Criteria Procesverslag Team TI Den Haag versie 2 19-03-2013 Voorwoord bij de tweede versie Het schrijven van een procesverslag door studenten TI in Den Haag levert al een lange tijd discussie op. Onduidelijkheid ontstond doordat we van studenten verlangden dat ze tijdens de major en minorblokken een procesverslag schreven voor een procesbegeleider (tutor) terwijl voor het afstuderen twee experts het procesverslag beoordelen. Omdat bij ieder blok gevraagd werd om een procesverslag, was het voor een student vaak onduidelijk wat bij een volgend blok meer verlangd werd dan bij een vorig blok. Om deze reden vragen we nu niet meer bij ieder blok om een procesverslag zodat de stappen een stuk groter en duidelijker zijn. In 2010 heeft een kleine groep van het docententeam van TI-Den Haag de opdracht gekregen om criteria te ontwikkelen waaraan een procesverslag moet voldoen. Om een onderwijspad uit te kunnen stippelen, hebben we als uitgangspunt het einde van de opleiding genomen. We hebben gekeken hoe we in de praktijk een afstudeerverslag beoordelen. In de eerste versie hadden we als uitgangspunt genomen dat ieder onderdeel uit het afstudeerverslag een hoofdstuk staat beschreven dat op zichzelf staand te lezen was. Bij elk onderdeel werd beschreven: doel, functie of vorm toelichting tips en valkuilen criteria Veel afstudeerders waren blij met het document omdat het duidelijkheid verschaft over waar wij naar kijken. De eerste versie is daarnaast ook gebruikt bij de verschillende blokken en bij de stageverslagen om ervaring op te doen. De diverse ervaringen met de eerste versie zijn gebruikt om een verbeterslag te maken in de tweede versie Zo is op de stage-terugkomdagen het document intensief door studenten gebruikt om te kijken in hoeverre de concept stageverslagen aan de criteria voldeden. Hier bleek dat veel studenten behoefte hadden aan meer structuur tussen de verschillende onderdelen en er was behoefte aan meer voorbeelden. Ter verduidelijking van de structuur hebben we de informatie in deze tweede versie dan ook wat anders georganiseerd, en wel in drie delen: ii 1. Criteria voor de hoofdtekst Dit gedeelte is het belangrijkste voor de beoordeling en is op zijn beurt weer grofweg in drieën verdeeld: o Het begin beschrijft de organisatie en de opdracht zoals deze bij aanvang van het afstuderen bekend was. o Het middenstuk beschrijft het daadwerkelijk proces wat doorlopen is. In de regel worden hier chronologisch per hoofdstuk alle iteraties of fasen van het afstuderen doorlopen. o Het laatste deel vormt de evaluatie waarbij achteraf gekeken wordt naar de kwaliteit van het geleverde werk. 2. Criteria voor de randtekst De randtekst is voornamelijk voor de uiterlijke verzorging van het verslag. We verwachten dat bij deze onderdelen bepaalde zaken beschreven zijn. 3. Leesbaarheid en taal Een verslag kan er mooi uitzien, maar wanneer samenhang tussen tekstgedeelten ontbreekt, zinnen onduidelijk geformuleerd zijn of er veel taalfouten in staan, dan leidt dit af van de boodschap of wordt de boodschap onbegrijpelijk. Er is geen sprake van effectieve communicatie over het afstudeerproces wanneer de lezer van het afstudeerverslag herhaaldelijk stukken tekst opnieuw moet lezen of zich irriteert aan teveel gemaakte taalfouten. Naast het aanpassen van de structuur hebben we ook de zaken aangepast die in de eerste versie door de afstudeerders niet altijd goed werden geïnterpreteerd. Zo kwam het bijvoorbeeld regelmatig voor dat afstudeerders een hoofdstuk “kern” in hun afstudeerverslag hadden opgenomen terwijl dit niet de bedoeling was. Het hoofdstuk “kern” was als een kind met een waterhoofd: het besloeg driekwart van het verslag. De bedoeling was dat de kern verschillende hoofdstukken zou opleveren. Een ander voorbeeld van een misinterpretatie was bijvoorbeeld het begrip titelbeschrijving bij het referaat. Verschillende studenten vatten dit letterlijk op. Ze beschreven alle woorden uit de titel. Dit was niet de bedoeling. De titel in de titelbeschrijving was een metafoor van een deel voor het geheel. Een titelbeschrijving dient om een publicatie terug te vinden in een bibliotheek. Voor de begrippen waar studenten problemen mee hadden hebben we enerzijds meer voorbeelden gegeven en anderzijds meer verwijzingen naar literatuur gegeven zodat studenten extra informatie kunnen vinden. Als laatste hebben we nog allerlei kleine zaken aangepast variërend van lay-out tot taalkundige fouten. iii Verschillende gebruikers van dit document Hoewel dit document voornamelijk voor afstudeerders en de beoordelende examinatoren geschreven is, zijn er meer doelgroepen waarvoor dit document relevant is: stagiairs studenten beoordelende docenten bij stage overige docenten Voor afstudeerders en examinatoren geldt dat elk criterium niet even zwaar telt. De beoordeling is niet een eenvoudig rekensommetje. Het is eerder dat wanneer je als afstudeerder te vaak zondigt tegen de criteria, de examinatoren je hierop afrekenen. Overigens betrekken je examinatoren ook de criteria van de beroepstaken in hun beoordeling. Voor een stagiair geldt dat de structuur van een stageverslag nagenoeg overeenkomt met de structuur van een afstudeerverslag. Er zijn wel enkele verschillen. Een stage doe je om van te leren, afstuderen doe je om te laten zien wat je geleerd hebt. Dit betekent dat in een stageverslag je evaluatie leidt tot verbeterpunten in je ontwikkeling. Verder is de bedrijfsoriëntatie een verplicht onderdeel van de stage. Dit document is voor alle andere studenten ook bruikbaar. Sommige onderdelen zijn goed bruikbaar omdat ze voor elk rapport gelden. De meer specifieke onderdelen geven in een vroeg stadium in de studie al vast expliciet aan waar we naar toe willen werken. Voor de overige docenten dient dit document voornamelijk als referentiekader. Bedoelen we met de verschillende onderdelen hetzelfde? Beoordelen we de studenten op dezelfde manier? We willen Hans van der Burg graag bedanken voor de uitgebreide feedback naar aanleiding van de stage-terugkomdagen waarbij de eerste versie gebruikt werd. Verder willen we ook de andere collega’s bedanken voor de feedback die zij gegeven hebben. De bedoeling blijft om dit document regelmatig bij te werken aan de hand van de feedback die we ontvangen. Namens het TI-team Den Haag, Hans de Vreught Ellen van der Weijden–Bast Den Haag, 19-03-2013 iv Inhoudsopgave Deel 1 Criteria voor de hoofdtekst ................................................................................... 1 1. Inleiding ...................................................................................................................... 2 2. Organisatiebeschrijving ............................................................................................ 4 3. Opdrachtomschrijving ............................................................................................... 6 4. Kern ............................................................................................................................. 8 4.1 Procesbeschrijving ................................................................................................ 10 4.2 Bewijsvoering........................................................................................................ 13 4.3 Keuze ................................................................................................................... 16 5. Evaluatie ................................................................................................................... 19 Deel 2 Criteria voor de randtekst .................................................................................... 22 6. Omslag en titelpagina .............................................................................................. 23 7. Referaat ..................................................................................................................... 24 8. Voorwoord................................................................................................................. 26 9. Inhoudsopgave ......................................................................................................... 27 10. Literatuurlijst .......................................................................................................... 29 11. Lijst met verklarende woorden en afkortingen .................................................... 31 12. Bijlagen ................................................................................................................... 32 13. Overige verslag technische criteria ...................................................................... 34 13.1 Afbeeldingen ....................................................................................................... 36 Deel 3 Leesbaarheid en taal ........................................................................................... 38 14. Leesbaarheid en taal .............................................................................................. 39 14.1 Tekstniveau ......................................................................................................... 40 14.2 Zinsniveau .......................................................................................................... 43 14.3 woordniveau en spelling .................................................................................... 45 Literatuurlijst .................................................................................................................... 48 v Deel 1 Criteria voor de hoofdtekst 1 1. Inleiding Functie Een inleiding heeft vier functies: Het geeft overzicht van het project. Het trekt de aandacht van de lezer. De lezer wordt gemotiveerd om verder te lezen. De structuur van het verslag wordt gegeven. Toelichting Wanneer je een onbekend verslag leest dan willen je hersenen als eerste een concreet overzicht hebben. Je hersenen zullen dit overzicht gebruiken als kader waarbinnen de informatie van de volgende hoofdstukken wordt geplaats. Een plaatje in de inleiding kan hier aan bij dragen. Hoe beter je een beeld weet te schetsen in de inleiding van wat er in de rest van het verslag staat, des te beter wordt de informatie begrepen. Beter begrip leidt in de regel tot een betere beoordeling. Een goede inleiding herkauwt niet de inhoudsopgave maar geeft concreet de krenten in de pap weer die in de volgende hoofdstukken aan bod komen. Door concreet te zijn trek je de aandacht van je lezer, door al vast op de hoogtepunten in te gaan, wordt je lezer gemotiveerd om het verslag te lezen en door de hoofdstukken te behandelen geef je de lezer houvast bij het lezen van je verslag. Tips Zorg dat je na een opening, waarin je de aandacht trekt van de lezer, vertelt waar je project over gaat. Zet in twee kernuitspraken je probleem en doel helder neer. Hierna vertel je concreet de interessante punten uit je verslag. Vertel ook al vast wat de conclusie van je project is. Is het doel behaald en is het probleem opgelost. Probeer je verhaal positief te formuleren (zonder de waarheid geweld aan te doen). Er zijn in een inleiding ook wel verschillende valkuilen te vinden. Een veel voorkomende fout is om de inhoudsopgave nog eens dunnetjes in zinnen over te doen. Dit heeft geen enkele toegevoegde waarde, daar was de inhoudsopgave voor. Probeer concreet meer te vertellen dan de inhoudsopgave. Een andere fout is om zo abstract te schrijven dat het geen enkele relatie meer heeft met jouw specifieke project. Je verhaal is zo generiek dat het inhoudsloos wordt. De gouden regel die je kan hanteren bij iedere zin is óf dit iets zegt over jouw specifieke project óf dat dit voor nagenoeg alle projecten geldt. Indien het laatste het geval is dan is dit geen goede zin voor de inleiding. 