HET GROTE TRANSISTOR SCHEMABOEK 600 1 1.8 K TS1 TS2 5K TS4 I X i ‘ "1 / 1K I* ó---- IF ^6oï( 47V «i-UWEB-DEVENTER ~--- Q 5 330p TS5 ■■ I J. H.Jansen Het grote transistorschemaboek Kluwer - Deventer I I ISBN 90 2010 636 8 © 1972. Kluwer - Deventer Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schrif­ telijke toestemming van de uitgeefster. No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. I I Voorbericht BLTOTH22 iN.V.H.R, Zoals ik reeds in mijn vorige schemaboeken memoreerde, is er door de toene­ mende belangstelling voor halfgeleiders behoefte ontstaan aan praktische transistorschema's, zowel voor het gebruik in laboratoria als voor amateurdoeleinden. Vandaar dat de grote halfgeleiderfabrikanten op hun toepassingslaboratoria allerlei schakelingen ontwikkelen, die in de vorm van toepassingsberichten (application notes) aan de openbaarheid worden prijsgegeven. Het is inder­ daad zo, dat men op de meeste laboratoria, alvorens tot het toepassen van nieuwe halfgeleiderelementen wordt overgegaan, allerlei schakelingen bouwt om met het element vertrouwd te raken. Hierbij bedient men zich dan van praktische schakelingen, die de fabrikanten van het nieuwe element verstrekken in de zoéven genoemde toepassingsberichten. In dit boek is een ,,bonte" verzameling van deze schakelingen bijeengebracht. Deze schakelingen zijn zó gekozen, dat ook de amateur er veel plezier aan zal beleven. Achterin het boek zijn beschrijvingen van de toegepaste transistoren en de aansluitgegevens opgenomen, zodat men snel kan bepalen met welk transistortype en welke eigenschappen men te maken heeft. Inzake de fundamentele grondslagen van transistoren en andere halfgeleider­ elementen, verwijs ik naar mijn serie „Transistoren, theorie en praktijk"*). Gaarne spreek ik mijn dank uit tot degenen, die aan de totstandkoming van dit werkje hebben meegewerkt; in het bijzonder de medewerkers van de talrijke toepassingslaboratoria, die technische informatie voor deze uitgave beschik­ baar stelden. Hazerswoude, september 1972 De schrijver *) „Transistoren, theorie en praktijk", 5 delen, door J. H. Jansen, verschenen bij Kluwer Technische Boeken te Deventer. Inhoudsopgave Hoofdstuk 1. Audioversterkers en netvoedingen 1. 2. 3. 4. 5. 6. Schakeling voor het mengen van geluidssignalen 1 W-versterker met TAA 300 2 W-versterker met TAA 900 Complementaire 2 W-versterker met FET-ingang 4 W-versterker met geïntegreerde voor- en stuurversterker Brugschakeling met twee vermogens-IC's type PA 237 van General Elec­ tric Brugschakeling met twee s.e.p.p.-eindtrappen Gelijkspanningsversterker met Ferranti-transistoren 8. Bredebandversterker met FET's en op-amp 709 9. 10. Spanningsreferentie met de basis-emitterovergang van een planar-transistor als zenerdiode Stabilisator 12 V-5 A 11. Ingangsversterker met hoge ingangsimpedantie 12. Ruisarme voorversterker met BC 131 13. Voorversterker met lage ruis en hoge ingangsimpedantie 14. 8 W-versterker met de transistoren AD161/AD162 15. 12 W-hifi-versterker met siliciumtransistoren 16. 20 W-hifi-versterker met BD130 in de eindtrap 17. Vermogensversterkers als IC 18. 18.1. Inleiding 18.2. Monolithische vermogensversterkers SL402A en SL403A van Plessey 18.3. Onderdrukking van brom 18.4. Bescherming tegen te hoge voedingsspanning 18.5. Correctie instelling hoofdversterker HF-compensatie 18.6 18.7. Blokschema van de versterker 18.8. Toepassing van de monolithische versterkers SL402A en SL403A . . . 18.9. Geluidsversterker met klankregeling 18.10. Geïntegreerde vermogensversterker in hybridetechniek 11 13 15 18 19 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 33 34 36 36 37 39 39 40 40 40 40 42 43 Hoofdstuk 2. Digitale circuits en impulsschakelingen 1. 2. 3. 4. 5. 6. Monostabiele multivibrator Monostabiele multivibrator met NAND's Kruiselings gekoppelde multivibratoren Emittergekoppelde multivibratoren Multivibrator met goede flanksteilheden Impulsgenerator voor het opwekken van een sequentiële impulsrij 49 49 50 52 54 55 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. Flipflop met NAND's Flipflopschakeling voor frequentiedelers en -tellers NAND met hoge storingsdrempel NAND-circuit met discrete componenten Schakeling tegen denderstoring Vergrendelschakeling voor werkcontacten zonder geheugenwerking . . Modulo-14-teller met reset-flipflop Uitgangstrappen voor de DTL-FC-reeks Tijdbasisschakeling voor het verkrijgen van een tijdvertraging . . . . Start-stopschakeling voor een afgerond impulspatroon Multivibratoren met NAND's uit de FC-reeks Monostabiele multivibrator met NAND's in TTL Monostabiele multivibrator met NOR's Monostabiele multivibrator zonder terugkoppellus Monostabiele multivibrator met discrete transistor en terugkoppellus Monostabiele multivibrator met discrete pnp-transistor Monostabiele multivibrator voor lange vertragingstijden Schakeling met NOR's voor de realisering van een inschakelvertraging Schakeling met NAND's voor de realisering van een inschakelvertraging Schakelingen voor signaalverlenging A-stabiele multivibrator 58 58 59 60 60 61 62 63 63 64 64 66 68 69 71 72 74 75 75 75 76 I Hoofdstuk 3. Controle* en regelschakelingen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. Niveaudetector Signaleringssysteem met unijunctiontransistor Wisselstroomregeling met een foto-darlington Helderheidsregelaar met thyristor (200 W) Toerentalregeling van een ventilator met elektronische thermostaat . . Lampdimmer met triac Thermostaat voor diepvrieskasten '....................................... Temperatuurelektronica voor wasmachines met de temperatuurvoeler K 273 Converter voor het omzetten van een spanningsverandering in een fre­ quentieverandering Analoge schakelaar met twee veldeffecttransistoren Knipperlichtautomaat met UJT en thyristoren Statische wisselstroomschakelaar met thyristoren en triacs Fotocelschakeling met TAA 293 Spanningsdiscriminator met TAA 293 80 80 81 82 82 85 87 87 89 90 91 92 94 95 Hoofdstuk 4. HF-schakelingen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. Telegrafiezender voor de 80 m-band Draagbare zender voor 160 MHz-1 W Frequentieverdrievoudiger met vermogensvaractordiode VHF-voorversterker met MOSFET's - 200 MHz Mengtrap met MOSFET's - 200 MHz naar 45 MHz Draagbare ontvanger met 6 transistoren Unijunction-CW-monitor FM-middenfrequentversterker en demodulator met TBA 120 MF-versterker, begrenzer, FM-detector en LF-stuurtrap in één enkele IC 2 m-zender-ontvanger 97 97 100 100 101 101 105 105 107 109 i 10.1 10.2. 10.3. 10.4. 10.5. 10.6. 10.7. 10.8. 10.9. 10.10. 10.11. 10.12. 10.13. 10.14. 10.15. 10.16. 10.17. 10.18. 10.19. 11. Inleiding Zender Ontvanger Output-indicator en S-meter Toongenerator (pieper) Behuizing van de zend-ontvanger Stuuroscillator Verdrievoudiger TS2 Antenne Modulator Eindtrappen met silicium-npn-transistoren VHF-voorversterker De mengtrap HF-versterker, tweede mengtrap Sterkteregeling Staartversterker met S-meter Toongenerator voor het opwekken van een dubbeltonig modulatiesignaal Zend-ontvangschakelaar Prestaties VFO met veldeffect- en bipolaire transistoren 109 109 110 111 111 111 111 112 113 114 115 118 121 122 123 124 125 125 126 126 Hoofdstuk 5. Oscillatoren en omvormers 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. Kristaloscillatoren voor diverse frequenties . . Kristaloscillator met op-amp 702 100 kHz-frequentiestandaard Frequentiestandaard met UJT Kristaloscillator 1 MHz Kristaloscillator 10 MHz Kristaloscillator 50 MHz Wienbrug-oscillator met groot frequentiegebied . Wienbrug-oscillator met op-amp 709 Oscillatoren met faseverschuivend netwerk . . . Hoogspanningsgenerator met vermogenstransistor Zaagtandoscillator met UJT Metronoom met UJT Morse-oscillator met CA 3028 Oscillator voor het hoorbaar maken van morsetekens Gelijkspanningsomvormer 6 V-300 V 129 130 131 131 132 132 133 133 134 135 136 137 138 139 140 142 Hoofdstuk 6. Meetschakelingen 1. 2. 3. 4. 5. 6. 8. 8.1. 8.2. Eenvoudige frequentiemeter Dipmeter met MOSFET's Bêtameter voor pnp- en npn-transistoren Millivoltmeter voor wisselspanningen met op-amp 709 Millivoltmeter voor wisselspanningen Elektronische gelijkspanningsvoltmeter Dipmeter met veldeffecttransistoren Transistortester Beschrijving van de schakeling Basisstroominstelling 143 144 146 147 148 149 150 152 153 153 8.3. 8.4. 8.5. 8.6. 8.7. 8.8. 8.9. Meten van de stroomversterking . . . Collectorspanningsmeting Meten van de collectorstroom . . . . Batterijspanningsmeting Kortsluittest Meten van de collector-emitterlekstroom Meten van de collector-basislek . . . Enkele gegevens van de gebruikte halfgeleiders 154 154 155 155 155 156 156 1 Audioversterkers en netvoedingen 1. Schakeling voor het mengen van geluidssignalen Zoals uit fig. 1-1 blijkt, heeft de versterker vier ingangen. Het gecombineerde ingangssignaal wordt via de sterkteregelaar R5 aan de ingangsversterker met MOSFET TS2 toegevoerd. Deze veldeffecttransistor staat in het lineaire werk­ gebied ingesteld. Voor de instelling zorgt R12. Achter de ingangstrap volgt een combinatie van een g.e.s. en een emittervolger. TS3 wordt ingesteld vanaf de emitter van TS4, een gebruikelijke conceptie bij dit soort schakelingen. Door middel van gelijkrichting wordt een regelsignaal van de uitgang afgeleid, die via D1 aandegatevanTSI wordt toegevoerd. Wordt het uitgangssignaal groter, dan gaat TS1 meer geleiden en wordt het signaal aan de gate van TS2 kleiner. We zien, dat inderdaad een toename van de R10 15k -INGANGEN R1 100 k lOOk < 100k RL Cl 0,1 p 07 '6 \R11 10 k C2 0,1 P R6 180 k 4H TS1 TS2 3N128 3N 128 C6 5p RU 1,2 k TS4 2 N3053 TS3 ~a2N3053 C8 J *5 10 k ÓS lOOk <> 12 —O +20V R9 1M R7 lOOk U ~~C3 0,1p "c C4 Ö10 10p 1N270 Dl UIT­ GANG R15 lOOk Z,5A-I "|C5 |/5p C7 0,1 P D2 IN 270 > U 470 11 I ° ^AARDE 1M Fig. 1-1. Schakeling voor het mengen van geluidssignalen, compressie en lijnversterking. 11 O S ï o p a. o» § £ 9 H(k- n <N 1F HF ■< ___ «8 *n CD '7 4C O .0: <n I o o> co I <2 JO èt| I JO I <d <o l ct o: D» co § c g co co I K. H ö: i i QJ E m co 0: oI £ o5 Q> I £ i I I co ** Q «n Q N I J <*>ts> k— gS- Q *■ <N co K. 3§ s& U) 0 <*) s2 IO E Q «N Ac Q a: °> >H*r «o —II---2 12 ■ amplitude van het uitgangssignaal door de veldeffecttransistor TS1 wordt tegengewerkt. Als de sterkte van het audiosignaal plotseling sterker wordt, zal toch snel een correctie plaatsvinden, dankzij D1. Neemt het signaal in sterkte af, dan vindt eerst langzaam correctie plaats. De versterker is ontworpen om een signaal van maximaal 1 VeH af te geven aan een lijn van 250 fl. De schakeling is zó in te stellen dat ieder spanningsniveau tussen 50 mV en 1 V een uitgangsspanning kan geven van 1 V. Bij een voedings­ spanning van 20 V trekt de schakeling 23 mA. 2. 1 W-versterker met TAA 300 Deze monolithische IC, die door Philips op de markt wordt gebracht, is op­ genomen in een metalen capsule van het type JEDEC TO-74 In fig. 1-2 is het schema van de geïntegreerde schakeling weergegeven. Deeindtransistoren worden gevormd door TS9 en TS10, die gestuurd worden dooreen complementaire stuurtrap met TS6/TS7 en TS8. De complementaire stuurtrap wordt weer gestuurd door een darlingtonpaar TS4/TS5, waarvan deingangviaTS3is verbonden met de differentiaal-ingangstrap. Met de ene ingang van de differentiaalversterker is de signaalbron be­ vestigd, met de andere een tegenkoppelcomponent, welke van de uitgang van de versterker is afgeleid. 200 ui (mV) 100 50 Fig. 1-3. Grootte van R als functie van de ingangsspanning. 20 10 5 2 50 100 200 500 1000 R(Q ) TS11 is een constante spanningsbron, die voor een spanningsverschil tussen de emitter van TS6 en de emitter van TS9 zorgt. De grootte van genoemd span­ ningsverschil bepaalt de ruststroom die in de eindtrap vloeit. Deze ruststroom is uitwendig te corrigeren met de 22 kü-potmeter. 13 De grootte van de versterking is afhankelijk van de mate van tegenkoppeling en deze tegenkoppeling wordt bepaald door de waarde van de weerstand R. Uit de grafiek van fig. 1-3 kunnen we afleiden hoe groot de weerstand R moet zijn bij een bepaalde C/, voor volle uitsturing. In fig. 1-4 is de frequentiekarakteristiek o dB -8 20 50 100 200 500 1000 2000 5000 10000 50000 f (Hz) Fig. 1-4. Frequentiekarakteristiek bij een uitgangsvermogen van 50 mW. 1.2 Pu (W) 1.0 d = 10 7. 0,8 0,6*— 10 d = 3 •/. 1 20 50 100 200 500 1000 2000 5000 50000 10000 f (Hz) Fig. 1-5. Uitgangsvermogen en vervorming als functie van de frequentie. Fig. 1~6. Print-layout van de 1 W-versterker met TAA 300. 14 weergegeven bij een uitgangsvermogen van 50 mW, in fig. 1-5 het uitgangsvermogen en de vervorming als functie van de frequentie. In fig. 1-6 tenslotte is de print-layout van de 1 W-versterker gegeven en in fig. 1-7 de componentenbezetting. 1,2k Q TAA300 TAA 300 10nF ingang I 1 ,O ■Z 10 60 Q 0.22 LS 1 1 220 I TlOOOpF ,K 22 k ft Fig. 1-7. Componentenbezetting van de 1 W-versterker. 3. 2 W-versterker met TAA 900 Telefunken brengt een monolithische IC op de markt, die geschikt is als eindversterker in draagbare radio's, magnefoons en platenspelers. De IC is in staat aan een 4 Q-belasting een vermogen van tenminste 2 W af te geven. In fig. 1-8 is het schema van de schakeling weergegeven, die zich in de IC be­ vindt. We ontdekken in het schema „de single ended push pull"-eindtrap, voorafgegaan door een complementaire stuurtrap. De ingangstrap is een differentiaal versterker. In fig. 1-9 is een compleet schema van een 2 W-versterker met de TAA 900 weergegeven, die de volgende eigenschappen heeft: . < 2W Uitgangsvermogen (sinusvermogen) (voedingsspanning = 10,5 V) Belastingsweerstand RL 4 0 Ingangsweerstand R, 30 kO Ingangswisselspanning (U,) (voor een uitgangsvermogen van 50 mW) > 2,5 mV Ingangswisselspanning (U) (voor een uitgangsvermogen van 2 W) >16 mV . 0,6 mV Ruisspanning (U) (RG = 10 kO, RF = 30 Hz...15 kHz) . 70 Hz Onderste grensfrequentie 15 Bovenste grensfrequentie . . . . Thermische weerstand 30 kHz . . 4...12 mA Totale stroomopname bij Ul■ = 0 V 40 °C/W (j.q Termische weerstand /?th [j.A] . Vervorming zie fig. 1-10 SOp HF 17 R1 100°C/W —o I TAA 900 100k R2 R6 ê Is o- IR O- - *L 4Q rsio rs3 TS11 1000/j rs e TS2 TS! rss,------------ r rsi2 I 25J R5 R3 ----- K 47k ._od i6-—- 7 ^4 70p Fig. 1-8. Circuitry binnen de TAA 900 (Telefunken). 1-Ub —o -t-1O,5V 470p Hh 0/ <>7 Ó8 Ó2 ,25p 50p ■> Fig. 1-9. 2 W-versterker met de TAA 900 (Telefunken). 3 o 100 k Ir TAA 900 10 7 1000R I 5 [> r ±9 25p XQ 16 r d 10 Fig. 1-10. Vervormingskarakteristiek van de versterker uit fig. 1-9. U$= 10,5 V Rl= < |~ Rg 5k |T T AEG B30C600KP -O Z5 o- _4 5 UB 220 V SOHz w2 ■O I C[_ = 2500p Fig. 1-11. Ongestabiliseerde voeding. o— 2,5 f-- 10kHz f-. 120 Hz. &J 0 L 0 2 p0 1 bH w Trafo: kern M55; w1: 2200 wdg. 0,2 CuL; w2: 90 wdg. 0,9 CuL. Voor het voeden van de versterker uit het lichtnet kan men gebruik maken van de schakelingen, die zijn weergegeven in de figuren 1-11 en 1-12. T AEG B30C600KP *2 -o *1 220V 50Hz R “500^ -O O UB c => C{_ = Tsoop BZY85/ en O— Fig. 1-12. Gestabiliseerde voeding. Trafo: kern M42; w1: 4300 wdg. 0,12 CuL; w2: 300 wdg. 0,4 CuL; TS: BD135; R: 470 0. óf Kern: M55; w1: 2200 wdg. 0,2 CuL; w2: 100 wdg. 0,9 CuL; TS: AC175; R: 220 0. 17 In fig. 1-13 zijn de aansluitingen van de TAA 900 weergegeven. Fig. 1-13. Aansluitingen van de TAA 900. 4. Complementaire 2 W-versterker met FET-ingang Een veldeffecttransistor heeft een ingangsweerstand, die veel hoger is dan de toegepaste sterkte regelaar van 1 MH. De ingangsweerstand kunnen we dan ook praktisch gelijk stellen aan de weerstand van de potmeter, hier 1 MO. De veldeffecttransistor staat in de gegeven schakeling (fig. 1-14) in gemeenschappelijke-sourceschakeling. Het versterkte signaal wordt afgenomen van de drainweerstand en toegevoerd aan de basis van de transistor 2N3704, die de complementaire eindtrap stuurt. De noodzakelijke spanningsval tussen de bases van de eindtransistoren wordt opgewekt met een 2N3708, die hier als constante spanningsbron werkt. Enkele gegevens van de versterker: totale harmonische vervorming bij 2 W = 3,7%, bij 1 W = 1,2%; 3 dB frequentiegebied liggend tussen 63 Hz en 17 kHz. Ruststroom 15 mA, bij volle uitsturing 115 mA. 300 + 33V ----- O 200 TIS 90M TIS 92 M 2 N3708 0“ 20p 20 V \3>9k 360 r- 150p/30V 50p / 30V —rfll -- O u' UITGANG 3,9 k INGANG JO,1fi 2/r TIS 58 \24k TIS 91M TIS 93M 2N3704 5y/ 30V 10 ALLE WEERSTANDEN W. 107. Fig. 1-14. Complementaire versterker, 2 W, met FET-ingang (Texas Instruments). 18 5. 4 W-versterker met geïntegreerde voor- en stuurversterker Philips brengt een geïntegreerde schakeling in de handel onder de typering TAA 435, die geschikt is voor het sturen van een eindversterker van 4 W. In fig. 1-15 is de schakeling weergegeven. In de complementaire eindtrap zijn 22 0p 7 O F 4F- r~ l—o6 600 + uv 100 21k 180k 5,1 k r—O I :I °’}P 220/j , 4 rsi rsi —ui— TS2 9 AD 161 INGANG 3 39k 0 T U 220 P I II® 2k 270 _.r /0l I* 1t> n* 33 AD162\±X 2200p ------ 6 5 330p 68k 270 NTC: 2322610 11509 (50Q) of 2322 642 21479 (4 7Q) I I Zie tabel Fig. 1-15. 4 W-versterker met TAA 435 en AD161IAD162 (Philips). Tabel 1-1. Gevoeligheid van de 4 W-versterker uit fig. 1-15 Tegenkoppelweerstand R Ingangsspanning V; 4W 50 mW Uitgangsvermogen P2 220Q 1,7 mV 1 kQ 7,3 mV 220Q 15 mV 1 kQ 65 mV transistoren van het type AD161/AD162 toegepast. Deze germaniumtransistoren worden gestuurd met de eindtransistor TS5 in de IC. Aan de ingang treffen we een differentiaalversterker aan. Aan de ene ingang wordt de muziekwisselspanning aangesloten; aan de andere ingang een tegenkoppelcomponent, die is ontleend aan de uitgang. De weerstand R maakt deel uit van hettegenkoppelnetwerk en bepaalt dan ook in belangrijke mate de optredende vervorming (fig. 1-16 en fig. 1-17) In fig. 1-18 is de print-layout van de 4 W-versterker weergegeven, in fig. 1-19 de componentenbezetting van de print. Deeindtransistoren dienen vooreen uitgangsvermogen van 4 W te worden gemonteerd op een koelelement met een 19 3 d C/.) id; 2 ! / o'— 0.01 12.5 kHz 0.05 0.1 1» 2 zzt Igï __ «I r~" —f— B ’T 3 d (7.) iOHl 3 1 3 ■ ------ 1----- *------1kHz o >— Q2 0.5 1 2 5 P2 (W) 10 Fig. 1-16. Vervormingskarakteristiek van de 4 W-versterker bij R = 220 Q. 0.01 0,05 0,1 0.2 0.5 1 2 5 P2 (W) 10 Fig. 1-17. Vervormingskarakteristiek van de 4 W-versterker bij R = 1 kQ. Fig. 1-18. Print-layout van de 4 W-versterker. Rxh K kleiner of gelijk aan 12,3 °C/W. Een verticaal gemonteerde aluminium koelplaat van 2 mm dikte met de afmetingen 75 x 150 mm heeft voldoende koelend vermogen voor deze toepassing. Tabel 1-2 (blz. 22) vermeldt enige gegevens met betrekking tot de vervorming bij verschillende vermogens en generatorweerstanden. De weerstand R is hier 220 ft. 20 aj co CD o a o CD £ & ■o CO CM lO oL 0) o ~Eo CJ 3 O —< CD o o I I <si Q. _Q> O) •S c 0) N -Q § C ï O Q. E o O cS co < i? I -X? I o 3L b Q. 8 04 cc m' -k o» c o en c 21 Tabel 1-2. Vervorming bij verschillende vermogens en generatorweerstanden van de 4W-versterker. Hg=10 kQ Rg = 5 kQ din R (W) 0,10 0,10 0,15 0,20 0,25 0,35 1,0 0,05 0,2 1,0 2,0 3,0 4,0 4,6 Rg= 100 kQ Hg=20 kQ din % din % din % 0,15 0,10 0,20 0,30 0,35 0,45 1,0 0,25 0,15 0,20 0,35 0,45 0,55 1,0 0,25 0,30 0,40 0,60 0,80 1,0 6. Brugschakeling met twee vermogens-IC's type PA 237 van General Electric Voor hogere uitgangsvermogens kan men de PA 237 in een brugconfiguratie opnemen, zoals geïllustreerd wordt in de figuren 1-20 en 1 -21. Door de brugcon­ figuratie kan de koppelcondensator van 1000 a 2000 /xF tussen de uitgang van de eindversterker en de luidspreker achterwege blijven. De beide IC's moeten uiteraard in tegenfase worden gestuurd, hetgeen in de twee gegeven schakelin­ gen inderdaad geschiedt. Punt 14 van de IC is de niet-inverterende ingang, punt 12 de inverterende ingang. In de schakeling van fig. 1-20 is het bekende bootstrapprincipe toegepast. De bootstrapcondensator is de elco van 10 /zF. In het schema van fig. 1-21 is het + 24V l Ik Heao* Ik 10p 10/j 0'" 1J ^j°' 'e"0 o&n o- Hl- <>3 05 14 16Q 7 PA 237 _Hh n ir n M56* [|6,Ö* H 5,6k J 56k h 0,002 U TP 8 \330k 330* 012 0.4 7p 7 PA 237 8 O <>3 59 14 O 680k 0,002/u tJ '2p 12 Q R2 6t8k Hl Fig. 1-20. Eindversterker met 2XPA 237-brugconfiguratie (General Electric). 22 + 2CV t 680k 18k 18k U 0.002» —II— —II— 1<>5 93 680k 0,002 p 93 5<> IC IC =p H56fr 0,002 H 7 PA 237 P /6Q H rl 330k 8 y 12 n«. ó 7 Hr--o- 0.22 PA 237 fl.330k ’ P 8 12d 56 k ó Fig. 1-21. Eindversterker met 2 > PA 237 zonder bootstrapping (General Electric). genoemde principe achterwege gelaten. R1 en R2 bepalen zowel de grootte van de versterking van de beide vermogens-IC's, als de ingangsweerstand van de schakeling. Met R1 en R2 kan men dus de brugschakeling aanpassen aan een eventuele stuurtrap. Voor een meer gedetailleerde informatie over het circuit PA 237, verwijzen we naar het „Schemaboek Lineaire Geïntegreerde Schakelin­ gen" door J. H. Jansen, verschenen bij Kluwer Technische Boeken te Deventer. 7. Brugschakeling met twee s.e.p.p.-eindtrappen De twee eindtrappen blijken (fig. 1-22) van het conventionele type te zijn, twee eindtransistoren van het npn-type gestuurd door een complementair paar. Voordeel van het toepassen van een dergelijke conceptie is, dat de voeding gelijkmatiger wordt belast, vergeleken met de enkelvoudige eindtrap. De afvlakcondensatoren van de voeding behoeven dus niet zo groot te zijn, terwijl de condensator tussen eindtrap en luidspreker, zoals in fig. 1-22 is te zien, ont­ breekt. De d rij vertrap is uitgevoerd als differentiaalversterker. Een de rge lijke schakeling is nodig om de eindversterkers in tegengesteld^ fase te kunnen sturen. Met de 1 kïl-potmeter in de collectorleidingen van de stuurtrap stellen we de ruststroom van de eindtrap in op 20 mA. Met de symmetreerpotmeter van 100 O stellen we de uitgangsspanningen, zonder signaal, zodanig in, dat ze aan elkaar gelijk zijn. Met de onderste 1 kü-weerstand tenslotte regelen we de DCuitgangsspanning af op de bekende halve voedingsspanning. Uit de hulpspanning van -48 V trekt de versterker slechts 20 mA, zodat deze voedingsbron een 23 lichte voeding kan zijn. De ingangsweerstand is ca. 4 kfl en volle uitsturing van de versterker wordt bereikt bij een spanning van ca. 350 mV. Het uitgangsvermogen is dan 16 W bij een vervorming kleiner dan 1%. + 30 V O-----1.5 k |3,9* BSY53 BSY53 iioop Ik 2*’ U BD106B 2,2k ZE 1,5 1 dQ 16W BDKJ6B bdiogb SSX40 BD106B |8S/78 iop BS Y 781 Z*7x o----INGANG C.7k i..7k 10p o O- -48V o— 1,5 k Ik 100 Fig. 1-22- Eindversterker van het brugtype (Intermetall-ITT). 8. Gelijkspanningsversterker met Ferranti-transistoren De versterker (fig. 1-23) bestaat uit drie trappen nl. twee differentiaalversterkers gevolgd door een emittervolger. De eerste differentiaalversterker wordt aan de emitterzijde gevoed uit een constante stroombron verkregen met een transistor, geschakeld als zenerdiode, gevolgd door een emittervolger. Over de emitterweerstand staat een constante spanning, die de stroom in de transistor bepaalt. Tussen de tweede differentiaalversterker en de emittervolger aan de uitgang bevindt zich een niveauverschuivend element, hier is dit een als zenerdiode geschakelde transistor. De uitgang is via een 1 MO-weerstand verbonden met de rechter transistor van de eerste differentiaalversterker. Hierdoor wordt tegenkoppeling verkregen, waardoor de schakeling een uitstekende stabiliteit verkrijgt. 24 S: + 12 V ZTX302 * f~^ZTX300 ZTX302 INGANG fT/ * Z TX302 * UITGANG 1M °—i—~t—K 100 lOk ‘ Nulinstelhng K)k Z1X300 i,7k ZTX3CO- 0'2t X LONG TA ILED PAIR GESELECTEERD OP hft en VBE u<7‘ -o -12V O Fig. 1-23. Gelijkspanningsversterker met Ferranti-transistoren. Eigenschappen: Input offset drift ................................................................................................ 25 /llV/°C. Frequentiekarakteristiek....................................................................... van 0 ... 1 MHz. Versterking ................................................................................................................. 100 x. De genoemde drift geldt alleen voor gepaarde transistoren (geselecteerd op hFE en VBE). 9. Bredebandversterker met FET's en op-amp 709 De ingangstrap van de versterker wordt gevormd door een differentiaalversterker met twee veldeffecttransistoren (tig. 1-24). De FET's zijn in één fabricagepro­ ces gemaakt en bevinden zich op één chip. Ze hebben daarom identieke eigen­ schappen, terwijl ze bovendien (omdat ze op één chip zitten) thermisch hecht met elkaar zijn gekoppeld. Achter de ingangstrap volgt de op-amp 709. Tussen de uitgang en de gate van de rechter veldeffecttransistor is een tegenkoppelnetwerk aangebracht, dat de totale versterking van de versterker bepaalt (ca. 65 dB). De TIS98 in de gemeenschappelijke-sourceleiding van de FET's fungeert als constante stroombron, waardoor de totale stroom in beide FET's steeds gelijk blijft. In fig. 1-25 is defrequentiekarakteristiek van de versterker, die een hoge ingangsimpedantie heeft, weergegeven. De versterking is 3 dB gedaald bij een signaalfrequentie van ca. 400 kHz. Bij 1 MHz is de versterking toch altijd nog groter dan 60 dB. 25 15V —o 8,2 k FF F 3.3p * SN 72 709N 120k 10p 2N5045 rS IN & 1M TIS9Q \470 5,1* - u 51 1M © Test punt <3 -15V Fig. 1-24. Bredebandversterker met FET's en op-amp (Texas Instruments). ó7°r | JJJ65 co 3dB E Fig. 1-25. Frequentiekarakteristiek van de bredebandversterker. m60 - o I55L V) 10 100 1000 FREQUENTIE (kHz) -------— 10. Spanningsreferentie met de basis-emitterovergang van een planar-transistor als zenerdiode Het is vele elektronici bekend, dat wanneer men de basis-emitterdiode van een Si-planar-transistor in de sperrichting aansluit deze diode het zener-effect vertoont bij een sperspanning, liggend tussen 6 en 10 V. Zowel de npn- als de pnp-planar-transistoren vertonen het effect. In fig. 1-26 is een meetschakeling weergegeven, waarmee men de uitstekende eigenschappen van de basis-emit­ terovergang als zenerdiode kan aantonen. Het is interessant op te merken, dat defecte transistoren dikwijls nog zeer goed bruikbaar zijn als zenerdiode. Men kan met de gegeven meetschakeling snel aantonen of de basis-emitterdiode inderdaad het zenereffect nog vertoont. De toelaatbare zenerstroom volgt uit de toelaatbare dissipatie van 300 mW door deze waarde te delen door de gemeten zenerspanning. 26 300 5k ] 22.5 V Fig. 1-26. Meetschakeling voor het aantonen van het zenereffect van de basis-emitterovergang van een planaire transistor. 12V 15 rrA 11. Stabilisator 12 V-5 A Deze schakeling van het conventionele type is uitgerust met een overstroombeveiliging (fig. 1-27). De meetweerstand voor de overstroom is R7. Zodra over deze weerstand een te hoge spanning optreedt, tengevolge van een belastingsstroom hoger dan 5A, gaat de transistor TS3 geleiden en wordt de sturing van de regeltransistoren verminderd. De stabilisator gaat dan van een constante spanningsbron over in een constante stroombron. -K— BAX 12 rsi BDY20 ■o o oTS3 lOk BCY57 0,3 Q iow TS2 BD124 220 *fl + 1F 26,3 V 17,5 U /op • Ü2‘ 12 V C.7k rst BCY70 * ik/i w [I BZY8B C6V2 Z1 R2 500 R3 1.2 k <2 + O Fig. 1-27. Voeding 12 V-5 A (VaIvo). De overstroom wordt op de juiste waarde ingesteld met de trimpotmeter R8. De basis-emitterdiode van TS3 en de BAX12 zorgen voor een spanningsdrempel, nodig om ervoor te zorgen, dat eerst na 5 Ade beveiliging in werking treedt en dan effectief gaat werken. 