweede examenkans valt in de week net voor of net na de wintervakantie Studiegids voor dit facet is terug te vinden op digitap Dit studiemateriaal werd opgesteld door Hubert Nachtegaele, Ingrid Van den Bossche en Veerle Van Vlaslaer en door Els Lemmens. 1 S1 betekent semester 1 – er is ook een OLOD Praktijkonderzoek S2 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Inleiding Inleiding pagina 2 weeknummer van tot Aantal Inhoud uur wk1 wk2 wk3 19/09 26/09 3/10 23/09 30/09 7/10 2 Hfst1&2 2 Hfst5 0 wk4 wk5 wk6 vakantie wk7 weeknummer wk8 wk9 wk10 wk11 wk12 wk13 vakantie vakantie 10/10 17/10 24/10 31/10 7/11 14/10 21/10 28/10 4/11 10/11 2 Hfst2&3 0 2 Hfst4 van 14/11 21/11 28/11 5/12 12/12 19/12 26/12 2/01 tot 18/11 25/11 2/12 9/12 16/12 23/12 30/12 6/01 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD 2 Aantal uur 0 2 0 2 2 2 Titel Hoofdstuk Getallen, Cijfers, Eenheden & Rekenen, volgorde van bewerkingen, wiskundige uitdrukkingen vereenvoudigen Lineair Verloop breuken & Verhoudingen, percenten, evenredigheden Vergelijkingen 1ste EXAMENkans Inhoud Titel Hoofdstuk Verbetering 1ste examen Vragen studenten Vragen studenten Oefen examen 2de EXAMENkans Inleiding Inhoudstafel – pagina 1 Inleiding ........................................................................................................................................................... 1 1 Hoofdstuk1 Getallen, Cijfers, Eenheden ..................................................................................................... 1 1.1 Inleiding: Begrippen cijfers ................................................................................................................ 1 1.2 Wetenschappelijke notatie van getallen ........................................................................................... 7 1.3 Technische notatie van getallen (ingenieursnotatie) (niet echt noodzakelijk voor VD) .................. 8 1.4 Afronden, hoe doe je dat? .............................................................................................................. 10 1.5 Eenheden ........................................................................................................................................ 15 1.6 Oefeningen hoofdstuk 1 .................................................................................................................. 26 2 Hoofdstuk2 Rekenen, volgorde van bewerkingen, wiskundige uitdrukkingen vereenvoudigen .............. 32 2.1 Volgorde van bewerkingen ............................................................................................................. 32 2.2 Gebruik rekenhulp ........................................................................................................................... 35 2.3 Haakjes en distributiviteit ............................................................................................................... 35 2.4 Machten en wortels ........................................................................................................................ 36 2.5 Breuken ........................................................................................................................................... 41 2.6 Wiskundige uitdrukkingen vereenvoudigen .................................................................................... 44 2.7 Oefeningen ...................................................................................................................................... 45 3 Hoofdstuk3 Verhoudingen, percenten, evenredigheden .......................................................................... 48 3.1 Verhouding of breuk?...................................................................................................................... 48 3.2 Evenredigheden .............................................................................................................................. 54 3.3 Oefeningen ...................................................................................................................................... 64 4 Hoofdstuk4 Vergelijkingen ....................................................................................................................... 68 4.1 Wat bedoelt men in de wiskunde met "een vergelijking" ? ............................................................ 68 4.2 Soorten vergelijkingen .................................................................................................................... 68 4.3 Wat betekent "oplossen van een vergelijking" ? ............................................................................ 68 4.4 Heeft elke vergelijking oplossingen? ............................................................................................... 69 4.5 Hoe ga je te werk om een vergelijking op te lossen? ...................................................................... 70 4.6 Lineaire vergelijkingen – andermaal ............................................................................................... 73 4.7 Oefeningen ...................................................................................................................................... 76 5 Hoofdstuk5 Lineair Verloop ...................................................................................................................... 81 5.1 vb1 - Lineaire groei? ........................................................................................................................ 81 5.2 vb2 - Lineaire groei .......................................................................................................................... 83 5.3 vb3 – Meer punten op het examen? ............................................................................................... 85 5.4 vb4 - Calorieën tellen? .................................................................................................................... 87 5.5 Lineair verloop................................................................................................................................. 89 5.6 Wiskundige formulering lineaire groei ............................................................................................ 94 5.7 Oefeningen .................................................................................................................................... 100 6 Annex Woordenlijst & overzichten ......................................................................................................... 107 6.1 Overzicht van de 8 basisbewerkingen ........................................................................................... 107 6.2 eigenschappen van enkele speciale getallen ................................................................................ 108 6.3 eigenschappen van inverse bewerkingen ..................................................................................... 108 6.4 rekenregels .................................................................................................................................... 108 6.5 gelijkwaardige uitdrukkingen ........................................................................................................ 109 6.6 vergelijking van de eerste graad ................................................................................................... 110 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Inhoudstafel Hoofdstuk1 – pagina 1 1 Hoofdstuk1 Getallen, Cijfers, Eenheden Bedoeling van dit hoofdstuk: • • • De begrippen omtrent weergave van getallen en cijfers kennen. Getallen kunnen weergeven in een opgegeven notatie. Begrijpen waarom een eerlijke en duidelijke weergave van getallen belangrijk is. 1.1 Inleiding: Begrippen cijfers 1.1.1 Cijfer Een cijfer is een notatie die een hoeveelheid weergeeft: 0, 1, 2, 3,4,5,6,7,8,9 zijn de cijfers die alom in de wereld gebruikt worden. 1.1.2 Getal Een getal is een zinvolle combinatie van cijfers: 123, 300, 243567, 100000000000, ... Even ter herhaling: eenheden, tientallen, 100-tallen, duizendtallen…. 1.1.2.1 Oefening 1.1.2 deel 1 1. Geef het getal dat bestaat uit …. en alleen uit …: a. 9 eenheden, 3 tientallen, 4 honderdtallen b. 9 eenheden, 3 tientallen, 4 duizendtallen c. 9 eenheden, 4 honderdtallen, 5 duizendtallen d. 9 honderdtallen, 5 duizendtallen e. 9 eenheden, 3 tientallen, 4 honderdtallen, 5 duizendtallen f. 3 eenheden, 3 tientallen, 3 honderdtallen, 3 duizendtallen g. 9 eenheden, 5 duizendtallen 2. Uit hoeveel eenheden, tientallen, honderdtallen, duizendtallen bestaan volgende getallen: a) getal 1234 b) 12 c) 4545 d) 1111 eenheden tientallen honderdtallen duizendtallen Wat is niet zinvol? Bv. 00001 → 'Nullen' vóór een cijfer zijn niet zinvol - zie ook bij betekenis beduidend cijfer. Een positief getal is groter dan nul en heeft doorgaans geen toestandsteken vóór het getal staan. Een negatief getal heeft wel een toestandsteken: -123 betekent 123 'onder nul' of links van het nulpunt op de getallen-as. Een geheel getal bevat geen kommateken of heeft als noemer 1. Een decimaal getal bevat wel een kommateken en heeft dus en noemer verschillend van één. Een breuk is ook een getal. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 2 Even ter herhaling: tienden, honderdsten, duizendsten. Niet alle kommagetallen kan je als een breuk schrijven: pi, e, wortel van 2, ... 1.1.2.2 Oefening 1.1.2 deel 2 1. Schrijf als een decimaal getal breuk Decimaal getal 1 10 7 10 17 10 1 100 2. Schrijf als een breuk Decimaal getal 0,012 0,1234 1,1 111,1 breuk breuk Decimaal getal 1 100 1 1000 1 10000 22 1000 Decimaal getal breuk 3. Vervolledig de tabel met aanduiding tiendes, hondersten, duizendsten a) getal 0,1234 b) 1,2 c) 45,45 d) 111,1 gehelen tiendes hondersten duizendsten 1.1.3 Beduidend cijfer Een beduidend cijfer zegt iets over een ‘gemeten’ hoeveelheid. Een beduidend cijfer weglaten of toevoegen verandert de nauwkeurigheid van het getal en dus van de meting. Bv. Je meet met een lat de breedte van dit cursusblad en deze lat heeft mm-streepjes. Je meet precies 21 cm. Als je deze meting uitdrukt in mm dan wordt 21 cm, 210 mm. Dit getal geeft correct de nauwkeurigheid weer: je meet tot op de mm en dus is de nul in het getal 210 beduidend. Als je deze meting in cm uitdrukt, dien je 21,0 cm te noteren om de nauwkeurigheid correct weer te geven. In woorden: je meet 21 cm en 0 mm. 1 3 Bv. Een halve pizza, kan je schrijven als 2 pizza of als 6 pizza, als je hem eerst in 6 stukken had gesneden. Natuurlijk kan je een halve pizza ook noteren als 0,5 pizza: de 0 vóór de 5 is niet beduidend en de 5 is dat 5 wel: een 5 achter de komma betekent 5 tienden of als een breuk geschreven: 10. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 3 Bij het tellen van beduidende cijfers telt elk cijfer op elke plaats afzonderlijk mee. Bijvoorbeeld in het getal: 11000,220077 staan elf beduidende cijfers. 1.1.3.1 Oefening 1.1.3 Geef het aantal beduidende cijfers van volgende getallen: getal Aantal beduidende cijfers 12 12,0 0,12 0,13 0,013 13,0 13,01 getal Aantal beduidende cijfers 1111 1111,1 1011,0 345678 300008 0,00007 13,134 1.1.4 Decimaal getal Een decimaal getal bevat een komma en kan, als het een rationaal decimaal getal is, ook als een breuk geschreven worden. (Er bestaan ook irrationale decimalen getallen en die kunnen niet als een breuk geschreven worden.) Een decimaal getal bevat een gedeelte vóór de komma: het aantal gehelen en een gedeelte áchter de komma: een fractie ofwel deel van een geheel. 1 Bijvoorbeeld: 6 = 0,167 → nul gehelen en 167 duizendsten (één zesde van een pizza) 7 Tweede voorbeeld: 6 = 1,167 → 1 geheel en 167 duizendsten (een volledige pizza en nog één zesde) 1.1.4.1 a) b) c) d) e) f) g) oefening 1.1.4: Schuif de komma … plaatsen op 13 : 10 = 13 : 100 = 0,13 x 10 = 0,0013 x 100 = 0,013 x 1000 = 13 : 1000 = 13 : 10000 = 1.1.5 Machten Een macht van een getal, of beter gezegd, een getal tot een macht verheffen, is een bewerking waarbij je dat getal een aantal keer met zichtzelf vermenigvuldigt. Bijvoorbeeld het getal 3 verheffen tot de vierde macht: 3 ∙ 3 ∙ 3 ∙ 3 = 34 Uiteraard bestaan er meer ingewikkelde vormen: met negatieve machten, met breuk-machten, … Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 4 In het algemeen: een getal a verheffen tot de n-de macht, betekent dat je a n keer met zichzelf vermenigvuldigt en wordt genoteerd met 𝑎𝑛 . Rekenen met machten, optellen, delen en vermenigvuldigen komt aan bod in volgend hoofdstuk. Enkele zeer bijzondere machten: - 𝑎1 = 𝑎 ‘een eerste macht schrijven we niet’ 𝑎0 = 1 ‘eender welk getal, behalve 0, tot de nulde macht, is 1 Er zijn twee bijzondere gebroken machten (een macht in de vorm van een breuk, wordt gebroken macht genoemd) die hier worden vermeld vanwege hun hoge toepassingsgraad: Vierkantswortel = verheffen tot de macht 1/2 Derdemachtswortel = verheffen tot de macht 1/3 En dan is er nog het begrip van een negatieve macht (hoe kan je nu een getal -n maal met zichzelf vermenigvuldigen?): 𝑎−1 = 1 𝑎 Rekenen met machten in Excel? Gebruik het ‘hoedje’! ^ en zet de macht tussen haakjes (of gebruik de functie macht, maar dat is iets ingewikkelder…) – zie volgende figuur. bewerking vierkants- derdemachts- omgekeerde wortel wortel getal 9 27 10 formule =9^(1/2) =27^(1/3) =10^(-1) resultaat 3 3 0,1 Figuur 1: Berekening van de vierkantswortel, derdemachtswortel en van het omgekeerde in Excel Figuur 2: Zelfde berekening als in figuur1, in Excel, maar mét celadressen Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 5 1.1.5.1 Oefening 1.1.5 1. Reken uit, zonder rekenmachine en antwoord indien van toepassing met een kommagetal (en dus niet met een breuk) Bewerking Omgekeerde van Kwadraat Derdemacht Vierkantswortel getal 1 5 10 8 0,01 0 7 10 0 3 0,1 16 0 9 resultaat 2. Reken uit, met rekenmachine En rond af op twee cijfers na de komma • 133 • 1 112 • −32 • (−3)2 • 713 12 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD getal 5 100 100000 5 2,5 1 11 100 1 10 1/2 4 121 400 resultaat getal 250 1000 32 4 1,6 9 20 0,1 2 100 1/3 900 1/9 1/4 resultaat Hoofdstuk1 – pagina 6 1.1.6 Machten van 10 Wat is er belangrijk aan machten van het getal 10: het getal stelsel waarin we werken is een decimaal getal-stelsel, dat wil zeggen dat we tot 9 kunnen gaan en dat we dan een cijfer dienen bij te plaatsen ofwel een plaats ernaast opnieuw beginnen te tellen. Het getal 10 speelt een cruciale rol. Hieronder en lijstje van de bekendste machten van 10 mét hun verkorte schrijfwijze erbij alsook het prefix waarmee deze macht wordt genoemd in combinatie met een eenheid (denk bv. aan meter m): macht van 10 10−6 uitgeschreven 0,000001 = Verkortte schrijfwijze E-06 prefix micro 1 10−5 1000000 0,00001= E-05 1 10 −4 100000 0,0001= 1 10000 1 10−3 0,001= 10−2 0,01= 10−1 0,1= 10 1 10 100 1000 10000 100000 1000000 10−0 101 102 103 104 105 106 1000 1 100 1 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD E-04 E-03 milli E-02 centi E-01 deci E+01 E+02 E+03 E+04 E+05 E+06 deca hecto kilo mega Hoofdstuk1 – pagina 7 1.2 Wetenschappelijke notatie van getallen Wat is "wetenschappelijke notatie" van een getal? Wetenschappelijke notatie van een getal is notatie van het getal in de vorm: 1.2.1 𝑎 ∙ 10𝑛 Waarin... • • • • • • • • 𝑎 ∈ [1; 10[ in woorden: a is groter dan of gelijk aan 1, en kleiner dan 10. 𝑎 genoteerd wordt als decimaal getal (komma-getal), dus met links van het decimaal teken slechts één cijfer (geen nul), en rechts van het decimaal teken een aantal cijfers in overeenstemming met de precisie waarmee het getal gekend is. a bepaalt het aantal beduidende cijfers of precisie – zie §1.1.3 a wordt coëfficiënt of mantisse genoemd 𝑛 ∈ℤ in woorden: is een geheel getal (positief, negatief, ook nul is toegelaten) n is een macht of een exponent en staat bovenaan geschreven ofwel in superscript " · " staat voor "vermenigvuldiging", dus identiek aan " × " Verwar " · " echter niet met het gewone punt " . " dat vaak foutief als decimaal teken gebruikt wordt. 10𝑛 lees je als 10 tot de macht n zie tabel: 10³ 10² 10 100 10-1 10-2 10-3 1000 100 10 1 0,1 0,01 0,001 Waar is "wetenschappelijke notatie" goed voor? De wetenschappelijke getal-notatie maakt gebruik van "machten van tien" om reeds bij een eerste blik op het getal een correcte indruk te geven van de grootteorde ervan. Bijvoorbeeld: 1.2.2 • • • in 1,26⋅106 toont de factor 106 meteen dat het om een getal van de orde 1 000 000 (miljoen) gaat, zonder dat we cijfers moeten tellen. 6,02214076⋅1023 (een belangrijk getal voor de chemie) is duidelijker en eenvoudiger manipuleerbeer in berekeningen dan 602214076000000000000000) (meestal wordt het afgerond tot 6,022⋅1023) aan het getal 1,7⋅10-5 zie je meteen dat het gaat om iets dat 105 (100000) keer kleiner is dan 1,7 wat niet meteen duidelijk is als je het schrijft als 0,000017 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 8 Wetenschappelijke notatie is een unieke notatie: • • • 1.2.3 • • Je kan een willekeurig getal met een gegeven precisie slechts op één enkele manier in wetenschappelijke notatie zetten nullen aan de rechterkant van a hebben altijd een betekenis op gebied van beduidende cijfers is wereldwijd in gebruik Opdrachten Zoek uit hoe wetenschappelijke weergegeven wordt op jouw rekentoestel. In Excel spreadsheets kunnen getallen nooit superscript worden weergeven. Zoek uit, of probeer uit, hoe getallen dan toch in wetenschappelijke notatie weergegeven worden in Excel alsook op je rekenmachine 1.2.4 Meer info In de woordenlijst bij "wiskundige vaardigheden": zie machten van 10 en de uitleg over de verkorte notatie daarvan. Wikipedia: Wetenschappelijke notatie ; Scientific notation 1.2.5 Oefening Beduidende cijfers en decimalen in wetenschappelijke notatie Nummer Getal 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 1.3 Getal in wetenschappelijke notatie Aantal B.C.’s Aantal decimalen 3,1415 1,234 ∙ 103 0,234 ∙ 103 0,0234 ∙ 103 0,234 ∙ 103 76510 ∙ 10−3 7610 ∙ 10−3 76,510 ∙ 10−3 76510 ∙ 10−3 76010 ∙ 10−3 Technische notatie van getallen (ingenieursnotatie) (niet echt noodzakelijk voor VD) Wat is "technische notatie" van een getal? Net zoals in de "wetenschappelijke notatie" worden in "technische notatie" getallen genoteerd in de vorm: 1.3.1 𝑎 ∙ 10𝑛 Maar bij technische notatie kiest men voor 𝑛 steeds een veelvoud van 3 (positief of negatief): Voor 𝑎 geldt dan: Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 9 • • • 𝑎 ∈ [1; 1000[ in woorden: is groter dan of gelijk aan 1, en kleiner dan 1000 𝑎 wordt genoteerd als geheel getal of als decimaal getal (komma-getal), in overeenstemming met de precisie (aantal beduidende cijfers) waarmee het getal gekend is. Indien de meest geschikte keuze voor 𝑛 de "nul" is, dan 𝑛 wordt de factor ∙ 10 weggelaten "Technische notatie" wordt ook "Ingenieursnotatie" genoemd. 