Uploaded by cifyohelti

Begrippen

advertisement
Begrippen: gedrag in gezondheid en welzijn
Prefrontale cortex: processen van planmatig handelen: vooruit denken, sturen van
aandachtsconcentratie en coördinatie van handelen en denken, onderdrukken van gedacht
en impulsieve handelingen. Terug blikken op ervaringen en doen beroep op ons geheugen
door leggen van banden met onze ervaringen om problemen op te lossen en nieuwe dingen
te leren.
Sociale/emotionele intelligentie: mensen kunnen op een goede manier sociale en
emotionele signalen van andere opvangen en interpreteren en daar op een goede manier
gebruik van maken. Ze komen ook hun eigen emoties en sociale relaties op een goede
manier beheren. Mensen kunnen hier ook misbruik van maken (van deze capaciteit) en
hiermee mensen manipuleren.
Performantiële of praktische intelligentie: bij intelligentie wordt ook altijd nadruk gelegd op
het uitvoeringsaspect. Wat ben je met een sterk mentale intelligentie wanneer je je ideeën
niet goed kunt uitwerken.
Verbale en non-verbale intelligentie: Mentale intelligentie werd vaak via verbale testen
nagegaan. Men tracht nu vooral non-verbale testen te gebruiken omdat deze minder
onderhevig zijn aan culturele invloeden.
Divergent denken: is de capaciteit om een vraag op verschillende manieren te interpreteren
en veel mogelijke antwoorden op een vraag te vinden.
Lateraal denken: het opnieuw (anders) ordenen van de bestaande informatie om zodoende
nieuwe informatie te laten ontstaan. (uitgaan van ‘stel dat het wel mogelijk zou zijn’)
Out of the box denken: Om hardnekkige problemen te boven te komen, moet men soms
buiten de bestaande denkkaders kunnen treden. Dit wordt bereikt
door creatieve technieken zoals brainstormen te gebruiken.
Intelligentiequotiënt: dit is de score die de intelligentie uitdrukt. Normale intelligentie ligt
tussen 80-120. Bij >130 spreken we over hoogbegaafd. Wanneer <70 spreken we over een
verstandelijke beperking.
Raven intelligentietest: via het leggen van verbanden tussen verschillende patronen of
symbolen , een regel afleiden. Hierbij moet je analytisch en synthetisch nadenken en ook
verschillende dimensies of aspecten combineren (multidimensionaal denken). Andere testen
leggen de nadruk op creatief, divergent, lateraal of associatief denken. Dit wordt ook wel het
out of the box denken genoemd.
Wechsler intelligentieschalen: WISC is het letterwoord voor Wechsler Intelligence Scale for
Children (Wechsler intelligentieschaal voor kinderen), een veel
gebruikteintelligentietest voor kinderen tussen de 6 en 16 jaar oud. De test kan worden
afgenomen zonder dat het kind hoeft te kunnen lezen of te schrijven. De uitslag is
een IQ score. De WISC is ontworpen door David Wechsler. Test is gebaseerd op vastgestelde
prestaties.
Bayley ontwikkelingschalen: Voor baby’s en peuters hanteert met ontwikkelingstesten (bv
bayley scale) die vaak sterk gebaseerd zijn op sensorimotorisch gedrag.
Vloeibare intelligentie: Het snel kunnen inspelen op veranderingen en het snel leren uit
situaties.
Gekristalliseerde intelligentie: Ouderen worden op dit vlak minder flexibel maar
compenseren dit door de ruime ervaring die ze hebben opgebouwd in het lossen van
problemen.
Sensorisch geheugen: Bestaat uit een paar milliseconden waarbinnen een prikkel in het
centraal zenuwstelsel binnenkomt tot het in de hersenen verder wordt verwerkt.
Zo kan het zijn dat men bij onaandachtigheid wel zaken heeft waargenomen maar dat deze
door tekort aan aandacht niet echt worden vastgehouden door het brein.
