Gezonde en zieke cellen II Hoorcollege 1 Hypertrofie vooral in weefsels die niet meer delen (zenuw of spierweefsel) Pathologisch hypertrofie bijv. in hart Fysiologie hyperplasie; borsten groeien in puberteit Pathologisch hyperplasie; prostaat grootte Nadeel meerlalig plaveiselepitheel; geen slijm productie, ook kan maligniteit in ontstaan Metaplastisch proces is reversibel Dysplasie = bestaat uit atypische cellen Niet altijd overgaan naar maligniteit Nog niet door basaalmembraan; is het in situ Door BM heen dan invasieve groei dan te maken met een carcinoom (maligniteit) Goedaardige tumor is meer expansieve groei, en maligne is invasieve groei Stroma = om tumorcellen heen soort bindweefsel/vaten/lymofcyten (littekenachtig) -> desmoplastisch hierdoor voel je de tumor Hoorcollege pathologie van de mamma Cytologie = losse cellen op een glaasje uitgesmeerd Snel onderzoek, goedkoop Geeft weinig bloeding Kan beperkt immunologie onderzoek Dysplasie en invasieve tumor zien er het zelfde uit; je ziet niet waar BM ligt Klinisch info nodig: voorgeschiedenis, reactief (beter zoeken naar afwijkingen als klinisch al afwijkingen gezien wordt) Biopten Vacuum biopten geven veel meer weefsel Radioloog ziet kalk en biopt niet -> beter zoeken naar kalk Postoperatief Diagnose is al gesteld en weggesneden Altijd inkten en dan snijden in plakjes Uit mamacarcinoom haal je ongeveer 20 coupes Onderscheid maken benigne en maligne ; hoe het eruit ziet en voelt en op basis van radiologie Uit cascette haal je hele dunne plakjes (3 mircometer dik) Normale mamma; veel vetweefsel en bindweefsel -> in bindweefsel zit kliersysteem (8 afvoerende buizen) , vertakken in lobjes en acini Lobjes bestaat uit acini Acini en buizen opgebouwd uit myoeptiheel cellen en luminale epitheelcellen(?) In acini rode plek = voorloper van melk Tussen acini zie je bindweefsel Net buiten myoepitheel zit basaalmembraan -> belangrijke indicator voor invasieve groei Dus myoepitheel moet er zijn om benign te zijn Benigne: structuur behouden Premaligne; luminale cellen zijn klonaal Benigne epitheliale afwijkingen - Geen maligniteit Adenose = lobje vergroot Fibrose = toename bindweefsel - Proliferatieve afwijkingen; licht verhoogd risico door maligniteit -> hele borst heeft vergroot risico, afwijkingen zijn hiervoor indicatie UDH = deels opgevuld buisje of acinus Radial scar = verschillende soorten afwijkingen; groot gebied met centraal bindweefsel met veel buizen die dichtgeknepen worden (ziet er vaak uit als invasieve tumor -> myoepitheel laten zien) Papiloom = bloemkoolachtige afwijkingen Hoeven niet perse geopereerd worden - Proliferateive veranderingen met atypie; voorlopers op premaligne afwijkingen Behandel je door weg halen ADH = klein gebied met buizen waarbij klonale celle in buis (voorloper op DCIS; diameter verschilt -> 2 mm of kleiner dan ADH) Lobulaire neoplasie; acinie van lobjes opgevuld door afwijkende cellen (ook klonaal) > e-cadherine verlies kenmerkend Benigne fibrioepitheliale afwijkingen; afwijkingen deels bindweefsel of epitheel Fibroadenoom; vaak jonge vrouwen Phillodes tumor in verschillende gradiaties, rand van tumor onregelmatig en ingroei in omliggend weefsel, bordeline (geen idee welke kant op gaat), heel veel bindweefsel met veel cellen Beide tumoren kunnen op elkaar lijken Verloop tumoren in borst Benigne afwijkingen met atypie kunnen premaligne afwijkingen ontstaat en die kunnen invasief worden Twee routes in borst om kwaadaardig te worden - ER positive= komt meest voor; oestrogeen en progestron receptor positief - ER negatief= agressievere pathway, vaak bij jongere vrouwen; Vaak bij ER positive hele spectrum aan afwijkingen in borst Hooggradige afwijkingen zie je vaak niet bij elkaar Premaligne afwijkingen - DCIS= afwijkingen in buizen (kan ook in lobjes), ontstaan uit cellen tussen buizen en lobjes (DCIS en LCIS ontstaan uit zelfde cellen -> alleen waar zichtbaarder is verschilt); kalk afwijkingen; 3 graden DCIS -> ontstaanswijze verschilt; M. paget geven -> uitbreiden naar huidoppervlak (afwijkend) - LCIS= cellen vaak in lobje; gentische overeenkomst als laaggradig DCIS behalve dat er ook e-cadherine verlies is; cellen liggen losser; multifocaal aanwezig; radiologisch niet goed vinden omdat er geen kalk is; LCIS heeft verhoogd risico maar houden we alleen beter in de gaten -> je wacht af; klassiek = celletjes klein en zelfde of pleiomorf heel aggresief eruit ziet (gaat lijken op DCIS) DCIS ontstaat buisjes in buisjes (LCIS kan dat niet) Maligne afwijkingen Invasieve tumoren in borst; Invasief carcinooom NST meest voorkomend (verzamelgroep) Invaseif lobulair carcinoom is radiologisch minder goed te vinden (MRI nodig) Mucineus carcinoom maakt slijm Invasief lobulair carcinoom Bepalen per tumor wat hormoonstatus is Her2 = groeireceptor ER = vaak behandeld met anti-oestrogeen therapie Triple negatief= ander type behandeling ook Hoorcollege 2 mammacarcinoom HER2 receptor belangrijkste kenmerk = eiwit in tumorcellen die zorgt dat tumorgroeicellen kunnen groeien (agresievere tumor) ER negatieve tumor geeft gunstigere prognose Stadium 3/4/5 extra onderzoek ingediceerd Lobulaire carcinoom kunnen makkelijk door hele borst zwerven Bij lobulair altijd eerst MRI Bij jonge vrouwen onder veertig altijd MRI -> dens klierweefsel Lymfekliermetastasen oksel Belang; behandeling verandert -> tumor kleiner bij neo-adjuvante behandeling Neo-adjuvante behandeling = chemo voor operatie , kijken of chemotherapie ook aanslaat Ander voordeel hoe sneller je start met systemische behandeling hoe gunstiger het is Kleiner worden van tumor,-> na operatie complicaties waardoor je langer moet wachten op chemotherapie behandeling Schilwachtklierprocedure= ego oksel -> vergroot -> lymfeklier uit oksel ook biopt -> oksel geen positieve lymfeklieren betekent niet dat er geen uitzaaiingen zijn dus ook SNP tijdens behandeling Hogere leeftijd en slechtere conditie betekent eerder borstamputatie Operatie - Grotere chirurgie lijdt niet tot betere overleving - Gemodificeerd; hele borst weg en lymfeklieren - Ablatio; verwijderen borst en 1 klier verwijdert - Lumpectomie; mamasparend, klein deel verwijderen en altijd radiotherapie Ablatio geen radiotherapie Ablatio; kan ook huid en tepelsparend Jodiumzaadje geleidend lumpectomie; jodiumzaadje bij tumor plaatsen en kunnen traceren aan buitenkant borst -> borstweefsel wegnemen Van lumpectomie zie je ook altjid iets van Okselklierstatus Veel lymfeklieroedeem Dus daarom SNP 1 klier verwijderen Positieve SNP is het geven van radiotherapie net zo goed als lymfekliertoilet Reconstructie doen: Ook buikvet verplaatsen naar borst Bloom en richardson gradering: 200 dagen nodig voor 1 tumorcel om te delen -> uitrijping van cellen; differentiatie zegt iets over Werkgroep 1 1. mama bestaat voornamelijk uit vetweefsel. Klierweefsel -> ductuli vervoeren melk naar tepel en lobuli produceren melk lymfedrainage; 75 procent in axillair klieren en overig in parasternaal of langs ribben draineren. Zenuwen; intercostaal zenuwen (4e), richting oksel kom thoraca dorsalis, thoracicus longus Vaten: beide mammas van twee kant gevasculariseert (mediaal vanuit thoracica intrna en lateraal vertakking a. laterale dorsalis …..? Bindweefsellaag achter borst ; meer beweging mogelijk maakt 2. oorzaak, klinisch beeld en pathologie Acute mastitis: - Door infectie wanneer borst kwetsbaar is door scheurtjes en fissures in de tepels. Vaak in de eerste maand van borstvoeding. Door de scheurtjes kan de staphylococcus aureus of streptococcus in borstweefsel treden. - Klinische presentatie: rode borst, pijnlijk en vaak koorts - Vaak maar 1 ductus systeem betrokken > kan spreiden als het niet behandeld wordt met antibiotica Periductitis: - Chronische ontstekingen van de melkgangen - Vrouwen, soms mannen, presenteren zich met een pijnlijke erythemateuze subareolaire massa die het gevolg is van een infectie (hoeft niet). Vaak niet palpabel. - Vaak door rokers, - Secundair effect kan retractie van tepel plaats vinden - NSAID behandeling soms voldoende of een chirurgische verwijdering van betrokken ductus met aangrezen buizenstelsel Autoimmuun mastitis (lobulititis) - Een of meerdere harde palpabele massas of mammografsische densiteiten. De massa zijn geassocieerd met stroma van collageen -> daardoor moeilijk biopt te verkrijgen - In de stroma zijn atrofische ductus en lobulus te vinden met verdikte basaalmembranen. Deze zijn omgeven door lymfocyten infiltratie. - Komt meest voor bij vrouwen met type 1 diabetes of autoimmuun thyroid ziekten. Traumatische vetnecrose: - Presenteert zich als een pijnloze palpabele massa, huid verdikking of retractie of als een mammografische densiteit of calcificatie. - Helft van de vrouwen heeft een geschiedenis van borstrauma of operatie 3. Bespreek de volgende vormen van benigne laesies van de borst, wat is de klinische betekenis? Niet proliferatieve (fibrocysteuze) veranderingen - Groep van vaak voorkomende morfologische veranderingen - Niet-proliferatieve want ze zijn niet geassocieerd met hogere risico op bortkanker; alleen sommige soorten proliferen wel - Drie hoofd morfologische veranderingen: Cysten (dilatatie van lobulen), fibrosis (cyst ruptuurt), Adenosis (verhoogd aantal acini per lobule) Proliferatieve veranderingen zonder atypie Proliferatie van epitheliale cellen zonder atopie -> geassocieerd met kleine risicoverhoging op carcinome in een borst - Mammografische densiteiten, calcificaties of incidenteel in biopt - Epitheliale hyperplasie: vermeerdering van zowel luminale als myoeptheliale cellen die de ductus en lobulus vullen. Vaak incidenteel gevonden - Scleroserende adenosis: verhoging van acini die dichtgedrukt in het centrum van de laesie. - Complex scleroserende laesie: Deze hebben componenten van scleroserende adenosis, papilloma’s en epitheliale hyperplasie. Een lid van deze groep is de radiale scleroserende laesie, dit is de enige gewone benigne laesie die een onregelmatige massa vormt en kan lijken op een invasief carcinoom op een mammogram, zowel grof als histologisch. Er is een centrale infectiehaard van ingeklemde klieren in een gehyaliniseerd stroma met lange uitstralende projecties in het stroma. - Papilloma’s. Papilloma’s bestaan uit verscheidene vertakkende fibrovasculaire kernen, die elk een as hebben van bindweefsel omringd door luminale en myoepitheliale cellen. Groei vindt plaats in een verwijde ductus. Er is vaak epitheliale hyperplasie en apocriene metaplasie aanwezig. Grote papilloma’s van de ducti zijn vaak solitair en bevinden zich in de lacterifereuze sinussen van de tepel. Kleine papilloma’s van de ductus zijn vaak in meervoud aanwezig en bevinden zich dieper in het ductale systeem. De papilloma’s uitgaande van de grote ductus en papilloma’s die uitgaan van de kleine ducti worden vaak klinisch gevonden als kleine palpabele massa’s, of als densiteiten of calcificaties gezien op een mammagram Proliferatieve veranderingen met atypie - Clonale proliferatie met sommige histologische kenmerken van een carcinoma in situ. - Geassocieerd met een milde verhoging risico voor carcinoma - Atypsiche ductale hyperplasie: (5-17% van biopten gevonden); lijkt erg op histologie DCIS. Er vindt relatieve monomorfische deling plaats van grote cellen, soms zijn er ook cribriforme ruimtes aanwezig. Het kan worden onderscheiden van een DCIS omdat het beperkt is en de ducti slechts gedeeltelijk vult (in tegenstelling tot een DCIS). - Lobulaire hyperplasie: Er is sprake van een proliferatie van cellen zonder het eiwit Ecadherin, waardoor de cellen los van elkaar komen te liggen. De cellen vullen niet meer dan 50% van de acini. - Beide positief voor oestrogeenreceptoren, Vraag 4: vergelijk en bespreek volgende tumoren wat betreft morfolofie en klinische kenmerken Fibroadenoom - Meest voorkomende benigne fibro-epitheliale aandoening bij jonge vrouwen (20-35 jaar) - Adenoom goed afgrensbaar, vaak kleiner dan 3 cm en ontstaat onder invloed van oestrogene stimulatie - Spontane regressie komt voor - Een nieuw gedecteerd typisch fibroadenoom= Radiologisch geclassificeerd als BIRADS 3 -> controle of een diagnostische punctie is noodzakelijk omdat er kleine kans bestaat te verwarren met carcinoom - Atypische fibroadenomen worden geclassificeerd als BI-RADS 4 en onmiddellijk gepuncteerd te worden - Kan groot worden, niet overgaan in carcinoom - DD; phyllodestumor Phyllodestumor: - Alle leeftijdgroepen voor - Overlappende kenmerken met fibroadenoom - Kan in 20 procent van gevallen wel malign ontaarden - Snellere groeiwijze - Behandeling: excisie van tumor met zonde van gezond weefsel Intraductaal papiloom; - Dit is een goedaardig gezwel van de ducti, dat goed is afgegrensd. Het vormt een soort bloemkoolachtig uitstulping in de wand van de ductus. Het neemt niet het gehele lumen in beslag. De oorzaak is hyperplasie van het epitheel van de ductus (intraductaal). Het geeft een licht verhoogd risico op maligne tumoren. Specifiek is de bloederige tepel uitvloedt. Dit komt ook vaak voor bij carcinoom. Vraag 5: wat is gynaecomastie? Hypertrofie van de borsten bij mannen na de puberteit heet gynecomastie en is relatief zeldzaam. Het komt voor bij hyperoestrogenisme Dit kan komen door te veel vetweefsel of levercirrose. Ook