Uploaded by Vayk Kariem

Reader PB-FN1 Finance

advertisement
FINANCE
READER
PREBACHELOR
PERIODE 2
INHOUDSOPGAVE
HOOFDSTUK 1
BLZ
2
2
2
3
6
1.1
1.2
1.3
1.4
KENGETALLEN
HET GEBRUIK VAN KENGETALLEN
SOORTEN KENGETALLEN
KENGETALLEN EN PLANNING
OPGAVEN
2.1
2.1.1
2.1.2
2.1.3
KOSTEN EN KOSTPRIJS
KOSTENSOORTEN
KOSTEN
KOSTPRIJS EN VERKOOPPRIJS
FUNCTIES VAN KOSTPRIJS
7
7
7
8
8
2.2
2.2.1
2.2.2
2.2.3
2.2.4
2.2.5
2.2.6
KOSTEN VAN VASTE ACTIVA
AFSCHRIJVEN VAN DE AANSCHAFWAARDE
AFSCHRIJVEN VAN DE BOEKWAARDE
AFSCHRIJVEN NAAR GEBRUIK
INTREST
COMPLEMENTAIRE KOSTEN
OPGAVEN
9
9
10
11
11
12
13
2.3
2.3.1
2.3.2
2.3.3
KOSTPRIJS 1 DELINGSCALCULATIE
CONSTANTE KOSTEN EN VARIABELE KOSTEN
COMMERCIËLE KOSTPRIJS EN VERKOOPPRIJS
OPGAVEN
14
14
15
16
2.4
2.4.1
2.4.2
2.4.3
2.4.4
KOSTPRIJS 2 OPSLAGMETHODE
DIRECTE KOSTEN EN INDIRECTE KOSTEN
PRIMITIEVE OPSLAGMETHODE
VERFIJNDE OPSLAGMETHODE
OPGAVEN
17
17
18
18
19
HOOFDSTUK 2
2.5
MACHINE-UURTARIEF
2.5.1 OPGAVEN
20
20
2.6
SAMENGESTELDE INTREST
2.6.1 OPGAVEN
21
21
HOOFDSTUK 3
3.1
3.2
HET ONDERNEMINGSPLAN
ONDERNEMINGSPLAN
HET FINANCIEEL ONDERNEMINGSPLAN
22
22
24
1
HOOFDSTUK 1
1.1
KENGETALLEN
HET GEBRUIK VAN KENGETALLEN
Voor de beheersing van organisaties door managers of de beoordeling van de prestaties van een bedrijf
door stakeholders zoals leveranciers en vermogensverschaffers worden kengetallen gebruikt. Een andere
term voor het begrip kengetallen is ratio.
Een kengetal is een getal dat de verhouding aangeeft tussen twee grootheden, die met elkaar in
verband staan.
Kengetallen worden gebruikt voor:
• Bedrijfsvergelijking
• Periodevergelijking
• Sturingsinformatie
1.2
SOORTEN KENGETALLEN
In eerste instantie zijn kengetallen vooral door vermogensverschaffers gebruikt om de prestaties van de
onderneming te beoordelen. Kleinere bedrijven moeten jaarrekeningen bij de Kamer van Koophandel
deponeren. Beursgenoteerde bedrijven moeten jaarverslagen publiceren. Het jaarverslag bevat een
jaarrekening in de vorm van een balans en resultatenrekening. Door balanscijfers met elkaar in verband
te brengen of cijfers van de resultatenrekening te koppelen aan balanscijfers en de uitkomsten te
vergelijken met andere bedrijven of in de loop der tijd ontstaat inzicht in de prestaties van het bedrijf.
Kengetallen berekend op basis van de balans en/of resultatenrekening noemt men financiële kengetallen.
Het berekenen van een reeks kengetallen en de uitkomsten gebruiken om conclusies te trekken wordt
het uitvoeren van een ratio-analyse genoemd.
De meest gebruikelijke indeling van financiële kengetallen is:
• Rentabiliteitsratio’s
• Solvabiliteitsratio’s
• Liquiditeitsratio’s
• Activiteitsratio’s
• Beleggingsratio’s
Voor een goede ratio-analyse is het niet voldoende te volstaan met een eenmalige berekening van de
ratio’s en aan de gevonden waarden conclusies te verbinden. Er zijn namelijk geen normen waaraan de
uitkomsten kunnen worden getoetst voor het doen van een absolute uitspraak in termen van goed of
slecht. Zoals al aangegeven is het mogelijk om de berekende ratio’s als vergelijkingsmaatstaf te
gebruiken.
Aan de hand van een vergelijking van de uitkomsten van de ratio’s van hetzelfde bedrijf op verschillende
tijdstippen kan een conclusie worden getrokken over de ontwikkeling van de financiële situatie van het
desbetreffende bedrijf. We noemen dit een historische analyse. Veel gepubliceerde jaarverslagen van
ondernemingen bevatten een historisch overzicht met kengetallen over de laatste vijf of tien jaren.
Door de ratio’s van een bedrijf te vergelijken met die van een ander bedrijf of gemiddelde waarden van
de ratio’s voor de desbetreffende bedrijfstak kan men zich een oordeel vormen over de relatieve positie
van de onderneming. Dit heet een (bedrijfs)vergelijkende analyse.
De balans is een momentopname. De balans laat de waarde van activa en passiva op een bepaad moment
zien. De resultatenrekening geeft inzicht in de opbrengsten en kosten over het hele jaar. Het is een
samenvatting van de gehele omzet en kosten van het bedrijf. Veel bedrijven maken voor het vastleggen
van gegevens gebruik van ICT in bijvoorbeeld de vorm van ERP-pakketten. Deze pakketten bieden de
2
mogelijkheid om processen gedetailleerd vast te leggen. Voorbeelden van deze processen zijn het
inkoop-, productie- en het verkoopproces. Door de uitkomsten van processtappen vast te leggen wordt
het mogelijk om de efficiency en effectiviteit van processen te beoordelen. Naast financiële kengetallen
op basis van gepubliceerde financiële overzichten kunnen managers door gebruik te maken van de ICT
dagelijks de vinger aan de pols houden.
Voorbeeld
Het gebruik van kengetallen in het verkoopproces
Een normaal verkoopproces bestaat uit de volgende stappen:
1. Vraagstelling van een klant om een offerte.
2. Uitbrengen van de gevraagde offerte.
3. Acceptatie van de offerte (of als het offerte proces wordt overgeslagen, het accepteren van de
bestelling.
4. Leveren van de goederen of diensten.
5. Factureren van de geleverde goederen of diensten.
6. Inning van de vordering.
Door in een system steeds het moment van de processtap vast te leggen en te meten of er een volgende
processtap komt of hoe lang het duurt voordat de volgende processtap gezet wordt kan de efficiency
en effectiviteit gemeten worden. De volgende kengetallen kunnen bijvoorbeeld bij een juiste
vastlegging berekend worden:
1. Het %-geaccepteerde offertes (het aantal geaccepteerde offertes/ aantal uitgebrachte offertes).
2. De ontwikkeling van het aantal aangevraagde offertes (periodevergelijking).
3. De gemiddelde levertijd (de tijd die het kost om de goederen na het accepteren van de offerte
te leveren).
4. De gemiddelde facturatie (de tijd die het kost om na levering van de goederen of diensten een
factuur te sturen).
5. De betalingstermijn (het gemiddeld aantal dagen dat klanten gebruiken om de rekening te
betalen)
De kengetallen uit dit voorbeeld zijn mogelijkheden. Iedere organisatie moet zelf vaststellen wat men
wil meten, hoe men dat wil meten en vooral ook: of men het wel kan meten. Geautomatiseerde systemen
maken het mogelijk om veel stuurinformatie te verzamelen. De kunst is om door de bomen het bos te
blijven zien.
1.3
KENGETALLEN EN PLANNING
Kengetallen worden niet alleen gebruikt om achteraf de resultaten van bedrijven te beoordelen, maar
ook om de verwachte gevolgen van acties of prognoses te kunnen maken. Managers willen van de
controller graag weten wat de invloed op de resultaten is als men acties uitvoert. Natuurlijk kan je daarbij
uitgaan van ‘je gevoel’ of ‘kijken in een kristallenbol’, maar controllers gaan liever uit van feiten en
veronderstellingen. Door gebruik te maken van algemeen geaccepteerde kengetallen kunnen de
gevolgen van acties in kaart worden gebracht.