27 Eigenschappen: Uitgangsspanning....................................................... Uitgangsstroom ....................................................... Ingangsspanning ....................................................... Inwendige weerstand ............................................ Warmteweerstand van het koelelement voor TS1 Warmteweerstand van het koelelement voor TS2 Koelelement voor TS1 . . type 26231 met een lengte . . . . . . . . . . 12 V. 5 A. 17,5...26,3 V. . < 40 mfl. < 0,7 °C/W. < 20 °C/W. . . 15 cm (Valvo). Gemeten waarden: verandering van de voedingsspanning Omstandigheden 24 mV. Omgevingstemperatuur van 0...60 °C 170 mV. Uitgangsstroom van 0...5 A (V- is constant) . 10 mV. Ingangsspanning van 17,5...26,3 V (/2=0) 12. Ingangsversterker met hoge ingangsimpedantie De versterker, waarvan het schema is weergegeven in fig. 1-28, bestaat uit twee emittervolgers. Dank zij het bootstrapprincipe heeft de versterker een (zeer +28 V ------ O R1 A30k Vin O— 2N1613 of 2N204 9 rsrZT/ R2\ *in ~ 20M RA 100 k 1 2N1613 of Tso 2 N 2019 p TS2 fT/ 1M RS in R3 1M OAFSCHERMING 62 k ~I I I Fig. 1-28. Ingangsversterker met hoge ingangsimpedantie (General Electric). )■ I I poe* I I n -o -O hoge) ingangsimpedantie van ca. 20 MO. De bootstrapcondensator is aange­ bracht tussen de emitter van TS2 en het knooppunt R2, R3. Voorts zorgt de condensator van 350 pF tussen de collector van TS1 en de emitter van TS2 er­ voor, dat de collectorspanning van TS1 in dezelfde fase verandert als de uitgangsspanning. Kortom het Miller-effect, tengevolge van Ccb wordt door deze 28 I 1 meekoppeling vrijwel geëlimineerd, waardoor de ingangsimpedantie ook voor frequenties tot 20 kHz een hoge waarde vertegenwoordigt. In de schakeling kun­ nen vanzelfsprekend de bekende Europese transistoren als de BC108 worden toegepast. 13. Ruisarme voorversterker met BC131 In de geluidsversterkertechniek is het dikwijls noodzakelijk een signaal van een wisselspanningsgenerator extra te versterken, alvorens men dit signaal aan de hoofdversterker kan toevoeren. We denken hierbij aan signalen afkomstig van magneto-dynamische groeftasters en magnefoon(bandrecorder)-kopjes. Voor het verkrijgen van een zo gunstig mogelijk ruisgetal is het van belang de emitterstroom dusdanig te kiezen, dat inderdaad van een zo goed mogelijk ruis­ getal sprake is. Voor de BC131 is het verband dat er dient te bestaan tussen de generatorweerstand en de emitterstroom gegeven in fig. 1-29. De collectorkohm 1000 • 12V Rginopt O 100 \270k TS1 rs2 BC130 BC131 O- 10 2,2 V 3.9M ^4 '20 k r t O----- o.i . IpA 10pA nopA Fig. 1-29. Generatorweerstand voor een minimaal ruisgetal Rgen opt als functie van de emitterstroom. VCE = 5 V (gel­ dig voor de transistor BC131). T ■O ImA Fig. 1-30. Ruisarme voorver­ sterker met transistoren BC131 en BC130. emitterspanning van de transistor heeft slechts een geringe invloed op de ruis, zodat men enigszins vrij is in de keuze van deze spanning. Een ruisarme voor­ versterker, die voor het versterken van kleine signalen is ontworpen, vinden we in fig. 1-30. Teneinde de vereiste stabilisatie tegen het verlopen van het instelpunt te verkrijgen, wordt de instelling van de eerste trap ontleend aan een tap op de emitterweerstand van TS2. De ingangstransistor staat in gemeenschap­ pelijke emitterweerstand en de tweede werkt als emittervolger. Daar hierdoor 29 het uitgangssignaal In tegenfase is met het ingangssignaal kunnen we gemak­ kelijk beredeneren, dat door het aan brengen van een weerstand tussen de emitter van TS2 en de ingang van TS1 tegenkoppeling optreedt. Het uitgangssignaal wordt afgenomen van de emitter van de tweede trap en is instelbaar met de potmeter aan de uitgang. 14. Voorversterker met lage ruis en hoge ingangsimpedantie Het komt dikwijls voor, dat men voor de versterking van zeer kleine signalen een voorversterker nodig heeft die bijzonder ruisarm is, een hoge ingangsimpe­ dantie heeft en een bandbreedte bezit, die zich uitstrekt van een paar Hz tot 1 MHz. Een versterker met FET-ingangstrap, die deze eigenschappen heeft, is weerge­ geven in fig. 1-31. De schakeling is afkomstig van het Fairchild-toepassingslabo- o R5 *8 Tr= ioom -42V Is Rio Si o ts3 § r6 T 17 ts5 8FX38 8FY77 $ * 1 SS Dl _BAY71 F R13 Jts2 Rl6 Rl6 BFY77 -iso R14 .U->. BFY56 Cl * 0,1 M I ] ai r18 Ingang , l______ | 500r 2W TS6 L TS] BFX82 r2 C7 I—1|---- 0 r7 -L- c4 R17 « T“ iop Uitgang r19 r9 | _____ * Koalplaat vereist ■=■ Fig. 1-31. Breedbandversterker met hoge ingangsimpedantie en lage ruis (Fairchild). ratorium. De ingangstrap staat in gemeenschappelijke sourceschakeling en wordt gevolgd door een emittervolger (TS2), die een hoge stroomversterking heeft. De derde transistor staat in gemeenschappelijke emitterschakeling. Achter deze schakeling bevindt zich weer een emittervolger (TS4) en deze emittervolger tenslotte stuurt de eindtrap met de complementaire transistoren TS5 en TS6. De ruststroom, waarop de eindtrap is ingesteld, bedraagt ca. 5 mA en is instel- 30 baar met R11, parallel aan de twee Si-dioden D1 en D2. R13 en R14 stabiliseren de ruststroom in de eindtrap bij temperatuurschommelingen. De uitgangsimpedantie van de versterker is door de sterke tegenkoppeling zeer laag, maar wordt kunstmatig verhoogd door in serie met de belasting een weerstand van 50 Q op te nemen <R16). De versterker blijft correct functioneren tot een omgevingstemperatuur van 60 °C. Het werkpunt van de versterker, waarin alle trappen met elkaar DC-gekoppeld zijn, wordt gestabiliseerd door 100% tegenkoppeling vanaf de uitgang naar de ingangstrap. Om deze reden heeft de versterker een DC-spanningsversterking gelijk aan 1. De DC-uitgangsspanning is dan ook gelijk aan de ingangsspanning, die wordt bepaald door de weerstanden R1 R2. 15. 8 W-versterker met de transistoren AD161/AD162 De AD161/AD 162 zijn complementaire transistoren, die tegenwoordig tegen een zeer aanvaardbare prijs verkrijgbaar zijn. Met een stel van deze transistoren is het mogelijk, uitgaande van een voedingsspanning van 18 V, bij volle uitsturing een eindvermogen te verkrijgen van 8 W. Dit is meer dan voldoende voor geluidsversterking in een huiskamer. = 50 p ♦ 18V 53 i T Hoog 68n |---- HF 25 k •Q80 h~ 180 |--------- F’ A0161 ||100p Q22p I Hl- BA103 2500 p {HÉ 5p BC158 BC149 2Sp HF K25 E s rlF AO162 1OOPF BC140 8 'rust« 20mA S Sp 500 p 330 n Fig. 1-32. 8 W-versterker met AD161IAD162 in de eindtrap (Siemens). De versterker, waarvan in fig. 1-32 het schema is weergegeven bestaat uit een hoogohmige en ruisarme voorversterker met BC149. Achter deze ingangstrap volgt een versterkertrap met de pnp-transistor BC158, die DC-gekoppeld is met de stuurtransistor BC140. Het netwerk tussen de uitgang en de emitter van 31 de tweede transistor zorgt ook hier voor tegenkoppeling. Door de tegenkoppeling frequentie-afhankelijk te maken, kan men klankregeling realiseren. De beide regelorganen in het netwerk zorgen vooreen hoge- en lagetonenregeling. De klankregelkromme van de versterker is weergegeven in tig. 1-33. De twee eindtransistoren dienen op een heatsink te worden gemonteerd waarvan de warmteweerstand kleiner is dan 5 °C/W. De ruststroom van de eindtrap dient met de variabele weerstand van 50 Q op ca. 20 mA te worden ingesteld. 30 25 dB 20 15 10 Fig. 1-33. Klankregelkromme van de versterker uit fig. 1-32. Vu VulkHr 5 0 -5 -10 -15 -20 , 10’ 102 5 2 2 5 103 104 2 2 5 Hz 10 9 * B 7 6 4 i 5 I zzr i 4 3 2 10 Hz | Fig. 1-34. Distorsiekromme van de versterker uit fig. 1-32. I i °K>’ I T 2 5 102 2 5 2 5 n4 Po— Technische gegevens: Voedingsspanning . . . Opgenomen stroom in rust Voor max. uitgangsvermogen 32 2 5 D5 mW 18 V. . 68 mA. 660 mA. Ingangsspanning voor volle uitsturing ................................................. Ingangsweerstand............................................................................................. U itgangsvermogen {d = 10%) .................................................................................................. (d = 2%) .................................................................................................. Belastingsweerstand....................................................................................... De distorsie-kromme van de versterker is weergegeven in fig. 1-34. 66 mV. 120 kQ. 8 W. 5 W. 4 O 16. 12 W-hifi-versterker met siliciumtransistoren De versterker, die in fig. 1 -35 is weergegeven is volledig met siliciumtransistoren uitgerust. We zien, dat een ,,single-ended-push-pull"-eindtrap met complemen­ taire stuurtrap is toegepast. De stuurtrap wordt gevoed met een signaalspanning afkomstig van de npn-transistor BC147, die in gemeenschappelijke emitterschakeling staat.De ingangstrap is met een pnp-transistor uitgerust die tussen de uitgang, waar een spanning van ca. 16,5 V heerst, en aarde is aangesloten. Ook deze versterker is vanwege de koppeling tussen uitgang en emitter van de ingangstransistor sterk tegengekoppeld voor gelijkspanning. Voor de signaalspanning wordt de tegen koppeling ten dele ongedaan gemaakt door de emitter van de ingangstransistor te ontkoppelen met een elco van 250 fjF met in serie een weerstand van 39 Q. De overdrachtskwaliteit van de versterker voldoet aan HiFi-norm: DIN 45 500. ■o *33V £ 2.7 k BCI07 lOp HF 8D109 50p “ BA103 {HE S250p lOOOp BC 177.---------------- BC157 25p BC147 _ V;.87mV Ring-100k O- i T C F) BD109 O 33" Ua Cm jT Fig. 1-35. 12 W-versterker met siliciumtransistoren (Siemens). 33 Voor de stabilisering van de ruststroom in de eindtrap zijn in het circuit vier in serie geschakelde Si-dioden type BA103 opgenomen, die worden gemonteerd op de koelplaten van de eindtransistoren. In fig. 1-36 is de distorsiekarakteristiek van de versterker als functie van het af­ gegeven vermogen weergegeven. Tot ca. 10 W is de vervorming kleiner dan 0,5%. Voor een goede wamte-afleiding dient elke transistor gemonteerd te worden op een koelplaat met een warmteweerstand van ten minste 25 °C/W. I Fig. 1-36. Distorsie als functie van het afgegeven vermogen. Technische gegevens: Voedingsspanning Opgenomen stroom (rust)................................. bij een max. uitgangsvermogen Ingangsspanning voor volle uitsturing (15 W) Ingangsweerstand................................................. Uitgangsvermogen (d = 1%)........................................................... (d = 10%) ...................................................... Belastingsweerstand............................................ Frequentiebereik (-3 dB) Vermogensversterking ...................................... 33 V. . 25 mA. 600 mA. . 87 mV. . 100 kQ. . . . . . . . 12,5 W. . 15 W. 8 n. 27 Hz tot 47 kHz. . ... 84 dB. 17. 20 W-hifi-versterker met BD130 in de eindtrap Deze versterker (fig. 1-37) is eveneens van conventionele opbouw met pseudocomplementaire eindtrap, die is ingesteld in klasse B. In de stuurtrap zijn de complementaire Si-transistoren BC140/BC160 toegepast. De overdrachtskwaliteit van deze versterker voldoet aan de normen zoals gesteld in DIN 45 500. Vanaf de eindtrap is een netwerk verbonden met een aftakking op de spanningsdeler, die zich tussen de basis van de ingangstransistor en aarde bevindt. Dit netwerk zorgt voor de vereiste AC- en DC-koppeling. We zien, dat de emitter van 34 8C140 TSS 80130 *ru»« s WmA “8 •30v R2 25p fTF l0n I^J -TJzOOtr 8 -y BZK5S k C4V7 Rl TTsoop TS2 ecieOf— TS1 8C107 _ 80130 Bp HF lOOpF 3 V, • IV ï 1 T o Fig. 1-37. 20 W-hifi-versterker (Siemens). TS2 niet direct maar over een weerstand van 0,5 iï (R1) verbonden is met de uitgang B. Door TS2 aldus te schakelen, stijgt de ingangsimpedantie van genoemde transistor en wordt vrijwel gelijk aan de ingangsimpedantie van TS3. Het gelijk maken van de ingangsimpedanties in de fase-omkeertrap is van bijzonder gunstige invloed op de geluidskwaliteit van de versterker, hetgeen moge blijken uit de vervormingskarakteristiek (fig. 1-38). < ■ iffi C1 2 - ■ ■ ■ >0* 1 2 ~ Hl e* __ — ---Fig. 1-38. Distorsiekarakteristiek van de versterker uit fig. 1-37. 0 0.4 0.2 CJ 2 S 10* 2 e4 Ook bij dit ontwerp worden de transistoren op heatsinks gemonteerd, die per transistor een warmteweerstand dienen te hebben, die kleiner is dan 5,5 °C/W. Ter beveiliging van de versterker is door Siemens een circuit ontwikkeld, dat kan worden aangesloten op de punten A, B, C en D van de versterker (fig. 1-39). In dit circuit is een thyristor opgenomen, die gaat geleiden, wanneer in de eindtrap te hoge piekstromen gaan vloeien. TS6 is via de spanningsdeler R3/R4 aangesloten over de weerstand R1 in de versterker. Bij een stroompiek groter dan 3 A gaat TS6 geleiden, wat tot gevolg heeft, dat de gate van de BRY20 voldoende sturing krijgt om een lawine-effect 35 in dit element te veroorzaken. De thyristor komt hierdoor volledig in geleiding en sluit punt A in de versterker kort tegen aarde. De stuurtransistoren TS3 en TS2 krijgen dan geen sturing meer, met het gevolg, dat de stroom in de eindtrap naar nul terugvalt. Deze toestand blijft bestaan, zolang de versterker onder spanning blijft. Eerst na de versterker te hebben uitgeschakeld, gaat de thyristor sperren en is de oorspronkelijke toestand, die voor de overbelasting optrad, teruggekeerd. Zoals reeds opgemerkt treedt de beveiliging in werking bij een piekstroom die groter isdan3Aenalsdemiddelpuntspanningaandeuitgangvande versterker ca. 9,5 V bedraagt. -o A TS6 BC 177 Fig. 1-39. Beveil voor de versterker uit fig. 1-37. TS7 BRY20 Ga I R5 Gk K R6 <D Technische gegevens: Voedingsspanning Opgenomen stroom bij vollast ............................................ Ingangsspanning voor een uitgangsvermogen van 15 W Ingangsweerstand Uitgangsvermogen (d = 0,2%) ............................................................................. (d=1%).................................................................................. Belastingsweerstand.................................................................. Frequentiebereik 30 V. . 1 A. . 1 V. 1,2 kO. . . . . . . . . 15W. 20 W. 4 0. 16 Hz tot 25 kHz. 18. Vermogensversterkers als IC 18.1. Inleiding Voor monolithische vermogensversterkers is vooral in de amusementssector veel belangstelling. We denken hierbij aan toepassing in elektrogrammofoons, draagbare radio's en draagbare bandapparaten. Om deze reden gaan steeds meer fabrikanten zich op de produktie van deze monolithische versterkers 36 toeleggen. Uit de talrijke circuits kunnen we slechts een greep doen en de keus is hierbij gevallen op een schakeling van Plessey. Verder bespreken we een ontwikkeling uit Japan, een hybride versterker waarbij zowel de monolithische schakeling als enige externe componenten in één be­ huizing zijn ondergebracht. Deze schakeling wordt door Sanken Electric Co Ltd uitgebracht en is leverbaar in twee uitvoeringen: een 20 W- en een 50 W-versterker. De beide typen zijn bruikbaar voor het frequentiegebied van 20 Hz tot 30 kHz bij volle uitsturing. De harmonische vervorming is hierbij kleiner dan 0,5%. 18.2. Monolithische vermogensversterkers SL402A en SL403A van Plessey Zoals bij vrijwel iedere monolithische IC is ook in deze schakeling weer kwistig omgesprongen met transistoren. Alle transistoren worden in één proces ge­ maakt en zijn daardoor in het algemeen veel goedkoper dan weerstanden, dit in tegenstelling tot circuits met discrete componenten, waarin de transistoren en andere halfgeleiders altijd nog duurder zijn dan de niet-actieve componen­ ten. De monolithische schakeling van Plessey kunnen we onderscheiden in een voorversterker met TS1, TS2 en TS3 en een hoofdversterker die in fig. 1-40 door TS4 t/m TS13 wordt gevormd. In principe bestaat de voorversterker uit één transistor (TS3) in gemeenschap­ pelijke emitterschakeling, die wordt voorafgegaan door een cascadeschakeling van emittervolgers, waardoor, dank zij de aanwezigheid van een emitterweerstand bij TS3, een hoge ingangsimpedantie wordt verkregen. De voorversterker wordt gevoed uit een aftakking op de spanningsdeler tussen de voedingsspan­ ning Vcc en de collector van TS6. In het algemeen zal men dit punt ontkoppelen, hetgeen mogelijk is via aansluiting 7 van de versterker. De ingangstrap van de hoofdversterker bestaat eveneens uit een transistor in gemeenschappelijke emitterschakeling, voorafgegaan door een cascadescha­ keling van emittervolgers (TS4 en TS5). Tussen de ingangstrap en de eindversterker bevindt zich een tweede cascadeversterker met emittervolgers (TS7 en TS8). Deze cascadeversterker moet hier worden gezien als een aanpassingstrap tussen de relatief hoge uitgangsimpedantie van de ingangsversterker en de lage ingangsimpedantie van de eind­ versterker. De eindversterker, die er wat ingewikkeld uitziet, is terug te brengen tot de fundamentele schakeling van fig. 1-41 en is in feite een single-ended-push-pull eindtrap. Deze wijkt af van de bekende s.e.p.p.-eindtrap, zoals in het algemeen bij transistorversterkers wordt gebruikt. In eindversterkers met buizen wordt dit type eindtrap veel toegepast in combinatie met een hoogohmige luidspreker van 800 O. Vooral in TV-toestellen kan men dit type eindtrap nogal eens aantreffen. De werking van de eindversterker is als volgt te verklaren. Gedurende de positie­ ve fase van de stuurwisselspanning gaat TS13 meer stroom trekken, waardoor 37 CU co CO Q> a: £ qj Q) 5 Q) C O) o E Q> I I § i? 38 er over D3 een hogere spanningsval ontstaat. Deze spanningsval is er de oorzaak van, dat TS12 minder stroom gaat trekken. De scheidingscondensator tussen eindtrap en luidspreker (belastingsweerstand) wordt door de toegenomen collectorstroom van TS13 ontladen over de luidspreker. Gedurende de negatieve fase van de ingangswisselspanning gaat TS13 minder stroom trekken, waardoor de spanningsval over D3, die optreedt tussen de basis en de emitter van TS12, weer wordt verkleind, met het gevolg dat TS12 meer stroom gaat trekken. TS12 gaat meer geleiden en TS13 minder, hetgeen we in deze situatie juist wensen. De condensator wordt nu via TS12 geladen uit Vcc, hetgeen eveneens een stroom in de luidspreker teweegbrengt, echter in tegen­ gestelde richting. We hebben dus inderdaad een push-pull-werking verkregen. Vanaf de uitgang van de versterker wordt een tegenkoppelcomponent afgeleid die naar de ingangstrap van de eindversterker wordt gevoerd. Deze tegenkoppeling lineariseert de werking van de versterker, m.a.w. er treedt minder ver­ vorming van het te versterken signaal op. vcc 'sl TS12 Dt D2 1F Fig. 1-41 D3 TS1. SruUPSIGN H TEGENKOPPEUNG 18.3. Onderdrukking van brom De versterker heeft men zó ontworpen, dat voeding uit een eenvoudige netgelijkrichter met een vrij hoog rimpelpercentage mogelijk is. Bromonderdrukking is verkregen door de voedingsspanning van de voorversterker goed af te vlakken, hetgeen mogelijk is via het aansluitpunt 7 van het circuit. In de eindtrap wordt bromonderdrukking gerealiseerd door toepassing van het bootstrapprincipe, hier door een condensator tussen de uitgang en punt 8 aan te brengen. Door aanwezigheid van deze condensator fluctueert het knooppunt, verbonden met aansluiting 8, evenveel als de uitgang, waardoor een eventuele bromspanning geen invloed heeft op de collectorstroom van de bovenste eindtransistor en zich dus ook niet aan de uitgang zal doen gevoelen. 18.4. Bescherming tegen te hoge voedingsspanning De tweede emittervolger in de ingangstrap van de hoofd versterker is verbonden 39 met een relatief hoge spanning op de spanningsdeler. Zodra de spanning aan de collector te hoog wordt, vindt er een kipeffect plaats, hetgeen betekent dat door dit lawine-effect TS6 veel stroom gaat trekken. De collectorstroom van TS5 wordt tijdens het lawine-effect begrensd door de bovenste weerstand in de spanningsdeler. Het in verzadiging sturen van TS6 betekent, dat aan de eindtrap geen sturing meer zal worden toegevoerd, waardoor de hoofdversterker buiten werking wordt gesteld. 18.5. Correctie instelling hoofdversterker Deze monolithische versterker is zodanig ontworpen, dat de uitgangsspanning in rusttoestand gelijk is aan de helft van de voedingsspanning, teneinde een maximaal onvervormd uitgangsvermogen te verkrijgen. Door verschillen tij­ dens de produktie kunnen afwijkingen optreden, waardoor het nodig is de instelling iets te corrigeren. Dit afregelen op een juiste DC-uitgangsspanning geschiedt door aan de hoofdversterker nog additionele componenten toe te voegen. 18.6. HF-compensatie Daar de versterker een openlusfrequentiekarakteristiek heeft tot 70 MHz is het noodzakelijk een extern netwerk aan te brengen om ongewenste oscillaties (parasitair genereren) te voorkomen. Voor de meeste toepassingen kan men volstaan door een condensator van 10 nF aan te brengen tussen het aansluitpunt 2 en aarde. Stelt men evenwel, ook voor hogere frequenties, prijs op een onvervormde versterking, dan verdient het aanbeveling i.p.v. een compensatiecondensator van 10 nF een combinatie te kiezen van een C en een R in serie (praktische waarden zijn 1,5 nF en 20 O). Verder kan het noodzakelijk zijn, tussen uitgang en aarde een serienetwerk van een condensator en weerstand (50 nF en 10 ü) aan te brengen. Dit netwerk moet dienen om de uitgang van de versterker voor hoge frequenties te dempen, waardoor eveneens eventueel parasitair genereren wordt vermeden. De combi­ natie is niet altijd nodig en is min of meer afhankelijk van de lay-out van de toegepaste bedradingsprint. Daarom is het verstandig in alle gevallen het netwerk maar toe te passen om moeilijkheden te voorkomen. 18.7. Blokschema van de versterker Uit de hier gegeven schemabeschrijving is gebleken, dat we het circuit in feite kunnen onderscheiden in een voorversterker en een hoofdversterker, zoals is voorgesteld in fig. 1-42. De voorversterker geeft een signaalversterking van 24 dB en de hoofdversterker van 26 dB. 18.8. Toepassing van de monolithische versterkers SL402A en SL403A In fig. 1-43 is een eenvoudige geluidsversterker weergegeven, waarin de circuits 40 SL402A en SL043A kunnen worden toegepast. Afhankelijk van de aangelegde voedingsspanning (14 of 18 V) kan de versterker bij een vervorming van 2%, continu 2 of 3 W uitgangsvermogen leveren. De voorversterker wordt, in de gegeven eenvoudige geluidsversterker, slechts gebruikt om de hoofdversterker de noodzakelijke instelling en temperatuurstabiliteit te geven, want, zoals uit het schema blijkt, de uitgang en de ingang van de voorversterker zijn met elkaar doorverbonden. Met deze doorverbinding is, via R2, de ingang van de hoofd­ versterker verbonden. Op de ingang van de hoofdversterker wordt tevens via scheidingscondensator C1 en sterkteregelaar P1 de signaalwisselspanning aangesloten. KCC _ [ONTKOPPELING -1-T----------- “T UI TG VOORINGANG VERST HOOFDVERST - ----- - — laoorsr/?4P i INGANG LT 1F ó 26dB 24dB kOOPKEPSfj I Fig. 1-42 UITGANG COMPENSA TIE INGANG AARDE UITGANG AARDE Instelling van de hoofd versterker wordt verkregen met de 100 kQ-potentio meter P2, waarmee het mogelijk is de grootte van de stroom in de voorversterker te regelen. R1 is een begrenzingsweerstand, die moet voorkomen dat de instelling van de hoofdversterker een gevaarlijke waarde kan aannemen. In de versterker treffen we voorts de reeds besproken compensatienetwerken aan om parasitair oscilleren te voorkomen. We zien, dat over de luidspreker een P2 100k C2 25 p INGANG [| ZLE*Ö= -ys R1 10k Cl 10 n < 7 a 9 io | ; SL4O2A I SL403A —o5 4 3 X-------------- ----R2 1M 2 I 1 I C6 50n SL402A-U V — SL403A-15V ----------- ° VCC C7 1000/J C5 lOOOfJ ----- o-J R3 10 C4 10 n O—3------- J] 7,5 ohm t Fig. 1-43. Eenvoudige geluidsversterker. 41 | dempingsnetwerk, bestaande uit C6 en R3 is aangebracht. C2 is de ontkoppel­ en afvlakcondensator voor de voorversterker, terwijl C3 de bootstrapcondensator is in de eindtrap. C5 is dichtbij de schakeling op de print gemonteerd, waardoor voor hogere frequenties een goede ontkoppeling wordt verkregen. 18.9. Geluidsversterker met klankregeling Bij deze versterker (fig. 1-44) is tussen de voorversterker en de hoofdversterker een klankregelnetwerk opgenomen. Dit netwerk, dat bekend staat als het klas­ sieke verzwakkingsfilter, wordt veel toegepast in transistorversterkers voor geluidsweergave. De verzwakking van het filter bij ca. 1000 Hz is ongeveer 20 dB, hetgeen wordt gecompenseerd door de voorversterker, die zoals bekend een versterking geeft van ca. 24 dB. INGANG Hf, &LH /op | **cc Is C11 C13 Cd 25p 1 «0*£ Bi?-? „----- 2 • n 7- iooop ------ ----- ----- OJ |c/o R2 ISOk lOn “ C2 CU P5 lOOk lin HF«p STEREO R5 33 k ______ C3 TWEEDE STEREO KANAAL ~50n SL402A / SL4O3A | ! C12 SL402A-UV = SL403A-16V lOOOp T R7 10 7,5 ohm r C5 In R6 lOk r 3P3 \250k [LAAG 1 250* HOOG | l°9 C5 R< 3,3 k £ R3 66k 7on <■ Fig. 1-44. Geluidsversterker met klankregeling. i C7 T2" De voor volle uitsturing vereiste ingangsspanning voor de hoofdversterker is 0,25 mVeff. Dit betekent, dat aan de uitgang van de voorversterker een minimale stuurspanning van 2,5 V moet optreden. Onder normale omstandigheden wordt voor het verkrijgen van spanningstegenkoppeling ter realisering van temperatuurstabiliteit, tussen de in- en uitgang van de voorversterker een weerstand aangebracht. Desgewenst kan men vooreen grotere wisselstroomversterking het midden van de tegenkoppelweerstand, via een condensator, ontkoppelen naar aarde. In de­ ze situatie echter is de maximaal beschikbare uitgangsspanning van de voor42 versterker ca. 1 Veff. Bij hogere waarden van de uitgangsspanning loopt de versterker vast. Daar een groter uitsturingsgebied beschikbaar moet zijn, is de instelling van de voorversterker gewijzigd door tussen de uitgang en aarde de spanningsdeIer R2,R3 op te nemen en het middelpunt van deze serieschakeling via R1 te verbinden met de ingang van de voorversterker. Het knooppunt R2,R3 wordt d.m.v. C7 voor de wisselspanning ontkoppeld. Ook de instelling van de hoofdversterker wordt via het klankregelnetwerk ontleend aan deze spanningsdeler. Correctie van de instelling is mogelijk met de potentiometer P2. De opbouw van de schakeling is verder gelijk aan het in fig. 1-43 besproken circuit. De gevoeligheid van de versterker is 0,25 Veff voor volle uitsturing. De frequentiekarakteristiek van de versterker met klankregeling is weergegeven in fig. 1-45. In fig. 1-46 tenslotte is de behuizing van de geïntegreerde schakelingen met aansluitingen geschetst. dB 16-____ "''X. 12 / 8 X Fig. 1.45 o 100Hz 200 'sOOIkHz'''^ 5 10kHz FREQ -16 7 6 5 PJ0 ” 7 8 9 10 Fig. 1-46. Aansluiting van de SL402A en SL403A. OMHULLING 7 7 7 AANZICHT ONDERKANT 18.10. Geïntegreerde vermogensversterker in hybridetechniek Sanken Electric heeft onlangs de ontwikkeling afgesloten van een IC, die een uitgangsvermogen kan leveren van 50 W bij een vervorming van 0,5%. Een tweede type, dat 40 W continu vermogen kan leveren, is in ontwikkeling. In de behuizing van deze IC zijn ook de componenten ondergebracht, zoals de ontkop­ pel- en afvlakcondensatoren, bootstrapcondensator e.d., die gewoon lijk uitwen­ dig worden gemonteerd. Het feit, dat externe componenten afwezig zijn (behal­ ve dan de scheidingscondensator tussen versterkeruitgang en luidspreker), houdt in dat geen afregeling behoeft plaats te vinden. De instelling is over een groot temperatuurgebied stabiel, dank zij een ingebouwd temperatuurafhanke- lijk regelement. De uitgang is bestand tegen kortsluiting gedurende 5 s. Als koelelement voor de eindversterker kan het chassis waarop de versterker wordt gemonteerd, dienen. 