lOMoARcPSD|4091009 BIC10306 - Samenvatting Practical Biological Chemistry Practical Biological Chemistry (Wageningen University & Research) StuDocu is not sponsored or endorsed by any college or university Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 BIC10306 Biochemie BLOK 1 eiwitfunctie op moleculair niveau 1.1 Opfrisser Michaelis-Menten kinetiek Michealis-menten kinetiek is een van de meest bekende en gebruikte modellen voor enzym kinetiek. Het model beschrijft de enzymatische reactie van een enzym (E), een substraat (S) en het product (P). De binding van het enzym aan het substraat is een reversible reactie waarbij het enzym-substraat complex ES wordt gevormd. Het michaelis-menten model beschrijft deze enzymatische reactie middels een formule die de snelheid v, de verandering van product in de tijd, relateert aan de concentratie van het substraat V0 is de initiële snelheid, de snelheid meteen na het begin van de reactie, en S de concentratie substraat. Vmax is de maximale snelheid die het systeem kan bereiken onder maximale substraat concentraties, deze is o.a. afhankelijk van de hoeveelheid enzym. De michaelis-menten constante K M is de concentratie substraat waarbij de helft van de maximale snelheid wordt bereikt. K m is omgekeerd evenredig met de affiniteit van het substraat voor het enzym. Een lage K m = hoge affiniteit, een hoge Km = lage affiniteit, hij is onafhankelijk van de hoeveelheid enzym. Vmax en Km kunnen experimenteel bepaald worden door de initiële reactie snelheid bij verschillende substraat concentratie (en constante enzymconcentratie) te meten. De initiële snelheid wordt gemeten aan het beging van de reactie, hier is de hoeveelheid substraat nog niet limiterend. Het belang van kinetische parameters. Indien je een enzym wilt bestuderen doormiddel van het product (substraat) dat gevormd wordt is het belangrijk dat er een lineair verband bestaat tussen de hoeveelheid enzym en de hoeveelheid meetbaar product (of substraat). Immers als er twee keer zoveel enzym is, moet er ook twee keer zoveel enzym activiteit gemeten worden. Dit is niet zo triviaal als je misschien denkt. Immers als er weinig substraat aanwezig is zal er competitie voor substraat optreden en kunnen niet alle enzymen Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 een substraat molecuul binden. Verhoog je in zo'n geval de hoeveelheid enzym dan zul je nauwelijks meer product vormen. Je moet dus onder verzadigende substraat concentratie meten (oftewel er moet voldoende substraat zijn). Het toevoegen van een overmaat substraat is daarnaast ook risicovol omdat substraat inhibitie ook kan voorkomen. Daarom is het beter om de eigenschappen van het enzym goed te kennen en te weten welke reactie omstandigheden goed zijn V max en Km spelen daar een belangrijke rol bij. Meten onder pseudo Vmax condities In de meeste experimenten probeert men V max, maar deze kan nooit worden bereikt je zou een oneindige substraat concentratie nodig hebben, maar hij kan wel benaderd worden. Als men onder pseudo VMAX condities wil meten dan kiest men een substraatconcentratie die 10 maal de KM is. Bij deze substraatconcentratie wordt 91% van de theoretisch haalbare enzymactiviteit gemeten. Het is in de praktijk niet mogelijk om de Vmax te meten. Bij hoge substraat concentraties bestaat daarnaast ook het gevaar van substraat remming. LDH Het enzym lactaat dehydrogenase LDH LDH is betrokken bij de vorming van lactaat (melkzuur), verzuring van spieren bij grote inspanningen. Als er voldoende zuurstof aanwezig is (aerobe condities) wordt pyruvaat omgezet in acetyl-CoA, dat in de citroenzuurcyclus volledig wordt omgezet in CO2. Maar bij zware inspanning wordt er te weinig zuurstof naar de spieren getransporteerd en wordt het eindproduct van de glycolyse, pyruvaat, omgezet in lactaat. LDH is dan het laatste enzym in een serie, die de omzetting van glucose (glycogeen) in lactaat katalyseert (figuur 2.1A). Meer specifiek, wordt de reactie van pyruvaat in lactaat gecatalyseerd. In gist en bacterieën wordt vanuit pyruvaat ethanol geproduceerd in plaats van lactaat. De afbraak van suikers is belangrijk voor energie productie. Onder aerobe condities worden per glucose molecuul 2 moleculen ATP gevormd in de glycolyse en daarna in de citroenzuur cyclus en voo ral tijdens de oxidatievefosforyleringsreacties nog eens 28 moleculen ATP. Het in de spoer gevormde lactaat diffundeert naar het bloed waar het na opname door de lever weer kan worden omgezet in pyruvaat eveneens via LDH en vervolgens via de reacties van de gluconeogenese in glucose of glycogeen. In andere weefsels, zoals hartspier, wordt lactaat ook opgenomen uit het bloed en eveneens via LDH weer omgezet in pyruvaat dat daarna onder aerobe omstandigheden via de citroenzuurcyclus en ademhalingsketen wordt geoxideerd. Hierbij worden er per lactaat molecuul ongeveer 14 moleculen ATP gevormd (een stuk efficiënter dus) De reactievergelijking van de door LDH gekatalyseerde reacties is: LDH vormen Er zijn twee LDH genen en vijf verschillende LDH vormen in het menselijk lichaam Mensen hebben twee LDH genen, die coderen voor een H(earth)- en een M(uscle)-type LDHsubeenheid. De aminozuurvolgorde is 75% gelijk, het zijn iso-enzymen. Iso-enzymen zijn eiwitten die dezelfde functie uitvoeren maar een andere aminozuur volgorde hebben. Ze worden gecodeerd door verschillende genen in het DNA en verschillen vaak in de manier waarop ze gereguleerd zijn, maar ook in de Vmax en Km. Werkzaam LDH bestaat uit vier sub eenheden (tetrameer) die elk een Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 katalytische plaats hebben. Met twee verschillende sub eenheden (iso-enzymen) zijn dus vijf combinaties mogelijk die allen worden aangetroffen. De expressie van de twee LDH genen is weefselspecifiek. Het H-type enzym heeft een hoge affiniteit voor de substraten (optimaal bij lage substraat concentraties) maar wordt bij wat hogere pyruvaat concentraties geremd. Deze eigenschappen zorgen ervoor dat in hartspier (met overwegend H-type enzym, H4) bij een hoge pyruvaat productie, pyruvaat niet omgezet wordt in lactaat. Bij het M type is het juist anders om. De hart spier kan hierdoor niet verzuren en ophouden met werken, de skeletspier kan wel tijdelijk een grote inspanning leveren maar verzuurt dan wel. LDH1 Enzymactiviteit; reactiesnelheden en turnovergetal. Enzymcatalyse zorgt ervoor dat de reacties, die ook zonder enzym plaats kunnen vinden maar dan veel trager verlopen, sneller verlopen. Het meten van reactiesnelheden onder verschillende condities wordt enzymkinetiek genoemd. De activiteit van een enzym wordt meestal uitgedrukt als de hoeveelheid substraat dat per tijdeenheid wordt omgezet, bijvoorbeeld in µmol min-1. Vaker wordt gesproken over de specifieke activiteit, dit is de activiteit per milligram eiwit in het enzym preparaat . (µmol min-1 mg -1). De specifieke activiteit geeft dus ook informatie over de zuiverheid van het eiwitpreparaat waarin het enzym zit. Het turnovergetal (kcat) geeft aan hoeveel moleculen substraat maximaal per tijdseenheid kunnen worden omgezet per katalytische subunit. Het turnover getal van een enzym wordt berekend door de maximale reactiesnelheid (Vmax) te delen door de hoeveelheid enzym [E T]. Het turnover getal wordt weergeven in tijdseenheid-1 Spectrofotometerie Met een spectrofotometer meet men de absorptie van licht door moleculen. Deze absorptie is recht evenredig met de concentratie van moleculen en wordt beschreven door de wet van Lambert-beer. Indien twee keer zoveel moleculen aanwezig zijn en de weglengte van het