Klinisch wetenschappelijk onderzoek Hoorcollege introductie Type 1 mycordinfarct- ruptuur occlusieve thrombus Type 2 AMI – vernauwing te ernstig zonder plaque ruptuur, vaatspasmen, dissectie (bijv aorta scheur loopt door in coronairen), ACS Stabiele AP= vernauwing tijdens inspanning, consequent patroon STEMI- klein deel hartspier transmuraal ischemisch Ventrikelfibrilleren meestal complicatie Hoorcollege diagnostiek Prevalentie= voorafkans -> binnen domein hoevaak komt het voor Posterior kans= kans op ziekte na testuitslagen Onderzoekspopulatie- 1 steekproef uit domein Referentietest- conclusie test uitslag ‘1 op 10 regel’= per 10 deelnemers in kleinste groep (vaak groep met ziekte) mag je 1 diagnostische test toevoegen; dus 1 determinanten minimaal 20 mensen Diagnostisch onderzoek zijn meestal observationeel Determinant kan uitkomst voorspellen maar determinant leidt niet tot uitkomst Cross sectioneel onderzoek- meten determinanten en uitkomst op zelfde momenten Sensitiviteit= binnen groep BM hoeveel had koorts Specificiteit= hoeveel geen koortss Voorspellende waarden afhk van prevalentie ziekte- sensitiviteit en specifiteit meer algemeen en VW eerder voor groep Negatief voorspellende waarde gaat over het uitsluiten van ziekte, positief over vaststellen ziekte Diagnostisch proces is hierarchisch ROC curve- y-as sensitiviteit (TP) en x-as 1-specificiteit (FP) Hoge AUC waarden gewild AUC waarden laag maakt minder uit in het begin van screeningsproces AUC omhoog halen door testen toe te voegen Hoorcollege 2 prognostisch onderzoek Prognostisch onderzoek= welke determinanten voorspellen het beloop Uitkomst; overlijden, recidiefkans, complicatie Diagnose gesteld en daarna prognose Cohortonderzoek- cohort groep die gevolg wordt in de tijd Determinanten meten voor uitkomst Observationeel Ook niet causale factoren Beperken missings- beperken missen determinanten Univariabele analyse determinant – uitkomst relatie P<0.20 selectie predictoren OR= schatting van de odds bij mensen met derminanten t.o.v. mensen zonder determinant Hoorcollege frequentie en associatiematen Frequentiematen Prevalentie- iemand heeft de ziekte -> hier en nu, of toen Diagnostische secties; cross sectioneel Periode en puntprevalentie A prior kans- voorafkans Non respons -> overleden bijv -> onderschatting prevalentie Incidentie- iemand krijgt de ziekte Aantal nieuwe casus Vaak bij prognostisch onderzoek In populatie at risk- er moet een kans zijn Cumulatieve incidentie= kans/proportie binnen een bepaalde tijdsperiode Nieuwe patiënten/ populatie at risk Volgen over de tijd en kijken of incident gebeurt; baseline kan verschillen Houdt niet rekening met lost to follow up Incidentie dichtheid= nieuwe patienten/persoonsjaren van de populatie at risk Minder goed te interpreteren in klinische praktijk Associatiematen RR= hoeveel x groter is risico in ene groep tov andere groep RR kan groot zijn terwijl absolute kans nog steeds klein is Risicoverschil geeft meer inzicht in absolute kansen Odds ratio = Wedverhouding -> Odds= kans/ 1-kans De kans is 1 op 6 en odds is 1:5 Odds ratio is ratio tussen twee odds Absolute kans longkanker in rokersgroep is veel groter dan in het echt omdat de controlegroep kleiner is RR en OR zijn gelijk aan elkaar als prevalentie/incidentie onder 10 procent is Patient controle onderzoek altijd odds ratio berekenen Als de controles precies 10 procent betreft uit cohort dan wel RR RR en OR vaste follow up tijd ->HR houdt rekening met tijd Interventiestudie – randomized controle trials Incidentie= groep die nog geen HVZ heeft en