3
Voorbeeld
Het gebruik van kengetallen bij het nemen van beslissingen.
Een veel gebruikt kengetal is de gemiddelde debiteurentermijn (DSO = Days Sales Outstanding). De
gemiddelde debiteurentermijn laat zien hoeveel dagen het gemiddeld kost voordat een klant, die op
krediet mag kopen, zijn rekening betaalt. De formule voo de berekening van de debiteurentermijn is:
Gemiddelde krediettermijn debiteuren =
𝑮𝒆𝒎𝒊𝒅𝒅𝒆𝒍𝒅 𝒅𝒆𝒃𝒊𝒕𝒆𝒖𝒓𝒆𝒏𝒔𝒂𝒍𝒅𝒐
𝑶𝒎𝒛𝒆𝒕 𝒐𝒑 𝒓𝒆𝒌𝒆𝒏𝒊𝒏𝒈
x 365 dagen
Een gemiddelde debiteurentermijn van 36,5 dagen betekent dat het gemiddeld 36,5 dagen duurt
voordat een klant zijn rekening betaalt.
We veronderstellen voor het voorbeeld dat de controller beschikt over de volgende informatie over
2016:
• Omzet op rekening SRD 1.200.000
• Gemiddelde debiteurenaldo SRD 131.506,80
• Het bedrijf betaalt gemiddeld 8% rente over het geleende geld.
Op basis van deze gegevens kan de controller de gemiddelde debiteurentermijn uitrekenen:
𝑮𝒆𝒎𝒊𝒅𝒅𝒆𝒍𝒅 𝒅𝒆𝒃𝒊𝒕𝒆𝒖𝒓𝒆𝒏𝒔𝒂𝒍𝒅𝒐
• Gemiddelde krediettermijn debiteuren =
x 365 dagen =
𝑶𝒎𝒛𝒆𝒕 𝒐𝒑 𝒓𝒆𝒌𝒆𝒏𝒊𝒏𝒈
𝑺𝑹𝑫 𝟏𝟑𝟏.𝟓𝟎𝟔,𝟖𝟎
𝑺𝑹𝑫 𝟏.𝟐𝟎𝟎.𝟎𝟎𝟎
•
x 365 dagen = 40 dagen.
De gemiddelde debiteurenpositie kost gemiddeld 8% van SRD 131.506,80 = SRD 10.520,54
Stel dat de gemiddelde debiteurentermijn in de branche 35 dagen is, dan kan de controller de conclusie
trekken dat de klanten van zijn bedrijf slechtere betalers zijn dan je normaal gesproken zou
verwachten. De controller is niet tevreden en wil de gevolgen in kaart brengen als hij in staat zou zijn
de debiteurentermijn met 5 dagen te verkorten.
De veronderstellingen die de controller maakt zijn:
• De omzet blijft SRD 1.200.000.
• De gemiddelde debiteurentermijn gaat van 40 dagen naar 35 dagen.
• Het bedrijf betaalt gemiddeld 8% rente over het geleende geld.
Op basis van deze veronderstellingen kan een nieuw gemiddeld debiteurensaldo worden berekend
namelijk:
• Gemiddeld debiteurensaldo = Gemiddelde krediettermijn x (Omzet op rekening / 365 dagen)
Gemiddeld debiteurensaldo = 35 dagen x (SRD 1.200.000 / 365 dagen) = SRD 115.068,49.
• De rentekosten over deze debiteurenpositie bedraagt: 8% van SRD 115.068,49 =
SRD 9.205,48
Het terugbrengen van de gemiddelde debiteurentermijn met 5 dagen zou een besparing van
SRD 1.315,06 aan rentelasten betekenen. Het is aan het management om te bepalen of de besparing
opweegt tegen de inspanning om het aantal dagen terug te brengen.
Naast het in kaart brengen van de gevolgen van acties kunnen de kengetallen ook gebruik worden bij het
maken van prognoses. Bedrijven maken prognoses om de resultaten en gevolgen vor de organistaie in
kaart te brengen als er niets gebeurt, maar ook bij het nemen van investeringsbeslissingen.
4
Voorbeeld
Het gebruik van kengetallen bij het maken van prognoses.
In het vorig voorbeeld is de gemiddelde debiteurentermijn gebruikt als voorbeeld om de gevolgen van
acties in kaart te brengen. In dit voorbeeld gaan we uit van de volgende veronderstellingen:
• Omzet op rekening 2016 SRD 1.200.000.
• Gemiddeld debiteurensaldo SRD 131.506,80.
• Het bedrijf betaalt gemiddeld 8% rente over het geleende geld.
Op basis van boevenstaande gegevens is het gemiddelde debiteurensaldo gelijk aan:
𝑆𝑅𝐷 131.5506,80
x 365 = 40 dagen (afgerond).
𝑆𝑅𝐷 1.200.000
Voor het opstellen van budgetten en het maken van een toekomstprognose stelt de verkoopmanager
dat hij verwacht dat de omzet in 2017 met 10% stijgt. Voor 2018 verwacht hij een stijging van de
omzet ten opzichte van 2017 met 5%.
Op basis van deze veronderstellingen kan de controller het gemiddelde verwachte debiteurensaldo en
de verwachte rentelasten ut hoofde van het aanhouden van debiteuren voor 2017 en 2018 uitrekenen:
Omzet
Gemiddelde debiteurensaldo
Verwachte rentelasten
2016
SRD 1.200.000
SRD 131.506,80
SRD 10.520,54
2017
SRD 1.320.000
SRD 144.657,53
SRD 11.572,60
2018
SRD 1.386.000
SRD 151.890,41
SRD 12.151,23
Het gemiddelde debiteurensaldo over 2017 is als volgt berekend:
Gemiddelde debiteurensaldo = 40 dagen x (SRD 1.320.000 / 365 dagen) = SRD 144.67,53
De uitkomsten van de berekening kunnen aanleiding geven om actie te ondernemen als bijvoorbeeld
de toename van de post debiteuren niet gefinanciërd zou kunnen worden. De controller kan op basis
van de prognose de werkelijke debiteurenpositie monitoren.
De voorgaande voorbeelden laten zien dat kengetallen niet alleen gebruikt kunnen worden om achteraf
een oordeel te geven over de prestaties van het bedrijf, maar vooral ook om de organisatie te sturen op
korte en lange termijn.
5
1.4
OPGAVEN
Opgave 1
Geef gemotiveerd aan in hoeverre onderstaande uitspraken juist of onjuist zijn:
a) Het berekenen van et brutowinstpercentage is een voorbeeld van het berekenen van een kengetal.
b) Een ondernemer heeft onderstaande grafiek laten samenstellen
Deze grafiek is een voorbeeld van het gebruik van kengetallen als periodevergelijking.
c) Het leggen van een relatie tussen het aantal uren dat een verkoopmedewerker klanten belt en de
omzet die de verkoopmedewerker met het bellen binnenhaalt, is een voorbeeld van het
ontwikkelen van een kengetal dat kan worden gebruikt als sturingsinformatie.
Opgave 2
Het gebruik van kengetallen
Een ondernemer registreert al jaren dagelijks het aantal downloads op zijn website en de omzet van die
dag. Hij heeft uitgerekend dat één download gemiddeld een omzet van SRD 100 betekent. Na een
halfjaar registreren ontdekt hij in 2017 dat een download gemiddeld nog maar SRD 50 omzet betekent.
Het aantal downloads is in dat halfjaar verdubbeld. Hij komt op basis van deze constatering tot de
volgende conclusies:
a) De gemiddelde omzet per dag is in 2017 gelijk gebleven.
b) De gemiddelde effectiviteit van een download in 2017 is minder geworden.
Geef gemotiveerd aan in hoeverre de conclusies juist zijn.
6
HOOFDSTUK 2
KOSTEN EN KOSTPRIJS
2.1 KOSTENSOORTEN
2.1.1 KOSTEN
‘De kost gaat voor de baat’. Bedoeld wordt dat je geen bedrijf kunt uitoefenen zonder kosten te maken.