1.3.2 • • • Waar is "technische notatie" goed voor? Verband met voorvoegsels bij eenheden: zie verder (kilo, mega, ... milli, micro, ...) Houden we van machten van1000? Denk aan miljoen, biljoen, triljoen, ... De terminologie "Ingenieursnotatie" en "technische notatie" wijst er op dat deze vorm van getallen weergeven heel gebruikelijk is in technische context. 1.3.3 Nadeel van technische notatie In tegenstelling tot wetenschappelijke notatie kan er onduidelijkheid optreden omtrent de precisie (aantal beduidende cijfers) waarmee het getal gekend is indien 𝑎 een geheel getal is dat eindigt op één of meerdere nullen. Bijvoorbeeld: De volgende technische notaties staan voor dezelfde getalwaarden: 500 ·103 en 500,0 ·103 maar bij de eerste vorm is het niet helemaal duidelijk of de nullen beduidende cijfers zijn, of enkel noodzakelijk zijn omwille van de keuze van de factor 103 De tweede vorm wijst er expliciet op dat het om 4 beduidende cijfers gaat: de ",0" is er immers niet nodig om de getalwaarde aan te geven, maar enkel om erop te wijzen dat dit getal gekend is tot op 0,1 ·103 Daarom: Soms wordt een afwijkende vorm van technische notatie gebruikt, waarin men tussen 0,001 en 1 kiest in plaats van tussen 1 en 1000. Bijvoorbeeld: • • 1.3.3.1 • Technische notatie volgens de strikte definitie, met onduidelijkheid over 2 of 3 beduidende cijfers: 230 ·10-6 Afwijkende technische notaties voor dezelfde getalwaarde maar zonder onduidelijkheid over aantal beduidende cijfers: o 0,23 ·10-3 indien "twee beduidende cijfers" bedoeld wordt. o 0,230 ·10-3 indien "drie beduidende cijfers" bedoeld wordt. Denkvragen ... Snap je waarom de strengere voorwaarde voor 𝑎 in "wetenschappelijke notatie" elke onduidelijkheid over beduidende cijfers wegneemt, terwijl die onduidelijkheid bij technische notatie in principe wel kan voorkomen? Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 10 • Zoek uit hoe wetenschappelijke en technische notatie weergegeven worden op jouw rekentoestel. Meer info Wikipedia: Engineering notation 1.3.3.2 1.4 Afronden, hoe doe je dat? Afronden betekent dat je een (berekend) getal anders gaat noteren: - Bv1: 23,8 wordt afgerond naar 24 Bv2: 23,1 wordt afgerond naar 23 Bv3: 2,38E-4 wordt afgerond naar 2,4E-4 1.4.1 om af te ronden op n beduidende cijfers (BC) Indien het aantal cijfers links van het decimaal teken groter is dan n, zet dat getal dan in wetenschappelijke notatie. Bv. 1248 dient afgrond op 2 BC’s ➔ eerst in wetenschappelijke notatie: 1,248E3 ➔ afronden op 2 BC’s betekent in dit vb. dat er 2 cijfers dienen weggelaten te worden (waarom? ➔ de cijfers 4 en 8 dienen weg gelaten te worden en hierbij kijken we enkel naar het meest linkse, zijnde het cijfer 4 ➔ Omdat 4 nog te tellen valt op de rechterhand (0,1,2,3 en 4 tellen we met de eerste, rechterhand), mogen we de cijfers 48 volledig weglaten zonder iets te wijzigen aan de cijfers die overblijven: ➔ 1,2E3 is het resultaat Bv2. 1251 dient afgrond op 2 BC’s ➔ eerst in wetenschappelijke notatie: 1,251E3 ➔ afronden op 2 BC’s betekent in dit vb. dat er 2 cijfers dienen weggelaten te worden ➔ de cijfers 5 en 1 dienen weg gelaten te worden en hierbij kijken we enkel naar het meest linkse, zijnde het cijfer 5 ➔ Omdat 5 wordt geteld op de linkerhand (0,1,2,3 en 4 tellen we met de eerste, rechterhand), moeten we de cijfers 51 volledig weglaten mits wijziging aan de cijfers die overblijven: er dient eentje bij opgeteld te worden bij het cijfer links van de 5 ➔ Links van de 5 staat een 2 → die verandert in een 3 ➔ 1,3E3 is het resultaat Bv3. 1951 dient afgrond op 2 BC’s ➔ eerst in wetenschappelijke notatie: 1,951E3 ➔ afronden op 2 BC’s betekent in dit vb. dat er 2 cijfers dienen weggelaten te worden ➔ de cijfer 51 dienen weg gelaten te worden en hierbij kijken we enkel naar het meest linkse, zijnde het cijfer 5 ➔ Omdat 5 wordt geteld op de linkerhand (0,1,2,3 en 4 tellen we met de eerste, rechterhand), moeten we de cijfers 51 volledig weglaten mits wijziging aan de cijfers die overblijven: er dient eentje bij opgeteld te worden bij het cijfer links van de 5 ➔ Links van de 5 staat een 9 → die verandert in een 10 ➔ Een 10 kunnen we niet schrijven: we schrijven het cijfer 0 en tellen eentje op bij het cijfer links van eht aan te passen cijfer ➔ 2,0E3 is het resultaat Samenvatting Afronden op n beduidende cijfers: Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 11 ➔ Zet getal in wetenschappelijke notatie ➔ Plaats achter het n-de beduidend cijfer een denkbeeldige verticale lijn. ➔ Is het eerste cijfer achter (rechts van) die lijn ... • • een 0,1,2,3 of 4: Laat dan alle cijfers rechts van die lijn weg. Verder hoef je niets te doen. een 5,6,7,8 of 9: Laat dan alle cijfers rechts van die lijn weg, en verhoog het cijfer voor (links van) die lijn met één. Praktische tip omtrent afronden in Excel op aantal BC’s: zet ‘getalnotatie’ op wetenschappelijke notatie! Stap 0: Zet je cursor op cel D1 en typ daarin 1951, zoals getoond in voorbeeld Stap 1: In het groene menu lint is de start-tab aangeklikt Stap 2: Kijk in het midden naar het vakje ‘Getal’ Stap 3: Verander de getalnotatie, van ‘Standaard’ naar ‘Wetenschappelijk’ Stap 4: het getal 1951 wordt anders genoteerd: Stap 5: Wil je meer of minder BC’s? Gebruik dan de knoppen ‘Meer decimalen’ of ‘Minder decimalen’ Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 12 Figuur 3: Afronden op aantal BC’s in Excel 1.4.2 om af te ronden op n decimalen Als het getal minder dan n decimalen bevat: ‘doe dan niets’ tenzij er gevraagd wordt om te antwoorden met n decimalen. Bijvoorbeeld: de uitkomst van je berekening is gelijk aan 1,2. Precies 1,2 – niets meer niets minder. Er wordt gevraagd te antwoorden met 3 decimalen: 1,200 is dan je antwoord. Als het getal meer dan n decimalen bevat: Plaats achter het n-de decimaal (het n-de cijfer achter de komma) een denkbeeldige verticale lijn. Is het eerste cijfer achter (rechts van) die lijn ... • • een 0,1,2,3 of 4: Laat dan alle cijfers rechts van die lijn weg. Verder hoef je niets te doen. een 5,6,7,8 of 9: Laat dan alle cijfers rechts van die lijn weg, en verhoog het cijfer voor (links van) die lijn met één. Indien het cijfer links van de lijn een negen is, en met één verhoogd moet worden, dan wordt dat een nul en heeft dat ook weer gevolg voor het tweede cijfer links ten opzichte van de (denkbeeldige) lijn. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 13 Voorbeelden afronden op n decimalen vb1: 846,1254 afronden op 2 decimalen: 846,12|54 achter de streep staat een 5 de 2 voor de streep wordt dus een 3 dat geeft: 846,13 vb2: 25,29712 afronden op 2 decimalen: 25,29|712 achter de streep staat een 7 de 9 voor de streep wordt dus een nul, en de 2 daarvoor wordt een 3 dat geeft: 25,30 Praktische tip ‘afronden op n decimalen’ in Excel → gebruik de ‘minder decimalen’ of Meer decimalen’ knoppen! Figuur 4: afronden op n decimalen in Excel met de knoppen ‘Meer decimalen’ en ‘Minder decimalen’ In bovenstaand voorbeeld werd in elke cel hetzelfde getal gebruikt (met behulp van = ). Elk volgend getal wordt getoond met één decimaal minder. Merk op: Afronden in Excel betekent dat de cijfers die je niet ziet, weg zijn. Ze zijn er nog steeds maar worden niet getoond. Een voorbeeld: één plus één is drie: Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 14 Figuur 5: optelling van afgeronde cijfers geeft verrassende resultaten! Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 15 1.5 Eenheden 1.5.1 Elementaire kennis omtrent eenheden 1.5.1.1 • • • • • Overzicht eenheden lengte-eenheden: o basiseenheid "meter" (m) o de combinaties daarvan met de belangrijkste prefixen massa-eenheden: o basiseenheid "kilogram" (kg) o de combinaties van gram (g) met andere prefixen dan "kilo" (k) inhoudsmaten o eenheid "liter" (L), relatie met basiseenheid ... o de combinaties daarvan met de belangrijkste prefixen tijd-eenheden: o basiseenheid "seconde" (s) o de 60-delige veelvouden daarvan o kan dat ook met prefixen? o vergelijking 60-delige notatie met decimale (10-delige) notatie (en de te veel voorkomende fouten daarbij) hoeveelheid-eenheden o "dozijn", "gros", maar vooral natuurlijk de "hoeveelheid-materie" eenheid "mol" Eenheden die niet behandeld worden op de volgende pagina's kunnen eventueel wel gebruikt worden in de oefeningen. Je hoeft daarvoor die eenheden nog niet te kennen: Als je weet hoe je moet omspringen met lengte-eenheden, massa-eenheden, tijd-eenheden enz... dan kan je hetzelfde ook met alle andere eenheden. 1.5.1.2 • • • 1.5.1.3 • • prefixen overzicht hoe gebruiken relatie met technische notatie oefeningen Die vind je meteen in deze cursus (veelal in combinatie met oefeningen op "afronden" en "beduidende cijfers") Enkele eenvoudige voorbeelden: De afmetingen van een brooddoos: ➔ Breedte 25,4 cm ➔ Hoogte 43 mm ➔ Lengte 1,7 dm We willen alle eenheden gelijk zetten, bv. naar dm: ➔ Breedte 25,4 cm → van cm naar dm: de eenheid wordt 10 maal groter, dus het getal dat erbij staat, wordt 10 maal kleiner → 25,4 wordt 2,54 of 25,4E-1 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 16 ➔ Hoogte 43 mm → van mm naar dm: de eenheid wordt 100 maal groter, dus het getal dat erbij staat, wordt 100 maal kleiner → 43 wordt 0,43 of 43E-2 ➔ Lengte 1,7 dm Algemeen: Kijk naar het verschil in tiende macht tussen je eind- en begineenheid en pas je getal aan met dezelfde maar tegengestelde macht van 10. Vermenigvuldigen met een macht van 10 is heel gemakkelijk als je met wetenschappelijke notatie werkt. ∙ 10−3 3,46 km = 3,46∙ 103 m ∙ 10+3 (de eenheid wordt 1000 maal kleiner en dus wordt het getal 1000 groter) Voor vierkante of kubieke maten, opgelet: de aanpassing van cm² naar mm² is een sprong van 102, dus je getal wordt maal 10-2. 3,46 m² = 3,46∙ 104 cm² 1.5.1.4 en vooral... ➔ eenheid fout betekent resultaat fout ➔ Wist je dat je in Excel ook beschikking hebt tot eenheden? Zie ook § 1.5.3.3 1.5.2 lengte-eenheid: Basiseenheid voor lengte: de meter (symbool: "m") Deze cursus behandelt de lengte-eenheid als eerste omdat je deze kan beschouwen als "de moeder van alle eenheden": heel wat van hetgeen op deze cursuspagina behandeld wordt is dus ook van toepassing op massa-eenheden, inhoudsmaten, tijdseenheden, ... Hoe interessant het ook mag zijn, deze cursus gaat niet in op de exacte wetenschappelijke definitie van de "meter", en zeker niet op de geschiedenis daarvan. De diehards mogen daarvoor vrijblijvend naar de betreffende Wikipedia pagina. Voor ons in een technisch-wetenschappelijke (maar niet-academische) omgeving is: • • "lengte" een fysische grootheid die we meten met een meetlat, of één van de (eventueel hoog-technologische) alternatieven daarvoor. (breedte, dikte, hoogte, omtrek, afstand ... zijn andere woorden voor "een lengte in één of andere specifieke context") "meter" de "standaard-lengte" waarmee we eender welke andere lengte ("L") vergelijken in de vorm: waarin ......... staat voor een getal (het "maatgetal") dat aangeeft o hoeveel keer de "meter" (m) in de "betreffende lengte" (L) past o welke de verhouding is tussen die betreffende lengte (L) en de lengte-eenheid meter (m): Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 17 1.5.3 Prefixen Heel wat lengten (breedten, diktes, afstanden, ... ) zijn veel groter of kleiner dan de lengteeenheid "meter". Voor dergelijke zeer grote of zeer kleine lengten is het maatgetal dus heel groot of heel klein, soms onhandig groot of moeilijk voorstelbaar klein. Hoe we heel grote of heel kleine getallen toch op een min of meer duidelijke manier kunnen weergeven werd reeds eerder behandeld (zie "wetenschappelijke notatie" en "technische notatie"). Een andere manier om "zeer grote" of "zeer kleine" maatgetallen te vermijden is: gebruik veel grotere, of veel kleinere, aangepaste eenheden (de sterrenkunde gebruikt bijvoorbeeld de lengte-eenheden AE, lichtjaar, parsec, de atoomfysica gebruikte vroeger de eenheid Ångström). Het internationale eenhedenstelsel (S.I.) combineert in een set van prefixen de wiskundige handigheid van de technische notatie met het notatie-gemak van aangepaste eenheden. Dat wordt duidelijker met volgend voorbeeld: • • • stel: L = 0,000148 m noteer het maatgetal in technische notatie: L = 148E-6 m = 148 ∙ 10−6 m mag ook de afwijkende technische notatie zijn: L= 0,148E-3 m = 0,148 ∙ 10−3 m vervang de macht van 10 (samen met het vermenigvuldigingsteken "·" of samen met de letter E) door een prefix bij de eenheid: L = 148E-6 m = 148 ∙ 10−6 m = 148 µm = 0,148 mm waarin: o in µm de µ (Griekse letter "mu") staat voor "micro" (betekent: 1 miljoenste, of 10-6, of 1/1000000) en de m voor "meter" o in mm de eerste m staat voor "milli" (betekent: 1 duizendste, of 10-3, of 1/1000) en de tweede m staat voor "meter" Dit voorbeeld verduidelijkt de prefixen "micro" en "milli". Er zijn prefixen voor machten van 10 tussen 10-15 tot 10+15 in stappen van 103 (denk aan de "technische notatie", met machten die veelvoud zijn van 3). Daarnaast zijn er ook nog vier prefixen voor de machten 10-2 ( c , "centi"), 10-1 ( d , "deci"), 10+1 ( da , "deca") , 10+2 ( h , "hecto"). Een totaaloverzicht van alle prefixen vind je op een afzonderlijke pagina. 1.5.3.1 Prefixen te kennen Prefixen die je moet kennen en moet kunnen gebruiken Hangt af van de opleiding die je volgt, eventueel van de afstudeerrichting o o o Alles vanaf micro ( µ , 10-6 ) tot en met mega ( M , 10+6 ) is voor iedereen parate kennis. Voor industriële chemische toepassingen en aanverwante (bv ook de energiesector) zijn ook de prefixen giga ( G , 10+9 ) en tera ( T , 10+12 ) belangrijk. Voor microbiologie en farmacie en aanverwante zijn ook de prefixen nano ( n , 10-9 ) en pico ( p , 10-12 ) belangrijk. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 18 1.5.3.2 Wat je daarmee moet kunnen o o Je moet in berekeningen waarin verschillende eenheden met prefixen voorkomen deze via omzetting naar machten van 10 kunnen vereenvoudigen, en het resultaat van die berekening terug kunnen weergeven met de juiste eenheid en het best passende prefix. Het best passende prefix kunnen kiezen: dat is het prefix waarbij het maatgetal zo eenvoudig mogelijk geschreven kan worden (geen onbeduidende nullen, geen nood voor machten van 10, weinig of geen nullen meteen na het decimaal teken, ...) 1.5.3.3 Overzicht prefixen en prefixen in Excel Zie bv SI-voorvoegsel > Overzicht op Wikipedia, waarvan hieronder een uittreksel... Figuur 6: prefixen in het SI eenheden stelsel – extract Wikipedia Omzetten van eenheden in Excel met de functie converteren: resulteert in resulteert in …. ……….. Figuur 7: eenheden in Excel – omzetten met ‘converteren’ In Excel zit een groot aantal eenheden vervat; hieronder een overzichtje van de beschikbare lengteeenheden: Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 19 Prefix Multiplier Abbreviation yotta 1,00E+24 "Y" zetta 1,00E+21 "Z" exa 1,00E+18 "E" peta 1,00E+15 "P" tera 1,00E+12 "T" giga 1,00E+09 "G" mega 1,00E+06 "M" kilo 1,00E+03 "k" hecto 1,00E+02 "h" dekao 1,00E+01 "da" or "e" deci 1,00E-01 "d" centi 1,00E-02 "c" milli 1,00E-03 "m" micro 1,00E-06 "u" nano 1,00E-09 "n" pico 1,00E-12 "p" femto 1,00E-15 "f" atto 1,00E-18 "a" zepto 1,00E-21 "z" yocto 1,00E-24 "y" Figuur 8: lijst van Excel- eenheden en-prefixen 1.5.3.4 Notatie-details Hetgeen hieronder uitgelegd en geïllustreerd wordt voor lengte-eenheden geldt algemeen, ook voor alle andere eenheden. • • 1.5.3.4.1 • • 1.5.3.4.2 Maatgetal gevolgd door eenheid betekent eigenlijk maatgetal vermenigvuldigd met eenheid Die vermenigvuldiging wordt nooit expliciet voorgesteld door het symbool " · " of " × ", een spatie volstaat altijd Bij wetenschappelijke en technische notatie is het vermelden van het vermenigvuldigingsymbool wel vereist tussen de mantissen en de exponent: Als je in "178,2·10-2 m" het symbool " · " vergeet dan staat er "178,210-2 m", wat eigenlijk "31,487 pm" betekent... (even nadenken en narekenen a.u.b.) bij het noteren van een lengte (of andere grootheid), bijvoorbeeld: L =178,2 cm zet je STEEDS een SPATIE tussen het maatgetal en de eenheid. Bij het weergeven van metingen, waarnemingen, ... in verslagen, ... overal ... "Lgemiddeld = 178,2 cm" is korter dan "De gemiddelde lengte bedraagt 178,2 centimeter". "L = 178,2" is altijd FOUT, want een lengte is niet gelijk (≠) aan een getal, maar is gelijk aan (=) een maatgetal vermenigvuldigd met een lengte-eenheid. Ook bij tussenstappen in berekeningen Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 20 Slordigheid met eenheden is vaak de oorzaak van rekenfouten. Vermeld bij elk gegeven in elke tussenstap de eenheden, groepeer ze. Vereenvoudig ze, maar vergeet ze niet! Concrete voorbeelden volgen later, bij oefeningen in volgende hoofdstukken. Een eenvoudig voorbeeld: de afmetingen van een brooddoos zijn de volgende: Breedte 25,4 cm; hoogte 43 mm; lengte 1,7 dm. De inhoud van deze brooddoos bedraagt: 25,4 cm X 43 mm X 1,7 dm. Om deze inhoud uit te drukken in liter, ofwel dm³, moet elke afmeting in dm worden omgezet → 2,54 dm X 0,43 dm X 1,7 dm Nu kunnen de drie getallen met elkaar vermenigvuldigd worden en leidt dit een resultaat van 1,9 dm³ = 1,9 L 1.5.3.4.3 • • Behalve ... Bij berekeningen indien ... o in de begeleidende tekst verantwoord wordt waarom de eenheden weggelaten worden o duidelijk gemaakt wordt welke de niet vermelde eenheden zijn voor de argumenten en resultaten o de berekening daardoor duidelijker is dan ze zou zijn met vermelding van de eenheden In spreadsheet cellen (Excel, Google Sheets, ...) ... o omdat spreadsheets niet kunnen rekenen met cellen waarin tekst staat, en getallen gevolgd door een eenheid worden door spreadsheets als tekst opgevat o maar dat omzeil je door in cellen links of rechts of erboven (kolom-kop, rij-kop) de grootheid, de eenheid, ... te vermelden → zie 1.5.4 eenheid massa Eerst en vooral dient de grootheid massa toegelicht: massa wordt enkel gebruikt door wetenschappers, niet door leken. Gewicht neemt vaak de plaats in van massa: “Dit brood heeft een gewicht van 800 gram.” ➔ Correcte versie: “Dit brood heeft een massa van 800 gram.” Niemand zegt dit. “Deze persoon weegt 73 kg.” ➔ Correcte versie: “Deze persoon heeft een massa van 73 kg.” Niemand zegt dit. “Deze hoeveelheid atomen hebben een massa van 3,6 microgram.” “De atomaire massa bedraagt … nanogram.” Wat is het verband tussen massa en gewicht? Dat heeft te maken met de aardse omstandigheden: Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 21 Gewicht is een kracht die een massa uitoefent op zijn ondersteuning en die veroorzaakt wordt door de aantrekkingskracht van de aarde op elke massa. Je gewicht is dus een kracht die je uitoefent, op bv. de vloer. Gewicht = massa X aantrekking van de aarde Gewicht = massa X 9,81 N/kg. De eenheid van kracht en dus ook van gewicht, is Newton, naar de bekende wetenschapper Isaac Newton. De eenheid van massa is kg, kilogram. De standaard eenheid van massa is dus gram; afgekort g. Elke hoeveelheid materie heeft een massa en die is onafhankelijk van de aardse omstandigheden: 1kg bloem heeft op aarde en op de maan en zelfs in het ISS, dezelfde massa van 1 kg. (Dezelfde kg bloem heeft wel een ander gewicht op aarde dan op de maan en heeft geen gewicht in het ISS – zie gewichtloosheid!) Net zoals bij de grootheid lengte met als eenheid meter, kan je de standaardeenheid gram, combineren met prefixen om een grotere of kleinere eenheid te gebruiken: kg = kilogram = 1000 gram mg = milligram = 0,001 gram Ook belangrijk in de wereld van massa zijn de Engelse maten: 1 pound ofwel in het Nederlands: 1 pond, zijnde en halve kilogram. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 22 1.5.5 Inhoudsmaten 1.5.5.1 Geen elementaire basiseenheid! Omdat "inhoud" in principe gemeten kan worden met lengte-eenheden, bestaat er in het eenhedenstelsel geen afzonderlijke basiseenheid voor. Voorbeeld: De inhoud van een rechthoekige tank kan je meten door lengte (L = x m), breedte (B = y m), en hoogte (H = z m) te meten en te vermenigvuldigen. De inhoud van die tank is dan: V = L · B · H = (x m)·(y m)·(z m) = x·y·z m³. Vermits "meter" de basiseenheid voor lengte is, is de daarvan afgeleide basiseenheid voor inhoud (of volume) de "kubieke meter": m3. Praktische eenheid: de liter 1.5.5.2 Voor de dagelijkse behoeften valt de inhoudsmaat "kubieke meter" vrij groot uit. Dat deze als "basiseenheid" geldt voor inhoud is eerder omwille van de wiskundige consistentie van het eenhedenstelsel dan omwille van praktische redenen. Iets dat 1000 keer kleiner is dan 1 m3 komt al heel wat dichter bij bijvoorbeeld onze drankconsumptie. Van de vele praktische (en onpraktische) inhoudsmaten die in de loop der eeuwen overal ter wereld gebruikt werden werd in 1795 de "liter" naar voor geschoven als "de enige officiële inhoudsmaat". Men definieerde "één liter" dan als "de inhoud gelijk aan die van een kubus met ribbe van 1 decimeter": 1 L = 1 dm3 Vermits: 1 dm = 0,1 m is: 1 L = 1 dm3 = (0,1 m)3 = (0,1)3 (m)3 = 0,001 m3 = 1·10-3 m3 of: 1 L is één duizendste van een kubieke meter of: 1 kubieke meter is 1000 L Groter of kleiner... De volgende combinaties van voorvoegsels met "L" worden regelmatig gebruikt: 1.5.5.2.1 hL (hectoliter ; 102 L): Wordt bijvoorbeeld gebruikt in de voedingsindustrie voor het uitdrukken van productievolumes van dranken: Brouwerij Sint-Bernardus blijft groeien: “We hebben vorig jaar 42.500 hectoliter bier verkocht, wat te vergelijken is met 12.750.000 flesjes van 33cl” cL (centiliter ; 10-2 L): Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 23 De eenheid centiliter is de gebruikelijke eenheid waarin het volume van één drankconsumptie uitgedrukt wordt. (zelfde illustratie als hierboven) mL (milliliter ; 10-3 L): onthoud: 1 mL = 1 cm3 In lab-omgevingen en in de medische sector wordt de eenheid milliliter veel gebruikt. Combineer de betekenis van "milli" (=10-3) met de definitie van de liter (= dm3) en met de betekenis van "deci" (= 10-1) en van "centi" (= 10-2), om aan te tonen dat "één milliliter" overeenkomt met de inhoud van een kubusje met ribbe van 1 centimeter. µL (microliter ; 10-6 L): Deze eenheid kom je zeker tegen in de microbiologische labs, o.a. bij het gebruik van micropipetten. Toon op ongeveer dezelfde manier aan als hierboven dat "één microliter" overeenkomt met de inhoud van een kubusje met ribbe van 1 ......... . Combinaties die je nooit tegenkomt zijn "kL" (dit zou immers gelijk zijn aan 1 ......... , en die eenheid wordt wel gebruikt als het over grote volumes vloeistoffen gaat) "nL " (met dergelijke kleine volumes wordt niet concreet gewerkt) Over de afkorting "L" van "liter" Taalkundig is de kleine letter l de correcte afkorting voor liter, althans in het Nederlands. Taalkundigen hebben waarschijnlijk een speciale gave om 111 en 11l van steeds van elkaar te onderscheiden. Om verwarring tussen het cijfer "1" en het symbool voor liter te vermijden wordt in technische en wetenschappelijke kringen echter zo veel mogelijk aangeraden om de hoofdletter L als symbool voor liter te gebruiken (chemici onder jullie: zoek op wat hierover in een recente versie van CRC staat, begin jaren 2000 werd in CRC enkel de hoofdletter aanvaard). 1.5.5.2.2 Andere niet-coherente inhoudsmaten In de petrochemie kom je de "barrel" tegen, of de "vaten" ("barrel" is het Engelse woord voor de inhoudsmaat "vat") 1 barrel (afgekort bbl) = 42 US Gallon = 9702 kubieke inch = 9702 · (2,54 cm)3 = 158987 cm3 ≈ 159 L 1.5.5.2.3 Een Engels biervat is 163,7 L Een Amerikaans biervat is 117,3 L Een vat is geen ton ...... Dit laatste alleen maar om duidelijk te maken dat ons "Europees" eenhedenstelsel (dat overal gebruikt wordt, behalve in Engeland en in een stukje Amerika) een stuk eenvoudiger is dan de eenheden-spraakverwarring in die Angelsaksische wereld. Opmerking: de eenheid ‘ton’ in Excel? Kijk eens na hoeveel kg een ton is in Excel 😉 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 24 1.5.6 tijd-eenheden 1.5.6.1 Basis-eenheid voor tijdsverloop De "seconde", afgekort met de kleine letter "s" (seconde niet afkorten tot "sec") Het hoeft niet altijd tiendelig te zijn In het gebruikelijke systeem van eenheden (S.I.) zijn de verhoudingen tussen de basiseenheid en de afgeleide eenheden voor eenzelfde grootheid altijd machten van 10. Bij de tijdseenheden worden andere verhoudingen gebruikt: 1.5.6.2 • • • de eenheid "minuut", afgekort als "min": 1 min = 60 s de eenheid "uur", afgekort als "h": 1 h = 60 min = 60 · 60 s = 3600 s de eenheid "dag" (afkorting ???): 1 dag = 24 h 1.5.7 hoeveelheid-eenheden 1.5.7.1 "dozijn" en "gros" ... Graag 4 kg sinaasappels a.u.b. Indien een leraar in een klas van 24 leerlingen elke leerling één sinaasappel wil geven, dan is het een risico om "4 kg sinaasappels" te bestellen. Afhankelijk van de grootte en de sappigheid kan het aantal sinaasappels in die 4 kg tussen de 16 en de 32 stuks liggen. In een dergelijke situatie bestelt deze leraar beter een zeker aantal sinaasappels. Graag 24 sinaasappels a.u.b. Graag 2 dozijn sinaasappels a.u.b. In een grootkeuken worden eieren niet per stuk gekocht, ook niet per kg... Realistischer is: Bestel 12 dozijn eieren a.u.b. = bestel 12 × 12 eieren a.u.b. a.u.b. = bestel 1 gros eieren a.u.b. = bestel 144 eieren "dozijn" en "gros" zijn duidelijk en exact gedefinieerde hoeveelheden, net zoals "kilogram" een duidelijk gedefinieerde massa (of gewicht) is, en "liter" een duidelijk gedefinieerde inhoud (of volume). "kilogram" en "liter" zijn GEEN eenheden waarmee hoeveelheden uitgedrukt worden, het zijn eenheden waarmee massa's en volumes uitgedrukt wordt. "dozijn" en "gros" zijn WEL eenheden waarmee hoeveelheden uitgedrukt worden: Met 2 dozijn sinaasappels kan de leraar aan elk van de 24 leerlingen in zijn klas exact één sinaasappel geven. Met 1 gros eieren kan het bedrijfsrestaurant 144 klanten exact één (hard of zacht gekookt) eitje voorschotelen. ... om "mol" te verduidelijken Ook in de chemie rekent men voor reagentia en eindproducten... 1.5.7.2 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 25 o o o soms met massa's (uitgedrukt in kg, g, mg, µg) soms met volumes (uitgedrukt in m 3, L, mL) maar ook heel veel met hoeveelheden (uitgedrukt in "aantal atomen" of "aantal moleculen"). De hoeveelheid-eenheden "dozijn" en "gros" zijn in de praktijk echter te klein voor de chemie. Zelfs de telwoorden "miljoen", "miljard", "biljoen", ... zijn pietluttig voor de "aantallen moleculen" die in de praktijk betrokken zijn bij chemische reacties. Daarom heeft de chemie zijn eigen "hoeveelheid-eenheid" gedefinieerd, de "mol": 1 mol "deeltjes" = 6,022 140 76 × 1023 "deeltjes" Waarin "6,022 140 76" een exact getal van 9 beduidende cijfers is. (dit is de definitie zoals geldig sinds 20/05/2019, zie https://en.wikipedia.org/wiki/Mole_(unit)#Exact_number_(2018) en referenties daarin) Deze eenheid kan net als andere eenheden gecombineerd worden met voorvoegsels: 1 kmol "deeltjes" = 1·103 mol "deeltjes" 1 mmol "deeltjes" = 1·10-3 mol "deeltjes" 1 µmol "deeltjes" = 1·10-6 mol "deeltjes" Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 26 1.6 Oefeningen hoofdstuk 1 1.6.1 Afronden Bron oefeningen: Basisvaardigheden rekenen voor de gezondheidszorg, Wolters-Noordhoff, p. 13 1. Zet volgende breuken om in een kommagetal. Rond af tot op twee cijfers na de komma. Gebruik zo nodig een rekentoestel/Excel. 2 3 45 150 8 9 1265 1000 5 3 1265 100 73 12 75500 1200 2. Zet volgende breuken om in een kommagetal. Rond af tot op drie cijfers na de komma. Gebruik zo nodig een rekentoestel/Excel. 2 3 15599 224 10 6 25000 358 2 140 580 250000 25 58 59 38 126 38 1559 24 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 27 3. Rond af in ml. 0,001 l 0,2582 l 0,8255 l 4. Rond af in mg. 0,2588 g 0,0589 g 8,5673 g 5. Schrijf als kommagetal, afgerond op twee cijfers achter de komma. 1 3 500 0, 38 15 5 6, 95 106 53 0, 09 5, 4 18 10 0,18 18 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 28 40 0, 6 120 9, 6 625 1 125 6 0,6 7,6 7,6 0,6 1.6.2 Beduidende cijfers 1. Bepaal het aantal beduidende cijfers van onderstaande getallen 1,094 km 0,0107 cm 12,5 g 40725 mm 0,00250 dm 325,0 m 13 kg 27,001 kg Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 29 2. Rond onderstaande getallen af op 3 BC 12,45m 0,0001500 g 21450 cm 5,1395.10 3 m 0,12054 kg 1246 m 3. Maak onderstaande berekeningen. Let op het aantal beduidende cijfers 14.10 3 cm . 7,45 cm 89,0 m .6 34,78 kg : 4,2 kg 7456 m : 0,056 m Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 – pagina 30 1.6.3 Omzetten van meetresultaten Maak de omzetting. Let op het aantal beduidende cijfers 75,2 m = cm 0,0124 m = mm 3.10 4 kg = g 0,0000400 km = cm 6,4 km = m 27,5 cm = m 23,45 L = mL 90,8 mL = L 46,5 dm3 = mL 23 cm 3 = L 45,2 cm 3 = dL 345 cL = cm 3 12,5 mL = dm 3 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk1 - pagina 31 1.6.4 Oefeningen op de wetenschappelijke notatie 1. Schrijf voluit: a. 376 x 1E03 b. 376 x 1E-03 c. 123E09 d. 1,23E09 2. Hoeveel mg is 250 kg a. Voluit geschreven? b. In de wetenschappelijke notatie geschreven? 3. Mevr. Willemse heeft Multiple Sclerose en krijgt hiervoor 1 keer per week 6 miljoen IE interferon β ingespoten in de bilspier (intramusculair) a. Hoe schrijf je dit getal voluit? b. Hoeveel eenheden interferon β krijgt mevrouw Willemse per jaar? 4. Otto van der Brink krijgt na zijn chemotherapie gedurende 10 dagen 1 keer per dag neupogen® onderhuids geïnjecteerd (subcutaan). Op het etiket staat dat iedere wegwerpspuit 30 x 106 IE neupogen® bevat. a. Schrijf dit getal voluit. b. Hoeveel IE heeft hij na 10 dagen gehad? 5. Mr. De Bruin heeft een ontsteking van het hartzakje (endocarditis). Hij krijgt per dag 6 miljoen eenheden natriumpenicilline, gedurende 6 weken. Hoeveel eenheden krijgt hijin totaal? Schrijf dit getal in de wetenschappelijke notatie. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 32 2 Hoofdstuk2 Rekenen, volgorde van bewerkingen, wiskundige uitdrukkingen vereenvoudigen Bij het berekenen van een formule, speelt de volgorde een zeer belangrijke rol. Zonder kennis van de juiste volgorde en de spelregels hieromtrent, ga je gegarandeerd de mist in met of zonder rekenmachine. 2.1 Volgorde van bewerkingen Tekst lezen doen we (in Europese talen) van links naar rechts, hoewel bij het "diagonaal lezen" toch eerst gekeken wordt naar de kernwoorden van een zin. Bij het uitvoeren van wiskundige bewerkingen gelden voorrangsregels: sommige bewerkingen (bv × en : ) moeten uitgevoerd worden voor andere (bv + en - ) Deze voorrangsregels kunnen verder gemanipuleerd worden door het plaatsen van haakjes. Hieronder een overzicht van die voorrangsregels, met illustraties: 2.1.1 Haakjes Bewerkingen binnen haakjes worden eerst uitgevoerd. o Haakjes zijn er om duidelijk te maken dat de getallen ertussen, bij elkaar horen: ▪ 3 ∙ (2 + 6) = 3 ∙ 8 = 24 Of anders uitgerekend: ▪ 3 ∙ (2 + 6) = 3 ∙ 2 + 3 ∙ 6 = 6 + 18 = 24 Dezelfde getallen en dezelfde bewerkingen maar zonder haakjes: o ▪ 3 ∙ 2 + 6 = 6 + 6 = 12 Indien haakjes genest zijn: de binnenste haakjes eerst: ▪ 3 ∙ (2 + (4 + 2)) = 3 ∙ (2 + 6) = 3 ∙ 8 = 24 Dezelfde getallen en dezelfde bewerkingen maar zonder haakjes: ▪ o 3 ∙ 2 + 4 + 2 = 6 + 6 = 12 Ook binnen de haakjes gelden de voorrangsregels: ▪ 3 ∙ (2 + (3 ∙ 4 + 2)) = 3 ∙ (2 + (12 + 2)) = 3 ∙ (2 + 14) = 48 Dezelfde getallen en dezelfde bewerkingen maar zonder haakjes: ▪ 3 ∙ 2 + 3 ∙ 4 + 2 = 6 + 12 + 2 = 20 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 33 Op "haakjes" wordt nog afzonderlijk dieper ingegaan in §2.3. 2.1.2 Machten en Wortels Wat is een macht? Zie §1.1.5. Rekenregels voor machten worden hier ter informatie vermeld en uitgebreid ingeoefend in §2.4. 1 𝑎𝑥 𝑥 = √𝑎 𝑎−𝑥 = 𝑎1⁄𝑥 (zo is a1⁄2 = √𝑎) 𝑎 𝑥 ⋅ 𝑎 𝑦 = 𝑎 𝑥+𝑦 𝑎𝑥 = 𝑎 𝑥−𝑦 𝑎𝑦 (𝑎 𝑥 )𝑦 = 𝑎 𝑥⋅𝑦 (𝑎 ± 𝑏)𝑥 ≠ 𝑎 𝑥 ± 𝑏 𝑥 (𝑎 ⋅ 𝑏)𝑥 = 𝑎 𝑥 ⋅ 𝑏 𝑥 𝑎 𝑥 𝑎𝑥 ( ) = 𝑥 𝑏 𝑏 Waarbij a en b uiteraard verschillen van 0. 𝑥 3 → neem de derde macht van x 3 𝑥 2 = 𝑥 2∙3 = 26 → bij combinatie van 2 machten, dus een macht van een macht, dan dien je de machten te vermenigvuldigen. Zoals bij opeenvolgende vermenigvuldigingen en delingen geldt dan de afspraak: Als er geen haakjes zijn dan reken je van links naar rechts. 2.1.3 Breuken o o o 𝑥−2 𝑥−3 Teller en noemer afzonderlijk uitwerken, of eerst de breuk vereenvoudigen (zie later) Ook binnen teller en noemer afzonderlijk gelden de voorrangsregels. Behandel teller en noemer alsof ze elk afzonderlijk tussen haakjes staan. → eerst uitrekenen wat er in de teller staat, dan wat er in de noemer staat en dan delen Met andere woorden: een horizontale breukstreep houdt de teller bij elkaar alsof er haakjes rond staan en houdt de noemer bij elkaar alsof er haakjes rondstaan. 24 − 10 14 = =2 12 − 5 7 12 − 4 8 = = 0,5 24 − 8 16 12 − 4 ∙ 2 12 − 8 4 = = = 0,5 24 − 8 ∙ 2 24 − 16 8 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 34 (12 − 4) ∙ 2 12 − 4 = = 0,5 (24 − 8) ∙ 2 24 − 8 (12 − 4) ∙ 2 8∙2 1∙2 = = (24 − 8) ∙ 3 16 ∙ 3 2 ∙ 3 2.1.4 Vermenigvuldigingen en delingen - - krijgen altijd voorrang op som en verschil: met 𝑎 + 𝑏 ∙ 𝑐 wordt steeds bedoeld: vermenigvuldig b met c en tel het resultaat daarvan bij a Bij eventuele opeenvolging van vermenigvuldigingen en delingen... o deze vermenigvuldigingen en delingen van links naar rechts uitvoeren indien er geen haakjes staan. 12 ∙ 2/3 ∙ 4 = 24/3 ∙ 4 = 8 ∙ 4 = 32 12 ∙ 2/3 ∙ 4 ≠ 12 ∙ 2/(3 ∙ 4) = 24/12 = 2 2 12 ∙ 2 ∙ 4 4 ∙ 2 ∙ 4 12 ∙ ∙ 4 = = = 32 3 3 1 o o uitgezonderd indien het om de "vermenigvuldiging" gaat in wetenschappelijke of technische notatie van getallen. Die vermenigvuldiging heeft voorrang, alsof er haakjes staan rond het op die manier genoteerde getal. 3 5∙3 15 5 ∙ 3/16 ∙ 102 = 5 ∙ = = = 9,4 ∙ 10−3 2 2 16 ∙ 10 16 ∙ 10 16 ∙ 102 Werken met wetenschappelijke notatie waarbij de tiende macht vervangen wordt door de letter E, neemt alle verwarring weg: 5∙ 3 3 15 =5∙ = = 9,4 ∙ 10−3 16𝐸2 16𝐸2 16𝐸2 2.1.5 som en verschil o Pas uitvoeren nadat binnen die uitdrukking, of binnen de haakjes waartussen die som of verschil voorkomt, alle vermenigvuldigingen en delingen reeds uitgevoerd zijn. 2.1.6 Samenvatting volgorde van bewerkingen (1) (2) (3) (4) (5) bewerkingen tussen de haakjes (haakjes uitwerken van binnen naar buiten) machten/wortels de overige bewerkingen tussen haakjes (haakjes uitwerken van binnen naar buiten) vermenigvuldiging/deling optelling/aftrekking Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 35 2.2 Gebruik rekenhulp 2.2.1 Gebruik van Excel De afbeelding toont duidelijk dat Excel ‘juist’ rekent! Figuur 9: Excel rekenmachine 2.2.2 Gebruik GSM of andere apps Ontdek zelf hoe goed je ingebouwde rekenmachine op je gsm werkt! 2.2.3 Gebruik rekenmachine Je rekenmachine werkt op dezelfde manier als Excel. 2.3 Haakjes en distributiviteit 2.3.1 Waarom haakjes? Haakjes in wiskundige uitdrukkingen zijn soms noodzakelijk, soms worden ze enkel toegevoegd om de formules leesbaarder, duidelijker te maken. 2.3.1.1 Voorbeelden van niet-noodzakelijke haakjes sin 30° is bijna even duidelijk als sin(30°) De versie met haakjes verdient hier toch de voorkeur. 𝑥+𝑦 (𝑥+𝑦) en 3 3 betekenen allebei dat eerst de som uitgevoerd moet worden, en het resultaat daarvan gedeeld moet worden door 3. De haakjes rond de teller zijn hier totaal overbodig omdat de deling als een breuk genoteerd wordt. 2.3.1.2 Voorbeelden van noodzakelijke haakjes Wordt de deling echter met een schuine breukstreek (/) of deelteken (:) genoteerd, dan zijn de haakjes wel noodzakelijk: (𝑥 + 𝑦)/𝑧 ≠ 𝑥 + 𝑦/𝑧 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 36 Voor wie het niet gelooft: vervang hierboven overal bv x, y en z door 2: (2 + 2)/2 = 4/2 = 2 ≠ 2 + 2/2 = 2 + 1 = 3 Hieronder wordt hetzelfde getoond voor de vermenigvuldiging... 2.3.2 Distributiviteit van × t.o.v. + Wat zie je hiernaast? (𝑥 + 𝑦) ∙ 𝑧 Het is een vermenigvuldiging met 2 factoren: factor (x+y) en factor z Of zelfde treintje maar verwisseld van wagon: 𝑧 ∙ (𝑥 + 𝑦) Hoe bereken je zulk een uitdrukking? 𝑧 ∙ (𝑥 + 𝑦) = 𝑧 ∙ 𝑥 + 𝑧 ∙ 𝑦 𝑜𝑓 (𝑥 + 𝑦) ∙ 𝑧 = 𝑥 ∙ 𝑧 + 𝑦 ∙ 𝑧 Met echte getallen: (100 + 1) ∙ 15 = 100 ∙ 15 + 1 ∙ 15 = 1500 + 15 = 1515 Natuurlijk kan je eerst de bewerking tussen haakjes maken: 101 ∙ 15 = ⋯ maar dat lukt niet uit het hoofd terwijl het vorige treintje erg makkelijk uit te rekenen was. 2.3.3 let op met de deling... Distributiviteit van de deling ten opzichte van de optelling, werkt maar in één richting: (𝑥 + 𝑦)/𝑧 = 𝑥/𝑧 + 𝑦/𝑧 een som delen door een getal → elke term dient gedeeld door dat getal En werkt dus niet als je deler en deeltal verwisselt! 𝑧/(𝑥 + 𝑦) ≠ 𝑧/𝑥 + 𝑧/𝑦 Logisch toch? (100 + 10)/2 = 100/2 + 10/2 = 50 + 5 = 55 2/(100 + 10) ≠ 2/100 + 2/10 = 0,02 + 0,2 = 0,22 2/(100 + 10) = 2/110 = 1/55 = 0,018 Dit komt verder nog aan bod bij (oefeningen op) vereenvoudiging van breuken... 2.4 Machten en wortels Bedoeling De korte bewijsjes en verantwoordingen die in de tekst hieronder opgenomen zijn horen niet tot de leerstof voor deze cursus. Ze zijn enkel bedoeld om te laten zien dat alle eigenschappen van machten terug te voeren zijn tot de definitie van "gehele macht". Je moet deze eigenschappen wel kunnen toepassen in berekeningen, dus in het bijzonder in alle oefeningen in deze cursus. Toch is het ook belangrijk dat je begrijpt dat "eigenschappen" geen regels zijn die gepostuleerd worden door jouw wiskunde-leraar of door één of andere nog hogere macht Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 37 (dit woord nu even in een andere betekenis), maar dat "eigenschappen" verklaard (bewezen) kunnen worden uit definities en andere (eenvoudigere) eigenschappen. We bouwen de eigenschappen van machten hieronder hiërarchisch op: vertrekkend van de definitie eerst de eenvoudigste eigenschappen, en gradueel verder naar steeds minder eenvoudige eigenschappen... In het algemeen is het trouwens ook gemakkelijker om eigenschappen te onthouden indien je min of meer weet waar die eigenschappen vandaan komen. Hieronder zijn a, b, c, ... willekeurige getallen en n, m, k, ... willekeurige strikt positieve gehele getallen. 