dan kijken wat middel over de tijd doet Hoeveel mensen behandelen om 1 geval te voorkomen = NNT -> 1/ relatief risico verschil Validiteit= afwezigheid van systematische fouten; bias Precisie= afwezigheid van toevalsfouten Ahk van aantal personen p-waarden = kans dat de gevonden associatie of nog extremer optreeft gegeven dat nulhypothese juist is betrouwbaarheidsinterval dat interval 95 procents kan om de ware populatieparameter te bevatten Hoorcollege etiologie Observationeel onderzoek -> causaal verband vinden Verklarend= causaal onderzoek Descriptief= niet causaal -> geinterreseerd in niet causale vooral Cohortonderzoek- vaak follow up -> eerst determinant meten dan later uitkomst Statisch cohort- niet meer erin en niet meer eruit Dynamisch cohort- mensen komen en gaan in cohort , afhk van tijdsstip Occupational cohort- beroepen Centrale registraties te meten voor mortaliteit Patient-control study- we beginnen met ziekteuitkomst groep mensen met daarnaast controle groep -> in verleden kijken of ze blootstelling hebben gehad Patienten en controles uit dezelfde bron populatie komen -> zelfde pool Determinant komen -> interview , medisch dossier Bij zeldzame aandoeningen Validiteit- afwezigheid systematische fouten; Bias – mate van storing van determinant- uitkomst relatie Selectiebias- selectie van onderzoekdeelnemers -> determinant-uitkomst relatie is anders voor hen die wel en die niet deelnemen Vaak selecties van controles probleem Selectiebias in patientcontrole onderzoek -> cohortonderzoek minder Selectieve loss to follow up kan wel leiden tot selectiebias; Informatiebias- misclassificatie van determinant -> zelfrapportage accurater bij cases dan bij controles of juist andersom Misclassificatie van uitkomst -> ziekte beter gediagnosticeerd bij mensen met determinant (blinderen oplossing) Standiseren oplossing Determinant minder goed gedefineerd dat vaker misclassificatie Cohortonderzoek kan hier ook sprake zijn bij uitkomst Confounding- geen factor in de causale keten Cohort voordeel: oorzaak voor gevolg gemeten, geschikt bij zeldzame determinant (niet bij uitkomst), absolute risico’s meten, Patient-controle onderzoek: geschikt ziekte met lange latentietijd, meerdere determinanten onderzoeken (niet meer uitkomsten), odds ratios (maar x aantal controles selecteren) Hoorcollege interventieonderzoek Verschil etiologie is opzoek naar positief effect; experimenteel vaak; causaal Verklaren gevonden effect: Regressie naar gemiddelde- als je hoog zit dan kans dat je omlaag gaat, en vice versa Als je maar lang genoeg wacht los het probleem zich op -> meerdere metingen en controle groep (daar zie je ook uitschieters) Natuurlijk beloop loopt hier erg mee samen- onafhk beloop kan bloeddruk veranderen over de tijd Externe effecten- andere factoren meting beinvloeden -> placebo effect, geinduceerde effecten (andere omstandigheden zelf veranderen) Waarneemfouten- observaties sturen na verwachting Isoleren effect van interventie Methoden toepassen om alle verklaren gevonden effecten hetzelfde houden Voorkomen van onvergelijkbaarheid Natuurlijk beloop- vergelijkbare populaties en prognoses Randomisatie, selectie of matching (moeilijk om precies dezelfde te vinden), meten van prognostische indicatoren en corrigeren hiervoor Externe efffecten- placebo, shambehandeling Waarneemfouten- blinderen, protocollen, Noodzaak van blinderene hangt af van hoe hard uitkomstmaat is -> kwaliteit van leven bijv subjectief Interventieonderzoek doel - Verklarend; werkt het - Pragmatisch; totaal pakket van de behandelling door ao andere