komt het voor bij veel gebruik van marihuana en bij gebruik van bepaalde geneesmiddelen als steroiden. De afwijking kan unilateraal of bilateraal zijn. Wanneer dit unilateraal is, moet je denken aan een maligniteit. Het fundamentele verschil tussen een mannelijke borst en een vrouwelijke borst is het klierweefsel Vraag 6: wat is de klinische betekenis van microcalcificaties op de mammografie? ? hoeft niet afwijking te zijn Meestal geen maligne tumor is -> vervolgonderzoek nodig wek Kijken naar patroon van calcificaties; fijnkorrelig/liniear kan duiden op DCIS , bepaald patroon wel verder onderzoek Vraag 7: wat is de incidentie van borstkanker bij de vrouw? En hoeveel mannen krijgen per jaar borstkanker in Nederland? In nederland was er in 2016 14.752 nieuwe patienten , waarvan 135 mannen 1/8 vrouwen van 80 jaar hebben borstkanker of gehad Vraag 8: waarom is het nodig om een tumor te stadieren en de maligniteitsgraad ervan te kennen? Dit is van belang voor de prognose en de te geven therapie. Het stadium is het belangrijkst om vast te stellen (grootte en metastasering). Vraag 9: noem tenminste 8 factoren die mede de prognose van mammacarcinoom bepalen Grootte, groeisnelheid (mitose per m2), differentiatiegraad (bloom en richardson), metastasering, groeireceptoren: her2neu, oestrogenen of progesteron receptoren (allen niet = triple negative), lokale uitgebreidheid (mate van infiltratie), mastitis carcinomatosa (ontsteking van de borst door overdadig veel kankercellen), genexpressie. Aan of afwezigheid van lymfekliermetastasen Vraag 10: Welke vragen kunnen in de anamnese gevraagd worden om erachter te komen wat voor soort knobeltje er in de mamma zit? Een palpabele tumor wordt veelal door de patiënt zelf ontdekt. De arts moet informeren naar de duur en de aard van de klachten. Is er sprake van pijn of tepeluitvloed, en zo ja, welk aspect heeft dit vocht? Het gebruik van medicamenten, waaronder orale anticonceptie, moet worden genoteerd, alsmede de gynaecologische voorgeschiedenis. De familiaire belasting, in het bijzonder van mammacarcinoom en ovariumcarcinoom, moet bekend zijn. Ten slotte moet men alert zijn op symptomen die kunnen wijzen op metastasen op afstand, zoals hoesten, pijn in de botten of zwellingen elders. Menstruatiecyclus met betrekkng Langer dan 10 jaar gebruik van orale anticonceptie vergroot kans Bij hodgkin wordt er bestraald dus ook van belang Vraag 11: welke kenmerken gevoden bij lichamelijk onderzoek maken het in beginsel ogelijk verschillende soorten zwellingen in de mamma van elkaar te onderscheiden? Consistentie: een vaste consistentie wijst op een maligniteit. Oppervlakte: hoe onregelmatiger, hoe hoger de kans op een maligniteit. Beweeglijkheid: fixatie aan de huid of onderliggende fascie en spier wijzen op een maligniteit. Afgrenzing. Hoe slechter de laesie kan worden afgegrensd van de omgeving, hoe hoger de kans op een maligniteit. Grootte: vooral van belang voor de behandeling Daarnaast let je op de lymfeklieren (hals, oksel, calviculair zowel links en recht), huid (roodheid, ingetrokken tepel, mastitis carcinomatose (ontstekingsbeeld), peau d’organge (sinaasappelhuid) door lymfeoedeem, dimpling (huidintrekking), assymetrie, tepelafvloed. Vraag 12: wat verstaat men onder triple diagnostiek? Lichamelijk onderzoek, radiologisch onderzoek, weefselbiopt -> allemaal afzonderlijk en objetief mening vormen daarna pas in overleg Vraag 13: Wat is de empirisch-wetenschappelijke achtergrond van de schildwachtklier procedure? Hoe gaat de praktische uitvoering van de schildwachtklier biopsie (SKW) in zijn werk? De schildwachtklierprocedure gaat als volgt in zijn werk: Er wordt een blauwe en een radioactieve stof ingespoten rondom de tumor. De vloeistof wordt naar de lymfeklieren gebracht, waarop de tumor draineert. Dit wordt de schildwachtklier(en) genoemd. Als er een lymfemetastase zou zijn, zou deze als eerste naar deze klier gaan. Deze klieren kunnen dan weggehaald worden. Deze gaan naar de patholoog en daar wordt bekeken of er cellen zijn die van het carcinoom afkomstig kunnen zijn. Wanneer dat niet zo is kunnen de andere klieren blijven zitten. Als er wel tumorcellen aanwezig zijn, dan moet er een okselklierresectie plaatsvinden. De schildwachtklierprocedure is dus eigenlijk een diagnostische procedure. Ablatie niet Lumpectomie kan nog wel Vraag 14: Wat zijn de indicaties voor de SWK procedure, zijn er contra-indicaties? Geef van beide voorbeelden. Er wordt bijna altijd een SWK procedure gedaan (t1-t2 tumoren), tenzij de patiënt al eerder geopereerd is of in meerdere kwadranten een tumor heeft. Ook wordt dit niet uitgevoerd wanneer men bij voorbaad al weet dat er lymfekliermetastasen zijn. Vraag 15: Wat is in deze casus het doel van de bestraling en wat leg je uit als ze besluit van de bestraling af te zien? Hoe hoog zijn haar risico’s op een recidief en heeft het ook invloed op haar overleving. Na operatie is de tumor macroscopisch weg, maar microscopisch misschien niet. Door middel van bestraling wordt ook microscopische eliminatie verkregen. Deze behandeling is voordelig voor de 10 jaars overleving. Bij geen radiotherapie is er een sterk verhoogd kans op een recidief. Zonder radiotherapie 3-5 keer meer kans op recidief dan met. Het number neaded tot treat is 4 = 4 behandelen op 1 te redden. Interactief college 1 Triple onderzoek doen Stervormige laesie verdacht voor tumor; BIRADS5 = hoge kans op maligne tumor MRI niet standaard bij iedereen; alleen bij dens borstweefsel, of meerdere tumoren verdenking of lobulair carcinoom Snel traject naaldbiopt; eind van dag uitslag Op biopt ook receptorbepaling via kleuring en richars en bloomson gradient Positief receptorbepaling bij 10 procent Bloom en richardson gradering= aan de hand van buisvorming, kernen, tellen aantal mitosen Eerst slechtsnieuws gesprek dan daarna behandelgesprek inplannen Vanuit chirurgisch= borstsparend en borstimplantatie Neo-adjuvante behandeling om tumor kleiner te maken -> alsnog borstsparend Reepje borstklierweefsel eruit halen; overgebleven borstweefsel losmaken van onderliggend huid Lumpectomie samen met SNP= borstsparende operatie Borstsparende behandeling= combineren met radiotherapie 2 mm - -,2 mm = micrometastasen Micro of macro metastasen = oksel na bestraalt wanneer uitzaaiingen zijn in oksel -> heel veel uitzaaiingen in oksel dan wel okselkliertoilet Mammasparend geopereerd dus ook bestraling Ook chemotherapie en hormonale therapie Hele behandeling 6-9 maanden, en nog paar jaar hormonale therapie Chemotherapie omdat hormonale therapie niet goed werkt en agressiviteit van tumor Invasieve tumor dan altijd schildwachtklierprocedure Chemotherapie; indicatie op micrometastasering -> 1. Hoe is het natuurlijke beloop van borstkanker? Tumor ontwikkelt zich uit het epitheel van ductuli (afvoergangen) en/of de lobuli (klierbuisjes). Mammacarcinoom heeft een lage groeifractie, verdubbelingstijd van gemiddeld 200 dagen. Natuurlijk beloop is lastig te voorspellen. Als je niets doet= tumor groter groeien en in gaat metastasteren Uiteindelijk uitzaaiingen zijn moeilijkere te behandelen 2. Wat is de invloed van behandeling op natuurlijk beloop? 3. Wat is het patroon van recidivering loco-regionaal en op afstand? Mammacarcinoom heeft gehad is de kans op nieuwe maligniteit 0,5-1 procent per levensjaar Op afstand; Wel heeft circa 3 % van de borstkankerpatiënten met metastasen op afstand een overleving van langer dan 20 jaar. 4. Wanneer is een patient echt genezen? Patient is nooit helemaal genezen. Na vijf jaar op polikliniek wordt de kans erg klein en wordt diegene niet meer echt gevolg Lokaal recidief is zeer zeldzaam Na vijf jaar afstandsmetastasen komt vaker voor; hormoongevoelige tumoren vooral die blijven namelijk heel lang aanwezig en kunnen na 5-10 jaar uitzaaiingen Triple negatieve tumoren na vijf jaar ziektevrij in leven is de kans op terugkeering heel klein 5. Hoe hoog is het life-time risk op mammacarcinoom voor de gemidelde vrouwelijke bevolking? Nederlandse vrouw heeft vanaf haar geboorte 12 procent kans dat gedurende haar leven de diagnose mammacarcinoom wordt gesteld 6. Hoe hoog is het life-time risk voor een vrouwelijk lid van een familie met hereditair mammacarcinoom, als BRCA-1 of 2 genmutatie is aangetoond? Mutaties in BRCA1 En BRCA2 geeft sterk verhoogd lifetime risico van 60-80 proent 7. Beredeneer de eventuele klinische consequenties? Vanaf 25e jaar elke jaar MRI-screening, kan consequenties hebben -> sterk verhoogd risico; liever dan borstamputatie van beide borsten = vooral gevolgen voor chirurgische behandeling Bij beide mutaties jaarlijkse screening BRCA1 vaker tussen screening door borstkanker voorkomt 8. Welke mogelijkheden zijn er in Nederland gerealiseerd om vroege opsporing van borstkanker te bereiken? Is het zinvol de te screenen populatie uit te breiden met jongere en oudere leeftijdscohorten? Hoorcollege 3 Kenmerken kanker: - Infiltrerend groei - Neiging tot verspreiding; zeldzaam door versleping Basaalmembraan doorgebroken dan invasief carcinoom Carcinoma in situ = cellen al erg neiging om te bewegen en verspreiding maar nog niet door BM 99% van metastaserende cellen gaan kapot in bloedbaan Lokale uitzaaiingen = dicht bij primaire tumor -> vaak nog te genezen Op afstand wordt genezing bijna niet meer mogelijk Geisoleerde tumorcellen nog als geen uitzaaiingen, micrometastasen dan wel aangetaste lymfeklier Systeemtherapie: Vaak in infuus of tabletvorm Kunnen voor of na operatie geven, of palliatieve setting gegeven worden Chemotherapie Behandeling met cytostatica Snel delende cellen aanpakken Kwaadaardige cellen kunnen niet herstellen na chemotherapie, goede cellen wel na enige tijd Cellen in G0 fase dan kunnen we er niet bij -> 4-12 chemokuren achter elkaar zodat die cellen weer in celcyclus terecht komen Cytostatica: - Antimetabolieten= vervalsen stukjes van DNA, veel SNP -> deling stopt door foute bouwsteen DNA repair systeem? - Alkylerende middelen = breuken maken en bruggen maken zodat niet kan ontwinden - Radicaal en superoxide vormers = bleomycine vaak bij zaadbalkanker - Topo-isomerase remmers = zorgen voor ontwinden DNA remming - Anti-mitotische stoffen = microtubuli verstoort Chemotherapie kan verschillend Chemotherapie schadelijk voor bloedvaten, vaak preventief een PICClijn Of VIT= kastje implantatie die dan ook in een van grote vaten liggen Anticipatoir misselijkheid = negatieve ervaring en daarom misselijk -> lorezapam geven van te voren om rustig te worden Cold cap = vasoconstrictie van haarcellen waardoor chemo daar niet komt -> helft van mensen behoudt het haar, duur van de chemo duurt veel langer Beemergdip = 7-10 dagen na kuur -> werkt op alle bloedcellen -> na drie weken weer op oude niveau Koorts bij chemotherapie altijd naar spoedeisende hulp -> neutrofielen laag dan breed spectrum antibiotica beginnen Daling witte bloedcellen kan verkort worden; G-CSF injectie geven waardoor veel aanmaak van witte bloedcellen zijn Bijwerkingen chemo ook overgang intreden of infertiliteit Van te voren wellicht invriezen eicellen Neo-adjuvante therapie kan ook niet aanslaan -> goed in gaten houden of de tumor niet groeit Chemoradiatie Chemotherapie om effect radiotherapie te versterken Met name bij plaveiselcelcarcinomen Soms alsnog gevolgt door operatie Chemoradiatie niet bij palliatieve setting -> te intensief Chemotherapie weten; of ze behandelwens hebben, WHO 4-3 geen chemotherapie Progressieve ziekte = ziekte die toeneemt met 20 procent vanaf de start Stabiele ziekte kan dus beetje toename hebben maar nog onder 20 procent Reden om te stoppen chemotherapie Borstkanker: TNM= T; grote tumor N= aantal klieren aangetast M= metastasen Mammaprint; stukje van tumor opgestuurd en getest op borstkanker genen -> kijken naar hoog of laag risico = hoog risico dan chemotherapie Antihormonale therapie Alleen bij hormoongevoelige tumor ER or PR positief Geen anticonceptiepil geven want daar zitten hormonen in -> tumorcellen kunnen geprikkeld worden Eerst beginnen met chemotherapie en dan vervolgens aantal jaren antihormonale therapie Na menopauze nog steeds vorming van oestrogenen want bijnierschors nog wel actief LH/FSH toedienen -> eierstokken verschrompelen SERM= selectieve oestrogeen receptor modulator -> oestrogeen kan niet binden aan borstklier of borstcellen Kan ook androgenen omzetting remmen via aromataremmer Vrouw pre-menopauzaal is het geven van aromataremmer niet genoeg, ook eierstokken verwijderen of LH/FSH antagonist Targeted therapy HER2neu receptor tumoren zijn aggresief en kunnen trastuzumab therapie krijgen HER2neu is groeireceptor Tegelijkertijd geven met chemotherapie Hoorcollege radiotherapie Elektronen voor huidbestraling bijv. Protonen hebben specifiek bereik en eerder kunnen stoppen; vooral voor kinderen geschikt Fotonen - Minder last kapotte huid - Gelijke absorptie in elk weefsel Fotonen zorgen voordat elektronen vrij worden geschoten (die zorgen voor schade) En radicaal vorming krijg je en die reageren met DNA Voor meeste invloed is radicaalvorming Tumorinductie door radiotherapie (misrepair) -> meeste van patienten zijn oud dus mutatie duurt 20 jaar voor uiting Bestraling terughoudend bij jongvolwassen en kinderen Inadequate repair dan mitotische