En dat je zonder kosten ook geen winst kunt behalen. De kosten die een ondernemer moet maken zijn
afhankelijk van de bedrijfsactiviteit. Dat een rijwielfabrikant andere kosten maakt dan een banketbakker
spreekt vanzelf, maar zelfs ondernemers in dezelfde branche maken verschillende kosten. Ondanks de
verschillen in bedrijfsvoering kunnen we bij de meeste bedrijven de volgende kostensoorten
onderscheiden:
• Kosten van grond- en hulpstoffen
• Kosten van vaste activa
• Kosten van arbeid
• Diensten van derden
• Belastingen
• Intrestkosten
Kosten van grond- en hulpstoffen
Behalve grondstoffen zijn er ook materialen nodig die niet in het eindproduct worden opgenomen, zoals
schoonmaakmiddelen voor bakmachines bij een banketbakkerij. Deze materialen noemen we
hulpstoffen. Ze zijn onmisbaar voor het productieproces, maar maken geen deel uit van het eindproduct.
Kosten van vaste activa
Een onderneming heeft niet alleen machines nodig, maar gebruikt ook wel computers, auto’s en heeft
natuurlijk ook een bedrijfsgebouw. De belangrijkste kosten van deze vaste activa (duurzame
productiemiddelen) zijn de afschrijvingskosten, de rentekosten en de bijkomende of complementaire
kosten.
Kosten van arbeid
Ondanks alle automatisering blijft het werk van mensen onmisbaar in het productieproces. Voor de
ondernemer bestaan de kosten van menselijk arbeid voornamelijk uit brutoloon, pensioenpremies en
premies sociale verzekeringen. Daarnaast zijn er ook kosten voor opleidingen, kleding, reizen enz.
Diensten van derden
Bij diensten van derden moet je denken aan bepaalde werkzaamheden die de ondernemer uitbesteed aan
specialisten buiten het bedrijf. Bijvoorbeeld reclamedrukwerk, onderhoud van computers enz.
Belastingen
Er zijn enkele belastingen, heffingen en contributies die rechtstreeks verband houden met het uitoefenen
van een bedrijf en daarom tot de bedrijfskosten worden gerekend. Bijvoorbeeld motorrijtuigenbelasting,
invoerrechten, huurwaardebelasting, bijdrage Kamer van Koophandel e Fabrieken enz.
Belasting over de winst en over de omzet worden niet tot de kosten gerekend. Dus inkomstenbelasting,
vennootschapsbelasting en omzetbelasting zijn geen kostenposten.
Intrestkosten
Bijna alle ondernemingen werken met bankkrediet. Op zijn minst zal er sprake zijn van een rekeningcourant waarmee de onderneming betalingen kan doen, waarop hij kasgeld kan storten en waarop hij
betalingen van debiteuren kan ontvangen. Daarnaast kunnen er ook nog speciale kredieten bestaan zoals
een hypothecaire lening op het bedrijfspand of lening voor bepaalde bedrijfsmiddelen. Intrest (rente) en
andere kredietkosten zijn een kostenpost.
7
2.1.2 KOSTPRIJS EN VERKOOPPRIJS
Alle kosten die een ondernemer maakt, moeten worden doorberekend in de kostprijs en de daaraan
gekoppelde verkoopprijs van de producten. Hoe de kostprijs en verkoopprijs worden berekend, hangt
nauw samen met de aard van het bedrijf. Daarom onderscheiden we drie hoofdgroepen van bedrijven:
• Productiebedrijven, die grondstoffen inkopen en verwerken tot eindproducten
• Handelsbedrijven, die goederen inkopen en in onbewerkte vorm doorverkopen.
• Dienstverlenende bedrijven, die voor anderen werkzaamheden verrichten.
Het productiebedrijf
Bij het productiebedrijf worden alle kosten zo nauwkeurig mogelijk over de producten verdeeld zodat
voor elk product een kostprijs kan worden vastgesteld. Vervolgens wordt de berekende kostprijs
verhoogd met een opslagpercentage voor nettowinst om de verkoopprijs te kunnen vaststellen.
Het handelsbedrijf
Bij het handelsbedrijf worden de bedrijfskosten niet over elk artikel afzonderlijk verdeeld om zo een
kostprijs per stuk te berekenen. De verkoopprijs van een artikel wordt vastgesteld door de inkoopprijs te
verhogen met een opslagpercentage voor brutowinst. Het totale brutowinstbedrag van alle verkochte
artikelen moet voldoende zijn om alle bedrijfskosten te dekken én een nettowinstbedrag over te houden.
Het dienstverlenend bedrijf
Het dienstverlenend bedrijf moet de bedrijfkosten doorberekenen in de loonkosten die in rekening
worden gebracht bij de afnemers. Zoals een productiebedrijf de kostprijs per vervaardigd product kan
berekenen, zo kan een dienstverlener de kostprijs per gewerkt uur berekenen. De kostprijs wordt
verhoogd met een opslagpecentage voor nettowinst. De ‘verkoopprijs’ van de dienstverlener wordt het
uurtarief genoemd.
2.1.3 FUNCTIES VAN DE KOSTPRIJS
Kostprijsberekening is niet alleen van belang om een verkoopprijs te kunnen vaststellen. Vaak geldt het
omgekeerd: de kostprijs moet worden afgestemd op de verkoopprijs. Want in de praktijk wordt de
verkoopprijs meestal ‘gedicteerd’ door de markt. Dat wil zeggen dat de verkoopprijs afhankelijk is van
het geheel aan vraag en aanbod.
Het berekenen van een kostprijs kan meerdere doelen hebben. De kostprijs heeft dus meerdere functies:
• Vaststellen van de verkoopprijs;
• Prijsafstemming op concurrentie;
• Bewaken van efficiency;
• Waarderen van voorraden.
Vaststellen van de verkoopprijs
De kostprijs is de basis voor het vaststellen van de verkoopprijs van een product of van een dienst.
Tegelijk met het vaststellen van de verkoopprijs wordt ook de winst bepaald. Het positieve verschil
tussen de kostprijs en de verkoopprijs is de winst.
Prijsafstemming op concurrentie
Het komt nogal eens voor dat een verkoopprijs, berekend op basis van de kostprijs, niet haalbaar is.
Bijvoorbeeld doordat er sprake is van scherpe prijsconcurrentie. De ondernemer staat dan voor de keuze
te leveren tegen een lager dan berekende verkoopprijs of in het geheel niet te leveren. Kiezen voor het
eerste geeft te weinig winst of veroorzaakt verlies. Kiezen voor de tweede verzwakt zijn
concurrentiepositie. Dat kan uiteindelijk ook verliesgevend zijn. Als deze sterk concurrente marktsituatie
8
blijvend is, zal de ondernemer naar andere oplossingen zoeken. Bijvoorbeeld door producten/diensten
van andere kwaliteit te leveren met een andere kostprijs.
Welke keuze de ondernemer ook maakt, een nauwkeurige kostprijsberekening is noodzakelijk voor zijn
prijsbeleid. Daarbij komt nog dat de ondernemer die zijn eigen kostprijs goed kent ook een goede
schatting kan maken van de kostprijs van concurrenten. Dat kan hem een voorsprong geven bij prijsacties
omdat hij weet tot hoever hij met zijn prijs kan zakken om de concurrentie af te bluffen.
Bewaken van efficiency
De kostprijs en de verkoopprijs worden berekend voordat een product wordt verkocht of voordat een
dienst wordt geleverd. De kostprijsberekening wordt daarom ook wel voorcalculatie genoemd. Achteraf,
nadat de producten zijn verkocht of de diensten zijn geleverd, kan pas worden vastgesteld wat de
werkelijke kosten (en eventuele verspillingen) zijn geweest. Het achteraf berekenen van de kostprijs en
de daarbij behaalde winst noemen we de nacalculatie. Door de nacalculatie te vergelijken met de
voorcalculatie kan de ondernemer beoordelen of er wel of niet efficiënt is gewerkt. Dat is vooral in
productiebedrijven en dienstverlenende bedrijven belangrijk.
Waarderen van voorraden
Wanneer we over de winstgevenheid van een onderneming spreken, gaat het niet om de winst per
afzonderlijk product of dienst, maar om de winst over een periode, een maand, een kwartaal of een jaar.