facetten-> meer sporten etc Analyse: Niet hoeven corrigeren door randomiseren; mits vergelijkbare groep Randomisatie intact houden bij stoppen persoon -> intention to treat- analyseren alsof je de behandeling hebt gehad; wat ga ik in de praktijk zien (mensen gaan daar ook switchen) Per protocol/per treatment dan alleen analyse van mensen die behandeling gekregen hebben -> halverwege geswitched is moeilijk; wat is daadwerkelijk klinisch effect van geneesmiddel Beide probleem loss to follow up; selectieve groep missen in interventiearmen -> minder valide Uitkomsten interventieonderzoek- klinische relevante, patient relevant (vaker subjectief), harde uitkomsten Interventieonderzoek moeilijk te generariseren door strenge regels Equipoise- middel dat duidelijk al weet dat goed werkt betekent ook onderhouden van behandeling voor mensen ; maar ook onduidelijk of het echt werkt Alternatief observationeel is bias; grootste probleem confounding by indication -> geven artsen vrijheid om middel toe te wijzen omdat pt er te ziek of te gezond voor is ; baseline al niet te vergelijken want andere prognose Grootte van trials- lost of follow up ook includeren Zelfstudie statistiek 1 KWantitatieve data- getallen waaraan je kunt rekenen Continue- alle waarden bevatten binnen interval Discreet- bepaalde waarden Ratio- rekenen met verschillen tussen getallen -> absoluut nulpunt, wel vermenigvuldigen en delen (120 cm is 2x zo groot als 60cm) Interval- 10 celcius is niet 2x zo warm als 20 graden celsius -> geen absoluut nulpunt Kwalitatief- niet mee rekenen Nominale/categorische data- discreet en kwalitiatief -> onderscheid tussen groepen (man(1), vrouw(2)) Ordinale variabelen- logische volgorde in waarden -> opleidingsniveau van hoog naar laag geordend maar niet rekenen met getallen Kerngetallen: Gemiddelde- bevat meer info dan mediaan -> wel gevoelig voor uitschieters Mediaan- middelste waarde= Q2 -> minder gevoelig voor uitschieters/scheefheid, bevat minder info Q1- 25% van alle waarnemingen onder Q3- 75% onder die waarde Rechtsscheve verdeling- staart naar rechts; mediaan beter aan, gem hoger Linksscheve verdeling- gemid waarde lager dan mediaan Bimodale verdeling- gem en mediaan beide hetzelfde -> beide niet goed Beschrijven continuevariabelen -> Standaarddeviatie- gem afstand punten tot het gemiddelde (ook gevoelig voor uitschieters) Wortel uit variantie Interkwartielafstand- Q3-Q1 Symmetrische verdeling -> gemiddelde en standaarddeviatie Whisker lopen van kleinste tot aan grootste waarneming die geen uitbijter is (uitbijter= 1,5 x (Q1-Q3) -> extreme meer dan driemaal Spreidingsdiagram -> verband beoordelen tussen variabelen Correlatiecoefficient r- lineaire samenhang X en Y; -1 tot +1 R^2 maat voor hoeveelheid variantie verklaard door lineair verband 0,4 onder is zwak verband Uitbijters hebben groot effect op correlatiecoefficient Hoor- en werkcollege statistiek Standaardfout wordt kleiner bij grotere steekproeven Betrouwbaarheidsinterval: Steekproefgemiddelde +/- 1,96 * sigma/ wortel uit n Margin of error Vraag 1: a. Nee; er lijkt een scheve verdeling te zijn als je kijkt naar median en gem verschil dus kijkend naar mediaan lijkt niet meerderheid overgewicht te hebbem b. Rechtscheve verdeling c. Rechtsscheef d. / e. / f. Ja Vraag 2: a. B BMI <25 BMI >25 SBP <150 15 9 SBP >150 7 9 22 18 Met overgewicht en hypertensie- 50 procent 68,1 procent van alle mensen heeft hypertensie zonder overgewicht 40 procent hypertensie b. OR= (9/7) / (9/15) = 2,13 c. / d. Niks -> OR verandert niet want verhoudingen zijn hetzelfde maar sBHI hangt