dood, apoptose, permanent arrest Na bestraling is niet meteen de hele tumor verdwenen -> duurt even voor alle cellen zijn opgeruimd Kankercellen hebben minder herstel dan gezonde cellen Steeds minder grote dosis geven moet je vaker bestralen; hogere dosis nodig om overige cellen te doden -> besparing gezonde cellen Celcyclus loopt niet synchroom; alleen G2/M fase zijn gevoeligste periode om te bestralen -> dus herhaling nodig Hypoxische cellen zijn moeilijker te doden ; geen radicaalvorming Tumoren onderling hebben verschillende stralingsgevoeligheid Hoe hoger dosis hoe meer kans op schade organen 7 dagen per week bestralen geeft meer schade -> paar dagen nodig om bij te komen Toevoegen van lage dosering chemotherapie tijdens bestralen zorgt voor groter effect Palliatief = korte schemas Waar nog meer tumor om te weten wat je gaat geven Curatief = genezend behandelen vaak schemas tussen 15-35 keer Hypofractionering = hoge precisie heel hoog bestrralen Kan bij kleine tumoren Ook bij oligometastasen Stereotactisch weinig bijwerking IMRT kan hogere dosis geven met minder bijwerkingen -> 3D bestralen Cone-beam CT = voorafgaand CT maken waardoor je tafel sturen zodat wel op juiste plek bestraalt Ook goud markers aan brengen in organen Integrated MR LINAC= MRI en bestralingstoestel -> bestralen op de anatomie die op dat moment er zijn, ook MRI maken tijdens bestralen Radiotherapie bij mammacarcinoom Radiotherapie altijd bij mamma sparend therapie Radicaal = hele tumor verwijderd Focaal irradicaal = tumor grootste gedeelte langs maat nog beetje tumorcellen Irradicaal = dwars door tumor heen gegaan Breathold = 30 seconden adem in houden -> meer ruimte tussen borst en hart voor bestraling Bij oudere vrouwen met groot breed hart niet lukken Grote tumor (3-4) -> dan nog steeds thoraxwand na bestralen Klein deel van vrouwen draineert op parasternale lymfeklieren -> altijd bestralen, moeilijk te verwijderen namelijk Locoregionaal = alle gebieden Practicum 1 Myoeptiheel (rommelig) en luminale epitheellaag (paars) om melkgangen Langgerekte slierten = klierweefsel -> twee lalig nog behoudt Tussen collageen meer vocht kan fibroadenoom= afgerond structuur met dichtgedrukte buizen Kleur kan verschillen door collageen en vocht Ductestatie bevat macrofagen die schuimachtige melk Apocriene metaplasie heeft neiging om cysteus te worden; cellen van lobje veranderen -> gaan lijken op een apocriene zweetklier waardoor het apocriene metaplasie wordt genoemd In box 1 zie je een mammalobje bestaande uit acini (waar de melk wordt gemaakt) en een kleine afvoergang (duct of melkgang). In box 2 zie je een grotere melkgang en deze is verwijd (ductectasie). Het lumen bevat schuimcellen (histiocyten). In de boxen 3 zijn de buisjes bekleed met grote roze cellen, die lijken op zweetkliercellen (de mamma is een gemodificeerde zweetklier). Dit heet apocriene metaplasie. Al dat rozige spul in box 4 is bindweefsel, passend bij fibrose/sclerose. Dit alles heet mastopathie= afwijkingen die geen verhoogd risico geven op maligniteit Andocriene metaplasie is gevoelig voor androgenen en niet voor oestrogeen/progesteron Derde preparaat: Complex scleroriserende laesie = littekenachtig gebied -> kan heel erg lijken op invasirende tumor; myoepitheel kleuren om te kijken of niet invasief is Kalk ontstaat doordat eiwitrijk materiaal bijv. blijft staan en niet weg gaat waardoor ze gaan calcificeren DCIS is ook geassocieerd met kalk = DCIS zit afwijkende cellen in de wand van buis -> wand wordt heel dik -> binnenste cellen krijgen niet genoeg zuurstof -> necrotische cellen gaan verkalken = lange slierten kalk in buizensysteem Vaak haal je de laesie eruit om het goed te zien (onderscheid moeilijk) -> iets vergroot risico op maligniteit bij complex scleoriserend laesie Grote gaten = ductestasie of cysten Ductestasie = verwijde bol iets langwerpig Preperaat 4: invasief carci Ductaal in aan een gesloten compacte velden -> e-cadherine Lobulair ligt tussen tumorcellen allemaal collageen want de cellen liggen veel losser In centrum van tumor zie je brokkelig materiaal roze Tumor heeft dikke grotere kernen en grotere nucleoli; tumor maakt nauwelijks buizen, kernen zeer afwijkend, hoeveel mitosen ook veel punten -> graad 3 tumor Typisch DCIS= 1 buis die opgevuld is en in de rand heeft andere buisjes Buis is opgevuld met ongecontroleerd luminale cellen Variatie tussen buizen hoort bij complex scleroriserende laesie, en bij invasieve tumor meer zelfde soort buisjes Laaggradige tumor maakt vaak nog kleine buisjes, hoe agressiever niet Heel groot lobje = adenose -> benigne Aanta; acini toegenomen Invasieve tumor; massa van buisjes waar geen myoepitheel zitn DCIS= myoepitheel wel omheen, ook hele dikke wand (necrotische cellen in midden waar kalk kan komen) Sterker positief voor oestrogeenreceptor bij tumoren dan normal gezond weefsel LCIS kan ook in buis zitten, DCIS kan ook in lobjes zitten LCIS heeft nog beetje ruimte tussen -> e-cadhirine missen, dus ook geen buisjes in de wand zoals bij DCIS want e-cadherin nodig Invasief lobulair carcinoom zijn bijna geen mitosen te vinden Hoorcollege voeding en kanker Metabool syndroom; insulinerestitentie -> risico op krijgen kanker Leptine resistentie Helft van de darmkanker is te voorkomen door goede voeding Mechanisme rood vlees/bewerkt vlees darmkanker: Nitraat/nitriet kan reageren tot stikstofoxide -> kunnen reageren tot NOC -> NOC kan darmepitheel veranderingen zorgen Heemijzer in vlees kan vorming NOC katalyseren Heemijzer kan ook in darm reageren met vetzuren waar ROS ontstaat -> DNA veranderen Advies hoog eiwitdieet Geen vette vis eten tijdens chemotherapie -> chemoresistentie Sarcopenie = verlies spiermassa maar zelfde vetmassa of toenemend Hoorcollege longkanker Primaire preventie; stoppen met roken of niet gaan roken Secundaire preventie; rokers screenen Screen met CT-scan werkt; mortaliteitsreductie 25 procent Twee soorten; kleincellig of nietkleinig cellig (komt veel meer voor) Kleincellig heel aggressief en slechte prognose; altijd chemo Niet-kleincellige; - Plaveisel - Adeno; komt meest voor - Grootcellig carcinoom Geen pijnreceptoren in long Veel mensen vage symptomen Stridor= alleen als tumor dicht bij trachea Heesheid is alarmsymptoom; langer dan drie maanden doorverwijzen - Compressie van nervus laryngues recurrent, takt laag af Pancoast syndroom herkennen Niet kleincellig carcinoom vaak In symptomen; In groei plexus branchialis zorgt voor klachten Vena vava superior syndroom; Tumor in long drukt op vena cava -> afvloed verminderd PET-scan; radioactief glucose geven -> kijken waar tumor zit Altijd bevestigen met histologie en cytologie Lymfeklieren bij long liggen in mediastinum; kunnen niet van buitenaf benaderen maar van binnen -> via E(B)US Bronchoscopie niet in periferie te zien T1 tumoren; kleine tumoren midden in longkwab T2: kleine tumor op rotplek, of grotere tumor T3; grote tumoren ingroei in belangrjikste structuren, gepaard met morbiditeit, of kleine tumoren die de hoofdbronchus afsluiten T4; tumoren die ingroei hebben in relevante organen (aorta, trachea) -> kan je niet zomaar weghalen, Longkanker geeft pas laat klachten dus vaak pas te zien als er al uitzaaiingen zijn Adjuvant chemotherapie als er ook uitzaaiingen zijn in lymfeklieren Stereotactische bestraling = als chirurgie contra-indicatie is -> hoog precies bestralen EGFR of ALK mutatie hele goede behandeling hebben; kan alleen als ze 1 mutatie hebben Checkpoint blokkers; remmend signaal van tumor over PD-1 as -> T-cel kan kankercel doden als remmend signaal af wordt gehaald = immuuntherapie werkt goed Combinatiebehandeling chemo en immuun beste; bij geen driver-mutatie Behandeling kleincellig longkanker Altijd chemo, ook bestraling hersenen want vaak hersenmetastasen Hoorcollege dermatologie Keratinocyten groeien naar buiten, verliezen hun kern -> keratine blijft over en word hoornlaag Plaveiselcelcarcinoom Actinische keratose: Kapot elastine door zonlicht, hoornlaag is breed, epitheel niet mooie opbouw -> o.i.v. zonlicht atypie van keratonicyten en toegenomen hoornlaag Atypie binnen epitheel -> gaat nog niet door BM pas wanneer door BM dan plaveiselcarcinoom Ziekte van Bowen; atypie niet alleen in basale laag maar door gehele epidermis, -> gaat ook nog niet door BM Actinische keratose voelt erg hard 2-3 procent gaat over naar plaveiselcelcarcinoom Cryotherapie = bevriezen met stikstof Fluorouracil creme= voor meer uitgebreid Fotodynamische therapie= stof aanbrengen waardoor het lichtgevoelig wordt -> dan belichten? Ziekte van Bowen; Risico overgaan in plaveiselepitheelcarcinoma groter Lijken beetje op psorias -> hormoonzalfje helpt niet Basaalcelcarcinoom Komt meer voor dan plaveiselcelcarcinoom Ontstaat uit basale cellen Maligne; kan heel invasief en destructief maar metastasteren nooit In dermis zit epitheliale velden; zijn basaloid (blauwer dan normaal epitheel) _> randje epitheliale veld = pallasidering Ook hele opvallende splijtruimten Verschillende groeiwijzen - Nodulair; goed te verwijdderen - Superficieel; behandeling oppervlakkig - Spieterig groei; heel veel Basaalcelcarcinoom door veel verbranding op jonge leeftijd, bij plaveisel meer chronische blootstellig UV Glimmende oppervlak bij superficiaal(?) , met teleangiectasien erop Glimmend opp is typisch Cicatricieel vaak spieretig bij histologie Non-melanoom mag je biopsie doen vanuit laesie Overige behandeling bij BCC: Oppervlakkig tumor dan oppervlakkige therapie: cryotherapie, curettage etc Radiotherapie bij oudere personen met slechtere conditie, chirurgie vaker gekozen Werkgroep 3 1. Wat zijn de 3 meest voorkomende vormen van kanker bij mannen en vrouwen? Mannen: prostaatkanker, longkanker en dikkedarmkanker Vrouwen: borstkanker, dikkedarmkanker en longkanker 2. Wat is de overleving van longkanker? Na vijf jaar gemiddeld 20 van de 100 mensen in leven 3. Beschrijf de relatie tussen longkanker en het roken van sigaretten en andere schadelijke prikkels van buitenaf Bij ongeveer 80 procent van de patienten is er een verband met longkanker en roken. Het risico neemt toe naarmate er langer gerookt is en de hoeveelheid pack years toenemen. 4. Beschrijf de vier voornaamste histologische vormen van longkanker en hun biologische gedragspatroon - Adenocarcinoom; komt meest voor. Glandulaire differentiatie al dan niet met slijmvorming. Overwegend positief voor de marker TTF1 en negatief voor P40. - Plaveiselcelcarcinoma: kwart van bronchuscarcinomen. Morfologisch gezien door keratinisatie en/of door de aanwezigheid van celbruggen. Drie typen: keratiniserend, non-keratiniserend en het basaloide subtype. Positief voor P40 en negatief voor TTF1. - Kleincellig carcinoom: 15 procent. Sterk gecorreleerd met roken. Gekenmerkt door kleine cellen met geringe hoeveelheid cytoplasma, granulair chromatinepatroon en afwezigheid van of weinig prominente nucleoli. Cellen zijn rond, ovaal of spoelcellig en er is nuclear moulding (tumorcellen beinvloeden elkaars kernvorm). Mitosen zijn talrijk. Bijzonder aggressief beloop. - Carcinoid: organoide, trabeculaire groeiwijze met nesten, strengen en diffuus gelegen cellen als dan niet met palissadering. Uniforme kernen met een weinig opvallende nucleolus. Een fijne verleding van chromatine en vrij ruim cytoplasma. ypisch carcinoïd wordt gekenmerkt door < 2 mitosen per 2 mm 2 en de afwezigheid van necrose, terwijl bij het atypisch carcinoïd ≥ 2 maar < 10 mitosen per 2 mm 2 en/of necrose worden gevonden. 5. Zorg dat je begrijpt dat het van belang is om niet-kleincellig longcarcinoom en kleincellig te onderscheiden. 6. Beschrijf de normale histologische volgorde bij het ontstaan van longcarcinomen. Plaveiselcarcinoom: 7. Noem aantal symptomen van longkanker • Dyspnoe d’effort • Hemoptoë • Thoracodynie • Stridor • Pneumonie, recidiverend • Gewichtsverlies, alg. malaise, koorts, gegeneraliseerde zwakte • Heesheid 8. Beschrijf de stagering van het niet-kleincellig en kleincellig longcarcinoom TNM classificatie T grootte en uitgebreidheid tumor in de long T1‐T4 • N locoregionale lymfklieren N0‐N3 N0= geen lymfeklier metastasen N1= hilaire lymfeklieren N2= mediastinaal ipsilateraal N3 = mediastinaal contralateraal of supraclaviculair • M metastasen op afstand M0 en M1a/b/c 9. Met welke diagnostische onderzoeken kan het longcarcinoom worden vastgesteld? Beeldvormende technieken= thoraxfoto, gecombineerd PET-diagnostische CT scan,FDG-PET en endo-echografisch onderzoek Voor metastasen= MRI of CT hersenen Broncholavage en transbronchiale puncties Liqued biopsie 10. Welke tumoren metastaseren vaak naar de long? Borstkanker, prostaatkanker, melanoom, 11. Beschrijf de belangrijkste primaire tumor van de pleura en door welke schadelijke agens het kan worden veroorzaakt Mesothelioom, door asbest 12. Wat is de rol van roken bij het door asbestose veroorzaakte longcarcinoom en mesothelioom? 13. Welk endocrien paraneoplastisch syndroom kan er voorkomen bij een kleincellig longcarcinoom en waardoor wordt dit veroorzaakt? Casus 2.1.1 1. Wat is haemoptoe? Ophoesten van bloed uit luchtwegen of stembanden 2. sInterpreteer gegevens, welke diagnose staat hoog in uw dd? Longkanker, of pneumonie, bronchitis, COPD?