Om de ‘periodewinst’ te kunnen vaststellen moeten we de kosten die in die periode zijn gemaakt,
verminderen met de waarde (de kostprijs) van de nog niet verkochte voorraad. Om de waarde van de
voorraad te bepalen gebruiken we de kostprijs van de betreffende producten.
2.2
KOSTEN VAN VASTE ACTIVA
Vaste activa of duurzame bedrijfsmiddelen zoals gebouwen, machines inventaris en auto’s worden vele
jaren achtereen gebruikt. De aanschafprijs ervan wordt in de vorm van afschrijvingskosten uitgesmeerd
over de gehele gebruiksperiode. De geleidelijke afwaardering van het duurzame bedrijfsmiddel noemen
we afschrijving. Bij aanvang van elke nieuwe boekingsperiode (maand, kwartaal of jaar) wordt het
bedrijfsmiddel in de administratie opgenomen tegen de boekwaarde. Dat is de waarde ná de afschrijving
is de voorafgaande boekingsperiode. Wordt een bedrijfsmiddel vervangen dan is er dikwijls sprake van
een inruilprijs of restwaarde. Restwaarde is het bedrag dat het bedrijfsmiddel bij verkoop of inruil
vermoedelijk nog zal opbrengen.
Afschrijving kan op meerder manieren plaatsvinden. De meest toegepaste methoden zijn:
• Afschrijven van de aanschafwaarde
• Afschrijven van de boekwaarde
• Afschrijven naar gebruik
2.2.1 AFSCHRIJVEN VAN DE AANSCHAFWAARDE
Bij deze methode wordt het bedrag van de afschrijving meestal berekend door een vast percentage van
de aanschafprijs te nemen. Daardoor is het bedrag van de afschrijving elk jaar gelijk (Lineaire
afschrijving).
Voorbeeld
Van een machine met een aanschafprijs van SRD 40.000 wordt elk jaar 15% afgeschreven.
De afschrijvingskosten zijn elk jaar 15/100 x SRD 40.000 = SRD 6.000.
Aan het einde van het eerste gebruiksjaar is de boekwaarde (Aanschafwaarde – afschrijving)
SRD 40.000 – SRD 6.000 = SRD 34.000.
Na het tweede jaar SRD 28.000, na het derde jaar SRD 22.000 enz.
9
Je kunt het afschrijvingsbedrag ok berekenen door de aanschafwaarde te delen door het aantal
gebruiksjaren (levensduur). Daarbij kun je eventueel rekening houden met de verwachte restwaarde.
Om de afschrijving per jaar te berekenen, kunnen we de volgende formule gebruiken:
𝐴𝑎𝑛𝑠𝑐ℎ𝑎𝑓𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒 − 𝑅𝑒𝑠𝑡𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒
𝐿𝑒𝑣𝑒𝑛𝑠𝑑𝑢𝑢𝑟
Voorbeeld
Van een bedrijfsmiddel met een aanschafprijs van SRD 45.000 is de verwachte levensduur zes jaar.
Er wordt rekening gehouden met een restwaarde van SRD 3.000.
Het totaal af te schrijven bedrag voor deze machine is SRD 45.000 – SRD 3.000 = SRD 42.000.
Per jaar is de afschrijving SRD 42.000/6 = SRD 7.000
Kosten van installatie en verwijdering
Soms vergt een bedrijfsmiddel bij aanschaf extra kosten voor installatie of plaatsing. Deze kosten
verhogen de aanschafprijs en worden daardoor ook bij de afschrijvingskosten meeberekend. Evenzo
geldt dat voor bepaalde bedrijfsmiddelen aan het eind van de gebruiksperiode voor demontage en
verwijdering (de-installatie) extra kosten moeten worden gemaakt. Ook deze kosten tellen mee bij de
berekening van de afschrijvingskosten.
Voorbeeld
Van een bedrijfsmiddel met een aanschafprijs van SRD 80.000 is de verwachte gebruiksduur zes jaar.
De installatiekosten bedragen SRD 5.000. De restwaarde is nihil. Voor demontage en verwijdering na
afloop van de gebruiksperiode wordt gerekend op SRD 2.000.
De afschrijving per jaar wordt als volgt berekend:
(SRD 80.000 + SRD 5.000 + SRD 2.000) / 6 = SRD 87.000/6 = SRD 14.500
2.2.2 AFSCHRIJVEN VAN DE BOEKWAARDE
Bij veel bedrijfsmiddelen is de waardevermindering in de eerste gebruiksjaren groter dan in de laatste
gebuiksjaren. Dat verschil komt niet door technische slijtage, maar door economische veroudering. Dat
zie je bijvoorbeeld heel sterk bij auto’s, waarvan de meeste na het eerste gebruiksjaar al gauw 25-30%
in waarde zijn gedaald.
Wil de ondernemer de afschrijvingskosten enigszins gelijk laten lopen met de werkelijke
waardevermindering, dan zal hij afschrijven van de boekwaarde.
Voorbeeld
Voor een bedrijfsauto, aangeschaft voor SRD 60.000 wordt de jaarlijkse afschrijving bepaald op 20%
van de boekwaarde. We krijgen dan de volgende berekening:
Aanschafprijs (boekwaarde begin 1e jaar)
SRD 60.000
Afschrijving 1e jaar 20% van SRD 60.000 = SRD 12.000
Boekwaarde einde 1e jaar
SRD 48.000
Afschrijving 2e jaar 20% van SRD 48.000 = SRD 9.600
Boekwaarde einde 2e jaar
SRD 38.400
Afschrijving 3e jaar 20% van SRD 38.400 = SRD 7.680
Boekwaarde einde 3e jaar
SRD 30.720
enz.
Op te merken is dat:
• De boekwaarde aan het begin van het eerste gebruiksjaar de aanschafwaarde is
• Het afschrijvingspercentage elk jaar gelijk is
• Het bedrag van de afschrijving elk jaar lager is
10
Wil je weten wat de boekwaarde aan het eind van bijvoorbeeld het zesde jaar is, dan kun je de berekening
verder afmaken. Maar dat gaat sneller met machtsverheffen. De berekening is dan:
Aw x ((100 – P) / 100)n = SRD 60.000 x ((100 – 20) / 100)6 = SRD 60.000 x 0,806 = SRD 15.728,64
2.2.3 AFSCHRIJVEN NAAR GEBRUIK
In plaats van de afschrijvingen te spreiden over het aantal gebruiksjaren, kun je de afschrijving ook
afstemmen op de mate van gebruik, de gebruiksintensiteit. Dat is bijvoorbeeld het geval als de
waardevermindering hoofdzakelijk veroorzaakt wordt door technische slijtage. Met een taxi of een
huurauto worden jaarlijks zeer veel kilometers gereden. In dit geval kun je het aantal verreden kilometers
gebruiken als maatstaf voor de afschrijving. We spreken dan van afschrijving naar gebruik. Welke
maatstaf er hierbij gebruikt wordt, hangt af van het bedrijfsmiddel. Bijvoorbeeld het aantal uren dat een
bedrijfsmiddel maximaal gebruikt kan worden of het aantal producten dat een machine maximaal kan
produceren.
Voorbeeld
De gebruiksduur van een kopieerapparaat met een aanschafprijs van SRD 24.000 is door de fabrikant
gesteld op 200.000 stuks. De restwaarde is nihil.
De afschrijving is dan SRD 24.000 / 200.000 = SRD 0,12 per kopie.
Technische levensduur en economische levensduur
Bij het bepalen van de te verwachten levensduur van vaste activa is het onderscheid tussen technische
slijtage en economische veroudering van belang. De technische levensduur is de periode tussen het
moment van aanschaf en het moment dat het bedrijfsmiddel versleten is. De economische levensduur is
de periode tussen het moment van aanschaf en het moment dat het voordeliger is een verbeterd
bedrijfsmiddel te kopen dat efficiënter produceert (sneller, lagere kosten, betere kwaliteit).
2.2.4 INTREST
Met de aanschaf van vaste activa zijn vaak grote bedragen gemoeid. Als deze vaste activa worden
gefinancierd met bankkrediet betaalt de ondernemer intrest. Maar ook als hij een bedrijfsmiddel met
eigen vermogen financiert, moet hij met intrest rekening houden.