2.4.1 definitie en eigenschappen 2.4.1.1 definitie van "gehele macht" 𝑎𝑛 = 𝑎 ∙ 𝑎 ∙ 𝑎 ∙ 𝑎 ∙ … ∙ 𝑎 = 𝑝𝑟𝑜𝑑𝑢𝑐𝑡 𝑣𝑎𝑛 𝑛 𝑖𝑑𝑒𝑛𝑡𝑖𝑒𝑘𝑒 𝑓𝑎𝑐𝑡𝑜𝑟𝑒𝑛 𝑎 n identieke factoren Een macht wordt dus gewoonlijk met een superscript genoteerd. Sommige computerprogramma's of rekenmachines gebruiken een afwijkende notatie: a^n Soms wordt de verkorte notatie voor machten van 10 gebruikt: 4,325·104 genoteerd als 4,325E04 of 4,325e04 2.4.1.2 macht 1 𝑎1 = 𝑎 Dit volgt natuurlijk rechtstreeks uit de definitie hierboven. 2.4.1.3 kwadraten en derde machten van eenvoudige gehele getallen Van enkele getallen herken je best de tweede macht (= kwadraat) en de derde macht meteen, gewoon omdat deze veel voorkomen. In de tabel hieronder staan de belangrijkste. Wat leeg is, is minder belangrijk. a 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 a2 0 1 4 9 16 25 36 49 64 81 100 121 144 a3 0 1 8 27 64 125 1000 2.4.1.4 machten van twee Voor sommige (eerder de technische) toepassingen is het interessant om de machten van 2 tot op zekere hoogte min of meer van buiten te kennen of snel te kunnen terugvinden (ergens in jouw achterhoofd): Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 38 n 0 1 2 3 4 5 2n 1 2 4 8 16 32 64 2.4.1.5 6 7 8 128 256 9 10 11 12 512 1024 ... ... product van twee gehele machten met zelfde grondtal 𝑎𝑚 ∙ 𝑎𝑛 = 𝑎𝑛+𝑚 Deze eigenschap toon je aan door twee maal de definitie van "gehele macht" te gebruiken: 23 ∙ 25 = 2 ∙ 2 ∙ 2 ∙ 2 ∙ 2 ∙ 2 ∙ 2 ∙ 2 = 28 2.4.1.6 macht nul 𝑎0 = 1 Deze eigenschap volgt uit de voorgaande door daarin voor m nul te kiezen: 𝑎0 ∙ 𝑎𝑛 = 𝑎𝑛+0 = 𝑎𝑛 hieruit volgt dat 𝑎0 gelijk aan 1 moet zijn. 2.4.1.7 negatieve machten 1 𝑛 1𝑛 1 𝑎−𝑛 = ( ) = 𝑛 = 𝑛 𝑎 𝑎 𝑎 Deze eigenschap volgt uit de twee voorgaande eigenschappen door m = -n te kiezen: 1 𝑎−𝑛 ∙ 𝑎𝑛 = 𝑎𝑛−𝑛 = 𝑎0 = 1 Hieruit volgt dat 𝑎−𝑛 = 𝑎𝑛 Met deze eigenschappen is de definitie van "positieve gehele machten" uitgebreid tot "alle gehele machten". 2.4.1.8 vierkantswortels, kubiekswortels, nde machtswortels 𝑛 Definitie: √𝑎 = 𝑏 ⇔ 𝑏 𝑛 = 𝑎 in woorden: De nde machtswortel van a is b op voorwaarde dat de nde macht van b gelijk is aan a Voor n = 3 noemen we dit de kubiekwortel ofwel derdemachtswortel: 3 √8 = 2 𝑤𝑎𝑛𝑡 23 = 8 Voor n = 2 noemen we dit de vierkantswortel: √16 = 4 𝑜𝑓 − 4 𝑤𝑎𝑛𝑡 42 = (−4)2 = 16 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 39 2.4.1.9 macht van een macht 𝑐 𝑎𝑏 = 𝑎𝑏∙𝑐 𝑐 𝑐 Bewijs: 𝑎𝑏 = (𝑎𝑏 ) Gebruik haakjes om fouten te vermijden! Het bewijs hiervan vind je hiernaast. 2.4.1.10 fractionele machten Fractionele machten zijn een andere notatie voor nde machtswortels: 𝑛 1 √𝑎 = 𝑎𝑛 Dat dit een correcte en consequente notatie is volgt uit de definitie van nde machtswortel en voorgaande eigenschap: In het bijzonder: Onthoud dat berekeningen waarin wortels voorkomen in het algemeen eenvoudiger uitgewerkt kunnen worden door de wortels als fractionele machten te noteren. Je kan daarop dan de eigenschappen van machten toepassen. 2.4.1.11 rationele machten Met "rationele getallen " worden alle getallen bedoeld die geconstrueerd kunnen worden als een breuk van twee gehele getallen (bv n en m). Rationele machten zijn dus machten waarbij de macht een rationeel getal is. Rationele machten zijn gebaseerd op een combinatie van wat hierboven staat over "fractionele machten" en over "macht van een macht": 𝑛 𝑚 𝑚 𝑛 𝑎𝑚 = √𝑎𝑛 = ( √𝑎) Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 40 Hiermee is de definitie van machten nog verder uitgebreid van "gehele machten" tot "rationele machten". 2.4.1.12 zijn er nog andere machten? Merk op dat in het bovenstaande vertrokken werd van de heel eenvoudige definitie van "strikt positieve gehele machten" om via de eigenschappen daarvan de bewerking "machtsverheffing" ook te veralgemenen naar achtereenvolgens nulde macht, negatieve machten, rationele machten. Van "eenvoudig intuïtief begrijpelijk" naar meer "abstracte wiskunde", waarvan de toepassingen echter onmisbaar zijn voor wetenschap en techniek. De wiskunde heeft er ook iets op gevonden om machtsverheffing te veralgemenen tot niet-rationale machten (zoals bv pi en ). Van die uitbreiding is het meer dan voldoende dat je weet hoe je met bv jouw rekenapparaat zoiets kan uitrekenen. Probeer het eens uit: 2.4.2 Machten en wortels: wat mag en wat mag niet? Kan eender welke gehele macht van eender welk getal? 2.4.2.1 positieve gehele machten: geen probleem Gehele machten van zowel alle negatieve als alle positieve getallen kunnen berekend worden. Om gehele machten te berekenen heb je immers in feite niets anders nodig dan de vermenigvuldiging. Merk wel op dat: • • even machten altijd positief zijn, zowel voor positieve als voor negatieve argumenten oneven machten... o positief zijn als het argument positief is o negatief zijn als het argument negatief is en dit zal hieronder gevolgen hebben voor wortels... 2.4.2.2 negatieve gehele machten: ook bijna geen probleem Om volgende redenering te begrijpen veronderstel je best even dat n een positief geheel getal is. "-n" is dan natuurlijk een negatief geheel getal. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 41 1 Vermits 𝑎−𝑛 = 𝑛 kan elke negatieve gehele macht berekend worden, 𝑎 tenminste als het argument a niet nul is. Want als a nul is dan is an nul en delen door nul is niet mogelijk. Kan eender welke positieve gehele wortel uit eender welk getal? Hieronder moet je weer veronderstellen dat n een positief geheel getal is... 𝑛 √𝑎 bestaat indien er (minstens één) getal b bestaat waarvoor geldt: 𝑏 𝑛 = 𝑎 Bovenstaande opmerking over het teken van even en oneven gehele machten heeft hier implicaties: - Als a negatief is en n even is, dan bestaat er geen enkel getal b waarvoor b n = a. Even machten zijn immers altijd positief. Als a positief is en n even, dan bestaan er steeds twee getallen waarvoor bn = a, namelijk: +|b| en -|b| 𝑛 Als n oneven is, dan bestaat √𝑎 wel altijd voor eender welke a, en die n-de wortel heeft hetzelfde teken als a. 2.5 Breuken Wat wordt bedoeld met "een breuk" ? Zie daarvoor het onderwerp "breuk" in de woordenlijst van deze cursus. 2.5.1 Breuken als handiger alternatief voor "delen door" De wiskundige bewerking "delen door" (:) heeft een vervelende tekortkoming: 𝑎: 𝑏 ≠ 𝑏: 𝑎 Maar "delen door" is gelukkig ook identiek aan "vermenigvuldigen met het inverse": 1 1 𝑎: 𝑏 = 𝑎 ∙ = 𝑎 ∙ 𝑏 −1 = ∙ 𝑎 = 𝑏 −1 ∙ 𝑎 𝑏 𝑏 De tekortkoming van de bewerking "delen door" kan je dus omzeilen door elke deling te herschrijven als een vermenigvuldiging met het inverse. Je kan dan gebruik maken van de commutatieve eigenschap van de vermenigvuldiging om verdere stappen te zetten in het berekenen of vereenvoudigen van wiskundige uitdrukkingen. Daarbij kan je dan gebruik maken van de eigenschappen (rekenregels) die hieronder opgesomd en kort verklaard worden. 2.5.2 Rekenregels voor breuken 2.5.2.1 De elementaire regels De volgende elementaire rekenregels voor breuken worden verduidelijkt bij het trefwoord "breuk" in de woordenlijst bij deze cursus: Som van twee breuken met gelijke noemer: en natuurlijk ook: 𝑐 𝑏 𝑑 𝑐−𝑑 𝑏 𝑏 − = Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD 𝑐 𝑏 𝑑 𝑐+𝑑 𝑏 𝑏 + = Hoofdstuk2 - pagina 42 Product van een breuk met een getal: 𝑎 𝑎∙𝑐 𝑐 ∙𝑐 = =𝑎∙ 𝑏 𝑏 𝑏 Betekenis van een geheel getal voor een breuk? 𝑎 𝑏 𝑏 𝑎∙𝑏 =𝑎∙ = 𝑐 𝑐 𝑐 De commutatieve eigenschap van de vermenigvuldiging geldt natuurlijk ook als één of beide van de factoren breuken zijn: 𝑎 𝑏 ∙𝑐 =𝑐∙ 2.5.2.2 𝑎 en 𝑏 𝑎 𝑏 𝑐 𝑐 𝑎 𝑑 𝑑 𝑏 ∙ = ∙ Product van twee (of meer) breuken In de woordenlijst van deze cursus bij het trefwoord "breuk" wordt aangetoond dat: 1 1 1 ∙ = 𝑚 𝑛 𝑚∙𝑛 Dit kan veralgemeend worden tot: 𝑎 𝑐 𝑎∙𝑐 ∙ = 𝑏 𝑑 𝑏∙𝑑 De verantwoording daarvan vind je in de kader rechts. En dat kan nog verder veralgemeend worden tot: 𝑎 𝑏 𝑐 𝑑 𝑎∙𝑏∙𝑐∙𝑑 ∙ ∙ ∙ ∙⋯= ∙⋯ 𝑚 𝑛 𝑝 𝑞 𝑚∙𝑛∙𝑝∙𝑞 In woorden: De vermenigvuldiging van twee (of meer) breuken, geeft een nieuwe breuk waarvan - de teller het product is van de afzonderlijke tellers, - en de noemer het product is van de afzonderlijke noemers. 2.5.2.3 Macht van een breuk 𝑎 𝑛 𝑎 𝑎 𝑎 𝑎 Uit voorgaande eigenschap volgt: (𝑏 ) = 𝑏 ∙ 𝑏 ∙ 𝑏 ∙ ⋯ ∙ 𝑏 waarbij er in het rechterlid n factoren staan. In woorden: De nde macht van een breuk is een nieuwe breuk waarvan de teller de nde macht is van de oorspronkelijke teller en de noemer de nde macht is van de oorspronkelijke noemer. 2.5.2.4 Inverse van een breuk 𝑎 −1 𝑎 Vermits (𝑏 ) ∙ (𝑏 ) 𝑎 −1 is (𝑏 ) 𝑎 1 𝑎 −1 = (𝑏 ) ∙ (𝑏 ) 𝑏 =𝑎 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD 𝑎 1−1 = (𝑏 ) 𝑎 0 = (𝑏 ) = 1 𝑎 𝑏 𝑎∙𝑏 en (𝑏 ) ∙ (𝑎) = 𝑏∙𝑎 = 1 Hoofdstuk2 - pagina 43 2.5.2.5 Breuk gedeeld door breuk 𝑎 𝑏 =𝑎∙ 1 =𝑎∙𝑑 =𝑎∙𝑑 𝑐 𝑏 𝑐 𝑏 𝑐 𝑐∙𝑑 𝑑 𝑑 Breuk gedeeld door breuk? Vermenigvuldig met de omgekeerde breuk. 2.5.2.6 Som van twee breuken met verschillende noemers Eén van de meest elementaire eigenschappen van breuken (zie ergens hierboven) zegt hoe breuken met gelijke noemer opgeteld moeten worden. Om twee breuken met verschillende noemer op te tellen moeten ze dus eerst op gelijke noemer gebracht worden. Dat kan je altijd door de teller en noemer van de ene breuk te vermenigvuldigen met de noemer van de andere breuk en dat doe je voor beide breuken: 𝑎 𝑐 𝑎 𝑑 𝑐 𝑏 𝑎∙𝑑 𝑐∙𝑑 𝑎∙𝑑+𝑐∙𝑑 + = ∙ + ∙ = + = 𝑏 𝑑 𝑏 𝑑 𝑑 𝑏 𝑏∙𝑑 𝑏∙𝑑 𝑏∙𝑑 dus: 2.5.2.7 𝑎 𝑏 𝑐 𝑎∙𝑑+𝑐∙𝑑 𝑑 𝑏∙𝑑 + = en 𝑎 𝑏 𝑐 𝑎∙𝑑−𝑐∙𝑑 𝑑 𝑏∙𝑑 − = Breuken vereenvoudigen Met "een breuk vereenvoudigen" wordt bedoeld: de breuk schrijven met kleinere, eenvoudigere getallen voor teller en noemer maar natuurlijk zodanig dat de waarde van de breuk dezelfde blijft. Bijvoorbeeld indien teller (a) en noemer (b) beide deelbaar zijn door éénzelfde geheel getal n : Als 𝑎 = 𝑐 ∙ 𝑛 en 𝑏 = 𝑑 ∙ 𝑛 (met 𝑎, 𝑏, 𝑐, 𝑑, 𝑛 ∈ ℤ ) dan is: Het resultaat is dan een "eenvoudigere breuk": wat voorstellen dan wat 5 25 1 5 𝑎 𝑏 𝑐∙𝑛 𝑐 𝑛 𝑐 𝑐 = 𝑑∙𝑛 = 𝑑 ∙ 𝑛 = 𝑑 ∙ 1 = 𝑑 betekent kunnen we ons eenvoudiger betekent. Breuken vereenvoudigen kan bijvoorbeeld via de procedure voor ontbinden van teller en noemer in priemfactoren. Dat ontbinden in priemfactoren moet je niet zelf kunnen uitvoeren. Mits beschikbaarheid van een factorisatie programma moet je een vereenvoudiging zoals in het voorbeeld hieronder wel kunnen uitvoeren: 147 =? ? ? 231 Via https://www.wolframalpha.com/input/?i=factorize+147 vind je: 147 = 3 · 72 VIa https://www.wolframalpha.com/input/?i=factorize+231 vind je: 231 = 3 · 7 · 11 dus: 147 3 ∙ 72 7 = = 231 3 ∙ 7 ∙ 11 11 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 44 2.6 Wiskundige uitdrukkingen vereenvoudigen Een wiskundige uitdrukking waarin enkel getallen en eenvoudige bewerkingen voorkomen ( + ; - ; × ; ÷ ) kan je volledig uitrekenen. Mits een rekenmachine te gebruiken kan dat ook als er "moeilijkere" bewerkingen of functies in voorkomen ( √ ; machten ; log ; sin ; ... ). Volledig uitgewerkt blijft er van een dergelijke wiskundige uitdrukking enkel "één getal" over. Maar als er "onbekenden" ( x ; y ; ... ) of "parameters" ( a ; b ; ... ) of "variabelen" ( tijd t ; lengte L ; ... ) in voorkomen, waarvan "de waarde" (nog) niet gekend is of variabel is, dan kan je de betreffende wiskundige uitdrukking niet volledig uitrekenen. Om wiskundige uitdrukkingen met onbekenden onderling eenvoudig te vergelijken bestaan er daarom afspraken om deze op een zo eenvoudig mogelijke manier en zo eenvormig mogelijk te noteren. Alvorens de regels hiervoor te overlopen bekijken we twee voorbeelden: Links en rechts staan "mathematisch identieke" uitdrukkingen, maar rechts zijn ze in overeenstemming met de vereenvoudigingsregels genoteerd: niet volgens de regels wel volgens de regels (𝑚/𝐿)/𝐿 𝑚 ∙ 𝐿−2 𝑠0 + 𝑡 ∙ (𝑣0 + 𝑡 ∙ 0,5 ∙ 𝑎) 𝑎 2 ∙ 𝑡 + 𝑣0 ∙ 𝑡 + 𝑠0 2 ook aanvaardbaar 𝑚 𝐿2 𝑎 𝑠0 + 𝑣0 ∙ 𝑡 + ∙ 𝑡 2 2 De regels die hierop toegepast werden zijn: • • • • • • opeenvolgende breukstrepen vermijden; gebruik negatieve machten in plaats van breukstrepen haakjes uitwerken waar mogelijk in veeltermen: de termen rangschikken zodat de termen met de hoogste machten vooraan staan (wat bedoeld wordt met "veelterm", "term" en "factor": zie woordenlijst van deze cursus) binnen elke term eerst getallen, dan parameters ( 𝑎 ; 𝑣0 ; ... ), dan de onbekenden ( x ; y ; ... ) en/of variabelen ( t ; ... ) indien binnen een term meerdere parameters voorkomen: in alfabetische volgorde indien binnen een term meerdere onbekenden of variabelen voorkomen: in alfabetische volgorde (m voor L ; x voor y ) Waarom zou je wiskundige uitdrukkingen vereenvoudigen? Computers rekenen het toch uit voor ons... • • Je moet het wiskundig probleem echter eerst in de computer ingeven voor deze het voor jou verder kan uitrekenen. Ook de software waarmee je berekeningen laat uitvoeren door een computer stelt eisen aan de vorm waarin formules gegeven worden. Hoe eenvoudiger het wiskundig probleem geformuleerd wordt, hoe minder kans op vergissingen bij het vertalen ervan naar de software (bv Excel of Google Sheets). Je wilt toch ook een beetje doorzicht in het probleem waar je de computer (of de rekenmachine) mee opzadelt. Jij moet immers de resultaten gaan uitleggen bij jouw klant, cliënt, baas, aandeelhouder, ... . Via een vereenvoudigde wiskundige uitdrukking krijg je Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 45 beter en sneller inzicht in de behandelde problematiek dan via een nodeloos ingewikkelde formule. Met "computer says no" maak je weinig indruk. 2.7 Oefeningen 2.7.1 Bereken a) 17,5 − 23,9 16,7 + 0,325 = b) 17,5 − 23,9 (16,7 + 0,325) = c) (17,5 − 23,9)16,7 + 0,325 = d) (17,5 − 23,9) (16,7 + 0,325) = e) 18 − 3 5 + 10 2 = f) (18 − 9) 3 − 9 (6 − 3) = g) 12 − (4 + (8 (12 − 4)) − 5) = h) (− 6) − (12)+ (− 4) (− 2) −−18 = −6 i) 0,89 + 5,23 9,12 − 3,27 2,75 = j) (18,34 + 5,26) 9,84 − 12,04 (5,23 − 1,05) = k) (− 8,75)/(− 2,43) − (− 5,22) (− 0,14) = l) m) n) o) 1 1 4 +6= 2 1 −2= 3 8 9 ∙ = 3 11 3 4 2 ÷5= 1 p) 164 = 2 q) 8−3 = Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk2 - pagina 46 r) 13 2∙3 = s) 1 + t) 1 + u) 2 + 1 1+ = 1 1 1+ 2 1 2+ 1 1 3+ 1 4+ 5 1 2+ = = 1 1 2+ 1 2+ 2 v) √2500 = 3 w) √1000 = x) 4√0,001 = y) 3√0,008 = 3 z) √27000 = Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Antwoorden - Hoofdstuk2 – pagina 47 Antwoorden Hoofdstuk2 §2.7.1 a) b) c) d) e) f) g) h) i) j) k) l) m) n) o) p) q) r) s) t) u) v) w) x) y) z) -381,305 -389,3975 -106,555 -108,96 8 0 -51 -13 47,3985 229,3436 2,87 5/12 1/6 24/11 15/8 2 ¼ 13/6 8/5 225/157 70/29 50 10 10^(-3/4) 0,2 30 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 48 3 Hoofdstuk3 Verhoudingen, percenten, evenredigheden 3.1 Verhouding of breuk? 𝑇𝑒𝑙𝑙𝑒𝑟 Een breuk is een uitdrukking van de vorm 𝑁𝑜𝑒𝑚𝑒𝑟 𝑚𝑒𝑡 𝑁𝑜𝑒𝑚𝑒𝑟 ≠ 0 Breuken kan je in verschillende ‘types’ indelen naargelang de invulling van teller en noemer. Volgende paragrafen bespreken verschillende types breuken, relevant voor de opleiding KRO. Eén tyoe breuk, de stambreuk herinner je je misschien nog van de lagere school. 3.1.1 Ratio of verhouding Een ratio is een breuk waarmee men de verhouding tussen twee componenten (wel met een zelfde eenheid, niet noodzakelijk behorend tot een zelfde geheel) uitdrukt. Een ratio laat men meestal als breuk staan en is onbenoemd (dwz heeft geen eenheid). Vb1: Een oplossing wordt gemaakt met 4ml serum en 10ml zoutoplossing. - de ratio serum tegen zoutoplossing = - de ratio zoutoplossing tegen serum = - de ratio serum tegen totaal volume = Vb2: Een populatie A bestaat uit 17 mannen en 23 vrouwen en een populatie B bestaat uit 33 mannen en 27 vrouwen. - de ratio man/vrouw voor populatie A = - de ratio vrouwen populatie A/populatie B = 3.1.2 Proportie Een proportie is een breuk waarmee men de ‘relatieve grootte’ van een deel uitdrukt ten opzichte van een geheel: de teller maakt dus in principe deel uit van de noemer; de noemer is altijd het geheel. Een proportie wordt meestal als getalwaarde (tussen 0 en 1) uitgedrukt en heeft geen eenheid. Vb1: Een oplossing wordt gemaakt met 4ml serum en 10ml zoutoplossing. Bereken - de proportie serum op totaal volume = - de proportie zoutoplossing op totaal volume = Vb2: Een populatie A bestaat uit 17 mannen en 23 vrouwen en een populatie B bestaat uit 33 mannen en 27 vrouwen. - de proportie vrouwen van populatie A = - de proportie ‘uit B’ van het totaal aantal mannen = Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 49 3.1.3 Verdunningsfactor van een oplossing Een speciale proportie: de verdunningsfactor van een oplossing Een verdunningsfactor van bv. 2/5 staat voor 2 volumes staal worden verdund tot 5 volumes oplossing (door toevoegen van 5-2=3 volumes oplosmiddel). De noemer is dan het totale volume van de oplossing 𝑥 𝑥 𝑣𝑜𝑙𝑢𝑚𝑒𝑠 𝑠𝑡𝑎𝑎𝑙 𝑣𝑒𝑟𝑑𝑢𝑛𝑛𝑖𝑛𝑔𝑠𝑓𝑎𝑐𝑡𝑜𝑟 = 𝑦 𝑦 𝑡𝑜𝑡𝑎𝑎𝑙 𝑣𝑜𝑙𝑢𝑚𝑒 2 Vb1: De verdunningsfactor voor een oplossing van 2 ml staal en 10 ml oplosmiddel = 12 Vb2: Terugrekenen van een verdunde concentratie: Na een verdunning 4/125 heeft een oplossing een concentratie van 1,78 µg/ml: hoe groot was de oorspronkelijke concentratie? 125 1,78 × 4 =55,6 µg/ml 3.1.4 Rate of snelheid Een rate is een breuk waarin de teller een verandering uitdrukt en de noemer is een maat voor de tijdsperiode waarin deze verandering gemeten werd. Teller en noemer hebben dus niet dezelfde eenheid: ‘rate’ is dus een benoemd getal (bvb. m/s voor snelheid, aantal/persoonsjaren voor incidentiecijfer,…) 1. De snelheid van een voertuig bedraagt 50 km/uur 2. De toevoersnelheid bedraagt 2 ml/min 3. zie ook epidemiologie (methoden en onderzoek) 3.1.5 Percentage Het woord percentage komt van het Latijn of van het Italiaans Pro Cento en betekent letterlijk: per honderd. Een percentage drukt een ratio uit waarbij de noemer gelijk aan 100 is. Op die manier kan je gemakkelijk ratios vergelijken. 3.1.5.1 Hoe bereken je x% van iets / hoeveel % is , een ratio in % uitdrukken? Een proportie kan je uitdrukken als een percentage (%): 1. De noemer (dus het geheel) krijgt als waarde 100; bv. een proportie van 200 gram op een 200 2 40 totaal van 500 gram – 2 delen op 5: = = = 40%; in de voorlaatste stap 500 5 100 vermenigvuldigen we zowel teller als noemer met het getal 20 om tot de noemer-waarde van 100 te komen ofwel om tot een percentage te komen. 3 2. Dus een proportie van 3% staat voor de breuk 100 of de getalwaarde 0,03. 3. De proportie serum op het totaal volume omgerekend naar % Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 50 4 14 = ? 100 ? = 100 × 4 = 28,6%. 14 5 5 4. 