-> afvallen niet echt bijhorend 3. Door obstructie is er verminder ademgeruis; ophoesten van bloed komt door tumor; vermoeidheid, algehele malaise en afvallen zijn tekenen van maligniteiten 4. Holtevorming komt doordat het weefsel midden van het carcinoom necrotisch wordt waardoor holte ontstaat. Plaveiselcelcarcinoom, abcest of cyste, en tuberculose 5. Bij mediastinoscopie wordt er onder alegehele narcose in snee net boven het sternum gemaakt. Vervolgens kan via de snede een echografie gemaakt worden van het mediastinum en een biopt genomen worden. Biopt nemen dus om te kijken of er tumorcellen ook in lymfeklier te vinden 6. Tumor rechterbovenkwab ook indicatie voor MRI -> plexus branchialis kijken voor verdrukking MRI hersenen voor metastasen 7. Om te zorgen dat de tumor minder snelgroeit, en klachten te verminderen of voorkomen-> meer palliatief 8. Nee liever curatief; chemotherapie en radiotherapie is standaardbehandeling. 9. Chirurgie als de tumor volledig verwijderd kan worden (lobectomie of bilobectomie), Of segmentresectie Of stereotactische radiotherapie 10. Oorzaak: niet kleincellige carcinoom Symptomen; syndroom van Horner (ptosis, miosis, anhydrosis), schouder en armpijn en zwakte/atrofie van de handspieren 11. Vrouwen en mannen beetje hetzelfde. Adenocarcinoom meest voorkomend. Vrouwen roken ook meer. 12. Trommelstokvingers; cyanose door zuurstoftekort 13. Via bloed en lymfen. Bloed naar bot, hersenen, lever. Via lymfe naar paramedistinaal en parasternaal, supraclaviculair. 14. Kleincellig longcarcinoom. Boven de 3 en onder 7 cm dus T2 tumor. Vergrote lymfeklieren rechts supraclaviculair en mediastinaal. En metastasen dus slecht nieuws. 15. Bestraling hersenen want kleincellig longcarcinoom metastaseren snel naar hersenen 16. Dat het een heterogene tumor was; ook bestaande uit niet-kleincellig longcarcinoom Interactief college longziekten oncologie Ook longfunctie doen om te kijken of operatie eventueel moegelijk is Centrale necrose = geen aankleuring Maligne cellen hebben grote cellen, verstoorde cytoplasma/kern ratio Dysplasie Metaplasie = veranderen in ander epitheelsoort Onderzoeken of primair of metastase is van eerder carcinoom: Beide tumoren kijken in DNA Tumorsupressorgen P53 gen kijken; in plaveiselcelcarcinoom vaak mutaties erin -> zo ja en op welke plek = kans van twee mutaties op dezelfde plek is heel klein EBUS = bronchoscopie met EBUS -> tip ook camera en echokopje waardoor je door de wand van trachea ook lymfeklieren kan opzoeken met echoscopie Dan doe je punctie door de wand van de trachea heen EHUS= via oesophagus en maag lymfeklieren op zoeken Mediastinoscopie kan ook = achter sternum kijken en kunnen histologische biopt nemen-> meer weefsel verkrijgen Antrocotisch pigment = ophoping teer in macrofagen VATS= twee incisies-> 1 voor camera , 1 voor apparatuur; haalt lucht uit longkwab waardoor je eruit kan halen - Vriescoupe nemen; om te kijken of radicaal verwijderd is - Bronchusresectievlek is helemaal goed , vrij van tumor -> chirurg kan verder met operatie en afronden Open thoracotomie is veel ingrijpender en meer last voor patient -> gebeurt alleen als erg verkleefd is, al eerdere operaties TTF1 = marker voor long adenocarcinoom Stadium 4 longcarcinoom altijd kleuring voor immuuntherapie; PD-L1 kleuring -> positief dan immuuntherapie kan goed werken PD-L1 meer dan 50 procent dan alleen immunotherapie voldoende PD-L1 expressie tussen 1-50 dan immunotherapie combinatie geïndiceerd Liqued biopsie = mutaties kijken in bloed en vooral kijken nu naar resistentie mechanismen kijken IC dermatologie Verschillende huidtypen ; type 1 groter risico op melanomen Melanoom = altijd maligne Veel moedervlekken of dysplatische moedervlekken grotere kans op melanoom Intermitterende blootstelling aan UV licht is risicofactor Dermatoscoop; vergrootglas met licht en olie Ruime marge excisie = 2 cm Krappe marge excisie = 2 mm Laesie moet je nemen met krappe marge want ander onnodig mutileren Melanocyten in basale laag = melanoom Goedaardige tumor melanocyt = naevus/moedervlek Keratinocyten gebruiken pigment van melanocyten als parasol -> bescherming kern tegen zon Dikte tumor meten = hoe dikker hoe slechter de prognose Meer dan 1,5 mm diameter heeft een slechtere prognose Hoe hoger leeftijd hoe slechter prognose Op rug slechtere prognose; minder snel gezien en nog iets Melanomen tussen tenen worden ook vaak laat opgespoort en slechte prognose Melanoom; vreemd metastasering patroon, melanoom kan heel veel organen metastaseren Kleine satellieten geven om melanoom heen, liggen ze verder weg dan zijn ze onderweg naar lymfeklieren en noemen ze in-transit metastasen Behandeling; extra chirurgie doen om grotere marge te doen Ook schildwachtklierprocedure Bij duidelijke metastase in lymfeklier ook adjuvante chemotherapie Lentigo maligna = is voorstadium melanoom in gelaat Veel lichter van kleur en verschillende pigmentaties = clue Al vaak meerdere plekken waarbij eentje uit springt Bij ouder iemand ook vaak Kan lentigo-maligna melanoom worden -> dus door BM heen gegaan Superficieel spreidend melanoom = meest voorkomend, eerst horizontaal en dan diepte in gaan Nodulair melanoom is tegenhanger ervan, gaat meteen de diepte in Acrolentigineus melanoom= worden laat ontdekt, tussen tenen, mensen met donkere huid krijgen dit type (normaal geen melanoom krijgen) Revolutionair veranderd behandeling; adjuvante systemische behandeling Immuun, targeted en soms chemo Immuun; twee groepen Targeted = BRAF/MEK remmers -> zitten in pathway in delen van melanocyt Basaalcelcarcinoom (altijd welk type; oppervlakkige therapie of anders mes) stelt niks voor, plaveiselcelcarcinoom (excisie) moeilijker -> niet gepigmenteerd en mag met standsbiops kijken welke het is Twee groepen; melanomen en non-melanomen huidkanker Werkgroep 4 dermatologie 1. Hoe wordt in de dermatologie een normale moedervlek genoemd? Melanocytaire naevi 2. Wanneer ontstaan normale moedervlekken? Benigne laesies opgebouwd uit melanocyten Blootstelling aan zonlicht en zonverbranding op kinderleeftijd bepalen naast erfelijke factoren het aantal naevi dat een persoon gedurend zijn levenn ontwikkelt. Kan ook congenitaal hebben, jeugdig Na 40e levensjaar ontstaan dan beter erna kijken 3. Hoe groot is de kans dat een normale moedervlek ontaardt in een melanoom? Zeer geringe kans bestaat er, merendeel van de melanomen ontstaat uit de novo Hele grote naevus dan groter risico 4. Welke vragen stel je een patient met een moedervlek die hij/zij niet vertrouwt? Is de moedervlek veranderd? Jeuk? Bloeden? Trauma? Melanomen in de familie? Zonblootstelling en immuunsuppresiva 5. Wat zijn de kenmerken van een afwijkende moedervlek/melanoom bij LO? Gebruik de ABCDE regel Asymmetrie, begrenzing onscherp, colour meerkleurig, diameter meer dan 6 mm, erytheem/evolutie (veranderingen over de tijd) 6. Welke gepigmenteerde en welke niet gepigmenteerde dermatologische aandoeningen kunnen lijken op een melanoom? Zoek op hoe deze aandoeningen eruit zien Lentigo maligna; in gelaat Atypische naevus; groot, inegaal gepigmenteerd of roze-rood van kleur, onregelmatig van vorm en onscherp begrensd Gepigmenteerde basaalcelcarcinoma Atypische naevus, spitznaevus, blauwe naevus, verruca seborrhoica, gepigmenteerd basaalcelcarcinoom, (getromboseerd) hemangioom en granuloma pyogenicum. 7. Wat zijn de belangrijkste risicofactoren voor een melanoom? Intermitterend UV-blootstellingspatroon met zonverbranding, weinig gepigmenteerde huid, familiair, meer dan 50 moedervlekken of meer dan 5 dysplastische moedervlekken 8. Hoe stel je de diagnose melanoom? Histologisch; atypie van melanocyten en de aanwezigheid van mitosen. En anamnese Pigmentnetwerken bekijken via dermatoscoop Lymfeklier palperen; over de arm en oksel voelen 9. Wat is het histopathologisch verschil tussen breslow dikte en Clark level? Breslowdikte = dikte van melanoom; afstand tussen stratum granulosum en de diepst gelegen tumorcel Clark level= mate van invasie in diverse lagen van de huid -> onderverdeling 10. Noem 3 redenen waarom geen incisiebiopt wordt genomen bij een moedervlek die wordt verdacht van een melanoom? Melanoom kans op metastaseringen -> dus niet erin snijden Breslowdikte bepalen is moeilijk -> relatie niet kunnen bepalen met omliggend weefsel Of net niet maligne weefsel aangesneden Niet bepalen of snijranden goed zijn dus hoeveel je nog extra weg zou moeten halen 11. Leg uit hoe een sintinel node procedure uitgevoerd wordt Radiofarmacon en eventueel patentblauw geinjecteerd worden rond de wond van de diagnostische excisie. Vervolgens lymfoscintigrafie geeft aan in welk lymfeklierstation de schildwachtklier moeten worden gezocht en de locatie zien. Bij de chirurgische exploratie wordt de klier of worden de klieren aan de hand van de radioactivitiet en eventueel de blauwgekleurde lymfebanen opgespoord en verwijderd. 12. Bij welke patienten wordt een sentinel node procedure toegepast? Afhankelijk van tumorstadium Melanoom van > 1 mm dikte is er ongeveer kans op 10-30 procent op uitzaaiingen in regionale lymfeklieren 13. Wat is de beperking van deze procedure bij het melanoom? Niet alle patienten met uitzaaiingen in de SWK hebben ook orgaanuitzaaiingen; circa 50-70 procent blijft ziektevrij -> aanwezigheid van mircometastasen in SWK is een prognotische indicator Alleen puur voor de diagnose en niet voor prognose = dus voor stadiering , maar stadium helpt niks voor verbetere prognose 14. Welke aanvullende onderzoeken kunnen worden verricht en wat zijn de indicaties daarvoor? Bloedonderzoek had geen toegevoegde waarde, radioloog -> helpt patient niet maar stadiering wel 15. Waarom staat het nut van aanvullende stadieringsonderzoeken ter discussie? geeft geen curatieve handvaten 16. Wat is de therapie van een melanoom? Therapeutische re-excisie uitgevoerd en bij oudere kwetsbare patienten kan definitieve palliatieve radiotherapie als alternatief overworgen worden Radiotherapie geen rol bij behandeling primair melanoom Adjuvante systemische behandeling; immuuntherapie (CTLA-4 blokkers of PD-1 remmers), targeted therapie (BRAF/MEK remmers) of eventueel chemo 17. Wat zijn de prognotische parameters van een melanoom? Het al of niet aangedaan zijn van de schildwachtklier en de breslowdikte zijn de voornaamste prognostische factoren bij primaire melanomen Ook het hebben van atypische mitosen (hoe meer mitosen hoe slechter prognose) in dermis en ulceratie spelen een rol bij prognose 18. Welke 2 veelvoorkomende epitheliale tumoren kunnen we? Plaveiselcelcarcinoom en basaalcelcarcinoom (maligne tumor van kera met lokaal invasieve groeiwijze) 19. Van welke cellen gaan deze huidtumoren uit? Keratinocyten, bij BCC keratinocyten uit stratum basale 20. Welke komt meest voor? Basaalcelcarcinoma; 1/6 mensen in NL krijgen BCC 21. Noem verschillen tussen beide typen tumoren: groeisnelheid, voorkeurslokalisatie, prognose Basaalcelcarcinoom; kenmerkend aspect, glanzend met vertakte teleangiëctasieën; traagroeiend; lokaal invasief; mortaliteit laag want metastaseren nauwelijks; hoofdhals gebied; kenmerkend bolletje; Plaveiselcelcarcinoma; bleek roze tot rode huidtumoren met keratotisch, glad of ulcerend opp; gelaat of handruggen; groeit iets sneller 22. Welke adviezen geef je ten aanzien van blootstelling aan zonlicht bij patienten met huidtumoren? Extrapolerend wordt overmatige blootstelling aan ultraviolette straling niet alleen aan kinderen, maar ook aan volwassenen ontraden. Geadviseerd wordt zonlicht tijdens de warmste uren van de dag te vermijden (vooral in de zomer of dichter bij de evenaar), de huid zoveel mogelijk te bedekken en zonnebanken te mijden. Casussen bespreken: Welke vragen gaan we stellen: jeuk, bloed, pijn, veranderd, bekijken naar andere moedervlekken, melanomen in familie of voorgeschiedenis, veel verbrand als kind, kleurveranderingen van plek, en sinds wanneer die plek er is Als moedervlek verheven is zegt niet over potentie tot maligne ontaarding Kan naevus zijn, melanoom, gepigmenteerd BCC, gepigmenteerd plaveiselepitheel, ABCDE= - Wel symmetrisch - Begrenst goed - Kleur ; niet heel afwijkend - Diameter niet afwijkend - Geen tekenen van erytheem Geen verdere diagnostiek nodig Casus 2 Kind veel verbrand, familiair, hoe verandert, jeuk/pijn/bloed ABCDE: - Niet symmetrisch - Begrenzing vaag - Kleur variatie - Diameter wel groot - Erytheem niet Komen boven 3 punten Dus excisie doen Breslow dikte 1,2 mm is niet heel ernstig; 1,5 mm als grens Klein moedervlekje kan een satellietmetastase kunnen zijn; niet erg scherp begrenst Geen verdere behandeling nodig 2.3.3. In dit geval een incisie , geen excisie; melanoom kans erg klein Weghalen als beleid 2.3.4. Immunosupressiva kan er zijn -> COPD, longtransplantatie Rood, ulceratie, gezwollen DD; plaveiselcelcarcinoom, Wel uitsluiten BCC= nodulaire groei Lokalisatie op handruggen is ook typisch op plaveiselcelcarcinoom Excisie als behandeling Metastasering kans is niet heel groot maar wel groter dan BCC Practicum pathologie huid Basaalcelcarcinomen relatief ongevaarlijk Epidermis -> dermis -> subcutis Epidermis = beschermingslaag, niet verdampen vocht - Stratum basale= onderste laag; meest belangrijke laag; epidermis cellen ontstaan - Cellen epidermis keratinocyten - Uiteindelijk wordt het keratine materiaal = stratum