licht gelijk is, zal er ook twee keer zoveel licht geabsorbeerd worden. LDH2 de dissociatieconstante van NADH en LDH; fluorescentie De dissociatieconstante van NADH en LDH Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 De dissociatie constante (kd) is een evenwichtsconstante die de sterke van interactie/binding tussen twee componenten beschrijft, bijvoorbeeld tussen een enzym en zijn substraat. Er bestaat altijd een evenwicht tussen het enzym-substraat complex (ES), het vrije enzym (E) en vrij substraat (S): Dit is een dynamisch evenwicht; elk afzonderlijk substraat molecuul is nu weer gebonden aan het enzym, dan weer vrij. De dissociatieconstante: Fluorescentie Fluorescentie is een kwantummechanisch proces waarbij moleculen licht (fotonen) van een bepaalde golflengte absorberen, en vervolgens licht van een hogere golflengte (=lagere energie) uitzenden. Moleculen waarbij fluorescentie optreedt: geconjugeerde onverzadigde bingingen (zoals NADH) en metalen. Het opgenomen foton is het exciterende foton terwijl het uitgezonden foton het geemiteerde foton is. Met een fluorimeter kun je kun je het excitatie- en emissielicht van elkaar scheiden; hierdoor is het mogelijk om alleen het fluorescentielicht waar te nemen. Fluorescentie is niet recht evenredig met de concentratie ven een bepaalde stof, is ook sterk afhankelijk van de lichtintensiteit en gevoeligheid van de licht detector in de fluorimeter Bepaling van de dissociatie constante tussen LDH en NADH middels fluorescentie Wanneer NADH aan een enzym bindt, gaat het over van een waterig milieu naar een omgeving met een andere polariteit. Hierdoor verandert de quantumefficientie van de NADH fluorescentie, dat wil zeggen, dat meer (of minder) van het geabsorbeerde licht in de vorm van fluorescentie wordt uit gezonden. Wat het effect is van de polariteit van de omgeving op de fluorescentie van NADH ga je meten door en vergelijk te maken tussen de fluorescentie in een waterig milieu (buffer) en een meer apolair milieu (ethanol) LDH3 de standaard vrije energie verandering Vrije energie en leven Vanuit de chemie (thermodynamica) is bekend aan welke voorwaarden een reactie moet voldoen wil deze spontaan kunnen verlopen. Dit wordt aangegeven door het concept vrije energie. Elke systeem bij een constante druk streeft naar een zo laag mogelijke vrije energie. De vrije energie (G, Gibbs energie) is opgebouwd uit twee termen: de enthalpie (H, warmte inhoud van de moleculen) en de entropie (S, energie verspreiding) G=H-TS Als er sprake is van een reactie bij constante temperatuur en druk wordt de vrije energie verandering ΔG = ΔH – TΔS. Een reactie kan spontaan verlopen als de vrije energie daalt. Dit betekent dat de vrije energie van de producten minder moet zijn dan van de substraten. De ΔG van de reactie moet negatief zijn. Dankzij enzymen die vrije energie leverende reacties (ΔG < 0) kunnen koppelen aan vrij energie vereisende reacties (ΔG > 0) is biosynthese mogelijk. Met recht kan gesproken worden dat enzymen de schakel zijn tussen de dode stof en de levende cel. Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 De redoxreactie van pyruvaat en NADH Het enzym katalyseert de reactie naar de evenwichtssituatie. In evenwicht is het vrije energieverschil tussen substraten en producten nul Deze reactie is opgebouwd uit twee redox halfreacties: pyruvaat wordt gereduceerd tot lactaat en NADH wordt geoxideerd tot NAD+. Er geldt ΔG = - nFΔE. Hierbij is n het aantal elektronen die bij de redox reactie betrokken zijn en F is de Faraday constante. De reactie geldt ook voor de standaard vrije energie (ΔG 0) en standaard redox potentiaal. De verandering van vrije energie is ΔG is daarnaast afhankelijk van de standaard vrije energie verandering ΔG0 en de concentraties van reactanten volgens onderstaande formule. Hierbij is R de gasconstante en T de temperatuur in graden Kelvin. Dit is de wet van nernst. LDH4 werkingsmechanisme van LDH Het werkingsmechanisme VAN LDH is karakteristiek voor nagenoeg alle NAD(P)(H)- afhankelijke dehydrogenase. NADH bindt eerst aan het enzym gevolgd door pyruvaat. Na de hydride (H -) overdracht vanaf NAHD naar pyruvaat en protonering van de ketongroep, verlaat lactaat als eerste het enzym, gevolgd door NAD+. Dit type reactie wordt een geordende sequentieel mechanisme genoemd. In het onderstaande schema zijn de acht intermediaire vormen van het enzym weergeven: Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Hoe is het schema van de katalytische cyclus bepaald? De katalytische cyclus bestaat uit acht stappen of deelreacties. Behalve door kennis van de driedimensionale structuur, zijn de verschillende deel reacties en hun snelheidsconstantes bepaald met klassieke steady state en snelle pre steady state kinetiek. Bij steady state kinetiek meet men de langzaamste stap(pen) van de katalytische cyclus. Bij pre-steady state kijkt men naar eigenschappen van het enzym tijdens het eerste rondje van de katalytische cyclus. Blok 2 biochemische analyses PPO Polyphenol oxidase We bekijken de activiteit en remming van polyphenol oxidase. Het is een koper bevattende enzym is betrokken bij de bruinkleuring van groenten en fruit. Door het oxideren van mono en di phenolen tot quinonen ontstaan zeer reactieve verbindingen die polymeriseren tot rood-bruin gekleurde melanines. De reactie bestaat uit drie reversibele deel reacties, waarbij PPO slechts bij de eerste twee betrokken is. Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Verschillende remmers - Citroenzuur o Verlaging pH o Binding koper (chelation) - L-cystine o Reactie met quinonen - Vitamine C o Reductie van quinen naar diphenolen Nadat vitamine C is verbruikt nunnen de quinonen alsnog polymeriseren - Sulfiet o Covalente additie reactie met quinonen o Reageert ook met melanines bleken - Kojic acid o Reductie van quinonen tot diphenolen o Coordinatie met koperatomen in active site PPO (competitive inhibitor) Urinezuur meting Urine en medische aandoeningen gerelateerd aan verhoogde urinezuurvorming Urinezuur is het product van de purine nucleotide afbraakroute in mensen. Te hoge urinezuur concentraties leiden tot problemen omdat mensen het enzym uricase, dat het slecht oplosbare urinezuur omzet in het beter oplosbare allantoine, missen. De reactie waarbij urinezuur wordt omgezet in allantoine is hier onder weergeven. Jicht en nierstenen Jicht en nierstenen zijn bijvoorbeeld ook ziekten die veroorzaakt worden door te hoge urinezuurconcentraties.In vroegere tijden werd jicht geassocieerd met overdadig eten en drinken. Deze personen dronken veel wijn uit loden bekers en kregen een loodvergiftiging. Hierdoor werkten onder meer de nieren niet goed meer en werd urinezuur niet efficiënt uitgescheiden. Het gevolg was een hoge concentratie urinezuur. Door een hoge urinezuurconcentratie ontstaan natriumuraatkristallen en deze kristallen veroorzaken uiteindelijk de pijn in de gewrichten. Nierstenen hebben een vergelijkbare oorzaak. ook hier is er te veel urinezuur en ontstaan er natriumuraatkristallen, in dit geval in de nieren. Allopurinol wordt vaker voorgeschreven tegen jicht of nierstenen. Dit medicijn wordt gebruikt om de urinezuurproductie te beperken via de remming van xanthine oxidase. Dit enzym katalyseert de laatste stap in het purine katabolisme, de omzetting van xanthine in urinezuur. Daarnaast worden ontstekingsremmers gebruikt om de pijnlijke gevolgen van de natriumuraatkristallen in de gewrichten te verminderen. Medische urinezuur testen Vanwege de veelheid aan medische afwijkingen die gekenmerkt worden door verhoogde urinezuurconcentraties