2 Criteria 1. De inleiding geeft een concreet overzicht van het project: De probleem- en doelstelling wordt kernachtig verteld. De hoofdlijn wordt concreet uiteengezet. Het bereikte resultaat is vermeld. 2. De inleiding motiveert de lezer om verder te lezen. 3. De structuur van het verslag wordt aan de hand van hoogtepunten in de hoofdstukken beschreven. 3 2. Organisatiebeschrijving Doel/functie 1. Geeft de lezer een beeld van het bedrijf of de organisatie(s) waarvoor de afstudeeropdracht wordt uitgevoerd. 2. Geeft de lezer uitleg in welke organisatieonderdeel/organisatieonderdelen de afstudeerder werkzaam is. 3. Maakt duidelijk hoe de opdracht van de afstudeerder samenhangt met de organisatievoering, activiteiten en/of andere projecten. 4. Geeft aan met de wie de afstudeerder binnen en, indien van toepassing, buiten de organisatie te maken heeft. Toelichting Een organisatiebeschrijving vormt een belangrijk onderdeel voor de beeldvorming van de lezer over de opdracht. Net als bij de Inleiding gebruiken je hersenen dit onderdeel als kader voor het interpreteren, verwerken en begrijpen van de tekst. Als beginnend beroepsbeoefenaar is het belangrijk om het verband tussen hetgeen een organisatie wil of doet en de opdracht te kunnen zien. Met andere woorden: hoe past jouw opdracht binnen de organisatie? Voor de lezer is dit even belangrijk, zij zal zich afvragen wat de opdracht voor toegevoegde waarde heeft voor de organisatie. Door de Organisatiebeschrijving laat je dus zien dat je de grotere context, waar de afstudeeropdracht onderdeel van is, kunt doorgronden. Daarnaast richt je de afstudeeropdracht in aan de hand van het type organisatie. Een hiërarchische organisatie die bijvoorbeeld deze hiërarchie veel gebruikt voor beslisstructuren of toekenning van middelen stelt andere eisen aan je projectmethode dan een platte organisatie waarin je ‘korte lijnen’ hebt met je collega’s. Het inwinnen van informatie van experts binnen een platte organisatie is dus vaak makkelijker dan in een hele hiërarchische. Daarnaast kan een organisatie formeel of informeel zijn. In een formele platte organisatie zal je dan misschien vaker moeten rapporteren aan een opdrachtgever omdat deze alles zwart-op-wit wil hebben en kun je mensen vaak wat lastiger direct (op de wandelgang) aanspreken. Beschrijf de organisatie in termen van organisatieonderdelen en rollen waar relevant. “Henk” en “Klaas” zal de lezer niet veel zeggen, tot de rol van deze persoon bekend is en zijn/haar relatie met het afstuderen wordt aangegeven. Tips Maak gebruik van een organigram om duidelijk te maken hoe de organisatie in elkaar steekt en waar je als afstudeerder bent geplaatst. Zonder verdere uitleg is een organigram moeilijk te lezen, dus geef hier wel uitleg bij. 4 In grote organisaties is het handig om de divisies of afdelingen weer te geven en zo `in te zoomen’ op de lokale organisatie. Zo heeft Philips een afdeling HRM, Research & Development, Consumer Products, en binnen die afdelingen weer verdere vertakkingen. Vergeet jezelf niet in het organigram op te nemen. Op de website van de organisatie staan vaak organisatiedoelen en –visie beschreven. Gebruik dus ook de website om je hierover een beeld te vormen. De beschrijving van de organisatiedoelen en –visie in jouw verslag formuleer je echter wel in je eigen woorden. Geen copy/paste dus! Criteria 1. De organisatieachtergrond is beschreven. De organisatiedoelen en –visie zijn kernachtig (in eigen woorden) beschreven. De organisatieactiviteiten ten aanzien van de inhoud van de afstudeeropdracht zijn beschreven. 2. De organisatie is beschreven. De wijze waarop de organisatie zich organiseert in afdelingen, divisies of functies is beknopt beschreven. De plaats van de afstudeerder binnen de organisatie is beschreven. De plaats van de afstudeerder binnen de organisatie in relatie tot de afstudeeropdracht is beschreven. De organisatie is getypeerd (hiërarchisch/plat, formeel/informeel). 3. De afstudeeropdracht in relatie tot de organisatie, activiteiten en/of andere projecten is beschreven. 5 3. Opdrachtomschrijving Doel/functie Geeft de lezer een introductie tot de opdracht die de afstudeerder heeft uitgevoerd en beschreven in het afstudeerverslag. De opdrachtomschrijving beschrijft dus de vooraf opgestelde context waarin de opdracht wordt uitgevoerd en problematiek die in het afstuderen moet worden aangepakt. Toelichting Voorafgaand aan het uitvoeren van een afstudeeropdracht, dient het afstudeerplan goedgekeurd te worden, zowel door het bedrijf als door de examinatoren. Dit afstudeerplan bevat voorlopige informatie over de afstudeeropdracht die je, samen met het bedrijf en de school, vormgeeft. Aan de hand van dit afstudeerplan begin je aan de opdracht bij het afstudeerbedrijf. Er staan in het afstudeerplan dus belangrijke aannames en afspraken over de opdracht. Als lezer en/of beoordelaar van het afstudeerverslag is het dan ook van belang dat deze informatie van te voren wordt beschreven, voor zover de informatie relevant is voor het afstudeerproces. Door van te voren te beschrijven wat je gaat doen tijdens je afstuderen, en hetgeen je beschrijft in de kern, plaats je het afstudeerverslag in een kader waardoor de beoordelaar en/of lezer beter begrijpt waarom je bepaalde stappen doorloopt of keuzes maakt. Zonder deze informatie over de opdracht zou de lezer dus `in het diepe worden gegooid’. Het proces wat je beschrijft in de kern, kan een lezer/beoordelaar niet relateren aan de opdracht. In de opdrachtomschrijving schets je dus de context van de opdracht bij aanvang, waarin in ieder geval de aanleiding, probleemstelling, doelstelling en resultaten staan beschreven. Andere informatie die van belang is voor je proces(-inrichting) van je afstuderen (globale aanpak) dient ook beschreven te worden. In de aanleiding beschrijf je waarom de opdracht uitgevoerd wordt en in de probleemstelling schets je waarom de huidige situatie als een probleem ervaren wordt. In de doelstelling beschrijf je de situatie die gewenst is na afloop van het project. Hiervoor zal je tijdens het project een eindproduct opleveren. Dit eindproduct is het resultaat van het project en dient om de doelstelling te bereiken. Een veel gemaakte fout bij de probleemstelling is dat er beschreven wordt wat het bedrijf wil hebben. Wat ze willen hebben verwijst echter naar een toekomstig resultaat en niet naar een huidig probleem. Bij de doelstelling wordt vaak de fout gemaakt dat hier de activiteiten worden genoemd die tijdens het project worden uitgevoerd. Deze activiteiten horen echter bij de aanpak. Hoewel het resultaat gebruikt wordt om de doelstelling te bereiken, hoeft dit niet in het resultaat herhaald te worden omdat dit al in de doelstelling beschreven staat. 6 Tips Het afstudeerplan hoeft niet geheel over te worden genomen in de opdrachtomschrijving. Immers, het gehele afstudeerplan wordt opgenomen in de bijlagen. Probeer in plaats daarvan de relevante onderdelen weer te geven waaraan de opdracht wordt vormgegeven en uitgevoerd. De doelstelling is bijvoorbeeld belangrijk omdat je aan de hand van het doel je proces inricht. Hoewel je vooraf natuurlijk een probleem- en doelstelling hebt vastgesteld, hoeft het natuurlijk niet zo te zijn dat dit de daadwerkelijke probleem- en doelstelling zijn. Het bedrijf kan zich hebben vergist of je komt er tijdens je eerste weken achter dat er eigenlijk iets anders speelt. In dat geval zet je hier toch de gegevens neer uit het afstudeerplan. In de Kern, dus waar je het proces beschrijft van het afstuderen, vertel je dan waarom je bent afgeweken. Als de opdracht ingrijpend wijzigt, dan is het handig om even contact op te nemen met je examinatoren. Om een goede evaluatie aan het einde van je verslag te kunnen maken is het van belang om geen toelichting in de probleemstelling en de doelstelling op te nemen. De toelichting is geen probleem of doel. Door het ontdoen van toelichtingen in de probleem- en doelstelling is het duidelijk wat precies geëvalueerd moet worden: namelijk de problemen uit de probleemstelling en de doelen uit de doelstelling. De toelichting kan je wel geven bij de beschrijving van de context. Criteria 1. De aanleiding bevat voor de lezer/beoordelaar relevante voorinformatie ten behoeve van het afstudeerproces 2. De aanleiding bevat een aantoonbare reden om het project te starten. 3. De context van de opdracht is beschreven. 4. De probleemstelling is volledig beschreven. 5. De probleemstelling gaat alleen over de problemen die in het heden spelen. 6. De doelstelling is volledig beschreven. 7. De doelstelling beschrijft alleen wat bereikt is na afloop van de opdracht. 8. Het resultaat is volledig beschreven en toegelicht. 9. Het resultaat is alleen het middel waarmee de doelstelling behaald wordt. 10. De omschrijving geeft de breedte en de diepte van de opdracht weer. 11. Aanleiding, probleemstelling, doelstelling en resultaten vormen een consistent geheel. 12. Overige relevante informatie uit het afstudeerplan is opgenomen en toegelicht. 7 4. Kern De kern van je hoofdtekst wordt gevormd door een beschrijving van je werkzaamheden en vormt het grootste deel van je verslag. Je moet de juiste mix vinden van abstractie (de hoofdlijn) en detaillering. Wanneer je te abstract schrijft, dan is je verhaal of onbegrijpelijk of je verhaal geldt in principe voor bijna iedere opdracht. Als je bijvoorbeeld zou opschrijven: “Na de analyse heb ik de opdrachtgever geïnterviewd en aan de hand daarvan heb ik de systeemeisen bepaald”, dan heb je iets opgeschreven wat ongeveer voor iedere afstudeeropdracht geldt. Dit heeft geen toegevoegde waarde en vertelt nog steeds niets over je concrete werkzaamheden. De truc is om je bij iedere regel die je opschrijft af te vragen of het iets beschrijft wat voor nagenoeg ieder project geldt of dat er iets specifieks staat wat alleen voor jouw project geldt. Je zin moet niet iets algemeens zeggen maar iets specifieks van je project. Wat wou je met het interview bereiken? Wat heb je nu daadwerkelijk gevraagd en wat is daarop geantwoord? Wat zijn je systeemeisen? Hoe heb je deze eisen afgeleid? Wat is de link van een bepaalde systeemeis met de analyse of antwoorden uit je interview? Soms kan je ook doorschieten naar de andere kant en allerlei details vertellen waardoor je door de bomen het bos niet meer ziet. Sommige details kan je gerust weglaten. Je hoeft niet te vertellen dat je de opdrachtgever op maandagochtend om 11 uur in week 3 geïnterviewd hebt. Was je opdracht anders verlopen als het interview om 3 uur maandagmiddag was gehouden? Was het anders als het vrijdagmiddag 5 uur in week 2 gehouden was? Dit soort details heeft geen invloed op de rest van het proces en kan daarom worden weggelaten. Herhaalde werkzaamheden Van alle activiteiten hoef je niet alles te vertellen vooral wanneer er sprake is van herhaalde werkzaamheden. Als je bijvoorbeeld een use-case-diagram gemaakt hebt met 5 use-cases dan heb je ook 5 use-case-beschrijvingen gemaakt. Je geeft dan het use-casediagram en je kiest één of twee van de 5 use-case-beschrijvingen om te vertellen hoe je er aangekomen bent. Met andere woorden je maakt een interessante selectie van wat je wil vertellen. Je laat zien dat je de techniek beheerst en we gaan er dan vanuit dat de rest op een soortgelijke manier uitgevoerd is. In de praktijk komt het er op neer dat de beschrijving van je werkzaamheden tussen de 30 en 50 pagina’s groot is. Onder de 30 pagina’s is de kans groot dat je óf te abstract schrijft óf belangrijke zaken weggelaten hebt. Boven de 50 pagina’s is de kans groot dat je te veel niet relevante details geeft of dat je te vaak een herhaalde activiteit beschrijft. 