corneum (dode laag) - Tussen basale cellen ook melanocyten; melanine maken -> melanocytenkorrels zitten in de keratonicyten - Mensen met donkere huid hebben melanocyten die meer melanine produceren -> niet meer melanocyten - Talgklieren delen opgang met haarfollikels Basaalcelcarcinoom - Heel veel voorkomend - Wel excisie - Cellen aan de rand gaan beetje rechtsop staan; rand palissadering - Typen: nodulaire BCC (excisie met krappe marge) , sprieterig BCC (excisie met ruimere marge), superficieel BCC (creme of cryotherapie) - Wel door basaalmembraan epidermis; invasief - Stratum basale groeien ze vanuit en hebben ze contact mee - Kan wel biopt doen, soms makkelijker diagnostische excisie - Vaak ulceratie Plaveiselcelcarcinoom is carcinoom van de iets verdere uitgerijpte keratonicyten, BCC dan komt het van de cellen van stratum basale = carcinoom is invasief Melanoom - Criteria melanoom= proliferatie van atypische melanocyten die continue groeien en ascenderen (ook naar boven gaan) en invasief in dermis groeien - Proliferatie van melanocyten = naevus - Pas bij atypisch= grote melanocyten (1,5x groter) - Geen biopt nemen maar volledige excisie - Diepte classificatie = hoe dieper hoe slechter - 0,8 mm dik dan schildwachtklier = Breslow dikte - Heel slecht teken als melanoom ulceratie heeft -> hoogste TNM classificatie Practicum longpathologie Bronchus bekleed met pseudomeerlalig cilindrisch trilhaardragend epitheel met ertussen goblet cellen Kernen deels laag en hoog gelegen Om de bronchioli en alveoli geen kraakbeen Plaveiselcelcarcinoom - In luchtwegen Adenocarcinoom - In alveoli Plaveiselcelcarcinoom Sqaumous metaplasie= ipv cilindrisch is er plaveiselepitheel -> is nog reversibel Volgende fase is dysplasie (voorstadium carcinoom) -> cellen richting oppervlak niet goed meer uitrijpen = DNA mutaties wss Volgende stap is carcinoma in situ= geen uitrijping meer aanwezig Bij invasief carcinoom doorgegroeid door basaalmembraan heen - Centraal in long aanwezig met relatie tot bronchieen; ontstaat in bronchus/bronchiolus - Bloeding vaak want in wand van bronchiolen zitten arteria -> sneller bloeding - Cavitasie kan optreden - Kenmerkend microscopie= desmosen (bruggetjes) tussen cellen - Centraal in velden ook verhooning kan optreden Vaak necrose te zien in het tumor Heel rood cytoplasma = verhoorning plaveiselepitheelcellen Adenocarcinoom - In alveoli, heel zeldzaam uit slijmkiertjes in bronchus Longadenocarcinoom begin; pneomocyten krijgen neoplasie (allemaal zelfde fout in dna) -> Adenocarcinoma in situ bij 0,5-3 cm Solide component bij minimally invasive adenocarcinoma is invasieve gedeelte Centraallitteken; cellen groeien daardoor heen dus door basaal membraan Sommige adenocarcinomen produceren slijm Verschillende groeiwijzen: - Lepidisch; zelfde als adenocarcinoma in situ= alleen wel op aantal plaatsen invasief gaan groeien; groot deel epitheelcellen zitten nog op normale plaats - Acinair= in buisstructuren; invaseif in centraal litteken gaan groeien - Papillair= in luchthoudende ruimte stulpen papilla uit; en ook op plaatsen door BM - Micropapillair = hele kleine papilla - Solide= in velden groeien Door PD-L1 eiwit -> T-cel herkent deze = signaal dat de cel normaal is Als PD-L1 op tumorcel aanwezig is dan immuuntherapie geven Meer dan 50 procent PD-L1 dan kan alleen immuuntherapie zonder chemo gegeven worden Grootcellig carcinoom NOS Als carcinoom doorgroeit kan het slecht gedifferentieert worden en is het moeilijk te herkennen -> maar met kleuring lukt het meestal Maar verliest het die eigenschappen dan noem je het een grootcellig carcinoom Kleincellig carcinoom Bijna alle patienten zijn zware rokers -> ontstaat uit multipotente stamcel in luchtwegen waarschijnlijk Ook paraneoplastisch syndroom door productie hormonen door carcinoom Vaak grote centrale tumoren Vaak pas laat erachter komen wanneer het al erg groot is Grote = diameter maximaal drie keer grote van lymfocyt, Weinig cytoplasma Kernen met fijn verdeeld granulair chromatin met nauwelijk nucleoli Ki-67 kleuren proliferen cellen -> dus veel te zien Cellen gaan ook moulden = celkernen nemen elkaars vormen aan Cellen zijn erg kwetsbaar dus bij biopt nemen gaan ze snel kapot en zie je crushing Grootcellig neuroendocrien carcinoom Lijkt heel erg op kleincellig alleen de cellen zijn groter en hebben vaak nucleoli Ze delen erg hard en neuroendocriene kleuring ook positief, gedraagt zich ook erg agressief Dezelfde mutaties als kleincellig Hoorcollege anatomie lymfestelsel Lymfevloeistof bevat vloeistof maar ook eiwitten, afbraakproducten cellen, bacterien, ingeademde stoffen, etc -> opgeruimd in lymfeklieren Afweer ook belangrijke functie Derde functie is het afvoeren van chylomicronen (vet) -> te groot voor openingen in capillairen maar fenestraties zijn groter in lymfevaten Lymfecapillairen niet in alle weefsel -> hersenen niet (via liquor) Nodi lymphoidei = lymfeklieren Trunci lymphatici gaan via twee terminale vaten naar bloedvaten Lymfevaten kent veel kleppen Lymfeklieren: Weinig lymfeklieren in ledematen en rompvat Veel in overgangsplekken van ledematen Vergrote lymfeklier wijst op ziekte van drainage gebied Terminale lymfevaten= terug naar vena - Ductus thoracicus; grootste, ¾ van lichaam, alles onder diafragma en boven diafragma de linkerhelft alles - Ductus lymphaticus dexter; alles boven diafragma rechts - Angulus venosus= hoek samenkomst vena jugularis interna en vena subclavia Ductus thoracicus bij embryologie zijn er links en rechts -> craniale gedeelte van rechter ductu thoracicus en caudale deel links verdwijnt ook = caudale gedeelte oorspronkelijke rechter en craniale gedeelte linker ductus thoracicus -> dus alles onder diafragma gaat naar links Lymfestammen; Transport van lymfe door weefseldruk, spierpomp en kleppen, arteriele pulsatie, aanzuigende ademhaling en grotere vaten hebben glad spierweefsel Vijf groepen okselklieren; 3 primaire groepen -> centrale groep -> apicale groep Centrale of apicale groep kan ook direct van mamma lymfe ontvangen , dus niet altijd via pectorale Er is een systematiek maar overal verbindingen Verschillende niveaus voor chirurgie; level 1 = primaire groepen Level 2= centrale groep, ligt achter pectoralis minor Level 3= apicale groep mediaal van pectoralis minor Welke zenuw loopt grootste risico bij okselklierdissectie = n. intercostobranchialis Loopt dwars door okselvet= postoperatieve pijn door doorsnijding zenuw Parasternale klieren naast sternum, achter de ribben Veel klieren spelen rol bij drainage longen Cysterna chyli = begint vaak in die zak Zit vrij hoog in buik, net onder diafragma (L1-L2) Ontstaat samenkomst linker en rechter truncus lymfaticus Uterus, prostaat, blaas naar n. iliaci interni Testes en ovaria draineren op n.l. lumbalis Testes moet indalen, vascularisatie vroeg aangelegd dus je draineert al hoog Nieren; n.l. lumbalis Colon ascendens; Hoorcollege gynaecologie Cervixcarcinoom kan als enige klinisch stagering worden -> andere altijd chirurgisch Vulvacarcinoom Meestal eerst irritatie Patient delay = afwijking bemerkt tot moment dat je naar dokter gaan -> lange tijd Doctor delay= moment afwijking bij dokter tot diagnose stellen -> eerst zalfje geven zonder te kijken Eerste keuze behandeling chirurgie met marge van 2 cm Lymfeklier metastasering verloopt altijd eerst via liezen; vaak bij zwelling een echogeleide punctie doen van lymfeklier Ook schildwachtprocedure; behalve bij hele grote tumor (draineert naar meerdere), multefocale (ook meerdere draineert), geen schildwachtklier opgekomen (falen) Radiotherapie bij grotere tumoren Liesklierdissectie hoeft gelukkig niet meer zo vaak -> schildwachtklierprocedure Ook vaak te zien gestoorde wondgenezing bij liesklierdissectie Cervixcarcinoom HPV gerelateerde tumor Belangrijkste types 16 en 18 zorgen voor 70 procent afwijking Echt ziekte van derde wereldland Met name ziekte van een jongere vrouw (piek tussen 30-45) HPV infectie; helder plasma -> dysplasie in basale cellen -> verstoorde uitrijping -> hoe meer hoe ernstigere dysplasie -> infiltreren door BM dan carcinoom CIN2 en CIN3 opsporen en behandelen Uitstrijkje is al afwijkend -> vervolgtraject; biopt Hoog stadium = niet meer beperkt tot cervixhals Naast klinisch stadium ook radiologisch stadium door MRI Lymfeklier metastasering meer in kleine bekken Ongeveer helft krijgt operatief en andere chemoradiatie Trachelectomie bij tumoren kleiner dan 2 cm Adjuvante therapie nog maar zelden door MRI Bij cervixcarcinoom ook schildwachtklierprocedure Hoog stadium groeit tumor buiten baarmoederhals -> aanvullend behandelen met chemoradiatie Ovariumcarcinoom Twee grote groepen; epitheliale tumoren eigenlijk altijd over Bordeline tumoren liggen tussen de groepen in Epitheliale tumor; pas laat klachten, 70 procent bij diagnose is al stadium 3 of hoger -> is al ziekte geworden van buikholte Vaak op een gegeven moment ascitis productie; kenmerkend presentatie eierstokkanker Vaak omental cake = vetschort waarin tumorcellen gaan uitgroeien Chirurgie alleen vaak niet redden; combinatie behandeling met chemotherapie Interval debulking= chirurgie tussen chemo door Primaire debulking wordt te groot dan kiezen voor neo-adjuvant; als je al weet dat je niet alles kan verwijderen etc. Laag stadium= hebben cyste die verwijderd wordt blijkt kanker te zijn dan nog een stadieringsoperatie om te kijken of er geen andere tumoren zijn In 20 procent van patienten krijgen na deze operatie een hogere stadia Vaginacarcinoom Heel zeldzaam Behandelt met radiotherapie Familair tumoren BCRA-1 mutatie verhoogde risico op ovariacarcinoom Enige wat helpt voor risicoreductie is een adnexextirpatie Hoorcollege patholoog Prostaat = staat voor rectum en blaas Verdelen in linker en rechterkwab= zo groot als walnoot Prostaat opgebouwd uit meerdere zones CZ, PZ (vooral zone waar carcinomen eerst ontstaat), TZ (ontstaat vooral benigne afwijkingen) Basale cellen = vergelijken met myoepitheliale cellen in de mamma Maakt prostaatvocht wat heel groot deel is van ejaculaat Zorgt voor bepaalde geur, kleur, smaak, enzymen BPH komt meest voor Prostatitis (gram negatieve bacterie; e.coli staphylococcus, enteroli) kan acuut of chronisch (wel of niet bacterie); vaak pijnlijk Basale cellen= bij normaal klierbuizen zijn ze aanwezig maar bij carcinoom zijn ze afwezig BPH: - Komt meest voor - Toename stroma en mindere mate klierbuizen - Nodulair = rondjes gevormd in weefsel - Voor zones om de urethra= groter worden dan niet meer kunnen plassen etc - Sommige geen klachten - Geen premaligne afwijking!!! -> geen vergroot risico op ontwikkelen carcinoom - Kan blaasstenen krijgen doordat urine blijft staan - Balkenblaas= gespierde blaas door BPH - Door inbrenge katheter krijg je bloedingen in je blaas Testosteron geproduceerd in Leidig cellen in testis en bijnier -> werkt in op stromale cellen vooral -> omgezet in groeifactoren Ook in epitheliale cellen voor groeifactoren productie 5alfa reductase kan je remmen al therapie PIN - Voorstadia prostaatcarcinoom Geen stijging PSA Prostaatcarcinoom - Meest voorkomende kanker bij mannen - Familie is belangrijkste risicofactor - Meer mensen overlijden met prostaatcarcinoom dan door - PSA = verhoogd -> geproduceerd in secretoire cellen; bij carcinoom gaat het niet naar ejucalaat maar wordt het opgenomen in bloed = orgaanspecifiek maar niet kankerspecifiek - Vaak geen klachten - Vaak in perifere zone en op meerdere plekken (multifocaal) - Adenocarcinoom meest voorkomend - Alleen letten op buisvorming, (bijna geen mitosen te zien) Gleason score = maat voor maligniteitsgraad Kan vaak pijn geven door groeien rondom zenuw of eerste klachten bij metastase; wervelkolom Ovarium Adnex= tuba en ovaria samen Bekleed met mesotheel Heel veel afwijkingen zijn benigne Bordeline tumoren= heel afwijkend en kunnen terug komen -> alleen geen carcinoom dus geen chemo en sht Sereuze tumoren= waterig vocht produceren Epitheliale tumoren Sereuze tumoren cellen lijken op epitheel van tuba uterina (trilharen) Bordeline tumoren - Geen infiltratie - Wel dysplasie, mitose - Maar geen carcinoom; geen chemo therapie - Basaal membraan intact Maligne tumoren - Oudere dames - Vaak tweezijdig - Hele adnex mee bij chirurgie; type 2 carcinoom Krukenberg tumoren = metastasen in ovarium Bilateraal dan kans op metastase Hoorcollege urologie Blaaskanker Cytoscopie op verdenking Vooral mictieklachten of bloed Verf ook veel zorgen voor blaaskanker Vooral nu CT-IVP= contrast vanuit nieren laten stromen Drie vormen - Hele urotheel is vaak ziek bij blaaskanker; toxische stoffen van roken blijven lang in blaas zitten wat voor mutaties zorgt Niet spier-invasieve Dan transurethrale resectie; TUBRT meteen behandeling -> dan vervolgens intravesicale instillatie therapie geven BCG= bacterie die zorgt voor immuunrespons waardoor oude tumorcellen opgepakt worden Spier-invasief dan hele blaas eruit = radicale cystectomie Bij mannen cystoprostectomie; blaasslijmvlies ingegroeit in prostaat Bij vrouwen voorste exentratie; uterus en vagina voorwand en blaas Blaas weg dan moet er urine-deviatie aanleggen Bricker; stukje darmlis ertussen (minder risico op vernauwing) = niet continente stoma Indianapouch en othotope ileum neoblaas = lekt niet continue Kunstblaas