Werkgeheugen/kortetermijngeheugen: hierbij gaan we zaken voor een korte tijd vast
houden om te verwerken. Dit is vooral visueel en akoestisch. Werkgeheugen is beperkt tot
ong 7 elementen, max. 9. Dit geheugenbereik of opname capaciteit wordt gemeten via de
backward digit span: aantal cijfers die men zodanig in het werkgeheugen kunnen houden
dan men ze achterstevoren kan opzeggen.
Langetermijngeheugen: bevat neurale engrammen in 3 soorten van geheugendomeinen :
Episodisch (verloop gebeurtenissen en ervaringen)
Semantisch (betekenis van begrippen en woorden),
Procedureel (opeenvolging van handelingen)
Engram: De indruk die in het geheugen achterblijft na een waarneming/ervaring.
Geheugenbereik: synoniem: opnamecapaciteit. Bvb bij werkgeheugen is dit 7 elementen.
(bij sommige 9). Dit wordt gemeten met de Backward Digit Span.
Backward digit span: Het aantal cijfers (na elkaar) die men zodanig in het werkgeheugen kan
houden dat men ze achterstevoren kan opzeggen.
Retrograde/anterograde amnesie: Door shock of trauma kan geheugen verstoord zijn
waardoor er moeilijkheden zijn bij het inprenten van nieuwe zaken, dit is anterograde
amnesie. Wanneer zaken van net voordien uit het geheugen zijn gewist dan spreekt men
over retrograde amnesie
Rationaliseren: Als je op een gegeven moment iets zou doen dat tegen je principes ingaat,
dan zal je zoeken naar een vergelijking zodat het voor jou toch aanvaardbaar is en zodat je
handelwijze en je overtuiging toch niet strijdig met elkaar lijken.
Behoeftenpiramide: Piramide van menselijke behoeften van Maslow. Aan de top staat
zelfontplooiing. Piramide ingedeeld in 5 categorieën: zelfactualisatie, waardering, liefde en
nabijheid van anderen, bescherming en veiligheid, fysiologische behoeften
Hechting: Kinderen in weeshuizen die geen hechting kunnen aankopen met verzorgers lopen
risico op marasme (=lichamelijk wegkwijnen) Hechting= relatie tussen kind en opvoeder.
Erfelijkheidsindex: De genetische aspecten die bepalen of iemand meer risico heeft op het
ontwikkelen van verslavingsgedrag. (roken…)
Verslavingsgedrag: Het bevredigend effect van middelen kan zodanig overheersen dat het
normale hongergevoel, behoefte aan seks…worden overschaduwd. Het beloningssysteem
kan door verslavende stoffen zodanig overspoeld geraken dar de receptorcellen afgestompt
geraken en steeds meer van deze stoffen nodig hebben om een bevredigend effect te
krijgen.
Striatum: een neuronenstructuur in de frontaalkwab die bij jongeren sterk ontwikkelt is en
er voor zorgt dat jongen exploreren en zoeken naar prikkeling. Hierdoor worden jongeren
meer blootgesteld aan de instant bevrediging die heerst in onze maatschappij. Deze wordt
later pas getemperd door andere prefrontale structuren die instaan voor gedragsbeheersing
(prefrontale kwab) en langetermijndenken.
Zelfwaardegevoel: Positieve zelfwaardegevoel is het gevoel van effect te hebben op de
omgeving en de effecten van je gedrag te kunnen controleren.
Aangeleerde hulpeloosheid: dit is wanneer men voortdurend ervaart dat eigen gedrag geen
effecten heeft op de omgeving. Dit uit zich in passiviteit, frustratie en psychische
stoornissen. Zelfwaardegevoel krijg je door te ervaren dat gedrag effecten heeft op de
omgeving en effecten van je gedrag te kunnen controleren. Het omgekeerde gebeurt
wanneer er een verlies aan controle op omgeving en vooral op de effecten van eigen gedrag.
Experiment met honden door Martin Seligman.
Hoogsensitiviteit: Hoogsensitieve personen hebben snel last van stress of piekergedrag.
Mindedness: Zelfreflectie. De methode van MINDFULLNESS wordt als therapievorm meer en
meer ingezet bij hoogsensitieve personen.