8 De hoofdlijn Het is van belang om een balans te vinden tussen abstractie (de hoofdlijn van je verhaal) en details (afkomstig uit je concrete voorbeelden). Eén van de belangrijkste zaken is om te realiseren hoe je werk beoordeeld wordt. Bij het afstuderen word je niet op de losse beroepstaken in detail beoordeeld maar met name of je in staat bent om de opeenvolgende beroepstaken in samenhang te kunnen overzien. Hiervoor moet je met afstand naar je project kunnen kijken. Van een HBO-er verwachten we dat hij de opdracht kan omzetten in een project, dat hij het op hoofdlijnen inricht in iteraties of fasen en dat hij tijdens de uitvoering het project op hoofdlijnen bewaakt. Op gezette tijden kijkt een HBO-er aan het eind van een fase of hij nog op de goede weg is naar het doel van het project. Als dit niet meer het geval is dan stelt hij in overleg met zijn opdrachtgever de gekozen fasering bij. Dit kan betekenen dat de ontwikkelstrategie van het project gewijzigd wordt. De hoofdlijn is belangrijker dan de details. Nu is het niet zo dat alléén maar de hoofdlijn belangrijk is. Je moet ook concrete details kunnen geven. Het handigste is om te kijken of er een rode draad-voorbeeld is wat je door je hele verslag kan gebruiken. Je hoeft dan niet iedere keer het voorbeeld opnieuw uit te leggen en je kan de link duidelijk maken hoe het voorbeeld voortborduurt op wat je eerder hebt beschreven. Dit maakt ook duidelijk dat je de samenhang van de beroepstaken in de gaten houdt. Van het rode draad-voorbeeld moet je wel de details geven. Je kan bijvoorbeeld een bepaalde use-case als uitgangspunt nemen als rode draadvoorbeeld. Van het interview behandel je dan die vragen en antwoorden die over deze use-case gaan. Van deze use-case kies je de use-case-beschrijving uit die weer bij de vragen en antwoorden passen. Verder geef je het bijbehorende sequentiediagram in het architectuurdocument en het sequentiediagram in het ontwerprapport. Tenslotte beschrijf je van je testrapportage die testen die over de use-case gaan. Het komt regelmatig voor dat je aan één rode draad voorbeeld niet genoeg hebt of dat deze niet het hele project bestrijkt. Dat is geen probleem, je mag meer rode draadvoorbeelden gebruiken of ontbrekende voorbeelden toevoegen. Aspecten in de kerntekst In de volgende paragrafen komt een aantal aspecten van de kern aan de orde. We beginnen met de procesbeschrijving. Het draait hierbij meestal om het wat, hoe en waarom van je werkzaamheden die je beschrijft aan de hand van concrete voorbeelden uit de producten in je bijlagen. Hierna komt bewijsvoering aan bod waarbij je laat zien dat je werk aan de beoordelingscriteria voldoet. Dit is niet zo zeer een wiskundig bewijs maar eerder het praktisch aantonen dan wel aannemelijk maken dat het waar is. Vervolgens gaan we in op wat je moet beschrijven wanneer je een keuze volledig onderbouwt. Het volledig onderbouwen doe je alleen bij de allerbelangrijkste keuzen. De andere hoofdkeuzen zal je een slag minder rigoureus onderbouwen. 9 4.1 Procesbeschrijving Doel/functie De kern geeft chronologisch de werkzaamheden weer aan de hand van de gemaakte (deel-)producten. Met behulp van de beschrijving van deze werkzaamheden wordt de complexiteit, technische diepgang, omvang en kwaliteit van het afstudeerproces beoordeeld. Toelichting De kern van het verslag vormt de kroon op je studie en moet voor beoordelaars dus goed weergeven wat je als beginnend beroepsbeoefenaar aan kwaliteit in huis hebt. De opleiding Technische Informatica beoordeelt in eerste instantie op de hoofdlijnen (de aanpak) en pas daarna op de details (uitgevoerde werkzaamheden en producten). Het gaat er dus voornamelijk om wat de kwaliteit is van de manier waarop de opdracht wordt aangepakt. De kern is logisch opgebouwd, vaak in chronologische volgorde. Deze opbouw kan de aanpak van de werkzaamheden als uitgangsbasis nemen, waarbij de hoofdstukken en paragrafen overeenkomen met bijvoorbeeld fasen, subfasen en activiteiten. Een andere opbouw is gebaseerd op de producten die opgeleverd moeten worden, bijvoorbeeld Plan van Aanpak, Haalbaarheidsonderzoek, Demo 1, enzovoorts. De hoofdstukindeling zou je kunnen laten aansluiten bij je projectmethode: sommige methodes zijn product-gebaseerd (bijvoorbeeld PRINCE2), anderen zijn proces-gebaseerd (bijvoorbeeld PMW). Er zijn vijf hoofdvragen die de beoordelaar zich stelt bij het lezen van de onderdelen in de kern van het afstudeerverslag: Wat wilde je bereiken? Leg hier de link met je opdrachtomschrijving Wat wilde je doen om dat te bereiken c.q. te realiseren? Je beschrijft wat je van plan was te doen Wat heb je daadwerkelijk gedaan? Je beschrijft hier een deelproduct uit de bijlagen. Hoe heb je het gedaan? Hierbij leg je de link met de eerder gemaakte deelproducten. Waarom heb je het (op deze manier) gedaan? Wat waren hierbij de overwegingen? Indien wat je daadwerkelijk gedaan hebt, afwijkt van wat je van plan was te doen dan moet je dit verantwoorden. Je vertelt waarom het op dat moment niet meer handig was om met het oorspronkelijk geplande werk door te gaan en waarom wat je nu hebt uitgevoerd beter is. Als je afwijkt met beleid dan wordt dit eerder als een sterk punt dan als een zwak punt gezien. Afwijken zonder dat je het zelf door had, is echter geen goed argument. 10 De tekst moet de beoordelaar (impliciet!) antwoorden geven op genoemde hoofdvragen en daarmee een beeld van de complexiteit, technische diepgang, omvang en kwaliteit geven. De vijf vragen betrek je op de inhoud van je afstudeeropdracht. Dat begint bij het vaststellen van de opdracht, loopt via het opstellen van het project en het uitvoeren van de werkzaamheden tot aan het opleveren van de producten en/of de overdracht aan de afstudeerorganisatie. In anderen woorden: je moet niet alleen inzicht geven in de activiteiten tijdens het afstuderen, je moet je ook verantwoorden. Daarbij gebruik je argumenten om de beoordelaars te overtuigen dat de keuze die je gemaakt hebt een goede (passende) keuze was. Dit geeft antwoord op de “waarom” en “hoe” vraag die de beoordelaar zichzelf stelt over je werkzaamheden. Deze argumenten haal je uit logische redeneringen, literatuur of gegevens (eventueel netjes weergegeven in quotes of tabellen) of externe partijen. Deze argumenten kunnen zakelijk of inhoudelijk van aard zijn. Een zakelijk argument om PRINCE2 te gaan gebruiken is dat het afstudeerbedrijf PRINCE2 als standaard projectmethode gebruikt. Een inhoudelijk argument om PRINCE2 te verkiezen boven PMW voor je project is dat er in je project een hoge kans is op wijzigingen in de eisen en producten. PRINCE2 werkt iteratief en dus kun je zo die wijzigingen eenvoudig invoeren en beheersen in het project. Een zakelijk argument om OSPF te verkiezen boven EIGRP is dat het schaalbaar is in multi-vendor netwerken en dat er dus in Cisco en niet-Cisco apparatuur geïnvesteerd kan worden. Je voorkomt dan ‘vendor lock-in’.Een inhoudelijk argument om OSPF te verkiezen boven RIP is dat RIP een beperking kent in de hopcount en maakt het dus minder geschikt in grote complexe netwerken. Soms is het lastig om dit soort zaken zelf te beargumenteren. Dan dien je gebruik te maken van je omgeving (de opdrachtgever heeft besloten dat...) of van literatuur (artikelen, boeken, enzovoorts) waarbij je de argumenten gebruikt van een ander. Deze bronnen dien je uiteraard in je literatuurlijst op te nemen en in de kerntekst naar te verwijzen. Tips De kern van het afstudeerverslag is niet een logboek, maar een verslag. Voor de uitwerking van het afstudeerverslag heeft dat concreet tot gevolg dat het geen opsomming is van dagen en weken waarin per dag een activiteit beschreven staat. Het beschrijven van het proces kan als ‘softe’ kant van het verslag gezien worden. Niets is minder waar: tijdens je proces maak je belangrijke inhoudelijke keuzes. Deze keuzes maak je op basis van intrinsieke of extrinsieke eigenschappen van technologie en methoden. De afweging of je glasvezelkabel of koperverbindingen gebruikt op basis van de gevoeligheid voor elektromagnetische straling (intrinsiek) of de prijs (extrinsiek). Je activiteiten (samen: proces) monden uit in concrete resultaten; de producten. Ook producten zijn belangrijk voor het proces. De relevante onderdelen, of voorbeelden van relevante onderdelen, van resultaten beschreven in/door de producten dien je dus ook op te nemen in je afstudeerverslag. Een voorbeeld is een risicoanalyse; hiervan beschrijf je 11 dat je een risicoanalyse hebt uitgevoerd, waarom je dat hebt gedaan (en waarom op de manier zoals je het hebt uitgevoerd) en hoe je dat hebt gedaan. Bij je beschrijving kun je dat uitleggen aan de hand van een opgesteld risico of afsluiten met een voorbeeld. Andere voorbeelden zijn: meetwaarden, UML diagram of softwareontwerp, apparaat configuratie, enzovoorts. Let wel op dat de voorbeelden en producten die je opneemt in het verslag relevant, van toegevoegde waarde voor de beoordelaar en duidelijk zijn, eventueel voorzien van commentaar. Hoewel het procesverslag pas vaak aan het einde van de afstudeerperiode volledig wordt geschreven, is het raadzaam om eerder te beginnen of een goed logboek van inhoudelijke overwegingen te maken. Hierdoor loop je minder het risico belangrijke zaken niet in het verslag te melden. Een ander argument is dat je tijdens de conceptbespreking en tussentijds assessment betere feedback krijgt en je beoordelaars beter kunnen schatten of je het werk volgens planning kunt inleveren. Je beoordelaars zijn ook mensen, ze worden moe of raken afgeleid als de tekst niet aantrekkelijk is om te lezen. Probeer de tekst dus aantrekkelijk te maken door gebruik te maken van schema’s, en afbeeldingen van de werkzaamheden, een prettig leesbaar lettertype en technisch inhoudelijke belangrijke onderdelen concreet weer te geven. Criteria 1. 2. 3. 4. 5. Het is duidelijk wat de beoogde doelen en resultaten van de werkzaamheden zijn. Er is beschreven wat er is gedaan tijdens de afstudeerperiode. Er is beargumenteerd waarom de activiteiten zijn uitgevoerd. Er is beschreven hoe de activiteiten zijn aangepakt. Er is beargumenteerd waarom de activiteiten op deze manier zijn aangepakt en wat de overwegingen daarbij waren in het licht van de beoogde doelen en resultaten. 6. Er is beschreven wat de resultaten waren van de activiteiten. 7. De beschrijving en argumenten zijn consistent met de inhoud van de beroepsproducten in de bijlagen of met quotes uit de bijlagen. 8. De beschrijving geeft inzicht in de complexiteit van de werkzaamheden. 