43 In tig. 1-47 is het schema van deze versterker weergegeven. De eindtrap is van het single-ended-push-pull-type met quasi-complementaire stuurtrap. Tenein­ de de versterker een rustinstelling van 30 mA te geven, is tussen de bases van de complementaire transistoren in de stuurtrap een diode met in serie een weerstand opgenomen. Door deze voorinstelling wordt, zoals bekend, overnemingsvervorming voorkomen. Aan de stuurtrap TS2, die de complementaire stuurtrap stuurt, gaat nog een ingangstrap vooraf, waarvan de transistor in gemeenschappelijke emitterschakeling staat. De overall - AC - tegenkoppeling wordt verkregen door vanaf de uitgang een component af te leiden en deze aan een aftakking op de emitterweerstand van TS1 toe te voeren. Men kan gemak­ kelijk beredeneren, dat beide spanningspunten met elkaar in tegenfase zijn. ALLEEN B'J I X 1020 7 -o 1 -o I r TS1 I 6 o -o UITGANG INGANG .! o T I T Fig. 1-47. Geïntegreerde vermogensversterker in hybridetechniek (Sanken). Voor DC-stabilisatie van de eindtrap is de instelling van de drijvertrap TS2 af­ geleid van de uitgang van de versterker. Ook is in dit ontwerp het bekende bootstrappen toegepast, waardoor de eindtransistoren uit wisselstroomoogpunt in gemeenschappelijke emitterschakeling komen te staan. In de figuren 1-48 en 1-49 zijn twee schakelvoorbeelden weergegeven van versterkers, waarin de Si-1020A en Si-1050A zijn toegepast. (Deze IC's worden geïmporteerd door: Metronix, Postbus 74, Harderwijk.) De Si-1020 is, zoals uit de specificaties blijkt, een 20 W-versterker en Si-1050 een 50 W-geluidsversterker. 44 SI -1020 A BOVENAANZICHT 1 2 3 4 5 6 ----- o INGANG ----- O 2000/77" 46V Fig. 1-48. 20 W-geluidsversterker met SÏ-1020A (Sanken). - n 8 ohm Uit de schakelvoorbeelden blijkt duidelijk, dat slechts een elco, die de luidspre­ ker DC scheidt van de uitgang, extern aan de schakeling moet worden toege­ voegd. S/- 1050 A BOVENAANZICHT 1 2 3 4 5 6 < i /J] 7 8 9 TT Fig. 1-49. 50 W-geluidsversterker met Si-1050A (Sanken). ------- O INGANG 2000/j ------- O i* 62 V 1 8 ohm Tenslotte zijn in de figuren 1-50, 1-51 en 1-52 de harmonische vervorming als functie van het uitgangsvermogen, de versterking als functie van de freX o 5 I ■ Fig. 1-50 £ § 0.' 5 0,02 0.05 QJ 0.5 1 5 10 50 100 UITGANGSVERMOGEN (W) 45 quentie en harmonische vervorming als functie van de frequentie in beeld gebracht. Uit deze karakteristieken blijkt, dat de geïntegreerde versterkers bij­ zonder aantrekkelijke eigenschappen hebben voor geluidsweergave. ttj ii UITG VERM 1W CONST. 1 UI TG VERM. 1WATT 1 O § 0/ m 1 s |o,O5 1050A 002 dl 1050 A L— 2 0,020,02 100 10 kHz 1 FREQUENTIE V 1 FREQUENTIE 10 kHz Fig. 1-52 Fig. 1-51 PLASTIC PLASTIC T 30 35 ALUMINIUM ALUMINIUM ------ 100 Fig. 1-53 f-------------------- 80 o r~z 45 JL o si->o>oa \ 9 O SI-1050A 50 'vJ£5 £ o u UU u u u u KUL) UUU U \nnkpn SI-1050S2 H YBRID 46 POWER IC Fig. 1-54 100 Tabel 1-3. Eigenschappen van de IC's SL402A en SL403A Maximale en minimale waarden (25 °C): SL402A Voedingsspanning SL403A SL402A Maximale werkspanning SL403A 20 24 16 21 V V V V 7,5 Q -20 tot +80 °C 0 tot +70 °C Minimale belastingsweerstand voor beide typen Bewaar- of opslagtemp. voor beide typen Werktemperatuur voor beide typen Elektrische eigenschappen (25 °C omgeving): min. Uitgangsvermogen SL402A Uitgangsvermogen SL403A Spanningsversterking (voorversterker) Spanningsversterking (hoofdversterker) Z (AC) (AC) (DC) (DC) voorversterker hoofdversterker voorversterker hoofdversterker 1,5 2,5 23 gem. 2,0 3,0 24 26 20 100 50 50 eenheid W W dB dB MQ MO nA nA voorwaarden beide typen beide beide beide beide beide typen typen typen typen typen n % % beide typen Ruststroom SL402A 120 mA bij 16 V Ruststroom SL403A 120 mA bij 12 V hoofdversterker Vervorming voorversterker Vervorming hoofdversterker 0,2 0,1 0,3 Frequentiegebied (-3 dB bij 100 mW uitgangsvermogen) 20 tot 80 Ruisniveau (beide typen) -75 Bromonderdrukking 30 beide typen beide typen beide typen kHz 1MD dB bronimpedantie dB | beide typen Opmerkingen: 1. Kortsluiting van pen 4 of pen 10 met aarde kan resulteren in een blijvende beschadi­ ging van het circuit. 2. Een aluminium koelelement met een oppervlak van minimaal 12,5 cm2 en 1 mm dik is noodzakelijk. 3. De voorversterker dient de instelling van de hoofdversterker te verzorgen (zie tekst). 47 Tabel 1-4. Eigenschappen van de IC's Si-1020A en Si-1050A Maximaal toelaatbare waarden (omgeving 25 °C): Voedingsspanning Vcc max 50 resp. 80 V Werktemperatuur: -20 tot +80 °C Bewaar- of opslagtemperatuur: -30 tot +100 °C Toelaatbare kortsluittijd uitgang: 5 s Karakteristieken: (25 °C) Voedingsspanning Max. uitgangsverm. (vervorming 0,5%) Spanningsversterking Frequentiebereik (uitgangsvorm. 1 W) Uitgangsimpedantie Ingangsimpedantie Signaal/ruisverhouding Ruststroom (eindtrap) Luidsprekerimpedantie 48 symbool K:c mtx A, Si-020A 48 25 Si-050A 62 50 eenheid V W 30 (gemiddeld) 20 Hz...100 kHz 30 (gemiddeld) 20 Hz...100 kHz dB 0,2 70 90 30 8 0,2 70 90 30 8 n kQ dB mA n 2 Digitale circuits en impulsschakelingen 1. Monostabiele multivibrator In de rusttoestand staat TS1 in verzadiging (fig. 2-1). Door de gelijkstroomkoppeling tussen de uitgang van TS1 en de ingang van TS2, zal TS2 afgeknepen staan. Wanneer we aan de ingang kortstondig een negatiefgaande triggerimpuls laten optreden, wordt TS1 even dichtgezet en wordt TS2 in verzadiging gestuurd. Aan de uitgang van TS2 treedt nu een negatiefgaande spannings­ verandering op, die via CT naar de basis van TS1 wordt doorgegeven. Wezien, dat door de rondkoppeling het effect van het triggersignaal wordt ondersteund. +4 SV Ct 41o------UITGANG A C2 lOOp HF UITGANG B -------O Fig. 2-1. Monostabiele mU^1' vibrator (Ferranti). RT= 8,2^' R2 8.2 k TRIGGER ' ci «HF 100p O O 0 yjrdt CT gaat zich nu ontladen over RT, totdat de basis van TS1 weer positief de t.o.v. aarde. Er treedt dan in omgekeerde richting een lawine-effect op (Van schakeling komt weer in de toestand, waarvan we uitgingen. De tijdsd^^F .De i nng de impuls aan de uitgang wordt bepaald door de waarden van CT en ƒ relatie tussen de impulsduur en de waarden van CT en RT is bij ben^ gegeven door T = 0,7 RC. De toegepaste transistoren zijn van Ferranti* 2. Monostabiele multivibrator met NAND's De schakeling is in fig. 2-2 weergegeven. Normaal is Q1 = 0 en Q2 = 1* /Jra 49 we de schakelaar, die verbonden is met de ingang van de linker NAND openen, wordt Q, = 0 en treedt er op het uitbreidingspunt van NAND 2 een negatiefgaande spanningssprong op, die deze NAND doet afknijpen. Q2 wordt hierdoor 1 en we zien dat het effect van het openen van de schakelaar door de rondkop­ peling in de schakeling wordt ondersteund. Deze toestand blijft bestaan, totdat C zover ontladen is, dat NAND 2 weer opengaat. + UP Rc i Ik o o2 '1 EXP I I M c dl- Fig. 2-2. Monostabiele multivibrator met NAND's. Q2 wordt weer een 0 en weer een 1, als tenminste de schakelaar intussen weer gesloten is. Door de rondkoppeling treedt wederom een lawine-effect op, waardoor de schakeling snel in de oorspronkelijke toestand wordt terugge­ bracht. Het effect van de schakelaar kan ook met een impuls worden verkregen. De monostabiele multivibrator zal in de quasi-stab ie Ie toestand komen wanneer het ingangssignaal aan één van de ingangen van de NAND van 0 naar 1 gaat, zoals ook geïllustreerd is. De impulsduur is bij de gegeven schakeling te bereke­ nen met de formule tp = 3300 Clt? in ps, Cin pF). De monostabiele multivibrator kan gerealiseerd worden met 1 x FCH161. 3. Kruiselings gekoppelde multivibratoren De werking van deze oscillator is bekend uit de literatuur.* In het gegeven ontwerp zijn transistoren van SGS toegepast (tig. 2-3). De in de basisleiding aan­ wezige dioden zorgen ervoor, dat geen basis-emitterbreakdown bij de transisto­ ren kan optreden tijdens de negatieve spanningssprongen aan de knooppunten CR. Als Gen R aan elkaar gelijk zijn, is de duty cycle 50%. De periodetijd is dan te berekenen met de formule T = 1,38 CR. Volgens de gegeven formule is in fig. 2-4 het verband gegeven tussen de periodetijd en de toegepaste condensa­ toren bij R = 15 kfh Bij de gegeven multivibratorschakeling moet na de omslag één van de conden­ satoren via de collectorweerstand worden herladen. De opgaande flank van het • „Transistoren, theorie en praktijk" deel 2 door J. H. Jansen. 50 impulssignaal is dan ook duidelijk minder goed dan de neergaande flank (fig 2-5). o + 9V io7 R 15 k R 15k Ik -O U hHIP3C6A i 106 J a iHS3 -=-+w =-ffi 105 4- P346A : tttt C io4 rrn7 • n • nr EA 403 rï ii 103 r n r HUI I HUI HUIB 10 2 Fig. 2-3. Kruiselings gekop­ pelde multivibrator (SGS-Fairchild). rl lm 10 102 1 1O3 10^ 105 10* 10 5 PERIODE (fis) K)S Fig. 2-4. Verband tussen pe­ riode en C voor de schakeling uit fig. 2-3. 15k 2k 9VEA403 c UITGANG c EA403 ir UITGANG P346A P346A EA 403 17,2 V-f 2k 2k 15k EA403 t tp Fig. 2-5. Impulssignaal aan de uitgang van de schakeling uit fig. 2-3. Fig. 2-6. Astab iele multivibrator, gewijzigd ontwerp (SGSFairchild). Verbetering hierin kan worden verkregen door de condensator te herladen via een aparte weerstand, die met een diode is verbonden aan de desbetreffende collector (fig. 2-6). Tijdens het omhoog gaan van decollectorgaatdediodesper­ ren en is het herladen van de condensator aan de uitgang niet meer merkbaar. In fig. 2-7 is het uitgangssignaal van de gewijzigde multivibrator weergegeven. 51 UITGANGSSPANNING 9V BV Fig. 2-7. Impulsspanning aan de uitgang van de schakeling uit fig. 2-6. 0,2 V t r 4. Emittergekoppelde multivibratoren Bij de kruiselings gekoppelde multivibratoren bepalen twee condensatoren en twee weerstanden de impulsfrequentie. Voor impulsgeneratoren, waarbij de impulsfrequentie met een regelorgaan moet kunnen worden gewijzigd, is dit wel bezwaarlijk. In dit opzicht kunnen we dan ook beter de emittergekoppelde multivibrator, waarvan het schema is weergegeven in fig. 2-8, toepassen. De transistoren in fig. 2-8 geleiden om de beurt. Als TS2 in geleiding komt, ontstaat een positiefgaande verandering aan de emitter van deze transistor. Deze veran­ dering wordt via C doorgegeven naar de emitter van TS1, die hierdoor meer wordt afgeknepen. TS2 krijgt meer sturing en de emitter van deze transistor gaat verder omhoog. Kortom er treedt een lawine-effect op, dat TS1 geheel af­ geknepen instelt en TS2 doet geleiden. De condensator C ontlaadt zich nu tot TS1 weer gaat geleiden en daarna zet zich een lawine-effect in omgekeerde richting in. Het steeds meer positief worden van de emitter van TS1 doet TS2 O + 9V 820 TS2 P346A UITGANG -------- O Ik Fig. 2-8. Emittergekoppelde m ultivibrator (SGS-Fairchild). TSl P346A c ---- IF \3,9k 5,1 k Ó -9v/SmA 52 minder stroom trekken, totdat TS2 geheel staat afgeknepen. C gaat zich weder­ om ontladen, waarbij de stroom in omgekeerde richting gaat vloeien. Voordeel van de schakeling is, dat hij bruikbaar is tot hogere impulsfrequenties, omdat de transistoren niet worden verzadigd. Een nadeel is dat men een positieve en een negatieve voedingsspanning nodig heeft. In fig. 2-9 is de uitgangsspanning van de multivibrator weergegeven, zoals we die waarnemen aan de uitgang van TS2. In fig. 2-10 is het verband weergegeven tussen periodetijd en C. 107 10 6 UITGANGSSPANNING 10 5 9V £ T2 rl 103 .mi i mi mu 11 in i jnizi llllllllllll llllllllllll-i g illf I llll I bfH HIH IlIlJoiI F |j|| •• ML ^4-411II 4 I | rif wri in I lil II: 102 5,2 V 4,8 V 10 10'1 TP 10 KJ2 PERIODE Fig. 2-9. Uitgangsspanning van de emittergekoppelde multivibrator. 103 n5 !fi$ ) Fig. 2-10. Verband tussen pe­ riodetijd en C in de schakeling van fig. 2-6. Een tweede ontwerp van een emittergekoppelde multivibrator vinden we in fig. 2-11. De schakeling wordt gevoed uit slechts één voedingsspanning. + 9V TS2 P346A UITGANG —O 10k 2,2 k == c ^tyC444 470 Fig. 2-11. Emittergekoppelde multivibrator. 470 53 Als TS2 gaat geleiden, zal de emitter van TS2 en TS1 meer positief worden. TS1 komt hierdoor afgeknepen te staan en C zal zich via de 10 kQ-weerstand gaan laden. Zodra echter de spanning over C de basisspanning van TS1 overschrijdt, gaat TS1 geleiden en wordt TS2 afgeknepen. C gaat zich vervolgens ontladen over het basiscircuit van TS1, totdat de sturing onvoldoende wordt. TS2 gaat dan weer spontaan door het lawine-effect open en TS1 komt afgeknepen te staan. Aldus wordt een impulssignaal opgewekt met een duty cycle van 50%, een stijgtijd van minder dan 200 ns en een daaltijd van 150 ns. De uitga ngsspanning ziet er uit zoals in fig. 2-12 is weergegeven. Het verband tussen de periodetijd en C voor de gegeven schakeling vinden we in fig. 2-13. UITGANGSSP ANNtNG 7V Q i/v-- 0,8/f ~ t I r2 T1 Tp Fig. 2-12. Impulsspanning aan de uitgang van de schakeling van fig. 2-11. C IpF) Fig. 2-13. Verband tussen periodetijd en capaciteit voor de schakeling van fig. 2-11. 5. Multivibrator met goede flanksteilhéden In fig. 2-14 zal men ongetwijfeld het fundamentele schema van de a-stabiele multivibrator ontdekken. Bij een normale multivibrator is de opgaande flank slecht, omdat de condensator, die met de desbetreffende uitgang is verbonden opnieuw moet worden geladen. Bij dit schema is hieraan iets gedaan door de condensator met een extra weerstand (R5) te herladen. De uitgang kan nu snel positief worden, zodra de transistor TS3 niet meer geleidt. Want de diode D3 gaat sperren, waardoor de uitgang van het laadcircuit wordt losgekoppeld. Teneinde lage frequenties met de multivibrator te kunnen opwekken is een Darlington-paar (TS1, TS2) toegepast. Hierdoor is het mogelijk een hoge waarde voor de basisweerstand te kiezen, hier R3 + R4, zijnde totaal 1,1 Md. In de emitterleidingen zijn dioden opgenomen om tijdens basis-emitterbreakdown, tengevolge van de negatieve spanningssprong aan de basis, de transistor te beschermen. De toegepaste dioden zijn snelle dioden. Door middel van een bereikschakelaar met twee moedercontacten kan men de multivibrator voor di­ verse frequentiegebieden geschikt maken, zoals uit de tabel 2-1 blijkt: 54 Tabel 2-1. Daaltijd ca. 100 ns; stijgtijd ca. 60 ns. Schakelaarpositie Bereik Cy en C2 180 1000 5000 0,025 0,12 0,6 3 75 1 2 3 4 5 6 7 8 pF pF pF mF 26,5... 160 ms 148.. . 890 ms 0,74... 4,4 ms 3.7.. . 22 ms 17,8. . 106 ms 89.. . 530 ms 0,44...2,65 s 11.. . 66 s mF mF mF t12V ■O R2 100 k r % I) 100k 4o o2 ZTX3OöL~>. UITGANG 3o 03 D3 °4 zsuo TS3 ZTX300 ZTX300 V 150k |ZS/40 o ■O Fig. 2-14. Blokspanningsoscillator met goede flanksteilheden (Ferranti). 6. Impulsgenerator voor het opwekken van een sequentiële impulsrij In fig. 2-15 is een schakeling weergegeven, die bijzonder eenvoudig van opbouw is. Als schakelaar S wordt geopend, laadt condensator C zich op tot de voedings­ spanning, verminderd met de stapspanning, die optreedt tussen de basis en de emitter van de transistor. 9V •UB •UB UBE __ f0 t Fig. 2-15 Fig. 2-16 ■uB 55 De transistor geleidt en de uitgang van de schakeling is vrijwel 0 V. Sluiten we S, dan treedt er aan de basis van de transistor een negatiefgaande spanningssprong op, die de transistor dichtzet. De uitgangsspanning wordt dan gelijk aan de voedingsspanning, in dit voorbeeld 9 V. Deze toestand blijft bestaan, totdat C zich in omgekeerde richting zover heeft opgeladen, dat de basis weer positief wordt t.o.v. de emitter (fig. 2-16). De transistor gaat weer geleiden en de uitgang wordt weer vrijwel 0 V. Deze zeer eenvoudige schakeling is als impulstrap te gebruiken in een impuls­ generator, die impulsen moet opwekken, die in de tijd gezien t.o.v. elkaar zijn verschoven. In fig. 2-17 is zo'n impulsgenerator weergegeven. •ub TS4 S, P3 p2 Pi Pi Fig. 2-17 Sluiten we de schakelaar S (de schakelaar kan ook een transistor zijn, die in ver­ zadiging wordt gestuurd) dan wordt TS1 afgeknepen en kan C2 zich laden via de collectorweerstand van TS1. C1 gaat, zoals reeds gezegd, zich aanvankelijk ontladen en daarna in omgekeerde richting opladen, totdat TS1 weer stroom gaat trekken. Als TS1 weer gaat geleiden, treedt aan de basis van TS2 een negatiefgaande spanningssprong op en wordt TS2 afgeknepen. C3 kan zich nu laden. Na een bepaalde tijd is ook C2 ontladen en kan TS2 weer gaan geleiden, waardoor TS3 wordt afgeknepen en C4 zich gaat laden. In feite ko^it het er op neer, dat door het aanvankelijk sluiten van S een impuls ontstaat, die zich door de schakeling voortplant. De aan de uitgangen van de verschillende trappen optredende impulsen zijn in de tijd t.o.v. elkaar verschoven, zoals fig. 2-18 duidelijk illustreert. i i i + 2_JI I f*2 I I P3 I I p< i i 56 i i + i i J_ I I I ƒ I I I I I I I I I + 1 I I ƒ I I £ I j i I I I I + I I T I I L i I Fig. 2-18 ï ï I I c/) i § £ D Q. o5 Hi’ O O o s c Q> Ch 1 3 CL E ci CM i? 57 De breedte van de impulsen is afhankelijk van Cen Z?in de verschillende trappen en is ongeveer 0,7- RC. Verbinden we de uitgang met de ingang (zoals gestippeld is weergegeven) dan zal na eenmaal te zijn gestart, de schakeling impulsen blij­ ven opwekken, omdat de laatste trap de ingang stuurt. (S moet dan wel weer open zijn). Een praktische schakeling van een impulsgenerator met npn-planartransistoren is weergegeven in fig. 2-19. In serie met de basis is een diode opgenomen, van­ wege het breakdown-effect, dat tussen de basis en de emitter kan optreden bij het overschrijden van de toelaatbare basis-emittersperspanning. De diode aan de uitgang van elke trap is opgenomen om een beter opgaande flank van de impuls aan de desbetreffende uitgang te verkrijgen. Als de transis­ tor gaat sperren, kan de uitgang snel de waarde van de voedingsspanning aan­ nemen, omdat de diode gaat sperren. Op deze wijze wordt het effect, dat het laden van C heeft opdeopgaandeflankvande opgewekte impuls geel imi nee rd. Als toepassing van de schakeling kan worden genoemd het sequentieel aftasten van meetpunten in de meet- en regeltechniek. 7. Flipflop met NAND's In fig. 2-20 is een flipflop met NAND's weergegeven. De NAND's zijn kruiselings met elkaar gekoppeld, zoals uit het schema blijkt. Aldus ontstaat een flipflop. Het setten van de flipflop geschiedt door aan de setingang een positiefgaande triggerimpuls te laten optreden. Het resetten door aan de resetingang een positiefgaande triggerimpuls te laten optreden. 5V hZ ir 4,7k ZS140 O Q ZS 140 —<- ZTX300 2»ZS 120 ZTX300 220p 220p HF 47 k 1 I SET 2» ZS 120 X-H RESET 47k O Fig. 2-20. Flipflop met NAND’s (Ferranti). 8. Flipflopschakeling voor frequentiedelers en -tellers In fig. 2-21 is een flipflop weergegeven, waarin twee transistoren van het type 2N708 zijn toegepast. Hier zijn ook Europese transistoren, zoals de BC108 e.d. te gebruiken. Normaal is één van de transistoren geleidend en de andere gesperd. Zodra we de triggertransistor in verzadiging sturen, zal de diode gaan geleiden, ver- 58 bonden met de collector, die de hoogste positieve spanning voert. Dit is de col­ lector van de transistor, die gesperd staat. De andere diode blijft in eerste instantie in de spertoestand. We zien, dat tijdens een positiefgaande verande­ ring van de triggerimpuls de flipflop van toestand verandert. Was de toestand nul dan wordt deze 1, was hij 1 dan verandert de flipflop in de 0-stand. Dit veranderen treedt eenmaal per periode op en we zien dat de schakeling inder­ daad het ingangssignaal qua frequentie deelt. De in fig. 2-22 weergegeven schakeling is ongeveer van dezelfde opbouw, alleen is het katodeknooppunt van de dioden d.m.v. een derde diode verbonden met + 6 V. Bovendien is de extra triggertransistor verdwenen. Tijdens de positiefgaande verandering van de trig­ gerimpuls gaat het gemeenschappelijk knooppunt van de dioden kortstondig een spanning voeren die hoger is dan de voedingsspanning. Deze piekspanning wordt echter door D3 tegen de voedingsspanning afgeklemd. Hierdoor kunnen we de tweedeler tot hogere impulsfrequenties gebruiken. Dl IN 4152 of 1N3605 fh D2 +6 F ----- O ö,k + 6V ----- O 1N41S2 of 1N3605 01X *| cT “L_n_r ISp ISp 15p 15p HF HF HF HF 9,1 k 9.1 k 9,1 k rsi 2N708 TS1 2N70Q & rs3 2N708 Ik 02 90p TS1 TS1 2N708 2N708 36p -II—° '•ër Puls rngtng 430 \2k 2k 2n 4,7 k nr Fig. 2-21. Tweedeler (General Electric). 430 \2k d=2n 2k I Fig. 2-22. Tweedeler (General Electric). 9. NAND met hoge storingsdrempel In fig. 2-23 is een NAND met hoge storingsdrempel weergegeven. Dit is het ge­ volg van de zenerdiode in het niveauverschuivend netwerk. Eerst wanneer de ingangsspanning 4 a 4,5 V overschrijdt gaat de schakeltransistor geleiden. De fan-out is 10. De schakeling is bruikbaar in het temperatuurgebied van -10 °C ... +55 °C. 59 zsuo ö- QTS ZTX300 UITGANG ---------- O Fig. 2-23. NAND met hoge storingsdrempel (Ferranti). KS37B 4Mo o ■O 10. NAND-circuit met discrete componenten (positieve logica) De uitgang van de NAND is 0, als alle drie ingangen een 1 zijn. Een 1 komt hier overeen met een positieve spanning, liggend tussen 4 en 5 V. De uitgang is 1, als één van de ingangen of meerdere tegelijk een 0 (aarde) zijn. De fan-out van dit DTL-circuit is 10. De transistor aan de uitgang kan 10 mA leveren zonder het nulniveau te verstoren. * Vfcc(4-5 V) ZSUO [V~ LJ 4,7k NEN UITGANG 10 mA Max —.....O zs uo Fig. 2-24. NAND-circuit met discrete componenten (Fer­ ranti). ZTX300 zs uo ZS120 ZS120 4 7k O- 0 o 11. Schakeling tegen denderstoring Bij toepassing van mechanische schakelaars in digitale elektronische schakelin­ gen kan door het denderen van een contact foutieve informatie worden doorge­ geven, omdat hierdoor bijvoorbeeld een 1-signaal vele malen achtereen komt. Dit euvel kan worden opgelost met de schakeling uit fig. 2-25. We ontdekken in de figuur drie NAND's, waarvan er twee als flipflop zijn geschakeld. Hier kun­ nen we NAND's uit de FC-reeks toepassen. Staat de schakelaar omhoog, dan is de ingang van de bovenste NAND een 0 en dientengevolge de uitgang Q1 een 1. Dit betekent, dat nu automatisch de uit­ gang Q2 een 0 is. Schakelen we om, dan zal deflipflop in de andere stand komen 60 als de schakelaar de ingang van de onderste NAND met aarde verbindt. Met de twee uitgangen Q1 en Q2 is de derde NAND verbonden. LEIDING rh i i ____ —l IC, U I Fig. 2-25. Schakeling tegen denderstoring (Philips). i L + vB----- 1 I i A I I U IC2 Q2 %XFCH 191 Bij het omschakelen worden als gevolg van de vertraging in de NAND's waaruit de flipflop bestaat de ingangen van de derde NAND kortstondig 1. Bij toepassing van de FC-reeks is de duur van dit 1-signaal gelijk aan 2 maal de tijd van 1 om­ kering = 2-35 ns = 70 ns. Van denderen hebben we hier geen last wanneer ten­ minste de schakelaar niet in de vorige stand terugkomt. Maken de verbindingen tussen schakelaar en flipflop sluiting met aarde, dan zullen in één van de twee toestanden (afhankelijk van welke draad sluiting maakt) beide uitgangen van de flipflop een 1 zijn en zal dientengevolge de uitgang permanent 0 blijven. 12. Vergrendelschakeling voor werkcontacten zonder geheugenwerking In fig. 2-26 is de vergrendelschakeling weergegeven. Drukken we de schakelaar a in, dan wordt de setingang van de flipflop nul gemaakt en wordt uitgang A tevens een nul. Uitgang A komt binnen op de resetingang van de twee andere flipflops, hetgeen betekent dat we deze flipflops niet kunnen setten (inlezen). Het circuit is hierdoor vergrendeld. Eerst wanneer we flipflop A hebben gereset door het desbetreffende knopje in te drukken, heeft bediening van schakelaar terug­ stellen Fig. 2-26. Vergrendelschakeling voor werkcontacten zonder geheugenwerking (drukknoppen). 61 b of c weer actie tot gevolg. De schakeling zoals in fig. 2-26 weergegeven is te realiseren met 3/4 x FCH191 of 11/2 x FCH131. 13. Modulo-14-teller met reset-flipflop In fig. 2-27 is de teller met reset-flipflop weergegeven. In het circuit, dat zich na stand 14 in de nulstand terugstelt, is de SN7493 toegepast. In deze IC bevinden zich vier JK-flipflops, waarvan de onaccentuitgangen zijn doorverbonden met de klokingangen van de volgende JK-flipflops zoals duidelijk uit de tekening blijkt. De teller telt daardoor vooruit. Q INGANG UITGANG U 13 12 11 ” 10 — VCC _ r 9 8 I D K A *-C cp J A J T i 2 C K c CP J D_ K B CP J B K X T 3 CP J 4 _r □ 5 1 aarde D 6 7 T FLIP FLOP ------- ► MET 2 NANDS Fig. 2-27. Modulo-14-teller met reset-flipflop (Texas Instruments). Zodra stand 14 van de teller is bereikt, wordt de uitgang van de bovenste NAND een 0, want bij stand 14 zijn de ingangen van deze poort alle drie een 1. De nul aan de uitgang van de bovenste NAND brengt de flipflop in de 1-stand en dit betekent, dat door middel van de NAND, die is geïntegreerd met de JK-flipflop in de IC, de teller in de 0-stand wordt gebracht. Zodra de klokimpuls weer een 62 I 1 wordt, wordt de flipflop gecleard. Als daarna de klokimpuls verdwijnt, komt de teller weer in de 1-stand en gaat weer tellen tot 14. Indien we de inverter ver­ vangen door een NAND met twee ingangen kunnen we op een extern com­ mando de teller al dan niet laten tellen. 14. Uitgangstrappen voor de DTL-FC-reeks Het komt vaak voor datmen door een logisch signaal, afkomstig van een NAND, een lampje wil laten branden voor signalering of een relais moet bekrachtigen. In de figuren 2-28 en 2-29 zijn twee schakelingen weergegeven, waarmee dit kan geschieden. De schakelingen zijn zó gedimensioneerd, dat men de uitgang van de NAND niet meer voor andere logische operaties kan toepassen. Up-6U i'p-sv' 560 rs2 BFY50 30 560 zrS2 BFY51 rs2 1 BFY50r hS2 BAX 13 7C; vrs2 VTS2 6,8 k 6,8 k 4 70 JL Fig. 2-28. Uitgangstrap voor DTL-FC-reeks (100 mA) (Phi­ lips). ^TS2 4s2 Fig. 2-29 Fig. 2-28 Belastbaarheid IC-ingang Fig. 2-29. Uitgangstrap voor DTL-FC-reeks (1 A) (Philips). 0-signaal max. 35 V 5 azA 1-signaal 0,2 V max. 100 mA 0-signaal 1-signaal max. 35 V 5 /xA 1,0 V max. 1 A Bij relaisbekrachtiging dienen we de uitgangsspanning boven 35 V af te klemmen. 15. Tijdbasisschakeling voor het verkrijgen van een tijdvertraging Sluiten we schakelaar S1 kortstondig dan wordt condensator C aan de ingang van de Schmitt-trigger geladen tot -12 V (fig. 2-30). De veldeffecttransistor wordt hierdoor afgeknepen, waardoor de 2N3709 in geleiding komt. Deze toestand blijft voorlopig bestaan. De condensator gaat zich nu ontladen. Dit gaat zeer langzaam, vanwege de hoge lekweerstand van 3,6 MO. De invloed van de ingangsweerstand van de FET op 63 de vertragingstijd kan worden verwaarloosd, omdat deze weerstand vele malen groter is dan de lekweerstand R6. O -12 V TS1 0’“12k TIXS34 ft TS2 2N3709 lOk UITGANG Fig. 2-30. Tijdbasisschakeling met Schmitt-trigger (Texas In­ struments). te Vp van TS1 is 5,8 V D500 Zodra de spanning aan de gate van de FET een waarde bereikt, waarbij dit element weer in zijn lineaire werkgebied komt, neemt de drainstroom toe en krijgt TS2 minder sturing. Door de source-emitterkoppeling in de schakeling ontstaat er nu een lawine-effect, waarbij TS2 weer afgeknepen komt te staan en TS1 zal geleiden. Deze toestand treedt na ca. 13 minuten in. Met R6 kan men desgewenst de vertragingstijd wijzigen. 