5%, ofwel 100, van 213, is hetzelfde als 100 ∙ 213 = 10,65 → een percentage berekenen van een ‘hoeveelheid’ is een vermenigvuldiging met als ene factor een breuk op 100, het percentage, en als andere factor het getal waarvan je het percentage berekent. 15 15∙24 15∙6 3∙6 18 ∙ 24 = 100 = 25 = 5 = 5 = 3,6 of …………………………………………. 100 15 ∙ 24 = 10∙24 + 5∙ 24=240+120=360 te delen door 100 = 3,6 5. 15% van 24 = 6. Vergelijk volgende verhoudingen door ze om te zetten naar percentages: één op veertien en 1 13 13 op 100: ∙ 100 ≈ 7% en = 13% 14 100 8 25 7. Bereken hoeveel 8% van 25 is: 100 ∙ 25 = 100 ∙ 8 = éé𝑛 𝑣𝑖𝑒𝑟𝑑𝑒 𝑣𝑎𝑛 8 = 2 Deze berekening toont aan dat 8% van 25 ook kan berekend worden door 25% van 8 te berekenen. 3.1.5.2 Hoe bereken je een procentuele toename? Een procentuele toename betekent dat je getal, dat bv. een hoeveelheid van iets voorstelt, groter wordt. - Een percentage bereken je met de bewerking ‘vermenigvuldiging’ Een getal dat groter wordt, dien je te vermenigvuldigen met een getal groter dan 1 Als een getal toeneemt met x%, dan vermenigvuldigen we dat met een factor groter dan 1, namelijk: 1 + x%. Vb1: Vorig jaar volgden 300 studenten deze cursus. Dit jaar is er een toename van 7,35%. De factor waarmee we het aantal studenten gaan vermenigvuldigen om het huidige aantal te berekenen: 1 + 7,35% = 1 + 0,0735 = 1,0735 ➔ 300 ∙1,0735 = 322; Dit jaar zijn er 322 studenten. Vb2: Wat als er volgend jaar, een toename van 3,56% is? ➔ 300*1,0735*1,0356 = 334 studenten Vb3: Wat als er 3 opeenvolgende jaren, een toename van 3,55% optreedt? ➔ 300*1,0355^3 = 333 Vb4: Als het aantal studenten toeneemt van 300 naar 316. Hoeveel bedraagt de procentuele toename? ➔ 316/300 = 1,0533333… → 5,3% Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 51 3.1.5.3 Hoe bereken je een procentuele afname? Zie vorige paragraaf, enige verschil: om een procentuele afname te berekenen, vermenigvuldig je het oorspronkelijke aantal met een factor kleiner dan 1, namelijk 1 – x%. Vb1: Een afname met 2%: ➔ ∙ (1 − 2%) = ∙ 0,98 Vb2: Dertien opeenvolgende afnames met 1%: ➔ ∙ (1 − 1%)13 = ∙ 0,9913 = ∙ 0,877 Vb3: Als er nu 300 studenten zijn, terwijl er vorig jaar 315 waren, hoeveel bedraagt de procentuele afname? ➔ 300/315 = 0,95 ofwel een afname met 5% 3.1.5.4 Percentages combineren Beeld je in dat van alle studenten eerstejaars KRO, er 50% slaagt in het eerste jaar en daarvan slaagt er 95% voor de volledige opleiding. Hoeveel studenten, van alle eerstejaars, slaagt erin de volledige opleiding af te werken? Hoe kan je dit berekenen? Beschouw de gegeven percentages als een kans: - Je hebt 50% kans om te slagen in het eerstejaars Je hebt, als geslaagde voor het eerste jaar, 95% kans om te slagen in de volledige opleiding Als je wil weten hoeveel kans je maakt om de opleiding af te maken, dan moet én slagen in je eerstejaars én slagen in de volledige opleiding. Het woordje én kan je vertalen als de bewerking ∙ Je dient dus beide percentages te vermenigvuldigen: 50% ∙ 95% = 47,5% slaagkans om je bachelor diploma te halen! Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 52 3.1.6 Oefeningen verhoudingen 3.1.6.1 Bereken de proportie 3. In een gerecht wordt 500 gram bloem gebruikt en 300 gram (=300 ml) water. Het totaal gewicht van het gerecht is 800 gram. Bereken beide proporties als kommagetallen met 3 beduidende cijfers. 4. In een gerecht wordt 500 gram bloem gebruikt en 330 gram (=330 ml) water én ook nog 5 gram zout en 10 ml olie, welk een massa heeft van 12 gram. Bereken alle proporties als kommagetallen met 3 beduidende cijfers. 5. In een vat sangria van 12 liter zit 3 dm³ fruit en de rest is ‘sangriawijn’. Bereken beide proporties. Tip: zet alles naar de eenheid liter. 6. Bij een restaurantrekening is er voor 34 € aan drank te betalen en 72 € aan eten. Druk deze proporties uit in kommagetallen met drie beduidende cijfers. 7. Een mengsel bestaat uit drie bestanddelen zijnde stof A, stof B en stof C. De totale massa bedraagt 76 gram. Bereken de massa’s van de stof A, B en C als je weet dat de proportie van A 0,36 bedraagt en dat die van B het dubbel bedraagt. 8. Een mengsel bestaat uit drie bestanddelen zijnde stof A, stof B en stof C. De totale massa bedraagt 76 gram. Bereken de massa’s van de stof A, B en C als je weet dat de proportie van A 0,36 bedraagt en dat die van B de helft van die van A bedraagt. 3.1.6.2 1. 2. 3. 4. 5. Bepaal de snelheid of rate Per uur neemt het volume met 1,2 mL toe. Per week neemt de lengte met 0,32 cm toe. In een tijdspanne van 2 uur wordt er een afstand afgelegd van 3 km. Voor elke gereden 100 km gaat er 1,2 micrometer af van de banddikte Per kg wol heb je 30 m draad 3.1.6.3 Proporties en percentages 3.1.6.3.1 Schrijf als percentage(s) a) b) c) d) e) f) g) h) i) j) k) l) m) 2 delen op een geheel van 100 delen 100 delen bevatten 6,3 delen 18 delen + 82 delen = geheel 5 delen op een geheel van 50 delen 1,1 delen + 26 delen = geheel Het dubbel De helft Een kwart Een verdrievoudiging Een vertienvoudiging Één achtste 13 van de 200 Een op de duizend Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 53 n) o) p) q) r) Één op de tienduizend X 1,25 X 0,5 X 0,2 X2 3.1.6.3.2 s) t) u) v) w) x) Rekenen met % 3% + 10% 25% – 5% 65 × 10% 30 : 15% 20% : 5% 20% × 10% 3.1.6.4 Verhoudingen, verdunningen a) Een kopje van 1dl bevat koffie en melk in een verhouding 7:2. - Hoeveel mL melk heb je nodig om 1 L koffie in dezelfde verhouding (koffie/melk) te schenken? (222 mL) - Hoeveel kopjes koffie kan je dan in totaal verdelen? (10) b) Industrieel geproduceerde chocoladekoekjes bevatten 80 chocoladeschilfers per 1 kg deeg. - Wat is de ratio van chocoladeschilfers t.o.v. het deeg? - 1 chocoladeschilfer weegt 1 gram. Wat is de gewichtsverhouding van de chocolade t.o.v. het deeg? (0,08) c) Voor het produceren van frisdrank wordt 100 ml glucose-fructose suikersiroop aangelengd tot 1 L. Wat is de verdunningsfactor van de uiteindelijke oplossing? (10) Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 54 3.2 Evenredigheden 3.2.1 Evenredigheid Het begrip evenredigheid is vaak gebruikt en ook wel goed gekend. Recht evenredig en omgekeerd evenredig hebben een wiskundige betekenis die wordt toegelicht in §3.2.4 en hier ingeleid aan de hand van enkele voorbeelden. Vooraleer je deze bestudeert, nog enkele algemeenheden: 1. Een grootheid is een meetbaar of telbaar iets; bv.: tijd, aantal van iets, lengte, massa, … 2. Een verband tussen twee grootheden is een relatie tussen die 2 grootheden 3. Eén van de twee grootheden is de onafhankelijke; de andere is de afhankelijke: o Een onafhankelijke grootheid is er één die je kan kiezen, eentje die de oorzaak is van de verandering van de andere grootheid o Een afhankelijke grootheid is het gevolg 4. Een evenredig verband betekent dat er een evenredigheidsconstante kan worden bepaald 5. Een evenredigheidsconstante is een getal o Waarmee je de ene grootheid dient te vermenigvuldigen om de andere te vinden (RE) o Als je die deelt door de ene grootheid, vind je de andere (OE) 6. RE Recht Evenredig betekent: o meer van de ene grootheid, betekent ook meer van de andere grootheid o minder van de ene grootheid, betekent ook minder van de andere grootheid De verhouding tussen de twee grootheden is constant 7. OE Omgekeerd Evenredig betekent: o meer van de ene grootheid, betekent minder van de andere grootheid o minder van de ene grootheid, betekent meer van de andere grootheid Het product van de twee grootheden is constant Met symbolen: RECHT EVENREDIG OMGEKEERD EVENREDIG GROOTHEID1 = G1 𝐺1 = 𝑐𝑜𝑛𝑠𝑡𝑎𝑛𝑡𝑒 𝐺2 GROOTHEID 2 = G2 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD 𝐺1 ∙ 𝐺2 = 𝑐𝑜𝑛𝑠𝑡𝑎𝑛𝑡𝑒 Hoofdstuk3 - pagina 55 Geef voor volgende verhalen telkens de onafhankelijke en de afhankelijke grootheid: nr verhaal 1 De tijd die je spendeert aan je studies en het resultaat dat je behaalt op het examen. De energiewaarde van een portie havermout en het gewicht van die portie. De tijd nodig om een portie voeding op te warmen en het gewicht van die portie. De tijd nodig om een portie op te warmen, in de microgolf, en het vermogen van die microgolf. Het aantal studenten in de aula en de bijhorende hoeveelheid geproduceerde warmte in die aula. De temperatuur in een gevulde aula en het vermogen van de airco. De tijd nodig om van 0 tot 100 km per uur te versnellen en het vermogen van de auto/motto. De prijs van een auto/motto en het vermogen van de auto/motto. Het aantal keer squad uitvoeren en de spierkracht in de beentjes. 2 3 4 5 6 7 8 9 Grootheid 1 Onafhankelijke Welke kies je? Grootheid 2 Afhankelijke Welke is het gevolg? RE of OE Voorbeeld1: Volgende tabel geeft een aantal mogelijkheden weer voor een kort tripje, bv. vanuit centraal station A’pen naar één van de AP campussen: Scenario nr 1 2 3 4 beschrijving Met velo aan 12 km per uur Te voet aan 4 km per uur Met step aan 25 km per uur Met eigen fiets aan 15 km per uur Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Grootheid 1 Onafhankelijke Grootheid 2 Afhankelijke Evenredigheids constante Hoofdstuk3 - pagina 56 Voorbeeld2: Volgende tabel geeft een aantal mogelijkheden weer om een bad te laten leeglopen: Scenario nr 1 2 3 4 beschrijving Grootheid 1 Onafhankelijke Grootheid 2 Afhankelijke Evenredigheidsconstante Grootheid 1 Onafhankelijke Grootheid 2 Afhankelijke Evenredigheidsconstante Met een grote opening aan 5 liter per minuut Met een kleine opening aan 2,5 liter per minuut Met drie extra large openingen aan 24 liter per minuut Met 25 kleine openingen aan 75 liter per minuut Voorbeeld3: enkele voorbeelden uit de voeding en labowereld: Scenario nr 1 2 3 4 beschrijving Een recept vermeldt dat je 300 gram rijst dient te gebruiken voor 3 personen. Per minuut dat je oplossing verwarmd wordt door de warmte van de bunsenbrander, stijgt de temperatuur met 1,6°. De specifieke smeltwarmte van paraffine bedraagt 180 kJ/kg. Hoeve chocoladepasta bevat – volgens de tabel van Nubel(*) – 1975 kJ. (*)hoeve-NL.pdf (nubel.com) Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 57 3.2.2 Recept? Al eens gekookt? Enkel nog maar een ei gebakken… geen enkel probleem! Hierbij een ingrediëntenlijst voor een recept, met dank aan ‘Health in a Box’: Figuur 10: ingrediëntenlijst Wat stel je vast? Vul aan: 1. 2. 3. 4. Hoe meer personen, des te meer/minder(*) nodig van ‘Champignons de Paris’. Als je het aantal personen verdubbelt, dan ………………………….. ook het aantal lookteentjes. Vul de hoeveelheden in per persoon, in de eerste kolom. Stel dat je dit gerecht voor 12 personen dient klaar te maken, vervolledig dan onderstaande tabel: (*) schrappen wat niet past Ingrediënt Eendenborst Champignons de Paris lookteentje olie 1 persoon 12 personen Het verband tussen de hoeveelheid van een ingrediënt en het aantal personen is een recht/omgekeerd evenredig verband. De evenredigheidsconstanten zijn weergegeven in de eerste/tweede/derde kolom. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 58 3.2.3 Moeilijker voorbeeld en (herhaling) terminologie Het voorbeeld is totaal hypothetisch, grotendeels verzonnen, en heeft enkel te maken met de smaak van de auteur#Hubert Nachtegaele (chocolade en goede TV serie). Op de afdeling “verpakking” van het bedrijf Tytgat Chocolat worden pralines verpakt in dozen. Bij de planning van alle inpak-opdrachten dient rekening gehouden te worden met de werkdruk voor de medewerkers. Daarbij spelen drie variabelen een rol: • • • Het aantal medewerkers dat ingeschakeld wordt bij inpakken: 𝑀 Het aantal dozen dat gevuld wordt: 𝐷 De werktijd die de medewerkers besteden aan inpak-activiteiten: 𝑡 Bij de planning wordt in eerste instantie verondersteld dat elke medewerker voor wat betreft het werk op de afdeling verpakking altijd identiek werkt: • • • Elke medewerker werkt aan hetzelfde tempo. Elke medewerker werkt op elk uur van de dag aan hetzelfde tempo. Medewerkers beïnvloeden elkaars tempo niet. Als deze veronderstellingen overeenstemmen met de werkelijkheid dan is evident dat… 3.2.3.1 RE verband 1 als je het aantal medewerkers M vergroot met een factor, bv. verdubbelt, dat je dan, in pakweg één week, het dubbel aantal dozen inpakt. Als het aantal medewerkers 𝑴 met een factor n groter gemaakt wordt, dan zal het aantal dozen 𝑫 die gevuld worden ook n keer groter zijn, indien de werktijd dezelfde blijft. Anders geformuleerd: Bij eenzelfde werktijd 𝑡 heeft de verhouding 𝐷 𝑀 tussen het aantal gevulde dozen 𝐷 en het aantal ingeschakelde medewerkers 𝑀 steeds dezelfde waarde: Dit soort verband tussen 𝐷 en 𝑀 noemt men een 𝑛𝐷 𝑛𝑀 = 𝐷 𝑀 recht evenredig verband. De verhouding 𝐷 𝑀 kan je lezen als: het aantal gevulde dozen gedeeld door het aantal daarvoor ingeschakelde medewerkers binnen een zekere gegeven werktijd. OF als: het aantal gevulde dozen per medewerker binnen die gegeven werktijd. Dan is ook het evident dat … 3.2.3.2 RE verband 2 als je tweemaal zoveel dozen moete vullen, dat je dan, met hetzelfde aantal werknemers, twee keer zoveel tijd nodig hebt. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 59 Als het aantal te vullen dozen 𝑫 met een factor n groter gemaakt wordt, dan de werktijd 𝒕 die nodig is n keer groter zijn, indien het aantal ingeschakelde medewerkers 𝑴 hetzelfde blijft. Anders geformuleerd: Bij eenzelfde aantal ingeschakelde medewerkers 𝑀 heeft de verhouding gevulde dozen 𝐷 en de benodigde werktijd 𝑡 steeds dezelfde waarde: Dit soort verband tussen 𝑀 en 𝑡 noemt men een 𝐷 𝑛𝐷 𝑡 𝑛𝑡 tussen het aantal = 𝐷 𝑡 recht evenredig verband. De verhouding 𝐷 𝑡 kan je lezen als: het aantal gevulde dozen gedeeld door de daarvoor benodigde werktijd voor een gegeven aantal ingeschakelde medewerkers. OF als: het aantal gevulde dozen per tijdseenheid (bv per uur) voor een gegeven aantal ingeschakelde medewerkers. Dan is het ook evident dat… 3.2.3.3 OE verband als je dubbel zoveel werknemers inzet, dat je dan maar de helft van de tijd nodig hebt om eenzelfde hoeveelheid dozen in te pakken Als het aantal medewerkers 𝑴 met een factor n groter gemaakt wordt, dan de werktijd 𝒕 die nodig is n keer kleiner zijn, indien het aantal te vullen dozen 𝑫 hetzelfde blijft. Anders geformuleerd: Bij eenzelfde aantal te vullen dozen 𝐷 heeft het product 𝑀 ∙ 𝑡 van het aantal ingeschakelde medewerkers 𝑀 en de benodigde werktijd 𝑡 steeds dezelfde waarde: 𝑡 =𝑀∙𝑡 𝑛 Dit soort verband tussen 𝑀 en 𝑡 noemt men een 𝑛𝑀 ∙ omgekeerd evenredig verband. 3.2.3.4 RE en OE Bij de recht evenredigheden (a) en (b) vonden we een constante verhouding: 𝐷 𝑀 en 𝐷 𝑡 Bij de omgekeerd evenredigheid (c) vonden we een constant product: 𝑀 ∙ 𝑡 Gecombineerd geeft dat de “constante” breuk: • 𝐷 𝑀∙𝑡 Als bij constante 𝑀 de 𝐷 met een factor n groter gemaakt wordt, dan wordt ook 𝑡 met een factor n groter en verandert de waarde van de breuk Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD 𝐷 𝑀∙𝑡 niet. Hoofdstuk3 - pagina 60 • Als bij constante 𝑡 de 𝐷 met een factor n groter gemaakt wordt, dan wordt ook 𝑀 met een factor n groter en verandert de waarde van de breuk • De waarde van de breuk • 𝑀∙𝑡 niet. Als bij constante 𝐷 de 𝑀 met een factor n groter gemaakt wordt, dan wordt 𝑡 met een factor n kleiner en verandert de waarde van de breuk • 𝐷 𝐷 𝑀∙𝑡 𝐷 𝑀∙𝑡 niet. is dus een constante en kan je lezen als: het aantal gevulde dozen gedeeld door de daarvoor benodigde werktijd en gedeeld door het aantal ingeschakelde medewerkers. OF als: het aantal gevulde dozen per tijdseenheid per ingeschakelde medewerkers. Deze breuk heeft dus de betekenis van een “dozen-vul-snelheid” voor de medewerkers. Als we de dozen-vul-snelheid kennen, dan kunnen we alle berekeningen uitvoeren die nodig zijn voor het opstellen van de planning voor de inpak-afdeling! De coördinator van de inpakafdeling bij Tytgat Chocolat weet uit observatie van het werk dat het inschakelen van 15 medewerkers gedurende 4 werkuren leidt tot 720 gevulde dozen pralines. De dozen-vul-snelheid (dvs) is dus: 𝐷 720 𝑑𝑜𝑧𝑒𝑛 𝑑𝑜𝑧𝑒𝑛 𝑑𝑣𝑠 = 𝑀∙𝑡 = 15 𝑚𝑒𝑑𝑒𝑤𝑒𝑟𝑘𝑒𝑟𝑠 ∙ 4 ℎ = 12 𝑚𝑒𝑑𝑒𝑤𝑒𝑟𝑘𝑒𝑟 ∙ℎ Als je de dozen-vul-snelheid (dvs) een “eenheid” geeft (in dit geval “dozen per medewerker per uur”) dan kan dat helpen om bij berekeningen vergissingen te vermijden. Daarmee kan het aantal gevulde dozen berekend worden voor willekeurig aantal ingeschakelde medewerkers en voor willekeurige werktijd via: 𝐷 = 𝑑𝑣𝑠 ∙ 𝑀 ∙ 𝑡 = (12 𝑑𝑜𝑧𝑒𝑛 )∙𝑀∙𝑡 𝑚𝑒𝑑𝑒𝑤𝑒𝑟𝑘𝑒𝑟 ∙ ℎ Vergelijking 1: recht en omgekeerd evenredig – formule voor de berekening van het aantal dozen Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 61 3.2.3.5 grafische voorstelling RE en OE 3.2.3.5.1 RE grafisch In grafiek betekent het verband tussen het aantal dozen en het aantal ingeschakelde werknemers: Deze vorm is typerend voor een recht evenredig verband: een rechte lijn. De grafiek voor 𝐷 in functie van 𝑀 is een rechte lijn door het nulpunt met als vergelijking: 𝐷 = 𝐶𝑜𝑛𝑠𝑡𝑎𝑛𝑡𝑒 ∙ 𝑀 De constante in deze vergelijking is de evenredigheidsconstante tussen het aantal dozen en het aantal werknemers, met andere woorden D/M en bedraagt in dit voorbeeld 48 dozen/medewerker voor 4 uur werken en 12 dozen/medewerker voor 1 uur werken. De evenredigheidsconstante voor 4h uur werken is groter wat ertoe leidt dat deze lijn steiler loopt ten opzichte van de lijn voor slechts één uur werken. Reken na en zoek op de grafiek: In 4 h werken kunnen 20 ingeschakelde medewerkers 960 dozen vullen: Vul daarvoor in de formule – zie Vergelijking 1 - voor 𝐷 in: “𝑀 = 20 𝑚𝑒𝑑𝑒𝑤𝑒𝑟𝑘𝑒𝑟𝑠” en “𝑡 = 4 ℎ” Of D = 48 dozen/medewerker*20 medewerkers = 960 dozen Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 62 3.2.3.5.2 OE grafisch Maar ook de nodige werktijd 𝑡 kan uitgerekend worden, en in grafiek gezet worden, met dezelfde formule, maar dan anders geschreven: 𝑡 = 𝐷 = 𝑑𝑣𝑠 ∙ 𝑀 𝐷 𝑑𝑜𝑧𝑒𝑛 (12 )∙𝑀 𝑚𝑒𝑑𝑒𝑤𝑒𝑟𝑘𝑒𝑟 ∙ ℎ Vergelijking 2: formule voor de tijd nodig om een aantal dozen te vullen Deze vorm is typerend voor een omgekeerd evenredig verband: een hyperbool. De grafiek voor 𝑡 in functie van 𝑀 verloopt hyperbolisch met als vergelijking: 𝑀 ∙ 𝑡 = 𝑐𝑜𝑛𝑠𝑡𝑎𝑛𝑡𝑒 De constante in deze vergelijking is de evenredigheidsconstante tussen het aantal medewerkers en het de tijd nodig, met andere woorden M∙t en bedraagt in dit voorbeeld 100 medewerker*uur voor 1200 dozen te vullen en 33,3333 medewerker*uur voor 400 dozen te vullen. De evenredigheidsconstante voor 1200 dozen te vullen is groter wat ertoe leidt dat deze lijn steiler daalt ten opzichte van de lijn voor slechts 400 dozen te vullen. Reken na en zoek op de grafiek: Om 1200 dozen te vullen hebben 3 medewerkers 33h en 20min werkuren nodig. Vul daarvoor in de formule – zie Vergelijking 2 - voor 𝑡 in: “𝑀 = 3 𝑚𝑒𝑑𝑒𝑤𝑒𝑟𝑘𝑒𝑟𝑠” en “𝑐𝑜𝑛𝑠𝑡𝑎𝑛𝑡𝑒 = 100𝑚𝑒𝑑𝑒𝑤𝑒𝑟𝑘𝑒𝑟 ∙ 𝑢𝑢𝑟” Of gebruik de eenvoudige 𝑀 ∙ 𝑡 = 𝑐𝑜𝑛𝑠𝑡𝑎𝑛𝑡𝑒 → 3 ∙ 𝑡 = 100 → 𝑡 = en één derde van een uur ofwel 20 minuten. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD 100 3 = 33,333 → 33 uur Hoofdstuk3 - pagina 63 3.2.4 Definitie Men noemt twee (met elkaar verwante) grootheden x en y ‘recht evenredig’ als hun verhouding gelijk is aan een constante waarde C (C = de evenredigheidsfactor en C 0), dus 𝑦 𝑥 = 𝐶 of 𝑦 = 𝐶 ⋅ 𝑥 Voorbeeld: Hoeveel gram opgeloste stof bevat 20ml van een oplossing als 250ml oplossing 36 gram stof bevat? 36 250 = ? 20 (recht evenredig) Men noemt twee (met elkaar verwante) grootheden x en y ‘omgekeerd evenredig’ als de verhouding x en 1/y gelijk is aan een constante waarde C, dus 𝑥 1 𝑦 𝐶 = 𝐶 of 𝑥 ⋅ 𝑦 = 𝐶 of 𝑦 = 𝑥 3.2.5 Samengevat • Een recht evenredig verband tussen twee variabelen betekent: o Als de ene variabele n keer groter wordt, dan wordt de andere variabele ook n keer groter o De verhouding (de ene variabele gedeeld door de andere) heeft steeds dezelfde waarde o Een grafiek van de ene variabele in functie van de andere variabele is een rechte lijn door het nulpunt … indien alle andere variabelen die eventueel een rol zouden kunnen spelen constant gehouden worden. • Een omgekeerd evenredig verband tussen twee variabelen betekent: o Als de ene variabele n keer groter wordt, dan wordt de andere variabele n keer kleiner o Het product van de twee variabelen heeft steeds dezelfde waarde o Een grafiek van de ene variabele in functie van de andere variabele is hyperbool … indien alle andere variabelen die eventueel een rol zouden kunnen spelen constant gehouden worden. 3.2.6 Een speciale evenredigheid: de regel van drie Voorbeeld1: Als de inhoud van 7 eetlepels van een bepaalde stof 157 gram weegt, bereken het gewicht van de inhoud van 3 eetlepels van deze stof. 157 7 = ? 3 ? =3 × 157 7 en 157 7 is dus de evenredigheidsfactor Voorbeeld2: Als 190 kopjes koffie kunnen gezet worden met 5 pond koffie, hoeveel kopjes kunnen er dan gezet worden met 3 pond koffie? Voorbeeld3: Als 25 meter koperdraad 105 kg weegt, hoeveel weegt dan 60 meter van dezelfde draad? Voorbeeld4: Voor de bereiding van een bepaald gerecht voor 14 personen heeft men 110 gram van een bepaald ingrediënt nodig. Hoeveel gram heeft men dan nodig als men deze bereiding voor 31 personen wil uitvoeren? Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 64 3.2.7 Toepassing: voedingsmiddelentabel: Nubel (www.nubel.com) De titel boven alle waarden in deze tabel is “hoeveelheid per 100g” (de enige uitzondering op deze regel is zout). de wiskunde in Nubel: evenredigheden met als noemer 100g • Vissticks bevatten 15,1g proteïne per 100g. Eén visstick weegt 28g. Je eet twee sticks. Hoeveel gram proteïne eet je op? 15,1𝑔 100𝑔 ? 15,1𝑔 = 56𝑔 ? = 100𝑔 × 56𝑔 56 anders geschreven ? = 15,1𝑔 × 100 = 15,1𝑔 × 0,56 algemeen: waarde voor G (in gram) = waarde Nubel × evenredigheidsfactor 𝐺 en de evenredigheidsfactor = 100 (dit is een ratio) • Cornflakes bevatten 1577 kJ/100g. Je portie moet 1125kJ bevatten. Over hoeveel gram cornflakes gaat het? 1577𝑘𝐽 100𝑔 = 1125𝑘𝐽 ? ?= 1125𝑘𝐽 1577𝑘𝐽 100𝑔 3.3 Oefeningen 3.3.1 Vraagstukken a) Meer dan driekwart van de jongeren heeft een smartphone. Dat blijkt uit de bevraging ‘Apestaartjaren’ van de onderzoeksgroep voor Media en ICT (MICT) aan de UGent in opdracht van Graffiti Jeugddienst en Jeugdwerknet. Toch gebruikt slechts één derde van de jongeren met een smartphone mobiel internet. De tweejaarlijkse bevraging van het MICT werd uitgevoerd bij 1 495 jongeren tussen 12 en 18 jaar.(naar Datanews Knack, 05-08-20123) a. (a) Hoeveel jongeren van het onderzoek hebben geen smartphone? (374) b. (b) In Vlaanderen zijn er ongeveer 620 000 jongeren tussen 12 en 18 jaar. Hoeveel Vlaamse jongeren hebben dan een smartphone? (465000) c. (c) Hoeveel van de Vlaamse jongeren die een smartphone hebben gebruiken ook mobiel internet? (155000) b) In Spanje zijn er veel meer mensen die kunnen en willen werken dan dat er openstaande vacatures zijn. Vooral de jeugdwerkloosheid is bijzonder groot. Actuele cijfers (juni 2012) schatten dat 49,5% van de jonge volwassenen in Spanje werkloos zijn. a. (a) Hoeveel jongeren zijn er in totaal werkloos als je weet dat er 4 000 000 jongeren zijn in Spanje? (1980000) b. (b) Welke van de volgende breuken drukt dit getal het beste uit? 4/10, 1/2, 3/5 (1/2) c) De aanbevolen dagelijkse hoeveelheid (ADH) voor suiker is 60 g. Als je één blikje cola van 33 cl liter drinkt, is dit al 58 % van de ADH. a. (a) Bereken hoeveel gram suiker één colablikje bevat. (34,8g) Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 - pagina 65 b. (b) Hoeveel Liter cola mag je dan maar drinken per dag om de ADH voor suiker niet te overschrijden? (0,57 L) 3.3.2 Evenredigheden en Nubel a) Een boerenbrood (800g) wordt gesneden in 33 boterhammen. Het energiegehalte van boerenbrood is 1247 kJ/100g. Je smeert een boterham met 28g bereide américain (997 kJ/100g). Bereken het energiegehalte van deze boterham. b) Een aubergine bevat 3,0 g suiker per 100g. Drie aubergines wegen samen 478 g en worden door vier personen (gelijke portie) opgegeten. Hoeveel gram suiker eet iedere persoon. c) Een gesuikerde sandwich weegt 60g. Zo’n sandwich wordt belegd met 2 sneetjes salami (één sneetje weegt 10g). De sandwich bevat 10,8 g vet per 100g en de salami bevat 31,8 g vet per 100g. Hoeveel gram vet bevat dit geheel? d) Een appel weegt 120g en je eet van deze appel slechts 109g op (11 g schil ed.). De appel bevat 1,5 g vezels per 100g. Hoeveel gram vezels eet je op? e) Cheddar bevat 1690 kJ/100g. Je portie kaas moet 400kJ bevatten. Hoeveel gram cheddar is dit? f) Een nectarine weegt 150g. Een nectarine bevat 7,6 g/100g suikers. Je eet 1,5 nectarine op. Hoeveel gram suikers is dit? g) Aardbeientaart bevat per 100g 25,4g verteerbare koolhydraten. Een taart van 1174g wordt in acht gelijke stukken gesneden. Hoeveel gram verteerbare koolhydraten zitten in één stuk? h) Volgens het voedingsetiket zitten er 300 calorieën in 100 gram chips. Hoeveel calorieën zitten er dan in een zakje van 30 gram chips? (90 cal) i) Een auto rijdt met een gemiddelde snelheid van 600 km in 5 uur (300 minuten) tijd naar de andere stad. Hoeveel kilometer rijdt die auto in 7u30min aan dezelfde snelheid? (900 km) j) Een halfvol vat met olie weegt 35 kg. Wat weegt een vol vat als je weet dat het vat zelf 14 kg weegt? (56 kg) k) Twee pompen met hetzelfde debiet, vullen een vijver in 3u.30 min. In hoeveel minuten kan je deze vijver met vijf van deze pompen vullen? (84 min) Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 – Antwoorden - pagina 66 / 94 §3.1.6.1 3. 4. 5. 6. 7. 8. 0,625 proportie brood en 0,375 proportie water PB = 0,557; PW = 0,368; PZ = 0,001; PO = 0,0134 PF = 0,25; PW = ¾ PD = 0,321; PE = 0,679 Gaat niet A = 27,36 g; B = 13,68 g; C = 34,96 g §3.1.6.2 1. 2. 3. 4. 5. 1,2 mL/uur 0,32 cm / week 3 km / 2 uur = 1,5 km/ uur 0,012 µm/km 30m/kg §3.1.6.3.1 a) b) c) d) e) f) g) h) i) j) k) l) m) n) o) p) q) r) 2% 6,3% 18% + 82% = 100% 10% 4,06% + 95,94% = 100% 200% 50% 25% 300% 1000% 12,5% 6,5% 0,1% 0,01% 125% 50% 20% 200% §3.1.6.3.2 s) 13% t) 20% u) 6,5 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk3 – Antwoorden - pagina 67 / 94 v) 200 w) 4 x) 2% §3.3.2 a) b) c) d) e) f) g) 552 kJ 11 g 12,84 g vet 1,635 g 24 g 17,1 g 37,3 g Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 - pagina 68 4 Hoofdstuk4 Vergelijkingen 4.1 Wat bedoelt men in de wiskunde met "een vergelijking" ? Vergelijking: Een wiskundige uitdrukking waarin minstens één "onbekende" voorkomt en een gelijkheidsteken. De "onbekende" stelt men in wiskunde-lessen of wiskunde-oefeningen heel veel voor door de letters 𝑥 en 𝑦, maar in toepassingen van wiskunde worden de "onbekenden" veelal voorgesteld door de symbolen voor bijvoorbeeld concentraties 𝑐 of de tijd 𝑡. Drie ingewikkelde voorbeelden: • een vergelijking met één onbekende (𝑥): 𝑥 7 + √𝑥 + 4 = log(𝑥) • een vergelijking met twee onbekenden (𝑥 en 𝑦): 𝑦 = • een vergelijking uit de chemie: 𝑥2 𝑥 2 −𝑦2 −𝑡 𝑐𝑡 = 𝑐0 ∙ 𝑒𝑥𝑝 ( ) 𝑇 Twee zeer eenvoudige voorbeelden: • • een vergelijking die zo eenvoudig is dat ze meteen ook "opgelost" is: 𝑥 = 5 een vergelijking die enkel maar zegt dat twee "onbekenden" (of "variabelen") op een constante na aan elkaar gelijk zijn: 𝑦 = 𝑥 + 3 4.2 Soorten vergelijkingen Omdat het belang heeft voor wat je met een vergelijking verder kan aanvangen is het belangrijk dat je aan de aard van een vergelijking het volgende kunt herkennen: Het aantal onbekenden: • • Slechts één onbekende... Meerdere onbekenden... De vorm: • • • • lineaire vergelijkingen: de onbekenden komen erin voor enkel vermenigvuldigd met getallen, met daarbij nog getallen bijgeteld. Geen vermenigvuldigingen tussen de onbekenden of machten van de onbekenden. kwadratische vergelijkingen: zoals lineaire vergelijkingen, maar ook het kwadraat van de onbekende kan in de vergelijking voorkomen. met veeltermen: behalve "getallen" komen er ook gehele machten van de onbekende met "hogere functies" zoals 𝑙𝑛, 𝑒𝑥𝑝, 𝑠𝑖𝑛, ... en met niet-gehele machten van de onbekenden... 4.3 Wat betekent "oplossen van een vergelijking" ? Een vergelijking waarin slechts één onbekende voorkomt is "opgelost" als je de oplossingenverzameling van de vergelijking geeft. Enkele voorbeelden: Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 - pagina 69 - - De oplossing van 2𝑥 + 1 = 7 is 3 Of men schrijft de "opgeloste" vergelijking in de vorm: 𝑥 = 3 De oplossingen van de vergelijking(𝑥 − 3) ∙ (𝑥 − 7) ∙ (𝑥 + 2) ∙ (𝑥 − 11) ∙ (𝑥 + 1) = 0 zijn: 3,7,-2,11, -1 want de gelijkheid in de vergelijking is voldaan als 𝑥 daarin overal vervangen wordt door één van deze opgesomde oplossingen. Als je in vorig voorbeeld de haakjes allemaal uitwerkt dan krijg je een bijna identiek voorbeeld waarin je ziet dat het gaat om een vergelijking met een veelterm van de 5de graad: 𝑥 5 − 18 ∙ 𝑥 4 + 70 ∙ 𝑥 3 + 120 ∙ 𝑥 2 − 431 ∙ 𝑥 − 462 = 0 met als oplossingen: 3,7,-2,11, -1 want de gelijkheid in de vergelijking is voldaan als 𝑥 daarin overal vervangen wordt door één van deze opgesomde oplossingen. Het woord oplossingenverzameling hierboven wijst er op dat sommige vergelijkingen meer dan één oplossing hebben. In het tweede voorbeeld worden die oplossingen opgesomd met telkens een ";" ertussen. In Engelstalige (wiskundige) teksten worden oplossingen opgesomd met telkens een "," ertussen. Voor ons zou dat verwarrend zijn omdat we de komma meestal als decimaal teken gebruiken. Je kan oplossingenverzamelingen ook veilig opsommen door voor elke oplossing een nieuwe regel te gebruiken. De wiskunde gebruikt ook accolades { ... , ... , ... , } als symbool voor "verzameling". Daarmee zou de oplossing van het tweede voorbeeld geschreven worden als: • De oplossingenverzameling van de vergelijking 𝑥 5 − 18 ∙ 𝑥 4 + 70 ∙ 𝑥 3 + 120 ∙ 𝑥 2 − 431 ∙ 𝑥 − 462 = 0 is: {3 , 7 , −2 , 11 , −1} Een vergelijking met meerdere onbekenden is "opgelost" naar één van de onbekenden (bijvoorbeeld naar 𝑦 indien je de vergelijking kan herschrijven in de vorm: 𝑦= ⋯ waarin links slechts die ene onbekende staat en rechts een wiskundige uitdrukking waarin die ene onbekende niet meer staat. Als een vergelijking op die manier geschreven kan worden, dan kan de waarde van die onbekende uitgerekend worden op voorwaarde dat de waarde van de andere onbekenden gegeven wordt en ingevuld wordt in de uitdrukking aan de rechterkant. 4.4 Heeft elke vergelijking oplossingen? 4.4.1 Niet elke vergelijking heeft oplossingen Een eenvoudig voorbeeld daarvan is de vergelijking: 𝑥 2 = −5 Er bestaat geen enkel (reëel) getal waarvan het kwadraat negatief is, dus er is geen oplossing voor xx in deze vergelijking. Men zegt dan: • • • deze vergelijking heeft geen oplossingen de oplossingenverzameling van deze vergelijking is leeg de oplossingenverzameling van deze vergelijking is {} (d.i. het symbool voor "de lege verzameling") Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 - pagina 70 Gaat het om een vergelijking die opgesteld is om een oplossing te vinden voor een concreet toegepast (technisch, medisch, ...) probleem, dan kan je het antwoord als volgt formuleren: “Het probleem waarvoor deze vergelijking staat heeft geen oplossingen omdat het in strijd is met ...” 4.4.2 Niet elke vergelijking kan je eenvoudig wiskundig oplossen Enkel voor lineaire en kwadratische vergelijkingen bestaan er eenvoudige wiskundige methodes om de oplossingen te vinden. Voor vergelijkingen met hogere machten dan 2 kan je soms ook nog met min of meer eenvoudige wiskundige methodes de oplossingen vinden. Voor vergelijkingen met hogere functies erin, of met niet gehele machten, is het meestal niet mogelijk om de oplossingen te vinden met eenvoudige wiskundige methoden. In dat geval moet je grijpen naar de computer (de zogenaamde numerieke oplossingsmethodes). Voor vergelijkingen met één of twee onbekenden is er ook de mogelijkheid om via grafische methoden te weten te komen of er oplossingen zijn, en welke die oplossingen (ongeveer) zijn. 4.5 Hoe ga je te werk om een vergelijking op te lossen? 4.5.1 Voorbeeld 1: een lineaire of eerstegraadsvergelijking 15𝑥 − 7 = 2𝑥 + 17 3𝑥 − 2 = −2𝑥 − 5 links en rechts "+7" links en rechts " + " 15𝑥 − 7 + 7 = 2𝑥 + 17 + 7 dat geeft: dat geeft: 15𝑥 = 2𝑥 + 24 links en rechts "−2𝑥" links en rechts " + " 15𝑥 − 2𝑥 = 2𝑥 + 24 − 2𝑥 dat geeft: dat geeft: 13𝑥 = 24 links en rechts "delen door 13" links en rechts "delen door " 13𝑥 24 = 13 13 dat geeft: 𝑥= dat geeft: 24 13 𝑥= waarmee de vergelijking opgelost is. Opmerking: “links” en “rechts” staat voor linker- en rechterlid. Wat je hier in elke stap herkent is: "links en rechts ... " Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 - pagina 71 "Links" blijft gelijk aan "Rechts" enkel indien je in elke stap met "Links" en met "Rechts" net dezelfde manipulatie uitvoert. Voorbeeld 2: tweedegraadsvergelijking met wortel 4.5.2 Om 15𝑥−7 √3𝑦 2 +2 =2 op te lossen naar 𝑦 beginnen we met links en rechts te vermenigvuldigen met √3𝑦 2 15𝑥 − 7 √3𝑦 2 +2 +2 wat geeft: ∙ √3𝑦 2 + 2 = 2 ∙ √3𝑦 2 + 2 ⇔ 15𝑥 − 7 = 2 ∙ √3𝑦 2 + 2 daarna, links en rechts kwadrateren, wat geeft: (15𝑥 − 7)2 = 4 ∙ (3𝑦 2 + 2) Alvorens een volgende manipulatie "met links en met rechts" identiek te kunnen uitvoeren moeten de haakjes in de uitdrukkingen links en rechts uitgewerkt worden. Dat geeft: 225𝑥 2 − 210𝑥 + 49 = 12𝑦 2 + 8 Nu eerst links en rechts "-8" en daarna links en rechts "delen door 12" geeft: 225𝑥 2 − 210𝑥 + 49 − 8 12𝑦 2 + 8 − 8 225 2 210 41 = ⇔ 𝑦2 = 𝑥 − 𝑥+ 12 12 12 12 12 De oplossing "naar 𝑦" van deze vergelijking vind je nu door links en rechts de vierkantswortel te nemen: 75 2 35 41 𝑥 − 𝑥+ 4 2 12 𝑦 = ±√ waarin de ± ingevoerd moet worden, omdat y enkel in de vorm van een kwadraat voorkomt in de oorspronkelijke vergelijking zal voor elke .gevonden positieve oplossing ook het negatieve daarvan aan de oorspronkelijke vergelijking voldoen. Aanvullend bij "met links en met rechts identieke manipulaties uitvoeren" moet je in sommige stappen links en/of rechts haakjes of bewerkingen uitwerken alvorens je terug een mogelijkheid ziet om "met links en met rechts identieke manipulaties uit te voeren". 4.5.3 Werkwijze samengevat • • Identieke manipulaties uitvoeren "met linkerlid" en "met rechterlid" Binnen linkerlid en/of rechterlid bewerkingen of haakjes uitwerken Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 - pagina 72 • Welke manipulaties? Deze die je leiden naar het afzonderen van de onbekende aan één kant van het gelijkheidsteken. Om die manipulaties te vinden moet je soms even verschillende wegen uitproberen, of ervaring opdoen en gebruiken... 4.5.4 Kan je deze werkwijze altijd volgen? Nee, in veel ingewikkelde vergelijkingen is het onmogelijk om de onbekende volledig af te zonderen. In dat geval zijn enkel numerieke of grafische methoden mogelijk om iets over de oplossing(en) van de vergelijking te weten te komen. Die grafische numerieke en methoden kan je ook toepassen op de vrij eenvoudige vergelijkingen waarop in deze cursus oefeningen gemaakt worden. Om die numerieke en grafische methoden echt te begrijpen en verstandig te kunnen gebruiken is het echter nodig dat je het probleem "oplossen van vergelijkingen" voldoende begrijpt. De beste weg naar het begrijpen van dat problemen is: oefeningen maken op eenvoudige vergelijkingen die je ook zonder die numerieke en grafische methoden kunt oplossen. 4.5.5 Vergelijking van de eerste graad – Algemene vorm Alle vergelijkingen met een onbekende van de eerste graad zijn (via gelijkwaardige uitdrukkingen) terug te brengen tot de standaardvorm 𝑎 ⋅ 𝑥 + 𝑏 = 0. De oplossing van deze uitdrukking: 𝑎 ⋅ 𝑋 + 𝑏 = 0 ⇔ 𝑋 = −𝑏 𝑎 Hierbij staat 𝑋 voor • • of de onbekende x of een uitdrukking waarin de onbekende x bij een macht/wortel of exponentiële/logaritme hoort. In dit geval los je eerst de vergelijking op naar deze uitdrukking 𝑋 en zoek je de waarde voor x uit 𝑋 door de gelijkwaardige uitdrukkingen met macht/wortel of exponentiële te gebruiken Controle van de oplossing bij bestaansvoorwaarden: • • • x staat in een noemer → noemer 0? x staat onder een wortel (n even) → uitdrukking onder de wortel 0? x staat na een logaritme → uitdrukking na de logaritme > 0? Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 - pagina 73 4.6 Lineaire vergelijkingen – andermaal 4.6.1 Voorbeeld vraagstuk vertalen naar lineaire vergelijking Een moeder stuurt haar zoon met €20 naar de winkel om 4 zakken bloem. Als beloning mag haar zoon voor €4 snoepjes kopen. Haar zoontje komt terug van de winkel met €11,2. De moeder wil weten hoeveel 1 pak bloem kost. Oplossing Om dit vraagstuk op te lossen zullen we een vergelijking opstellen met één onbekende x. Deze onbekende is de prijs van een pak bloem → één zak bloem = x euro We ‘vertalen’ de gegevens en krijgen dan de volgende vergelijking: 20 - 4∙ 𝑥 - 4 = 11,2 Vertalen? Een moeder stuurt haar zoon met €20 naar de winkel om 4 zakken bloem → één zak bloem kost x euro en dus kosten 4 zakken bloem 4∙ 𝑥. Als beloning mag haar zoon voor €4 snoepjes kopen. Haar zoontje komt terug van de winkel met €11,2 → rest De 20 € is goed voor: - Én 11,2 euro rest Én 4∙x euro aan bloem Én 4 euro aan snoepjes In de vorm van een vergelijking – eenheden laten we weg! – wordt dit: 20 = 11,2 + 4∙ 𝑥 + 4 Of anders geformuleerd: Met 20 € koop je 4∙ 𝑥 en 4€ aan snoepjes, en dan blijft er nog 11,2 € over. Kopen wordt vertaald naar betalen en betalen betekent dat er geld afgaat van het beginbedrag: 20 - 4∙ 𝑥 – 4 = 11,2 4.6.2 Oplossingsstrategie In een vergelijking spreken we steeds van een linker- en een rechterlid. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 - pagina 74 Alles wat links van “=” staat noemen we linkerlid (LL) Alles wat rechts van de “=” staat noemen we rechterlid (RL) Om een vergelijking op te lossen zijn er een aantal rekenregels die we kunnen gebruiken: 1. wanneer we bij het linker- EN rechterlid hetzelfde getal optellen (of aftrekken) blijft de gelijkheid gelden. 2. wanneer we het linker- EN rechterlid met hetzelfde getal (behalve 0) vermenigvuldigen (of erdoor delen) blijft de gelijkheid gelden. 