9. De tekst geeft de diepgang en omvang van de werkzaamheden weer. 10. De tekst geeft de kwaliteit van het proces en de producten van de afstudeerder weer. 12 4.2 Bewijsvoering Doel Met een correcte bewijsvoering toon je aan de hand van de beoordelingscriteria dat je de afgesproken beroepstaken op het afgesproken kwaliteitsniveau uitgevoerd hebt. Toelichting Wanneer een verslag beoordeeld moet worden dan moet je zorgen dat de beoordelaars in staat zijn om de kwaliteit van je werk te controleren. In feite zijn dit zaken die bij T5 aan de orde zijn gekomen bij het doen van een onderzoek (Oost 2002). De wijze van beschrijving moet zijn: Controleerbaar (vrij van gedragsfouten) Je moet op een transparante manier inzicht geven in wat je gedaan hebt, hoe je de activiteiten uitgevoerd hebt en vooral waarom je het zo uitgevoerd hebt. Indien het werk niet controleerbaar is dan houdt het op. Het heeft dan geen zin meer om over andere fouten te spreken. Vakkundig (vrij van strategiefouten) Betekent dat je je project theoretisch verantwoord uitgevoerd hebt. Dit komt er op neer dat je moet verwijzen naar de literatuur. Logisch (vrij van redeneerfouten) Betekent dat je volgens de regels van de logica een sluitende argumentatie hebt. Betrouwbaar (vrij van toevalsfouten) Betekent aan de ene kant dat je gebruik maakt van literatuur die wetenschappelijk verantwoord is en aan de andere kant dat je uitvoering van de beroepstaak herhaalbaar dan wel reconstrueerbaar is. Dit laatste betekent dat het niet mag afhangen van allerlei onvoorziene gebeurtenissen. Valide (vrij van systematische fouten) Betekent dat wat je wou meten, onderzoeken of maken ook daadwerkelijk gemeten, onderzocht of gemaakt is. Het komt er hier op neer dat je op steeds een zelfde manier een bepaalde fout maakt. Een voorbeeld hiervan is wanneer je bij het testen van de performance van een netwerk extra pakketten moet versturen die de performance meten. De extra pakketten zorgen dat je meting beinvloedt wordt. Adequaat (vrij van aansluitingsfouten) Betekent dat wat je gemaakt hebt aan het doel voldoet. Dit gaat vaak mis wanneer scope creep opgetreden is waarbij stapje voor stapje iets anders gemaakt wordt dan vooraf is afgesproken. Om aan te tonen dat je een beroepstaak uitgevoerd hebt, moet je aan een aantal zaken voldoen. Allereerst moet duidelijk zijn over welke beroepstaak het gaat en op welk niveau dit is. Vervolgens moet je concreet aangeven wat als bewijs gaat dienen. Dit doe je door concreet uit eigen werk te citeren: je neemt hier expliciet delen (dit kunnen ook ontwerpdiagrammen zijn) uit je producten op. Je geeft ook exact aan waar het citaat vandaan komt (paragraaf/paginanummer van de desbetreffende bijlage). Het is handig om je citaat uit te leggen: wat heb je gedaan, hoe heb je het gedaan en beargumenteert waarom je het zo gedaan hebt. Aan de hand van de bij de beroepstaak vermelde criteria toon je aan of je aan de criteria op het afgesproken niveau hebt voldaan. 13 Tips/valkuilen Een veel gemaakte fout is dat er niet uit de bijlagen geciteerd wordt maar alleen verwezen wordt naar de bijlagen. Je geeft hier het signaal af om niet het verslag te lezen maar alleen de bijlagen te bekijken. Je wordt echter in eerste instantie alleen op je verslag beoordeeld. De bijlagen dienen alleen als bewijs dat het werk gedaan is. Het toevoegen van de bijlagen aan je verslag betekent dat je hier vrij uit mag citeren. Indien de kwaliteit van je afstudeerwerk enkel en alleen uit bestudering van de bijlagen volgt dan zal je in de praktijk hoogstens een 6 halen. Een andere veelgemaakte fout is dat je bij het aantonen dat je de beroepstaak vakkundig (theoretisch verantwoord) gedaan hebt, de standaardtheorie gaat vertellen. Dat is niet handig, de auteur van het boek waar deze standaardtheorie is beschreven, kan dit veel beter. Je moet beschrijven hoe je de standaardtheorie hebt toegepast in je project. Hou er rekening mee dat het af en toe noodzakelijk voor het project is om van de standaardtheorie af te wijken. Beargumenteer waarom de standaardtheorie niet van toepassing is en verantwoordt waarom de door jou gekozen afwijking beter is. Bij het logisch argumenteren worden vaak ten onrechte drogredenen (je kan (Wikipedia 2012a) gebruiken als startpunt om literatuur hierover te vinden) gebruikt. Bij het redeneren hoor je de regels van de (predicaten)logica te volgen (je kunt (Wikipedia 2012b) als startpunt gebruiken om meer over logica te weten te komen). Veel logische fouten zijn ook verkapte wiskundige fouten: Beste betekent dat er geen betere bestaat. Optimaal betekent dat er geen betere bestaat. Slechtste betekent dat er geen slechtere bestaat. Altijd betekent dat er geen uitzondering bestaat. Nooit betekent zonder uitzondering. Meestal bedoel je dit niet zo stellig. Schrijf het dan niet zo op. Een andere fout is dat je eigenlijk niet weet hoe je het op moet schrijven. De bewijslast (je geeft een afbeelding) wordt dan wel gegeven maar de bewijsvoering niet (je legt de afbeelding niet uit). Je hoopt dat de docent de ontbrekende bewijsvoering zelf invult. Helaas is het jouw taak om het bewijs te leveren. Het niet leveren van de bewijsvoering is een gemiste kans. Tot slot, als je het niet kan aantonen, probeer het in ieder geval aannemelijk te maken en hou er bij je verdediging rekening mee dat je wat uit te leggen hebt. 14 Criteria 1. 2. 3. 4. 5. 6. Het is duidelijk om welke beroepstaak het gaat. Het is duidelijk wat het afgesproken kwaliteitsniveau is. De bij de beroepstaak horende producten zijn expliciet benoemd. Het gekozen citaat uit de producten is volledig. Er wordt exact verwezen waar het citaat terug te vinden is in de bijlagen. De bewijsvoering wordt aan de hand van de gestelde criteria van de beroepstaak geleverd. 7. De bewijsvoering toont het afgesproken kwaliteitsniveau aan. 8. De bewijsvoering is: controleerbaar vakkundig logisch betrouwbaar valide adequaat 15 4.3 Keuze Doel Een keuze moet gemotiveerd zijn. Toelichting Tijdens je project komt het regelmatig voor dat je een beslissing moet nemen hoe je verder gaat: je maakt een keuze. Achteraf gezien zijn dit vaak de boeiende onderdelen van je project (zeker wanneer dit hoofdkeuzen zijn die je project duidelijk beïnvloeden). Wanneer mensen je vragen stellen over je project dan zal het vaak gaan over deze keuzemomenten. Je wordt gevraagd waarom deze specifieke keuze gemaakt hebt. In je antwoord probeer je deze keuze te motiveren. Je verantwoordt je keuze. Je kunt je afvragen wat nu een goede manier is om dit te doen. Het eerste wat duidelijk moet zijn, is waarvoor een keuze gemaakt moet worden. Meestal zal dit een probleem zijn dat uit de context blijkt maar vaak is het handig om dit expliciet te benoemen. Welke aspecten spelen een rol bij dit probleem en hoe belangrijk zijn deze aspecten? Zijn er aspecten die diskwalificerend werken (als een alternatief hier niet aan voldoet dan mag je het alternatief niet kiezen)? Vaak zijn dit soort aspecten te herleiden tot de specificaties (de systeemeisen). Vervolgens zal je een aantal alternatieven formuleren. Op grond van de vooraf bepaalde aspecten zal je per alternatief de voor- en nadelen in kaart brengen. Dit hoeft niet een zwart/wit score op te leveren, vaak werk je met gradaties (--/-/o/+/++ of cijfers). Indien een alternatief gediskwalificeerd kan worden maak dan duidelijk waarom dit het geval is. De volgende stap is om de overgebleven alternatieven onderling tegen elkaar af te wegen. Soms zijn bepaalde aspecten belangrijker dan andere aspecten. Je zou hier gemotiveerd een bepaalde zwaarte laten meewegen. In de praktijk zie je vaak dat de gewogen scores per alternatief in een tabel gesommeerd worden. Dikwijls is dit echter wat te kort door de bocht en zal je een vergelijking per aspect maken om te bepalen wat voor dat aspect het beste is. In het geval dat uit je tabel een totaalscore komt dan zal je keuze op de hoogste score vallen. In het andere geval zal je de relatieve zwaarte van de verschillende aspecten tegenover elkaar moeten afwegen om zo tot een gemotiveerde keuze te komen. Zorg ervoor dat je de gemaakte keuze expliciet verwoordt. 16 Tips De meest gemaakte fout is dat de keuze wordt beredeneerd vanuit de gevonden alternatieven in plaats van waarvoor je een keuze moest maken. Je “redeneert” vanuit een oplossing terug. Logisch gezien is dit een drogredenatie en dus fout. Het probleem is dat als je alleen maar naar de alternatieven kijkt, je een relevant aspect buiten beschouwing laat omdat de gevonden informatie bij het alternatief dit niet vermeldt. Een ander probleem is dat de gevonden informatie van het ene alternatief ook even goed geldt voor een ander alternatief. Wanneer je zou moeten constateren dat een bepaald (meestal uniek) voor- of nadeel van een alternatief bij nader inzien ook geldt voor andere alternatieven dan ben je waarschijnlijk vanuit de oplossing aan het redeneren. Je ziet de fout waarbij vanuit de oplossing geredeneerd wordt vaak bij het maken van een keuze voor een methode. Stel dat je software voor een sorteermachine moet ontwikkelen voor een bollenboer te Lisse. Regelmatig komt het voor dat studenten dan ook de methode zoals beschreven in het ASI-rapport of InFraMe noemen omdat ze deze methode ook kennen. Echter, beide methoden zijn methoden voor het bouwen of uitrollen van een netwerkinfrastructuur. In de vergelijking zullen beide methoden waarschijnlijk wel weer afvallen maar het is al een aantal keer gebeurd dat zo’n methode toch door de selectie komt en als “beste” overblijft. Je hebt dan de gekke situatie dat je software gaat maken met een methode die er niet voor geschikt is. Waarschijnlijk zijn de gehanteerde criteria verkeerd gekozen. Wanneer je zou beginnen met wat je moest doen dan zou je in eerste instantie alleen methoden bekijken waarmee software gemaakt kan worden. Dit betekent dat je in eerste instantie op zoek gaat naar projectmanagementmethoden (waar je in feite alles mee kan maken) en software ontwikkelingsmethoden (waar je alleen software mee kan maken). Een ander voorbeeld is de keuze van een iteratiestrategie. Hierbij wordt er eerst een min of meer toevallige keuze gemaakt en wordt het project naar deze keuze gevormd. Dit moet net andersom zijn: je moet kijken wat de beste strategie is voor dit project. Schijnkeuze Een andere veel gemaakte fout is de schijnkeuze. Je maakt een “keuze” uit één alternatief. Je wilt waarschijnlijk beschrijven wat je gaat gebruiken en waarom dit voldoet. Schrijf dit dan ook zo. Een schijnkeuze kan ook ontstaan wanneer je alternatieven op voorhand al gediskwalificeerd zijn. Een wat minder vaak gemaakte fout is dat je niet relevante aspecten in je keuze betrekt om te voorkomen dat er een gelijkspel optreedt. Stel eerst het gelijkspel vast. Je bent daarna vrij om een alternatief te gebruiken dat aan het gelijkspel voldoet. 17 Valkuil Niet iedere keuze tijden je afstuderen hoef je te verantwoorden in je verslag. Scheid hoofdzaken van bijzaken. Je moet de hoofdzaken vertellen en niet de bijzaken. Bijzaken zijn alleen vermeldingswaardig wanneer ze later bij een hoofdkeuze een rol spelen. Hou rekening dat je een minder belangrijke keuze ook tijdens een afstudeerzitting zou kunnen toelichten als je er om gevraagd wordt. Vaak is minder beter dan meer van hetzelfde: je moet door de bomen het bos kunnen blijven zien. Criteria 1. Het is duidelijk waarvoor een keuze gemaakt moet worden. 2. De relevante aspecten zijn benoemd. De zwaarte van de aspecten zijn bekend. Diskwalificerende aspecten zijn bekend. 3. Er zijn verschillende alternatieven beschreven. 4. Per alternatief zijn de voor- en nadelen beschreven (eventueel met een glijdende schaal). Er is beschreven waarom gediskwalificeerde alternatieven afvallen. 5. De verschillende alternatieven zijn per aspect tegenover elkaar afgewogen. 6. Uit de verschillende alternatieven is een beargumenteerde keuze gemaakt. 7. De uiteindelijke keuze is expliciet vermeld. 