Bankkrediet is meestal niet gekoppeld aan een afzonderlijk bedrijfsmiddel. Om de intrest voor een
afzonderlijk bedrijfsmiddel vast te stellen, moet de ondernemer zelf een berekening maken.
Daarvoor zijn twee berekeningsmethoden te gebruiken:
• Intrest over de boekwaarde aan het begin van het jaar.
• Intrest over de gemiddelde boekwaarde gedurende de geplande gebruiksperiode.
Berekende intrest over de boekwaarde aan het begin van het jaar.
Als gevolg van afschrijving heeft een duurzame bedrijfsmiddel elk volgend jaar een lagere boekwaarde.
Gebruik je een vast intrestpercentage van de boekwaarde dan zal de berekende intrest elk volgend jaar
ook lager zijn.
Voorbeeld
Een machine met een aanschafprijs van SRD 20.000 en een geplande gebuiksduur van vijf jaar heeft
een verwachte restwaarde van SRD 5.000.
20.000 − 5.000
De afschrijving elk jaar is
= SRD 3.000
5
Voor intrest wordt elk jaar gerekend op 6% van de boekwaarde aan het begin van het jaar.
We kunnen dan het volgende overzicht opstellen:
11
Jaar
boekwaarde
intrest 6%
1
SRD 20.000
SRD 1.200
2
SRD 17.000
SRD 1.020
3
SRD 14.000
SRD 840
4
SRD 11.000
SRD 660
5
SRD 8.000
SRD 480
De berekende intrest is elk jaar lager. Het totaalbedrag van de berekende intrest over de gebuiksperiode
van vijf jaar is SRD 4.200.
Berekende intrest over de gemiddelde boekwaarde gedurende de geplande gebruiksduur.
De ondernemer kan het wenselijk vinden de intrest voor alle jaren gelijk te stellen. In dat geval wordt de
intrest berekend over de gemiddelde boekwaarde gedurende de gehele gebruiksperiode. Bij deze
methode wordt eerst de gemiddelde boekwaarde berekend. Daarvoor geldt de formule:
𝐴𝑎𝑛𝑠𝑐ℎ𝑎𝑓𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒+ 𝑅𝑒𝑠𝑡𝑤𝑎𝑎𝑟𝑑𝑒
Gemiddelde boekwaarde =
2
Vervolgens wordt het intrestpercentage berekend over de gemiddelde boekwaarde.
Voorbeeld
Machine: aanschafprijs SRD 20.000; geplande gebruiksduur vijf jaar; verwachte restwaarde
SRD 5.000. Voor intrest wordt elk jaar gerekend met 6% van de gemiddelde boekwaarde over de
gehele gebruiksperiode.
De gemiddelde boekwaarde is (SRD 20.000 + SRD 5.000) / 2 = SRD 12.500
De berekende intrest per jaar is 6% van SRD 12.500 = SRD 750
Over de gehele gebruiksperiode van vijf jaar is de totaal berekende intrest 5 x SRD 750 = SRD 3.750.
Dit bedrag is lager dan bij de vorige methode. Zou hij op dezelfde intrest willen uitkomen, dan moet de
ondernemer de intrest niet over de boekwaarde aan het begin van het jaar berekenen maar over de
gemiddelde boekwaarde van elk jaar. Echter is dat niet belangrijk. Het gaat erom dat de ondernemer een
methode kiest die het beste past bij zijn kostprijsberekening.
2.2.5 COMPLEMENTAIRE KOSTEN
Afschrijving en intrest zijn niet de enige kosten die verbonden zijn aan vaste activa. De ondernemer
moet ook nog rekening houden met allerlei bijkomende kosten of complementaire kosten. Bijvoorbeeld
de kosten van:
• Bediening en onderhoud (arbeidsloon, vervangen onderdelen, schoonmaakmiddelen)
• Energie (brandstof, elektriciteit)
• Verzekering
In het algemeen zullen de onderhoudskosten hoger worden naarmate het bedrijfsmiddel ouder wordt.
Daar staat tegenover dat, afhankelijk van de gekozen methode, de afschrijvingskosten en de rentekosten
elk jaar lager worden.
Voor bepaalde bedrijfsmiddelen kan het praktisch zijn om het totaalbedrag van de te berekenen
afschrijvingskosten, intrest en bijkomende kosten op elkaar af te stemmen. Het voordeel daarvan is dat
voor het bedrijfsmiddel elk jaar met dezelfde kostprijs kan worden gerekend.
12
Voorbeeld
Een machine heeft een aanschafprijs van SRD 80.000 en een restwaarde van SRD 4.500. Met de
machine kunnen jaarlijks 145.000 producten X worden geproduceerd. Van de constante kosten is de
volgende begroting gemaakt:
Afschrijving
Intrest
Complementair
Totaal kosten
Jaar 1
SRD 25.000
SRD 8.000
SRD 3.000
SRD 36.000
Jaar 2
SRD 19.000
SRD 6.000
SRD 5.000
SRD 30.000
Jaar 3
SRD 14.000
SRD 4.500
SRD 8.000
SRD 26.500
Jaar 4
SRD 10.000
SRD 3.400
SRD 12.000
SRD 25.400
jaar 5
SRD 7.500
SRD 2.600
SRD 17.000
SRD 27.100
Totaal
SRD 75.500
SRD 24.500
SRD 45.000
SRD 145.000
Wil de ondernemer elk jaar een gelijke kostprijs berekenen dan kan hij de totaalbedragen van
afschrijving, intrest en complementaire kosten door vijf delen. De totale kosten zijn dan elk jaar
SRD 29.000; per product dus SRD 29.000/145.000 = SRD 0,20
2.2.6 OPGAVEN
Opgave 1
Machine Specific kost SRD 188.000 exclusief installatiekosten ten bedrage van SRD 14.000.
Gegevens ten behoeve van afschrijving:
• Technische levensduur zeven jaar, economische levensduur vijf jaar.
• De afschrijving is lineair (met gelijke bedragen)
• Bij buitengebruikstelling is de restwaarde nihil en bedragen de kosten voor demontage en afvoer
SRD 10.000.
De intrestkosten bedragen 6,5% over het gemiddeld geïnvesteerd vermogen (exclusief kosten
demontage), over de gehele looptijd.
Bereken:
a) De jaarlijkse afschrijvingskosten.
b) De jaarlijkse intrestkosten.
Opgave 2
Gracia van ’t Kruys NV vervaardigt onder andere het product Kadin. Zij gebruikt daartoe machine
XP200. De normale productie is 18.000 producten Kadin per jaar. De jaarlijkse afschrijving is SRD 0,75
per product Kadin en is afgestemd op de normale productie. De machine heeft geen restwaarde. De
intrestkosten zijn SRD 0,21 per product Kadin en hierbij is uitgegaan van 8% per jaar van de gemiddelde
boekwaarde van machine XP200 gedurende de gehele levensduur.
Bereken:
a) De jaarlijkse afschrijvingskosten.
b) De gemiddelde boekwaarde van het in de machine geïnvesteerde vermogen.
c) De aanschafprijs.
d) De economische levensduur.
13
Opgave 3
Een machine met een aanschafprijs van SRD 360.000 wordt afgeschreven op basis van de verwachte
hoeveelheden van 500.000 stuks over de gehele gebruiksperiode. De restwaarde wordt geschat op
SRD 60.000. Intrestkosten 6%, te berekenen over het gemiddelde van de boekwaarde aan het begin en
het eind van elke productiejaar. De verwachte productiehoeveelheden en complementaire kosten zijn:
Productie
Complementaire kosten
Jaar 1
120.000 stuks
SRD 10.000
Jaar 2
110.000 stuks
SRD 13.000
Jaar 3
100.000 stuks
SRD 17.000
Jaar 4
90.000 stuks
SRD 22.000
Jaar 5
80.000 stuks
SRD 28.000
Bereken:
a) De afschrijvingskosten per stuk
b) De afschrijving in jaar 1
c) De rentekosten in jaar 1
d) De totale kosten in jaar 1
2.3
KOSTPRIJS 1 DELINGSCALCULATIE
2.3.1 CONSTANTE KOSTEN EN VARIABELE KOSTEN
Wie een bedrijf wil beginnen, staat voor de vraag hoeveel geld hij in de zaak moet investeren. Het
antwoord hangt af van het soort bedrijf en de bedrijfsomvang, de bedrijfscapaciteit, die hij voor ogen
heeft. Voor een bedrijf met een geplande omzetcapaciteit van vijf miljoen dollar is meer kapitaal vereist
dan wanneer een omzet van een half miljoen wordt verwacht.