16. Start-stopschakeling voor een afgerond impulspatroon Als men een impulssignaal wil onderbreken, moet dit dikwijls op een goed gedefinieerd tijdstip geschieden, bijvoorbeeld tijdens de voor- of de achterflank van het signaal. Een schakeling, waarmee dit is te realiseren, is weergegeven in fig. 2-31. De schakeling bestaat uit twee flipflops FFA en FFB. Als we de schakelaar S in de stand „start” plaatsen, wordt FFA in de 1-stand gebracht. Deze 1 wordt pas door FFB overgenomen als poort 3 door de uitgang van de inverter 1 is vrijgege­ ven en dat is als het impulssignaal aan de ingang 0 is geworden. Q aan de uit­ gang van 4 wordt 1 en de uitgang van deze poort kan pas weer nul worden als even later het ingangssignaal weer 1 is. Dit blijkt ook uit het tijdsdiagram, dat bij fig. 2-31 is gegeven. Voor het stoppen kan dezelfde redenering worden ge­ volgd, waarbij zal blijken dat FFB een 0 overneemt, als de impulsingang van de schakeling 0 is of 0 wordt. Hoewel de schakeling in DTL is uitgevoerd, is hij ook toe te passen voor TTL. 17. Multivibratoren met NAND's uit de FC-reeks (DTL) De ingang van een NAND in DTL bestaat uit een aantal ingangsdioden, waarvan de anoden zijn verbonden met een knooppunt, dat veelal naar buiten is uitge64 i voerd (het zgn. uitbreidingspunt). Het feit, dat we achter de dioden de ingang van de transistor kunnen bereiken, maakt het mogelijk een dergelijk DTL-circuit als multivibrator te gebruiken. In fig. 2-32 is een multivibratorschakeling weergegeven, waarin van bovenge- Ji—ii—r~i i i—ii—iL o1 INGANG Q 1 o ó TT . 5 INGANG I --------- START I I I I \y///////////X 1 O Q ö n ö O L_ I STOP I l A O r^A O I i i i i STOP I Q UITGANG s / UITGANG o 2!3FCH 211 EN /’/< xFCH 191 Fig. 2-31. Start-stopschakeling voor afgerond impulspatroon. A START 820 *C 820 *C' BAX 13 Fig. 2-32. Multivibrator, sa­ mengesteld uit NAND's; f = 1451C. Q Cf TTTT C2 4F TTTT FCH 131 65 noemd idee gebruik is gemaakt. De interne weerstand tussen uitbreidingspunt en voedingsspanning fungeert hierbij als basisweerstand. Teneinde aan de uit­ gang steile opgaande flanken te verkrijgen, geschiedt het opladen van C1 via een externe weerstand Rc-. Een dergelijke conceptie in combinatie met een diode wordt algemeen gehanteerd. Een bezwaar van de schakeling is (en dat geldt eigenlijk voor iedere multivibrator volgens deze opbouw) dat bij langzaam aangroeien van de voedingsspanning de schakeling niet spontaan tot oscilleren komt. Beide schakeltransistoren in de multivibrator komen dan gelijktijdig in verzadiging. Hieraan is gemakkelijk iets te doen door toepassing van een drietal extra NAND's, zoals in fig. 2-33 is weergegeven. + up —o 820 820 BAX 13 01— o TTTI ftd ik c X IxFCH 131 cd“X 100 p , BAX13\T BAX 13 5 0 2------- III 1xFCH 161 Fig. 2-33. Zelfstartende multivibrator met NAND's; f 1451C. Op het moment, dat de voedingsspanning wordt ingeschakeld, wordt d.m.v. Cd het expanderpunt van NAND 5 positief gemaakt; de uitgang 05 wordt hierdoor 0. De uitgangen Q1 en 02 blijven daardoor positief. Tijdens het opkomen van de voedingsspanning kan de multivibrator blijkbaar niet starten. Zodra de voedingsspanning er is, worden de betrokken ingangen van NAND 1 en NAND 2 vrijgegeven en kan oscilleren plaatsvinden. Als de multivibrator niet gaat oscilleren (01 = 02 = 0) is 05 ook nul en moeten 01 en 02 wel 1 worden. Daarna ontstaat aan punt 05 wederom een 1, die de ingangen van NAND 1 en NAND 2 hoog maakt, waardoor opnieuw de inschakelvoorwaarde ontstaat. 18. Monostabiele multivibrator met NAND's in TTL In fig. 2-34 is een monostabiele multivibrator met NAND's in zijn meest elemen­ taire vorm weergegeven. Normaal is de onderste ingang van NAND 2 laag ( = 0), omdat de weerstand Rj verbonden is met aarde. De uitgang van NAND 2 (= 1), en dus ook de bovenste ingang van NAND 1, is hierdoor hoog. Als ook de onderste ingang van NAND 1 hoog is, zal de uitgang van NAND 1 laag zijn. 66 = ■ i In deze situatie bevindt zich de monostabiele multivibrator in de rusttoestand. Wanneer we aan de ingang van de schakeling kortstondig een negatiefgaande triggerimpuls laten optreden (waardoor de ingang even 0 wordt), dan wordt de uitgang van NAND 1 even hoog. De ingang van NAND 2 wordt dan eveneens hoog en Cy gaat zich via R7 laden. Tijdens het laden van Cy wordt de uitgang van NAND 2 en tevens de bovenste ingang van NAND 1 laag. De monostabiele multivibrator is in de quasi-stabiele toestand gekomen. Deze toestand blijft gehandhaafd tot Cy zich via heeft geladen. Rj moet een waarde tussen 750 en 100 Q hebben. Bij een waarde die hoger is dan 750 fl blijft de ingang van de NAND in de rusttoestand niet voldoende laag. Bij een waarde kleiner dan 100 Cl wordt de NAND te sterk belast. De vertragingstijd t^ wordt bepaald door Rj en Cy, volgens de formule t^ = 0,75-Hy-Cy. Het ontladen van Cy duurt even lang als het laden van de condensator tijdens de quasi-stabiele toestand. De hoogste herhalingsfrequentie, waarmee de monostabiele multivibrator dan ook getriggerd mag worden, is gelijk aan 1/(2^). /2 X TL 74OON I U -O Cr Ingang O---------- 1 Vü *T u Ingang O------------------------------- ■o ^CT + VB • sv TL 7400 N Tl [J] rr h n Ti _____ . uT i........ Ld Ld Ld Ld Ld Ld LjJ Fig. 2-34. Monostabiele multivibrator met NAND's in TTL (Telefunken). 67 In fig. 2-35 is een grafiek gegeven, die het verband aangeeft tussen Ry = 750 n. en Cy bij F* tv 103 Fig. 2-35. tv als functie van Cr voor de schakeling uit fig. 2-34. 10* i i 10nF 0.1 i lOpF er De bovenste ingang van de NAND mag niet worden verbonden met de + van de voedingsspanning. Dit i.v.m. breakdown die kan optreden als de andere ingang een spanningszwaai maakt beneden aarde. De breedte van de opgewekte impuls, die aan de uitgang van NAND 2 ontstaat, is sterk afhankelijk van de voedingsspanning (30%/V). 19. Monostabiele multivibrator met NOR's In fig. 2-36 is een monostabiele multivibrator weergegeven, waarin twee NOR's uit de 7402 zijn toegepast. In de rusttoestand is de bovenste ingang van NOR 2 een 1, omdat R een relatief grote waarde vertegenwoordigt (4,3 kü). De uitgang van deze NOR is hierdoor laag en daardoor ook de bovenste ingang van NOR 1. Als bovendien de ingang van de monostabiele multivibrator laag is, zal de uitgang van NOR 1 hoog blijven. Deze toestand is stabiel. Wanneer we de monostabiele multivibrator triggeren met een positiefgaande impuls aan de ingang, zal de uitgang van NOR 1 laag worden. Het gevolg hiervan is dat de bovenste ingang van NOR 2 eveneens laag wordt en de uitgang hoog. Door de rondkoppeling in de schakeling heeft de bovenste ingang van NOR 1 de functie van de onderste ingang overgenomen. De uitgang van NOR 1 blijft laag en Cy, die aanvankelijk geladen was, gaat zich nu over R ontladen, totdat de spanning aan het knooppunt CpRde drempel68 spanning van de NOR (0,8 V) weer overschrijdt. De schakeling kipt dan in de oorspronkelijke toestand terug. Ook hier wordt de tijdsduur van de quasi-stabiele toestand bepaald door de grootte van en Z?T en wel volgens de relatie = 0,85-Cy-4300. De herhalingsfrequentie van de triggerimpulsen moet hier ook kleiner zijn dan 1/(2^). /?T kan men desgewenst groter kiezen, alleen wordt de impulsvorm aan 1/2*TL 7C02N Ingang O---------- \ Cr 1 —1/ I U -O Vu i i h u Ingang O---------- ■o *oya*5y = ~ï“i h r^i ____ TL 7CO 2N w m rjï [> ................................. Ld lil Ld Ld Ld Ld LjJ~ Fig. 2-36. Monostabiele multivibrator met NOR's (Telefunken). de uitgang van de schakeling dan minder fraai. In fig. 2-37 is tenslotte het ver­ band tussen en O,- nog eens in grafiekvorm gegeven bij R = 4,3 kü. 20. Monostabiele multivibrator zonder terugkoppellus In fig. 2-38 is een monostabiele multivibrator weergegeven, waarin de terugkop­ pellus ontbreekt. Bij een dergelijke schakeling moet de sturende triggerimpuls dan ook breder zijn dan de opgewekte impuls. Bij de schakeling in fig. 2-38 is de ingang normaal laag en de uitgang van de NAND dientengevolge hoog. Wanneer men vervolgens een positiefgaande trig­ gerimpuls aan de ingang laat optreden, zal de uitgang van de NAND een nega- 69 ps H tia tv -f 103 —- ±f xlTI 11! 'RT • 4.3kQ =m=t 10? ---- TT ----- r 10 S- Fig. 2-37. tv als functie van CT voor de schakeling uit fig. 2-36. i I llll i 10 nF t i/4X TL 7400N Ingang 10fiF 0.1 Ir 2k Uitgang O \BSX 38 Ingang O-------+ VB Uitgang ---------- 1H BSX38 cr TL 74OON pr] pj] p7] H pö] [V| [T] UJ lil LlITlI LlI LiJ Ld Fig. 2-38. Monostabiele multivibrator zonder terugkoppeling (Telefunken). 70 tiefgaande verandering ondergaan, die via Q naar de basis van de discrete transistor wordt doorgegeven. De negatiefgaande impuls zet de transistor dicht en de uitgang wordt hoog (= 1). Cj gaat zich ontladen, totdat de basis weer 0,7 V t.o.v. aarde wordt. De transistor gaat dan weer geleiden en de uitgang van de schakeling wordt weer laag. De maximale waarde van RT wordt bepaald door de stroomversterking van de transistor en de belasting. Bij de gegeven schakeling mag de weerstand niet groter zijn dan 100 kf). De minimale waarde van Ry is 1 kfl. De onderste grens van de weerstandswaarde wordt bepaald door de toelaatbare herhalingstijd van de schakeling voor repeterende ingangsimpulsen, zoals uit fig. 2-39 blijkt. In deze grafiek is T 1 2 I III i. 6 8 10 100 Rr Fig. 2-39. T/tv als functie van RT voor de schakeling uit fig. 2-38. de verhouding 77^ uitgezet als functie van RT. Uit de figuur blijkt dat bij kleinere waarden van Ry de benodigde herstellingstijd van de schakeling groter dient te zijn. In fig. 2-40 is het verband tussen de vertragingstijd en Cj gegeven voor verschillende waarden van Rj. is te berekenen met de formule = 0,6-Ry-Cp 21. Monostabiele multivibrator met discrete transistor en terugkoppellus Een schakeling van een monostabiele multivibrator, waarbij het niet nood­ zakelijk is, dat de triggerimpuls breder is dan de opgewekte impuls vinden we in fig. 2-41. Hier is weer een terugkoppeling tussen de in- en de uitgang aange­ bracht, zoals uit het principiële schakelvoorbeeld in fig. 2-41 blijkt. Van de NOR zijn normaal de beide ingangen nul en daardoor is de uitgang 1 (hoog). Cj- is geladen tot de spanning, die aan de uitgang van de NOR optreedt, verminderd met de basisstapspanning van de transistor. Als we de schakeling starten door een positiefgaande trigger aan de ingang te laten optreden, ondergaat de uitgang van de NOR een negatiefgaande spanningssprong, die de transistor dichtzet. De uitgang wordt hoog en daar de 71 tweede ingang van de NOR met de uitgang is verbonden, zien we dat het uit­ gangssignaal de functie van de triggerimpuls aan de ingang o ver neemt. De triggerimpuls mag dan ook smaller zijn dan de opgewekte uitgangsimpuls. Ook bij deze schakeling gaat Cy zich vervolgens ontladen, totdat de transistor weer opengaat en de schakeling spontaan in de oorspronkelijke stabiele toe­ stand terugkipt. Voor deze monostabiele multivibrator geldt ook weer dat = 0,6-CyRy. r~.: 7- 7 / F z I Rr = 10k 7A A+- -+ ' i --4 ’°7 l— Rr‘lkQ Fig. 2-40. tv als functie van CT voor de schakeling uit fig. 2-38. 7- A 10 r / iL i 10nF 0,1 1 10>f crDe invloed van de voedingsspanning op de vertragingstijd is 1,6%/V. De tempe­ ratuurafhankelijkheid van is zowel voor de schakeling uit fig. 2-38 als die uit fig. 2-41 gelijk aan 0,02%/°C. Een monostabiele multivibrator, die wat minder afhankelijk is van de tempera­ tuur is gegeven in fig. 2-42. Tussen de uitgang van de NOR en de ingang van de transistor is een diode opgenomen. De temperatuurcoëfficiënt van de Sidiode compenseert hier enigermate de temperatuurcoëfficiënt van de basisemitterdiode van de transistor. De temperatuurcoëfficiënt van is voor deze schakeling 0,01 %/°C. 22. Monostabiele multivibrator met discrete pnp-transistor Een monostabiele multivibrator met NAND in TTL en discrete pnp-transistor is gegeven in fig. 2-43. Deze schakeling werkt op ongeveer dezelfde wijze als die uit fig. 2-41. 72 ------ o *r fax TL 7402 N BSX38 Uit g ang ------------- O HF cr Ingang O------------ M— ƒ Rr Ingang O----------- Uitgang cT -OF o— TL 74 02N BSX38 H KI M KI IK KI K iznzi Em ei et Fig. 2-41. Monostabiele multivibrator met terugkoppeling (Telefunken). Normaal is de triggeringang van de schakeling hoog. Zodra we een negatiefgaande triggerimpuls laten optreden, schakelt de uitgang van de NAND naar ca. 3,3 V en wordt de basis van de pnp-transistor ca. 2,5 V positiever t.o.v. + VB. gaat zich vervolgens ontladen, doch zodra de spanning aan het knooppunt 1^0 4 TL 7402N Ingang O---------- LH Lb U -O Fig. 2-42. Multivibrator met compensatiediode voor de temperatuurcoëfficiënt. BSX38 1N4151 cr 73 Cj.Rj lager wordt dan de voedingsspanning minus de basisstapspanning van de transistor (ca. 4,3 V), gaat de transistor weer geleiden en komt de multi­ vibrator in de oorspronkelijke stabiele toestand terug. moet bij de gegeven schakeling ongeveer liggen tussen 1 en 10 kQ. Het keuzebereik van is dan ook een grootte-orde kleiner dan bij de schakeling van fig. 2-41. '4 x TL 74OON BSW19 10- Inging O--------- <10k 240 Inging O--------- BSW19 Cr -------------TL 76OON h H u -o HHN H BW Usr Lh° l_J LzJ Lij LsJ LaJ Ld^LjJ Fig. 2-43. Monostabiele multivibrator met NAND en externe pnp-transistor (Telefunken). 23. Monostabiele multivibrator voor lange vertragingstijden Indien lange vertragingstijden zijn vereist, kan men de discrete transistor nog laten voorafgaan door een emittervolger, zoals uit fig. 2-44 blijkt. De temperatuurgevoeligheid van deze schakeling is groter geworden door de basis*emitterdiode van de extra transistor. Een schakeling, die in dit opzicht gecompenseerd is, vinden we in fig. 2-45. Door de extra omkering van de tweede transistor is ook een tweede NAND vereist als men tenmiste een terugkoppellus 74 wil aanbrengen. De relatie tussen de vertragingstijd t^ en ongeveer 0,6^0^ resp. RT is ook hier + vb -----o x TL 76OON Ingang Fig. 2-44. Monostabiele multi­ vibrator voor lange vertragingstijden (Telefunken). u -o + *B ------ O *T ]50<r ^xTL74OON Ingang 2x BSX 38 Fig. 2-45. Monostabiele multi­ vibrator voor lange vertragingstijden zonder terugkop­ peling. 24. Schakeling met NOR's voor de realisering van een inschakelvertraging De schakeling van tig. 2-46 wordt gevormd dooreen monostabiele multivibrator en twee extra NOR-schakelingen. Als de ingang hoog wordt, start de monosta­ biele multivibrator, die de uitgang van het circuit tijdelijk laag houdt. Als de multivibrator in de rusttoestand terugkeert, wordt de uitgang hoog, omdat dan beide ingangen van de uitgangs-NOR laag zijn geworden. 25. Schakeling met NAND's voor de realisering van een inschakelvertraging Een schakeling met NAND's, die hetzelfde doet als het circuit van fig. 2-46 is afgebeeld in fig. 2-47. Zolang de monostabiele multivibrator in de quasi-stabiele toestand verkeert, is één van de ingangen van de uitgangs-NAND een 0 en dientengevolge de uitgang 1. Keert de monostabiele multivibrator in de oor­ spronkelijke toestand terug, dan wordt de uitgang van het circuit 0 (laag). 26. Schakelingen voor signaalverlenging Een geschikte schakeling om signaalverlenging te verkrijgen, is weergegeven in fig. 2-48. De monostabiele multivibrator start in deze schakeling op de achterflank van de ingangsimpuls en houdt dan de bovenste ingang van de uitgangs-NOR nog 75 even hoog, totdat de monostabiele multivibrator terugkipt. Een tweede schake­ ling, echter nu met NAND's en een pnp-transistor, vinden we in fig. 2-49. Als hier de ingangsimpuls verdwijnt, gaat de uitgang van NAND 2 omhoog en wordt de pnp-transistor dichtgezet. Cj- gaat zich ontladen tot de transistor weer gaat geleiden, waardoor beide ingangen van NAND 3 een 1 worden en dienten­ gevolge de uitgang van NAND 3 een nul zoals ook uit het tijdsdiagram blijkt. —o 3/< x TL 74 02 Rt Ingang O--------- BSX36 -o 1 1 BSX3B RT U ■O O— TL 7402N R RH h n n rn Fig. 2-46. Schakeling voor het verkrijgen van inschakelvertraging (Telefunken). Lp L^J LjJ LH W| Ingang O--------- 27. A-stabiele multivibrator Een a-stabiele multivibrator is eenvoudig te maken door aan twee TTL-NAND's twee externe netwerken toe te voegen zoals fig. 2-50 illustreert. De schakeling levert symmetrische uitgangsimpulsen, zolang Cj-2 en flT1 = /?p2. Daar de ingangsweerstanden van de NAND's de tijdsconstanten beïn­ vloeden, is geen grotere variatie van en Rj2 mogelijk dan van ca. 1 tot 2,5 kfl. Overigens behoeft dit geen bezwaar te zijn, want met Cj- is de opgewekte 76 i i frequentie ook te beïnvloeden. Desgewenst kan men Q veranderen van 1 nF tot 10 pF. De opgewekte frequentie is te berekenen met f = 1/(2-Hy-Cy). + *B 3/( x TL 7400N I ------ O BSW19 Ingtny O--------- I i i i i l u <20lrQ -o 750fl £ O I I I ' 1 1 Q 1/ ?* VB BSW 19 750Q TL 7400N n n pn n H H *T L*J kJ L>J Ld Eryip Ingtng O Fig. 2-47. Schakeling voor het verkrijgen van inschakelvertraging met NAND's (Telefunken). 77 f Li I qj ê -C ,0) o | o > -—sr <XJ ■si . ------- «N "ai v> 'c ■s 5 § co c s :|£ °\ C _ •2>?S U. i> O) i i E E E E E E 3» <N O ~-J 78 ir> 3 3 o» Ql jl «> 2» ’ 4- J 4Ó 9* VB TL 7400N Uitg BSW 19 1 ----- *O ld Uitg 2 ------ O 2 Ingang O---------- 7S0Q Uitg 1 --------- O Uitg 2 ---------- O BSW 19 750Q TL 74OON *T A M H Fl P°l PI r~l ^CT .... fo,, EJ L|J LjJ !ƒ I2J Lp l^J Ingang O---------- Fig. 2-49. Schakeling voor het verkrijgen van signaalverlenging (uitgevoerd met NAND's) (Telefunken). u ■o RT2 TL 74OON Rri + *B sr'2 2 cr,T U ---------------- o TL 7400N H M PI M P°1 PI PI lll^, Fig. 2-50. A-stabiele multivibrator met NAND's (Telefunken). Enmn Ld lil l±J ld 79 3 Controle- en regelschakelingen 1. Niveaudetector Bij het bepalen van een vloeistofniveau wordt dikwijls gebruik gemaakt van het principe van weerstandsmeting tussen twee elektroden, die zich in de vloeistof bevinden. Het feit, dat met de hoeveelheid vloeistof tussen de elektroden de weerstand verandert, maakt het mogelijk het niveau vast te stellen. In fig. 3-1 is een schakeling weergegeven, die een relais doet bekrachtigen als het niveau in het vat een bepaalde waarde overschrijdt. EB 383 -C ----4 80 ohm REL C450 24vl50mA C45O £ Zwe vtndt voeding Fig. 3-1. Niveaudetec­ tor (SGS-Fairchild). £ -o — Wordt de drempelspanning van de weergegeven versterker (driemaal de basisemitterspanning van een Si-transistor) overschreden, dan gaat de high-gainversterker reageren en wordt het relais bekrachtigd. De transistoren vormen een Darlington-schakeling, die een hoge versterking geeft. Bovendien heeft het circuit een hoge ingangsimpedantie. Met de potmeter P is de gevoeligheid van de schakeling in te stellen. De maximumweerstand tussen de elektroden is 5 M(1 ± 25% in het temperatuurgebied van 0 tot 50 °C. Voeding: 24 V-50 mA, zwe­ vend. 2. Signaleringssysteem met unijunctiontransistor Afhankelijk van de toets die we indrukken, horen we een toon van een bepaalde frequentie in de luidspreker. Een bepaalde toon kan de signalering voor een 80 persoon zijn om iets te ondernemen. Voor huis-tuin-en-keukengebruik zijn voor deze schakeling ongetwijfeld interessante toepassingen te bedenken (fig. 3-2). De oscillator is een zaagtandoscillator met UJT. In de basisleiding B1 is de paral­ lelschakeling van luidsprekers opgenomen. O + 30V 18k 5,6 k 1.8 k 680 2N2646 1 ï e Ir -u 25V~T Fig. 3-2. Signaleringssysteem met UJT-oscillator (General Electric). Sp \33k _ _ _1_______ I I 3. Wisselstroomregeling met foto-darlington 2N5779 In figuur 3-3 is een regelschakeling voor wisselstroom weergegeven, waarin twee thyristoren van het type C122B van General Electric zijn toegepast. Gaat de lamp feller branden, dan zal de foto-darlington meer gaan geleiden en een BEL ASTINGSSTROOM TOT 8A o 2 N5779 E O.lp = 2NL988 — ó NET 120 V \C122B H ^)LAMP B C Lh C122B 2 N5779 2N5779 2N6988 SV- lOOmA' STUURSIGNAAL Fig. 3-3. Regelschakeling met foto-darlington 2N5779 (General Electric). 81 gedeelte van de triggerstroom naar de katode van de betrokken thyristor aflei­ den. Het gevolg is dat het langer duurt, voordat de triggerdioden 2N4988 gaan geleiden. De wisselstroom wordt later in de fase aangesneden, waardoor de ef­ fectieve waarde van de stroom daalt. Voor de beide fasen van de wisselstroom gebeurt dit, zoals duidelijk uit het schema blijkt. In de omgekeerde polariteit gaat de foto-darlington het zenereffect vertonen waardoor de vertragingscondensatoren zich niet in omgekeerde richting kunnen opladen. Als we de 27 kQ-weerstand vervangen door een 56 kQ-weerstand en bovendien de thyristor ver­ vangen door het type C122D, dan is het mogelijk 2000 W te regelen bij een netspanning van 240 V. 4. Helderheidsregelaar met thyristor (200 W) De bruggelijkrichter zorgt ervoor, dat de wisselstroom wordt gelijkgericht, het­ geen hier nodig is, omdat slechts één thyristor voor de regeling van de wis­ selstroom wordt toegepast (fig. 3-4). Als de spanning over C5 de ontsteekspanning van de triggerdiode overschrijdt, gaat deze diode spontaan geleiden en ontsteekt tevens de thyristor. Het moment, waarop de triggerdiode ontsteekt, is instelbaar met R4. R6 dient vooreen eenmalige instelling van de wisselstroom op de gewenste minimale waarde. De diode D6 heeft tot taak er voor te zorgen dat de condensator C5 zich snel kan ontladen, nadat de thyristor is gaan gelei­ den. (Nadat de thyristor in geleiding is gekomen, staat over dit schakelelement nog slechts een geringe stapspanning, zodat C5 zich inderdaad snel kan ont­ laden.) De filters dienen om storing, afkomstig van de thyristorschakeling, de weg naar het lichtnet te blokkeren. De storingsonderdrukking is bijzonder ef­ fectief, hetgeen noodzakelijk is om hinderlijke radiostoring te vermijden. BELASTINGS WEERSTAND ""Zr C1 OJp "fT C4 4700 p BY 179 BY 123 BT100A C3 “ 0,068p 220V^ a D6. ; BYX10 ( Q27" 1 rz; O I 0,75mH J —i I 0,75mH I CS ~ 0,068 p BR 100 I_______ I Fig. 3-4. Helderheidsregelaar met thyristor (200 W) (Valvo). 5. Toerentalregeling van een ventilator met elektronische thermostaat Een bijzonder eenvoudige schakeling is weergegeven in fig. 3-5. De thermistor is opgenomen in een impuls-oscillatorschakeling met unijunctiontransistor (2N4891). De condensator laadt zich via de 50 kO-regelweerstand en de thermis- 82 tor op, totdat de doorslagspanning van de UJT wordt overschreden. De UJT gaat dan een negatieve weerstand vertonen en ontlaadt de condensator. In de primaire van de transformator ontstaat hierdoor een stroom impuls, die een triggerspanning voor de triac opwekt. Wanneer de weerstand van de thermistor door temperatuurschommelingen verandert, wijzigt zich ook de frequentie van het impulssignaal en daarmee samenhangend de effectieve waarde van de wis­ selstroom in de ventilatormotor. Bij toenemende temperatuur daalt de weer­ stand van de thermistor en wordt de impulsherhalingsfrequentie hoger. De ef­ fectieve waarde van de wisselstroom neemt toe en daardoor het toerental van de ventilator. Dit is juist de bedoeling. 0 + 24 U = THERMISTOR <' _ \50k Fig. 3-5. Toerentalregeling van een ventilator met een elektro­ nische thermostaat (Texas In­ struments) 50 k 2N4891 M net 1 ó ' ttov fff WT22B In fig. 3-6 is een meer gecompliceerde schakeling voor een dergelijke toepassing gegeven. De thermistor is hier in een brugschakeling opgenomen. Wanneer door een temperatuurstijging de weerstand van de thermistor afneemt, gaat TS2 minder en TS1 meer stroom trekken. Het gevolg hiervan is, dat TS5 en TS6 meer stroom gaan trekken. De laatste transistor is tussen + 24 V en de gate van de thyristor TIC45 geschakeld. De thyristorschakeling is verbonden met een dubbelfasige gelijkrichter waarvan de gelijkspanning niet wordt afgevlakt. Iedere halve periode wordt de momente­ le spanning één keer 0 V, waardoor de thyristor kan doven. Als TS6 meer stroom gaat trekken, zal de thyristor sneller ontsteken na het passeren van de nulwaarde van de pulserende gelijkspanning, die door de gelijkrichter wordt opgewekt. Het ontsteken van de thyristor betekent, dat de 24 V-wikkeling van de transformator wordt kortgesloten waardoor de zelfinductie van de primaire sterk daalt. Het ge­ volg is een geringere impedantie tussen de 110 V-netspanning en de gate van 83 de thyristor. Bij het ontsteken van de thyristor komt dan ook on middellijk de triac in geleiding. Resumerend zien we dat door het sterker geleiden van TS6 in een vroeger stadium van de halve periode van de wisselspanning de thyristor en de triac worden ontstoken. Hierdoor neemt de effectieve waarde van de wisselstroom p O) O) Q) <5 S o E Q> ■C o o * £ o o ll- ~ o o - * o o * * "O U <3 Q> O Q. E È o -2 o § 2* Q> L <ó § ■C C*> Q> JK d CO ih C .a R «o CO R § 9 co/ gv <*) 2m 84 <X| co sl _ 5 SS o dzzHi- in de ventilatormotor toe. Het toerental van de ventilator neemt blijkbaar toe bij het stijgen van de temperatuur, wat de bedoeling is. Het netwerk met CR en diode tussen + 24 V en de gate van de thyristor zorgt voor een snelle aanloop van de motor als we de schakeling in bedrijf stellen. Met de 75 Q-potmeter in het gatecircuit van de triac brengen we de ventilator op minimaal toerental. 6. Lampdimmer met triac De regeling berust op fasehoekbesturing van de wisselstroom (fig. 3-7). Als de regelweerstand een hogere waarde vertegenwoordigt, duurt het langer voor de ontsteekspanning van het neonbuisje wordt bereikt. De effectieve waarde van de wisselstroom is dan geringer en de lamp zal dan ook minder sterk branden. LAMP s -o* r H R2 15k Cl 0,066fj RCA40502 Z Fig. 3-7. Regeling van de wisselstroom in een gloei­ lamp met behulp van een triac (RCA). 120V 60 Hz Neon lamp C2 ~0,068p Verkleinen we de waarde van R1, dan wordt de ontsteekspanning eerder bereikt en gaat de lamp feller branden. We werken met netspanning, daarom verdient het aanbeveling de schakeling in een deugdelijke behuizing onder te brengen, bijvoorbeeld zoals in fig. 3-8 is weergegeven. Voor 220 V R1 en R2 wijzigen in resp. 100 kfl en 33 kQ. Vanzelfsprekend dient er een triac te worden toegepast, die geschikt is voor 220 V. Fig. 3-8. Behuizing van de wisselstroom regelaar. 85 <a «n ‘o s. co -** •- o CO 03 :• O S £ S[J^ Ö £ Q. lr> | Or xj' 03 m >O 03 Tj 3 * sE È ,q> <5 co 03 15 § 1 ct > Qj iii <\IO CD «O -Sc O: o» s s £ £■ CO -2co .0) I> o o nj S 4l|i o E en cd <k co' >» w> Q) Ê <*> 03 Ss®s * m oS OÓ SS 6) £ CD CO co CD *^c 0: S 7. ol Q ^IF? S* c «N 86 i 7. Thermostaat voor diepvrieskasten De elektronische thermostaat met gestabiliseerde voeding is in fig. 3-9 weerge­ geven. TS3 en TS4 vormen een verschilversterker. Aan de basis van TS3 zal een spanningsverandering optreden, als gevolg van het veranderen van de weer­ stand van de thermistor K243. Daalt de temperatuur, dan stijgt de spanning aan de basis van TS3. De basis van TS4 is verbonden met de arm van een potmeter P1. De spanning stellen we zó in, dat bij het overschrijden van de gewenste vriestemperatuur TS3 gaat geleiden en TS4 hierdoor minder stroom zal gaan trekken. TS6 krijgt dan minder sturing en het relais valt af. Het feit, dat TS6 niet meer geleidt, betekent, dat het drempelniveau aan de basis van TS4 zakt. De consequentie hiervan is, dat de temperatuur een aantal graden moet stijgen, voor het koelaggregaat weer wordt ingeschakeld. De vertraging tussen het uitschakelen en weer inschakelen van het aggregaat is instelbaar met P2. Technische gegevens: Voedingsspanning . . . Relaisstroom Instelbaar temperatuurbereik Instelbare inschakelvertraging Temperatuurfout: a. in het temperatuurbereik van -20 tot +70 °C b. bij voedingsspanningsverandering van 10% c. eigenopwarming van de temperatuurvoeler ... 