en indianapouch moeten kathetiriseren want geen spier erin Complicaties zijn hoog, gevaarlijke ingreep Ook metabole ontregeling Darm neemt de zure stoffen op uit de darm waar urine door heen stroomt; elektrolytstoornis en zuur-base disbalans Ook vit B12 gaat niet goed opnemen Niet fit genoeg voor cystectomie dan chemoradiotherapie Prostaat: Diagnose door DRE= rectaal toucher is specifiek maar niet gevoelig genoeg Externe radiotherapie is even goed als chirurgie MRI-guided radiotherapie is veel preciezer -> nog maar 5 keer bestralen met veel hogere dosis ipv 35 keer Ook brachytherapie; radioactieve zaadjes in prostaat en high dose breng je radioactieve bron in Alle therapien even goed maar andere bijwerkingen RARP= chirurgie -> incontinentie bij 5-10 procent van de gevallen blijven Radiotherapie = slecht hun plas kunnen ophouden Radium therapie voor bot metastasen kapot maken Niercelcarcinoom Vroeger late diagnose; dan pas trias klachten Kleiner dan 4 cm dan niersparend behandelen Werkgroep 5 1. Recapituleer de anatomie van de urinewegen; zorg ervoor dat je de essentiele aspecten van deze anatomie kunt uitleggen aan jouw medestudenten Bekleed met overgangsepitheel of urotheel 2. Geef de meest gebruikelijk of veronderstelde oorzaken e/of verwekkers van de acute bacteriele prostatitis, chronische bacteriele prostatitis en chronische abacteriele prostatitis 3. Beschrijf de pathologische en klinische verschijnselen van nodulaire hyperplasie of benigne prostaathyperplasie. Beschrijf de rol van 5 alfa=reductase in de pathogenese van benigne prostaathyperplasie 4. Beschrijf de incidentie, de pathologie en klinische verschijnselen van prostaatcarcinoom en betrek daarin het belang van gradering en stagering met het oog op de prognose 100 per 100.000 mannen 12.000 nieuwe patienten per jaar in NL Hoogste incidentie kanker bij man Pathologie: acinair adenocarcinoom uit gaande van kliercellen in prostaatweefsel. Vaak (70-80 procent) komen de tumoren multifocaal voor (twee of meer onafhankelijke tumoren). Histologische gradering is belangrijke voorspellende waarde voor klinische gedrag van tumor. Afhankelijk van groeipatroon van tumor; onderverdeeld in graad 1 t/m 5 volgens Gleason. 5. Verklaar de waarde van rectaal toucher, de transrectale echo, PSA, MRI-prostaat en botscan bij diagnosticeren en stageren van prostaatcarcinoom. 6. Verklaar de waarde van PSA-gestuurde screening op prostaatkanker 7. Beschrijf de betekenis van hormonale therapie bij behandeling van het prostaatcarcinoom. 8. Beschrijf de argumentne die een rol spelen bij de besluitvorming om wel of geen behandeling in te stellen bij een tot de prostaat beperkt carcinoom 9. Verklaar waarom in sommige situaties in plaats van radicale prostatectomie wordt gekozen voor uitwendige of inwendige radiotherapie bij patienten met prostaatcarcinoom 10. Beschijf welke urogenitale afwijkingen bloedverlies geven. Welke komt het meest frequent voor? Interactief college Post menopauzaal = 1 jaar niet gemenstrueerd Endometrium poliep houdt zich niet aan de menstruatie Cervix poliep vaak na seks bloedverlies Post-coitaal = bloed verlies na gemeenschap Ectropion = buiten bewegen van binnenbekleding baarmoederhals Poliep = ook fysiologisch Bij iedereen met postmenopauzaal bloedverlies altijd onderzoek, dus verwijzen Altijd vaginale endoscopie; kijken dikte Bevolkingsonderzoek= sinds 2017 een HPV test gedaan -> als het negatief is dan wordt er ook niet iets met je uitstrijkje gedaan= pas na 10 jaar weer follow up Als HPV positief is dan over vijf maanden weer terug komen Uitstrijkje genomen van baarmoederhals = overganszone kan HPV toeslaan ‘ overgang eenlagig cilindrisch epitheel naar plaveiselepitheel (metaplasie kan optreden) Overgangszone verplaatst meer naar ostium internum bij ouder worden = dus dynamisch gebied Afhankelijk van omstandigheden wisselen de epitheel in vormen Overgangsepitheel = alleen in blaas, urethra etc -> verschil overgangszone Ecto en endocervicale deel Letten bij cytologie op kern/plasma ratio Uitstrijkje is pas goed als er ook cillindrische cellen in zitten -> adenocarcinoom (komt veel minder voor) Plaveiselcelepitheel komt vaker voor HPV geeft cytomatisch effect Herpes simplex = reuscellen te zien Aardbei cervix = trigomonus vaginalis infectie (parasiet) -> nare geur Colpscopie = bij afwijkend cervix miscroscopie Eerst azijnzuur applicatie= slijm oplossen en afwijkingen accentueren (wit) Dan gericht biopt doen; histologische diagnose Lugol applicatie = portio word geel wat dysplastisch is en zwart normaal weefsel -> gerichte biopsie Cyste van Naboth = opgezwollen buis die verstopt is gaan zitten (benigne) Koilocytose = HPV effect Vanaf CIN2 worden premaligne afwijkingen behandelen -> cervixcarcinomen voorkomen Vooral lis excisie; ook histologie , nadeel minder vrij cosmetisch herstel cervixwand Laser beschadigd minder HPV= baarmoederhals afwijkingen verbonden Persisterende infectie bij verhoogd risico HPV = oncogene typen 16/18 vooral geneitale wratjes Vaccin = buitenkant lijkt op HPV vvirus maar geen DNA in Pijnloze macroscopische haemutrie= altijd verwijzen Asymptomatisch microscopisch = risicofactoren afwegen Boven de 50 jarig meteen CT-IVP Cystoscopie= in blaas kijken, Blaas = urotheel= overgangsepitheel In hele tractus urogenitale; begint in pyelum, via ureter en urethra Paraplucellen= kunnen groter en kleiner worden -> contractiel In gehele urinestelsel Carcinoma in situ hele grote kans op maligne, CIN 3 veel minder snel invasief Papillaire laesies en carcinoma in situ is vlak Carcinoom is doorgroei door BM ; uitzondering blaascarcinomen Papillaire carcinomen van blaas hoeven NIET invasief te zijn Blaas carcinoma in situ - Vaak in meerdere plekken tractus urogenitalis - Heel goed behandeld worden - Laten makkelijk los in de urine Graad 3 urotheel carcinoom die niet invasief is kan Waarom noem je het dan carcinoom Cystectomie als invasief is Niet ingedaalde testikel geeft vergrote kans op kanker= cryptochisme Scrotale zwelling ook aan tepels voelen; verhoogd HSG -> gynaecomastie Niet goed ontwikkelde bal geeft verhoging tumor Hypospadie = verkeerd aangelegde plasbuis Tumor testis kan snel metastaseren dus in 72 uur orchiectomie doen Kiemceltumor = buizen die sperma produceren Bepaalde kiemceltumoren hebben embryonale markers AFP wordt door dooierzak gemaakt en is gestegen Ook vaak in combinatie kiemceltumoren voor Microcalcificaties verdacht op tumor Seminoom ook wel is beta-HCG klein beetje verhoogd Beta-HCG heel erg verhoogd dan non-seminoom Goed behandelbaar; ochiectomie soms al genoeg en beperkt risicofactoren dan is follow up beleid al goed genoeg (wachten) Radiotherapie op retroperitioneum-> bij seminoom Chemotherapie normaal levensverlengend en bij testis wel genezend Non-seminoom Metastasen zitten vooral para-aorataal= testis liggen normaal ook hoger in de buikholte Werkgroep 6 Casus 3.3.1 1. Anatomie uterus en adnexen (ovaria plus tuba uterina); bloed, zenuwvoorziening en lymfedrainage 2. Behandel de oorzaken van postcoitaal bloedverlies, noem ook andere oorzaken van abnormaal vaginaal bloedverlies ook in de postmenopauze 3. Wat is de overgangszone van de cervix, wat is de betekenis en de indeling van de uitslag van het cervixuitstrijkje? 4. Behandel symptomen, diagnostiek, behandeling van het vulvacarcinoom 5. Behandel symptomen, diagnostiek, indeling en behandeling van cervixcarcinoom 6. Wat is de relatie van HPV met het cervixcarcinoom? 7. Noem 2 overeenkomsten en 2 verschillen tussen vulva- en cervixcarcinoom Casus 3.3.2 1. Welke verschillende soorten ovariumtumoren zijn er en waar ontstaan ze uit?\ Epitheliale tumoren: epitheelcellen (sereus, mucineus, endometrioid, clear cell of Brenner), sexcord stromatumoren (granulosaceltumoren, thecofibromen en sertoli-leydig-celtumoren), kiemceltumoren (dysgerminoom, teratomen) 2. Noem enkele tumormerkstoffen die gebruikt worden bij ovariumtumoren 3. Noem globaal verschillende stadia van ovariumcarcinoom. Wat zijn de behandelingsmogelijkheden en de prognoses? 4. Bespreek het principe van een debulkingslaparotomie en van een stagierings laparotomie. 5. Hoe wordt het tubacarcinoom behandeld? 6. Bespreek het erfelijke mamma-ovarium carcinoom syndroom Practicum week 3 tractus urogenitalis Oudere dames vooral vulvacarcinoom; kleine marge want huid is veel dunner dus complicaties meer Vooral plaveiselcelcarcinoom Klachten; jeuk, branderigheid, zitten/fietsen moeilijk, afscheiding HPV gerelateerd Vulvarectomie en schildwachtklierprocedure -> meer centraal dan twee klieren eruit (rechter en linker lies) uVIN= gerelateerd aan HPV dVIN= niet gerelateerd aan HPV, lichen sclerose myometrium tumor in uterus= leiomyoom= vleesbomen leiomyomen kunnen op verschillende plekken zitten benign? Glanspeniscarcinoom Vaak plaveiselcelcarcinoom HPV gerelateerd= 16 en 18 oncogene typen Testis Torsiotestis=gedraaide testis Necrose kan ontstaan en bloedingen Bloed kan wel testis in maar niet uit; arterie dikkere wand dus blijft langer staan bij dichtdrukking en vene wordt wel dichtgedrukt dus bloed kan er niet uit Hele acute situatie Trauma, anatomisch verkeerd aangelegd Testis Sponsig weefsel normaal door sperma productie = tubuli seminiferi Cryptorchisme= niet ingedaalde testis - Verhoogd risico testis tumor bij dezelfde maar ook bij de contralaterale testis - Blijven meestal in lieskanaal Seminomen en nonseminomen (uit kiemcellen) en niet kiem-celtumoren (Leydigcellen) Nonseminomen; dooierzaktumor, goreocarcinoom Talg productie in testis tumor Seminoom= egaal opp, weinig necrose en bloedingen - Klein beetje beta-HSG stijging -> nonseminoom geeft hele hoge beta-HSG Voorloper seminoom of non-seminoom= kiemcel in situ Wit om tumorcellen = glycogene vet om heen en door technische bewerking verdwijnt dat Non seminoom = alfa fytoproteine (???) -> dooierzaktumor Omentumcake= metastase ovariumcarcinoom , metastase pancreascarcinoom Ovariumtumor; vooral acitis als klacht (opgeblazen gevoel, meer vocht in buik) Ascitis kun je aftappen en tumorcellen kleuren Epitheliale, kiemceltumoren, metastasen en sexcordstromatumoren Epitheliale opdelen in benigne, bordeline en maligne Zowel voor sereus (meer water productie), mucineus (slijm productie meer) Hooggradige sereus adenocarcinoom = ontstaat wss uit fimbrae uiteinde Mucineuze tumoren reageren slechter op chemotherapie Sereuze carcinomen hebben vaak calcificaties, psammoma calcificaties = draaiing erin (lijkt op schelp) Twee blaastumoren; papillacarcinoom en carcinoma in situ (erg ernstig, erg snel invasief) 1. Urethra 2. Vagina voorwand 3. Punt ingetrokken; serosa intrekking Serosa intrekking in 1 te zien Blaascarcinoom hoeft niet invasief te groeien Cervixcarcinoom vaak plaveiselcelcarcinoom en HPV gerelateerd 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Erstnig dysplasie CIN2-3, carcinoma in situ plaveiselcelCarcinoom Normaal Dysplastisch CIN2-3 Dysplastisch gering Geringe dysplasie / Normaal plaveiselcarcinoom 10. 11. carcinoma in situe 12. plaveiselcelcarcinoom Hoorcollege 16,17,18 colonrectaalcarcinoom Poliep ontstaat bij helft van de mensen ongeveer -> niet iedereen dan ook CRC Komen vooral voor in colon descendens (adenomenteuze poliepen zijn meeste), sigmoid of rectum Colonscopie voor wordt eerst darmen leeg gelaxeerd Steel van de poliep = alle bloedvaten die naar adenoom toe gaat grote poliep; eerst klipjes om de steel en basis en dan tussen knipjes via elektrische schokjes wegbranden vlakke poliep is meer werk= eerst spul injecteren om soort steel te maken en dan wordt die weggesneden -> mucosa herstelt snel en vaak bijna zonder litteken Adenoom dan ook dysplasie Polyposus = heel veel poliepen door hele darm heen Excisie poliep doen ze met naalden Niet pre-maligne - ontstekingspoliep; ulceratie daar bijv. - pseudopoliep; eilandjes van niet aangedaan weefsel blijft over en vormt pseudo - hyperplastisch; cellen die overmatig slijm produceren, goblet cellen heel erg toegenomen (vormen soort uitsteeksels) - hamartomateuze; juveniele; normale componenten zijn toegenomen crypten zijn iets gedilateerd (beetje cysteus), stroma wat toegenomen peuts-jeghers; toename spierweefsel, stroma wat vettig?, crypten langgerekt en vertakt cellen zijn ook normaal Pre-maligne poliepen - adenomen; grootste groep, o atypie en dysplasie o twee pathways die tot carcinoom kunnen leiden; ook familiair dan lynch syndroom o zegelring cel = cellen afwijkend door overmatig slijmproductie o dysplasie = basaalmembraan verdwijnt waardoor je cribriforme groei kan krijgen (crypt in crypt) Altijd dysplastisch; laaggradig en hooggradid Laaggradig = dysplasie begin in vorm van pseudostraticicatie (langgerekte cellen en zitten op elkaar) -> allemaal langgerekte kernen naast elkaar; geen gobletcellen; ook luminale celkernen; grof chromatine patroon Hoogradig= lumen in lumen ontstaan, veel chromatine; mitosen; apoptose; Maligne poliepen Propria musculus bestaat uit circulaire en longitidunale spierlaag Maligne poliepen kunnen curatieve behandelt worden door lokale excisie; als ze oppervlakkig zijn Kan alsnog chirurgische resectie nodig Budding= losse tumorcellen in stroma -> meer kans op metastase Kliniek Familiare = duidelijk in stamboom te zien -> 3 of meer keer risico= maar