af van grote van steekproef dus die wat nauwer e. / Vraag 3: a. Observationeel -> er worden vragen afgenomen maar geen interventie toegediend b. Het is een rechtscheve verdeling wwant veel mannen weten niet hun testesteron level c. Gemiddelde ligt hoger en mediaan ligt lager; waarschijnlijk bij 0 Vraag 4: a. De oddsratio is 1,722 met betrouwbaarheidsinterval van 1.446 en 2.050; dus de daadwerkelijke oddsratio van de populatie ligt tussen deze twee getallen SPSS tutorial De 'data file' sla je op met de extensie .sav. De 'output file' sla je op met de extensie .spv. Hoe groot is de 1-jaars kans op het krijgen van een MI bij vrouwen ouder dan 55 met de diagnose diabetes en een niet goed gereguleerde glucose? Hoe groot is de kans op het krijgen van een MI binnen vijf jaar bij patiënten boven de 55 jaar met historie van chronisch hartdisease waarbij de partner rookt? Hebben vrouwen van 55-jaar en ouder een groter risico op het kirjgen van MI in 1-jaae die antihypertensiva gebruiken? Hoorcollege statistiek toetsingsgrootheid en chikwadraat toets Statisch toetsen -> chi kwadraat toets OR- waar risico op? -> wel hypertensie hebben dus uitkomst in kolommen en determinant in rijen; welke groep tov referentiegroep Toetsen methode: H0- nulhypothese H1- alternatieve hypothese Fouten- Type 1- verwerpt nulhypothese onterecht (alfa) Type 2- handhaaft nulhypothese onterecht Hoe groter observaties hoe groter power toets Krijgt p-waarde -> kijken of die groter of kleiner is dan alfa Chikwadraat toets Toetsingsgrootheid bereken -> 0 uit chikwadraattoets betekent geen verschil dus H0 Kleine waarden chikwadraattoets dan H0 waar; hoe groter hoe meer het afwijkt Chikwadraatverdeling -> vrijheidsgraden; 1 bij 2x2 tabel Werkcollege 2A Opdracht 1 a. 287,25 2562,75 299,75 2674,25 b. H0= Er is geen verband tussen elektronisch monitoring en het krijgen van een keizersnee H1= Er is wel een verband c. Nee geen causaal verband; het kan zijn dat mensen die EFM hebben gehad al een gecompliceerder verloop van zwangerschap hadden -> confounding Opdracht 2 a. Juist b. Juist Opdracht 3: a. Het betekent dat de daadwerkelijke taillomvang met een 95% betrouwbaarheid kunnen zeggen dat die valt tussen 99,8 en 102 b. Nee het ware valt binnen de betrouwbaarheidsintervall Opdracht 4: a. H0- proportie longkanker (roken) = proportie longkanker (niet roken) H0 - > b. Gem vraat (gemodificeerde plant) – Gem vraat (niet gemodificeerde plant /= c. HIV infectie ja (veilig injectie plek) = HIV infectie ja (geen veilige injectie plek) Opdracht 5: Opdracht 6: a. 120/400 / 80/100 = 0,375 OR= A/C / B/D A- Exposed en ziek B- Exposed en niet ziek C- Niet exposed en ziek D- Niet exposed en niet ziek 120/280 / 80/ 20 = 0,107 Dus de therapie lijkt mortaliteit te laten dalen en er staat een verband b. RR= 3/100 / 32/400= 3/97 / 32/ 368= 0,375 OR = 0,355 c. Incidentie van overlijden ligt bij vrouwen veel lager dus dan is OR betere maat Prevalentie bij vrouwen lager; prevalentie lager dan 10 procent dan mag je OD interpreteren als RR Werkgroep 2B Hoorcollege statistiek p-waarde -> asymptotic signifance -> echte kleiner dan 0,0005 gestratificeerde OR- apart man en vrouw Toetsen continue uitkomstmaat (interval/ratio) T Toets T toets: continue, ongeveer normaal verdeeld, sd populatie onbekend Corrigeren voor onbekende sd populatie 1 steekproef t toets- gem bloeddruk 1 Gepaarde t-toets- twee keer meten indezelde mensen Ongepaard- niet dezelfde mensen maar wel twee x iets meten 1 steekproef t toets: Onbekende variante -> T verdeling gebruiken voor a Tweezijdig toetsen alfa 0,025 en