Die investeringsbeslissing is erg belangrijk, want heeft de ondernemer eenmaal gekozen voor een
bepaalde bedrijfscapaciteit, dan zit hij daar jaren aan vast. Dat betekent ook dat hij zich jarenlang vastlegt
op bepaalde kosten. Denk aan huurcontracten, arbeidscontracten, huisvestingskosten, afschrijving op
bedrijfsmiddelen enz. Of de geplande omzet nou wel of niet wordt behaald, het totaalbedrag van deze
kosten blijft onveranderd. Ze staan van tevoren al vast. Daarom noemen we ze vaste kosten of constante
kosten. Het totaalbedrag van de constante kosten blijft gelijk bij een gegeven bedrijfcapaciteit.
Contante kosten zijn als totaalbedrag onafhankelijk van de werkelijke behaalde
productiehoeveelheid of de omzet. Deze kosten worden bepaald door de bedrijfscapaciteit.
Naast constante kosten heeft de ondernemer ook te maken met variabele kosten. Deze kosten worden
pas gemaakt als er geproduceerd wordt. Denk aan grondstoffen, energiekosten van machines,
verpakkingsmateriaal enz. Hoe meer stuks er worden geproduceerd, hoe hoger het totaalbedrag van de
variabele kosten. Dit totaalbedrag verandert met de stijging of daling van de productiehoeveelheid.
Variabele kosten veranderen als totaalbedrag als de werkelijk productiehoeveelheid of de werkelijke
omzet verandert. Deze kosten zijn onafhankelijk van de bedrijfscapaciteit.
Er is geen productie mogelijk zonder constante kosten of zonder variabele kosten. De ondernemer heeft
met beide soorten kosten tegelijkertijd te maken. De kostprijs per product wordt dan als volgt berekend:
𝑪
𝑽
Kostprijs per stuk = 𝑵 + 𝑾
14
De constante kosten worden gedeeld door de normale productie en de variabele kosten worden gedeeld
door de werkelijke productie.
Omdat de kosten worden gedeeld door de productiehoeveelheid wordt deze methode van
kostprijsberekening ook we de delingscalculatie genoemd. De delingsmethode wordt in de praktijk
toegepast bij fabricage van een homogeen product. Dat wil zeggen een product waarvan geen of weinig
varianten worden gemaakt. De delingscalculatie wordt dus toegepast bij massaproductie.
Met bovenstaande kostprijsberekening worden alle kosten volledig in de kostprijs opgenomen, daarom
noemen we deze kostprijs ook wel de integrale kostprijs (integraal = volledig), oftewel Absorption
Costing (AC).
Voorbeeld
Productiegegevens volgens planning komend jaar:
• Normale productie 25.000 artikelen
• Verwachte werkelijke productie 25.000 artikelen
• Constante kosten SRD 300.000
• Verwachte variabele kosten SRD 200.000
𝐶
Kostprijs per stuk = 𝑁 +
𝑉
=
𝑊
𝑆𝑅𝐷 300.000
25.000
+
𝑆𝑅𝐷 200.000
25.000
= SRD 12 + SRD 8 = SRD 20
2.3.2 COMMERCIËLE KOSTPRIJS EN VERKOOPPRIJS
Fabricage kostprijs
De kostprijs die we tot nu toe hebben berekend is de fabricage kostprijs. Alle kosten die verband houden
met de productie (fabricage) van goederen zijn erin opgenomen.
Commerciële kostprijs
Na de productie volgt de verkoop. Ook daarbij worden kosten gemaakt. Denk bijvoorbeeld maar aan
reclamekosten, loonkosten van verkopers, drukkosten van brochures en prijslijsten. De fabricage
kostprijs moet dus nog worden verhoogd met diverse verkoopkosten. Ook bij de verkoopkosten
onderscheiden we constante kosten en variabele kosten, normale verkoophoeveelheid (normale afzet) en
werkelijk verkochte hoeveelheid (werkelijke afzet).
De fabricage kostprijs verhoogd met verkoopkosten noemen we de commerciële kostprijs.
Verkoopprijs
De ondernemer wil natuurlijk niet alleen alle kosten terugverdienen maar ook wel een winst maken. De
commerciële kostprijs wordt verhoogd met een winstpercentage en zo ontstaat de verkoopprijs.
15
Voorbeeld
Normale productie en Normale afzet 25.000 stuks
Werkelijke productie en Werkelijke afzet 27.000 stuks
Constante fabricage kosten SRD 100.000
Variabele fabricage kosten SRD 54.000
Constante verkoopkosten SRD 30.000
Variabele verkoopkosten SRD 21.600
Winsopslag 25% van de commerciële kostprijs
𝐶
Fabricagekostprijs = 𝑁𝑝 +
𝐶
𝑉
𝑉
=
𝑊𝑝
𝑆𝑅𝐷 100.000
+
𝑆𝑅𝐷 54.000
25.000
27.000
𝑆𝑅𝐷 30.000
𝑆𝑅𝐷 21.600
Verkoopkosten = 𝑁𝑎 + 𝑊𝑎 = 25.000 +
Commerciële kostprijs
Winstopslag is 25% van SRD 8
Verkoopprijs
27.000
= SRD 4 + SRD 2
= SRD 6
= SRD 1,20 + SRD 0,80 = SRD 2 +
= SRD 8
= SRD 2 +
= SRD 10
2.3.3 OPGAVEN
Opgave 1
Van een product wordt de volgende productie- en afzetbegroting opgesteld:
• Normale productie en afzet 250.000 stuks
• Werkelijke productie 240.000 stuks, werkelijke afzet 260.000 stuks
• Werkelijke variabele productiekosten SRD 1.080.000
• Werkelijke variabele verkoopkosten SRD 650.000
• Constante fabricagekosten SRD 1.750.000
• Constante verkoopkosten SRD 250.000
• Winstopslag 25% van de commerciële kostprijs
Bereken per stuk:
a) De standaard fabricagekostprijs.
b) De commerciële kostprijs.
c) De verkoopprijs.
Opgave 2
Voor de productie en verkoop van FixT zijn de volgende gegeven bekend:
• Totaal vaste productiekosten SRD 360.000 en totaal vaste verkoopkosten SRD 36.000.
• Variabele productiekosten SRD 80 per stuk en de variabele verkoopkosten SRD 10 per stuk.
• Normale productie en afzet 18.000 stuks, werkelijke productie 21.000 stuks, werkelijke verkoop
19.500 stuks.
• Verkoopprijs per stuk SRD 145
Bereken per product:
a) De integrale fabricagekostprijs.
b) De commerciële kostprijs.
c) De winst.
16
Opgave 3
De normale productie en afzet van het product Skalpatel is 45.000 stuks per jaar. Voor het komend jaar
worden naar verwachting 42.500 stuks Skalpatel geproduceerd en 45.000 stuks verkocht. De totale
variabele fabricagekosten zullen SRD 2.720.000 bedragen.
De variabele verkoopkosten per product Skalpatel bedragen SRD 4 en de constante verkoopkosten
SRD 10.
De standaard fabricagekostprijs per product Skalpatel bedraagt SRD 148.
De begrote omzet is SRD 9.225.000.
Bereken:
a) Bereken de totale constante fabricagekosten.
b) De commerciële kostprijs per product Skalpatel.
c) De verkoopprijs.
2.4
KOSTPRIJS 2
OPSLAGMETHODE
2.4.1 DIRECTE KOSTEN EN INDIRECTE KOSTEN
In hoofdstuk 2.3 is er gesproken over de delingscalculatie waar er een onderscheid wordt gemaakt tussen
constante kosten en variabele kosten. De delingsmethode is geschikt voor de kostprijsberekening bij
massaproductie, dus bij de productie van homogene producten. Als alle producten indentiek zijn is het
makkelijk om de kosten in gelijke mate over de producten te verdelen.