18 5. Evaluatie Doel Bij de evaluatie worden de producten en het proces op kwaliteit beoordeeld. Door zelf aan te geven wat de sterke en zwakke punten zijn geef je inzicht in je eigen functioneren. Toelichting Het woord evaluatie betekent letterlijk uitwaardering. Oorspronkelijk werd hierbij gekeken of muntgeld inderdaad de juiste hoeveelheid goud of zilver bevatte. In feite werd zo de kwaliteit van het geld beoordeeld. Evaluatie van het afstuderen betekent het beoordelen van de geleverde kwaliteit. Toen je begon met je afstudeerplan zat het bedrijf met een probleem. Je formuleerde vervolgens een doelstelling om het probleem op te lossen. Om het doel te bereiken heb je een proces ingericht. Dit inrichten doe je meestal aan de hand van een bij het project passende methodiek. De methodiek biedt meestal handvatten aan om je project te faseren. Wanneer je het proces doorloopt dan zal je op gezette tijden producten/rapporten produceren. Bij een evaluatie ga je in op de kwaliteit van je werkzaamheden en geleverde producten. Dit proces is schematisch weergegeven in figuur 1. Voor de evaluatie kan je het beste beginnen aan de rechteronderkant van de tekening. Je beschrijft de kwaliteit van de verschillende producten. Als het goed is, heb je in je afstudeerplan opgenomen wat er in een desbetreffend rapport moet staan of welke werkzaamheden er beschreven moeten worden. Je wordt geacht aan te tonen of je de vooraf afgesproken kwaliteit hebt geleverd. Figuur 1: schematische weergave evaluatieproces De werkzaamheden die ten grondslag lagen aan de producten kan je meestal hier ook evalueren. In principe doorloop je zo alle producten op chronologische wijze. De globale aanpak heeft in de regel een veel grotere impact op je project dan hoe je de zaken in detail uitvoert. Bij het inrichten van je proces heb je nagedacht over hoe je je proces ging faseren. Je hebt bijvoorbeeld in RUP 2 iteraties gehad in de elaboratiefase omdat je een exploratory prototype wou maken. Hoe heeft deze keuze uitgepakt? Was het inderdaad verstandig om het zo te doen? Had je beter één of drie iteraties kunnen hebben? Wat is de kwaliteit van je totale aanpak van het project? 19 De reden om een bepaalde aanpak te volgen was op een bepaald doel te bereiken. Heb je dat doel ook daadwerkelijk bereikt? Het doel wou je overigens bereiken om de problemen uit de probleemstelling op te lossen. Heb je de problemen opgelost? Het prettige van deze volgorde van evalueren is overigens ook dat er een natuurlijk einde aan het verslag zit: de cirkel is rond. Tips Waar gewerkt wordt vallen spaanders. Het is voor ons geen probleem dat er fouten gemaakt zijn. Het gaat ons er wel om dat je zelf bewust bent van de fouten die je gemaakt hebt. Op het moment dat jij kan aan geven wat er fout is, hoe het ontstaan is en wat je had moeten doen (met onderbouwing), dan heb je je eigen fout grotendeels hersteld. Je laat er in ieder geval mee zien dat je inzicht hebt op de kwaliteit van je eigen functioneren. Als je het goed bekijkt, kan je met een kritische evaluatie je fouten verbeteren. Een goede evaluatie leidt eerder tot een punt erbij dan een punt eraf. Tegenover de kritische evaluatie staat de halleluja-evaluatie. Veel studenten proberen alle fouten te verbloemen en een heel rooskleurig beeld te schetsen. Dit leidt tot een “Johnny, hang yourself” situatie bij de verdediging: “Was je opdracht te eenvoudig of ben je niet kritisch genoeg?” Wat je ook antwoordt, het is altijd fout...Dit soort evaluaties worden negatief gewaardeerd. Het komt ook regelmatig voor dat er in een evaluatie nieuwe informatie wordt geïntroduceerd die niet eerder in het verslag behandeld is. Dit wordt als slordig ervaren. De oplossing is meestal wel eenvoudig: zorg dat wat je evalueert al eerder bij de werkzaamheden beschreven is. Kijk zelf of je een verwijzing zou kunnen maken naar een eerdere pagina in je verslag. Het komt ook regelmatig voor dat niet alles van het project geëvalueerd wordt. Ook dit is slordig maar geldt wel als een fout in je evaluatie. Zorg dat je evaluatie op een positieve manier verwoordt (zeker aan het einde). Dit is niet het zelfde als liegen. Stel dat in je probleemstelling een probleem A & B vermeld staat en dat je A hebt opgelost een B niet. Je zou dan twee dingen kunnen zeggen: Van de probleemstelling heb ik probleem A opgelost. Van de probleemstelling heb ik probleem B niet opgelost. Beide uitspraken zijn waar, maar de eerste is positief en de tweede is negatief verwoord. Hoewel de evaluatie bij het afstuderen zich richt op het maken van een waardeoordeel, zal bij de stage de evaluatie ook richten op het formuleren van verbeterpunten voor de toekomst. Criteria 1. Alle producten zijn geëvalueerd. 2. Het gehele proces is geëvalueerd. De gekozen methodiek/aanpak/iteratiestrategie is geëvalueerd. 20 3. 4. 5. 6. Er is beschreven of het doel gehaald is. Er is beschreven of het probleem opgelost is. Er is geen nieuwe informatie geïntroduceerd. De evaluatie is onderbouwd met verwijzingen naar plekken eerder in het verslag. 21 Deel 2 Criteria voor de randtekst 22 6. Omslag en titelpagina Doel De titelpagina is de eerste pagina van het rapport en vormt het uitgangspunt voor de titelbeschrijving (voor uitleg hoofdstuk 2. Referaat). Dat wil zeggen: mensen die naar het rapport willen verwijzen, moeten alle benodigde informatie op deze pagina kunnen vinden. Toelichting Voor een professionele uitstraling wordt vaak een extra omslag gebruikt. Deze omslag is vaak van steviger papier dan de rest van het rapport. Op de omslag hoeft niet dezelfde informatie te staan als op de titelpagina; de rapporttitel en de naam van de auteur(s) volstaan. Een misvatting is dat een rapporttitel vooral geestig moet zijn, of op zijn minst een woordspeling moet bevatten. Zulke titels worden vaak pas begrepen na het lezen van een flink deel van het rapport. De bedoeling van een rapporttitel is dat met het lezen ervan meteen een duidelijk beeld gevormd kan worden over de inhoud van het rapport. Met een ondertitel kan het onderwerp van het rapport waar nodig nog verder gespecificeerd worden. Tips en valkuilen Aanvullende handige, maar niet noodzakelijke informatie voor op een titelpagina: plaats naam opdrachtgever/ bedrijf naam examinatoren versienummer Criteria titelpagina afstudeerverslag 1) De titelpagina bevat overzichtelijk de volgende informatie: Vereist (minimaal): Titel en eventueel ondertitel. Naam van de schrijver. Jaartal (datum gewenst). Vermelding afstudeerverslag Haagse Hogeschool en opleiding. 2) De rapporttitel (evt. met ondertitel) is kort en bondig rondom een zelfstandig naamwoord geformuleerd en geeft een juist beeld van de inhoud van het rapport. 3) Op de titelpagina staat geen paginanummering. 23 7. Referaat Vorm Een referaat bestaat uit 3 onderdelen: De titelbeschrijving. Een korte technische samenvatting. Descriptoren (thematische steekwoorden). Toelichting Een referaat is primair bedoeld voor een bibliothecaris om een publicatie in de bibliotheek op te nemen. Vroeger werden de gegevens van de titelbeschrijving en de samenvatting overgenomen op een kaartenbak-kaartje (van het formaat A6, een kwart pagina). Aangezien de meeste bibliotheken thematisch geordend zijn, zijn de descriptoren bedoeld voor de bibliothecaris om te bepalen waar de publicatie in de bibliotheek geplaatst moet worden. Bij de HHS betekent dit dat je rapport in een bepaalde boekenkast komt te staan. Op de zijkant van de boekenkasten staan de thema's met steekwoorden vermeld. Typerend voor een hogeschool en universiteit is dat er thema's voor afstudeerverslagen van opleidingen zijn. Op de begane grond van de bibliotheek van de HHS vind je ook TI specifieke thema's. Het schema van thema's dat door de HHS gehanteerd wordt maakt gebruik van hoofdthema's en deelthema's die ook genummerd zijn. Zo is bijvoorbeeld 525.11 Afzonderlijke besturingssystemen een deelthema van het hoofdthema 525 Besturingssystemen. Andere bibliotheken kunnen ook andere schema's gebruiken. Bij de descriptoren gebruik je alleen de namen van de thema's. Tegenwoordig zijn de kaartenbakken vervangen door een database. Tips Een titelbeschrijving bevat alle gegevens van een publicatie die nodig zijn om het in naslagwerken, databestanden en bibliotheken te vinden. Er bestaan verschillende officiële systemen. Een voorbeeld voor gebruik in een afstudeerverslag is: Jan Jansen, “Netwerkinfrastructuur voor XLP’’. Afstudeerverslag opleiding Technische Informatica, Haagse Hogeschool, 2011. Voor de beoordelaars is vooral de korte technische samenvatting handig om al vast een beeld van het afstudeerproject te krijgen. In zo'n samenvatting is het gebruik van jargon toegestaan. 24 Criteria 1. 2. 3. 4. De titelbeschrijving is correct: De titelbeschrijving is gebaseerd op de titelpagina. De auteur is vermeld. De titel is vermeld. Er is vermeld dat het een afstudeerverslag is van de opleiding TI (eventueel met vermelding van de variant) van de HHS. Het jaar van het afstudeerverslag is vermeld. De samenvatting is ongeveer 100 woorden (ter grootte van een stevige alinea) De samenvatting is concreet beschreven in specifieke termen van de afstudeeropdracht De descriptoren zijn realistische en relevante thematische steekwoorden zoals ze in thematische bibliotheken gebruikt worden 25 8. Voorwoord Doel/functie In een voorwoord kan informatie komen die niet tot het eigenlijke onderwerp van het rapport behoren. Het voegt dus persoonlijke informatie toe, maar is daarmee niet van belang voor de inhoud van het rapport. Toelichting Een voorwoord heeft een plek tussen de titelpagina en de inhoudsopgave. Het voorwoord is een randtekst en geen onderdeel van het eigenlijke rapport. Dat is ook de reden dat het voorwoord niet vermeld staat in de inhoudsopgave. Onderwerpen die aan de orde kunnen komen zijn: gegevens over de schrijver; informatie over het kader waarin het rapport tot stand is gekomen; motivatie voor de opdracht; aanduiding van de doelgroep waarvoor het rapport bestemd is; aanduiding van de manier waarop het rapport gebruikt kan worden (leeswijzer); dankbetuigingen aan mensen die hebben bijgedragen aan het rapport; als afsluiting: naam, plaatsaanduiding, datum van de auteur(s) (bij langere en meer persoonlijk getinte voorwoorden). Een voorwoord is niet verplicht, maar wel gewenst. Criteria 1. 2. 3. 4. Plek in het rapport: voor de inhoudsopgave. De inhoud van het voorwoord staat los van de inhoud van het eigenlijke rapport. Het voorwoord geeft persoonlijke informatie. Het voorwoord is ondertekend met naam van de auteur, plaats en datum. 