3. wanneer we het linker- EN rechterlid tot dezelfde macht verheffen (of de vierkantswortel nemen) dan blijft de gelijkheid gelden. Zie ook: http://wiskunde-interactief.be/ Deze regels mogen we dus gebruiken om een vergelijking op te lossen. Daarnaast gaan we best als volgt te werk: 1. alle termen die x bevatten zetten we in het linkerlid 2. eventueel vereenvoudigen 3. alle getallen zonder x plaatsen we in het rechterlid 4. eventueel vereenvoudigen 5. bereken x In het geval van het voorbeeld krijgen we: 20 - 4x – 4 = 11,2 16 - 4x = 11,2 16 - 4x – 16 = 11,2 -16 -4x = -4,8 4x = 4,8 x = 4,8 / 4 x = 1,2 Een zak bloem kost dus € 1,20. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 - pagina 75 Duid aan welke rekenregel(s) er wordt(en) toegepast: a) b) c) d) 3x = -3 x = -1 2x-4 = 0 2x = 4 -1+x = -1 x = 0 –x+1 = 0 x = 1 4.6.3 Praktisch een lineaire vergelijking oplossen We merken meteen dat deze manier van vergelijkingen oplossen vrij uitgebreid is en veel schrijfwerk vergt. We kunnen de bovenstaande regeltjes ook anders bekijken. 16 - 4x = 11,2 16 - 4x – 16 = 11,2 -16 -4x = -4,8 In bovenstaande tweede stap, trekken we van beide leden 16 af. Dit doen we om ervoor te zorgen dat het getal 16 uit het LL verdwijnt. Je kan ook simpelweg zeggen dat 16 verhuist van LL naar RL door er -16 van te maken. Een term (+ of - ) van lid verhuizen, omdat je deze aan de andere kant van de vergelijking wenst te hebben, doe je door deze term zijn teken te veranderen. -4x = -4,8 4x = 4,8 x = 4,8 / 4 In bovenstaande stappen, zowel de tweede als de derde, worden beide leden vermenigvuldigd, gedeeld door een getal. Je kan ook zeggen, dat in stap 3, de factor 4 (dus maal 4), verhuist van het LL naar het rechterlid en dat door deze verhuis, maal verandert in gedeeld door. Door gebruik te maken van deze twee vereenvoudigde regeltjes: Voor een term: + in het ene lid wordt – in het andere lid en de omgekeerde ervan, Voor een factor: x in het ene lid wordt / in het andere lid en de omgekeerde ervan, wordt het vrij eenvoudig om vergelijkingen op te lossen. Voorbeeld 3x – 7 = 8x + 3 We plaatsen de -7 naar het rechterlid en de +8x naar het linkerlid; hierbij worden de tekens bij beide termen veranderd en we krijgen: 3x – 8x = 3 + 7 We rekenen uit: -5x = 10 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 - pagina 76 Alleen x mag overblijven in het linkerlid, dus brengen we de factor -5 naar het andere lid waarbij de vermenigvuldiging met -5, een deling door -5 wordt. Zo krijgen we: 10 x = −5 = -2 Op deze manier is de vergelijking veel sneller opgelost! Je kan de gevonden oplossing altijd zelf controleren op de juistheid ervan. Je vult de gevonden waarde van x in, in de oorspronkelijke vergelijking en controleert of ze klopt: 3.(-2)-7=8.(-2)+3 -6-7=-16+3 -13=-13 OK! 4.7 Oefeningen 4.7.1 Soort vergelijking? a) b) c) d) e) 𝑎𝑥 2 + 𝑏𝑥 + 𝑐 = 0 𝑎𝑥 2 + 𝑐 = 0 𝑎𝑥 2 + 𝑏𝑥 = 0 𝑏𝑥 + 𝑐 = 0 𝑎 1 =4 𝑥 4.7.2 Lineaire of eerstegraadsvergelijkingen oplossen a) 5x=2 b) 2+2x=-x c) 4x-2=7x-5 d) 3x+8=5x-2 e) -5x+8+3x=4x+7 f) 2x+5=3x+5 g) 4x-8=4x+5 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 - pagina 77 h) 3 𝑥 +5 = 10 2𝑥 i) 𝑥 3 +2−2=0 j) 𝑥2 − 9 = 0 −2 𝑥 k) 𝑥 2 − 3𝑥 2 + 72 = 0 4.7.3 Vraagstukken a) Bach, Mozart en Beethoven leefden samen 157 jaar. Bach werd 9 jaar ouder dan Beethoven en Beethoven leefde 20 jaar langer dan Mozart. Hoe oud werden ze elk? b) Een appel bevat 2 keer meer energie in joule als een perzik. Twee appels en één perzik samen bevatten evenveel energie als twee bananen. Als één banaan 150 J bevat, hoeveel is de energie in één perzik? c) Een elektrische sensor bevat 5 gram koper en de assemblagetijd bedraagt 3 uur: de totale productieprijs is 33,75 EUR. Een ander type sensor bevat 4 gram koper maar de assemblage duurt 5 uur: de productieprijs is nu 40 EUR. Het bedrijf moet een levering van 120 sensoren verzorgen voor de prijs van 4394 EUR. Bereken hoeveel sensoren van beide types geleverd zullen worden. d) Als de lengte van een rechthoek 3 keer de breedte is en de omtrek is 40 m; geef dan de afmetingen. e) Je beschikt over twee flessen alcohol-water oplossingen: A van 30% en B van 70 %. Hoeveel liter van elk heb je nodig om 150 liter van 45 % te maken? f) Een fles A bevat een zoutoplossing van 12 % en een fles B bevat een oplossing van 20 %. Hoeveel A en B heb je nodig om 4 liter oplossing te maken van 15 %? g) Hoeveel liter water moet je toevoegen aan 50 liter oplossing om de nitraatconcentratie hierin te verlagen van 30 % naar 12 %? h) Je beschikt over 2.5 ton erts dat 30 % zuiver koper bevat. Hoeveel erts met 75 % koper moet je hierbij voegen om een materiaal te maken dat 50 % zuiver koper bevat? i) Je moet 10 liter zuuroplossing maken (25 %). Je gebruikt zeker 2 l van een 50 % oplossing en je hebt nog twee flessen met resp. 10 % en 20 %. Geef de te gebruiken hoeveelheden. j) Een cm3 water bevat ongeveer 3.3 1022 moleculen. Naar schatting is de hoeveelheid water op aarde 1.7 1018 m3. Schat over hoeveel moleculen het gaat? k) Als 10 ml staal wordt toegevoegd aan 190 ml oplosmiddel, over welke verdunning spreken we dan? Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 - pagina 78 l) Men gebruikt in een toestel een verdunning 1 deel staal – 3 delen oplosmiddel. Met welke factor dient de aflezing van het toestel gecorrigeerd te worden om de waarde voor het oorspronkelijke staal terug te vinden? m) Een hoeveelheid serum werd verdund volgens de verhouding 1/100 en het resultaat van de meting bedroeg voor deze oplossing 45,0 U/l. Wat is het resultaat voor het zuiver serum? n) 20µl serum en 80 µl oplosmiddel worden samengevoegd. Van deze oplossing wordt 10 µl met 40 µl oplosmiddel samengevoegd. Wat is de verdunning van dit laatste product? o) Na een reeks verdunningen heeft de oplossing een concentratie van 0,433 mg/l en een verdunningsfactor van 1/1500. Hoe groot was de oorspronkelijke concentratie? p) Een vliegtuig vliegt 1500 km in 5 uur met de wind mee. Op de terugweg duurt dezelfde reis (tegen de wind) 6 uur. Bereken de snelheid van de wind en de echte snelheid (zonder wind) van het vliegtuig. q) De strooidienst heeft 24 ton van een mengsel zand/zout nodig dat 25% zout bevat. De dienst beschikt over mengsels van 15% en van 30%. Hoe moet men mengen? r) Twee auto’s rijden elk een afstand van 300 km. De ene rijdt per uur 10 km meer dan de andere en komt één uur voor de andere aan. Bereken de snelheid voor beide wagens. s) Als 190 kopjes koffie kunnen gezet worden met 5 pond koffie, hoeveel kopjes kunnen er dan gezet worden met 3 pond koffie? t) In 6 uur kan men 380 studenten inschrijven. Hoelang zal het dan duren om (tegen dezelfde snelheid) 500 studenten in te schrijven? u) Als 25 meter koperdraad 105 kg weegt, hoeveel weegt dan 60 meter van dezelfde draad? v) Voor de bereiding van een bepaald gerecht voor 14 personen heeft men 110 gram van een bepaald ingrediënt nodig. Hoeveel gram heeft men dan nodig als men deze bereiding voor 31 personen wil uitvoeren? 4.7.4 enkele raadseltjes. Los volgende meerkeuzevragen op zonder rekenapparaat a) Het is 18 uur. Hoe laat zou het zijn als men een tiendelig systeem (1 dag = 10 uur, elk uur bevat 100 minuten en één minuut bestaat uit 100 seconden) zou gebruiken? 15 uur 7,5 uur 6,33 uur 8 uur 6 uur b) Geef het verschil tussen 0,9 en 1,0 0,1 0,9 0,01 0,8 0,09 c) Een karaf bevat een liter plus een halve karaf. Hoeveel liter bevat deze karaf? 1 1,5 1,75 2 3 d) De negen muzen ontmoeten de drie gratiën die ieder een mand met appels dragen. De gratiën delen appels uit aan de muzen tot iedereen evenveel appels heeft. Om hoeveel vruchten zou het in totaal kunnen gaan? 9 27 36 51 81 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 - pagina 79 e) Als het meer van Genève leeg zou zijn, hoe lang duurt het dan voor de Rhône het meer opnieuw gevuld zou hebben? (debiet van de rivier is 2200 m³s-1 en de inhoud van het meer is 20 km³) 1 dag 1 week 1 maand 100 dagen 1 jaar f) Wat is de gemiddelde waarde van 1024 en 10-24? 0 100 1012 10-12 geen van de vorige antwoorden g) Men schildert de buitenkant van een kubus. De kubus wordt in 27 identieke kubusjes verdeeld. Er zijn dan kubusjes met 3 geschilderde zijvlakken, met 2 of 1 of geen geschilderde zijvlakken. Welke soort kubus komt het meeste voor? geen één twee drie meerdere soorten h) De snelheidsmeter van een auto overdrijft met 10%. Als je 100 kmh-1 afleest, hoe snel rijd je dan echt? 88 89 90 90 91 92 i) In een kudde kamelen en dromedarissen, telt men 28 hoofden en 45 bulten. Hoeveel dromedarissen zijn er? 10 11 12 13 14 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk4 – Antwoorden - pagina 80 §4.7.1 a) b) c) d) e) 2de graad 2de graad 2de graad 1ste graad 1ste graad §4.7.2 a) b) c) d) e) f) g) h) i) j) k) 2/5 2/3 1 5 1/6 0 Vals 12/5 -7 3 of -3 6 of -6 Vraagstukken + raadseltjes: aan te vullen Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 81 5 Hoofdstuk5 Lineair Verloop 5.1 vb1 - Lineaire groei? Volgende grafieken worden beschikbaar gesteld op https://www.vub.ac.be/groeicurven/groeicurven.html Figuur 11: gestalte, gewicht, pubertaire ontwikkeling 2 - 20 jaar jongens Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 82 Figuur 12: BMI, 2- 20 jaar jongens Figuur 13: groeisnelheid 2 - 20 jaar jongens Bovenstaande curven kan je gebruiken om je eigen groeicurven te vergelijken met de curven die afgeleid werden uit de gegevens van een significant aantal Vlaamse jongeren. De laatste grafiek – Jaarlijkse toename in gestalte - toont dat: - De toename van de gestalte per jaar, traag zakt in de eerste +- 11 jaar - Tussen pakweg het 11de en het 14de levensjaar, stijgt de groeisnelheid erg fel - Vanaf het 14de tot +- het 17de levensjaar, daalt de groeisnelheid erg fel - Na het 17de levensjaar zakt de groeisnelheid naar 0 Het verloop van zulke curven kan wiskundig beschreven worden. Stel je even voor dat er een bibliotheek aan beschrijvingen beschikbaar is, met per beschrijving ook het verloop van de lijn. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 83 Deze bibliotheek zou erg uitgebreid zijn gelet op het groot aantal vormen dat een curve kan aannemen. Dit deel van de cursus ‘Wiskundige vaardigheden KRO’ spitst alle aandacht op één soort verloop: gestage toename of gestage afname. Op een grafiek ziet een gestage verandering eruit als een rechte lijn, of in wiskunde taal, een rechte en deze wordt gekenmerkt door een constante toename of constante afname. Hieronder enkele voorbeelden van relaties tussen een onafhankelijke en afhankelijke grootheid met de bijhorende opdracht om de beschrijving aan de curve te koppelen: 1. De grootheid neemt af en de snelheid waarmee ze afneemt is constant. 2. De grootheid neemt af met een sterke afname van de snelheid, tot quasi 0. 3. De grootheid neemt af en de snelheid waarmee de grootheid afneemt neemt gestaag toe. Figuur 14: drie voorbeelden van verschillende relaties tussen twee grootheden 5.2 vb2 - Lineaire groei Een voorbeeld waarbij we het aantal stuks in stock voorstellen als functie van de tijd en waarbij er per dag 3 stuks worden verkocht waardoor het aantal stuks in stock, met drie per dag afneemt. De beginwaarde van de stock bedraagt 100. Enkele waarden zetten we in een functie-waardentabel: Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 84 Onafhankelijke variabele TIJD in dagen Horizontale as of X-as Afhankelijke variabele AANTAL stuks in stock Verticale as of Y-as 0 10 20 Dag 0 Dag 10 Per dag gaan er 3 stuks de stock uit; na 10 dagen zijn er 10*3 stuks de stock uitgegaan → 100 – 10*3 = 70 Dag 20 100 Dit is de beginwaarde! 100-20*3=40 Om een functie-waarden tabel in te vullen, kies je een aantal waarden voor x en ‘bereken’ je de bijhorende y waarde. x is de onafhankelijke variabele en die kan je kiezen, binnen de perken van het zinvolle. y is de afhankelijke variabele en die hangt dus af van de gekozen x-waarde. Onafhankelijke variabele TIJD in dagen Horizontale as of X-as Afhankelijke variabele AANTAL stuks in stock Verticale as of Y-as x 0 10 20 33 y 100 100 – 10*3 = 70 100-20*3=40 100-33*3=1 Bovenstaande tabel toont 4 koppels: een koppel is een set van twee waarden, x en y en wordt genoteerd met haakjes: (x,y) (0,100), (10,70), (20,40), (33,1) Deze koppels kunnen we ‘uitzetten’ in een grafiek; een grafiek heeft een horizontale as waarop we de x-waarde aflezen en een verticale as en daarop lezen we de y-waarde af. Hieronder zijn de koppels nogmaals opgelijst en tevens uitgezet in een grafiek: elk koppel wordt een gevulde stip op de plaats van de overeenstemmende x én ywaarde de koppels werden verbonden door een lijn Figuur 15: grafiek van een lineair verband – een rechte – met aanduiding van 4 punten Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 85 In bovenstaande grafiek kan je vaststellen dat de 4 punten-koppels perfect op één rechte lijn liggen: dat is een lineair verband. 5.3 vb3 – Meer punten op het examen? Wist je dat er een recht evenredig verband bestaat tussen het aantal keer dat een student de les bijwoont – bij voorkeur zo actief mogelijk – en het resultaat dat diezelfde student behaalt op het examen? Uit een mini-onderzoek bij eerstejaars in een coronajaar waarbij er aanwezigheden dienden opgetekend, blijken volgende ‘metingen’. In de grafiek zie je deze metingen voorgesteld als blauwe stippen. Het betreft een doe-vak, net zoals wiskunde. Laat je door Excel het best passende lineair verband zoeken, dan komt er als resultaat: y = 1,2x + 5,5 (met als correlatiecoëfficiënt 0,9 - betekenis hiervan wordt in eventuele cursus statistiek toegelicht) Best passende lijn? De totale afstand van alle metingen tot aan deze lijn, is de kleinste. Eén lijn vinden die door alle metingen gaat is onmogelijk. Dat komt omdat het hier over echte getallen gaat die de plaats van die punten bepaalt, en dus niet om wiskundig berekende getallen. Wat betekent dit lineair verband? 0 1 2 3 4 5 6 7 8 gemiddelde score 8,4 4,4 9,8 8,5 10,3 12,5 12,3 13,1 15,1 Figuur 16: verband tussen aantal keer naar de les geweest en resultaat op examen Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 86 Begrijp je dit verhaal volledig? Toon dat aan door de juiste verbindingen te leggen - één voorbeeld is al getoond: a) x, op de horizontale as b) y, de verticale as c) De ‘groeisnelheid’ bedraagt 1,2 punten per les. d) De student kiest de waarde op de …-as, e) met als gevolg de waarde op de … - as. f) De vergelijking van de rechte g) Maximum aantal lessen dat er kon gevolgd worden h) De beginwaarde bedraagt 5,5 i) hoeveel bedraagt het gemiddelde resultaat van een student die tweemaal naar de les is geweest, volgens de vergelijking van de best passende lijn? j) De maximum gemiddelde score bedraagt … Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD I. II. III. een student die nul keer naar de les is geweest, haalt een gemiddelde score van 5,5 y 8 IV. 15 V. 13,2 VI. aantal keer naar de les geweest VII. gemiddelde score VIII. y = 5,5x + 1,2 IX. x X. per keer dat de student een les volgt, haalt hij gemiddeld, 1,2 punten meer Hoofdstuk5 - pagina 87 5.4 vb4 - Calorieën tellen? Uit onderzoek blijkt dat er een verband bestaat tussen de energiebehoefte van een mens in rust en zijn lichaamsgewicht. Hoe groter het lichaamsgewicht, hoe meer calorieën nodig. Volgende grafiek – uit “Leven zonder diabetes van Roy Taylor uitgegeven bij Nieuwezijds – toont de resultaten van dit onderzoek en laat zien dat de relatie tussen lichaamsgewicht en energiebehoefte, een …………………………… relatie is: Figuur 17: relatie tussen energiebehoefte en lichaamsgewicht Volgende cijfers gelden als gemiddelde waarden: voor een vrouw met een gewicht van 70 kg, bedraagt de energiebehoefte, 1 calorie per minuut → ……………………………… calorieën per uur → ……………………………… calorieën per dag een vrouw met een gewicht van 100 kg, zit aan een verbruik van 74 cal per uur → ……………………………… calorieën per uur → ……………………………… calorieën per dag Aan de hand van deze gegevens en in de wetenschap dat het verloop lineair is, kunnen we nu de ‘vergelijking’ van de lijn opstellen die getoond is in de grafiek. Om dat te doen, vullen we de volgende tabel aan. ➔ Vul eerst de waarde in bij 70 kg en bij 100 kg lichaamsgewicht ➔ Bepaal daarna hoeveel calorieën er per 10 kg bijkomt of afgaat, stap voor stap: Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 88 𝑣𝑒𝑟𝑠𝑐ℎ𝑖𝑙 𝑖𝑛 𝑐𝑎𝑙𝑜𝑟𝑖𝑒ë𝑛 𝑝𝑒𝑟 𝑑𝑎𝑔 𝑣𝑒𝑟𝑠𝑐ℎ𝑖𝑙 𝑖𝑛 𝑔𝑒𝑤𝑖𝑐ℎ𝑡 … 𝑐𝑎𝑙−. . . 𝑐𝑎𝑙 𝑡𝑒𝑙𝑙𝑒𝑟 𝑢𝑖𝑡𝑟𝑒𝑘𝑒𝑛𝑒𝑛 𝑐𝑎𝑙 = → 100 𝑘𝑔 − 70𝑘𝑔 30 𝑘𝑔 ➔ Per 30 kg extra lichaamsgewicht, komt er ………. cal bij ➔ Per 10 kg komt er 1/3 van ………………. bij → …….. cal per 10 kg ➔ per kg komt er ….. cal bij ➔ de ‘calorie-groei’ per kg lichaamsgewicht per dag bedraagt dus ………….. 𝑐𝑎𝑙 𝑘𝑔 ➔ deze waarde is vergelijkbaar met een evenredigheidsconstante Bereken nu alle waarden in de rij voor calorieverbruik bij een vrouw Lichaamsgewicht 50 [kg] Calorieverbruik voor vrouw [cal] volledige dag 60 70 80 90 100 EXTRA 1: Kan je ook voor jouw precies gewicht, de dagelijkse energiebehoefte bepalen? …………………………………………………………………………………………………………………………………………………………… EXTRA 2: Maak een grafiek, in Excel of op een ruitjesblad, met de gegevens van bovenstaande tabel. EXTRA 3: Herhaal alles voor calorieverbruik bij de man, aan de hand van volgende gegevens: - voor een man, iets meer namelijk 70 calorieën per uur → …. calorieën per dag verder verloopt het calorieverbruik ‘parallel’ aan dat van een vrouw Lichaamsgewicht 50 [kg] Calorieverbruik voor man [cal] volledige dag 60 70 80 90 100 EXTRA 4: Voeg de gegevens van de energiebehoefte van de man toe aan de grafiek met de gegevens van de vrouw Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 89 5.5 Lineair verloop 5.5.1 Algemene beschrijving Als een grootheid lineair verandert ten opzichte van een andere, dan is de snelheid waarmee ze verandert constant en vertrekt ze van een beginwaarde. De grootheid die afhangt van de andere, ofwel de grootheid die een gevolg is van de andere, noemen we de afhankelijke variabele en deze stellen we voor door de letter y en lezen we af op de verticale as, de Y-as. De andere grootheid, de onafhankelijke, stellen we voor door een x en lezen we af op de X-as. De snelheid waarmee de afhankelijke verandert, noemen we a. Deze snelheid kan positief of negatief zijn. De beginwaarde waarmee de afhankelijke start, noemen we b. Als x = 0 dan is y = b dit is de betekenis van de startwaarde of beginwaarde b Als x = 1 dan is y = b+a na 1 (uur, km, …) is er bij y a bijgekomen (of afgegaan) – dat is de betekenis van a, de groeisnelheid Als x = 2 dan is y = b+2a na 2 (uur, km, …) is er bij y 2 maal a bijgekomen (of afgegaan) – dat is de betekenis van a, de groeisnelheid Als x = 3 dan is y = b+3a na 3 (uur, km, …) is er bij y 3 maal a bijgekomen (of afgegaan) – dat is de betekenis van a, de groeisnelheid Enz De algemene vorm: 𝑦 = 𝑎𝑥 + 𝑏 met - b = beginwaarde ofwel de waarde die y aanneemt, als de x-waarde nul is a = snelheid waarmee de y-waarde verandert Daar de groeisnelheid constant is, volstaat het om 2 “momenten” te kennen om het “volledige” verloop te kennen. 