je vindt geen mutatie die het verklaren kan Lynch komt meest voor -> meest erfelijke vorm; vaak rechtszijdig; - mismatch repair genen betrokken - overwegen of je niet hele colon wil weghalen; laat stukje rectum zitten en dat blijf je surveilleren - profylactisch (dus weghalen zonder iets te vinden) is uitzonderlijke FAP - bijna geen normaal colon oppervlak APC gen kapot; tweede hit nodig om poliep te maken Ook duodenum poliepen voor, -> niet allemaal weghalen= alleen de hele grote adenomen worden weggehaald bij een bepaalde stage Chirurgische behandeling Rectum carcinoom wordt neo-adjuvant behandeld Colon carcinoom adjuvant behandelt Radiotherapie bij rectumcarcinoom vooral Colon carcinoom vooral systeemtherapie Rectumcarcinoom Rectum zit in soort koker; omgeven door mesorectale fascie In vet in de koker zitten lymfeklieren Oncologische resectie= alle lymfeklieren plus tumor verwijderen Laag risico= meteen opereren Gemiddeld risico= alleen radiotherapie behandelen Hoog risico = chemoradiatie MRF = mesorectale fascie at risk Drie aspecten van lymfeklieren en grootte naar kijken T3 of N1= midden risico -> kort radiotherapie voor operatie T3 of T4 en N2= hoog risico -> chemoradiotherapie neo-adjuvant Onder omslagplooi peritoneum = endeldarm , daarboven sigmoid (na operatie behandelen) Langs MRF naar beneden opereren -> ook lymfeklieren meenemen Soms anastomose maken soms stoma Rectum= enerzijds rectale superior die uit AMI (a. mesenterica inferior) Middelste rectale arteria uit iliaca en inferior ook uit iliaca Veneus; portale systeem deel, en plexus draineert direct op vena cava (kunnen tumorcellen ook direct naar longen) Hele koker om endeldarm verwijderen = TME principe Tumor heel distaal , bij kringspier -> niet mogelijk om LAR te doen en dan moet ook kringspier verwijdert worden APR Anastomose = met stapler Tijdelijke ileostoma aanleggen voor een verbinding; vaak bij voorbehandeling dan kan de verbinding misschien lekken TEM en TAMIS = rectumsparende behandeling Colon Aan colon zit omentum vast Doorbloeding belangrijk voor resectie type Rechter hemicolon vanuit AMS via colica? En linker hemocolon wordt via AMI verzorgt (sigmoidale en rectalle superior takken) Ook verbinding tussen linker en rechtersysteem Rechterzijde belangrijke structuur at risk is duodenum , linkerzijde pancreas en milt i.t.t. rectum kan colon adjuvant behandeld worden -> bijv. tumorcellen in lymfeklieren of bij hele grote tumoren Metastase HIPEC procedure = alles dat eruit ziet als metastae uithalen en spoelen buikinhoud met verwarmde chemotherapie Werkgroep 7 1. Bestudeer de anatomie van het colon en het rectum. a. Mesenterica inferior bloedvoorziening, Musculus levator ani ligt om rectum an anus heen Veneuze afvloed colon gaat naar lever; deel vena portae en ander deel vena cava inferior naar hart (rectum) Eerste deel colon metastaseert naar lever (vena portae) Para-aorotaal verwacht je lymfeklieren 2. Bepaal aan de hand van de anatomie welke resecties mogelijk zijn om een colo-rectaal carcinoom adequaat te behandelen Tumoren in caecum of in het colon ascendens wordt een hemicolectomie rechts uitgevoerd > a.ileocolica, colica dextra en rechter tak van de a. colica media centraal geligeerd Tumoren ter hoogte van flexura hepatica, colon transversum en flexura lienalis moet de a. colica media centraal worden doorgenomen. Voor transversumtumoren wordt daarom als alternatief voor een segmentale transversumresectie soms gekozen voor een zogenoemde extended hemicolectomie rechts, of zelfs subtotale colectomie. Tumoren in het colon descendens en proximale sigmoïd worden behandeld door middel van een hemicolectomie links of sigmoïdresectie, met het onderbinden van respectievelijk de a. colica sinistra en aa. sigmoideae. Bij distale sigmoïdtumoren wordt een rectosigmoïdresectie uitgevoerd, ook wel anteriorresectie of partiële mesorectale excisie (PME) genoemd, waarbij de a. rectalis superior geligeerd wordt en voor continuïteitsherstel een colorectale anastomose wordt gemaakt. 3. Wat is de definitie van een poliep, welke soorten zijn er en wat zijn de klinische consequenties? Poliep = slijmvlies-uitsteeksel o Vlakke poliepen zonder steel = non-pedunculated o Gesteelde poliepen met een steel = pedunculated Soorten: o Niet pre maligne: ontstekingspoliepen, pseudopoliepen, hyperplastische poliepen, hamartomateuze poliepen, mesenchymale poliepen o Pre maligne; adenomen -> tubulair, tubulo-villeus en villeus o Maligne 4. Vergelijk adenomen en hyperplastische poliepen wat betreft microscopische aspecten Adenomen zijn poliepen met dysplasie. Histologie is gewoon normaal. Bij adenomen kan er een vilieus of tubulair component te zien zijn bij histologie en is er dysplasie van epitheel en atypie van de cellen. Hyperplastische poliepen zijn 5. Beschrijf de adenoom- carcinoom sequentie en betrek hierbij de sequentie va n DNA mutaties Eerste APC niet door familiair en dan tweede hit -> APC verloren 6. Wat is de relatie tussen de grootte van het adenoom en het risico op adenocarcinoom? Adenomen groter dan 2 cm bevat 50 procent KRAS mutatie -> gerelateerd Hoe groter poliep hoe groter kans op maligne ontaarding Tubulaire minder grote kans dan villeuze ; dus kunnen groter uitzien en nog geen carcinoom 7. Beschrijf de familiaire syndromen FAP, Peutz-Jeghers en Lynch en het risico op het ontstaan van een maligniteit FAP = mutatie in APC gen met autosomale dominante overerving -> kans op maligne ontaardig op jonge leeftijd is vrijwel 100 procent. Veel adenomen ontwikkelen. Meer dan 100 poliepen dan deze ziekten. Peutz-Jeghers = verhoogde kans, dunne darm meest voorkomend. Autosomaal dominant, zeldzaam ; elfde levensjaar; hamartomeuze poliepen; Lynch= risico erop varieert van 25 tot 70 procent; mutaties MHL1; autosomaal dominant; vaker rechtszijdig dan linkszijdig 8. Wat is de klinische consequentie voor familieleden van patienten met ene erfelijke coloncarcinoomsyndroom? Zijn er mogelijkheden om de personen at risk binnen een dergelijke familie te identificeren met moleculair-genetische methoden? Bijvoorbeeld zoals het ergelijke mammacarcinoom met de BRCA 1/2 testen? Patienten of familieleden met aangetoonde erfelijke aanleg voor CRC, of vermoeden, moeten worden verwezen naar een klinisch geneticus voor erfelijkheidsonderzoek en risicovoorlichting -> risico dan surveillance endoscopie. Voor leden van families met FAP wordt sigmoïdoscopie of coloscopie aanbevolen elke twee jaar vanaf de leeftijd van 10–12 jaar, en dient ook endoscopische surveillance van maag en duodenum vanaf 25–30 jaar te worden gedaan. Bij het lynchsyndroom wordt colonoscopiesurveillance vanaf de leeftijd van 25 jaar geadviseerd met een interval van twee jaar. Tevens moeten vrouwen voorgelicht worden over het risico op endometriumcarcinoom, met de mogelijkheid van gynaecologisch onderzoek vanaf 40 tot 60 jaar en eventueel preventieve hysterectomie. Voor individuen met familiair verhoogd risico (lifetime risico > 10 %) op colorectaal carcinoom wordt colonoscopie eenmaal per vijf jaar geadviseerd in de leeftijd van 45 tot 75 jaar. 9. Beschrijf de epidemiologie van het colo-rectale carcinoom Staat op tweede plaats van meest voorkomende kankersoorten met incidentie van ongeveer 14.000 nieuwe gevallen per jaar in Nederland. Incidentie meer dan verdubbeld afgelopen jaar. Voooral boven de 60 jaar. 1/3 geval is rectumcarcinoom. Colon vaker vrouwen, rectum vaker bij mannen. Vezelarm, eiwitrijk eten is risicofactor. 10. Vergelijk de karakteristieken van rechts- en linkszijdig coloncarcinomen, met betrekking tot klinische presentatie, endoscopisch aspect en histologie. Histologie zelfde. Vooral adenocarcinomen. Rechts geeft later klachten dan links. Rechts dan anemie krijgen, links vooral andere defacatiepatroon. Links slechtere prognose. Klinische presentatie zelfde. Rechter ontlasting dunner, linker kant steeds dikker dus tumor zit daar obstrueren en kan ontlasting er niet goed door heen -> obstipatie, bloed van tumor zelf 11. Met welke onderzoeksmethoden kan men een colo-rectaal carcinoom diagnosticeren? Wat zijn de voor- en nadelen van de verschillende technieken? endoscopie van het colon plaatsvinden met biopsie van de verdachte laesies. Het alternatief is een CT-colografie, waarbij de dikke darm met lucht opgeblazen wordt, waarna dunne sneden CT vervaardigd worden. Het grote voordeel van endoscopie is dat materiaal voor histologisch onderzoek kan worden verkregen. Poliepen kunnen daarnaast op basis van endoscopische kenmerken beoordeeld worden wat betreft de kans op maligne ontaarding, soms gebruikmakend van kleurstoffen (chromo-endoscopie). Hiervoor zijn classificatiesystemen ontwikkeld (o.a. Pitpatroon volgens Kudo). Poliepen kunnen endoscopisch verwijderd worden door middel van een lis, met of zonder diathermie. Grotere 12. 13. 14. 15. poliepen kunnen in stukjes met endoscopische mucosale resectie (EMR) worden verwijderd, maar bij verdenking op beginnende infiltratieve groei zijn er ook geavanceerde technieken om de afwijking als geheel te verwijderen: endoscopische ‘full thickness’-resectie (eFTR) en endoscopische submucosale dissectie (ESD). Met histologisch onderzoek kan vervolgens de diagnose colorectaal carcinoom worden gesteld of uitgesloten. Poliepectomie is niet alleen een diagnostische procedure, maar kan – in afwezigheid van histologische hoogrisicofactoren – soms ook beschouwd worden als afdoende definitieve behandeling van een vroegcarcinoom. Bij rectumcarcinoom ook naast CT-abdomen MRI van het bekken Beschrijf het pTNM systeem voor colo-rectale carcinomen (en bedenk dat er meerdere systemen in gebruik zijn_ T1 tumorinvasie tot in submucosa; T2 tumorinvasie tot in muscularis propria; T3 tumorinvasie tot in subserosa of in niet-geperitonealiseerde pericolische of perirectale weefsels; T4a tumorinvasie van het viscerale peritoneum; T4b tumorinvasie van andere organen of structuren. N0 géén lymfekliermetastasen; N1 metastasen in één tot drie regionale lymfeklieren; N2 metastasen in vier of meer regionale lymfeklieren; N2a metastasen in 4–6 regionale lymfeklieren; N2b metastasen in 7 of meer regionale lymfeklieren. M0 geen metastasen op afstand; M1 metastasen op afstand; M1a metastase beperkt tot één orgaan zonder peritoneale metastase; M1b metastase in meer dan één orgaan (lever, long, ovarium, niet-regionale lymfeklier); M1c peritoneale metastase met of zonder orgaanmetastasen. Wat is de prognose na een curatief behandeld colon- of rectumcarcinoom? De overleving van dikkedarmkanker is het beste voor patiënten met stadium I. Bijna alle patiënten met stadium I zijn na 3 jaar nog in leven (ruim 95%). Voor patiënten met uitzaaiingen naar andere lichaamsdelen (stadium IV) is 75% na 1 jaar nog in leven en ruim 55% na 3 jaar. Wat is de waarde van de CEA-bepaling bij het verdere beloop? Uit Nederlands onderzoek blijkt met frequente CEA-bepaling in de eerste jaren de kans groter dat een behandelbaar recidief wordt ontdekt. Fout-positieve CEA-uitslagen kunnen echter voor veel onrust zorgen. Bij een CEA-stijging moet een CT-scan van thorax/abdomen worden vervaardigd om lokalisatie(s) en uitgebreidheid van een eventueel recidief vast te stellen. Als deze CT geen afwijkingen laat zien, of als er twijfel is over de haalbaarheid van een in opzet curatieve behandeling van het recidief, kan een PET-scan van aanvullende waarde zijn. Bespreek de plaats van adjuvante chemotherapie en radiotherapie bij het colo-rectaal carcinoom. Wat is het resultaat dat van deze adjuvante behandelingen mag worden verwacht Neo-Adjuvant: bij rectaal carcinoom Adjuvant bij lymfekliermestastasen (stadium 3) van het coloncarcinoom geeft overlevingsvoordel van ongeveer 10-20 procent. Bij stadium 2 is er maar iets van 5 procent overlevingsvoordeel Adjuvant; vooral chemo, soms radiotherapie Beetje sterftereductie Interactief college Vormen icterus: stille en icterus met klachten Pre hepatisch zie je aan leverwaarden niks Pancreas zorgt voor eetlust vermindering Double duct sign = obstructie van beide ducti Ongeveer 80 procent zit in palliatieve setting; tumor te groot Cystes in pancreas vaak toevalsbevinding KRAS mutaties aanwezig in bijna alle pancreastumoren Pancreastumoren vaak langs zenuwen groeien Werkgroep 8 Oesofagus carcinoom; meer dan 10 procent afgevallen dan slechte prognotische factor Buismaagreconstructie complicatie krijgen 60 procent pneumonie post-operatief Hele moeilijke chirurgie 1. Anatomie oesofagus en maag Normaal oesofagus plaveiselcelepitheel. The stomach is divided into four major anatomic regions: cardia, fundus, body, and antrum. The cardia and antrum are lined mainly with mucin-secreting foveolar cells that form small glands. The antral glands are similar but also contain endocrine cells such as G cells that release gastrin to stimulate luminal acid secretion by parietal cells within the gastric fundus and body. The well-developed glands of the body and fundus contain parietal cells as well as chief cells that produce and secrete digestive enzymes. Oesofagus; pars cervicales, pars thoracalis, pars abdominalis Pars cervicalis= distale rand … proxiamel rand manibulum sternum Pars thoracalis= ondergrens trachea bifurcatie Pars abdominalis laatste deel Mond -> oesofagus; twee sphincters (Upper en lower) -> maag Maag opgebouwd; cardia, fundus, corpus, antrum Nervus vagus en hele boel lymfeklieren ; dus zaait heel snel uit (daarom hele slechte prognose) Vaatvoorziening maag = aftakking truncus coeliaces (gastrica sinistra) en gastrica dextra 2. Wat is een hernia hiatus oesofagi (HHO), welke typen bestaan er en wat zijn de klinische verschijnselen? Dan ligt een deel van de cardia in de thoraxholte doordat de opening waar de slokdarm door heen gaat vergroot is. Hierdoor ligt de overgang van oesofagusepitheel en maagcilinderepitheel opgeschoven naar proximaal. Type I: Een glijbreuk (een deel van de maag glipt via de hiatus oesophageus door naar de borstholte en duwt de slokdarm naar boven). Type II: Een paraoesofageale hiatus hernia (een deel van de maag dringt op een andere plaats in het middenrif naar boven en ligt dus naast de slokdarm). Type III: congenitale vorm Klinische verschijnselen zijn vooral zuurbranden en oprispingen, grotere breuken en intrathoracale magen geven voor slikklachten en passageklachten van voefsel. Ook benauwdheidsklachten kunnen optreden. 