26 9. Inhoudsopgave Doel/functie De inhoudsopgave biedt de lezer een aanknopingspunt voor het vinden van informatie. Wat is te vinden op welke pagina. Een goede inhoudsopgave geeft de lezer ook een beeld van de grote lijnen van het rapport. Daarvoor is een logische opbouw nodig en dienen de onderdelen informatieve titels te hebben. Toelichting Na het lezen van de titelpagina, waarin de lezer een eerste indruk krijgt van het te behandelen onderwerp, geeft de inhoudsopgave de lezer een stukje meer informatie over de grote lijnen van het rapport/verslag. Het biedt de lezer een handvat voor wat er in het verslag aan bod gaat komen. De lezer vormt als het ware een structuur in zijn hoofd. Deze structuur helpt bij het opslaan en verwerken van de informatie die komen gaat. Met andere woorden: het lezen wordt met deze ‘voorinformatie’ vergemakkelijkt. Om dit te bewerkstelligen is een logische opbouw een vereiste en dienen de titels van de hoofdstukken en (sub)paragrafen kernachtig, consequent/gelijkvormig en informatief geformuleerd te zijn in een overzichtelijke vormgeving. Richtlijnen voor het opstellen van een inhoudsopgave: Alleen genummerde hoofdstukken en (sub)paragrafen opnemen in de inhoudsopgave; geen ongenummerde tussenkopjes. Onderdelen van het nawerk (literatuurlijst, noten, bijlagen, samenvatting) niet nummeren. Randtekst, zoals ‘titelpagina’, ‘referaat’, ‘inhoudsopgave’, ‘voorwoord’ niet noemen in de inhoudsopgave. Bij de nummering van de hoofdstukken en (sub)paragrafen niet meer dan 2 niveaus nummeren. Dan blijft het overzichtelijk. Controleer of de titels in de inhoudsopgave identiek zijn aan de titels in de tekst en of de paginanummering ook overeenkomt. Overzichtelijke vormgeving. Onderscheid tussen voorwerk, kern en nawerk. Inspringen bij paragrafen en subparagrafen. Tips Een goed verdeelde inhoudsopgave over de pagina bevordert de overzichtelijkheid (gebruik bv. een witregel voor en na elk hoofdstuk). Tellen van pagina’s begint vanaf de titelpagina. Vermelding tot hoofdstuk 1 is in klein romeins (i,ii,iii,iv). Vanaf hoofdstuk 1 begint de telling opnieuw bij 1 en dan in Arabische cijfers (1,2,3,4). Om het onderscheid te benadrukken tussen bijlagen en kernhoofdstukken is het ook een mogelijkheid de bijlagen te nummeren met letters of Romeinse cijfers. 27 Criteria 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Titelpagina, inhoudsopgave en voorwoord afwezig. Hoofdstuknummering: starten bij Inleiding. Nawerk (literatuurlijst, noten, bijlagen, samenvatting) niet nummeren. Niveaus in hoofdstukken (max. 2) aangebracht. Inspringen per niveau. Verband tussen hoofdstukken en paragrafen. Titels: informatief consequent/ gelijkvormig kernachtig geformuleerd 8. Bijlagen met nummer/letter en titel. 9. Paginanummering. 28 10. Literatuurlijst Doel/functie In de literatuurlijst staan verwijzingen naar de bronnen die zijn gebruikt bij het schrijven van het afstudeerverslag en bij het onderbouwen van je keuzes. Toelichting We bouwen voort op het werk van een ander. Het werk van een beginnend (technisch) informaticus is niet anders; we gebruiken veel verschillende soorten bronnen zoals ontwerpen, programmacode, een bestaande infrastructuur met routerconfiguraties en bestaande ideeën over de manier waarop je software moet maken zoals RUP. Tijdens het schrijven van het afstudeerverslag kan het zijn dat je gebruik gaat maken van naslag (zoals de Kleine PRINCE 2 of The C++ Programming Language). De naslag kan handig zijn om uit te leggen hoe het proces SU2 van PRINCE 2 eruit ziet, maar ook waarom je in je programmacode geen gebruik hebt gemaakt van een class, maar een struct. Het gebruik van literatuur van anderen in je afstudeerverslag kan dus in ieder geval twee functies hebben. De eerste functie dient ter verduidelijking of uitleg van bijvoorbeeld een concept of begrip, de tweede dient ter onderbouwing van een keuze. Jij hebt een overweging gemaakt om een struct te gebruiken en de auteur van The C++ Programming Language geeft daarvoor extra argumenten. Ze verstevigen of verankeren, onderbouwen, dus de keuzes die je maakt. Niet alleen literatuur is een bron, ook afbeeldingen gelden als een bron. Als je een tekening van bijvoorbeeld het gehele SU proces van PRINCE 2 laat zien door gebruik te maken van een schema op het internet, dan dient ook die bron te worden opgenomen in de literatuurlijst. Tips De literatuurlijst behoort niet tot de kern van het verslag, maar valt onder ‘nawerk’ en heeft dus geen hoofdstuknummering. Maak gebruik van de `style guides’ voor citatie zoals van de ACM of IEEE. Dit zijn voor het vakgebied de toonaangevende en leidende autoriteiten op het gebied van publicaties voor IT-professionals en academici. Ook `Chicago Style’ en Elsevier notatie zijn goede voorbeelden. Een model voor de titelbeschrijving van een boek is (Steehouder, 2012): [Auteur], [voorletter(s)] [(jaar)]. [Titel en eventueel ondertitel van het boek].[(druk)]. [Plaats]: [Uitgever]. Concreet ingevuld: Steehouder, M. e.a. (2012). Leren communiceren. (6e druk). Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. 29 Een model voor de titelbeschrijving van een tijdschriftartikel is (Steehouder, 2012): [Auteur], [voorletter(s)] [(jaar)]. [Titel en eventueel ondertitel van het artikel]. [Tijdschrift], [jaargang] [(nummer binnen de jaargang)], [nummer van de eerste pagina – nummer van de laatste pagina]. [DOI1]. Een model voor de titelbeschrijving van een internetbron is (Steehouder, 2012): [Auteur] [(jaar)]. [Titel van de publicatie]. [Webadres] (geraadpleegd op [datum]. Vele publicaties, zoals wetenschappelijke artikelen, maar ook e-Books verschijnen op het internet. Het is in de literatuurlijst echter van belang om de originele bron te vermelden en niet, zoals vaak wordt gedaan, enkel de URL (afgeleide bron). Voorbeeld: bij een e-Book met de URL http://www.boeken.net/De_Kleine_PRINCE2.pdf noem je de originele bron, Onna, M. van & Koning A.(2007). De Kleine PRINCE 2. (5e druk). Academic Service (via http://www.boeken.net/De_Kleine_PRINCE2.pdf). Let op de kwaliteit van de literatuur die je gebruikt om keuzes in je afstudeerverslag te onderbouwen of beschrijven. Internetsites, zoals Wikipedia, geven een goede introductie maar zijn niet authoratief op een bepaald vakgebied. Hiervoor dien je een tweede, betrouwbare, bron te gebruiken zoals een artikel uit een wetenschappelijk tijdschrift of boek die is proefgelezen en/of geschreven door een betrouwbare autoriteit. Ook ‘White Papers’ of ‘Green Papers’ dienen met voorzichtigheid te worden gebruikt, deze zijn vaak geschreven met als doel een bepaald bedrijf, of een bepaalde dienst of productserie, in een goed daglicht te zetten of zijn nog niet in een proefleesproces goedgekeurd. Let erop dat het kopiëren van materiaal uit andere bronnen, zoals afbeeldingen en tekst, altijd moet worden voorzien van een referentie naar het originele materiaal. Doe je dat niet, dan loop je de kans dat het werk vanwege fraude ongeldig wordt verklaard. Namelijk, je doet alsof het materiaal eigen werk is waar het in werkelijkheid van iemand anders komt. Criteria 1. De bronnen zijn genoteerd volgens een gangbare citatiestijl. 2. De bronnen zijn aangehaald in de hoofdtekst van het afstudeerverslag. Er is volgens de citatiestijl naar de bron in de literatuurlijst verwezen. Alle bronnen gebruikt in de hoofdtekst van het afstudeerverslag zijn aanwezig in de literatuurlijst. 3. Bij de literatuurlijst staan de originele en eventueel de afgeleide bronnen. 4. De bronnen zijn betrouwbaar. 1 DOI (digital object identifier) is een uniek blijvend identificatiemddel voor een bestand op het World Wide Web. Als de DOI in een document wordt vermeld, hoort die ook in de titelbeschrijving thuis. 30 11. Lijst met verklarende woorden en afkortingen Doel/functie In een verklarende woordenlijst worden woorden of afkortingen uitgelegd. Het betreft de woorden of afkortingen waarvan je kunt verwachten dat ze toelichting nodig hebben voor begrip bij het lezende publiek (doelgroep!). Toelichting Een verklarende woordenlijst is niet verplicht, maar in veel gevallen wel gewenst om de lezer te bedienen van een stukje leesgemak. Ten slotte wil je niet dat de lezer afhaakt omdat hij niet begrijpt waar het over gaat. Een verklarende woordenlijst is vooral handig bij een tekst voor meer doelgroepen met uiteenlopende achtergrondkennis. Lezers die een term of afkorting niet kennen, bladeren door naar de woordenlijst. Van belang is dat de woorden en afkortingen gemakkelijk terug te vinden zijn, maak dus gebruik van een consequente, overzichtelijke en alfabetische opsomming. Deze opsomming is terug te vinden achteraan het rapport. Daarnaast dienen de afkortingen en de te verklaren woorden bij hun eerste gebruik ook in de tekst zelf toegelicht te worden. Tips en valkuilen 1. Verplaats je in de doelgroep. Vakliteratuur gericht op vakmensen behoeft geen uitleg van alle vaktermen. 2. Geef een korte duidelijke toelichting bij de verklaring van woorden. Niet te uitvoerig. 3. Je kunt begrippen vaak goed verduidelijken met een doel- of taakomschrijving. 4. Zorg dat de uitleg bij een begrip zelfstandig te begrijpen is, verwijs zo min mogelijk naar andere begrippen op de lijst. 5. Stem de uitleg af op het deel van het publiek met de minste voorkennis. Criteria 1. Bij eerste gebruik van term of afkorting, toelichting in tekst zelf. 2. Opsomming termen en afkorting achteraan in het rapport. 3. Opsomming is consequent, overzichtelijk en alfabetisch. 31 12. Bijlagen Doel/functie De bijlagen zijn alle relevante beroepsproducten die gedurende het afstudeertraject zijn gemaakt. Relevante beroepsproducten zijn beroepsproducten die een belangrijke rol hebben gespeeld in je afstudeerproces en die je dus nodig hebt om je claims te kunnen controleren. Ze dienen als naslagwerk en controlemiddel voor de beoordelaar naast het afstudeerverslag. Toelichting Tijdens het afstuderen maak je producten voor bijvoorbeeld de organisatie, een klant of voor jezelf. Je kunt hierbij denken aan een demonstratiemodel of proof of concept, maar ook een plan van aanpak of exception report. Dit zijn dus de tastbare resultaten van je afstudeeropdracht. In het afstudeerverslag beschrijf je echter voornamelijk het proces; op de producten ligt minder de nadruk. De beoordeling vindt namelijk plaats op basis van de procesgang, dus de manier waarop de inhoudelijke werkzaamheden van de afstudeeropdracht zijn aangepakt. De resultaten daarvan zijn dus in de meeste gevallen enkel interessant in relatie tot het proces, dus de manier waarop het product tot stand is gebracht. In het afstudeerverslag maak je beweringen over je procesgang. Zo zul je aan de hand van het Plan van Aanpak de rest van je proces inrichten, ga je aan de hand van uitvoer van een debugger je programmacode bijstellen of kies je na een gesprek met de opdrachtgever toch voor een andere sleutellengte voor de VPN verbindingen. Deze beweringen staan in het afstudeerverslag, maar het bewijs ervan zal en moet terug te vinden zijn in de bijlagen. De examinatoren en gecommitteerde moeten dus alles wat je beweert in het afstudeerverslag terug kunnen vinden. Het dient dus als bewijsmiddel voor je beweringen in het afstudeerverslag. Een consequentie is dus dat je alles wat belangrijk is voor de procesgang moet vastleggen zodat het voor de beoordelaars terug te vinden is. Een bewering zoals “op het einde van de elaboratiefase heb ik een gesprek gehad met de opdrachtgever” zonder notulen of gespreksverslag is dan ook inhoudsloos; er is namelijk geen bewijs van. Producten zijn op een andere manier ook interessant voor het beoordelen van je afstuderen. De gecommitteerde en de examinatoren kunnen naar de producten kijken om de inhoudelijke kwaliteit van het werk te beoordelen. Zo kan een examinator of gecommitteerde toch kijken of je programmacode netjes in elkaar zit of dat je routerconfiguraties compleet zijn. Je kunt dus de bijlagen gebruiken in het afstudeerverslag om uit te citeren, om het verhaal kracht bij te zetten. Tips Maak een logische scheiding tussen verschillende `typen’ documentatie, zoals documentatie van de gehanteerde ontwikkelmethode en de producten voor de opdrachtgever. Lever de bijlagen apart in bij het afstudeerverslag. 32 Criteria 1. De bijlagen worden gebonden aangeboden: Er wordt eventueel onderscheid gemaakt tussen verschillende typen bijlagen. 