Internalisatie/ Externalisatie: sterk verwant met correct intern of extern attribueren van
oorzaken van falen of mislukken. Het betekent het al dan niet op zichzelf betrekken van
(oorzaken of gevolgen van) gebeurtenissen en het intern verwerken van de ermee gepaarde
gevoelens en gedachten, dan wel het extern “van zich af schudden”.
Motivatie: Er moet een startmotivatie aanwezig zijn. Kan er bij aanvang al aanwezig zijn,
maar kan ook geïnduceerd worden door omgeving. Motivatie heeft sterk te maken met
emotie, persoonlijkheid en sociale aspecten. Daarom is dit heel moeilijk te beïnvloeden.
Gezondheidswerkers moeten dan ook letten op basishoudingen, mindsets, waarden en
normen.
Zelfbeheersing en- sturing: Autoregulatie.
Problemen bij slechte autoregulatie: overgewicht, agressie, studiefalen
Middelen bij autoregulatie: stellen van concrete doelen, opdelen in stappen, vermijden van
onrealistische doelen
Stress response system: dit wordt ontwikkeld zodat we rap op gevaar kunnen reageren, in
oorsprong is dit vooral fysiek gevaar. We beslissen dan om te vechten of te vluchten. De
mens is een cognitief dier dus dit zit complexer en minder instinctief in elkaar. Wij worden
bedreigd door fysiek, emotioneel, mentaal en sociale dreigingen. Je hebt minder controle op
de gebeurtenissen waardoor langdurige stressituaties je mentaal afmatten en lichaam
uitputten doordat hormonen die dienen voor kortstondige alarmfases te lang worden
aangehouden.
Burn-out: gevaar van toegenomen stresstoestand waarbij het leidt tot ziekte, klachten en
uitputting is dat je in een negatieve spiraal terecht komt, een vicieuze cirkel van mentaal en
lichamelijk disfunctioneren. Je geraakt letterlijk opgebrand.
Depressie:
* Veel voorkomend ziektebeeld in de westerse maatschappij (net zoals obesitas, diabetes en
hart- en vaatziekten)
* komt ook meer voor bij beroepen die te maken hebben met mentale stress, en nog het
meest bij beroepen die veel vergen van persoonlijke inzet en zorg voor anderen
* een ziektebeeld dat complex van aard is, zowel in de uiting van klachten als in de
(persoonsgebonden) ontstaansgeschiedenis en de beïnvloedende factoren. Symptomen zijn:
* Vb. Verminderde accurate alertheid, cognitieve traagheid, geheugenproblemen,
prikkelbaarheid
> Immuunsysteem wordt op de proef gesteld!
* Ernstige fase: vaak medicamenteuze behandeling nodig om een vicieuze ziekmakende
cirkel te doorbreken.
* Verschil tussen ‘depressie’ en ‘burn-out’ = ‘Burn-out’ is puur werk gerelateerd, wanneer je
altijd het beste van jezelf geeft. Een ernstige ‘depressie’ duurt meerdere maanden. Sommige
personen zijn extra gevoelig voor depressie.
Deep brain stimulation: wanneer depressie regelmatig terug keert in ernstige vorm leidend
suïcideneiging en wanneer medicatie en gedragstherapie onvoldoende resultaat levert kan
men hierop overgaan. Hierbij worden bepaalde hersenzones door ingeplante elektroden
tijdelijk geprikkeld.
Interdisciplinair werken: Houdt meer in dan samenwerken aan eenzelfde patiënt in
eenzelfde setting. Er wordt overlegd (met collega’s en de patiënt) en er wordt naar
gezamenlijke doelstellingen en een zorgenplan toe gewerkt.
Shared care: Een vruchtbaar hulpmiddel bij het gezamenlijk formuleren van zorgdoelen,
waarbij bepaalde acties op elkaar worden afgestemd = shared care matrix.
Overzichtstabel per zorgdoel worden de gezondheidswerkers geïdentificeerd die hierin een
actieve rol opnemen. Er is ook iemand die de verantwoordelijkheid opneemt.
Download