12 V. ca. 50 mA. -15 tot -45 °C. ca. 3 tot 10 °C. < 1°; < 1°; 0,3°. Gelijkrichter B30C250 V23201 F1208. Relais V 23016-C0005-A 201. Trafo M 42 dyn BIJV X ny = 4840 wdg. 0,1 mm CuL; n2 = 510 wdg. 0,32 mm CuL. 8. Temperatuurelektronica voor wasmachines met de temperatuurvoeler K273 De schakeling die in fig. 3-10 is weergegeven, doet het relais aantrekken, zodra het zeepsop in de wasmachine een bepaalde temperatuur overschrijdt. De temperatuur waarbij het relais wordt bekrachtigd, is afhankelijk van de instelling van de schakelaars, links boven in het schema. De spanningsdrempel wordt bij 95 °C ingesteld met R1. Wanneer bij het stijgen van de temperatuur de weerstand van de thermistor daalt, zal ook de spanning aan de ingang (3) van deTAA861 dalen. Daalt de span­ ning beneden de waarde, die aan de ingang (4) van de IC optreedt, dan gaat als gevolg van de grote versterking de uitgang stroom trekken en wordt de eindtransistor in verzadiging gestuurd. Het relais wordt bekrachtigd en de wasma­ chine schakelt naar het volgende programma over. 87 Een vereenvoudigde versie van de schakeling is weergegeven in fig. 3-11. We zien, dat de uitgang van de TAA861 hier direct het relais bekrachtigt. + 20V ^5°C ^0°C ^25°C Wp •k \11k 22k O5-6* 330 -O BSV15 910 Ó2 3 o 4 7 -o- TAA 661 Ó6 a fl/1 Tempera tuury] voeler K273 rk e4K45| 22 k Koppelmagneet / 85Q WO 1,2 k 0 -O Fig. 3-10. Thermostaat voor een wasmachine (Siemens). + 20V ^95°C 1------ <5 ^40°C ^5°C T 'k \11k 22 k Ó2 3 4 O- _ O. n2 Tamptrktuur,/U votltr K273 Kt TAA 861 RE ~ 970Q □5S 7 (>6 *K 22k WO 1,2 k o -o Fig. 3-11. Thermostaat voor een wasmachine (vereenvoudigd ontwerp). 88 Technische gegevens: Voedingsspanning ............................................................................ . . . 20 V. Instelbaar temperatuurbereik . 25 tot 95 °C. Hoogste toelaatbare temperatuur voor de K273 ...................... . . . 100 °C. Toelaatbare omgevingstemperatuur voor de schakeling 0 tot 70 °C. Temperatuurfout van de schakeling bij verwarming tot +70 °C ref.: + 20 °C; VB = 20 V ...................................................................................... 0,4 °C. Temperatuurfout tengevolge van een voedingsspanningsverandering van + 10 tot -10% bij Tomg = 20 °C <0,1 °C. Relais: Miniatuur-schakelrelais type NV 23016 - COOO6-A 101. 9. Converter voor het omzetten van een spanningsverandering in een fre­ quentieverandering Het omzetten van een spanningsverandering in een frequentieverandering vindt veel toepassing in de meet- en regeltechniek. In fig. 3-12 is een hiervoor geschikte schakeling weergegeven. Als we het schema bestuderen, ontdekken we in de schakeling een astabiele multivibrator, met als basisweerstanden twee transistoren type C450, die als stroombronnen fungeren. q + 9V 11/4 35 TS2 EA103 C EAiO3 C C450 —IF 3-1 UITGANG -------- o Fig. 3-12. Spanning-frequentie-omzetter (SGS-Fairchild). INGANG O— V'Z Met de ingangsspanning kunnen we deze transistoren meer of minder doen geleiden en daarmee samenhangend de impulsfrequentie laten veranderen. De frequentie verandert lineair met de ingangsspanning. In tabel 3-1 is aangegeven welke condensatoren moeten worden toegepast voor het verkrijgen van een bepaalde impulsfrequentie. Ook defrequentievariatie per 89 volt ingangsspanning is in deze tabel opgenomen. Het verband tussen fre­ quentie, capaciteit en ingangsspanning kan men ook afleiden uit de grafiek in fig. 3-13. Tabel 3-1 Capaciteit {pF} Frequentievariatie (kHz/V) Frequentie (V, = 0 V) (kHz) 0,001 0,01 0,1 1,0 10 3,5 0,35 0,035 0,0035 0,00035 35 3,5 0,35 0,035 0,0035 X Uj * o s Fig. 3-13. CONDENSATOR (pF) 10. Analoge schakelaar met twee veldeffecttransistoren De schakeling is weergegeven in fig. 3-14. Wanneer de ingang van het commandocircuit (basis van de 2N3829) aarde is, geleidt TS1 en hierdoor tevens TS2. De collector van TS2 is dan vrijwel -12 V, hetgeen betekent, dat de serieFET staat afgeknepen en de shunt-FET in volledige geleiding is. Het ingangs­ signaal Vj wordt dan niet naar de uitgang doorgegeven. TS3 2N4856A -12V UITGANG -- ° Vj o TS2 2N3013 15 k + 2,4V 1N971B T rsi 2N3829 TS4 2N3993 —M- o- 1N971B 0V- 16 O’5* 3 +12 V Fig. 3-14. Analoge schakelaar met twee FET's (Texas Instruments). 90 Maken we daarentegen de ingang van het commandocircuit +2,4 V, dan gelei­ den noch TS1 noch TS2. De collector van TS2 is dan +12 V, hetgeen betekent dat de serietransistor volledig geleidt en de shunt-FET afgeknepen staat. Het ingangssignaal V, wordt nu naar de uitgang doorgelaten. 11. Knipperlichtautomaat met UJT en thyristoren Het geval kan zich voordoen dat men moet kunnen beschikken over een knipperlichtschakeling, waarin metalen contacten, zoals bij conventionele ontwer­ pen, ontbreken. Vooral wanneer de automaat in een sterk corrosieve atmosfeer moet werken, is het gebruik van een schakeling, waarin geen relais is toegepast zeer aan te bevelen. /?/* 910 k UJT 2N2646 SCR1 f SCW2 V 82 C3 7 ~MRC 7 IN 971A 7 J 808-3 (2x) Fig. 3-15. Knipperlichtschakeling met UJT en thyristoren. ^C2* O.Sy RS 47 T In fig. 3-15 is een knipperlichtschakeling weergegeven, waarin twee thyristoren en een unijunctiontransistor zijn toegepast. De UJT met omringende compo­ nenten vormt een zaagtandoscillator, die op tweemaal de knipperfrequentie oscilleert. Met de triggerimpulsen, die aan B1 ontstaan worden de thyristoren ontstoken. De anodeweerstand van de linker SCR (SCR = Silicon Controlled Rectifier) is relatief groot gekozen, want de stroom in deze weerstand moet beneden de houdstroom van de SCR blijven. Als er een triggerimpuls door de zaagtandoscillator wordt opgewekt, zullen de beide thyristoren gaan geleiden. SCR2 blijft permanent geleiden terwijl SCR1 weer uit geleiding gaat als de triggerimpuls verdwijnt, want zoals reeds is op­ gemerkt, is R2 zó gekozen, dat de stroom beneden de houdstroom van de thyristor blijft. C1 gaat zich vervolgens laden. Bij de volgende triggerimpuls komt SCR1 weer in geleiding en blijft in deze toestand tot de rechter thyristor SCR2 niet meer geleidt. Want door de negatief- gaande spanningssprong aan de anode van SCR2, doorgegeven via C1, is deze thyristor uit geleiding gegaan. De lamp dooft. Bij de volgende triggerimpuls, die de UJT-oscillator opwekt, gaat SCR2 weer 91 geleiden en de cyclus herhaalt zich. De negatiefgaande spanningssprong, die tengevolge van het ontladen van C1 aan de anode van SCR2 optreedt, moet uiteraard langer duren, dan de opgewekte triggerimpuls aan de gate van SCR2. 12. Statische wisselstroomschakelaar met thyristoren en triacs Voor het inschakelen van grote wisselstromen wordt in het algemeen gebruik gemaakt van zgn. magneetschakelaars met zware contacten. Deze schakelaars maken nogal lawaai en behoeven onderhoud. Met voordeel kan dan ook gebruik worden gemaakt van thyristoren of een triac om wisselstromen te schakelen. Een praktisch voorbeeld van een wisselstroomschakelaar met thyristoren vinden we in fig. 3-16. et R1 -------- »- 33 0,lR K- A Dl v'e/r 220V S fA; R2 220 e D2 1 Belas­ ting Fig. 3-16. Statische wissel­ stroomschakelaar met thyri­ storen. <- O- Sluiten we schakelaar S, dan zal, afhankelijk van de op dat moment optredende fase, óf Th1 óf Th2 ontsteken. Tijdens iedere nuldoorgang van de wisselstroom dooft de thyristor die in geleiding is, waarna even daarna de andere thyristor in geleiding komt. Opent men de schakelaar S weer, dan wordt de stroom ver­ broken bij de eerstvolgende nuldoorgang van de wisselstroom. In tabel 3-2 is een overzicht gegeven van de thyristoren, die men moettoepassen Tabel 3-2 Th 1, Th 2 Koelelement 4>el.eff. 4A BT100A 56256 9A BT101 56256 BT102 9A 56256 BTY79 - 500R 9A BTY87 - 500R 56253 16 A BTX35 - 500R 56253 16 A BTY91 - 500R 56253 20 A BTX36 - 500R 56253 20 A BTX81 - 500R 56253 25 A BTX82 - 500R 56253 35 A BTY95 - 500R 56279 60 A BTX37 - 500R 56279 60 A BTY99 - 500R 56279 90 A BTX38 - 500R 56279 90 A Dioden D1, D2: BY127 of BYX10 • Alu-koelplaat 1,5 mm, 6x6 cm 92 bij bepaalde belastingsstromen. Ook de te gebruiken koelelementen zijn in het overzicht vermeld. De met een codenummer aangeduide koelelementen wor­ den door Philips in de handel gebracht. Een wisselstroomschakelaar met triac is weergegeven in fig. 3-17. Met de ci R1 -5T- HF 0,1 R F BTX94/500 O Veff = 220V O 1 Fig. 3-17. Statische wissel­ stroomschakelaar met triac. Bel ast i ng toegepaste triac BTX94/500 kan men wisselstromen tot 25 A schakelen. Daar zowel de thyristoren als de triac weinig sturing vragen, kan desgewenst een reedrelais worden toegepast, waardoor op eenvoudige wijze bediening op afstand mogelijk wordt, zonder lange leidingen waarop netspanning staat. Het netwerk C1,R1 zorgt ervoor, dat ook bij inductieve belastingen spontane ontsteking van de thyristoren en triac plaatsvindt, terwijl het netwerk ook genoemde schakelelementen beveiligt tegen te hoge piekspanningen, die vooral bij belastingen met een inductief karakter kunnen optreden. VB =6V —-------- O [TAA 293 Ik "K! '7 R3 F 350 rs3 L '6 R4 *C3 ----- o- L T S iI o I VB1 f'T/ TS1 Q -o _C 10 5 3 LDR07 \i Rk 2,7 k re 39 U560 12 k -o o Fig. 3-18. Fotocelschakeling met TAA 293. 93 13. Fotocelschakeling met TAA 293 De TAA 293 is een lineaire IC, die door Philips op de markt wordt gebracht. In deze geïntegreerde schakeling bevinden zich een drietal transistoren, waarvan men een aantal aansluitingen naar buiten heeft uitgevoerd. Daardoor is dit uni­ versele circuit voor diverse toepassingen te gebruiken. Bij de fotocelschakeling in fig. 3-18 staat TS2, als de LDR niet door licht wordt getroffen, in verzadiging. TS3 geleidt dan niet en dit betekent, dat TS1 via RK sturing krijgt. De sturing voor de eindtransistor dient zo groot te zijn, dat bij een bepaalde belasting de transistor ook inderdaad volledig in verzadiging wordt gestuurd. Afhankelijk van de belasting zal men RK dan ook een passende waarde moeten geven. Indien men tussen de voedingsspanning en de uitgang een relaisspoel aansluit, dient men de klemdiode niet te vergeten. De kathode van deze diode verbindt men met de voedingsspanning, de anode met de collector van TS1. Als de LDR door licht wordt getroffen, gaat TS2 uit geleiding en wordt TS3 in verzadiging gestuurd. TS1 krijgt dan geen sturing meer en de uitgang van deze transistor wordt hoog. Een eventueel relais aan de uitgang zal dan niet meer worden bekrachtigd. Door de emitterweerstand RE is er aan de ingang een spanningsdrempel ge­ creëerd. Het schakelen van de uitgang vindt dan ook plaats als de ingangsspanning deze spanningsdrempel overschrijdt. Bij de schakeling in fig. 3-19 bestaat de drempel uit de te overwinnen stapspan- 6V ---- ° 19------ ' R3 ^0 • Ik R2 rsi ^0 ?7—RL~ — fa 350 1 TAA 293 4 TS2 Q -O I I I__ L 2 3 8 — —ó-------- ------------------- — - LDR 07 Rk 1,8 k ■O Fig. 3-19. Fotocelschakeling met TAA 293 (2e versie). 94 ning van de ingangstransistor TS1 (ca. 0,7 V). Met de 1 spreiding in fotoweerstanden in de lichtsterkte, waarop aanspreken, worden afgeregeld. Voor beide schakelingen hoog is bij een lichtsterkte groter dan 1000 lx en laag is (ca. te kleiner dan 300 lx. kQ-potmeter kan de de schakeling moet geldt, dat de uitgang 0 V) bij een lichtsterk­ 14. Spanningsdiscriminator met TAA 293 De TAA 293 is in de gegeven schakeling (fig. 3-20) met externe componenten V'ö -- 6 k -------------- --------------- ------------------- o A 293 T7 R3 É rsi R4 T6 t' ~3SÖ ___ éll rsj TS1 *‘D 0 IQ -O—------ o I \Rs £ I *9 L —----------- 10 —o ~ — Vq high VQ Rk V, Hl low 2,7k 39 n* c H 560 O rB 1,2 k ■o Fig. 3-20. Spanningsdiscriminator met TAA 293. een Schmitt-trigger. Als de momentele waarde van de ingangsspanning 0 V is, geleidt TS3 en ontstaat er over RE een spanningsval. TS2 staat dan afgeknepen. Zodra de momentele waarde van de ingangsspanning de door de emitterweerstand opgewekte spanningsdrempel overschrijdt, kipt de schakeling door de aanwezige rondkoppeling om en krijgt TS1 sturing via RK en wordt deze transistor in verzadiging gestuurd. Omdat R2 groter is dan Rc zal de drempelspanning over RE afnemen en we zien dan ook, dat de trigger bij een veel lagere momentele waarde van de ingangs­ spanning in de oorspronkelijke toestand terugkomt. Dit voorkomt „twijfelen" van het circuit als het ingangssignaal niet spontaan het drempelniveau over­ schrijdt of als er zich een stoorsignaal op het ingangssignaal bevindt. De schakeling is ontworpen voor koppeling met DTL, waarbij de uitgang een 95 i fan-out heeft van 2. Voor verschillende temperatuurgebieden geiden de volgen­ de drempelwaarden: 0 °C V;D 25 °C V'd 75 °C 1<D = 1,3 V, ViT = 0,85 V = 1,25 V, VjT = 0,80 V = 1,15 V, ViT = 0,75 V Voor de uitgangstransistor geldt een belastingskarakteristiek zoals gegeven in fig. 3-21. VQ Zo Fig. 3-21. Belastingskarakteris­ tiek van de uitgangstransistor uit de schakeling van fig. 3-20. Iq Zo* (mA) 96 4 HF-schakelingen 1. Telegrafiezender voor de 80 m-band (100 mW) De VFO (variabele frequentie-oscillator) is terug te brengen tot de fundamentele Clapp-oscillator, die bekend staat als zeer frequentiestabiel te zijn (fig. 4-7). Het stuursignaal wordt van de emitter van TS1 afgenomen en aan de basis van TS2, die in klasse B werkt, toegevoerd. De tankkring wordt gevormd door L2, C3. In de collectorleiding van de eindtrap is een 20 mA-draaispoelmeter opgenomen. Met de bovenkant van de tankkring is de antenne gekoppeld. 4A/r y 2 HF smoorsp 2,5 mH 0,001 p LI |57wc/9 TS1 120 k 2N2711 TS2 2N2711 of 2N2712 )25/nm 0 500p lOOp ~^C3 ' 6 80p L2 35 wdg 25mm 0 c J0-20mA H 100 k 2,2k ?~c, 7TC2 5-15p 5-55p 0,001p In / 2,5mH ) HF smoorsp 0,01 p i 12V.tL— 12mA T 0,01p T d SLEUTEL Fig. 4-1. Kortegolfzender voor CV/-100 mV/ (General Electric). 2. Draagbare zender voor 160 MHz-1 W Deze zender, waarvan het schema in fig. 4-2 is weergegeven, wordt fasegemoduleerd. De modulator vinden we in het bovenste gedeelte van het schema. Het signaal van de dynamische microfoon wordt versterkt met de eerste trap, 97 I . n * 4=5 S sS <n 2<§ . - s*=t_ <^-'J- gg, g*== -dP^ S\ 44ss^ 2cd uj u. _N ft -j £ SS gg.^ jyrh 2^1 ~T? is I* ftij 9 = 1£ HP^ 00 S2o 03 :<*> ih ■n 2 V s(Vï ? Ui 2 E co Q --_Ir^ gi.P R1S sS n n. ® ft •— <*> Q <N Htdpi S« co *s ?s s Bs X Si Ü21 # §i=n7“=fe h S êR S SS »o °dAp CD <p . ST-- 25 __ si 03 s S_ £ B 22 ft: g ft -DP^-I S1I B co -O O Y-] !? rr x_ ■S Q co O **. CD CD C ■$ *<§ IP^. u = Q-j J' 13 I '•: co in <N § s : ® O U' cx —p- -j X ft Uj S> ■o * §ft lo ft r>> ui CJ <N dl—I N <N CM Q> Q> 2§ 2c fx C O) r\ U >N ZpE S ^T“ së § ^c££ 98 Q ’ï g 8 - h ,1 Uj __ dltr us -dH u 9 > 2 2 CM X ft t * C ft Uj ft fT UT E > Uj E Uj £ I g o o Q> Hl^ TJ c: 2} ,N X <N 5 » O in CJ — «>cr> x. y <Z)f>-) x. Q ö$r § ■Q dff SC sj, «O o r S§ un X —— £1 u* 0) 0. r\ Q. -------- t ft: IIT _ s - sC g 2<N J• EO sdi— 2' 44 83 ir> a— <c =j=®£ dFH - v Ï«Q O O — <N ft O Jc 53- [i*=^s — 1 a daarna via C4 aan een differentieertrap toegevoerd en vervolgens begrensd. Achter de versterker volgt dan een onderdoorlaatfilter met een bovenste grensfrequentie van 3 kHz. De versterker met transistor TS3 is tegengekoppeld door R16 tussen de collector en de basis van deze transistor aan te brengen. Een dergelijke schakeling maakt het mogelijk een van de geluidssterkte onafhanke­ lijke regeling van de modulatie te realiseren. Met R12 in de modulator kan de maximale frequentiezwaai van ± 5 kHz (f= 20,625 MHz) worden ingesteld. De kristalgestuurde oscillator genereert op de derde overtoon en wordt gevoed uit een gestabiliseerde voedingsspanning. De fasemodulator met capaciteitsdioden D2 en D3 beïnvloedt de kringen met L4 en L5. Alle verdubbeltrappen, die na de kristaloscillator volgen, werken in klasse C in gemeenschappelijke emitterschakeling. De eindtrap werkt in klasse B. In de collectorleiding van de eindtrap is een netwerk van L en C opgenomen, om ongewenste oscillaties in de HF-versterker te onderdrukken. De 7r-filterafstemming garandeert een mini­ male uitstraling van harmonischen. De eindtrap is van de andere verdubbeltrap­ pen elektrostatisch afgeschermd. De afscherming moet men zich in de figuur denken tussen de collector van TS8 en het knooppunt L15, L16. Eigenschappen van de zender: Onderdrukking van harmonischen (MHz) 41,25; 61,875; 82,5 demping 330 demping 495 demping 660 demping 825 demping 70dB 75dB 83dB 96dB 98dB Onderdelenlijst bij fig. 4-2. L1 = 400 mH P-schaalkern P 18/11, FXC 3 H 1, = 220,930 wdg, 0,11 mm CuL. L2 = 10 aiH. L3 = 17 wdg. 36 x 0,03 mm HF-litze; spoelvorm 3122 990 94131; schroefkern 3122 104 91631. L4 = 25 wdg. 36 x 0,03 mm HF-litze, uitvoering zoals L3. L5 = 27 wdg. 36 x 0,03 mm HF-litze, uitvoering zoals L3. L6 = 13 wdg. 0,3 mm CuL, uitvoering zoals L3. L7 = L6. L8 = 5 wdg. 0,8 mm CuL, uitvoering zoals L3. L9 = L8. L10 = bredeband-smoorspoel 4312 020 36640. L11 = 4,7 iM. L12 = 2 wdg. 1 mm Cu, binnendiameter 8 mm, 1,8 mm spatie. L13 = 2 wdg. 1 mm Cu, binnendiameter 6 mm, 2,5 mm spatie. L14 = L10. L15 = 12 wdg. 0,4 mm CuL, binnendiameter 4,5 mm. L16 = 5 wdg. 1 mm Cu, binnendiameter 8 mm, 1,8 mm spatie. L17 = 13 wdg. 0,4 mm CuL, gewikkeld op R36. LI8 = 4 wdg. 1 mm Cu, binnendiameter 8 mm, 1,8 mm spatie. X-tal = kwarts, derde overtoon 20,625 MHz. R34 = 100 Q, draadgewonden. 99 Uitgangsvermogen bij diverse voedingsspanningen: P2(W) 0,6 0,72 0,78 1,0 1,2 VB(V) 11,0 12,0 12,4 13,8 (nominale waarde) 15,2 n(%) 45 45 45 44 42 3. Frequentieverdrievoudiger met vermogensvaractordiode Met behulp van een vermogensvaractordiode is het mogelijk frequentievermenigvuldiging te verkrijgen met een relatief hoog rendement. Met de vermenigvuldiger kan men een signaal van relatief lage frequentie om­ zetten in een hogere frequentie. Vooral bij zendamateurs zal deze schakeling bijzonder aanspreken. In fig. 4-3 is een verdrievoudiger weergegeven, die geschikt is om een signaal van 150 MHz om te zetten in een 450 MHz-signaal. In de schakeling is de varactordiode BAY96 toegepast, die geschikt is voor relatief hoge ingangsvermogens. 50 ohm O------ C2 LI L3 & 50 ohm -O L2 IN­ GANG Cl •O O- UIT­ GANG ■O Fig. 4-3. Frequentieverdrievoudiger met een vermogensvaractordiode (Valvo). Onderdelenlijst bij fig. 4-3 D R C1 C2 C3 C4 C5 = = = = = = = BAY96 100 kü 7...100 pF 2...13 pF 2...13 pF 2...13 pF 2...25 pF L1 = 6,5 wdg. 1,3 mm CuL, 14,3 mm lang, binnendiameter 7,5 mm. L2 = 2 wdg. 2 mm CuL, 7,9 mm lang, binnendiameter 6,7 mm. L3 = koperband 0,5 mm x 6,3 mm, 25,4 mm lang, chassisafstand 14,3 mm. In fig. 4-4 zijn twee grafieken weergegeven, die ons een indruk geven van het uitgangsvermogen P2 en het rendement van de schakeling als functie van het ingangsvermogen P1. De BAY96 wordt door Philips in de handel gebracht. 4. VHF-voorversterker met MOSFET's-200 MHz Het HF-signaal wordt via een afstembaar 7r-filter toegevoerd aan gate 1 van de MOSFET (fig. 4-5). Het versterkte signaal ontstaat over het afstembaar irfilter in de drainleiding. Sterkteregeling is mogelijk door de DC-spanning op gate 2 100 "1 (*/•) p2 (w) 20 • 60 10 ‘°O O 35 25 45 Pi (W) 35 25 Fig. 4-4b. Rendement als functie van het ingangsvermogen. *5 Pl(W) Fig. 4-4a. Uitgangsvermogen als functie van het ingangsvermogen. te variëren. Bij een spanning van 8 V aan gate 2 treedt de grootste versterking op. Enkele eigenschappen van de schakeling zijn: vermogensversterking = 16,5 dB, ruisgetal = 2,8 dB. De versterking is 45 dB te regelen, wanneer de spanning aan gate 2 wordt veranderd van +8 V naar -3 V. 0.001p 0,00/p HH O +8V 10 k 0,00 lp HH 110k SFB 8970 0,001p G2. 560k LI Tn r L2 1 JjlII* 7’Q G/\i I ±8,2p | I —O + 18V HF SM00RSP = 0,001 p T^P - Fig. 4-5. 200 MHz-versterker met MOSFET (Texas Instruments). L1 4 wdg. 0,8 mm CuL op spoelvorm 7 mm; L2 3 wdg. 0,8 mm CuL op spoelvorm 7 mm; HF-smoorspoel = 1 pH; C1 = C2 trimmer 4-30 pF ker. 5. Mengtrap met MOSFET's-200 MHz naar 45 MHz De schakeling (fig. 4-6) is van ongeveer dezelfde opbouw als die uit figuur 4-5. Het oscillatorsignaal wordt geïnjecteerd op gate 2. Enkele eigenschappen: de conversievermogensversterking bedraagt 20 dB bij een oscillatorspanning van 3 Veff; de drainstroom is 8 mA en de bandbreedte van de drainafstemming 4,5 MHz. 6. Draagbare ontvanger met 6 transistoren Deze transistorontvanger is geschikt voor ontvangst van stations op de mid­ dengolf en de lange golf (fig. 4-7a). 101 LOCALE OSC 245 MHz ©------- t------56 n 4: 2.2n SFB8970 0,001p G2S~r^_ / — 200 MHz 0.001/J nTJ L1 1 V a) D z* J ==2,2p G1 O.OOIfj /Okl 0001fj =27 • 91k 1H 75ohm H. 110k ■0+18 V Fig. 4-6. 200 MHz naar 45 MHz-mengtrap met MOSFET (Texas Instruments). L1 4 wdg. 0,8 mm CuL op spoelvorm 7 mm; C1 trimmer 1,5-7 pF ker. TS1 fungeert als zelfoscillerende mengtransistor. De ingangskring wordt ge­ vormd door een ferrietantenne, waarop zich 3 wikkelingen bevinden t.w. L1, L2 en L3. De oscillatorafstemming wordt gevormd door L4 en een afstemcondensator. Door de koppeling tussen de emitter- en de collectorketen komt het oscil­ leren tot stand. De middenfrequentcomponent wordt door middel van een middenfrequentfilter afgescheiden en naar de eerste MF-versterker gevoerd. Nadat het signaal hier verder is versterkt, vindt detectie plaats met de diode D2. Het gedetecteerde signaal, alsmede de gelijkstroomcomponent die uit detectie is verkregen, worden met TS3 verder versterkt (4-7b). Van de emitter wordt een regelcomponent afgeleid, die D1 meer of minder in de doorlaatrichting stuurt. De diode dempt de ingangskring. Het LF-signaal, dat uit de detectie wordt verkregen, wordt vervolgens verder versterkt met TS3 en via TS4 naar een complementaire eindtrap gevoerd. Met deze complementaire eindtrap is de luidspreker verbonden. De totale verster­ king van antenne tot luidspreker bedraagt 100 dB (f = 1 MHz, modulatiefrequentie 1 kHz, m = 0,3), de 3 dB-bandbreedte is 5,6 kHz. De signaalruisverhouding is 26 dB bij een signaal op de MG van 800 pV/m en op de LG van 4,5 mV/m. Spoelgegevens: Middengolf Lange golf: 510.. .1620 kHz. 150.. . 270 kHz. Antennekring: Middengolf: L1 = 55 wdg. 30 x 0,04 CuL. L3 = 17 wdg. 30 X 0,04 CuL, over LI gewikkeld, aftakking op 3 wdg. 102 a« Ó'TJ —F <N 4 5 4 m §0 l4flF— sIjP § 'n S 1-1 4 iM I lo unj------------ 1 I l_2! £i 4 Si Uk____ , o> J= CQ ES £ r;"" -l£ 1 |2~ tf» Q> £ I I r-^ £ l I -----L2L _ . I I _"_ 2J 1 1F IN 4 Ihr o o- Q co <N a. *x -sir q§4 21 2X o «o ÏM "O q5 _Q> § *N in 1 -Q O1 <X3 tQ 4 § >> =0 èc 4 <N CXJ > £ ■4 4 £ 4 Q. .tf» co ||S 4 s Jc —L <N o ï £ <3 <O -M—’ «N 4 103 Lange golf: L2 = 140 wdg. 30 x 0,04 CuL. Ferrietstaaf 200 x 10 FXC 4B1 (VK 20611) Valvo. Oscillatorkring: L4 = 83 wdg. 10 x 0,03 CuL, aftakking op 3 wdg. L5 = 7 wdg. 10 x 0,03 CuL, over L4 gewikkeld. "ï E 0) ■O U. o c •3-2 — ♦ 3 •2 i <N £ <£> d & o ïo 3 o QJ E O) 5 O 6 u -Q O) nj 2 in*’» E Q £ o 4 ’C £ " «22 5 o' s i -Q 104 u Middenfrequentfilter: Primaire: 76 wdg. 30 x 0,03 CuL; Secundaire: 76 wdg. 20 x 0,03 CuL, aftakking op 8 wdg. Detectorkring: Primaire: 76 wdg. 10 x 0,03 CuL; Secundaire: 49 wdg. 10 x 0,03 CuL, over de primaire gewikkeld. Het beste is de oscillator-, middenfrequent- en detectorfilters als kruisspoelwikkelingen uit te voeren. Spoelvormen met ferrietkernen FXC 3 B. 7. Unijunction-CW-monitor Met deze schakeling kunnen we telegrafiesignalen direct bij de zender hoorbaar maken (fig. 4-8). Het HF-signaal, dat bijvoorbeeld met de koppelspoel kan worden ontleend aan de tankkring van de zender, wordt gelijkgericht met een conventionele diodedetector. Over de afvlakcondensator van 0,01 /jlF ontstaat een gelijkspanning, waarmee we de UJT-oscillator voeden. De UJT-oscillator wekt weer een impulssignaal op, dat we aan een luidspreker, een hoofdtelefoon of aan beide tegelijkertijd kunnen toevoeren. We horen dus, wanneer de eindtrap van de zender een HF-signaal afgeeft, een toon in hoofdtelefoon of luidspre­ ker. 220p HF ƒ koppel- r spoel | 2-3wdg. IN 4009 Hl|]roon/>oogfe HF smoorsp 2.5 mH UJT 2N26C6 Fig. 4-8. Unijunction-CW-mo­ nitor (General Electric). ÖBj 8. FM-middenfrequentversterker en demodulator met TBA 120 De monolithische geïntegreerde schakeling TBA 120 is ontworpen voor toepas­ sing als FM-middenfrequentversterker en detector in TV-ontvangers en FM-omroepontvangers (fig. 4-9). De geïntegreerde schakeling bestaat uit een symmetrische bredebandversterker en een coïncidentieschakeling als FM-detector. Geluidssterkteregeling kan worden gerealiseerd door een potmeter tussen aansluitpunt 5 en aarde aan te sluiten. De regeling van de versterking wordt verkregen door het veranderen van de emitterstroom van één van de differentiaalversterkertrappen in de MF- versterker. De sterkteregelaar voert alleen gelijkstroom, zodat de leidingen naar 105 de regelaar ongevoelig zijn voor brom. Op afstand bedienen van de geluids­ sterkte geeft dan ook geen problemen. -------- O + 12V 2ün ’« L F -----O ■> 60 56 p IF iF l u 5,5 MHt QB: 30 -6------ p-------P- t—ö--------- ö- - 13 10 11 12 3 9 DUL A TOR 3 -o - rg = 60 n II I i i I I I --- P6------- ó 7_j 5k log r~ ii F DEMO- VERSTERKER I L_ 1U -O Fig. 4-9. FM-middenfrequentversterker en demodulator in IC type TBA120. In fig. 4-10 is de TBA 120 toegepast als 5,5 MHz-geluids-MF-versterker en demodulator. De ontkoppelcondensator van 22 nF tussen de aansluitingen 8 en 22 n 22n I-------I I J_ V y i l22Óp X' 1 I MF o— _ 120 ze? F12 uv -o i I____ L F —O "ILop 14 13 12 11 10 9 8 6 7 TBA 120 22 n r~ i i I : |',5n 1 2 3^5 —„.i I L2 I ._ J 56 p 5k log o o -n o---------- ------- *van de TBA 120 in een 5,5 MHz-geluidsdeel Fig. 4-10. Toepassing van een TV-ontvanger. 106 11 bepaalt te zamen met de geïntegreerde weerstand R8/11 van 2,6 kfl de tijd­ constante van de de-emphasis. Cs is afhankelijk van de grootte van de bromspanning, die eventueel op de voedingsspanning van de ontvanger mocht optreden. Bij een schone voedings­ spanning kan Cs eventueel vervallen. Spoelgegevens: Middenfrequenttrafo: Neosid kleinfilter 7 mm x 7 mm. Ingangsspoel L1: 12 wdg. 0,1 mm CuL, kernmateriaal: F 10 B, Qo =80. Demodulatorspoel L2: 4 wdg. 0,1 mm CuL, kernmateriaal: F2, Q= 50 Eigenschappen van de schakeling: Voedingsspanning = 12 V, MF = 5,5 MHz, Tomg = 25 °C Opgenomen stroom ...................................... M F-spanningsversterking MF-uitgangsspanning bij begrenzing LF-uitgangsspanning bij V = 10 mV, = 25 kHz, fLF = 1 kHz AM-onderdrukking bij V< = mV, fLF = 1 kHz, m = 30% . . Ingangsspanning, waarbij de begrenzing optreedt Uitgangsweerstand ...................... Regelbereik geluidssterkteregeling P 5 kü Tijdcontante van de de-emphasis . 17 mA. 60 dB. 240 mV. 600 mV . . 55 dB 70 (<200) . . 2,6 kQ . . 60 dB . . 