worden er veel urinezuurtesten uitgevoerd. Er is echter wel een medische discussie over de limieten van een urinezuurtest. De concentratie van urinezuur in het bloed varieert sterk van dag tot dag en gedurende het jaar. Verhogende factoren zijn een eiwitrijk dieet met vooral Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 veel orgaanvlees, sardines, ansjovis en alcohol. Daarnaast wordt de urinezuurconcentratie verhoogd door vasten en extreem sporten. Boven 0.42 mM urinezuur in het bloedserum spreekt men van hyperuricemia. Als de urinezuurconcentratie hoger wordt dan 0.48 mM in het bloedserum dan slaat natriumuraat neer in de weefsels. In de urine worden bij mannen waarden tussen de 1 en 4 mM uraat (de gedeprotoneerde vorm van urinezuur, pKa = 5.8) gevonden. De waarden bij vrouwen zijn iets lager. Vragen uit het meet rapport 6. waarom voeg je ammoniumfosfaat, methanol en acetylaceton toe aan je urinezuurbepalingsmengsel. Deze reactantien zijn nodig voor vervolgreacties van allantoine naar DDL. Ammoniumfosfaat oplossing heeft meerdere fincties: De pH 7.0 en NH 4+ (rest PO43-) 10. Wat is de fysiologische functie van katalase? In het lichaam detoxificering van peroxides in peroxisomen. Echter peroxides (reactive oxygen species ROS) kunnen ook een signaleringen rol in de cel vervullen in dat geval katalase dus ook Immunopreipitatie (IP) IP: eiwit complexen Eiwitten vormen in de cel vaak complexen met andere eiwitten. Eiwitten met een quaternaire structuur zijn heel stabiel. Deze complexen zijn opgebouwd uit subeenheden, die altijd met elkaar een complex vormen. In andere gevallen zijn de complexen veel minder stabiel, en bestaan ze slechts tijdelijk in de cel. B.V. bij signaal overdracht, bij signaaloverdracht wordt een receptor op het celmembraan geactiveerd door een externe prikker. Dit zet een cascase van vervolgreacties in werking: de G α-subeenheid dissocieert van Gβ- en Ggamma-subeenheden en vormt tijdelijk een complex met, bijvoorbeeld, adenylaatcyclase. Hierdoor wordt adenylaatcyclase geactiveerd en zet ATP om in cAMP. cAMP is een second messenger, die onder andere de transcriptie reguleerd. De interacties van de Gα-subeenheid met de Gβ- en Gγ-subeenheden en met adenylaatcyclase zijn tijdelijk, en afhankelijk van de binding van GTP of GDP aan de Gα-subeenheid. Bovendien bestaan er in de cel meerdere Gα-subeenheden, die elk een verschillende vervolgreactie stimuleren, doordat ze tijdelijke interactie aangaan met verschillende downstream effectoren. Een voorbeeld van de signaal transductie van G-eiwitten na binding van een neurotransmitter is hieronder weergegeven (deze signaal transductie route is geen tentamenstof) Immunoprecipitatie (IP) Immunoprecipitatie (IP): het karakteriseren van eiwitten in een eiwitcomplex Een fusie-eiwit bestaat uit het eiwit X waarvan je de eigenschappen wilt bestuderen, met aan de Cterminus of N-terminus een tweede, goed gekarakterideerd eiwit gekoppeld. In dit geval Green Fluorescent Protein (GFP). De koppeling eiwit X en GFP gebeurt met behulp van genclonering: de genen voor eiwit X en GFP worden gecloneerd in het zelfde leesframe, en zonder een stopcodon ertussen. Als dit fusie-gen wordt teruggeplaatst in het organisme waaruit het gen voor eiwit x oorspronkelijk afkomstig is, vind transcriptie van het fusie gen plaats. Er ontstaat dan een fusie eiwit. Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Een IP Doel - Identificeren van componenten van eiwitcomplexen die betrokken zijn bij cellulaire processen Kwaliteit antilichaampreparaat - Voor een succesvolle immunoparticipatie is een kwalitief goed antilichaampreparaat nodig - Dit betekent dat het percentage IgG moleculen met een hoge bindingscapaciteit voor het antigeen hoog moet zijn (minimaal 1%, liever meer dan 10%) - Vaak is een zuivering van antilichamen nodig (slechts een bepaald percentage van de polyclonale antilichamen bindt aan specifieke antigeen) De immunoglobuline structuur - Het antilichaam (molecuul) bestaat uit 2 zware en lichte ketens die verbonden zijn door disulfide bruggen - De Fab domeinen bevatten de antigeen bindingsplaatsn - Het Fc domein wordt gevormd door de zware ketend en is via flexible linkers verbonden met de Fab domeinen Hoe voer je een immunoprecipitatie uit? De stappen - Stap 1 o Incubatie met beads (plant)weefsel met T-GFP fusie eiwit malen Anti-GFP-beads toevoegen aan cel extract Ieder anti-GFP bindt 2 GFPs - Stap 2 o Wassen en isolatie eiwitcomplexen - Stap 3 o Eiwitten scheiden Eiwitcomplex denatureren en op gel laden Eiwitbandjes scheiden door elektroforese, kleuren en uitsnijden Gel-elektroforese Bij elektroforese worden moleculen onder invloed van een elektrische veld gescheiden op basis van verschil in ladingen en grootte SDS-PAGE (SDS-poly-acrylamide gel electroforese) scheidt eiwitten op basis van hun grootte. De negatieve lading van de eiwitten komt door een SDS (een negatief geladen molecuul dat aan de eiwitten bindt), door deze lading migreren de eiwitten in de polyacrylamide gel. De grotere moleculen migreren trager dan kleinere moleculen DNA-electroforese gaat uit van de negative lading van DNA. Grotere DNA moleculen migreeren trager in de agarose matrix dan kleinere moleculen. Scheiding vind dus vooral plaats op basis van grootte. - Stap 4 o Voorbehandeling eiwitbandjes (voor trypsine digestie) Incubatie uitgesneden eiwitband met dihiothreitol om de cystines (disulfide bruggen) van het eiwit te reduceren Incubatie met iodoacetamide om de gereduceerde cysteines te blokkeren door carboxymethylering Wegvangen overmaat lodoacetamide met vrij cysteine - Stap 6 o Identificatie van eiwitcomplex Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 De massa van een polypeptide keten kan bepaald worden met de MALDITOF techniek - Stap 7 o Database search analyse onbekende eiwitten Massa’s van peptiden worden ingelezen in MASCOT Post-translationele modificaties (PTMs) kunnen worden opgegeven, zijn afhankelijk van het organisme Via statistische analyse wordt bepaald met welke polypetideketen(s) de aangeboden massa’s zoveel mogelijk overeen komen Het resultaat is een tabel waarin de eiwitten met de hoogste scores bovenaan staan (coverage, fysiologische functie) IP: antilichamen & immunologische methoden IP: antilichamen Voor een goed antilichaampreparaat heeft zowel een hoge bindingscapaciteit als een hoge bindingsaffiniteit voor GFP. De bindingscapaciteit is het percentage bindingsplaatsen op de antilichaam moleculen die ook daadwerkelijk GFP binden, het beschrijft de zuiverheid van het preparaat. Een goed antilichaam heeft een bindingscapaciteit van minimaal 1% maar liever meer dan 20%. De bindingsaffiniteit is een maat voor de sterkte van de binding, hij wordt uitgedrukt in de K d (dissociatie constante) en is een concentratie. Hoe hoger de affiniteit hoe lager de K d. de bindingsaffiniteit is ondermeer belangrijk om het verlies van eiwitten tijdens de wasstappen in een immunoprecipitatie experiment beperkt te houden. Structuur van antilichamen Antilichamen maken deel uit van de specifieke afweer van gewervelde dieren. Ze worden gemaakt in B-cellen, die de antilichamen onder andere uitscheiden in het bloed. Antilichaam wordt gemaakt in een reactie op de aanwezigheid van een lichaamsvreemde stof, het antigeen (meestal eiwitten). Het antilichaam herkent een groep of een cluster van aminozuurzijketens van het antigeen. De bindingsplaats wordt epitoop genoemd. Antilichamen zijn opgebouwd uit 4 eiwitketens, 2 zware ketens en 2 lichte ketens, zie door S-bruggen gekoppeld zijn. Y-vormige structuur. Nterminale