eenzijdig is 0,05 Gepaarde T-toets-> alle waarnemingen in paren; analyse op de verschilscore Binnen een paar zijn waarnemingen gecorreleerd, tussen paren onafhankelijk Onafhankelijke steekproef t-toets twee populaties onahankelijke trekkingen uit groep en variantie moet ongeveer gelijk zijn Practicum 1 B. gemiddelde 146,53 en betrouwbaarheidsinterval 140,52-152,53 C. Correlatiecoefficient is 0,452 met een p waarde van 0,003 dus er is een correlatie Zelfstudie statistiek Opdracht 1 a. Uitkomstmaat is laag geboortegewicht ja of nee, determinant is leeftijd van moeder b. Frequentietabellen, scatterplot met leeftijd op x-as en procenten van totaal aantal vroeggeboorte op y-as? c. Chi kwadraat toets: bij leeftijd moet je dichotomiseren dus info verloren? Alleen Pwaarden voor verschullen leeftijdgroep dus alleen antwoord is er afhankelijk ja of nee -> dus niet of positief verband is of negatief en hoe sterk T-toets leeftijd vergelijken met ja of nee groep; verschil in gem leeftijden moeder met of zonder continue uitkomstmaat Correlatiecoefficient ook kunnen berekenen ; doen niet aan voorwaarde niet; kans ligt ook boven de 1 en onder de 0 dus kan niet d. / e. Logistische regressie analyse; dichtomone uitkomst en continue determinant Opdracht 2: a. Uitkomstmaat is mortaliteit op einde follow up tijd; determinanten zijn stadium 3 of 4 eierstokkanker, karnogsky score en diameter resterende tumor b. Gemiddelde overleving, 2X2 tabellen voor elke determinant Kruistabellen c. Chi kwadraat toets? Per determinant bereken of de relatief risico op overlijden d. Je kan niet kijken naar combinatie van determinanten; dus geen beschrijving van verband tussen determinant en uitkomst Relatieve risico geven wel het verband e. survival curve (kaplan meier en Cox regressie), logistische regressive (je kan niet follow up tijd meenemen) Opdracht 3 a. Uitkomstmaten hoeveelheid cotinine in meconium babys en determinanten zijn actieve, passieve en niet roker b. , gemiddelde/sd/minimun en maximum van contine per roker categorie Boxplot c. 3x onafhankelijke T-toets d. Je toets 3x keer en corrigeert niet voor mutiple testen je gebruikt steeds info van slechts 2 van de 3 groepen in 1 analyse -> kan tegenstrijdige conclusies geven e. ANOVA; COO diagnostiek Vraag 1: a. Determinanten zijn; anamnese testen, lichamelik onderzoek 3 testen, bloedgaswaarden, thorax rontgenfoto, echo diepe venen in benen b. Longembolie c. Nederlandse mensen die verdacht worden van longembolie en verwezen naar een academisch ziekenhuis d. Is een longembolie bij mensen verdacht voor longembolie in het academisch ziekenhuis te diagnosticeren met eenvoudigere testen? e. Cross sectionele onderzoek, descriptief f. Voor- alle testen worden onafhankelijk van elkaar beoordeelt, en geblindeerd Nadeelg. Onderzoekspopulatie: h. Descriptive Statistics lft man mal1 ok3m ppe pdvt dys pleurchp whee coll tachp1 wrij dvts echoafw pco2 po2 x-ray zoals gebruikt in artikel embolism present yes/no N 398 398 398 398 398 398 398 398 398 398 398 398 398 398 398 398 398 398 Minimu Maximu m m Mean 18,00 92,00 55,7166 ,00 1,00 ,4347 ,00 1,00 ,2337 ,00 1,00 ,2111 ,00 1,00 ,0779 ,00 1,00 ,0754 ,00 1,00 ,7487 ,00 1,00 ,7563 ,00 1,00 ,1508 ,00 1,00 ,0779 11,00 56,00 19,1651 ,00 1,00 ,1583 ,00 1,00 ,0930 ,00 1,00 ,2312 3,60 70,00 35,5968 6,30 149,00 74,2349 ,00 1,00 ,3995 ,00 1,00 ,4271 Std. Deviation 17,46382 ,49634 ,42370 ,40857 ,26833 ,26433 ,43428 ,42987 ,35826 ,26833 6,55572 ,36547 ,29075 ,42210 7,30838 19,34959 ,49041 ,49528 Valid N (listwise) 398 Vraag 2: a. Analyze -> descriptive -> frequencie -> 42,7 procent hebben longembolie b. Analyze -> tables -> create table man ,00 1,00 mal1 ,00 1,00 ok3m ,00 1,00 pdvt ,00 1,00 ppe ,00 1,00 dys ,00 1,00 whee ,00 1,00 x-ray zoals gebruikt in ,00 artikel 1,00 dvts ,00 1,00 wrij ,00 1,00 coll ,00 1,00 pleurchp ,00 1,00 embolism present yes/no ,00 1,00 Count Count 132 93 96 77 185 120 43 50 192 122 36 48 217 151 11 19 211 156 17 14 69 31 159 139 188 150 40 20 155 84 73 86 212 149 16 21 199 136 29 34 219 148 9 22 46 51 182 119 c. Analyze -> descriptive -> crosstabs -> cells Man: sensitiviteit: 77/170 = 45 procent Specifiteit : 132/228= 57 % Maligniteit: sensitiviteit; 50/170= 29 procent Specificiteit= 185/228= 81 procent Operatie laatste 3 maanden: Sensitiviteit= 28 % Specificiteit= 84 % PDVT: Sensitiviteit= 88% Specificiteit= 95% PPE: Sensitiviteit= 91 % Specificiteit= 92% Dys: Sensitiviteit= 81,2 % Speci= 30,2% VW dys= 46% VW-= 69% Area Under the Curve Asymptotic 95% Confidence Interval Test Result Std. Asymptotic Lower Upper a b Variable(s) Area Error Sig. Bound Bound lft ,605 ,028 ,000 ,550 ,661 tachp1 ,625 ,028 ,000 ,570 ,680 pco2 ,488 ,029 ,693 ,431 ,545 po2 ,460 ,029 ,171 ,403 ,517 The test result variable(s): lft, tachp1, pco2, po2 has at least one tie between the positive actual state group and the negative actual state group. Statistics may be biased. a. Under the nonparametric assumption b. Null hypothesis: true area = 0.5 d. Tachypneu heeft de grootste AUC en ROC maar is alsnog een slechte voorspellende waarde ipv de laagfe AUC en ROC COO prognostiek Vraag 1 a. Vrouwelijk geslacht, ouder dan 65, killip class, shock, DM, hypotensie, tachycardie, anterior hartinfarct, MI in vg b. Overlijden binnen 30 dagen na hartinfarct c. Mensen die een non-fatale hartinfarct hebben doorgemaakt d. Welke variabelen zijn predictoren voor het overlijden binnen 30 dagen na hartinfarct? e. Prognostisch; cohort onderzoek; descriptief f. / g. / Vraag 2: a. 6,6 procent b. Rijen: predictor en kolommen de uitkomst c. Absolute risico: - Sexe 30 daagse overleving= afwezig: 34/582= 0,058 Aanwezig: 18/203= 0,0886 RR= 1,52 dus mannen hebben groter risico op overlijden - A65= afwezig AR: 0,026 Aanwezig: 0,122 Dus RR= 4,69 dus ouder dan 65 grotere kans Vraag 3: a. 52 mensen gestorven: tien per variabele dus maximaal 5 predictoren COO etiologie a. b. c. d. e. f. g. h. i. Kleine lengte Coronair hartziekte Postmenopauzale vrouwen Is er een vergrote kans op het krijgen van een coronaire hartziekten bij postmenopauzale vrouwen met een kleine lengte? Het is een geneste patient-controle onderzoek -> genest is indelen in verschillen niveau’s -> hierarchie van gegevens? Genest= subcohort binnen cohort / Het is zinnig omdat je dan niet testen gaat doen bij onnodige patienten; je kiest van te voren al de patienten uit en de controles Odds ratio altijd bij patient controle onderzoek Descriptive Statistics Incidente coronaire hartziekten (1 = ja, 0 = nee) Minimu Maximu N m m 1665 ,00 1,00 Sum 348,00 Mean ,2090 Std. Deviation ,40672 Gewicht (1 => 80 kg: overgewicht, 0<= 80 kg: normaal gewicht) Lengte (1< 165 cm, 0 >= 165 cm) Leeftijd (1 > 60 jaar, 0 <= 60 jaar) Hypertensie (1 = ja, 0 = nee) Hypercholesterolemie (1 = ja, 0 = nee) Huidige roker (1 = ja, 0 = nee) Systolische bloeddruk 1664 ,00 1,00 985,00 ,5919 ,49162 1664 ,00 1,00 890,00 ,5349 ,49893 1665 ,00 1,00 630,00 ,3784 ,48513 1664 ,00 1,00 318,00 ,1911 ,39329 1665 ,00 1,00 76,00 ,0456 ,20878 1665 ,00 1,00 404,00 ,2426 ,42881 1656 81,00 220,00 20,50866 Diastolische bloeddruk Valid N (listwise) 1657 51,00 124,00 221403, 133,697 00 5 131190, 