50 AXS 9. MF-versterker, begrenzer, FM-detector en LF-stuurtrap in één enkele IC RCA brengt op het ogenblik een monolithische IC op de markt, waarin een MFversterker, begrenzer, FM-detector, elektronische verzwakker en een stuurtrap voor een LF-eindversterker zijn ondergebracht. Op de chip is voorts een sta bil isatorcircuit met zenerdiode aanwezig voor het constant houden van de voe­ dingsspanning van de IC. In fig. 4-11 is het blokschema van de IC weergegeven die onder de typering CA3065 in de handel wordt gebracht. Het monolithische circuit bevindt zich in een dual-in-line-omhulling voorzien van 14 aansluitingen. De posities van de aansluitingen zijn zó gekozen, dat het mogelijk is de omhulling automatisch in de gaten van een printed-circuitboard te steken. In het kader van de automatise­ ring van produktielijnen is deze ontwikkeling dan ook van uitermate groot belang. Het van de mengtrap van de ontvanger verkregen MF-signaal wordt, zoals uit het schema blijkt, aangesloten tussen de aansluitingen 2 en 1 van het circuit. De aanwezige versterker zorgt ervoor, dat hetsignaal op voldoende sterk niveau komt, teneinde de FM-detector te kunnen sturen. De elektronische ver­ zwakker maakt het mogelijk de sterkte van het geluidssignaal te regelen. Door 107 een variabele weerstand tussen punt 6 en aarde aan te sluiten, is verzwakking van het geluidssignaal met 60 dB mogelijk. Het is hierbij geen bezwaar, dat er zich tussen de potmeter en de IC een lange draad bevindt. Het oppikken van brom behoeft men niet te vrezen, zodat ook geen afscherming nodig is. Achter de verzwakker volgen tenslotte nog een buffer en een audiostuurtrap die een npn-vermogenstransistor direct kan sturen. Van de kenmerkende eigen­ schappen van het circuit noemen we nog de uitstekende AM-onderdrukking van j =)«> o >> 3 w> i- <? =J>. ÖCZ 3 e c ZZJo. o <*> Ü? ife O 2<5 5 U) i<- f l—l —J § L 4>~ o 2 "T" r r o £ o 1 AflM % * cT Q' II r £ x^S £ M i £ li ïë a ; ü dl-è^ * 3 o rn 5 ■Q § I <0 E a> Hif.±Aih* -* £ J hIc5T 4 r^0 14—n i? n£ o ft <-L li •J- $ * a 108 uS gemiddeld -50 dB bij 4,5 MHz, hoge gevoeligheid, 200 /zV voor uitsturing naar het begrenzingsniveau bij 4,5 MHz en een beschikbare uitstuurstroom aan de LF-uitgang van 6 mApp. Slechts een FM-tuner is nodig om een volledige FMontvanger te maken. In fig. 4-12 is de frequentiekarakteristiek van het MF-deel van de CA 3065 weergegeven. kJU 70 60 «n ? 50 — H H !*° Ui 5Ui Fig. 4-12. Frequentiekarakteris­ tiek van het MF-deel. 30 =*• 20 * ,0 —[ _____ 0 OJ FftEO 1_10 f (MH1) 10. 2 m-zender-ontvanger 10.1. Inleiding De laatste jaren is er bij de zendamateurs interesse ontstaan voor mobiel zenden. Momenteel zijn er in ons land op de verschillende amateurbanden enkele tientallen zendamateurs op deze wijze werkzaam. De grootste belang­ stelling gaat uit naar de 2 m-band, een rustige kortegolfband, waar de antennes voor mobiel gebruik aantrekkelijke afmetingen hebben. Veel mobiele 2 m-stations werken nog met buizenzenders. De apparatuur is meestal omvangrijk en leent zich niet bijzonder voor draagbaar gebruik. Een auto is noodzakelijk, zowel voor het vervoeren van de apparatuur als voor het voeden van de schakelingen. Het mobiel zenden zal ongetwijfeld aan populariteit winnen, als het niet meer nodig is een auto ter beschikking te hebben. We kunnen dit realiseren door de zend-ontvangschakelingen volledig te transistoriseren. In deze paragraaf zullen we een draagbare 2 m-zender-ontvanger bespreken waarvan de zender-eindtrap een vermogen op neemt van 0,4 W. De gehele zendontvangschakeling wordt gevoed uit 4 in serie geschakelde platte batterijen van 4,5 V. 10.2. Zender De zender (tig. 4-13) is kristalgestuurd en bestaat uit 5 trappen. De stuuroscillator wekt met behulp van een 8 MHz-kristal een overtone-signaal op van 24 MHz. In de tweede transistortrap wordt het signaal in frequentie verdrievoudigd. In de derde trap vindt verdubbeling van frequentie plaats, zodat een signaal met een frequentie van 144 MHz ontstaat. 109 Dit signaal wordt in de stuurtrap op een flink energieniveau gebracht, om de eindtrap tot een input van 0,4 a 0,6 W te kunnen uitsturen. voldoende De zender wordt amplitudegemoduleerd met een drietrapsmodulator. Er wordt collectormodulatie in stuur- en eindtrap toegepast. r~ afih AFQl K Stuur trap Vordrioroua-gor 7JMH1 | lUMHl IUMH, himh, " Wiï I af m JNJ90SA AFr ii JHJ90SA Krittalaottfafor JlMHl | Halo ooi anno ZENDER Microfoon Voor Hrihrttr Stuur trap AC VS AC IJ» f mat r op GFt4JO»/6o\ JNJ9OSA MODULATOR Fig. 4-13. Blokschema 144 MHz-zender. 10.3. Ontvanger De toegepaste ontvangerschakeling (fig. 4-14) is een dubbelsuper. In een voorversterker wordt het 2 m-signaal versterkt met een MM850, een ruisarme VHF-transistor. Achter de voorversterker volgt de 144 MHz-mengtrap, waar het 2 m-signaal naar een middenfrequentie van 9 MHz wordt omgezet. De mengoscillator is kristalgestuurd. Uitgegaan wordt van een 27 MHz-kristaloscillator, die na vervijfvoudiging van frequentie met twee transistoren de mengtrap stuurt. VHF **">11"* VHF I/**•/««tfjfi jsa - ssa Fig. 4-14. Blokschema ontvangergedeelte. nnfipn verKreycM . MHz-MF-component metIneen AF114 De door het meng« naar9 de tweede mengtrap wordt gevoerd. deze trap (AF124) verder verster dat aan de MF_versterker van een Japans ontstaat een MF‘s'9"\nevOerd. Hier wordt tenslotte het signaal gedetecteerd ontvangertje wordt oe9 en laag’requent verst 110 10.4. Output-indicator en S-meter Teneinde de output van de zendereindtrap en de sterkte van de ontvangen stations te kunnen meten, is een sterktemeterschakeling met twee transistoren ingebouwd. 10.5. Toongenerator (pieper) Op de modulator kan een toongenerator (bestaande uit twee multivibratoren) worden aangesloten, die de zender dubbeltonig moduleert. 10.6. Behuizing van de zend-ontvanger De schakeling met voedingsbatterijen is ondergebracht in een grijs gespoten plaatstalen kastje met de afmetingen 26 x 16 x 10 cm. 10.7. Stuuroscillator Bij de bespreking van het blokschema is reeds opgemerkt, dat de stuuroscillator in overtone oscilleert. Overtone-oscillatoren worden in zenderschakelingen uit economische overwegingen toegepast. De collectorkring L1,C2isop24MHz afgestemd (zie fig. 4-15). De transistor TS1 Cl» HH rst rjn cn Op - ^io? X-tal Omh, |s>s* 04 90 /r CI7 3-ISp 7 “3X)p ‘3-30p Q |«I2 •Op 1 n„o J0>J0m> IHHHi OS fl *«f| i*Uu*|l n.o pré X n: z/o 2^'tb»la» > i trafp t,p, 04 40 Ourpuf 04W| C3I X OU JJt, * aar (5) n»» 1147* T ACrs7125 C13 •Op •Op o10» is n H •" o *z«n 540 H • CM *P II Fig. 4-15. 144 MHz-zender met transistoren. TS5 is te vervangen door een 2N2905A. 111 staat voor de derde harmonische van de kristalfrequentie in gemeenschap­ pelijke basisschakeling. Voor deze frequentie vormt het kristal namelijkeen lage impedantie tussen basis en aarde. Aangezien bij de basisschakeling collector­ en emitterspanning in fase zijn, is het aanbrengen van een kleine capaciteit tus­ sen collector en emitter voldoende om de schakeling tot oscilleren te brengen. Het op 24 MHz brengen van de afstemkring kan het best geschieden met een griddip- of tunneldipmeter. Controle of de stuuroscillator inderdaad op 24 MHz oscilleert, kan eveneens geschieden met de dipmeter, geschakeld als absorptiemeter. Eenvoudiger nog is het te luisteren op een kortegolfontvanger, als men hierover de beschikking heeft. Met de regelbare weerstand R4 regelt men af op maximale HF-output. De HF-output kan ook worden gemeten door een voltmeter over R6 aan te sluiten. 10.8. Verdrievoudiger TS2 In de versterkertrap TS2, waarvan de transistor ook in gemeenschappelijke basisschakeling staat, wordt het opgewekte oscillatorsignaal in frequentie verdrievoudigd naar 72 MHz. De transistor staat op het afknijppunt ingesteld zodat alleen de positieve fasen van de stuurwisselspanning een collector-wisselstroom veroorzaken. Door de niet-lineaire ingangsweerstand van de verster­ ker ontstaat een krachtige derde harmonische van het stuursignaal. De 72 MHz-component wordt vervolgens met TS3 in frequentie verdubbeld naar 144 MHz. TS3 staat weer in gemeenschappelijke basisschakeling, omdat deze schakeling hier voor de AF114 de beste eigenschappen geeft. De transistor krijgt een kleine voorinstelling met behulp van de spanningsdeler R8a, R8b. De praktijk heeft geleerd dat bij deze instelling de tweede harmonische het sterkst is. De kringen in de versterkertrappen TS2 en TS3 worden op de juiste frequentie ingesteld met behulp van een griddipmeter. Nauwkeurige instelling kan ge­ schieden door in de resp. collectorleidingen een stroommeter op te nemen. De­ ze zal in de collectorleiding van een versterkertrap een maximale uitslag geven als de LC-kring, die verbonden is met de ingang van de transistor in afstemming wordt gebracht. De collectorkring van TS3 is afgestemd op 144 MHz. Met het signaal over deze kring wordt de stuurtrap gestuurd. De toegepaste AFY10 (2N2905A) staat in gemeenschappelijke emitterschakeling. De gemeenschappelijke emitterschakeling bleek hier de gunstigste resultaten te geven. Aangezien de positieve fase van de stuurwisselspanning de 0VEBO van 1 V niet mag overschrijden, is tussen de basis en aarde een OA90 aangesloten. Met de stuurtrap is tenslotte de eindtrap TS5 verbonden, die uit de batterij in niet-gemoduleerde toestand een vermogen van 0,4 W opneemt. Het basiscircuit van de AFY11 is inductief gekop­ peld met TS4. Door de inductieve koppeling wordt het mogelijk de tankkring in de emitterleiding van de AFY11 op te nemen. De collector kan dan verbonden worden met een koelvin of koelvlak, waardoor een groter vermogen toelaatbaar 112 wordt. Het is duidelijk, dat dit onmogelijk wordt, wanneer de tankkring in de coIlectorleiding is opgenomen, daar het koelvlak teveel capaciteit t.o.v. aarde vertoont. Teneinde bij hogere temperaturen thermische instabiliteit te voorko­ men, zijn zowel in de stuur- als de eindtrap kleine emitterweerstanden op­ genomen, ontkoppeld met condensatoren van 1000 pF. Het in de band brengen van de kringen in de trappen TS3 en TS4 geschiedt met behulp van de griddip- of tunneldipmeter. Als de kringen in afstemming komen, zullen we op de meter een maximale uitslag waarnemen. De tankkring wordt precies ingesteld met behulp van de output-indicator. Dit onderdeel bestaat uit een detectorschakeling, die een gelijkspanning afgeeft, als in de tankkring een wisselspanning werkzaam is. De gelijkspanning wordt naar een staartversterker met draaispoelmeter gevoerd. In het ontvangergedeelte komt deze schakeling ter sprake. HF-smoorspoeltjes in collectorleidingen bleken noodzakelijk om parasitair genereren via de voeding te voorkomen. De smoorspoeltjes kan men wikkelen op een weerstand met een lengte van 10 mm en een diameter van 3 mm. Tabel 4-1. Spoelgegevens 20 wdg. litzedraad, gewikkeld op een Philips-spoelvorm met ferroxcube kern, spoel­ diameter 7 mm. L2 8 wdg. vertind montagedraad, spoeldiameter 10 mm, zelfdragend. L3 5 wdg. vertind montagedraad, spoeldiameter 10 mm, zelfdragend; tap op 1 wdg. vanaf C11. L4 5 wdg., vertind montagedraad spoeldiameter 10 mm, zelfdragend; tap op 2 wdg. van C14. L4s 2 wdg. geïsoleerd montagedraad spoeldiameter 10 mm. Spoel aan de koude kant tussen de windingen van L4 geschoven. L5 5 wdg. vertind montagedraad spoeldiameter 10 mm, zelfdragend, collectoraansluiting op 2,5 wdg. van de aardkant, antenne-aansluiting op 1 wdg. vanaf de aardkant. HF-smoorspoeltjes, spoelvorm: een weerstand met een waarde hoger dan 3k3, een diameter van 0,3 a 0,4 mm en een lengte van 15 a 20 mm. Aantal wdg. 30, CuL 0,1. L1 Men gebruike voor de spoelen L2 t/m L5 stevig montagedraad met een diameter van 0,5- 1,0 mm. Stuurtrafo modulator: Jennen 10-20, uitgangstrafo modulator: Jennen 06-80. Trafo's van andere fabrikaten zijn uiteraard ook te gebruiken, zoals bijv, de Philips-trafo type AD9052 voor de Jennen 10-20 en de Philips-trafo type AD9036 voor de Jennen 06-80. Zoals uit het schema blijkt zijn de eerste 4 trappen van de zender capacitief met elkaar gekoppeld. Deze wijze van koppeling maakt het mogelijk op eenvoudige wijze een goede aanpassing tussen de trappen te realiseren. De spoeltjes L3, L4 en L5 zijn vrijdragend en gewikkeld van vertind montagedraad. 10.9. Antenne Een goede rondstraler voor mobiele doeleinden is de halo-antenne, waarvan 113 in fig. 4-16 een afbeelding is gegeven. De hoepel dient een buitenomtrek te heb­ ben van ca. 80 cm. Over de uiteinden van de gebogen geleider wordt een trim­ mer van ca. 15 pF geplaatst, teneindedeantenne voor dezendfrequentieprecies in afstemming te kunnen brengen. Aangezien een halo-antenne in het midden een zeer lage impedantie heeft, kan zonder meer geen 72 Q-coaxkabel worden aangesloten. Daar de impedantie naar de uiteinden van de gebogen geleider toeneemt, is er langs de omtrek van de halo-antenne wel een punt te vinden, dat overeenkomt met een impedantie van 72 Q. Deze tap ligt bij de in fig. 4-16 gegeven constructie ca. 11 cm uit het midden. De eigenfrequentie van de halo-antenne kan worden bepaald met een griddipmeter. Men koppelt de spoel van de dipmeter met de aanpassingslus voor de 72 O-coaxkabel. iicm. Buitenomtrek 80cm Koperdraad luie 2mmX lOmm Buil 4mm^ materiaal; koper of alum. Trimmer tondentator 3-15p Matt Fig. 4-16. Halo-antenne voor 144 MHz. |coar kabel 72fi Een nauwkeurige afregeling van de antenne op de zendfrequentie geschiedt als volgt. Op een afstand van ca. 1 meter van de halo-antenne wordt een griddipmeter of veldsterktemeter opgesteld. De zender wordt in bedrijf gesteld en men regelt de antenne met de trimmer zó bij dat een maximale uitslag op de griddipmeter wordt verkregen. Aan de zenderzijde wordt de coaxkabel via de zend-ontvangschakelaar aange­ sloten op de tankkring. De tap is gemaakt op 1 winding vanaf de aardkant. 10.10. Modulator De modulator is een conventionele LF-versterker, waarvan de eindtrap geschikt is gemaakt om de zender te kunnen moduleren (zie fig. 4-15). 114 De GFT4308/60 is hier gebruikt om zijn hoge toelaatbare collectorspanning. Bij sinusvormige uitsturing kan gedurende de negatieve fase van het modulatiesignaal een spanning optreden van 36 V. Transistoren als de OC72 en OC74 zijn hier, vanwege de lagere L/CE max, niet te gebruiken. Een andere transistor, die geschikt is voor de modulator, is de 2N2904 of 2N2905. De instelpotentiometer van de eindversterker R27 wordt zó ingesteld, dat bij ongemoduleerd signaal, de collectorstroom van de GFT4308/60 gelijk wordt aan de stroom, die de stuurtrap en de eindtrap van de zender opnemen. Zoals uit het schema blijkt, wordt de zender gemoduleerd in de stuurtrap en P.A. (P.A. = Power Amplifier). Modulatie van de stuurtrap betekent een veranderlijke sturing van de eindtrap. Aangezien het opgewekte HF-vermogen van de eindtrap zich wijzigt met de beschikbare sturing, is het duidelijk, dat moduleren van de stuurtrap met succes kan worden toegepast. 10.11. Eindtrappen met silicium-npn-transistoren (fig. 4-17 en 4-18) Evenals Siemens Duitsland, stelde N.V. Diode te Utrecht transistoren beschikModulttor Ntnr modultttr 10» Hf imptrip imoerip Orittrlrtp IH- rs* 2N2905A J pJO l<70 rss 2A/22/94 In Z" AnltMi | 2N2219A Tnnhnnng 1 /f. )->»P ' Anfnnt Fig. 4-18. P.A. met MM 1711. Fig. 4-17. P.A. met MM 1711 (2N2219A). Onderdelenlijst bij fig- 4-17; L4s = 2 wdg. geïsoleerd montagedraad. L5 = 5 wdg. vertind montagedraad; spoeldiameter 10 mm zelfdragend collectortap op 2 wdg. van de aardkant. Antennetap op 1 wdg. van de aardkant. Onderdelenlijst bij fig. 4-18; MM 1711 geklemd in een koelvlak 30 x 30 mm aluminium, 2 mm dik. L4s = 1 wdg. geïsoleerd montagedraad, spoeldiameter 10 mm. L5 = 5 wdg. vertind montagedraad, spoeldiameter 10 mm, zelfdragend. Collectortap op 2 wdg. vanaf de HF-smoorspoel. Antennetap op 1 wdg. vanaf de HF-smoorspoel. 115 baar voor de proeven met zendereindtrappen. Het betrof hier de MM 1711, die volgens de fabrikant een fT heeft van 350 MHz. Dit betekent, dat de transistor bij 144 MHz nog een H(e heeft van ca. 3,5. De experimenten hebben geleerd, dat met de MM1711 een niet zo gunstig rendement is te verkrijgen, als met de AFY11. De 2N2905A is hier eveneens te gebruiken, zij het met een iets lager rendement. Een redelijk rendement wordt op prijs gesteld, daar de schakeling uit batterijen dient te worden gevoed. Ont­ leent men de voeding aan een accu, dan wordt het rendement minder belangrijk, althans bij zenders met klein vermogen. Een groot eindvermogen verkrijgt men door óf een hoge voedingsspanning en een lage belastingsstroom óf een lage voedingsspanning en een hoge belastingsstroom. Aangezien de toelaatbare collectorspanningen voor VHF-transistoren betrekkelijk laag liggen (althans voor laaggeprijsde transistoren), dienen we voor relatief grote vermogens, hoge collectorstromen aan te houden. Daar de VHF-stroomversterking van de transistoren bijzonder laag is, betekent een hoge collectorstroom veel sturing, te leveren door de stuurtrap. Een ander be­ zwaar van een hoge collectorstroom is, dat in de afstemkring grote stromen gaan vloeien. Als we de verliezen willen beperken, dient een lage kwaliteitsfactor Qte worden aangehouden, hetgeen neerkomt op een grote afstemcapaciteit en geringe zelfinductie. Een verminderde Q betekent ook een geringere onder­ drukking van harmonischen. Aantrekkelijker is dan ook het uitgangsvermogen te verkrijgen uit een hogere voedingsspanning en een lagere collectorstroom. Het opgenomen vermogen van de stuurtrappen kan dan sterk worden beperkt en een hogere Q van detankkring kan worden aangehouden. Door de hogere Q is de koppeling tussen transistor, kring en belasting hechter te maken, waardoor een betere energieoverdracht ontstaat. Een eis, die dan aan de transistor moet worden gesteld, is een hoge toelaatbare collectorspanning en een hoge uitgangsimpedantie. De uitgangsimpedantie, die parallel aan de kring komt te staan, mag de Q niet bederven. De MM1711 schijnt een lagere uitgangsimpedantie te hebben dan de AFY11. Voor een optimale HF-energie-overdracht naar de tankkring dient men nl. de collector van de MM1711 op een lage tap aan te sluiten. Bij een opgenomen vermogen van 0,4 W blijkt de opgewekte HF-energie lager te zijn dan bij een eindtrap met AFY11. T BSY34 Ctlictori* nrbin mtt iQtlrl»h BSY34 Fig. 4-19. Balans-B-eindversterker met 2x BSY34 of 2 * 2N2219A. * x ~~1 £ i 3 116 Tabel 4-2. Gegevens van transistoren, geschikt voor zendereindtrappen in het VHF-gebied. Siemens Structuur VcEO max VcBO max VcBOmax max tmax 7j mix Structuur BVce PC max fy AFY11 Ge/mesa/pnp ÏÏÏV 30 V 1 V 500 mW bij huistemp. 45 °C 70 mA 70 mA 90 °C 90 °C 330 MHz 400 MHz MM1711 2N2905A npn-silicium pnp-silicium 40 V 60 V 3 W (collector aan chassis) 600 mW 0,8 W (zonder koelplaat) 350 MHz 250 MHz AFY10 Ge/mesa/pnp 15 V 30 V 1 V 500 mW BSY34 Si/planar/npn 40 V 50 V 5V 600 mA 175 °C 400 MHz 2N2219A npn-silicium 60 V 800 mW 300 MHz De complete mobiele zender-ontvanger zoals deze in de auto kan worden bevestigd. Op grond van de genomen experimenten kan worden geconcludeerd, dat de MM1711 geschikt is voor eindtrappen, waarin het opgenomen vermogen be­ reikt wordt door een hoge collectorstroom en een lage voedingsspanning. Voor de eindtrap is daardoor een grote sturing vereist. Daar de VHF-stroomverster117 Het ontvangergedeelte van de zend-ontvanger king van de beschikbare transistoren relatief laag ligt, dient het aantal verster­ kers belangrijk te worden uitgebreid. Voeding uit batterijen is dan haast on­ mogelijk en een accu wordt noodzakelijk. Het aantrekkelijke van de zender-ontvangschakeling, dat men deze kan meenemen naar uitzichttorens en voorauto's onbegaanbare heuveltoppen, gaat dan verloren. 10.12. VHF-voorversterker Verschillende halfgeleiderfabrikanten brengen momenteel transistoren op de markt, die geschikt zijn voor VHF-versterkers. Het meest bekend zijn wel de Philips AF102 en AF114, vroeger de OC171 en de Siemens AF106, AFY10 en AFY11. Bijzonder goede eigenschappen voor VHF-schakelingen hebben de AF139 en AF239 (mesa-transistoren), die in UHF-kanaalkiezers voor TV worden toegepast. In fig. 4-20 zijn het VHF- en HF-deel van de ontvanger weergegeven. TS1 vormt in de schakeling de VHF-voorversterker. De transistor is in gemeenschappelijke basisschakeling opgenomen. Het toepassen van deze schakeling heeft hier o.a. het voordeel, dat neutrodynisatie overbodig wordt. Daardoor is de versterker gemakkelijker te dimensioneren dan de gemeenschappelijke emitterschakeling De antenne wordt aan de ingang van de basisschakeling aangepast aan de kring L1,Cl a d.e op 145 MHz is afgestemd. Belangrijk voor een optimale s.gnaal-ru.sverhoudmg ,s de instelling van de transistor en de afstemming van de kringen. 118 £ •* r© * — ^5 I *a 4 o i 1 '?© 5§ _ •2 1? t\ X|»S- I I ’~ £> KJ 5? £ LL Z IZ ÜZ "Q LZG^ZZ <<<< 5 w js--=C=: < CM < < CT> CO en O) Zl «5 < as? ‘-U. u. x sf’ 5$ dl--------- —Ï2. 2x X-- _j£ I J Ï4 s■• c_ïi 5 x U. ’J >- <- in co r^ oo cn cn cn cn ïm. ^-41 o O1 CM CO O) ' CN CO U- CM r^.< LLO)'** :=?cn ai rj .Q T- CO CM CM O) <X U- u_ u_ -<. <. <. Qj 7: o <N "O 5E u. u_ u_ .6) "5 «- CM CO ’J ~«3 52 L-c=)-r X X o 2^ S1 5SS cT CM CM ■§ » c I CM Q) <b Ch < I << o <U »5 5$ 5 £ *• O» * ^4 o> co CM Su-u. .1 JuO) ^5<<< o) <n cn <n * V O g- Spoelgegevens: = 5,5 wdg. vertind montagedraad 0,6 mm, spoeldiameter 10 mm, zelfdragend; L1 antennetap 1 wdg. vanaf aarde; emittertap 2 wdg. vanaf aarde. = 4 wdg. vertind montagedraad, spoeldiameter 10 mm, zelfdragend. L2 L3 = 20 wdg. litzedraad op 7 mm Philips-spoelvorm met ferroxcube kern, type 7978 L4 = 27 wdg. litzedraad op 7 mm Philips-spoelvorm met ferroxcube kern type 7978; tap op 15 wdg. vanaf C 10. L5 = 8 wdg. gewikkeld om „koude eind" van L4 (zijde, waarmee C10 verbonden is). L6 = gelijk aan L4 L7 = gelijk aan L5 119 = 25 wdg. litzedraad, gewikkeld op 7 mm Philips-spoelvorm met ferroxcube kern type 7978; tap op 5 wdg. vanaf de aardkant. L9 = 6 wdg. litzedraad, gewikkeld op ,,koude eind” van L8 (aardkant van L8). L10 = 15 wdg. litzedraad, gewikkeld op 7 mm Philips-spoelvorm met ferroxcube kern, type 7978. Lil = 4 wdg. vertind montagedraad 0,6 mm, spoeldiameter 10 mm, zelfdragend. L12 = 5 wdg. vertind montagedraad 0,6 mm, spoeldiameter 10 mm, zelfdragend. L8 Afstemkringen in de band brengen met een griddipmeter. Het litzedraad mag men vervangen door geëmailleerd koperdraad 0,3. Tabel 4-3. Gegevens van VHF- en HF-transistoren Type AF102 AF106 AF114 AF121 AF124 AFY10 AFY11 Fabrikant Philips Siemens Philips Siemens Philips Siemens Siemens Siemens ^CBO /cmax Pc 4___7jmax 150 MHz 50 mW 25 V 10 mA 220 MHz 50 mW 25 V 10 mA 75 MHz 50 mW 20 V 10 mA 270 MHz 100 mW 25 V 10 mA als AF114, echter ondergebracht in TO18, toelaatbare dissipatie 60 mW bij 45 °C 330 MHz 70 mA | 500 mW 30 V 400 MHz 70 mA 500 mW 30 V 75 °C 90 °C 75 °C 75 °C 90 °C 90 °C Het verdient dan ook aanbeveling in eerste instantie R3 als een regelbare weerstand uit te voeren. Men neme een potentiometer van 100 kfl met in serie een vaste weerstand van 10 kQ. Men stelt de regelbare weerstand zó in, dat vangen, hetgeen met de S-meter kan worden ling niet samenvalt met de instelling op een ming van de kringen is onze ervaring, dat de een maximaal signaal wordt ont­ bepaald. Het blijkt, dat deze instel­ maximale ruis. Inzake de afstem­ kringen iets verstemd moeten zijn om de beste signaal-ruisverhouding te krijgen. De regelbare weerstand wordt na de afregeling weer uit de schakeling ver­ wijderd en door een vaste weerstand vervangen. De spoelen L1 en L2 zijn gewikkeld van vertind montagedraad en zelfdragend. Een VHF-voorversterker met AF102 is weergegeven in fig. 4-21. De schakeling is wat de aansluiting op de voedingsspanning betreft, radicaal gewijzigd. Voor het VHF-signaal daarentegen is de versterker ongewijzigd gebleven. Ook voor de schakeling met AF102 verdient het aanbeveling de basisweerstand te vervangen door een regelbare weerstand, die weer zó wordt ingesteld, dat een optimale signaal-ruisverhouding wordt verkregen. Voor de afstemming van de kringen geldt eveneens, iets verstemmen voor de beste signaal-ruisver- houding. De resultaten met de AF102zijn aanzienlijk minder dan met de MM850en AF139, hetgeen ook wel te verwachten is, gezien de betere eigenschappen van de laatst­ genoemde transistoren. 120 10.13. De mengtrap In de mengrapTS2iseenAF106 toegepast, een ruisarme transistor van Siemens met goede mengeigenschappen. De AF106, staat evenals de VHF-versterker in gemeenschappelijke basisschakeling. De frequentie waarbij a' gelijk aan 1 wordt, is voor de AF106 220 MHz. Als gevolg van het niet-lineaire gedrag van de versterker kan, wanneer een hulpsignaal aan de transistor wordt toegevoerd, menging van de twee signalen plaatsvinden. Het signaal wordt in ons ontwerp ontleend aan een oscillator, die kristalgestuurd is (TS3). De frequentie van het oscillatorsignaal is dus niet variabel, zoals in enkelvoudige supers. De drift van variabele transistoroscillatoren voor VHF is nogal groot, hetgeen voor een ontvangerschakeling betekent dat de afstemming voortdurend moet 100p AF 102 AFY11 HF LI 144MHz| °-K Antenne S B —w TS2 Fig. 4-21. VHF-versterker voor AF102, AF139 en AF239. A b In 3-15p worden gecorrigeerd. Dit is bijzonder storend, vandaar dat bij de ontvanger de keus is gevallen op een kristalgestuurde mengoscillator. Afstemming vindt nu plaats met behulp van de tweede mengoscillator, die een veel lagere frequentie opwekt. Hoewel deze oscillator ook drift heeft, is het verloop toch veel minder merkbaar. De tweede mengoscillator komt aanstonds ter sprake. Bij de eerste mengoscillator wordt uitgegaan van een 27,15 MHz overtone-kristal, dat voor modelbesturing in de handel is. In de versterkertrap, die op de oscillator volgt (TS4) wordt het oscillatorsignaal 5 x in frequentie verveelvoudigd. De aldus verkregen 135 MHz-component wordt tenslotte nogmaals versterkt met een AF139 (TS5) en daarna aan de mengtrap toegevoerd. Injectie vindt plaats op de emitter. Voor een goede signaal-ruisverhouding is een krachtig oscillatorsignaal vereist. Door de menging van het 144 MHz-ingangssignaal en de 135 MHz-component ontstaat een 9 MHz-MF-signaal. Aangezien de menging hoofdzakelijk tot stand komt in het ingangscircuit van de AF106 door de niet-lineaire weerstand van de basis-emitterdiode, kan met voordeel in de emitterleiding een kring worden opgenomen, die op 9 MHz is afgestemd, in de schakeling L3,C6. Het middenfrequentsignaal, dat we beter nog een HF-signaal kunnen noemen, wordt via de AF106 doorgegeven en vinden we versterkt terug over de kring L4,C9. 