Bij stukproductie, de fabricage van heterogene producten (veelsoortige) producten, is het minder
eenvoudig om de kosten gelijkelijk over de producten te verdelen. De onderlinge verschillen van de
producten zijn daarvoor te groot. Dat geldt bijvoorbeeld bij een fabrikant die verschillende meubels
produceert.
Voor het berekenen van de kostprijs bij heterogene producten gebruiken we de opslagmethode. Bij deze
methode worden de kosten verdeeld in directe kosten en indirecte kosten.
Tot de directe kosten rekenen we in het algemeen:
• Kosten van grondstoffen en materialen.
• Kosten van arbeid.
Deze kosten zijn eenvoudig per product te bepalen.
Directe kosten houden direct (rechtstreeks) verband met de productie van een bepaald artikel of met
de levering van een bepaalde dienst.
Tot de indirecte kosten rekenen we de kosten van verwarming en verlichting, schoonmaakkosten, kosten
van de administratie, reclamekosten enz. De indirecte kosten noemen we ook wel overheadkosten.
Indirecte kosten worden gemaakt voor het bedrijf als geheel. Ze houden geen rechtstreeks verband
met de productie van een bepaald artikel of de levering van een bepaalde dienst.
Het totaalbedrag van alle indirecte kosten wordt omslagen over alle geproduceerde artikelen of over alle
verleende diensten. Voor deze verdeling zijn meerdere methoden in gebruik. We bespreken:
• De primitieve (eenvoudige) opslagmethode.
• De verfijnde (meervoudige) opslagmethode.
17
2.4.2 PRIMITIEVE OPSLAGMETHODE
Bij de eenvoudige opslagmethode worden de indirecte kosten uitgedrukt in één opslagpercentage. Dit
percentage kan worden berekend over de grondstofkosten, de directe loonkosten of de tottale directe
kosten.
Voorbeeld
Begroting directe kosten:
• Grondstoffen en materialen SRD 600.000
• Directe loonkosten
SRD 240.000
Totaal directe kosten
SRD 840.000
Begroting indirecte kosten:
• Afschrijvingskosten
• Huisvestingskosten
• Administratiekosten
• Rentekosten
• Indirecte loonkosten
• Overige kosten
Totaal indirecte kosten
SRD 65.000
SRD 122.000
SRD 49.000
SRD 58.000
SRD 352.000
SRD 26.000
SRD 672.000
Opslagpercentage voor indirecte kosten =
Directe materiaalkosten product ACX
Directe loonkosten
Directe kosten
Indirecte kosten 80% van SRD 520
Fabricagekostprijs product ACX
𝑰𝒏𝒅𝒊𝒓𝒆𝒄𝒕𝒆 𝒌𝒐𝒔𝒕𝒆𝒏
𝑫𝒊𝒓𝒆𝒄𝒕𝒆 𝒌𝒐𝒔𝒕𝒆𝒏
𝑺𝑹𝑫 𝟔𝟕𝟐.𝟎𝟎𝟎
x 100% = 𝑺𝑹𝑫 𝟖𝟒𝟎.𝟎𝟎𝟎 x 100% = 80%
= SRD 400
= SRD 120
= SRD 520
= SRD 416
= SRD 936
2.4.3 VERFIJNDE OPSLAGMETHODE
Bij de eenvoudige opslagmethode gebruiken we één opslagpercentage voor indirecte kosten. Bij de
verfijnde of gedifferentieerde opslagmethode gebruiken we twee of drie percentages:
• Een opslag op het direct materiaalverbruik.
• Een opslag op het directe loon.
• Een opslag op het totaal van de directe kosten.
De bedoeling van de verfijnde opslagmethode is om tot een nauwkeurigere berekening van kostprijs te
komen. Om dat te bereiken wordt bekeken of bepaalde indirecte kosten verband houden met de
materiaalkosten of met de loonkosten.
Voorbeeld
Begroting directe kosten:
• Grondstoffen en materialen
• Directe loonkosten
Totaal directe kosten
SRD 600.000
SRD 240.000
SRD 840.000
De indirecte kosten wrden begroot op SRD 672.000. Hiervan houdt SRD 120.000 verband met de
materiaalkosten en SRD 180.000 met de directe loonkosten. De overige SRD 372.000 houdt verband
met de totale directe kosten.
18
De opslagpercentages zijn dan:
𝑺𝑹𝑫 𝟏𝟐𝟎.𝟎𝟎𝟎
• 𝑺𝑹𝑫 𝟔𝟎𝟎.𝟎𝟎𝟎 x 100% = 20% van de directe materiaalkosten.
•
•
𝑺𝑹𝑫 𝟏𝟖𝟎.𝟎𝟎𝟎
𝑺𝑹𝑫 𝟐𝟒𝟎.𝟎𝟎𝟎
𝑺𝑹𝑫 𝟑𝟕𝟐.𝟎𝟎𝟎
𝑺𝑹𝑫 𝟖𝟒𝟎.𝟎𝟎𝟎
x 100% = 75% van de directe loonkosten.
x 100% = 44,3% van de totale directe kosten.
Directe materiaalkosten product ACX
Directe loonkostn
Directe kosten
Indirecte kosten i.v.m. matriaalkosten
20% van SRD 400 = SRD 80
Indirecte kosten i.v.m. directe lonen
75% van SRD 120 = SRD 90
Indirecte kosten i.v.m. totaal directe kosten 44,3% van SRD 520 = SRD 230
Totaal opslag indirecte kosten
Fabricagekostprijs product ACX
SRD 400
SRD 120
SRD 520
SRD 400
SRD 920
2.4.4 OPGAVEN
Opgave 1
Een ondernemer heeft voor het komend jaar de volgende begroting opgesteld:
• Materiaalverbruik SRD 1.200.000
• Loonkosten SRD 405.000, waarvan SRD 324.000 direct.
• Overige indirecte kosten SRD 210.600
In dit bedrijf worden de indirecte kosten uitgedrukt in procenten van de directe kosten, afgerond op een
decimaal.
De ondernemer krijgt een opdracht voor het leveren van 100 stuks artikel Profa. Per stuk moet rekening
gehouden worden met SRD 60 materiaal en SRD 22,50 directe loonkosten.
Bereken de kostprijs voor de offerte, naar boven afronden op tien dollar.
Opgave 2
Onderneming Boaz maakt de volgende jaarbegroting:
• Direct loon SRD 720.000.
• Materiaalverbruik SRD 1.200.000.
• Indirecte kosten verband houdend met het loon SRD 288.000.
• Indirecte kosten verband houdend met het materiaalverbruik SRD 120.000.
• Indirecte kosten verband houdend met de totale directe kosten SRD 384.000.
De onderneming krijgt een opdracht voor de productie van een artikel waarvoor de loonkosten SRD 240
en de materiaalkosten SRD 1.600 zullen bedragen.
Bereken voor dit artikel de kostprijs, naar boven afgerond op vijf dollar.
Opgave 3
Een onderneming vervaardigt diverse producten. Voor product SRX geldt de volgende jaarprognose:
• Normale productie 40.000 stuks.
• Directe grondstofkosten SRD 190.000.
• Directe arbeidskosten SRD 270.000.
• Indirecte kosten SRD 340.000, waarvan 30% in verband met grondstofkosten, 50% in verband
met arbeidskosten en 20% in verband met totale directe kosten.
Percentages afronden op twee decimalen nauwkeurig.
Kostprijsbedrag afronden op twee decimalen nauwkeurig.
Bereken de fabricagekostprijs van SRX per stuk:
a) Volgens de primitieve opslagmethode.
b) Volgens de verfijnde opslagmethode.
19
2.5
MACHINE-UURTARIEF
Een onderneming met verschillende machines voor verschillende (heterogene) producten zal per
machine een afzonderlijke kostprijs berekenen. De kostprijs kan per product berekend worden, zoals
eerder aangegeven. Het is echt ook mogelijk de kostprijs per uur te berekenen. Dat is van belang als niet
het product, maar het gebruik van de machine in rekening wordt gebracht aan de klanten. Bijvoorbeeld
ondernemingen die graafmachines verhuren.