2. De bijlagen dienen als naslagwerk: Er is gebruik gemaakt van een inhoudsopgave. De afzonderlijke producten binnen de bijlagen zijn zichtbaar van elkaar gescheiden. De volgorde van de producten in de bijlagen zijn logisch/chronologisch. De bijlagen zijn toegankelijk. 3. De bijlagen zijn compleet: Alle beweringen zijn te controleren in de bijlagen. Alle relevante producten zijn in de bijlagen opgenomen. 33 13. Overige verslag technische criteria Doel/functie Biedt de lezer handvatten om het afstudeerverslag te gebruiken. Toelichting Naast de inhoud en opbouw van het verslag gelden voor verslagen, waaronder ook het afstudeerverslag, algemene regels. Meestal zijn deze regels gericht op het gemak voor de lezer om het document te hanteren. Maak gebruik van paginanummering. Deze paginanummering komt overeen met de paginanummering in de inhoudsopgave. Tellen van pagina’s begint vanaf de titelpagina. Op de titelpagina zelf staat geen paginanummer. Vermelding tot hoofdstuk 1 is in klein romeins (ii,iii,iv). Vanaf hoofdstuk 1 (veelal de inleiding) begint de telling opnieuw bij 1 en dan met vermelding in Arabische cijfers (1,2,3,4). Maak gebruik van hoofdstuk- en paragraafnummering in het document. Deze komt overeen met de inhoudsopgave. De telling begint bij het eerste hoofdstuk, veelal de inleiding. Overige hoofdstukken of bijlage zijn niet genummerd. Nieuwe hoofdstukken beginnen (bij dubbelzijdig afdrukken) altijd op een rechterpagina met een oneven paginanummer. Eventuele uitleg die niet direct belangrijk is om het afstudeerproces weer te geven, dient in een voetnoot te worden weergegeven. Deze informatie kan een technischeinhoudelijke term verduidelijken, definities geven of verwijzingen bevatten naar andere documentatie. Voetnoten worden genummerd opgenomen. Laat documenten inbinden, verlijmen of op andere wijze samenvoegen. Houdt afstudeerverslag en bijlagen apart. Tips/Valkuilen Maak een ‘navigatiebalk’ bovenaan de pagina. Een (grafische) weergave van het deel van het document, of nog mooier, het project dat op de betreffende pagina wordt beschreven. In de navigatiebalk geef je niet alleen het huidige hoofdstuk of projectfase weer, maar ook voorgaande en komende hoofdstukken of projectfasen. Sommige verslagen bevatten een koptekst met bijvoorbeeld de auteur en naam van het verslag. Gebruik dit met enige terughoudendheid, vaak is deze informatie niet relevant voor de lezer of voor het leesgemak. 34 Criteria 1. Paginanummering is aanwezig: Er wordt eventueel onderscheid gemaakt tussen verschillende typen bijlagen. Tellen van pagina’s begint vanaf de titelpagina. Op de titelpagina zelf staat geen paginanummer. Vermelding tot hoofdstuk 1 is in klein romeins. Vanaf hoofdstuk 1 begint de telling opnieuw. Vermelding in Arabische cijfers. Is consistent met de inhoudsopgave. 2. Hoofdstuknummering is aanwezig: Telling begint bij het eerste hoofdstuk. Is consistent met de inhoudsopgave. 3. Extra uitleg is opgenomen in voetnoten. 4. Document is op logische wijze bijeen gebonden. 35 13.1 Afbeeldingen Doel Het doel is een afbeelding zo te presenteren dat de lezer het zo snel mogelijk begrijpt. Toelichting Een spreekwoord zegt “een plaatje zegt meer dan 1000 woorden”. Een afbeelding geeft onze hersenen een overzicht waarin we details kunnen plaatsen. Afbeeldingen zijn handig voor de lezer om de begeleidende tekst te begrijpen. Hiermee is nog niet alles gezegd. Er is een aantal voorwaarden waaraan moet worden voldaan, wil je effectief en efficiënt communiceren: De afbeelding mag niet te complex zijn (niet meer dan 9 beeldelementen). De afbeelding moet uitgelegd worden. Voor de afbeelding moet gemeld worden dat een toelichting volgt. Verder moet een afbeelding netjes verzorgd zijn doordat het voorzien is van een onderschrift (met nummer en indien nodig een bronvermelding). In de tekst wordt naar de betreffende afbeelding verwezen. Tips Een afbeelding is te complex wanneer je door de bomen het bos niet meer ziet. Vanuit onderzoek is gebleken dat 95% van de mensen een korte termijn geheugen hebben van 7±2 objecten. Een afbeelding met meer dan 7±2 beeldelementen geeft geen overzicht. Zo is bijvoorbeeld een klassendiagram met 19 klassen onoverzichtelijk. De truc is om het volledige plaatje langzaam op te bouwen door eerst de hoofdlijnen te presenteren. Wanneer je naar het klassendiagram kijkt, blijken de meeste klassen niet erg interessant. Vaak zijn het slechts hulpklassen. Soms heb je klassen met een grote lijst van standaardkenmerken en -operaties. Probeer eerst een klassendiagram te geven met alleen de belangrijkste klassen, kenmerken en operaties. Hierna kan je een gedetailleerder klassendiagram in een volgende afbeelding presenteren. Het is wel handig om dan de vorige afbeelding in een afwijkende kleur terug te laten keren zodat de link met het grotere geheel ook duidelijk wordt. Indien de afbeelding nog te complex is, herhaal dan dit proces. 36 Valkuilen Een veel gemaakte fout is een afbeelding niet toe te lichten. Een plaatje mag dan wel meer zeggen dan 1000 woorden, maar alleen het plaatje geven is ongewenst. Je maakt het je lezer onnodig moeilijk om de afbeelding te begrijpen. Je gooit de informatie over de schutting in de hoop dat je lezer de ontbrekende uitleg zelf verzint. Het is echter de verantwoordelijkheid van de schrijver om dit te geven. Verder is het van belang dat voor de afbeelding gemeld wordt dat de toelichting volgt. Indien je dit niet doet dan zal de lezer eerst alleen naar de afbeelding kijken om het proberen te begrijpen. Frustrerend is het om daarna te zien dat er een toelichting is waardoor het begrijpen van de afbeelding aanzienlijk vereenvoudigd had kunnen worden. Wanneer je echter meldt dat er een toelichting volgt dan zal de lezer zowel afbeelding als toelichting tegelijkertijd bekijken en verwerken. Criteria 1. Een afbeelding is overzichtelijk en bevat niet meer dan 9 beeldelementen. Een complexe afbeelding wordt in stappen opgebouwd. 2. De afbeelding wordt in de tekst uitgelegd. 3. Voor de afbeelding moet gemeld worden dat een toelichting volgt. 4. De afbeelding is voorzien van een onderschrift. De afbeelding is voorzien van een nummer. Indien de afbeelding uit een andere publicatie komt dan wordt er een bron vermeld. 5. Er wordt verwezen in de tekst naar de afbeelding. 37 Deel 3 Leesbaarheid en taal 38 14. Leesbaarheid en taal Doel Leesbaarheid vergroot de begrijpelijkheid. Of in sterkere termen: Leesbaarheid is een voorwaarde voor begrijpelijkheid. Het slecht of goed ‘leesbaar’ zijn van teksten hangt af van meerdere factoren (Westen, 2009): Algemeen: afstemming op het doel en de doelgroep voor het maximaal toegankelijk overdragen van informatie en tekst (paragraaf 14.1). Tekstniveau: de indeling, alinea’s en samenhangen tussen tekstgedeelten (paragraaf 14.1). Zinsniveau: samenhang zinnen en zinsdelen, structuur, betekenis en formulering van zinnen (paragraaf 14.2). Woordniveau: woordkeus, woordcombinaties en variatie in gebruik (paragraaf 14.3). Spelling (paragraaf 14.3). In dit hoofdstuk worden bovenstaande factoren, elk in een aparte paragraaf, beschreven. De informatie is gebaseerd of overgenomen uit het boek Goed Geschreven van W. van der Westen (Westen, 2009). Deze gegeven richtlijnen zijn tevens gebaseerd op de niveaubeschrijvingen Talige Startcompetenties Hoger Onderwijs (Bonset, 2009), niveau C1 (start Wetenschappelijk Onderwijs). Dit niveau dient het niveau van de afgestudeerde HBO-student te zijn. Algemene omschrijving C1 niveau schrijven Student kan zich in duidelijke, goed gestructureerde tekst uitdrukken en daarbij redelijk uitgebreid standpunten uiteenzetten. De student kan in een brief, een opstel of een verslag schrijven over complexe onderwerpen en daarbij de voor hem belangrijke punten benadrukken. Hij kan schrijven in een stijl die is aangepast aan de lezer die hij in gedachten heeft. 39 14.1 Tekstniveau Doel Een aantal relevante niveaubeschrijvingen van de competentie schrijven waaraan het procesverslag voor afstuderen (C1-niveau) moet voldoen (Bonset, 2009): Doelgerichtheid Hanteert het gewenste schrijfdoel (informatie geven) en past de opbouw van de tekst hierop aan. Tekststructuur Kan duidelijke, goed gestructureerde teksten schrijven, die getuigen van een goede beheersing van ordeningspatronen, verbindingswoorden en cohesiebevorderende elementen. Kan een complexe gedachtegang goed en helder weergeven. Kan een aanvaardbaar betoog opstellen en voor zijn argumentatie de benodigde ondersteuning leveren. Verbindt alinea’s tot een coherent betoog. Hanteert inzichtelijke argumentatieschema’s. Toelichting Afstemming van de tekst op het doel en de doelgroep betekent dat je weet voor wie je schrijft en het gewenste schrijfdoel (informatie geven) hanteert. Hierop pas je inhoud, opbouw en stijl van de tekst aan om het voor de lezer (beoordelaar) leesbaar en duidelijk te maken. Concreet betekent dit dat de lezer zo snel mogelijk duidelijk is wat het kader en het onderwerp van de verslag is, wat de opdracht en probleemstelling is en welke informatie hij kan verwachten in het verslag. Het informatiegehalte sluit daarbij aan bij zijn voorkennis en verwachtingen. Een logische opbouw van tekst zorgt ervoor dat je de lezer helpt met het verwerken en begrijpen van de informatie die je geeft. Als je iemand vertelt hoe hij van A naar B moet komen, geef je hem herkenbare (kruis)punten vanaf het punt A leidend naar punt B. Je begint niet in het midden van de route, dan weer een straat terug, dan weer een straat verder, enzovoorts. Zeker weten dat de persoon dan niet op punt B gaat belanden! Een logische, herkenbare indeling van de tekst is dus van belang. De indeling hangt af van de soort tekst (onderzoek, evaluatie, enzovoorts) en de eisen die gesteld worden. Een bouwplan kan helpen een verdere indeling te verkrijgen waardoor een logische volgorde ontstaat van hoofdstukken en paragrafen met onderscheid in hoofd- en bijzaken. De opbouw van de tekst, geef je mee in de inleiding zodat de lezer weet wat ‘m te wachten staat (de routebeschrijving). Net als in een ‘echte’ routebeschrijving helpt het als je onderweg wat aanwijzingen tegenkomt die je helpen te oriënteren (oh, ja, dit is de straat 40 met de bushalte). Deze aanwijzingen kunnen in de tekst gegeven worden door het plaatsen van tussenkopjes, paginanummers, voetteksten, titels van tabellen en hoofdstukken, etc. (de structuurmarkeerders). Let daarbij ook op de vormgeving van deze structuurmarkeerders. Gebruik passende, duidelijke en eenduidige lay-out voor bijvoorbeeld alle tussenkopjes. Alinea’s. Een alinea is de kleinste eenheid waarmee je een tekst kunt structureren. Als je werkt met een bouwplan, beantwoordt elke alinea een (sub)vraag uit dit bouwplan. Maak alinea’s niet te kort (en ook niet te lang!). Ongeveer vier tot acht zinnen is een goede richtlijn, maar varieer om een aantrekkelijke tekst te behouden. Het begin van een nieuwe alinea is duidelijk zichtbaar door een witregel in de tekst of het inspringen van de eerste regel van een nieuwe alinea. Elke alinea bevat een kernzin die de conclusie/samenvatting van de alinea weergeeft. Deze kernzin behoort de eerste, tweede of laatste zin van de alinea te zijn. Overgangen en signaalwoorden Een tekst die uit allemaal losse stukjes (alinea’s) bestaat is geen goed lopende tekst. Zorg voor een soepele overgang van het ene deel naar het volgende deel van je tekst. Bijvoorbeeld: ‘we hebben in het voorgaande beschreven uit welke fases deze aanpak bestaat, nu ga ik in op de werkzaamheden die bij de betreffende fases horen.’ Een andere manier voor het verkrijgen van een goed lopende tekst is het gebruik van signaalwoorden. Signaalwoorden zijn bijvoorbeeld: ‘bijvoorbeeld’, ‘allereerst’ of ‘enerzijds’. Tips/ valkuilen Verplaats je in de positie van de lezer. Niet alleen wat betreft kennis en kunde maar ook hoe hij tegenover de informatie staat. Probeer niet meteen alles in juiste formuleringen te brengen. Let dus in eerste instantie nog niet op woordkeus, opbouw van je zinnen en spelling. Het kan helpen om eerst zo veel mogelijk inhoudelijk alles op papier te krijgen (sneuvelversie). Het maken van een zorgvuldig opgesteld bouwplan (structuur) is je houvast. Wanneer je in de tekst een vraag oproept bij de lezer, zorg er dan voor dat deze niet pagina’s later beantwoord wordt. Houd vraag en antwoord dicht bij elkaar. Vraag een ander je werk na te lezen. 41 Criteria 1. Algemeen Voor de lezer is in één oogopslag duidelijk wat het kader, het onderwerp en de status van de tekst is, en om welke tekstsoort het gaat. De lezer kan de probleemstelling snel vinden. De probleemstelling is zelfstandig te lezen, concreet, neutraal en in juiste mate afgebakend. In het begin van de tekst wordt het onderwerp duidelijk geïntroduceerd en staat welke informatie de lezer kan verwachten en waar hij die in de tekst kan vinden. De tekst bevat voldoende informatie. 2. Indeling. De tekst heeft een duidelijk herkenbare indeling. De tekst bevat voldoende structuurmarkeerders. De lay-out van de indeling van de tekst is duidelijk, passend, correct en eenvormig. 3. Alinea’s. De alinea-indeling is duidelijk en conform bouwplan. De alineagrenzen zijn duidelijk zichtbaar aangegeven. De kernzin van elke alinea staat op de juiste positie. 4. Samenhang tussen tekstgedeelten: signaalwoorden en overgangen. De tekst bevat voldoende signaalwoorden. De signaalwoorden en overgangen zijn correct gebruikt. 42 14.2 Zinsniveau Doel Een aantal relevante niveaubeschrijvingen van de competentie schrijven waaraan het procesverslag voor afstuderen (C1-niveau) moet voldoen (Bonset, 2009): Rekening houden met publiek Past taalgebruik consequent toe binnen de gegeven situatie en publiek en is consistent in toon, doel en genre. Grammaticale correctheid Handhaaft consequent een hoge mate van grammaticale correctheid: fouten zijn zeldzaam en moeilijk aan te wijzen. Spelling en interpunctie Maakt vrijwel geen fouten op het gebied van spelling en interpunctie. Toelichting Op zinsniveau valt er veel te doen om de geloofwaardigheid en leesbaarheid van je tekst te vergroten. Een correct en ‘lekker’ lopende zin leest nu eenmaal veel prettiger. Punten waar je op dient te letten voor goede zinnen: Relaties tussen zinnen: verwijs- en verbindingswoorden. Verwijswoorden (hij, zij, dat, daarmee, etc.) en verbindingswoorden (zodat, maar, en, want, etc. ) zorgen voor samenhang. Verwijswoorden gebruik je zodat je niet steeds hetzelfde woord hoeft te herhalen. Verbindingswoorden verbinden zinnen of zinsdelen met elkaar. Het kiezen van een juist verwijs-/verbindingswoord is op zich al een aandachtspunt (is het nu die of dat?), maar let er ook op dat verwijzing en referent niet te ver uit elkaar staan. De structuur van de zinnen. Zorg in ieder geval dat de zin grammaticaal correct is en dat de zin goed loopt. Pas op voor te lange zinnen of zinnen die herschreven zijn en waar delen uit de oude zin zijn blijven staan waardoor het geheel een kromme zin wordt. Gebruik ook niet steeds heel korte zinnetjes, dat leest ook niet vloeiend, maar wissel het af. Wissel ook af in zinsopbouw. Begin bijvoorbeeld niet elke zin met het onderwerp (Ik deed… Ik ging toen…. Ik ben….) dat leest heel saai. Betekenis van zinnen. Soms zijn zinnen grammaticaal wel correct, maar is de betekenis onduidelijk en roept het meer vragen op dan dat het antwoorden geeft. Om te weten of zinnen wat betreft betekenis juist zijn, moet je zeer kritisch lezen. Neem afstand van je tekst en lees het met de ogen van een ander of vraag een ander je tekst te lezen. 43 De formulering. Onder een goede formulering verstaan we: passend, correct, duidelijk, aantrekkelijk en efficiënt. Bijvoorbeeld: de zinnen bevatten geen spreektaal of sms-taal. Spreektaal in een geschreven tekst doet af aan het niveau van het aanzien van de tekst en heeft als effect als ‘kinderachtig’ ‘niet serieus’ te worden bestempeld. Let ook op te veel gebruik van de passieve vorm (lijdende vorm) (Tel eens het gebruik van het werkwoord worden in een zin). Tips/ valkuilen Verplaats je in de positie van de lezer. Niet alleen wat betreft kennis en kunde maar ook hoe hij tegenover de informatie staat, machtspositie, etc. Vraag een ander je werk na te lezen. In korte zinnen maak je veel minder kans op fouten. Goede schrijvers zijn een meester in het schrappen van overbodige woorden. Less is more. Keep it short and simple. Onderstreep in je tekst alle verwijs- en verbindingswoorden. Kijk eens hoeveel je ze gebruikt, of het de juiste zijn en of ze op de juiste plek zijn ingezet. Een veel geziene fout is bijvoorbeeld een zin dat begint met: ‘Dit omdat’. Een veel gemaakte grammaticale fout is dat het onderwerp in het enkelvoud gecombineerd wordt met een werkwoord in het meervoud of andersom (Een groot aantal studenten van TI vinden…). Criteria 1. Relaties tussen zinnen: verwijs- en verbindingswoorden. De tekst bevat voldoende verwijswoorden en verbindingswoorden. De verbindingswoorden zijn correct gekozen en leggen duidelijke verbanden. De verwijswoorden zijn duidelijk, ondubbelzinnig en correct gekozen. De verwijzing en de referent liggen niet te ver uit elkaar. 2. Structuur van zinnen. De zinnen lopen goed en zijn grammaticaal correct. Er is voldoende afwisseling in korte en lange zinnen. De juiste leestekens zijn gebruikt. Opsommingen binnen de tekst zijn correct weergegeven en functioneel. Tekst vertoont voldoende variatie in de zinsbouw. 3. Betekenis van zinnen. De betekenis van zinnen is duidelijk. 4. De formulering. De zinnen zijn goed geformuleerd: criteria: passend, correct, duidelijk, aantrekkelijk en efficiënt. 44 14.3 woordniveau en spelling Doel Een aantal relevante niveaubeschrijvingen van de competentie schrijven waaraan het procesverslag voor afstuderen (C1-niveau) moet voldoen (Bonset, 2009): Vocabulaire De student heeft een goede beheersing van een breed repertoire aan woorden en een goede beheersing van idiomatische uitdrukkingen en uitdrukkingen uit de schrijftaal. Spelling en interpunctie Maakt vrijwel geen fouten op het gebied van spelling en interpunctie. Toelichting Op woordniveau ‘voldoende’ presteren is een kwestie van de spellingsregels kennen en toepassen, samen met een juiste woordkeuze. Beide elementen zijn goed leerbaar, maar moeten ook goed onderhouden worden. Spelling is een kwestie van de regels kennen en anders het raadplegen van bijvoorbeeld het woordenboek Van Dale of Het Groene Boekje. Geloofwaardigheid van informatie/onderzoek wordt ondermijnd bij spellingsfouten. De connectie slordig in taal naar slordig in onderzoek of uitvoering is snel gelegd. Denk bij spelling aan bijvoorbeeld: Werkwoordspelling (de d’s en de t’s). Hoofdlettergebruik. Samengestelde woorden (vicevoorzitter of vice-voorzitter). Apostrof, trema of koppeltekens (euro’s of euros). Meervoudsvorming (ideeën of ideën). Weglatingsstreepje (informatiegehalte en –niveau). Getallen in teksten (letters of cijfers) Bezitsvormen en verkleinwoorden. Woordkeuze heeft te maken met inleven in de lezer en de juiste woorden kiezen zodat die lezer weet wat je als schrijver bedoelt. Het variëren in woordgebruik vergroot de leesbaarheid. Een grote woordenschat (vocabulaire) helpt hierbij. Lezen van literatuur en kranten vergroot je woordenschat. Hieronder nog een aantal aandachtspunten op woordniveau die de leesbaarheid verhogen: Afkortingen. Gebruik niet te veel afkortingen. Afkortingen van gewone woorden (t.a.v., m.b.t.) gebruik je niet in verslagen. Die worden volledig uitgeschreven. Van afkortingen van eigennamen moet de lezer uit de tekst kunnen achterhalen wat ze betekenen. 45 Introduceer de afkorting de eerste keer dat je het gebruikt bijvoorbeeld door de volledig uitgeschreven naam eerst te noemen en tussen haakjes de afkorting (De opleiding Technische Informatica (TI). Hetzelfde principe geldt bij het gebruik van vakjargon. Woordcombinaties Er zijn veel vaste woordcombinaties in een taal. Bijvoorbeeld Je maakt huiswerk, je doet boodschappen, je voorkeur uit laten gaan naar, etc. Deze combinaties worden vaak door elkaar gehaald en zijn daarmee geen correct Nederlands. Tips/ valkuilen Verplaats je in de positie van de lezer. Niet alleen wat betreft kennis en kunde maar ook hoe hij tegenover de informatie staat, machtspositie, etc. Lees vanuit de positie van de lezer je werk na. Je kunt ook letten op gebruik van jargon. Is er een woordenlijst toegevoegd om jargon en afkortingen te verduidelijken. Weet wie het leest! Vraag een ander (relatieve buitenstaander) je werk na te lezen. Gebruik altijd de spelling- en grammaticacontrole van je tekstverwerker. Deze haalt echter niet alle fouten eruit! ‘Doormiddel’ is bijvoorbeeld in Van Dale niet correct maar de spellingscontrole keurt het goed. Ook op het gebied van werkwoordspelling is deze controle niet volledig betrouwbaar. Gebruik het spellingsboekje Woordenlijst van de Nederlandse taal (het groene boekje) of de Van Dale. Let op bij de schrijfwijze van ‘leenwoorden’ uit bijvoorbeeld het Engels. Die schrijf je vaak anders dan je denkt. Let bij je laatste correctierondes steeds op één apart aspect. Let bijvoorbeeld eerst op woordkeus, daarna op zinsbouw of spelling. Lees (kranten) om je woordenschat te vergroten. Een andere tip voor uitbreiding van je vocabulaire is het aanleggen van een woorddossier. 46 Criteria 1. Correct gebruik van afkortingen. Elke afkorting van een naam wordt geïntroduceerd en is correct weergegeven. De afkortingen van gewone woorden zijn duidelijk en correct. 2. Woordkeus correct (lezer begrijpt precies wat wordt bedoeld). 3. Voldoende variatie in woordgebruik. 4. Correct gebruik van vaste woordcombinaties. 5. Correcte spelling (maximaal 1 fout per 4 pagina’s of 1000 woorden). werkwoordspelling hoofdletters samengestelde woorden apostrof, trema of koppeltekens meervoudsvorming weglatingsstreepje Getallen in teksten Bezitsvormen en verkleinwoorden 47 Literatuurlijst (Bonset, 2009) Bonset, H. & Vries, H. de (2009). Talige Startcompetenties hoger onderwijs. Enschede: Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). (via http://www.slo.nl/organisatie/recentepublicaties/00081/Talige startcompetenties hoger onderwijs (pdf)). (Elling, 2011) Elling, R. e.a. (2011). Rapportagetechniek – Schrijven voor lezers met weinig tijd. (4e druk). Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. (Oost, 2002) Oost H. (2002). Een onderzoek uitvoeren. Baarn: HB Uitgevers. (Steehouder, 2006) Steehouder, M. e.a. (2006). Leren communiceren. (5e druk). Groningen/Houten: WoltersNoordhoff. (Steehouder, 2012) Steehouder, M. e.a. (2012). Leren communiceren. (6e druk). Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers. (Westen, 2009) Westen, W. van der (2009). Goed geschreven. (2e druk). Bussum: Uitgeverij Coutinho. (Wikipedia, 2012a) Wikipedia. Drogreden. http://nl.wikipedia.org/wiki/Drogreden. Geraadpleegd op 8 maart 2012. (Wikipedia, 2012b) Wikipedia. Logica. http://nl.wikipedia.org/wiki/Logica. Geraadpleegd op 8 maart 2012. 48