121 10.14. HF-versterker, tweede mengtrap Het 9 MHz-HF-signaal wordt vervolgens in de HF-versterker verder versterkt en daarna naar de tweede mengtrap gevoerd (TS7 en TS8). De mengtrap is van het zelfoscillerende type. Voor de oscillator staat TS8 in gemeenschappelijke basisschakeling, voor het HF-signaal daarentegen in gemeenschappelijke emitterschakeling. De 9 MHzHF-versterker en mengtrap worden afgestemd met een drievoudige condensa­ tor van ca. 30 pF. Met deze condensator is het gebied van 9 tot 11 MHz, nodig om van 144 naar 146 MHz te kunnen verstemmen, ruimschoots te bestrijken. De 2 m-band is gespreid over ca. 135 graden van de schaal. Er wordt op gewezen dat bij de af regeling van de kringen, hetgeen uiteraard gebeurt met een dipmeter, de trim­ mers niet te ver ingedraaid mogen zijn. Bij ingedraaide trimmers gaat nl. de bandspreiding verloren. In de HF-versterker worden transistoren van het type AF114 toegepast. De afstemspoelen van de HF-versterker en HF-trap zijn gewikkeld op Philipsspoelvormpjes met ferroxcube kern. Het gebruikte draad is litze-draad. Geëmail­ leerd koperdraad kan ook worden toegepast. Tussen VHF-mengtrap, HF-versterker en tweede mengtrap zijn afschermschotjes van dun blik geplaatst. Afscherming bleek in de gekozen opstelling nood­ zakelijk om parasitair genereren te voorkomen. Tabel 4-4. Gegevens van MM850, AF 139 en AF 239 MM 850 AF 139 Structuur Si-npn mesa-Ge-pnp Motorola Fabrikant Siemens ^CEO Vebo m»x Pc 4nax 4 PJ bij 200 MHz 30 V 3V 50 mA 200 mW 2000 MHz 600 MHz 30 dB AF 239 mesa-Ge-pnp Siemens 20 V 15 V 7 mA 10 mA 60 mW 1500 MHz 480 MHz 650 MHz In de collectorleiding van TS8 ontstaat door de menging van het oscillatorsignaal en het HF-signaal een 560 kHz-component, die aan de MF-versterker van een Japanse transistorontvanger, type STR607, wordt toegevoerd. Het deel van de STR607, dat voor de 2 m-ontvanger wordt gebruikt, is weergegeven in fig. 4-22. MF-versterkers van andere „portables" zijn uiteraard ook te gebruiken. De 560 kHz-MF-versterker is betrokken in de ASR; de VHF- en de HF-versterkers worden niet geregeld. Aan de diodedetector wordt een gelijkstroomcomponent ontleend, die naareen zgn. staartversterker met twee transistoren wordt toegevoerd. Met deze staartversterker is de S-meter verbonden. 122 Se OJ t o oï •4 cl co s 11 r—ilh Q> Q> co S Ss * 5lf? ■HJ- ’ £ o Q Q) 4 *s Q) cf V> S2 5* 5 N fes 4 iè c© «5 5*9 M sê 5’“ . Q> HF 10.15. Sterkteregeling In de 2 m-ontvanger is HF-sterkteregeling toegepast. De regeling geschiedt op een wat merkwaardige manier, nl. door de voedingsspanning van de VHFversterker en eerste mengtrap te wijzigen. Hoe lager de voedingsspanning, hoe kleiner de VHF-versterking. De HF-sterkteregelaar is geschakeld tussen - L/B en aarde. De arm van de pot- meter is via een weerstand van 18 kO aangesloten op de basis van TS6 (fig. 4-20). 123 Het is duidelijk, dat naarmate de arm van de potmeter een meer negatieve instel­ ling krijgt, de transistor meer stroom zal gaan trekken. De voedingsspanning van de VHF-trappen zal hierdoor gaan dalen. In gewone transistorontvangers wordt het volume in het algemeen geregeldin de LF-versterker. Aan HF-sterkteregeling werd hier de voorkeur gegeven, omdat het hiermee mogelijk is oversturing van de VHF-versterkers bij krachtige signa­ len te voorkomen. Wanneer men een 2 m-station op korte afstand nadert, is er vrij snel sprake van oversturing, die met een ASR-schakeling niet kan worden weggeregeld. De ontvanger wordt dan dichtgedrukt. Door het toepassen van HF-sterkteregeling is dit hinderlijke verschijnsel volledig te ondervangen. LF-sterkteregeling blijft in de schakeling mogelijk, alleen is de potentiometervan buiten de kast niet bereikbaar. 10.16. Staartversterker met S-meter In tig. 4-23 is de S-meterschakeling weergegeven. De versterker met meter kan men zich vervangen denken door een brugschakeling, waarbij de ene tak wordt gevormd doorTS18endebij behorende collector- weerstand R47 en de andere tak door de transistor TS19 en R50. Met de potentiometer R52 wordt de meter op nul gesteld. AS» SSOïHt HF • •ril h*“ "I1-----S Ztnp ° /Om* Q".' H'o» *4» *44 4C/25 O *JS AC 125 rsi9 4 Fig. 4-23. S-meter! outputindicator. 1*4» Output Indictlor linttr ==C4I O.lp I Als de spanning aan de basis van de linker transistor zich wijzigt, doordat de diodedetector een gelijkspanning gaat afgeven bij het ontvangen van een station, raakt de brug uit evenwicht. De spanningsverandering aan de basis is bij het ontvangen van een station positiefgaand, hetgeen betekent, dat TS18 minder stroom zal gaan trekken. Aangezien de stroom in de gemeenschappelijke emitterweerstand R49 vrijwel constant blijft, zal de stroom in TS19 moeten toenemen. Doordat het evenwicht van de schakeling is verstoord, ontstaat tussen de col­ lectoren van de beide transistoren een spanningsverschil, waardoor de meter uitslaat. Aan de staartversterker wordt ook de DC-component toegevoerd, die afkomstig is van de output-indicator in de zenderschakeling. De gelijkspanning bereikt de 124 ingang van de versterker via R35. Een staartversterker werd toegepast, omdat de schakeling goed temperatuurstabiel is. Verder wordt de meteraanwijzing weinig beïnvloed door veranderingen in de voedingsspanning. 10.17. Toongenerator voor het opwekken van een dubbeltonig modulatiesig­ naal (fig 4-24) Fig. 4-24. Toongenerator, dubbeltonig. Het dubbeltonig modulatiesignaal kan worden gebruikt bij het begin en aan het eind van iedere uitzending, om het tegenstation erop te attenderen, dat men overgegaan is van zenden op ontvangen of omgekeerd. Het toonsignaal is bij­ zonder doordringend en veel beter waar te nemen dan spraakmodulatie. De toongenerator wordt gevormd door twee a-stabiele multivibratoren, waarvan de ene een signaal opwekt met een frequentie van 0,2-0,5 Hz en de andere een signaal met een frequentie van ca. 1000-1500 Hz, afhankelijk van het feit of de uitgang van TS16 hoog of laag is. Zoals bekend wordt de impulsduur van het uitgangssignaal van een multivibrator o.a. bepaald door de grootte van de spanningssprong, die aan de col­ lectoren van de transistoren optreedt. Van dit principe wordt gebruik gemaakt om een multivibrator twee frequenties te laten opwekken. Als de uitgang van TS16 hoog is, is de spanningssprong ca. 10 V. Is de uitgang van TS16 laag, dan is hij 18 V. De beide dioden in de snelle multivibrator zorgen ervoor, dat de collectoren niet met elkaar worden doorver­ bonden. Het zal duidelijk zijn, dat de frequentie van de ene toon kan worden veranderd door R57 te wijzigen. De beide toonfrequenties zullen veranderen, als de koppelcondensatoren C44 en C45 worden veranderd. 10.18. Zend-ontvangschakelaar In de zender-ontvanger (fig. 4-25) wordt gebruik gemaakt van een 4-standenschakelaar met 2 moedercontacten om van ontvangen op zenden (spraakgemoduleerd) en zenden (toongemoduleerd) te kunnen overschakelen. De stand tussen zenden en ontvangen is de uitstand. De batterij is dan dus af­ geschakeld. 125 Met het ene moedercontact wordt de antenne omgeschakeld; met het andere wordt de voedingsspanning op de verschillende delen van de schakeling aange­ sloten. Twee dioden, een zgn. OF-schakeling vormend en aangesloten op de bat­ terijschakelaar, dragen er zorg voor, dat de sterktemeter-schakeling, zowel tijdens het ontvangen als tijdens het zenden in bedrijf blijft. S A A iatandan ichihtlur OS ar I OS 07 -M 1 W W 0415 OA 85 OA85 Ont ranprn I Utl I Zanden ipraak gamodu laard Zondon toongomodulae rd II H o Tz- » <» • O O—-------1 —o- -X. F Fig. 4-25. kelaar Zend/ontvangscha- / 72 ohm c o a * ka bol *-------- —--------Ant.(halo) nr T .«■. Chonda r) ---------------- O 'font vang ar ) In de stand zenden (toongemoduleerd) zorgt de batterijschakelaar ervoor, dat de toongenerator spanning krijgt. De zenderschakeling krijgt dan ook spanning, maar via OA85, waarover een spanningsval van ca. 0,3 V ontstaat. Het nut van deze diode zal iedereen duidelijk zijn, omdat het niet mogelijk is de beide schakelcontacten zonder meer door te verbinden. In de stand zenden (spraakgemoduleerd) krijgt de zender spanning en blokkeert de diode de verbinding naar de toongenerator. Als men een schakelaar met 4 standen en 4 moedercontacten toepast, kunnen de aanwezige dioden vervallen. 10.19. Prestaties Met de zend-ontvangschakeling is het mogelijk gebleken bij mobiel werken met vaste stations 30 tot 40 km te overbruggen. Uiteraard zijn veel grotere afstanden te bestrijken als de zend-ontvangschakeling wordt verbonden met een hoge draaibare yagi-antenne en als er goede „condities” zijn. Bij het mobiel werken werd gebruik gemaakt van de beschreven halo-antenne, die met een skibeugel op een Volkswagen werd bevestigd (hoogte boven de begane grond ca. 3 m). Interessant is ongetwijfeld eens na te gaan, welke resultaten er zijn te bereiken, wanneer men de zend-ontvangschakeling meeneemt naar heuveltoppen, uit­ zichttorens e.d. 11. VFO met veldeffect- en bipolaire transistoren De in fig. 4-26 weergegeven VFO bezit een uitstekende stabiliteit en is primair ontworpen voor het sturen van zenders, die opereren in de amateurbanden. Als we het schema bestuderen, blijkt dat een Colpitts-oscillator is toegepast. In 126 de oscillator is een veldeffecttransistor als versterkerelement gebruikt. De in­ vloed van de transistorcapaciteiten (die sterk temperatuurafhankelijk zijn) en de voedingsspanning op de stabiliteit wordt verkleind door het gebruik van een capacitieve spanningsdeler achter de kring, bestaande uit C4, C5 en C6. ♦ 6,9 V r C/H Ksn l.Sn £O,O5p I tabel Jt i tabel C2 25-Z ~~C5 tabel -Z ' Cl tabel T rS3 fS2 RCA _ RCA 10215 SK3020 BC107 BC107 rsi 3N128 C2 2.2 n T oV 1N914 l • 10 V C/fll 11.5n C3 tabet 22k R2 12 <7k Li CS tabel 2t5mH > I [ R2 select eren voor 2V piek RS *7k R3 12k Uitgang T 0- II C12 0.025p Fig. 4-26. VFO met veldeffect- en bipolaire transistoren (RCA). Omdat de ingang van een MOSFET zich niet, zoals bij de transistor en radiobuis, gedraagt als een diode is het noodzakelijk een diode parallel aan de ingang van de FET te plaatsen, teneinde een automatische instelling van het versterkerelement te verkrijgen. Het gebruik van zilvermica's in de oscillatorkring wordt aan­ bevolen voor een optimale stabiliteit van de oscillator. Praktische uitvoering van de VFO (W2YM). 127 Achter de oscillator volgt een bufferversterker, bestaande uit de bipolaire transistoren TS2 en TS3. TS2 is als spanningsversterker geschakeld, TS3 als emittervolger. Door de toepassing van een emittervolger aan de uitgang ver­ krijgt de stuuroscillator een lage uitgangsimpedantie. Het behoeft geen betoog, dat voor het verkrijgen van een optimale stabiliteit het ook zeer belangrijk is de onderdelen in de oscillatorkring stevig te monteren. Het beste kunnen we hiervoor een plaatje Veroboard of gaatjespertinax nemen en dit plaatje dan in de kast lijmen met een tussenlaag van 2a 3 cm dik schuimplastic. Op blz. 127 is een foto van de VFO gegeven, zoals deze door W2YM werd gemaakt. De +6,8 V voedingsspanning voor de oscillator wordt nog extra gestabiliseerd d.m.v. een zenerdiode, zoals uit het schema van fig. 4-27 blijkt. De gegevens van de spoelen worden verstrekt in tabel 4-5. * 10V • 10 V ■O R1 180 Q Voeding oscilletor *6,8V <X Fig. 4-27. Stabilisator voor 6,8 V met zenerdiode. v/ iw o 1 Tabel 4-5. Gegevens van de spoelen voor de VFO Frequentie (MHz) L1 in H Aantal wdg. spoeldiam. 25 mm Aantal wdg. per inch C1 (pF) C2 (pF) C3 (pF) C4 (pF) C5 (pF) C6 (pF) 128 1,75-1,9 18,3 32 32 75 50 100 470 1000 1000 2,5-2,7 9,6 19 32 75 50 120 470 1000 1000 3,5-4 5,4 17 16 100 25 100 390 680 680 5-5,5 4,4 143/« 16 50 25 geen 390 680 680 8-9 2.2 11’4 8 50 25 geen 270 560 560 5 Oscillatoren en omvormers 1. Kristaloscillatoren voor diverse frequenties In fig. 5-1 is een kristaloscillator weergegeven, waarin een zgn. overtone-kristal is toegepast. De oscillator is bruikbaar voor een frequentiegebied liggend tussen 20 en 100 MHz. 10 AF 115 (OC614) 39 k 22 k lOk iF S'T' -o L2 ~1,7-L1 k=0,8 L1/L2 PARALLEL GEWIKK Q LI F 1 L2 Fig. 5-1. Kristaloscillator waar­ in een overtone-kristal is toe­ gepast. 5n HF 5oy -6 - 12 V - —° ==5n In de schakeling ontdekken we, dat de vereiste terugkoppeling, teneinde het genereren mogelijk te maken, wordt verkregen door een inductieve koppeling tussen de collector- en de emitterketen. Bij deze conceptie dient de transistor in gemeenschappelijke-basisschakeling te zijn geschakeld. Dit is slechts het ge­ val voor de serieresonantiefrequentie van het kristal. De oscillator gaat dus inderdaad oscilleren op de kristalfrequentie. In fig. 5-2 is een kristaloscillator voor 27,5 MHz weergegeven, waarin eveneens een overtone-kristal is toegepast. De eerste harmonische van het kristal is ca. 9 MHz. De transistor staat in gemeenschappelijke-collectorschakeling, hetgeen betekent, dat er geen fasedraaiing tussen emitter en basis optreedt. De emitterspanning wordt aangesloten op een serieschakeling van Cen L.Over L2 vindt spanningsopslingering plaats. Via de lage serieresonantieweerstand van het kristal bereikt de opgeslingerde spanning de basis van de transistor. 129 De combinatie van twee condensatoren in het terugkoppelnetwerk resp. van 4,7 en 6,8 pF realiseren tussen de emitter en het kristal een bovendoorlaatfilter zodat de oscillator dan ook alleen op de overtone-frequentie van 27,5 MHz kan oscil­ leren. - 12,6 V -O T~ 4F 124 22 k 1 u5 27.5MHz 3,9n 6,8 L' I 10k 1 2/ L2 20/jH* L2.' 25 wdg 0,3mm CuL SPOEL VORM 6 mm 0 ^=<7 Uk Fig. 5-2. Kristaloscillator voor 27,5 MHz. Z^3,9n 0 O 2. Kristaloscillator met op-amp 702 Het uitgangssignaal wordt in fasevia R6teruggevoerd naarde niet-inverterende ingang {fig. 5-3). Het kristal zal zich bij de parallelresonantiefrequentie als een hoge impedantie gedragen en in deze situatie zal de meekoppeling optimaal zijn. Op deze parallelfrequentie zal de oscillator dan ook oscilleren. 12 v o— 17 “T47/» R4 R1 lOk lOk C5-L- QsUl 3 C3 tSn 5 VpT ”il SN72702N 6 R5 56 Fig. 5-3. Kristaloscillator met op-amp (Texas Instruments). R2 lOk J-C4 R6 100k "Ok/WSDU 10 MHz -6V o— 47/» Met R6 is de mate van meekoppeling instelbaar. Het netwerk R4, R1 is het normale tegenkoppelnetwerk, waarmee we de totale versterking van het circuit 130 op een aanvaardbaar niveau kunnen brengen. Met de weergegeven schakeling is het mogelijk een signaal op te wekken tot een maximale frequentie van 10 MHz. 3. 100 kHz-frequentiestandaard De schakeling is weergegeven in fig. 5-4. Als we ons het kristal vervangen denken door een serieschakeling van een LeneenC.dan ontstaat de fundamen­ tele Clapp-oscillator. Het is een zeer eenvoudige schakeling, waarin geen zelfinducties voorkomen. Als we de knop indrukken, krijgt de schakeling spanning en wordt een 100 kHz-ijksignaal opgewekt. 9V ImA O.Olp 4 70k dl"— UIT­ 2N2712 of 2N2926 GANG 1500p IN4 009 öX-tal 100kHz Fig. 5-4. WO kHz-kristaloscillator. ,o‘Ö 500p 4. Frequentiestandaard met UJT Het „doorslageffect" van de UJT wordt bij deze oscillatorschakeling (fig. 5-5) ingeluid door het trillen van het kristal. De oscillatorschakeling wordt dus gedwongen te oscilleren op de kristalfrequentie. Het opgewekte signaal is dientengevolge zeer stabiel. --------------- o lOOp \47k 10 V btj 2mA 30V bij 5 m A 1,2 k 100 k V*r> 7^ 100kHz X-tal 2N2646\F? b2 Fig. 5-5. WO kHz-frequentiestandaard met UJT (kristaloscillator). B' 0,01/j 0,0/p 2,5 mH HF smoorsp. O Hl- --------UITGANG 1N4009 131 Over de smoorspoel ontstaat een trilling, die met de diode wordt afgeklemd, hetgeen de produktie van harmonischen in de hand werkt. Dit is juist de bedoe­ ling want dank zij deze harmonischen kunnen we nu ook ijksignalen op hoge frequenties waarnemen. 5. Kristaloscillator 1 MHz De oscillatorschakeling is weergegeven in fig. 5-6. Fundamenteel gezien is het een Colpitts-oscillator. In Amerikaanse vakliteratuur noemt men de schakeling ook wel een ECO. De opgewekte frequentie wordt hoofdzakelijk bepaald door de waarde van L1, C1 en C2 en wel volgens de formule f = 1/(27rVt(Cl 4- C2) ) om hv* C424 ci C4 —- ?n L1 Rv7. UITGANG —-e-cson C3 HF ojp R1 \3,3k «3 780 “b5 1 Fig. 5-6. LC-oscillator 1 MHz (SGS-Fairchild). 30 wdg I wdg C2 0,0 <.7 R Van de schakeling kunnen de volgende eigenschappen worden genoemd: Frequentie 1 MHz. Uitgangsspanning (RL = 50 ü) 2 Vpp. Totale harmonische vervorming Werktemperatuur Opgenomen voedingsstroom 3%. 0-75 °C. 2,3 mA. L1 is gewikkeld op een S14/8 potkern. 6. Kristaloscillator 10 MHz De schakeling (fig. 5-7), is terug te brengen tot de fundamentele Clapp-oscillator. De oscillatiefrequentie wordt bepaald door de serieresonantiefrequentie van het kristal. De schakeling is bruikbaar tot een frequentie van 20 MHz. Van de schake­ ling kunnen de volgende eigenschappen worden genoemd: 10 MHz. Frequentie Uitgangsspanning (RL = 50 ü) ............................................ Frequentiestabiliteit bij ± 20% voedingsspanningsvariaties Opgenomen voedingsstroom 132 • vpp. . 1-10-6. 4,5 mA. O + 9V R1 8.2 k R3 1k X-tal cm C2 -r- 680p Fig. 5-7. Kristaloscillator MHz (SGS-Fairchild). UITGANG 50 Q =T=C' 680p RC 33 0;;. 10 C3 220p~T~ J/?5 £70 7. Kristaloscillator 50 MHz In de schakeling van fig. 5-8 staat de transistor in gemeenschappelijke-basisschakeling. In- en uitgangsspanning zijn bij deze schakeling in fase. Door een condensator tussen de collector en de emitter aan te brengen, kunnen we een dergelijke schakeling tot oscilleren brengen. De koppeling tussen collector en emitter komt bij de gegeven schakeling tot stand d.m.v. een overtone-kristal voor 50 MHz. Van de schakeling kunnen de volgende eigenschappen worden genoemd: 50 MHz. Frequentie Uitgangsspanning (RL = 50 Q) °'2 VPP' 3,5 mA. Voedingsstroom L1 is gewikkeld op een spoel met ferrietkern 010 mm. x-tal C444 L1 UITGANG Iz XZZ 120 p C70 X [2,7k ^=0,1p 8,2 k lOwdg I I 3wdg Fig. 5-8. Kristaloscillator 50 MHz (SGS-Fairchild). + 9V 8. Wienbrug-oscillator met groot frequentiegebied De sinusgenerator, waarvan het schema in fig. 5-9 is weergegeven, heeft een 133 frequentiebereik van 10 Hz tot 2 MHz. De uitgangsspanning is 1 Veff met minder dan 0,2% totale harmonische vervorming (1 kHz). + 24V ------- O 6,8 k 3,3k 560 HF 50 p I— ZTX300U lOk ZTX300 S1-A Heao ~pp m RTC / Thermis tor 220 ”po/p“j7/) ~1oop 50p Ik 5k ------O UIT­ GANG ------O Fig. 5-9. Sinusoscillator 15 Hz...2 MHz (Ferranti). In het schema ontdekken we een brug van Wien, die tussen de uitgang en de ingang van de versterker is opgenomen. De thermistor zorgt ervoor, dat bij toenemende amplitude van de generatorspanning de tegenkoppeling toe­ neemt. De 5 frequentiebereiken zijn: 15 Hz...200 Hz; 150 Hz...2 kHz; 1,5 kHz...20 kHz; 15 kHz...200 kHz; 150 kHz...2 MHz f = 1 2 tt RC 9. Wienbrug-oscillator met op-amp 709 Het frequentiebepalend netwerk, een brug van Wien, bevindt zich tussen de uit­ gang en de niet-inverterende ingang van de SN 72709 (fig. 5-10). Het uitgangs­ signaal wordt d.m.v. de diode D1 gelijkgericht en na afvlakking toegevoerd aan de gate van een veldeffecttransistor, die meerzal worden afgeknepen, naarmate 134 ■ het uitgangssignaal groter is. Dit is juist de bedoeling want voor grote signalen wordt hierdoor de tegenkoppeling groter. o— + 12V C54= R2 = []z« T/S63 Fig. 5-10. Wienbrug-oscillator met op-amp (Texas Instruments). c4 9 6 150p TS1 -o ” /o SN52/72709 ■4 3k CL 15/r 7,5 n R3 ------- 1 6, Sfc RS Sm -L.C2 Dl IN 914 Fuit 400Hz R6 10k -O -12V O— De schakeling start gemakkelijk, omdat dan de tegenkoppeling gering is. Met de in de schakeling genoemde waarden voor C1 en R1 is de opgewekte signaalfrequentie 400 Hz. 10. Oscillatoren met faseverschuivend netwerk Een transistor in gemeenschappelijke-emitterschakeling geeft een faseverschuiving van 180°. Als we er voor zorgen, dat tussen collector en basis een netwerk wordt opgenomen, dat de fase eveneens 180° draait, dan hebben we een oscillatorschakeling verkregen. Welnu een dergelijke schakeling vinden we in fig. 5-11. Het faseverschuivend netwerk bestaat uit drie leden, die elk de fase 60 graden draaien, teneinde de vereiste 180° faseverschuiving te verkrijgen. De opgewekte signaalfrequentie is 100 kHzen kan worden berekend met deformule f V 6 2tt RC Het is niet gewenst R te veranderen, om een andere oscillatorfrequentie te verkrijgen. Wijziging van de frequentie kan geschieden door C te veranderen, zoals uit de formule blijkt. Van C1 en C2 kan nog gezegd worden, dat deze condensatoren minstens 10x zo groot moeten zijn als C. Gegevens van de schakeling: Frequentie Uitgangsspanning uitgang A bij een belasting van 100 kü Uitgangsspanning uitgang B bij een belasting van 1 M(1 100 kHz. • 2 Vpp0,6 Vpp. 135 Harmonische vervorming aan punt A Harmonische vervorming aan punt B Werktemperatuur Voedingsstroom . 3%. . 1%. 0-75 °C. 1,5 mA. +9 V R 2,7 k O || IR R1 R2 nok UITGA NG -i------------------ O A 100 k R R 2,7k 2,7 k C450 o Fig. 5-11. 100 kHz-oscillator met faseverschuivend netwerk (SGS-Fairchild). 100 =C =T=C 1,5 n =c 1,5n 1.5n R3 Ik C2 _ 2/j X UITGANG --------- O B 11. Hoogspanningsgenerator met vermogenstransistor In hetTexas Instruments application bulletin CA-126 wordt een hoogspannings­ generator beschreven, waarin de transformator wordt gevormd door een gloeistroomtrafo (fig. 5-12). De secundaire van de trafo, de 6,3 V-wikkeling dient een middenaftakking te hebben. De primaire wikkeling is in het ontwerp geschikt voor 110 V. Het wil ons voorkomen, dat hier ook een gloeistroomtrafo met een primaire wikkeling voor 220 V bruikbaar is, zeker wanneer de generator redelijk wordt belast, waardoor de spanning niet al te hoog kan oplopen. o Gloeistroomtrafo 6,3V met middenaftakking ------O +250V■■■ 3200V= 20y + 12V = O TIP 31 —— 220 Fig. 5-12. Hoogspanningsgenerator metvermogenstransistor (Texas Instruments). 22 75 1N2069 12 In fig. 5-12 is het schema van de generator weergegeven. Uitde belastingskarakteristiek blijkt, dat bij een (geringe) belastingsstroom van bijvoorbeeld 5 mA de 136 uitgangsspanning 2000 V is, een spanning, waarmee we een katodestraalbuis in een oscilloscoop kunnen voeden. 4000 4 3000* INGANGSSTROOM 2000 ■ o 2 1 1000 c 1 i 700 § 0,7 SV) o 400 - 0.4 5 is Fig. 5-13. Uitgangsspanning en ingangsstroom als functie van de uitgangsstroom bij de schakeling van fig. 5-12. V) 200 - 10 30 20 3 £ Q2 UITGANGSSPANNING ’°°0 o -Joj 50 40 UITGANGSSTROOM Iu (mA) De hoogspanningsdiode moet gaan geleiden, wanneer de transistor in de sperrichting wordt gestuurd bij het oscilleren. Het is dan ook verstandig de aanslui­ tingen zodanig met het gelijkrichtercircuit te verbinden, dat de hoogste gelijk­ spanning wordt opgewekt. Dus even uitproberen. 12. Zaagtandoscillator met UJT We ontdekken in het schema van fig. 5-14 onmiddellijk het klassieke ontwerp van de UJT-zaagtandoscillator. ■0 + 24 V H 680 TS1 2N2646 Fig. 5-14. 50 kHz-zaagtandgenerator met UJT (General Electric). ,k rs2 2N3391 z 5,6 V UIT­ GANG 1H qoo/p 3.9k Ó -10V De zaagtandspanning wordt met een emittervolger af ge nomen. Tussen de emittervolgeruitgang en de bovenkant van de laadweerstand bevindt zich een 137 zenerdiode. Deze zorgt er voor, dat de spanning over de weerstand en dus de laadstroom constant blijft. Er ontstaat een lineair met de tijd toenemende span­ ning over de laadcondensator en tevens aan de uitgang van de emittervolger. TS3 zorgt er in combinatie met TS2 voor, dat er in de zenerdiode een constante stroom vloeit, zodat de spanning over de diode niet zal variëren. In fig. 5-15 is een lineaire zaagtandoscillator weergegeven, waarin de zenerdio­ de vervangen is door een bootstrapcondensator tussen de uitgang van de emit­ tervolger en de bovenkant van de laadweerstand R2. Door het bootstrapeffect blijft ook hier de spanning over de laadweerstand constant en neemt de lading van condensatoren tussen de emitter van TS1 en aarde lineair met de tijd toe. Met de regelweerstand R1 kunnen we de tweede-orde-effecten bij de zaagtandvervorming compenseren. De zaagtandoscillator heeft een sync-input aan de basis B2 van de UJT. + 20V ----- O 330 12 k C2 SYNC INGANG 2NA91 2N492 0- —O UITGANG 2N167 2N336 Fig. 5-15. Zaagtandgenerator met hoge lineariteit (General Electric). =po,ip ——o UITGANG R1 25k Cl 0,05p Rl \ik ’OVft 1kHz 1 13. Metronoom met UJT Bij deze schakeling wekt de UJT-oscillator een impulsspanning op die we aan een luidspreker toevoeren (fig. 5-16). De impuls, die we aan de luidspreker toe­ voeren, treedt op tijdens de terugslag van de zaagtandspanning, die aan de emitter van de UJT optreedt. Deze impuls is kort t.o.v. de herhalingstijd. We horen dan ook een tik in de luidspreker als de condensator in het emittercircuit van de UJT wordt ontladen. De repetitietijd van de tik kunnen we instellen met de potmeter van 150 kQ. De gegeven schakeling wordt direct gevoed uit het lichtnet. Voor 220 V moeten de voorschakelweerstanden van 12 kO verhoogd worden tot 25 kü. Wanneer men de metronoom nabouwt, is het uitermate belangrijk alle componenten in een goed isolerende behuizing onder te bren­ gen, opdat men niet in aanraking kan komen met het lichtnet. 138 R1 ■O 20k R2 220k I I O’50 v ~~ I UJT 2N2160 B2 E Fig. 5-16. Metronoom met unijunctiontransistor (General Electric). Bi éL iop “T 25V 1 LS fOOp Cx1N1692 4^ 25 V bij - In fig. 5-17 is nog een metronoomschakeling weergegeven, waarin twee com­ plementaire transistoren zijn toegepast. De schakeling is in feite een multivibrator; in de collectorleiding van de pnp-transistor is een luidspreker op­ genomen. 22k 250k pot mtter + 1.5V --° 2NU13 2N293 i Fig. 5-17. Metronoom met complementaire transistoren (General Electric). HF /5p 14. Morse-oscillator met CA3028 In fig. 5-18 is de morse-oscillator weergegeven en in fig. 5-19 het circuit, datzich in de CA3028 bevindt. Het blijkt, dat zich tussen de uitgang (6) en de + 9 Vvoedingsspanning een magnetische hoofdtelefoon bevindt. Daar de condensa­ tor C1 zich bevindt tussen de uitgang (6) en de ingang (1) treedt er meekoppeling 139 op, want genoemde punten zijn in fase. De meekoppeling zorgt ervoor, dat de schakeling gaat oscilleren. De sleutel is opgenomen tussen de voedingsspan­ ning en punt 7 van de IC. SLEUTEL + 9V 2Ó 19 RL Ik Fig. 5-18. Morse-oscillator met CA3028 (RCA). 1. M?2 2fc 8 ó 6 CA 3028 i3 Hoofd tel 2000 Q Cl 5 7 Ö.47p 3 2 ÖL AARDE Als de sleutel geopend is, kan TS3 niet geleiden en evenmin TS1 en TS2. Het oscilleren is dan onmogelijk. De schakeling trekt in bedrijf ca. 5,5 mA. I 5 I —O I I R1 I TS3 I I R2 R3 Fig. 5-19. Circuit binnen de CA3028. —O I I I I I IC- CAPSULE^ 3 O— I 15. Oscillator voor het hoorbaar maken van morsetekens Een praktische oscillatorschakeling voor het hoorbaar maken van morsetekens is weergegeven in fig. 5-20. De schakeling is in wezen een multivibrator waarin complementaire transistoren zijn toegepast. Met de 50 kO-potmeter in het basiscircuit van TS1 is de toonhoogte in te stellen. De opgewekte toon wordt 140 hoorbaar gemaakt door een luidspreker in de collectorleiding van TS2 op te nemen. Desgewenst kan men de luidspreker vervangen door een 5 Q-weerstand, waaraan parallel een hoofdtelefoon wordt geschakeld. SLEUTEL -o Öfio* A] TS2 toon 2N107 TS1 2N170\-------- f T ------- 0.47p Fig. 5-20. Morse-oscillator met complementaire transistoren (General Electric). fOO -------- IH LS 3 ohm | De seinsleutel is opgenomen in de voedingsleiding van batterij naar oscillatorschakeling. Sluiten we de sleutelcontacten, dan wordt in de luidspreker de toon hoorbaar. Een morse-oscillator met unijunctiontransistor is weergegeven in fig. 5-21. Zoals bekend vertoont een unijunctiontransistor een negatieve weerstand tussen emitter en basis B1, wanneer de doorslagspanning aan de emitter wordt overschreden. Welnu dit gebeurt, wanneer de spanning op de condensator van 0,33 pF deze waarde heeft bereikt. SLEUTEL 820 50k (> VOLUME ■hr _1± 100 Fig. 5-21. Morse-oscillator met unijunctiontransistor (General Electric). 