Sommige kosten, zoals afschrijving, onderhoud eb energieverbruik zijn directe kosten omdat ze direct
verbonden zijn aan een bepaalde machine. Maar daarnaast moeten ook de indirecte kosten in rekening
worden gebracht zoals de rentekosten en huisvestingskosten.
Het machine-uurtarief wordt berekend door de uurkostprijs te verhogen met een winstopslag.
Voorbeeld
De gegevens van machine A:
• Directe machinekosten per jaar SRD 112.000
• Indirecte machinekosten per jaar SRD 170.000 inclusief de toegerekende huisvestingskosten
van SRD 35.000
• Normale bezetting 1.400 uren per jaar.
• De uurkostprijs wordt verhoogd met een winstopslag van 20%.
Totale machinekosten = SRD 112.000 + SRD 170.000 = SRD 282.000
Uurkostprijs =
𝑻𝒐𝒕𝒂𝒍𝒆 𝒎𝒂𝒄𝒉𝒊𝒏𝒆𝒌𝒐𝒔𝒕𝒆𝒏
𝑵𝒐𝒓𝒎𝒂𝒍𝒆 𝒃𝒆𝒛𝒆𝒕𝒕𝒊𝒏𝒈
=
𝑺𝑹𝑫 𝟐𝟖𝟐.𝟎𝟎𝟎
𝟏.𝟒𝟎𝟎
= SRD 201,43
Machine-uurtarief = 1,20 x SRD 201,43 = 241,72, afgerond op vijf dollar SRD 245
2.5.1 OPGAVEN
Opgave 1
Kostenbegroting machine Mach1 waarvan de aanschafprijs SRD 65.000 is:
• Afschrijvingskosten: gebruiksduur vijf jaar, restwaarde SRD 5.000
• Rentekosten: 6% over het gemiddelde van de aanschafprijs en restwaarde
• Verzekering en onderhoud SRD 2.700 per jaar
• Aandeel in energiekosten SRD 3.360 per jaar
• Aandeel in algemene bedrijfskosten SRD 14.600 per jaar
• Loonkosten SRD 121.000 per jaar
• Normale bezetting 50 weken van 38 uur
• De uurkostprijs wordt verhoogd met een winstopslag van 20%
Bereken het machine-uurtarief, afgerond naar boven op één dollar.
Opgave 2
Voor de afdeling draaierij van een metaalwarenbedrijf is de volgende jaarbegroting gemaakt:
• Normale bezetting machines 48 weken van 35 uur
• Afschrijving machines: aanschafwaarde SRD 500.000, restwaarde 10%, gebruiksduur acht jaar
• Rentekosten: 7% van het gemiddelde geïnvesteerd vermogen
• Personeelskosten SRD 95.000
• Energiekosten SRD 6.000
• Aandeel algemene bedrijfskosten SRD 33.000
Bereken het machine-uurtarief, afgerond naar boven op vijf dollar.
20
2.6
SAMENGESTELDE INTREST
Sparen voor later kan op vele manieren. Je kunt pensioen opbouwen en sparen via je werkgever.
Daarnaast wordt ook voor andere doeleinden gespaard. Bijvoorbeeld voor de aankoop van een auto, een
huis, een nieuwe keuken enz. Ook bedrijven sparen door geld apart te zetten (reserveren) voor
investeringen op een later tijdtip.
Bij deze vormen van financiële planning wordt voor de intrestberekening meestal gekozen voor de
methode samengestelde intrest (S.I.) waarbij ‘rente op rente’ wordt berekend. Dat wil zeggen dat de
intrest wordt berekend over de hoofdsom plus de intrest die gedurende de looptijd wordt bijgeschreven.
Bij eenzelfde rentepercentage bijvoorbeeld 5% levert je geld dan een hogere eindwaarde op.
Eindwaarde is het kapitaal plus intrest.
Voorbeeld
Kapitaal SRD 12.000 (K)
Rentepercentage 3% (P)
Looptijd 5 jaar (N)
Eindwaarde o.b.v. enkelvoudige intrest = K +
𝑲𝒙𝑷𝒙𝑵
𝟏𝟎𝟎
= SRD 12.000 +
𝑺𝑹𝑫 𝟏𝟐.𝟎𝟎𝟎 𝒙 𝟑 𝒙 𝟓
𝟏𝟎𝟎
= SRD 13.800
Eindwaarde o.b.v. samengestelde intrest = K x (1 + i)n = SRD 12.000 x (1 + 0,03)5 = SRD 13.911,29
Conclusie: de ontvangen intrest op basis van S.I. is hoger.
2.6.1 OPGAVEN
Opgave 1
Kapitaal SRD 25.000
Rentepercentage 5%
Looptijd 7 jaar
Bereken de eindwaarde o.b.v. samengestelde intrest.
Opgave 2
Netty belegt in het jaar 2020 SRD 50.000, tegen 4,5% rente per jaar. Ze wenst over haar kapitaal plus
ontvangen intrest te beschikken in het jaar 2030.
Bereken het verschil van de ontvangen intrest indien enkelvoudige intrest wordt vergeleken met
samengestelde intrest.
21
HOOFDSTUK 3
3.1
HET ONDERNEMINGSPLAN
ONDERNEMINGSPLAN
Een ondernemingsplan, ook wel businessplan genoemd is een formeel document met
bedrijfsdoelstellingen, methoden, hoe en wanneer deze doelstellingen kunnen en moeten worden bereikt.
Het businessplan wordt gebruikt bij het starten van een nieuwe of het overnemen van een bestaande
onderneming.
De ondernemer beschrijft de volgende zaken in het ondernemingsplan (voor zichzelf of voor externe
partijen):
• Wie de ondernemer is.
• Wat zijn idee is.
• Hoe hij denkt de markt te veroveren.
• Wat hij nodig heeft om zijn plannen uit te voeren.
• En alles wat hij nog relevant vindt.
In het ondernemingsplan moet zeker opgenomen worden:
• De onderneming/ ondernemer:
- Persoonlijke gegevens.
- Opleiding en werkervaring (track-record).
- Persoonlijke motieven en doelstelling (de droom).
- Persoonlijke kwaliteiten.
•
Het marketingplan:
- Omschrijving van de markt (de omgeving van de onderneming en ontwikkelingen hierover).
* Het gat in de markt (in de vorm van de missie en visie).
* Beschrijving van de concurrenten.
* SWOT-analyse (tot uiting komend in een confrontatiemix).
- Invulling Marketing Mix
22
Marketing Mix
23
3.2
HET FINANCIEEL ONDERNEMINGSPLAN
Een financieel plan is een onderdeel van je ondernemingsplan. Hiermee bereken je hoeveel geld je
nodig hebt om een bedrijf te starten, waar je dit kapitaal vandaan haalt en hoeveel winst je gaat maken.
Verdienmodel opstellen
Beantwoord bij het opstellen van het verdienmodel de vraag hoe je geld gaat verdienen. Door
(realistische) doelstellingen te formuleren en te denken in scenario’s, laat je zien hoe je inkomsten
genereert.
Dit kan door middel van de verkoop van goederen zijn, of dat je een dienst (schilder) per uur verhuurt,
een abonnementsmodel (sportclub) of servicemodel (ICT).
In het financieel plan komen de volgende vijf begrotingen aan bod:
1. Investeringsbegroting
2. Exploitatiebegroting
3. Liquiditeitsbegroting
4. Financieringsbegroting
5. Persoonlijke begroting
Investeringsbegroting
Een overzicht van vaste activa en vlottende activa die de onderneming denkt nodig te hebben om de
droom te realisren.
24
Exploitatiebegroting
Is een overzicht waarin enerzijds de verwachte omzet voor de komende jaren staat en anderzijds de
kosten die je moet maken om de omzet te kunnen realiseren. Het verschil tussen de omzet en de kosten
is het resultaat.
25
Liquiditeitsbegroting
Is een overzicht waarin de verwachte ontvangsten en uitgaven gedurende planperiode worden
aangegeven.
Financieringsbegroting
Na de investeringsbegroting, exploitatiebegroting en de liquiditeitsbegroting is de laatste stap het
invullen van de financieringsbegroting, de manier waarop de benodigde investeringen en de exploitatie
gefinancierd wordt.
26
Download