5.5.2 groeisnelheid Hieronder enkele voorbeelden (h, i, j, k) van gestaag dalende grootheden, weergegeven in een grafiek: Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 90 Figuur 18: lineair dalend; 4 verschillende lineaire relaties Elke van deze vier grootheden, daalt: als je de x waarde laat toenemen, dus van links naar rechts beweegt over de x-as, dan neemt de bijhorende y-waarde af; maw de y-waarde zakt omdat ze van boven naar beneden verandert. Hoe kan je de snelheid (van toename of afname) bepalen? Een snelheid is een verhouding: per verandering in x, is er een bijhorende verandering in y en die laatste dien je te delen door de eerste: 𝑠𝑛𝑒𝑙ℎ𝑒𝑖𝑑 = Bijvoorbeeld voor de lijn j: Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝑦 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝑥 Hoofdstuk5 - pagina 91 (0,0.5) (0.3,-0.4) Figuur 19: snelheid van rechte j (stippellijn) ➔ Je duidt twee ‘leesbare’ punten aan op de lijn (zie bollen linker figuur) ➔ Zet de coördinaten bij deze punten (zie stippellijn bij meest rechtse punt) ➔ 𝑠𝑛𝑒𝑙ℎ𝑒𝑖𝑑 = 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝑦 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝑥 ➔ verandering in x: van 0 naar 0.3 is een verandering van 0.3 – 0 = 0.3 ➔ verandering in y: van 0.5 naar -0.4 is een verandering van -0.4 - 0.5 = -0.9 −0.9 ➔ snelheid = = −3 0.3 Opmerking: Wat zou dit kunnen betekenen, een snelheid van afname van 3 → Stel dat je drie stuks per dag verkoopt, dan neemt de hoeveelheid stuks die je hebt, af met drie per dag. Op de grafiek staat dan op de horizontale as, de dagen en op de verticale as, het aantal stuks. Deze snelheid kan je ook ‘aflezen’ op de grafiek: ➔ je zoekt twee punten op de rechte waartussen in de horizontale richting een afstand is van ‘één’, bijvoorbeeld één groot ruitje ➔ je telt het bijhorend aantal ruitjes in de verticale richting ➔ één naar rechts, drie naar beneden → snelheid is -3 Dit aflezen van de snelheid op de grafiek is alleen mogelijk als ‘mooie’ afleesbare driehoek kan gevormd worden tussen twee aanduidbare punten Figuur 20: aflezen van de snelheid van een lineair verband op de grafiek - tussenafstand = 1 De snelheid van rechte k aflezen gaat iets makkelijker, zelfs al is het niet mogelijk om twee punten te vinden waartussen een horizontale afstand van 1: Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 92 Figuur 21: aflezen van de snelheid van een lineair verband op de grafiek - tussenafstand ≠ 1 De punten aangeduid in bovenstaande grafiek, hebben een onderlinge horizontale afstand van 2 en een onderlinge verticale afstand van 3 waardoor de snelheid kan berekend worden: ➔ 𝑠𝑛𝑒𝑙ℎ𝑒𝑖𝑑 = 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝑦 𝑣𝑒𝑟𝑎𝑛𝑑𝑒𝑟𝑖𝑛𝑔 𝑖𝑛 𝑥 = −3 2 Het ‘min’ teken in de teller van bovenstaande breuk, is afkomstig van de daling die optreedt in de ywaarde, als de x-waarde toeneemt, maw, de snelheid is negatief want het is een dalende rechte. Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 93 Samengevat: Figuur 22: RICO of groeisnelheid aan de hand van een voorbeeld 5.5.3 Beginwaarde Kijken we opnieuw naar vorige figuur en stellen we dat op de x-as, de tijd wordt voorgesteld, - Welke curve(n) heeft op tijdstip 0 , een waarde 0? Welke curve(n) hebben een waarde verschillend van 0, op tijdstip 0 en hoeveel bedraagt die beginwaarde? Figuur 23: voorbeelden bepalen beginwaarde ofwel intercept Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 94 5.6 Wiskundige formulering lineaire groei 5.6.1 Definitie Een veeltermfunctie van de eerste graad in x is een lineaire functie: de grafiek is een rechte. - Term: ‘iets’ dat je optelt bij een ander ‘iets’ - Veelterm: meer dan één term - Functie: a black box: at the left side, the x goes in and at the right side, a transformed x, named y, comes out; Een functie heft een functievoorschrift, meestal f genaamd en is een wiskundige uitdrukking van x; de notatie f(x); voorbeeld: f(x) = 3x+4 - Eerste graad = lineair: de ‘x’ komt voor als x1, als x tot de eerste macht maar die 1 eerste mach wordt niet genoteerd, dus x komt voor als x (en niet als x², √𝑥, 𝑥, 𝑥 3 , …) - Grafiek: lijn die de punten van de functie (x,f(x)) vormt in een assenkruis met x op de horizontale as en y op de verticale as Er geldt (euclidische meetkunde): door twee verschillende punten van het georiënteerde vlak gaat juist één rechte. Georiënteerd vlak = een vlak met beide assen (x en y) 5.6.2 algemene bespreking Wiskundig f(x) = ax + b Betekenis Het functievoorschrift f, schrijft voor om x met het getal a te vermenigvuldigen en vervolgens het getal b op te tellen bij het product van a met x. a = snelheid b = zie verder de definitieverzameling = ℜ Welke x-waarden kan je invullen in het functievoorschrift? TIP: voor een lineair verloop is het antwoord altijd ℝ, de verzameling van de reële getallen! 𝑏 nulpunt: 𝑥 = − 𝑎 𝑏 (− 𝑎 , 0)is een punt van de rechte intercept = b (0,b) is een punt van de rechte tekenen van de grafiek: twee punten (bvb. nulpunt en intercept) volstaan Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Voor welke x-waarde, wordt y=0? f(x) = ax + b of y = ax + b = 0 𝑎𝑥 + 𝑏 = 0 ⟺ 𝑎𝑥 = −𝑏 −𝑏 ⟺ 𝑥= 𝑎 Als x 0 is, dan is y = a*0 + b = b Als x=0 dan is y=b Als x een tijd voorstelt, dan is op tijdstip nul, de y-waarde gelijk aan b. Vandaar dat b ook de beginwaarde wordt genoemd. In een grafiek zet je de twee punten (0,b) en −𝑏 ( 𝑎 , 0) uit en vervolgens trek je de lijn. Deze twee punten zijn de snijpunten met de assen. Hoofdstuk5 - pagina 95 Gevolgen: als b = 0 de rechte gaat door de oorsprong (0,0) er geldt: 𝑎 > 0 ⇔ 𝑠𝑡𝑖𝑗𝑔𝑒𝑛𝑑𝑒 𝑟𝑒𝑐ℎ𝑡𝑒 𝑎 < 0 ⇔ 𝑑𝑎𝑙𝑒𝑛𝑑𝑒 𝑟𝑒𝑐ℎ𝑡𝑒 𝑎 = 0 ⇔ horizontale rechte - speciaal geval: een verticale rechte heeft als vergelijking 𝑥 = 𝑔𝑒𝑡𝑎𝑙 5.6.3 een wiskundig voorbeeld 𝑓(𝑥) = −3 ∙ 𝑥 + 4 - de definitieverzameling = ℝ 4 - het nulpunt: x = 3 (oplossing van −3 ⋅ 𝑥 + 4 = 0) - het intercept is + 4 (f(x=0) = -3·0 + 4) - enkele punten voor de grafiek: (twee zijn eigenlijk voldoende) x -2 -1 0 1 2 3 - f(x) - 10 7 4 1 -2 -5 de grafiek: 5.6.4 bespreking van de grafiek 𝑦 = 𝑎 ⋅ 𝑥 + 𝑏 We kiezen op de rechte twee verschillende punten: (x1,y1) en (x2,y2) Dit betekent dat 𝑦2 = 𝑎 ⋅ 𝑥2 + 𝑏 en 𝑦1 = 𝑎 ⋅ 𝑥1 + 𝑏 5.6.4.1 aflezen van b op de figuur De constante b uit het voorschrift is de waarde van het intercept Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 96 y5 4 y23 y2-y1 y1 α 2 x2-x1 1 b nulpunt intercept 0 -2 -1 -b/a 0 x1 1 x2 2 3 4 x -1 Figuur 24: grafiek van een rechte 5.6.4.2 aflezen van a op de figuur met de tangens We tekenen een rechthoekige driehoek met als schuine zijde het gedeelte van de rechte tussen de twee opgegeven punten; in deze driehoek geldt de tangensregel: 𝑦2 −𝑦1 𝑥2 −𝑥1 = 𝑡𝑔𝛼 hierin staat voor de georiënteerde hoek tussen de positieve x-as en de rechte 𝑦 −𝑦 invullen van de uitdrukkingen voor y2 en y1 𝑡𝑔𝛼 = 𝑥2 −𝑥1 = 2 𝑎⋅𝑥2 +𝑏−(𝑎⋅𝑥1 +𝑏) 𝑥2 −𝑥1 1 =𝑎 a is dus de tangens van de georiënteerde hoek die de rechte met de positieve x-as insluit 𝑦 −𝑦 𝑣𝑒𝑟𝑡𝑖𝑐𝑎𝑎𝑙 𝑣𝑒𝑟𝑠𝑐ℎ𝑖𝑙 a = richtingscoëfficiënt van de rechte (afkorting: rico) 𝑎 = 𝑥2−𝑥1 = ℎ𝑜𝑟𝑖𝑧𝑜𝑛𝑡𝑎𝑎𝑙 𝑣𝑒𝑟𝑠𝑐ℎ𝑖𝑙 2 1 b = constante of intercept van de rechte gevolgen: - evenwijdige rechten hebben dezelfde richtingscoëfficiënt horizontale rechten (=0°) hebben een rico = 0 en de vergelijking is van de vorm y = b verticale rechten (=90°) hebben geen rico en de vergelijking is van de vorm x = getal als 0° < < 90° dan is tg>0 en dus 𝑎 > 0 ⇔ 𝑠𝑡𝑖𝑗𝑔𝑒𝑛𝑑𝑒 𝑟𝑒𝑐ℎ𝑡𝑒 als 90° < < 180° dan is tg<0 en dus 𝑎 < 0 ⇔ 𝑑𝑎𝑙𝑒𝑛𝑑𝑒 𝑟𝑒𝑐ℎ𝑡𝑒 als = 0° dan is tg = 0 en dus 𝑎 = 0 ⇔ horizontale rechte tg is een stijgende functie; dus hoe groter de waarde van |a| hoe steiler de rechte Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 97 5.6.5 opstellen van de vergelijking van een rechte Dit betekent dat we zoeken naar de waarde van a en b; vervolgens invullen in y = ax + b waarin a en b echte getalen zijn (kunnen 0 zijn!). 5.6.5.1 bepalen van a en b op de grafiek a = de helling van de rechte - in orthonormaal assenstelsel is a = tg ( meten met gradenboog) - driehoek tekenen, de zijden meten volgens de assen en tangensregel toepassen b = de getalwaarde van het snijpunt van de rechte met de y-as Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 98 5.6.5.2 gegeven twee punten (x1,y1) en (x2,y2) Werkwijze Voorbeeld: de vergelijking van de rechte door (1,2) en (3,1) werkwijze1 𝑦2 − 𝑦1 𝑎= 𝑥2 − 𝑥1 b volgt uit invullen van één van de twee punten, bv. punt 1 invullen: 𝑦1 = 𝑎 ⋅ 𝑥1 + 𝑏 werkwijze 2 𝑦2 −𝑦1 de formule 𝑦 − 𝑦1 = 𝑥 −𝑥 ⋅ (𝑥 − 𝑥1 ) invullen en 2 1−2 1 = − = −0,5 3−1 2 2 = -0,51 + b → b = 2,5 𝑎= 𝑦−2= 1 omrekenen naar 𝑦 = 𝑎 ⋅ 𝑥 + 𝑏 1−2 ⋅ (𝑥 − 1) 3−1 werkwijze 3 het stelsel { 1⋅𝑎+1⋅𝑏 =2 { 3⋅𝑎+1⋅𝑏 =1 𝑥1 ⋅ 𝑎 + 1 ⋅ 𝑏 = 𝑦1 oplossen 𝑥2 ⋅ 𝑎 + 1 ⋅ 𝑏 = 𝑦2 Oplossing 𝑦 = −0,5 ⋅ 𝑥 + 2,5 5.6.5.3 gegeven een punt (x1,y1) en een richting a Werkwijze Voorbeeld: de vergelijking van de rechte door (-1,3) met rico + 4 werkwijze1 a=4 a is gekend b volgt uit 𝑦1 = 𝑎 ⋅ 𝑥1 + 𝑏 3 = 4(-1) + b → b = 7 werkwijze 2 de formule 𝑦 − 𝑦1 = 𝑎 ⋅ (𝑥 − 𝑥1 ) 𝑦 − 3 = 4 ⋅ (𝑥 − (−1)) Oplossing 𝑦 =4⋅𝑥+7 5.6.6 Nog meer voorbeelden lineaire functies Teken de grafiek van 𝑦 = 2 ⋅ 𝑥 + 5 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 99 Geef de vergelijking van de rechte door de punten (4,-6) en (-1,3) Geef de vergelijking van de rechte evenwijdig aan 𝑦 = 6 ⋅ 𝑥 − 4,5 en door het punt (2,2) Geef de vergelijking van de rechte door de oorsprong die een hoek van 127° met de positieve x-as maakt Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 100 5.7 Oefeningen Tip: maak van alle gegevens een visualisatie! 1. Zet een kruisje in de laatste kolom van onderstaande tabel indien het verband op die rij lineair is. x p q r s t u v -5 20 -11,5 -2,5 5 0,25 -4 2,5 -4 17 -7 -2 3,2 0,16 -3 2 -3 14 -3,5 -1,5 1,8 0,09 -2 1,5 -2 11 -1 -1 0,8 0,04 -1 1 -1 8 0,5 -0,5 0,2 0,01 0 0,5 0 5 1 0 0 0 1 0 1 2 0,5 0,5 0,2 0,01 2 -0,5 2 -1 -1 1 0,8 0,04 3 -1 Lineair? Indien Lineair: y = …x + … TIP: gebruik Excel! Kopieer deze getallen in Excel en visualiseer ze in een grafiek en vraag vervolgens de trendlijn op indien lineair verloop. 2. Zet een kruisje in de laatste kolom van onderstaande tabel indien het verband op die rij lineair is. Een kogel wordt in de lucht geschoten. De hoogte van de kogel ten opzichte van de tijd. Een rijdende auto met cruise control aan. De verplaatsing ten opzichte van de tijd. Een rijdende auto, op de afrit van een autosnelweg. De verplaatsing ten opzichte van de tijd. Je stopt elke week 20 euro in je spaarpot. Het bedrag in ten opzichte van de tijd. Je geeft elke week geld uit op café – geld vanuit je spaarpot waarin 1000 euro. De eerste week 20 euro, de tweede week 30 euro, de derde week 40 euro, … Je overblijvend geld in de spaarpot ten opzichte van de tijd. Een belegging met enkelvoudige intrest. Het bedrag ten opzichte van de tijd. Een belegging met samengestelde intrest. 3. Hierbij de uitslagen van een volleybal match met daarbij de tijd per set. Verandert de tijd lineair met het aantal gemaakte punten? Indien ja, wat is dan het verband? Set Score team A Score team B Tijd (minuten) Eerste set 27 29 Tweede set 11 25 Derde set 25 12 Vierde set 25 5 Vijfde set 11 15 42,0 27,0 27,8 22,5 19,5 Tip: breng deze waarden over naar Excel en maak er en grafiek van! Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 101 4. Stel voor volgende beschrijvingen de wiskunde formulering op: a. b. c. d. Een fietser fietst met een constante snelheid van 15 km/uur. Hij is vertrokken om 0 uur. Een fietser fietst met een constante snelheid van 15 km/uur. Hij is vertrokken om 1 uur. Een fietser fietst met een constante snelheid van 15 km/uur. Hij is vertrokken om 10 uur. Een fietser fietst met een constante snelheid van 15 km/uur. Hij is vertrokken om 0 uur en heeft een voorsprong van 5 km gekregen ten opzichte van de startplaats. e. Een fietser fietst met een constante snelheid van 15 km/uur. Hij is vertrokken om 10 uur en heeft een voorsprong van 5 km gekregen ten opzichte van de startplaats. 5. leid uit de gegeven grafieken de vergelijking van de gegeven rechte af Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 102 Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 103 6. teken de grafiek van volgende rechten; mag ook met Excel natuurlijk 😉 a) b) c) d) e) 𝑥−2=𝑦 𝑦 =3⋅𝑥−1 𝑦 = −2 ⋅ 𝑥 𝑦 = −5 − 5 ⋅ 𝑥 5 ⋅ 𝑦 = −15 + 3 ⋅ 𝑥 7. plaats de vergelijking bij de corresponderende rechte Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 104 de vergelijkingen: −3 ⋅ 𝑦 = 2 ⋅ 𝑥 + 6 𝑦=3 2⋅𝑦 = 𝑥+2 𝑥=3 𝑦 =2⋅𝑥 10 6 8 6 4 4 2 2 0 -2 0 -2 0 -1 1 3 4 6 -4 5 5 4 4 3 3 2 2 1 1 0 -1 2 1 3 5 0 -1 -1 1 3 5 -2 8. Geef van volgende rechten telkens rico, intercept, door oorsprong of niet en stijgend of dalend? a) b) c) d) e) f) g) h) i) j) k) 𝑦 = −8 ⋅ 𝑥 𝑦 = 6 ⋅ 𝑥 + 25 3 ⋅ 𝑥 = 12 + 𝑦 −12 = 4 ⋅ 𝑥 − 7 5 ⋅ 𝑦 − 12 = 3 ⋅ 𝑥 2 ⋅ 𝑥 − 17 + 𝑦 = 0 𝑥=𝑦 −𝑥 + 2 ⋅ 𝑦 = 5 𝑦−5=0 2 ⋅ 𝑦 = −5 2⋅𝑥+5⋅𝑦 =0 9. stel telkens de vergelijking van de gevraagde rechte op a) b) c) d) e) horizontaal door (3,-5) het nulpunt is 2 en het intercept is –3 door (2,-3) en (5,3) door (-1,-4) met richtingscoëfficiënt 0,5 door (4,2) en de hoek x-as – rechte is 135° Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 - pagina 105 f) g) h) i) j) k) l) m) n) o) p) q) r) s) t) u) v) w) richtingscoëfficiënt is 6 en intercept is 7 door (1,5) en evenwijdig aan 2x + y = 10 door (0,0) en evenwijdig aan, y = 0,5x – 17 richtingscoëfficiënt –1 en intercept 2 door (1,2) en (-4,-6) door (0,0) en evenwijdig aan 3y + 2x = 6 door (-8,6) en (2,4) door de oorsprong en (-4,6) door (2,-4) met richtingscoëfficiënt nul door de oorsprong en (5,0) door de oorsprong en (5,1) hoek tussen x-as en rechte is 65° en door (1,5) door de oorsprong en evenwijdig aan 2x - 3y + 5 = 0 door (5.2,3.1) en (7.6,-0.5) door (-1,-2) en met rico –0,4 door (2,3) en evenwijdig aan y = 4 door (2,1) en evenwijdig aan y = 2 – x door (-1,3) en (0,3) Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Hoofdstuk5 – Antwoorden - pagina 106 Antwoorden Hoofdstuk 5 1. 2. 3. 4. 5. p: y=-3x+5; r=0,5x; t: y=X+1; v:y=-0,5x eerste en laatste rij niet ja; rico = +-0,75 a) y=15x; b) y=15x-15; c) y = 15x-150; d) y=15x+5; e) y=15x-145 y=2x+1; y=-3x; y = -2x-1; y = 5x + 5; y = x+2 6. 7. y=3; y = 2x; y=x/2 + 1; x = 3 8. a) R = -8; b=0; door O; dalend b) R = -6; b = 25; niet door 0; stijgend c) R = 3; b = 12; niet door O; stijgend d) Is geen rechte; x = -5/4; is verticale lijn e) R = 3/5; b = 12/5; niet door O; stijgend f) R = -2; b = 17; niet door O; dalend g) R = 1; b = 0; door 0; stijgend h) R = ½; b = 5/2; niet door 0; stijgend i) R = 0; Constante; y = 5 j) R = 0; Constante; y = -5/2 k) R = -2/5; b= 0; door O; dalend 9. a) y = -5 b) y = -3/2x – 3 c) … Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Annex - pagina 107 6 Annex Woordenlijst & overzichten 6.1 Overzicht van de 8 basisbewerkingen optelling (rekenmachine +) aftrekking (rekenmachine -) resultaat van de bewerking = som notatie: 7 + 3 resultaat van de bewerking = verschil benaming: 7 en 3 zijn termen notatie: 10 – 7 benaming: 10 en 7 zijn termen vermenigvuldiging (rekenmachine ) deling (rekenmachine ) resultaat van de bewerking = product resultaat van de bewerking = quotiënt notatie: 73 of 7 × 3 notatie: benaming: 7 en 3 zijn factoren 21 7 of 21/7 of 21 ÷ 7 benaming: 21 is deeltal of teller en 7 is deler of noemer nde-macht (rekenmachine ^n) nde-machtswortel (rekenmachine nx) resultaat van de bewerking = nde macht resultaat v.d. bewerking = ndemachtswortel notatie: bvb. 𝑥 3 staat voor 𝑥 ⋅ 𝑥 ⋅ 𝑥 benaming: x is grondtal en 3 is exponent • 1 3 √7 = ? ⇔ 7 = ?3 3 1 √7 = 73 benaming: 7 is grondtal en 3 is wortelexponent gevolgen: • 𝑛 notatie: √𝑥 of 𝑥 𝑛 als n = 0, dan is 70 =1 (definitie) 1 als n < 0, dan staat 7−3 voor 3 7 gevolgen: • • Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD als n even is, kan de bewerking alleen uitgevoerd worden op reële getallen 0; het resultaat is per definitie 0 als n oneven is, kan de bewerking uitgevoerd worden op alle reële getallen Annex - pagina 108 6.2 eigenschappen van enkele speciale getallen voor optelling/aftrekking: 𝑥±0=𝑥 voor vermenigvuldiging: voor deling: 0⋅𝑥 =0 1⋅𝑥 =𝑥 0 𝑥 = 0 (𝑥 ≠ 0) bestaat niet 𝑥 0 1 𝑥 = 𝑥 −1 (𝑥 ≠ 0) =𝑥 𝑥 1 voor machten: 𝑥 0 = 1 (x 0) 𝑥1 = 𝑥 6.3 eigenschappen van inverse bewerkingen voor optelling/aftrekking: 𝑥−𝑥 =0 voor vermenigvuldiging/deling: 𝑥⋅ 1 =1 𝑥 voor machten/machtswortels: 𝑛 𝑛 √𝑥 𝑛 = 𝑥 en ( √𝑥)𝑛 = 𝑥 6.4 rekenregels 6.4.1 voorrangsregels (1) bewerkingen tussen de haakjes die horen bij (2) en (3) (haakjes uitwerken van binnen naar (2) (3) (4) (5) (6) buiten) exponentiële/logaritmen machten/wortels de overige bewerkingen tussen haakjes (haakjes uitwerken van binnen naar buiten) vermenigvuldiging/deling optelling/aftrekking Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Annex - pagina 109 6.4.2 gebruik van haakjes optelling/aftrekking: 𝑎 + (𝑏 + 𝑐) = 𝑎 + 𝑏 + 𝑐 𝑎 − (𝑏 + 𝑐) = 𝑎 − 𝑏 − 𝑐 vermenigvuldiging/deling: 𝑎 ⋅ (𝑏 ⋅ 𝑐) = 𝑎 ⋅ 𝑏 ⋅ 𝑐 𝑏 𝑎⋅𝑏 𝑎⋅ = of met haakjes 𝑎 ⋅ (𝑏/𝑐) = (𝑎 ⋅ 𝑏)/𝑐 = 𝑎 ⋅ 𝑏/𝑐 𝑐 𝑐 𝑎 𝑎 𝑎 ≠ ⋅ of met haakjes 𝑎/(𝑏 ⋅ 𝑐) = 𝑎/(𝑏 ⋅ 𝑐) 𝑏⋅𝑐 𝑏 𝑐 distributieve eigenschappen: 𝑎 ± (𝑏 ⋅ 𝑐) = 𝑎 ± 𝑏 ⋅ 𝑐 𝑎 ± (𝑏/𝑐) = 𝑎 ± 𝑏/𝑐 𝑎 ⋅ (𝑏 ± 𝑐) = 𝑎 ⋅ 𝑏 ± 𝑎 ⋅ 𝑐 (𝑎 ± 𝑏)/𝑐 = 𝑎/𝑐 ± 𝑏/𝑐 𝑎/(𝑏 ± 𝑐) = 𝑎/(𝑏 ± 𝑐) 6.4.3 rekenregels met machten/machtswortels/exponentiële 1 𝑎𝑥 𝑥 = √𝑎 𝑎 −𝑥 = 𝑎 1⁄𝑥 (zo is a1⁄2 = √𝑎) 𝑎 𝑥 ⋅ 𝑎 𝑦 = 𝑎 𝑥+𝑦 𝑎𝑥 = 𝑎 𝑥−𝑦 𝑎𝑦 (𝑎 𝑥 )𝑦 = 𝑎 𝑥⋅𝑦 (𝑎 ± 𝑏)𝑥 ≠ 𝑎 𝑥 ± 𝑏 𝑥 (𝑎 ⋅ 𝑏)𝑥 = 𝑎 𝑥 ⋅ 𝑏 𝑥 𝑎 𝑥 𝑎𝑥 ( ) = 𝑥 𝑏 𝑏 6.5 gelijkwaardige uitdrukkingen Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD Annex - pagina 110 optelling/aftrekking: 𝑥+𝑎 =𝑏 ⇔𝑥 =𝑏−𝑎 𝑥−𝑎 =𝑏 ⇔𝑥 =𝑏+𝑎 vermenigvuldiging/deling: (a 0) 𝑏 𝑎⋅𝑥 =𝑏 ⇔𝑥 = 𝑎 𝑥 =𝑏 ⇔𝑥 =𝑎⋅𝑏 𝑎 𝑎 𝑎 = 𝑏 (𝑥 ≠ 0) ⇔ 𝑥 = 𝑥 𝑏 𝑥 ⋅ 𝑦 = 0 ⇒ 𝑥 = 0 of 𝑦 = 0 𝑥 =0⇒𝑥=0 𝑦 machten/wortels: 𝑛 als n even (en a ≥ 0) : 𝑥 𝑛 = 𝑎 ⇔ 𝑥 = ± √𝑎 𝑛 𝑛 als n oneven: 𝑥 𝑛 = √𝑎 √𝑥 = 𝑎 ⇔ 𝑥 = 𝑎 𝑛 6.6 vergelijking van de eerste graad Alle vergelijkingen met een onbekende van de eerste graad zijn (via gelijkwaardige uitdrukkingen) terug te brengen tot de standaardvorm 𝑎 ⋅ 𝑥 + 𝑏 = 0. De oplossing van deze uitdrukking: 𝑎⋅𝑥+𝑏 =0⇔𝑥 = −𝑏 𝑎 Hierbij staat 𝑥 voor • • of de onbekende x of een uitdrukking waarin de onbekende x bij een macht/wortel of exponentiële/logaritme hoort. In dit geval los je eerst de vergelijking op naar deze uitdrukking 𝑋 en zoek je de waarde voor x uit 𝑋 door de gelijkwaardige uitdrukkingen met macht/wortel of exponentiële te gebruiken Controle van de oplossing bij bestaansvoorwaarden: • • x staat in een noemer → noemer 0? x staat onder een wortel (n even) → uitdrukking onder de wortel 0? Cursus Wiskunde KRO ’22-’23 - VD