delen van de zware en lichte ketens hebben van alle antilichamen een sterk overeenkomstige aminozuurvolgorde: ze worden het constante deel van jet antilichaam genoemd. De aminozuursequentie van de C-terminale delen van de lichte en zware ketens is variabel, bepaald de specificiteit van antilichamen. Binding vindt plaats middels een niet-covalente bindingen zoals iongene interacties en vanderwaaldinteracties. Door de complementaire structuur zijn die laatste erg sterk. Covalente bindingen zijn niet flexibel genoeg voor antilichaam-antigeen binding. Immunologische methoden Methoden waarbij we gebruik maken van de specificiteit van antilichamen noemen we immunologische methoden. Deze methoden zijn belangrijke gereedschappen om eiwitten te zuiveren, kwantitatief te bepalen ent te lokaliseren in de cel. IP: IgG titratie experiment Een antilichaampreparaat wordt vaak als volgt gemaakt; Men immuniseert een konijn met een antigen en na een paar weken tapt men bloed af en wordt de IgG fractie gezuiverd. Voordat he he antilichamen echter kunt gebruiken om je eiwitcomplexen te isoleren, moet je eerst uitzoeken of de kwaliteit van je antilichamen wel goed genoeg is. Als je bindingscapaciteit hoog is (meer dan 10% van de antilichaam moleculen in je preparaat heeft een hoge affiniteit voor het antigeen), dan is je preparaat goed genoeg om een betrouwbare immunoprecipitatie uit te voeren. Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Immunoprecipitatie & eiwitscheiding Immunoprecipitatie Vervolgens wordt een hoeveelheid IgG(anti-GFP)-agarose bolletjes (b.v. 25 μg) geïncubeerd met een hoeveelheid celextract (bijvoorbeeld 5 mL) waarin een fusieeiwit (X-GFP) aanwezig is. Na een aantal uren zwenken bij 4 °C worden de agarose bolletjes gesedimenteerd met behulp van centrifugatie. Er wordt 3 keer gewassen met buffer om aspecifiek gebonden eiwitten te verwijderen. Vervolgens wordt het eiwitcomplex losgekoppeld van de agarose-IgG bolletjes door het toevoegen van Sodium Dodecyl Sulfaat (SDS). SDS ontvouwt eiwitten en verbreekt hiermee ook de niet-covalente bindingen tussen de antigen-fusie-eiwitten en de antilichamen en tussen de verschillende eiwitten van het eiwit complex. De agarose bolletjes worden weer gesedimenteerd en de eiwitten blijven in het supernatant. Eiwit scheiding en bewerking voor massa spectrometrie Er is nu een oplossing met allerlei eiwitten er in. Ze worden nu behandeld met β-mercaptoethanol, dit verbreekt de zwavel bruggen. Vervolgens worden de eiwitten m.b.v. SDS-PAGE op grootte gescheiden, eiwitscheidingsmethode gebaseerd op de lading van het eiwit in een elektrisch veld. De lading van een eiwit kan zowel positief als negatief zijn en is afhankelijk van de pH van de oplossing. SDS wordt toegevoegd om er voor te zorgen dat de eiwit electroforese geen last heeft van de intrinsieke lading van een eiwit. Ze worden negatiever. De bandjes die ontstaan worden uit de gel geknipt en in reageerbuizen gedaan. Een aantal bandjes bevatten eiwitten die cysteïne bevatten. Dit is erg reactief, en kan gemakkelijk een covalente zwavelbrug vormen met cysteïnes van andere eiwitketens. Om dit te voorkomen worden ze eerst gereduceerd, en vervolgens gemodificeerd met jodoacetaat (deze wordt weg gevangen). Hierdoor wordt de vrije SH-groep van cysteïne geblokkeerd, en kan deze niet meer reageren. Het mengsel wordt uiteindelijk behandeld met trypsine, is een protease die eiwitten splitst na de aminozuren Lysine en Arginine, er ontstaan peptiden. IP: Massa spectrometrie Massa spectrometrie (MS): het karakteriseren van peptiden. Met massa spectrometrie is het mogelijk om met zeer grote precisie en hoge gevoeligheid de atomaire samenstelling van een molecuul te bepalen zonder vooraf kennis te hebben van de identiteit van dit molecuul. IP-stappen. 1. Antigen-fusie eiwitten uit een celextract binden aan de IgG-agarose bolletjes 2. De IgG-agarose bolletjes sedimenteren met behulp van centrifugatie 3. Wasbuffer toevoegen en de IgG-agarose bolletjes daarna sedimenteren met behulp van centrifugatie, om zo aspecifiek gebondene eiwitten te verwijderen (3x) 4. Eiwitten loskoppelen van de IgG-agarose bolletjes 5. De IgG-agarose bolletjes sedimenteren met behulp van centrifugatie en het supernatant verder gebruiken 6. De eiwitten scheiden met behulp van poluacrylamide-gel-electroforese 7. Individuele eiwitbandjes uitsnijden 8. Samples behandelen met o.a. DTT en iodoacetamide en uiteindelijk digesteren met trypisine. Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Moleculaire biologie Module 1. Part 1. Tomato genome. Genome complexity Het nucleaire genoom van tomaten bestaat uit 900 miljoen Bp, en is verdeeld over 12 chromosomen. Het is diploïde, dus twee kopieën, allelen. Je ziet hier twaalf chromosomen, want dit is een stap bij meiose, waar de twee chromosomen zo dicht bij elkaar zijn dat het een lijkt. In de donkere delen van de chromosomen zit meer DNA (meer compact) dan in de lichte delen. Maar de lichte delen zijn meer toegankelijk voor DNA binding eiwitten (het DNA is minder compact). De donkere delen heten heterochromatine. Eukaryotische chromosomen zijn verpakt in chromatin, dit bestaat uit DNA en eiwitten. Chromatine bestaat uit nucleosomen. Ongeveer 150 bp DNA zijn ~1,8 keer om een bolletje gewikkeld, genaamd de histone. De nucleosome is vervolgens omringd door een H1 histone, die voor een hogere ordening van de nucleosomen zorgen. Door deze dichte verpakking is veel DNA niet makkelijk te bereiken door regulatory proteins en RNA polymerases. Daardoor zijn de genen in het heterochromatine grotendeels inactief. De lichtere delen heten euchromatine, waar het DNA minder dicht verpakt is. De meeste actieve genen liggen dus in het euchromatine. In een planten cel kan je het DNA vinden dan vertaald in genen vinden in, de nucleus, mitochondria en de chloroplasten. Deze hebben ook hun eigen DNA. Ze denken dat deze cellen een bacterie binnen zijn gegaan en daar zijn “gebleven”. Agarose gel elektroforese Om DNA te bestuderen, moet je het kunnen visualiseren dit kan doormiddel van Agarose gel elektroforese. Kleine delen van het DNA zullen makkelijk door het de gel verplaatsen, grootte delen een stuk minder, zo kun je DNA moleculen onderscheiden op grootte. Het DNA zal naar de puls kant migreren van de elektroden, want DNA is negatief geladen, door de fosfaat groepen. Een agarose gel heeft ook nadelen, zo kun je hele kleine deeltjes (<50 bp) niet onderscheiden en grootte deeltjes (>20 Kp) niet onderscheiden. De hoeveelheid agarose bepaald de zeefgrootte. Het bepaald ook de snelheid. Om de DNA in de gel te zien, de gel wordt geverfd met fluorescentie. Het effect van UV licht op DNA, zorgt voor mutaties en zorgt voor breuken in het DNA. Measuring DNA/RNA concentration. DNA en RNA absorberen licht op 260 nm, terwijl eiwitten licht meestal absorberen bij 280 nm. Hoe puur het DNA/RNA is, ligt aan de ratio 260/280 nm die gemeten is door de spectrofotometer. Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Restriction enzymes De ontdekking van restrictie-enzymen zorgde voor het ontstaan van de moleculaire biologie en genetische modificatie. Restrictie-enzymen komen van nature in bacteriën voor om het genoom te beschermen tegen indringend DNA. Het genoom van de bacterie wordt beschermd door extra methyl-groepen aan het DNA, waardoor de restrictie-enzymen het DNA niet meer herkennen. Restrictie-enzymen knippen het DNA op speciale plekken, de restriction sites. Door te knippen met restrictie-enzymen ontstaan er sticky ends. Er kunnen ook blunt end fragments ontstaan. Een schematisch beeld van de posities van de restrictieenzymen op een stuk DNA heet een physical map. Je moet zorgen dat je genoeg enzym toevoegt, op de goede temperatuur en lang genoeg incubeert, anders krijg je een partial digest. Part 2: Gene structure Exercise 2.1 Het DNA heeft introns en exons, het cDNA (mRNA) heeft geen introns. Deze introns worden verwijderd. Om te weten waar de introns en exons zitten, moet je het DNA en CDNA met elkaar vergelijken. Er zijn altijd bepaalde splice sites waar mRNA wordt geknipt als de introns uit het RNA worden gehaald. Exercise 2.2 Om de transcriptie te laten beginnen is er een startsignaal nodig. Het startsignaal vindt plaats in de regio genaamd de promoter. Een promotor is een DNA-element dat de expressie van genen regelt. De promotor ligt nog voor het eerste exon, en wordt niet overgeschreven in RNA. Een RNApolymerase enzym complex bindt aan een bepaald deel van de promotor, de TATA-box. De promotor bepaalt dus vanaf wanneer RNA wordt afgeschreven. Eukaryotische RNA polymerases hebben transcriptie factoren (speciale eiwitten) nodig om aan het DNA te kunnen binden. Daarnaast zijn er nog bepaalde regulatory-regions, genaamd enhancers, die ver weg kunnen liggen van de promotor. Door de 3D-structuur van DNA kunnen de enhancers ruimtelijk gezien toch bij het transcriptioncomplex liggen. Een van de bewerkingsstappen van het nieuw overgeschreven mRNA is polyadenylation. RNApolymerase synthetiseert RNA ver nadat het gen al is afgelopen. Daardoor kan het RNA tot wel honderden nucleotiden langer zijn dan het ‘volwassen’ mRNA. Deze RNA staart wordt erafgeknipt door het polyadenylationcomplex en in plaats daarvan een poly-A-tail eraan gezet. Het Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 polyadenylationcomplex bindt altijd aan een specifieke plaats: de polyadenylationsite. Een van de bewerkingsstappen van het nieuw overgeschreven mRNA is polyadenylation. RNApolymerase synthetiseert RNA ver nadat het gen al is afgelopen. Daardoor kan het RNA tot wel honderden nucleotiden langer zijn dan het ‘volwassen’ mRNA. Deze RNA staart wordt erafgeknipt door het polyadenylationcomplex en in plaats daarvan een poly-A-tail eraan gezet. Het polyadenylationcomplex bindt altijd aan een specifieke plaats: de polyadenylationsite. Exercise 2.3 Niet het hele mRNA wordt vertaald in het cytoplasma, maar alleen het ORF (open reading frame). mRNA word door ribosomen omgezet in eiwitten. De ribosomen lezen het mRNA en koppelt de aminozuren aan elkaar. Drie basen zijn een amniozuur, een codon. Start codon is AUG (methionine). Stopcodon is UAA, UGA, UAG, deze behoort niet tot het ORF, het kan ook niet omgezet worden het is niets. In een dubbel strengs DNA zijn er 6 reading frames. Ook doordat DNA dubbel strengs is kan het worden vertaald van de bovenste en de onderste streng. De streng waar het RNA polymerase aan hecht wordt de template streng genoemd. RNA kan alleen in de 5’-3’ richting worden aangemaakt. De regio voor het startcodon wordt niet vertaald in aminozuren. Dit is het 5’UnTranslatedRegion. Hetzelfde voor het stopcodon maar deze wordt dan 3’UTR genoemd. Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Part 3. Gene detection PCR PCR is een methode om een specifiek deel van het DNA te vermenigvuldigen, van een complex mengsel. Als je met PCR werkt zit er een voorwaarde aan: dat je het uiteinde weet van het DNA dat je gaat vermenigvuldigen. Want op deze sequensen kunnen dan primers (20 -30 bp) worden gemaakt. Om een PCR te laten werken heb je 2 primers nodig. Een forward (die past op de template) en reversprimer. 5’is een fosfaat kant, en 3’ is een hydroxyl groep. Bij PRC wordt er gebruik gemaakt van de hittebestendige DNA-polymerase Taq-polymerase. Het proces van DNA-amplificatie gaat in een paar herhalende stappen: 1. Primers toevoegen 2. Verhitting tot 95°C, om de strengen uit elkaar te halen Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 3. Afkoelen tot 55°-65°C, voor de aanhechting van de primers 4. Verhitting to 72°, voor DNA synthese. Stap 4 wordt af en toe vaker herhaald omdat het synthetiseren van DNA tijd kost, en je wilt geen halve stukken DNA. De specificiteit van de PCR-reactie hangt af van de lengte van de primers en annealingteperatuur. De is de temperatuur waarbij de primers specifiek/optimaal hechten aan de template DNA-strang. Deze temperatuur is afhankelijk van de primer, en de samenstelling van de PCR-buffer. Het is belangrijk om je te realiseren dat de sequenties van de primers ook in het uiteindelijke PCR product terecht komen. Hier kun je gebruik van maken door bijvoorbeeld restrictie sites aan het einde van je primer te zetten. Southern blotting Southern blotting is een techniek om een specifiek DNA fragment te detecteren in een complexe mix, op basis van baseparing tussen complementary enkel strengs DNA moleculen. Southern blot wordt gebruikt voor: - Te kijken of een DNA fragment aanwezig is in een bepaald genoom - Te kijk en of een gen geisoleerd van organisme x ook aanwezig in het genoom van organisme Y - Bepalen hoeveel homologe genen aanwezig zijn in het genoom van een organisme. Als je B.V. er achter wil komen of een gen deel is van een genen familie. Om te kunnen southern blotten moet je eerst een filtraat maken van je DNA fragmenten. Het is hiervoor belangrijk dat het DNA enkel strengs is omdat je het wil gebruiken voor hybridsation. Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Nadat het DNA is opgezogen in het membraan-filter, wordt het DNA definitief gebonden aan het filter door de membraan te bakken of te behandelen met UV licht. Daarna kun je de blot incuberen met de single stranded labeled DNA probe. De probe zal nu willen hybridiseren met zijn complementaire streng op de blot. Hoe stringent deze binding is hangt af van de temperatuur en van de zoutconcentratie van de buffer. - Hoe hoger de temperatuur, hoe specifieker de hybridisatie, omdat de bindingssterkte tussen de probe en het DNA sterker moet zijn bij een hoge temperatuur - Hoe lager de zoutconcentratie, hoe specifieker de hybridisatie, omdat de sterkte van de waterstofbruggen lager wordt (alleen als de goede base is gebonden, zal deze verbinding niet verbreken) Als je weet dat je probe 100% complementary is aan het DNA op de blot, kun je een hoge stringency gebruiken. Als dit niet het geval is, moet je een lagere stringency gebruiken. Een te lage stringency zorgt voor een aspecifiek hybridisatie. Als je veel hybridisatie bandjes ziek, betekent het dat de probe op veel plaatsen van het DNA kon hechten. De probe vertegenwoordigd dan een repetitief DNA-fragment. Je kan zo’n blot ook uitvoeren met RNA. Dit heet een Northern blot, kan gebruikt worden om te kijken waar een gen wordt afgeschreven daarmee kun je bepalen hoe actief een gen is. Er bestaat ook een manier om eiwitten op een blot te zetten. Dit heet een western Blot. Hier worden labeled antibodies gebruikt. Een variant van southern blotting is FISH: fluorescent in Situ hybridisation, waar een fluorescerende DNA probe gebruikt wordt om chromosomen onder de miscroscoop te hybridiseren. BLAST Er zijn veel databases waarin sequences data (DNA, cDNA en protein) wordt verzameld. Naast informatie over het genoom, zijn er ook databases waar genexpressie en eiwitstructuur en – interacties opgeslagen zijn. Wij gebruiken BLAST, nasic local alignment search tool, dat hier gebruikt wordt om te kijken hoeveel homologs (related genes) van RbcS1 er in de tomaat (en in andere sequenced plant genomes) zitten. BLAST is een programma dat DNA of eiwit sequenties kan alignen. Hiervoor gebruikt BLAST