4J TOON 45 V 2N 2160 =r= 0.33 p \S2 - 'ï Ul o.oip oTEL 100 8-16Q JT 141 Wat we zien gebeuren is dat de condensator zich langzaam oplaadt via de potmeter van 25 kf). Wordt de doorslagspanning Vp overschreden dan wordt de condensator snel ontladen via de emitter en basis B1. Het negatieve weerstandseffect van de emitter-basisverbinding verdwijnt en de condensator kan zich opnieuw laden totdat de doorslagspanning van de UJT weer wordt bereikt. Aldus ontstaat aan de emitter van de UJT een zaagtandspanning. In de basislei­ ding B1 naar de luidspreker treedt tijdens het ontladen van de condensator een korte impuls op. Treden deze impulsen op met een frequentie, die in het hoor­ bare gebied ligt, dan horen we een toon. De morsesleutel bevindt zich ook hier in de voedingsleiding. In deze leiding is voorts een sterkteregelaar opgenomen van 50 kfl. 16. Gelijkspanningsomvormer 6 V-300 V In fig. 5-22 is het schema van de omvormer weergegeven, die in de vakliteratuur bekend staat als een balansomvormer. o— + 6V 2x - - * * Lb rsi BDY39 n2 B2180A k ------o + 300V n5 TS2 BDY39 2x ik B2180*— O- -o Fig. 5-22. Gelijkspanningsomvormer 6 V-300 V, 25 W (Siemens), Rt = 47 fl Specificaties: Batterijstroom Collectorpiekstroom Nominaal vermogen Nullaststroom Oscilleerfrequentie 8 A. 9 A. 25 W. 83 mA. ca. 3 kHz. Transformator: EE42T26 luchtspleet 1 mm n, = n2 = 16 wdg. 1,2 mm CuL. n3 = n4 = 10 wdg. 0,22 mm CuL. n5 = 1200 wdg. 0,2 mm CuL. Tijdens het oscilleren komen beurtelings de beide transistoren in geleiding het­ geen een veranderlijk veld in de transformatoren ten gevolge heeft. Aan de klemmen van de secundaire ontstaat dan ook een wisselspanning die na gelijkrichting en afvlakking een gelijkspanning van 300 V aan de uitgangsklemmen van de omvormer doet ontstaan. 142 6 Meetscha (telingen 1. Eenvoudige frequentiemeter De schakeling, die in fig. 6-1 is weergegeven, bestaat uit een impulsvormer (TS1 en TS2) gevolgd door een monostabiele multivibrator. Als er een signaal aan de ingang van de schakeling optreedt, bijvoorbeeld een sinusspanning, dan zal gedurende de positieve fase TS1 gaan geleiden en TS2 worden afgeknepen. Door de kruiselingse koppeling van de in- en uitgangen in de schakeling, schakelt het circuit door het optredend lawine-effect snel van de ene toestand in de andere. Als de positieve fase de drempelspanning aan de ingang, gevormd door basis-emitterspanning van TS1, dus overschrijdt, verkrijgen we aan de uitgang van TS2 een positiefgaande verandering met steile flank, die naar de monostabiele multivibrator wordt doorgegeven. + 9v/s0mA 100 4,7k 10 k —IQ—1 10fijl2V ' Meter 0- 5 rr A 330 Ik 510 6,5pH lOOp EA403 HF -►H ) TS2 P346A \P346A Ik 0>” ’T c 1F 4.7 k TS4 P346A J TS3 \P3C6A EA403 Fig. 6-1. Frequentiemeter (SGS-Fairchild). Het gevolg is, dat deze schakeling in de quasi-stabiele toestand komt en daar­ door een impuls opwekt, waarvan de breedte afhankelijk is van de componenten Cen R. Tijdens deze quasi-stabiele toestand voert de meter stroom. Als de fre­ quentie van het te meten signaal hoger is, zal de quasi-stabiele toestand vaker 143 optreden, waardoor de gemiddelde waarde van de stroom in de meter zal stijgen. We zien dus, dat inderdaad een verandering van de frequentie van het ingangssignaal de meteruitslag doet veranderen. + 9V O 100 ^ZE6^9 Ik METER 0-5mA 330 lOk 510 L.7k 10 k 6,8 pH 100p EAL03 Hf- ->F- 10k 10 k U5'0 ■O 4,7k 9 INGANG HF lOp -K- Ik EA403 12 V Fig. 6-2. Frequentiemeter, omschakelbaar (SGS-Fairchild). In fig. 6-2 is eveneens een schakeling van een frequentiemeter weergegeven waarbij het mogelijk is de impulsduur van de door de monostabiele multivibrator opgewekte spanning te wijzigen. Daardoor wordt het mogelijk de fre­ quentiemeter voor een groter gebied bruikbaar te maken. De beide schakelingen zijn ontworpen voor ingangsspanningen groter dan 2Vn, gestuurd uit een spanningsbron met een generatorweerstand van 5 kfl of kleiner. De stroom, die de meter aan een 9 V voeding onttrekt, is ca. 50 mA. In tabel 6-1 zijn de waarden van C gegeven voor verschillende frequentiegebieden. Tabel 6-1 Frequentiebereik (Hz) Capaciteitswaarde van C (MF) 10.. .100 10.. .1000 10.. .10000 10.. .100000 10.. .1000000 1 0,1 0,01 0,001 0,0001 2. Dipmeter met MOSFET's We ontdekken in het schema (fig. 6-3) de fundamentele Hartley-oscillator. De opgewekte wisselspanning, die tussen de tap en de onderzijde van de spoel 144 ) optreedt, wordt gelijkgericht met D1 en afgevlakt met C3. De verkregen gelijk­ spanning wordt toegevoerd aan de draaispoelmeter. Met R3 kan men de mate van oscilleren instellen en daarmee samenhangend de uitslag van de meter. Met C3 stemmen we de LC-kring af. De dipmeter wordt gevoed uit een 9 V-batterij; AAN & SI TS1 3N 128 r—> t J-C4 T o.o ip J ? Cl SOp R1 47k 9V R2 1k C2 0,01p R4 6,8 k Dl 1N914 -£4 CS 0.01p C3 OflOlp METER Fig. 6-3. Dip meter met MOSFET (RCA). Meter: 100 pA. de opgenomen stroom is 2 mA maximaal. Een dipmeter is een zeer handig instrument om afstemkringen in de band te brengen. Inzake het gebruik van de meter verwijzen we naar ,,Meetinstrumenten en meetschakelingen - zelf bou­ wen" door J. H. Jansen. Fig. 6-4. Spoelen voor de dip­ meter. 145 Tabel 6-2. Gegevens van de spoel L1 Spoel Zelfinductie A B C D E F G Frequentie (MHz) (mH) min. max. 280 99 25 6,6 1,7 0,39 0,16 1,16 2,0 3,9 7,7 15,4 32,0 50,0 2,25 4,1 8,0 16,1 32,5 66,0 110,0 Diameter Leng- Tap vanaf DraadAantal te onder­ diameter windingen spoel spoel kant 0,27 0,32 0,38 0,75 0,9 0,9 1,25 120V2 721/2 46 72 191/2 11V3 33/4 3 25 25 18 18 18 18 10 38 25 20 14 25 12 12 30 V4 18’/4 12 74 43/4 3 1/8 78 1 Spoelen A tot D gesloten gewikkeld op polyethyleen-spoelvorm; E en F met spatie gewikkeld op polyethyleen-spoelvorm; G zelfdragend. Spoelen A tot en met D gewikkeld van geëmailleerd draad. E t/m G van vertind draad. Fig. 6-5. De dipmeter. afgemonteerde 3. Bêtameter voor pnp- en npn-transistoren De voedingsspanning en de meter in tig. 6-6 worden omgeschakeld met de bo­ venste schakelaar S2, afhankelijk van het feit of we een pnp- of een npn-transis- tor te testen hebben. In stand 1 van S1 meten we de lekstroom tussen collector en basis. In stand 2 krijgt de basis 20 pA sturing en meten we de collectorstroom. In stand 3 doen 146 1.2 k o- o S3 6o pp Sii—oL i— i <->: S2 330 2 i NPN 'ATI I 3 PNP \NPN PNP I lö 56 k C.7k I 6V >> 1 L_ 270k + ----- 1 I S1-B 5 ï° I 'VOETJE R1 XfJ 1 GE-1N1692 oéJ Zo— 1 2<j> S1-C 2121 r rM 82 yiOOpA METER te Fig. 6-6. Bêtatester (General Electric). we hetzelfde, alleen is de basisstroom nu 100 pA. In stand 4 meten we /ceo, in stand 5 /ces (basis kortgesloten tegen aarde) en in stand 6 de lekstroom tussen basis en emitter /eo. De diode over de meter beveiligt het instrument tegen te hoge stromen bijvoorbeeld bij defecte transistoren. R2 moet dan ookzo worden ingesteld dat zodra de volle uitslag wordt bereikt de diode in geleiding komt. Fig. 6-7. Bêtameter in geopen­ de toestand. 4. Millivoltmeter voor wisselspanningen met op-amp 709 Het versterkte signaal wordt gelijkgericht met een bruggelijkrichter, waarop de meter is aangesloten (fig. 6-8). Over R5 wordt een tegenkoppelspanning af­ genomen, die aan de inverterende ingang van de op-amp wordt toegevoerd. De tegenkoppeling draagt er zorg voor, dat de niet-lineariteit van de schaaluit- 147 slag, tengevolge van de brugdioden wordt geëlimineerd. De meterschakeling is bruikbaar van 10 Hz tot 100 kHz. De meter wijst de gemiddelde waarde van de wisselspanning aan. + 12V ------ O C2 <7n -r- R4 sa/" 52/72709 n*2 220p Dl D3 R1 Cl 100 k R3 ImA G D2 D4 R5 2k Vi O 0 -o -12V ----- O Fig. 6-8. Millivoltmeter met op-amp (Texas Instruments). 5. Millivoltmeter voor wisselspanningen De schakeling geeft een volle uitslag op een 100 ^uA-meter met lineaire schaal bij een ingangsspanning van ca. 20 mVe)f bij een bandbreedte van 800 kHz. Bestuderen we de schakeling (fig. 6-9) dan zien we dat deze bestaat uit twee DCgekoppelde versterkertrappen in gemeenschappelijke-emitterschakeling. Een dergelijke conceptie wordt vanwege de goede DC-stabiliteit ook veel bij ingangstrappen voor geluidsversterkers toegepast. De aanwezige dioden D2 en D3 zorgen voor de gelijkrichting van de optredende wisselspanning in het collectorcircuit van TS2. Gaat de collectorspanning om­ laag dangaater stroom vloeien vanuit de bovenste elco door de meter en diode D3 naar de collector. Wordt de collector meer positief, dan wordt de onderste elco van 15 p.F geladen via de meter en D2. De stroom loopt hierbij in dezelfde richting door de meter als bij een negatiefgaande verandering van de spanning aan de collector. Daar het gemeenschappelijke knooppunt van de elco's met de emitter van TS1 is verbonden, verkrijgen we tegenkoppeling, waardoor de niet-lineaire uitslag 148 van de meter, tengevolge van de kromme karakteristiek van de dioden, vrijwel ongedaan wordt gemaakt. D1 dient om de meter tegen overspanning te be­ veiligen. De ingangsimpedantie van de millivoltmeter is 10 kfl. + 9V min -------------O \R2 \22k 02 ZSUO Dl ZS 120 TS2 3 ZTX302 ^1— 100fjA 1250 ohm 03 ZS U0 -HF— 15/j 10k o- 4^ t 250p INGANG 20 mV etf R1 100 0 O o- Fig. 6-9. Millivoltmeter voor wisselspanningen (Ferranti). 6. Elektronische gelijkspanningsvoltmeter De voltmeter uit fig. 6-10 heeft een zeer hoge ingangsimpedantie. In feite is de ingangsschakeling een staartschakeling, waarvan de twee transistoren in één fabricageproces zijn gemaakt. Beide transistoren hebben dan ook volkomen identieke eigenschappen. De potentiometer P1 is toegepast om de meter op nul te stellen als de ingang via een laagohmige weerstand met aarde wordt verbonden. De potentiometer P2 is eveneens opgenomen om de meter op nul te brengen echter nu wanneer men tussen de ingangsklemmen een hoogohmige weerstand aansluit. Bij een nauwkeurige instelling van de twee potentiometers kunnen spanningsmetingen worden verricht bij sterk uiteenlopende waarden van de inwendige weerstand van de gelijkspanningsbron aan de ingang. De twee dioden type EC401 beschermen de versterker tegen overbelasting. Wanneer een meter met 149 een volle uitslag van 400 /xA in het terugkoppelnetwerk wordt opgenomen, kun­ nen in het laagste bereik spanningen tot 1,5 V worden gemeten. De spanningsdeler aan de ingang maakt het mogelijk ook hogere ingangsspanningen te meten. Tenslotte nog enige opmerkingen. De weerstanden in de spanningsdeler wijken af van de gebruikelijke standaardwaarden. De nauwkeurigheid van de spanningsdeler is afhankelijk van de precisie van de deelweerstanden in het netwerk. Voor het instellen van de voltmeter worden potentiometers met fijnregeling aanbevolen, bijvoorbeeld twee helitrims, die tegenwoordig ook in ons land verkrijgbaar zijn. + 9V o— Input X ïmjt -O s v »0Mn 2 «24 Mn* EC401 j k -O 15 V Fig. 6-10. Elektronische gelijkspanningsvoltmeter (Fairchild). 789 kn* 100 uA —O 50 V 211 kn* --O1S0V 15 k O 72 5 kn* »>n —O 5OOV 21 kn*. -O 1500 V 105 kn* — «V Specificaties van de voltmeter: Bereiken: 1,5 - 5 - 15 - 50 - 150 - 500 - 1500 V (volle schaal). Nauwkeurigheid: ca. 2% (volle schaal). Ingangsweerstand: 6,6 MO voor het 1,5 V bereik; > 10 MO voor de andere bereiken. Temperatuurstabiliteit: 0,4 %0/°C. Gevoeligheid voor voedingsspanningsvariaties: 1% als de voedingsspan­ ningen 10% worden gevarieerd. Temperatuurbereik: 0-50 °C. 7. Dipmeter met veldeffecttransistoren Uit de vakliteratuur is bekend, dat een veldeffecttransistor, wat de elektrische eigenschappen betreft, veel overeenkomst vertoont met de elektronenbuis*). De FET is een spanningsversterker en bezit, evenals de radiobuis, een hoge ingangsimpedantie. Overigens blijven de kenmerkende voordelen van de transistor t.o.v. de elektronenbuis, zoals het ontbreken van een gloeidraad, hoge *) Zie „Veldeffecttransistoren", grondslagen en praktische toepassingen door J. H. Jansen, Kluwer - Technische Boeken - Deventer. 150 betrouwbaarheid, lange levensduur en de grote bestendigheid tegen schokken, onverminderd van kracht. Het is duidelijk, dat ook de FET als versterkerelement geschikt moet zijn voor toepassing in een dipmeter. Daar veldeffecttransistoren weinig ruimte innemen, kan men de dipmeter, evenals bij bipolaire transistoren, compact bouwen. In fig. 6-11 is een beproefde schakeling van een dipmeter met twee FET's weergegeven, die werd ontworpen door de Duitse zendamateur DL 7 IM. De dip­ meter is geschikt voor het frequentiegebied van 33-250 MHz, waarin men juist deze meter zo veel gebruikt. 60p 1,5 k rsi TIS34 60p 100pA l2.7k lOOp HF i smoorsp •k.SOw'dg I ••'C HFsmoorsp |i 50wdg TS2 TIS34 I/?/ \22k 2,5mH 22n \P1 50k 270 ¥ •ï 22n Fig. 6-11. Schakeling van de dipmeter. Als we het schema bestuderen, ontdekken we een driepuntsoscillator en een gatestroomversterker, beide uitgerust met een TIS34 (Texas Instruments). De tweede TIS34 maakt deel uit van een brugschakeling, waarin een draaispoelmeter van 100 pA is opgenomen en werkt in de oscillatorschakeling op dezelfde wijze als een elektronenbuis. Gedurende de toppen van de positieve fasen van de opgewekte signaalspanning trekt de veldeffecttransistor gatestroom, waardoor de gate zich negatief t.o.v. de sou ree zal gaan instellen. Vergelijke.e.a.metde werking van de roostercondensator-lekweerstandcombinatie bij de elektronenbuis. Door de gatestroom, die tengevolge van de negatieve instelling van de gate tijdens het oscilleren in de lekweerstand R1 en P1 gaat vloeien, ontstaat een negatieve spanning aan de arm van de potmeter t.o.v. aarde. De tweede FET maakt, zoals reeds is opgemerkt, deel uit van een brugschake­ ling. De brug is normaal uit evenwicht en de meter slaat dan ook uit. Zodra echter door demping het opgewekte signaal van de oscillator afneemt, daalt de span­ ning aan de arm van P1. Dit betekent, dat TS2 meer stroom gaat trekken, waardoor de meterstroom vermindert. We nemen dit waar als een dip. 151 Door de simpele opbouw en geringe afmetingen is voor de dipmeter gemak­ kelijk een klein printje te maken. We kunnen er dan ook voor zorgen, dat de ver­ bindingen, vooral tussen de spoel en de draaicondensator, uiterst kort blijven, hetgeen voor het hoge frequentiegebied, waarin de dipmeter moet werken, noodzakelijk is. De toegepaste condensator is een zgn. vlindercondensator, ook wel splitcondensator genoemd. Merk op, de rotor van de condensator wordt verbonden met het gemeenschappelijke voetpunt van de schakeling. Voor het inbouwen van het instrumentje zijn diverse interessante metalen doosjes in de handel. De uitwisselbare spoelen dienen te worden gewikkeld op verliesarm materiaal, bijv, polystyreen, dat in vrijwel iedere goed gesorteerde radio-onderdelenwinkel in diverse maten voorhanden is. Tabel 6-3. Spoelgegevens van de dipmeter Bereik (MHz) 33- 52 50- 80 80-120 115-170 170-250 Spoeldiam. (mm) Lengtewikkel (mm) 30 12 8 6 7 7 10 12 14 Aantal wdg. 27 11 4 2 1/2 (draadbeugel) Lit.: „Ein FET-dipmeter", door G. Ruhr, DL 7 IM, Das DL-QTC-DARC - Duitsland. 8. Transistortester (Heathkit - Model IM-30) Specificaties: Metingen: Kortsluittest: Lekmetingen: Dioden: DC a’(hFE); 0-300 in twee bereiken. DC a (HFB); 0-0,9966 in twee bereiken. Collector-emittersluiting. Collector-emitterlek, /CE0. Collector-basislek, /CB0. Meting van de lekstroom. Meting van de doorlaatstroom. Door berekening is te bepalen: AC-stroom versterking DC-steilheid 152 & lc a/b A/r AC-steilheid — -F AEb DC-weerstand basiscircuit collectorcircuit .ÉL Ec AC-weerstand basiscircuit AÊb A lB collectorcircuit AA A/c (AC = Alternating Current = wisselstroom; DC = Direct Current = gelijkstroom) Meter: Schaal: 15-0-15 en 50-0-50. Gevoeligheid: 10-0-10 MA, 100 kQ/V. Weerstand: 5000 fl. Voeding: Batterij van 7 droge cellen van 1,5 V. Aansluiting van de transistor via een transistorvoetje op het front paneel of door middel van 3 aansluitklemmen bovenaan de kast. 8.1. Beschrijving van de schakeling Het is dikwijls belangrijk, dat wé van een transistor de statische eigenschappen kennen. We bedoelen hiermee de DC-grootheden, zoals de lek (/CE0) en de stroomversterking voor een bepaald instelpunt. Wil men deze grootheden weten voor een bepaald werkgebied, dan is het duidelijk, dat verschillende metingen nodig zijn, om het gedrag in het betrokken gebied te leren kennen. Voordat deze grootheden worden gemeten, is het noodzakelijk de transistoren een bepaalde instelling te geven. Deze instelling is mogelijk, dank zij de aanwe­ zigheid van diverse regelorganen op het frontpaneel van de tester. Zo kunnen we bijvoorbeeld een bepaalde collectorspanning aanleggen en de transistor een bepaalde basisstroom geven. Ook is het mogelijk na te gaan of er sluiting tussen basis, emitter en collector optreedt. 8.2. Basisstroominstelling Hoe we de basisstroom instellen, wordt duidelijk als we fig. 6-12 bestuderen. We zien hierin een transistor, waarvan het basiscircuit bestaat uit een potentiometer, een batterij, een meter en de basis-emitterdiode van de transistor. Rs in de schakeling is een shuntweerstand, waarvan de waarde zich wijzigt met het omschakelen van de ,,Leak Diode Base Current"-schakelaar (in fig. 6-12 niet gegeven, maar wel te vinden in het volledig schema van de tester). De collectorspanning wordt ingesteld met de ,,Collector Voltage Switch", ook te vinden op het paneel van de transistortester. 153 De instelpotentiometer R6 wordt zó ingesteld, dat de voor de meting gewenste basisstroom gaat vloeien. 8.3. Meten van de stroomversterking Hoe het meten van de stroomversterking in zijn werk gaat, leert ons fig. 6-13. Bij de bepaling van a' wordt met de draaispoelmeter het verschil in spanning gemeten over de weerstanden Rs en R24. In R24 vloeit de basisstroom, in Rs de collectorstroom. Als de spanningen aan elkaar gelijk zijn, slaat de draaispoel­ meter niet meer uit. Kennelijk is dan /B■ R24 gelijk geworden aan /c-Rs- /C//B is dus gelijk aan R2JRs. Basisstroom .—} instellmqr1! ' instelling -HM'Instelling pi R6 R24 —1 Rs (R7-R13) Rb(R1S-R19) Rs (R7-R13) Aflezing stroomverst Aflezing stroom­ versterking hoog° laag meter meter Fig. 6-12. Instelling basisstroom .(lb). Fig. 6-13. Meten van de stroomversterking. Bij de IM-30 is de potentiometer R24 dan ook gekalibreerd in de stroomversterking a' . Met de ,,high-low"-schakelaar inde tester is het moge lijk het meetbereik met de maximale stroomversterking van 150 uit te breiden tot het meten van een maximale stroomversterking van 300. De «-stroomversterking wordt be­ kend door berekening. Met de relatie a = a' a' + 1 is de «-stroomversterking te berekenen. Op het frontpaneel zijn zowel a' als a afleesbaar. 8.4. Collectorspanningsmeting Voor diverse metingen is het noodzakelijk een juiste collectorspanning in te stel­ len. Het omschakelen van de spanningen geschiedt met de ,,Collector Voltage Switch". Het meten van de spanning geschiedt weer met de in de tester aanwe­ zige draaispoelmeter. In fig. 6-14 is de meetschakeling weergegeven. We zien, dat de draaispoelmeter met een serieweerstand tussen de collector en de emit- ter wordt aangesloten. Rv is de serie- of voorschakelweerstand. 154 8.5. Meten van de collectorstroom Deze meting geschiedt in principe, zoals in fig. 6-15 is weergegeven. In de collectorleiding wordt in serie met de batterij de draaispoelmeter met shuntweerstand opgenomen. Door omschakeling is de meetschakeling voor diverse collectorstromen geschikt te maken. Met de instelpotentiometer R6 kan men op de gewenste collectorstroom instel­ len (zie ook basisstroominstelling). —'HHH InstellingA R6 I R24 Rs (R7-R13) Aflezing stroom versterking Aflezing stroom versterking Fig. 6-14. Meten van de collectorspanning. meter Fig. 6-15. Meten van de col­ lectorstroom. 8.6. Batterijspanningsmeting Deze meting geschiedt op dezelfde wijze als de collectorspanningsmeting, al­ leen wordt de spanningsmeter nu over de batterij aangesloten (fig. 6-16). Instel­ ling van de meetmogelijkheden geschiedt met de ,,Leak Voltage Switch" op het frontpaneel. ■o R7.R8 ^0.1 meter RU .2__ JR9,R13 o Fig. 6-16. Meten van de batterijspanning. meter Fig. 6-17. Het meten van kort­ sluiting tussen collector en emitter. 8.7. Kortsluittest Bij deze meting wordt in serie met de batterij en de collector-emitteraansluitingen van de transistor een laagimpedant weerstandsnetwerk met draaispoelmeter aangesloten. In fig. 6-17 is de schakeling weergegeven. Als er geen sluiting tussen de emitter- en collectoraansluiting optreedt, slaat de meter niet uit. Is 155 er kortsluiting, dan gaat er een flinke stroom door de weerstanden R7 en R14 vloeien. De spanning, die over R7 optreedt, wordt met de draaispoelmeter gemeten. Bij volledig kortsluiting wordt de meter met de serieweerstand R9 be­ veiligd. 8.8. Meten van de collector-emitterlekstroom f/CE0? Uit fig. 6-18 blijkt, dat we bij de meting in serie met de collector- en emitteraansluitingen een batterijspanning- en lekstroommeter aansluiten. De meting wordt verricht met open basis, d.w.z. dat de basisaansluiting nergens mee ver­ bonden is. Rs is ook hier een shuntweerstand, die omschakelbaar is met de ,,Leak Diode Base Switch". Op de meter is de lekstroom afleesbaar. De collectorspanning kan met een schakelaar op het frontpaneel van de tester worden ingesteld. Met de meetschakeling is ook de lek van halfgeleiderdioden op te meten. In fig. 6-18 Fig. 6-18. Het meten van de lek (ICeo) en de diodetest. Rs meter is gestippeld aangegeven, hoe de diode in de meetschakeling moet worden op­ genomen. Bij het meten van de doorlaatstroom van een diode wordt de polariteit van de batterijspanning omgewisseld met de „Polarity Switch" eveneens op het front­ paneel. 8.9. Meten van de collector-basislek (lCB0) Deze meting geschiedt op vrijwel dezelfde wijze als de meting van /CE0. Alleen worden nu de basis- en collectoraansluitingen van de transistor met de meet­ schakeling verbonden. In fig. 6-19 is in principe het meten van /CB0 weergegeven. Met de tester zijn Fig. 6-19. Het meten van de collector-basislek (ICbo>- 156 deze metingen nauwkeurig te verrichten, zowel voor pnp- als npn-transistoren. We wijzen er met nadruk op, dat de gegeven schakelingen het principe van de metingen weergeven. Weerstanden, die niet direct van belang zijn voor verkla­ ring van de schakeling zijn weggelaten, dus ook eventuele begrenzingsweerstanden, die stromen moeten beperken tot veilige waarden. Wanneer men ertoe mocht overgaan een van de principiële schakelingen te gaan bouwen dan kan het alsnog noodzakelijk zijn de genoemde begrenzingsweerstanden «in de schakeling op te nemen. In fig. 6-20 is het volledige schema van de tester weergegeven. Het instrument heeft op het frontpaneel vier ,,hefboom"-schakelaars met drie standen, die in de neutrale stand terugvallen, als men de schakelaar loslaat. Op deze wijze kun­ nen foutieve metingen worden vermeden. Men kan met de schakelaars bijv, nooit de collectorstroom gelijktijdig met de basisstroom meten, tenzij men beide schakelaars bedient, maar dit moet dan ook ten strengste worden af­ geraden. De transistor kan met de meetschakelingen worden verbonden met behulp van een transistorvoetje, dat zich op het frontpaneel bevindt. Het gebruik van een voetje wordt lastig als men vermogenstransistoren moet testen. Om deze reden zijn aan de bovenkant van de kast, waarin zich de tester bevindt, nog drie aansluitklemmen aangebracht die metingen aan vermogenstransisto­ ren mogelijk maken. 157 p b k> f iï.1 <• Hl : iill 1 0d llr^ ) iL_ P P h ;i !i ~i .1 ‘i r£ n~ = ƒ II r p 1 r fTri P J8 iffil ’h Ti ïl 1 •- Ei 0 Utri»]5 1 w ^0//fè ji o Ui He ■i = 1 P p «•A 1 ^(1/7 Fig. 6-20. Transistortester (Heathkit-Model IM30). 158 Enkele gegevens van de gebruikte halfgeleiders TRANSISTOREN Type AC125 AC 126 AC127 AC132 AC175 AF115 AF124 AF127 BC108 BCY57 BCY58 BCY70 BCY78 BD106B BD124 BDY20 BDY39 BF115 BFY50 BFY51 BSX20 BSX40 BSX45 BSY39 BSY53 BSY78 C420 C424 C444 C450 P346A TIP31 TIS34 TIS58 TIS90M TIS91M TIS98 ZTX300 ZTX302 ZTX312 2N167 2N170 2N293 2N321 2N336 2N491 2N492 2N525 2N708 2N1413 2N1613 2 N 2049 2N2160 2N2646 Ic 12 V 12 V 12 V 12.V 18 V 15 V 15 V 15 V 20 V 20 V 32 V 40 V 32 V 36 V 45 V 60 V 70 V 30 V 35 V 30 V 15 V 20 V 40 V 20 V 30 V 28 30 35 40 V V V V 40 V Bl/oss 30 V ÖVoss 15 V 40 V 40 V 60 V 25 V 35 V 12 V 30 V 100 mA 100 mA 500 mA 200 mA 1000 mA 10 mA 10 mA 10 mA 100 mA 100 mA 200 mA 200 mA 200 mA 2,5 A 2 A 15 A 15 A 30 mA 1 A 1 A 300 mA 1 A 100 mA 750 mA 30 mA fi Ft0, 500 mW 500 mW 340 mW 500 mW 1100 mW 50 65 100 135 60 60 mW 60 mW 60 mW 300 mW 300 mW 1000 mW 350 mW 770 mW 11,5 W 15 W 117 W 115 W 145 mW 800 mW 800 mW 360 mW 360 mW 5W 300 mW 800 mW 300 mW 800 mW 300 mW 300 mW 200 mW 300 mW 2000 mW 360 mW 125 200-800 120-630 50 120-630 100-300 35 20-70 25-100 45-165 30 40 40-120 40-120 40-250 40-120 40-120 30 55 50 80 100 25 20-100 1,3 1,7 1,5 1,3 MHz MHz MHz MHz 75 MHz 75 MHz 75 MHz 150 MHz 350 MHz 125 MHz 250 MHz 100 MHz 100 MHz 60 MHz 1 MHz 0,8 MHz 230 MHz 60 MHz 50 MHz 500 MHz 350 MHz 50 MHz 350 MHz 100 MHz 100 MHz 70 MHz 60 MHz 350 MHz 60 MHz 400 MHz Pi, 3,5 mA/V 360 mW Pr, 2,3 mA/V 400 mA 625 mW 160 160 400 mA 625 mW 200 MHz 240 200 mA 360 mW 50 150 MHz 500 mA 300 mW 500 mA 300 mW 100 150 MHz 400 MHz 40 500 mA 300 mW 9 MHz 65 mW 65 2.5 MHz 20 20 mA 25 mW 8 MHz 65 mW 25 15 V 20 mA 3 MHz 80 200 mA 225 mW 20 V 13 MHz 200 150 mW 40 V 25 mA = 6,8 k Unijunctiontransistor - 680 mW - flBB Unijunctiontransistor - 680 mW - HBB = 9,1 k 5.5 MHz 64 500 mA 225 mW 30 V 480 MHz 30 360 mW 15 V 3,2 MHz 30 25 V 200 mA 200 mW 60 MHz 30 800 mW 50 V 50 MHz 75 50 V 500 mA 800 mW = 35 V - 450 mW Unijunctiontransistor VBB = 9,1 k - 300 mW Unijunctiontransistor flBB Structuur Omhul­ ling pnp-Ge pnp-Ge npn-Ge pnp-Ge npn-Ge pnp-Ge pnp-Ge pnp-Ge npn-Si npn-Si npn-Si pnp-Si pnp-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si n-channel FET n-channel FET npn-Si pnp-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Ge npn-Ge npn-Ge pnp-Ge npn-Si T01 T01 T01 T01 pnp-Ge npn-Si pnp-Ge npn-Si npn-Si T05 T018 T05 T05 T05 T018 T018 T018 T018 T018 T018 T018 F03 F03 T03 T03 T018 T018 T018 T018 T05 T018 T018 T092 T092 T092 T092 T05 T05 T072 TRANSISTOREN (vervolg) Type L/Ce 2N2711 2N2712 2N2926 2N3013 2N3053 2N3391 2N3585 2N3704 2N3708 2N3709 2N3829 2N3924 2N3993 18 V 18 V 18 V 15 V 40 V 25 V 300 V 30 V 30 V 30 V 35 V 18 V SV'dss 25 V 2N4856A 2N4891 2N5045 2N5448 3N128 lc 100 mA 200 mA 100 mA 200 mA 700 mA 100 mA 2000 mA 800 mA 30 mA 30 mA 200 mA 500 mA Ptol 200 mW 200 mW 200 mW 360 mW 5000 mW 200 mW 200 mW 360 mW 360 mW 360 mW 360 mW 7000 mW 300 mW f. 30 80 35 30 25-250 250 8-140 300 45 45 30 350 MHz 100 MHz 10 MHz 100 MHz 350 MHz 250 MHz 9is 6-12 mA/V ÖV'dss 360 mW 40 V Unijunctiontransistor - 360 mW - /?BB K>s 250 mW 9is 15 V 1,5-6 mA/V 30 V 200 mA 360 mW 30 ^DS 330 mW 15 V 5 mA/V Structuur Omhul­ ling npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si npn-Si hpn-Si npn-Si npn-Si npn-Si p-channel FET T052 T05 T066 T092 T092 T092 T052 T039 T072 n-channel FET T018 = 9,1 k n-channel FET 100 MHz pnp-Si n-channel MOSFET T072 DIODEN, THYRISTOREN, DIACS EN TRIACS 4> Type BA102 BAX 12 BAX 13 BAY45 BAY96 20 V 90 V 50 V 150 V 120 V BZY88C6V2 BZY88C9V1 EA403 OA90 ZE6V9 ZS120 ZS140 IN270 IN914 IN971B IN4005 IN4009 6,2 V - 400 mW 9,1 V - 400 mW | 10 mA | 10 mA - zenerdiode 6,9 V - 70 mW 250 mA 50 V 10 mA 15 V 200 mA 100 V 75 mA 100 V zenerdiode 27 V - 400 mW 1 A 600 V 75 mA 25 V Type Omschrijving RCA40502 2N4988 C122B TIC45 triac diac thyristor thyristor 200 mA 20 mA 250 mA - zenerdiode - zenerdiode 35 V 20 V ^BO 200 V 30 V 200 V 60 V Structuur VARICAP 20-45 pF Si-diode Si-diode Si-diode VARACTOR 28-39 pF Si-diode Ge-diode Omhulling D07 D07 D04 D07 D07 D07 Si-diode Si-diode D07 D07 D07 D07 D07 D041 D07 4 Omhulling Si-diode Si-diode Ge-diode Si-diode 6A 200 mA 8A 350 mA BIBLIOTHEEK XN.V.H.R« ______ ______