79,1735 50 10,49680 1649 Vraag 2 Lengte (1< 165 cm, 0 >= 165 cm) * Incidente coronaire hartziekten (1 = ja, 0 = nee) Crosstabulation Count Lengte (1< 165 cm, 0 >= 165 cm) Total ,00 1,00 Incidente coronaire hartziekten (1 = ja, 0 = nee) ,00 1,00 693 81 623 267 1316 348 Total 774 890 1664 a. OR= (267/81)/(623/693)= 3,66 Dus mensen met kleine lengte hebben een 3,66 x hogere odds op krijgen van coronaire hartziekten? Risk Estimate Value 95% Confidence Interval Lower Upper Odds Ratio for Lengte (1< 165 cm, 0 >= 165 cm) (,00 / 1,00) For cohort Incidente coronaire hartziekten (1 = ja, 0 = nee) = ,00 For cohort Incidente coronaire hartziekten (1 = ja, 0 = nee) = 1,00 N of Valid Cases 3,667 2,796 4,809 1,279 1,218 1,344 ,349 ,277 ,439 1664 b. / c. Er lijkt een grotere kans op het krijgen van myocardinfarct bij mensen met een lengte onder 1,65 Opdracht 3 a. Confounder als oddsratio met meer dan 10 procent verandert 1) it must have an association with the disease, that is, it should be a risk factor for the disease; (2) it must be associated with the exposure, that is, it must be unequally distributed between exposure groups; and (3) it must not be an effect of the exposure; this also means that it may not be part of the causal pathway. b. Mantel-Haenszel Common Odds Ratio Estimate Estimate ln(Estimate) Standard Error of ln(Estimate) Asymptotic Significance (2-sided) Asymptotic 95% Common Odds Confidence Interval Ratio 3,266 1,184 ,141 <,001 2,476 Lower Bound Upper 4,307 Bound ln(Common Odds Lower ,907 Ratio) Bound Upper 1,460 Bound The Mantel-Haenszel common odds ratio estimate is asymptotically normally distributed under the common odds ratio of 1,000 assumption. So is the natural log of the estimate. Is een confounder nieuwe oddsratio is namelijk 3,266 Vraag 4: a. Overgewicht confounder: Confounder is determinant van de ziekte uitkomst Confounder is geassocieerd met de determinant En geen factor in causale keten b. Odds ratio is 3,721 dus verschilt niet 10 procent van elkaar Vraag 5 a. Hypertensie COO interventie Vraag 1 a. Determinant is trommelvliesbuisjes b. Uitkomst is gehoorverrlies c. Kinderen met OME d. Leidt het plaatsen van trommelvliesbuisjes bij kinderen met OME voor een vermindering in gehoorverlies? e. Het is een experimenteel cohort onderzoek f. / g. Nee want je zorgt ervoor dat de controle en patient groep zo gelijk mogelijk is waardoor de confounders gelijk zijn h. Wel of geen trommevliesbuisjes (1 = trommelveisbu 2=afwachtend beleid) 1,00 2,00 Mean Count Mean Cou Geborotedatum van de kinderen 31-JUL-1996 26-JUL-1996 Geslacht (1 = jongen; 2 1,00 56 = meisje) 2,00 37 Leeftijd (1 <2 jaar; 2 >= 1,00 62 2 jaar) 2,00 31 Gemideld gehoorverlies rechteroor op 46,83 45,30 baseline Gemideld gehoorverlies linkeroor op baseline 47,79 45,20 Gemideld gehoorverlies rechteroor na 6 36,01 41,15 maanden Gemideld gehoorverlies linkeroor na 6 35,74 40,64 maanden Gemideld gehoorverlies rechteroor na 12 maanden Gemideld gehoorverlies linkeroor na 12 maanden 34,74 36,05 35,62 37,05 Vraag 2 Independen Levene's Test for Equality of Variances F Gemiddeldgehoorverlies6 Equal variances assumed maanden Equal variances not assumed Gemiddeldgehoorverlies1 Equal variances assumed 2maanden Equal variances not assumed Sig. 3,507 ,063 ,836 ,362 b. Na 6 maanden wel effect want p-waarde kleiner dan 0,05 en betrouwbaarheidsinterval bevat niet de 0 Na 12 maanden geen significant effect want p-waarde groter dan 0,05 en bevat 0 in betrouwbaarheidsinterval Vraag 3. a. Geslacht, leeftijd, gehoorverlies van baseline t -3,980 -3,965 -1,151 -1,149