rrn algoritme dat werkt in Twee stappen: eerst worden kleine stukjes van de sequence vergeleken met sequenties in de database. Als er een match is wordt die sequence verder vergeleken met de input sequence. BLASTn is voor nucleotidesequenties, BLASTp is voor aminozuursequenties (protein) Om aan te geven hoe overeenkomstig twee sequenties zijn, gebruikt BLAST twee scores: de Bit score en de E-value. Bit score vertelt hoe homoloog twee sequenties aan elkaar zijn: de maximale score is twee keer de lengte die je in hebt gevoerd. Er wordt ook rekening gehouden met de impact die de verandering hebben, zoals voor de vouwing van een eiwit. De bit score is niet afhankelijk van het aantal sequences in de database. E-value gaat over hoe uniek de input sequence is; he langer de E-value, hoe kleiner de kans is dat een match ‘per ongeluk’ bij de resultaten staat. Het is dan ook logisch dat kleine input sequences een hogere E value hebben, omdat de kans groter is dat die sequence toevallig gevonden wordt in de database De uit komst van een BLAST onderzoek bestaat uit drie onderdelen: 1. The graphical representation 2. A tabel 3. the individual alignments Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 CSI case Voor een DNA fingerprint wil je een fingerprintsequentie die veel voorkomt, uniek is voor elk individu en in elk individu voorkomt. Het beste kun je dan een microsatellite gebruiken, omdat dat een korte sequentie is die veel voorkomt, en erg polymorphic is tussen individuen. Daarnaast is een kleine sequentie ook nodig, omdat DNA op een crime scene uit elkaar valt. Grote sequenties zijn dan niet te gebruiken. Microsattelites komen op veel plaatsen in het genoom voor, en hebben een grote variatie in het repeat-nummer op een bepaalde locus. Ze liggen wel altijd op een vaste plek in het genoom. “in other words, different persons will all have a certain microsatellite (for example a GAGAGAGA repeat) at a certain location (such as in a conserved gene), but the number of GA-repeats will vary between different persons” Module 2. PART 1: transcription De 5’-CAP beschermt de 5’ kant van het mRNA en helpt bij het transport naar het cytoplasma en het binden aan ribosomen. En stabilisatie. DNA en RNA hebben verschillende nucleotiden, DNA heeft deoxyribonucleotiden en RNA heeft ribonucleotiden. (-OH groep) RNA processing steps: - RNA polymerase binding aan de promoter - Transcriptie - 5’-CAP toevoeging - Afkippen van de primary transcript aan de 3’-end - Poly-A staart wordt toegevoegd - Introns verwijderen (splicing) - Transport naar het cytoplasma - Binding aan ribosomen Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 - Translatie Splicing Het verwijderen van de introns heet splicing, je houdt alleen exons over. Splicing is een heel gereguleerd proces, want de introns moet precies worden verwijderd en de exons moeten goed aan elkaar worden gemaakt voor een bruikbaar mRNA. Splicing wordt gedaan door een enzymcomplex genaamd de spliceosome, hij herkent conserved nucleotides in de sequentie van de intron. Deze conserved nucleotides zitten in elke intron. Ze heten splice-sites. Er zijn GU 5’-end ene AG aan de 3’end; de GU-AG regel. Branch point is er nog een: een A ongeveer 15-45 nucleotideen upstream t.o.v. de 3’-splice site. The spliceosome functions in the nucleus. De spliceosome zorgt ervoor dat het intron goed wordt opgevouwen en de exonen goed aan elkaar gekoppeld worden: Een gen codeert altijd meer exonen dan intronen, omdat een intron altijd tussen twee exonen ligt. Polyadenylation Bijna al het mRNA heet een poly-A tail, 100-250 A’, aan de 3’ kant, beschermd tegen het afbreken van het RNA en zorgt voor transport naar het cytoplasma. Polyadenylation wordt uitgevoerd door een enzym complex, genaamd poluadenylation complex, het bindt aan een specifieke sequence in Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 het RNA, het polyadenylation-signal. Dit is vaak (AAUAA). mRNA synthese en spilcing komen in dezelfde plaatsen in de kern, factories Differences between Eukaryotes and Bacteria Bacterieel DNA wordt georganiseerd door operons. Een operon is een cluster genen die gereguleerd worden door een promotor. Die genen worden afgeschreven als een grote mRNA-Keten, en vervolgens apart vertaald naar eiwitten. Alternative splicing De complexiteit van een organisme hoeft niets te zeggen over de complexiteit van het genoom. Een van de factoren die de complexiteit van het genoom vergroot is alternative splicing. Door alternative splicing kunnen er verschillende mRNA moleculen (en dus eiwitten) gemaakt worden van een gen, door een verschillende combinatie van exonen: Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Alternative splicing is vaak cel- of weefselspecifiek. Elke mRNA heeft een poly-A-tail nodig, dus er moeten ook meerdere polyadenylation signal in het gen zitten. Stellingen die waar zijn over alternative splicing: - One gene can code for multiple different mRNA’s - One gene can have mulitple poly-adenylation signals - A gene can encode multiple translation start sites - Alternative splicing occurs in de the nucleus - One cell can contain different mRNA’s derived from the same gene - Alternative splicing can be species specific PART 2. RT-PCR Elke cel heeft een eigen transcriptosome, dat wil zeggen: een eigen collectie mRNA’s die voorkomen in de cel. Onderzoek naar welke genen hoeveel worden overgeschreven, kan helpen bij bijvoorbeeld kankeronderzoek. Voordat een PCR gedaan kan worden op mRNA, moet RNA weer omgezet worden in copy DNA, ofwel cDNA. Hiervoor wordt reverse-transcriptase gebruit. Zoals elke DNA-polymerase, heeft reversetranscriptase een klein stukje double-stranded DNA nodig. Daarvoor wordt een primer aan het RNA gehecht Meestal is deze primer een oligo-dT primer (~25T’s ) die hecht aan de poly-A-Tail. Als de primer heeft gehecht, kan het DNA-polymerase beginnen. Na de PCR kan het product op een agarosegel geladen worden. De hoeveelheid PCR-product dat daarop zichtbaar is, is proportioneel met de hoeveelheid mRNA van de sample. Door een primer te kiezen die specifiek is voor een gen, kun je dus bepalen hoeveel mRNA van dat gen er aanwezig was in een sample. RNA isolation Voordat je aan een PCR kan beginnen moet je eerst RNA isoleren van een bepaald organisme of weefsel. Er zijn verschillende soorten RNA: mRNA, tRNA, snRNA (small nuclear RNA, katalytische functie in de kern) en rRNA. Verreweg het grootste deel van al het RNA bestaat uit rRNA. De rRNA’s worden gecodeerd door de rDNA genen. Deze rDNA genen zijn een gen familie, met honderden familieleden die als tandem repeats in het genoom liggen. Dit zie je in het plaat je hieronder. Door de vele rDNA genen, en hun sterke activiteit, is rRNA de meest aanwezige soort RNA in de cel Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Ribosomen zijn gebouwd uit eiwitten en RNA moleculen, de rRNA. rRNA’s hebben, net als tRNA’s en snRNA’s, geen poly-A-tails. Alleen mRNA’s hebben poly-A-tails! Als je alle RNA van een cel op een agarosegel zet, zal je maar 3 of 4 bandjes zien door rRNA, dat maar in 4 groottes voorkomt: 28s, 18s, 8s en 5s rRNA Om RT-PCR te doen vanuit geïsoleerd RNA, hoef je niet eerst de mRNA te isoleren, omdat de oligo-dT primer voor het maken van cDNA alleen aan de poly-A-tail hecht. Daardoor amplificeer je alleen het mRNA en kun je het mRNA (in de vorm van cDNA) op een goed detecteren. Isolating only the mRNA’s Om mRNA’s te isoleren moet je gebruik maken van het feit dat alle eukaryotische mRNA’s een poly-A-staart hebben. Want alleen oligo-dt hecht hier aan. Hierdoor gaan de poly-Atails van het mRNA aan de matrix zitten en kun je de rest van het RNA wegwassen. Daarna kun je het mRNA losmaken, waarna je puur mRNA overhoudt. qPCR qPCR staat voor quatitative PCR, en dit wordt gebruikt om te bepalen hoe sterk een gen wordt overgeschreven. Met andere woorden: Hoeveel mRNA er in een bepaald weedsel aanwezig is. Hierbij volg je de hoeveelheid double-stranded DNA dat met PCR wordt gemaakt in real time. Een vaak gebruikte methode hiervoor maakt gebruik van een fluoreserende dye genaamd SYBR-green, als dit bint aan double-stranded DNA bindt, gaat het fluoresceren. De hoeveelheid fluorescentie is dus een maat voor de hoeveelheid DNA in een oplossing. Bij deze methode gebruikt men een speciaal apparaat waar de hoeveelheid fluorescentie wordt gemeten na elke PCR cycle. Deze resultaten komen in een grafiek waar de fluorescentie wordt uitgezet tegen de hoeveelheid cycles. Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 De rode lijn heet de threshold. Als de threshold wordt bereikt bij minder cycles, betekent dat dat de expressie van het gen hoger is. Stel dat het verschil tussen twee samples 5 cycles is, dan betekent dat dat de expressie van een gen in het ene sample 2^5 = 32x zo hoog is als van het andere sample. Je moet wel rekening houden met het feit dat er verschillende begin hoeveelheden van het cDNA kunnen zijn. Daarom moet je een housekeeping gene als reference gene gebruiken, waarvan de expressie altijd hetzelfde is in elke cel. De resultaten van je referemce kun je dan gebruike om een betere vergelijking te maken. PART 3. Sequencing Sequencing is een techniek om achter de nucleotide sequence is van een stukje DNA. Een van de meest gebruikte technieken is Sanger dideoxy sequencing methode. De term dideoxy komt van een speciaal gemodificeerde neucleotide, de dideoxynucleotide (ddNTP): Normaal gesproken wordt de 5’-fosfaatgroep van de nieuwe nucleotide aan de 3’-OH groep van de oude nucleotide gekoppeld. Omdat de ddNTP geen 3’-OH groep heeft, zal er geen nieuwe nucleotide meer gekoppeld kunnen worden, en houdt de DNA-keten op met verlengen. In een sequencing reactie wordt een lage concentratie dideoxynucleotide (ddNTP) bij de normale nucleotides (DNTP’s) toegevoegd. Er bestaat dan de kans dat er een ddNTP wordt ingebouwd in plaats van een dNTP. De ddNtps en dNTPs worden toegevoegd aan enkelstrengs DNA. Nadat er een primer is toegeboegd en de DNA-polymerase aan de gang gaat, ontstaan er allemaal producten met op verschillende plaats een ddNTP. De ddNTPs en dNTPs worden toegevoegd aan enkelstrengs DNA. Nadat er een primer is toegvoegd en de DNA-polymerase aan de gang gaat, ontstaan er allemaal producten met op verschillende plaatsen een ddNTP in gebouwd. De producten met op verschillende plaatsen een ddNTP ingebouwd. De producten hebben dus allemaal een verschillende lengte. Deze reactie kun je doen met alle nucleotides, dus ddATP, ddTTP, ddCTP en ddGTP. De producten van deze reactie kun je op een erg gevoelige gel laden. Je krijgt dan het volgende resultaat: Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Je kan het detectern van de verschillende fragmenten DNA ook automatiseren foor fluorescent gelabelde ddNTP’s te gebruiken. Elke ssNTP heeft een andere kleur (bijv. ddTT rood, ddATP groen, etc.). De DNA-fragmenten laat je door een column lopen, waarbij een laser de kleur kan bepalen. Je krijgt dan een peak-diagram: Ja leest van links naar rechts. Je kan niet zomaar een mengsel van DNA sequensen, je moet eerst een bepaald stuk DNA isoleren (bijvoorbeeld DNA) BELANGRIJK: Module 3. Part 1. Western blot. Hoeveel mRNA er in de cel is, zegt nog niets over hoeveel eiwit er in de cel is. De hoeveelheid eiwit in de cel hangt af van de stabiliteit van het mRNA, de efficiëntie van de translatie, de stabiliteit van het eiwit, en de hoeveelheid eiwit of mRNA dat naar andere cellen wordt verplaatst. Om uit te vinden hoeveel van een specifiek eiwit in een weefsel zit, moet je het eiwit kunnen detecteren. Bij Western Blot maak je gebruik van labeled antibodies die speciaal aan een eiwit kunnen hechten waardoor je het eiwit kan detecteren. Om Western blot uit te voeren, moet je eerst de eiwitten van een weefsel isoleren. Daarna scheidt je de eiwitten op basis van jun grootte met poluarylamide gel electrophoresis (PAGE). Daarvoor moet je de eiwitten eerst denatureren dit doe je doormiddel van het koken van de eiwitten, hierna voeg je DTT toe (beta-mercaptoethanol) in een hoge concentratie want het breekt de secundaire en tertaire structuren van de eiwitten, waarna je ze bindt aan SDS. SDS is een negatief geladen, zeepachtig molecuul, dat ervoor zorgt dat eiwitten een langwerpige vorm en een even grote lading krijgen. Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 De gel kun je uiteindelijk stainen, waardoor je de eiwitten kunt zien. Om een specifiek eiwit te detecteren, moeten de eiwitten van de gel eerst naar een positief gelanden membraan (de western blot) verplaatst worden. Dit gebeurt door de gel en het membraan op elkaar te leggen, waarna een spanning aangebracht wordt en de eiwitten naar het membraan verplaatsen ditt gebeurt ook door SDS (ze gaan naar de positieve kant). Antibody detection Antilichaam detectie gebeurt in twee stappen: - Eerst wordt er een primaire antilichaam gebruikt, het bindt aan het eiwit waar we interesse in hebben. Je krijt dit anti lichaam door dat je een, door een anti stof in b.v een konijn te spuiten deze gaat dan antilichamen aan maken en deze haal je weer uit het bloed van het konijn. - Hierna wil je het secundaire antilichaam maken. Deze bind aan het primaire antilichaam (eiwit specifiek). Hij wordt gelabeld met een fluorescente groep of een enzym, waardoor ze gedetecteerd kunnen worden. Het enzym dat vaak gebruikt wordt is HRP, dat in aanwezigheid van substraat een signaal afgeeft (kleur op het membraan). Door de grote activiteit van dit enzym is een erg nauwkeurige detectie mogelijk. Om te voorkomen dat de anti lichamen aspecifiek aan het positief geladen membraan binden moeten de plekken waar geen eiwitten aan het membraan gebonden zijn geblokkerd worden, dit gebeurt door middel van BSA. PART 2: mutations Mutaties zijn permanente veranderingen in de structuur van de DNA-sequentie. Deze veranderingen kunnen positief en negatief zijn. Als een mutatie voorkomt in een coderend deel van het DNA, kan dit leiden tot een verandering in de structuur van een eiwit. Een mutatie kan ook voorkomen in het regulerende deel van DNA, waardoor de expressie van het bijbehorende gen aangepast kan worden. Dit verstoort de balans van de cel. Er zijn verschillende soorten mutaties: Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 - SNP: Single Nucleotide Polymorphism. Een nucleotide is vervangen door een andere nucleotide. Ook wel puntmutatie genoemd. - Deletion: een deel van het DNA verdwijnt. De lengte van de deletie kan verschillen - Insertion: een extra stuk DNA dat ingebouwd wordt. De lengte van de insertion kan verschillen. Om te kijken of een mutatie een effect heeft op het eiwit, moet je de alle Reading Frames van een gen bekijken, tot je de langste sequentie (en dus de langste aminozuursequentie) vindt. Die moet je dan vergelijken met de sequentie van het niet gemuteerde gen. Een frameshift ten gevolge van een mutatie kan een enorme impact hebben op het eiwit. Ook kan een mutatie zitten in de conserved splice sited van RNA, waardoor het intron in het mRNA kan blijven zitten. Module 4. Part 1. Cloning Cloning is het vermeerderen (kopiëren) van een specifiek stuk DNA-fragment in bacteriën. Daarvoor