3. Hebben alle mensen met een HHO refluxziekte en omgekeerd? Niet alle mensen met refluxziekte hebben HHO maar wel alle mensen met HHO hebben refluxziekte. Soms kan de sfincter nog goed sluiten en geen reflux krijgen 4. Wat is gastro-oesofageale reflex en reflexoesofagitis en wat is hun onderlinge relatie? Gastro-oesofageale reflex is de reflux van maagzuur in de oesofagus -> oesofageale epithelium is gevoelig voor het zuur. Reflux is de meest frequent voorkomende oorzaak van refluxoesofagitis. 5. Wat is Barret epitheel en de betekenis van eventueel hierin voorkomende dysplasie en wat is het risico op adenocarcinoom van oesofagus? Barret oesophagus is een complicatie van chronische gastro-oesofageale reflex. Barretepitheel is cilinderepitheel met intestinale metaplasie. -> door chronische blootstelling aan maagzuur. Des te hooggradiger de dysplasie des te hoger is de kans op oesophaguscarcinoom (30-40 keer hogere kans). Indien er geen dysplasie wordt gezien, dan is de kans op kanker erg klein (2-3). Bij 14-59% van de patiënten met hoogradige dysplasie werd na verloop van tijd een oesophagusadenocarcinoom gevonden 6. Wat zijn de verschillen tussen adenocarcinoom en plaveiselcelcarcinoom van de oesofagus met betrekking tot predisponerende factoren, locatie, symptomen, macroscopische en miscroscopische aspecten en prognose? Adenocarcinoom= obesitas gerelateerde gastro-oesofageale reflux. Risicofactors nog meer zijn roken en stralingsexposure. Komt meest voor in blanke personen; 7 keer vaker in mannen; symptomen als pijn of moeilijk kunnen slikken, gewichtsverlies, hematemisis (bloed opgeven), thoraxpijn en overgeven; Plaveiselcarcinoom= vier keer vaker bij mannen; vaker ouder dan 45; alcohol, tabak, arm, chemische intoxiciteit, achalasia, Plummer-Vinson syndroom, te weinig fruit fo groenten en vaak eten van erg heet eten, voorheen bestraling van mediastinum; vaker voorkomend in laag inkomende landen; SOX2 gen amplificatie; loss of tumorsupressor TP53, CDH1, NOTCH1; symptomen als dysfagia (moeilijk slikken), pijn bij slikken, obstructie, gewichtsverlies, ijzertekort, Heet eten ook slecht Allebei lymfotogene en afstandsmetastasen 7. Hoe worden deze tumoren gestadieerd? Endoscopische ultrasonografie om het klinische T- en N-stadium vast te stellen. CT-scan van thorax en abdomen bepaalt vooral de grootte van lymfeklier kans op maligniteit. CT-scan bepaalt om preoperatief M-stadium te bepalen. Laatste jaren is fluordeoxyglucosepositronemissietomografie (FDG-PET) onmisbaar geworden in de stadiëring van het slokdarmcarcinoom. FDG-PET is een non-invasieve beeldvormingstechniek die gebruikmaakt van het glucosemetabolisme om de metabolische activiteit van een tumor te visualiseren. FDG-PET wordt gebruikt in combinatie met een lage-dosis CT-scan (fusie PET-CT) en verbetert naast de huidige technieken (EUS en diagnostische CT) de selectie van patiënten die in aanmerking komen voor curatieve behandeling door het detecteren van metastasen op afstand PET-scan = door nucleair geneeskundige T – primaire tumor Tx primaire tumor kan niet worden beoordeeld T0 geen maligniteit Tis carcinoma in situ/hooggradige dysplasie T1 tumor groeit in lamina propria, muscularis mucosae, of submucosa T1a tumor groeit in lamina propria of muscularis mucosae T1b tumor groeit in submucosa T2 tumor groeit in muscularis propria T3 tumor groeit in adventitia T4 tumor groeit in omringende structuren T4a tumor groeit in pleura, pericard of diafragma T4b tumor groeit in andere omringende structuren zoals de aorta, wervel of trachea N – regionale lymfeklieren NX regionale lymfeklieren kunnen niet worden beoordeeld N0 geen regionale lymfekliermetastasen N1 metastasen in 1–2 regionale lymfeklieren N2 metastasen in 3–6 regionale lymfeklieren N3 metastasen in 7 of meer regionale lymfeklieren M – metastasen op afstand M0 geen metastasen op afstand M1 metastasen op afstand (bijv. lever, long, bot, bijnier, peritoneum) 8. Wat zijn de opties voor curatieve behandeling van oesofaguscarcinoom? Slokdarmresectie, eventueel gecombineerd met neo—adjuvante chemotherapie Endoscopisch eventueel weghalen, -> slokdarmresectie T2-T4a= chirurgie met neo-adjuvante behandeling T4B= onbehandelbaar Trans thoracaal= vanaf boven Of vanuit onderkant Sternum blijft dicht Trekt maag omhoog = buismaag 9. Wat zijn de indicaties voor palliatieve behandeling van het oesofaguscarcinoom, en waar bestaan die uit? De meerderheid van de patiënten met een oesofaguscarcinoom komt reeds bij eerste analyse niet voor operatie in aanmerking of er blijkt na verloop van tijd niet meer te genezen ziekte te zijn ontstaan. Metastasen op afstand zijn opgetreden, de tumor is lokaal doorgegroeid in vitale structuren (long, aorta, pericard) of de (cardiopulmonale) conditie van de patiënt staat een grote operatie dan wel een intensieve behandeling met chemoradiatie niet toe. Voor deze grote groep is er, afhankelijk van de conditie van de patiënt en het stadium van de ziekte, een aantal palliatieve behandelingsmogelijkheden. Bestaan uit chemoherapie, zelf-ontplooibare stent of radiotherapie 10. Wat is de prognose voor de patient met een gereseceerd oesofaguscarcinoom en wat is de prognose als er geen resectie plaats kon vinden? Wat is de verklaring voor het gevonden verschil? Resectie 50 procent Chemotherapie alleen 20 procent Palliatief; elf maanden 11. Welke vormen van gastritis bestaan er- en is er een verhoogd risico op maligniteit? Acute gastritis= neutrofielen aanwezig Gastropathie= inflammatoire cellen bijna niet aanwezig of afwezig Chronische gastritis door H. pylori infectie Autoimmuun atrofie gastritis Eosinophilic Gastritis Lymphocytic Gastritis Granulomatous Gastritis 12. Bestaan er ook goedaardige poliepen in de maag? Wat is de klinische betekenis? Ja , risico van dysplasie in inflammotoire poliepen verschilt tussen 1 tot 20 procent 13. Beschrijf de essentiele histopathologische kenmerken van zowel early gastric cancer en advanced gastric cancer 14. Vergelijk de twee belangrijkste histologische typen maagcarcinoom (lauren classificatie) 15. Speelt bij het maagcarcinoom de adenoom-carcinoom sequentie een rol 16. Beschrijf de pathogenese van het maagcarcinoom, in het bijzonder de rol van chronische gastritis en Helicobacter pylore infectie h. pylori antrum gastritis met normale of verhoogde zuurproductie 17. Bespreek de epidemiologie van het maagcarcinoom, het klachtenpatroon zoals patienten met maagcarcinoom kunnen presenteren, de aanvullende diagnostiek en het natuurlijk beloop 18. Wat zijn opties voor curatief behandelen maagcarcinoom? 19. Wat zijn indicaties voor palliatieve behandeling van maagcarcinoom, en waar bestaan die uit? Zijn er ook niet-chirurgische opties ter palliatie? 20. Wat is de prognose van maagcarcinoom en waardoor wordt de prognose bepaald? 21. Noem tenminste vijf factoren die gepaard gaan met een verhoogd risico op maagkanker 22. Wat is de relatie van Helicobacter pylori met maaglymfomen? 1. Welke vormen van gastritis bestaan er - en is er een verhoogd risico op maligniteit? Soorten: Door helicobacter; verhoogde kans op carcinoom. Auto-immuun; verhoogde kans op carcinoom Reactief; reactie op stressoren. Niet verhoogde kans op carcinoom Iatrogeen; door slikken van NSAIDs (ibuprofen en diclovenac). Verhoogde kans op kanker door chronische ontsteking. Acute gastritis geeft geen verhoogde kans op kanker. Chronische gastritis geeft wel verhoogde kans op kanker. Dus als een soort gastritis chronische ontstekingen geeft heeft het een verhoogde kans op kanker. 2. Bestaan er ook goedaardige poliepen in de maag? Wat is de klinische betekenis? Ja. 75% zijn goedaardig ontstekingspoliepen of hyperplastische poliepen. Je hebt ook adenomen (tubulovilleus en villeus) welke zelf pre-maligne zijn. Maar ze kunnen dysplastisch worden en ontwikkelen tot een carcinoom. Er zijn ook nog Peutz-jegher en juveniele poliepen. Dit zijn hamartomateuze poliep. Beiden ontaarden niet maligne, maar de zieken die ze veroorzaken geven wel een vverhooogde kans op het ontstaan van carcinomen. Hoe groter hoe hoger de kans op de dysplasie, hoe hoger de kans op ontstaan van carcinomen. Afwijkingen groter dan 2 cm grotere kans 3. Beschrijf de essentiële histopathologische kenmerken van zowel ‘early gastric cancer’ en ‘advanced gastric cancer’. Early is nog niet door de submucosa heen. 10% van de maagcarcinomen wordt in deze vorm gevonden. T1 is dit Advanced is wel door de submucosa. -> komt veel meer voor , meer dan 80 procent 70-95 procent overleving 40 procent bij advanced a 5 jaar 4. Vergelijk de twee belangrijkste histologische typen maagcarcinoom (Lauren classificatie). Twee typen maagcarcinomen Intestinale maagtumoren; met veel buizen. Vaak gevonden in het distale deel. Longen en lever metastasen Diffuse maagtumoren; zonder buizen. Clusters tumorcellen en ingroeien. Zegelringcellen. Vooral peritoneum 5. Ja. Speelt bij het maagcarcinoom de ‘adenoom - carcinoom’ sequentie een rol? 6. Beschrijf de pathogenese van het maagcarcinoom, in het bijzonder de rol van chronische gastritis en Helicobacter pylori infectie. Chronische inflammatie zorgt voor dysplasie. Zorgt hooggradig dysplasie. Dan krijg je een carcinoma in situ dat wordt een carcinoom. H. pylori zorgt voor atrofiëring van het maagslijmvlies. Dit vergroot de kans op dysplasie. Patiënten met H. pylori hebben 6x verhoogd risico op distaal maagcarcinoom. 7. Bespreek de epidemiologie van het maagcarcinoom, het klachtenpatroon zoals patiënten met een maagcarcinoom kunnen presenteren, de aanvullende diagnostiek en het natuurlijk beloop. Epidemiologie; 2000 nieuwe gevallen per jaar. 85% heeft al lymfekliermetastasen als je het vindt en 30% al levermetastasen. 30% 5-jaarsoverleving bij cardia carcinoom. Klachtenpatroon; pijn, slikproblemen, misselijkheid. Braken, gewichtsverlies Je ontdekt het vaak pas als er metastasen zijn. Diffusie vorm heeft een slechtere prognose. Aanvullend onderzoek;zzzs Gastroscopie Histologie; CT; metastasen Bloedbeeld; voor een anemie. Natuurlijk beloop; als je er niks aan doet ga je dood. Je kan niet meer eten. Het gaat overal heen metastaseren. Lymfeklier van Virgolf- boven je sleutelbeen 8. Wat zijn de opties voor curatieve behandeling van het maagcarcinoom? Chirurgisch; Totale resectie Lymfeklieren perigastrische weghalen Milt of pancreas resectie; bij ingroei Omentum majum weghalen Partiele maagresectie Adjuvante chemoradiatie. Neo-adjuvant ook behandelen Duodenum zit vast dus die kan je niet optrekken naar slokdarm -> stukje verderop stukje darm weghalen 9. Wat zijn de indicaties voor palliatieve behandeling van het maagcarcinoom, en waar bestaan die uit? Zijn er ook niet-chirurgische opties ter palliatie? Indicatie palliatieve behandeling: Niet meer goed eten; Heel veel bloed in maag; Metastase; Doorgroei in omliggende structuren; Wat doe je als palliatieve behandeling: Resectie; Chemotherapie voor metastase klachten. Stent ook bij distale Pechsonde Niet chirurgische 10. Wat is de prognose van het maagcarcinoom en waardoor wordt de prognose bepaald? Prognose van maagcarcinoom: 5-jaarsoverleving 40% na resectie. Bij palliatieve behandeling is de prognose minder dan een jaar. Prognose wordt beïnvloed door: Ingroei in omliggende structuren Lymfekierstatus Metastasen - Algemene conditie van de patiënt; 11. Noem tenminste vijf factoren die gepaard gaan met een verhoogd risico op maagkanker. Verhoogd risico op maagcarcinoom kan komen door: Roken; Voeding met veel koolhydraten, zouten en nitraten Tekort aan vitaminen Adenomateuze poliepen Chronische atrofische gastritis Positieve familieanamnese H. pylori infectie; Partiële maagresectie; Dysplasie en poliepen in de maag. HNPCC syndroom Bloedgroep A Rood vlees eten 12. Wat is de relatie van Helicobacter pylori met maaglymfomen? Maaglymfomen komen vaker voor bij H. Pylori infectie. Het zorgt namelijk voor meer Blymfocytenstimulatie wat over kan gaan naar maligne lymfomen. Het kan worden behandeld met antibiotica. MALT= tissue mucosa waar het kan ontstaan Anatomie goed doornemen, TNM per ding , carcinoma in situ voorloper (geen voorloper bij blaas), beetje idee vijfjaarsoverleving