moet je het DNA-fragment in een plasmide plakken, zodat het plasmide zichzelf kan repliceren. Het werken met GMO’s is sterk gereguleerd, omdat bij genetisch modificeren vaak gebruik wordt gemaakt van plasmides met antibiotica-resistenie genen. Deze plasmides kunnen erg snel verspreiden onder bacteriën, en dat kan leiden tot multiresistente bacteriën. Een plasmide dat gebruikt wordt voor klonen heet een vector. Hieronder zie je het pUC18 plasmide: - - ORI = origin of replication. Hierdoor kan het plasmide zelfstandig repliceren Amp_R = antibiotica-resistentie gen (in dit geval tegen ampicilline) Polylinker = een regio op het plasmide waar een collectie van bepaalde restrictie sites zitten. Daar kan een nieuw DNA-fragment worden ingebouwd. Ook wel de multiple cloning site genoemd lacZ = ORF voor een gen dat β-galactosidase codeert. De polylinker zit in het lacZ gen. Klonen gaat in 3 stappen: 1. Digestie en Ligatie: eerst wordt het plasmide geknipt met een of twee restrictie enzymen, op de plaats waar het DNA in het plasmide geplakt wordt. Dezelfde enzymen worden gebruikt om de insert (het DNA-fragment dat in het plasmide geplaatst moet worden) te knippen. Het plasmide en de insert hebben nu dezelfde sticky ends en kunnen hybridiseren met elkaar. Daarna worden de dodofiester bindingen tussen de nucleotiden van het plasmide en de insert met DNA-ligae hersteld 2. Transformatie van competente E.coli cellen: Nadat je DNA-fragment in de plasmide zit, moet je ze op laten nemen door competente bacteriën. Bacteriën maak je competent door ze, bijvoorbeeld, te behandelen met CaCl2, dat de celwand aanpast zodat ze plasmiden op kunnen nemen. Daarna geef je ze een heatshock om de opname van de plasmiden te triggeren. Je kan ook een elektroshock gebruiken om de cellen competent tee maken. Na de Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 shock laat je bacteriën herstellen van de shock. Een bacterie neemt over het algemeen maar een plasmide op, waarna dat plasmide wordt vermenigvuldigd. 3. Selection of transformants: doordat bacteriën die plasmiden hebben opgenomen resistent zijn tegen antibiotica, kun je de getransformeerde bacteriën (transformants) makkelijk isoleren. Ondanks dat een bacterie een plasmide heeft opgenomen, kan het goed zijn dat de insert er niet inzit, als gevolg van terug-ligation van het plasmide of de onvolledige digestion van de vector. Om er zeker van te zijn dat je een kolonie hebt met een plasmide waar een isert in zit, gebruik je een tweede controle, de blauw-wittte screening: in de plasmide zit het lacZ gen, wat codeert voor β-galactosidase. Dit zet X-gal om in een blauwe stof, waardoor de kolonie blauw wordt. De insert is echter geplaatst in het lacZ gen. Door de onderbreking van het lacZ gen wordt deze geïnactiveerd, en kan er geen X-gal meer omgezet worden in de blauwe stof. De kolonies met de insert worden dan wit. Er zijn meerdere valkuilen in een cloning-experiment. Als er geen kolonies op je plaat zijn, dan ben je: - Vergeten ligase toe te voegen plasmiden worden lineair en kunnen niet onderhouden worden door bacteriën - Het verkeerde antibioticum gebruikt - Lage efficiëntie van competente cellen: te weinig bacteriën hebben plasmiden opgenomen - Het insert-fragment was niet digested: plasmiden worden lineair en kunnen niet onderhouden worden door bacteriën Je kan het insert DNA-fragment weer terugkrijgen door witte kolonies te isoleren, te laten groeiwn en het plasmide te isoleren. Je knipt ze daarna met dezelfde restrictie-enzymen, en zet ze op een gel. Als je de plasmiden niet knipt met de restrictie-enzymen, blijven ze circulair en wordt de snelheid waarmee het DNA over de gel loopt aangetast door de 3D structuur. De meeste plasmiden zullen supercoil vormen. Supercoiled plasmiden zijn compacter en zullen daarom sneller over de gel lopen. Een plasmide kan ook in de open-circular form zijn. Dit wordt vaak veroorzaakt door een inkeping (nick)in een van de strengen. Een open-circular form loopt langzamer over de gel Door inkepingen in beide strengen kan het plasmide soms lineair zijn. De lineaire vorm ligt qua snelheid tussen de supercoil en open-circular form. Part 2: applications Genome libary Een genoom DNA libary is een collectie van recombinante plasmiden, die allemaal een verschillend stuk DNA in zich hebben. “the aim of a genomic library is to have each part of the chromosome represented in a plasmid” Voor het genoom van een mens betekent dit dat je, met een gemiddelde insert-lengte van 3kb, minimaal 3 milhoen pUC18 koloniën/plasmiden moet hebben, om het gehele genoom te bedekken. Omdat je niet kan reguleren welk fragment wordt gekloneerd, worden er vaak 10x zo veel koloniën, zodat elk stuk DNA in ieder geval 1x wordt gerepresenteerd. Door een ander plasmide te gebruiken, kun je grotere DNA-fragenten gebruiken, waardoor je minder koloniën/plasmiden hoeft te maken: Het DNA kun je vervolgens amplificeren door de methode hieronder: Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 cDNA libary Een genoom library wordt gemaakt om een collectie van al het DNA te maken. Een cDNA library wordt gemaakt om een collectie van al het RNA te maken. Hiervoor wordt RNA eerst omgeschreven naar DNA door reverse-transcriptase. Om te zorgen dat het RNA intact blijft, worden de cDNAfragmenten gemethyleerd, zodat het cDNA niet in stukken wordt geknipt door restrictieenzymen. Daarna worden er linkers toegevoegd aan het nieuwe cDNA. Linkers zijn stukjes DNA met speciale restriction-sites erin, die niet gemethyleerd zijn. Hierdoor blijven de cDNA strengen intact en heb je toch goed geknipte stukken cDNA die in het plasmide gezet kunnen worden. Daarna volg je dezelfde procedure als bij de genomic library. GFP-fusion Een veelgebruikte toepassing voor klonen is het fuseren van een fluorescerend eiwit en het eiwit waar interesse naar is. Hiermee kun je de locatie van het eiwit binnen de cel volgen. Een van de meest gebruikte eiwitten is het Green Fluorescent Protein, GFP. GFP kun je in de ORF van een gen bouwen, waarna je het stuk DNA in een plasmide zet. Hierna wordt het DNA als een groot mRNA afgeschreven en vertaald in een eiwit. Reporter construct Een reporter gen (ofwel reporter) is een gen dat onder de controle van een promotor ligt. Met een reporter kun je bestuderen of, waar en wanneer een gen tot uiting komt. Een reporter is makkelijk te visualiseren. Door de aanwezigheid en intensiteit en plaats van een reporter te bepalen, kun je uitspraken doen over de activiteit van een promotor, en dus van een gen. Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com) lOMoARcPSD|4091009 Expression vector Een veelgebruikte toepassing van klonen is het maken van GMO’s die belangrijke eiwitten of enzymen maken. Twee bekende voorbeelden hiervan zijn de productie van insuline en de productie van chymosin (voor het maken van kaas). Insuline is een peptide hormoon, dat zorgt voor de opname van glucose uit het bloed. Vroeger werd insuline uit dieren gehaald, maar tegenwoordig wordt het gesynthetiseerd. Hiervoor wordt het insuline gen uit de mens in een expressie vector gezet en in E. coli tot uiting laten komen. Chymosin is een belangrijk enzym voor het maken van kaas. Eerst werd dit enzym uit de maag van een kalf gehaald. Tegenwoordig wordt het chymosin gesynthetiseerd door gistcellen. Om een eiwit te laten maken door een bacterie, moet je het ORF van het eiwit plaatsen op een plasmide. Hiervoor wordt het lacZ gen vervangen. Het eiwit-coderende gen staat dan onder controle van de lacZ-promotor. Downloaded by Nio Bytes (nio.bytes@gmail.com)