Criteria Procesverslag versie 2 def(1) (1)

advertisement
Criteria Procesverslag
Team TI Den Haag
versie 2
19-03-2013
Voorwoord bij de tweede versie
Het schrijven van een procesverslag door studenten TI in Den Haag levert al een lange tijd
discussie op. Onduidelijkheid ontstond doordat we van studenten verlangden dat ze
tijdens de major en minorblokken een procesverslag schreven voor een procesbegeleider
(tutor) terwijl voor het afstuderen twee experts het procesverslag beoordelen.
Omdat bij ieder blok gevraagd werd om een procesverslag, was het voor een student vaak
onduidelijk wat bij een volgend blok meer verlangd werd dan bij een vorig blok. Om deze
reden vragen we nu niet meer bij ieder blok om een procesverslag zodat de stappen een
stuk groter en duidelijker zijn.
In 2010 heeft een kleine groep van het docententeam van TI-Den Haag de opdracht
gekregen om criteria te ontwikkelen waaraan een procesverslag moet voldoen. Om een
onderwijspad uit te kunnen stippelen, hebben we als uitgangspunt het einde van de
opleiding genomen. We hebben gekeken hoe we in de praktijk een afstudeerverslag
beoordelen.
In de eerste versie hadden we als uitgangspunt genomen dat ieder onderdeel uit het
afstudeerverslag een hoofdstuk staat beschreven dat op zichzelf staand te lezen was. Bij
elk onderdeel werd beschreven:

doel, functie of vorm

toelichting

tips en valkuilen

criteria
Veel afstudeerders waren blij met het document omdat het duidelijkheid verschaft over
waar wij naar kijken. De eerste versie is daarnaast ook gebruikt bij de verschillende
blokken en bij de stageverslagen om ervaring op te doen.
De diverse ervaringen met de eerste versie zijn gebruikt om een verbeterslag te maken in
de tweede versie
Zo is op de stage-terugkomdagen het document intensief door studenten gebruikt om te
kijken in hoeverre de concept stageverslagen aan de criteria voldeden. Hier bleek dat veel
studenten behoefte hadden aan meer structuur tussen de verschillende onderdelen en er
was behoefte aan meer voorbeelden.
Ter verduidelijking van de structuur hebben we de informatie in deze tweede versie dan
ook wat anders georganiseerd, en wel in drie delen:
ii
1. Criteria voor de hoofdtekst
Dit gedeelte is het belangrijkste voor de beoordeling en is op zijn beurt weer
grofweg in drieën verdeeld:
o Het begin beschrijft de organisatie en de opdracht zoals deze bij aanvang
van het afstuderen bekend was.
o Het middenstuk beschrijft het daadwerkelijk proces wat doorlopen is. In de
regel worden hier chronologisch per hoofdstuk alle iteraties of fasen van het
afstuderen doorlopen.
o Het laatste deel vormt de evaluatie waarbij achteraf gekeken wordt naar de
kwaliteit van het geleverde werk.
2. Criteria voor de randtekst
De randtekst is voornamelijk voor de uiterlijke verzorging van het verslag. We
verwachten dat bij deze onderdelen bepaalde zaken beschreven zijn.
3. Leesbaarheid en taal
Een verslag kan er mooi uitzien, maar wanneer samenhang tussen tekstgedeelten
ontbreekt, zinnen onduidelijk geformuleerd zijn of er veel taalfouten in staan, dan
leidt dit af van de boodschap of wordt de boodschap onbegrijpelijk. Er is geen
sprake van effectieve communicatie over het afstudeerproces wanneer de lezer van
het afstudeerverslag herhaaldelijk stukken tekst opnieuw moet lezen of zich irriteert
aan teveel gemaakte taalfouten.
Naast het aanpassen van de structuur hebben we ook de zaken aangepast die in de
eerste versie door de afstudeerders niet altijd goed werden geïnterpreteerd.
Zo kwam het bijvoorbeeld regelmatig voor dat afstudeerders een hoofdstuk “kern” in hun
afstudeerverslag hadden opgenomen terwijl dit niet de bedoeling was. Het hoofdstuk
“kern” was als een kind met een waterhoofd: het besloeg driekwart van het verslag. De
bedoeling was dat de kern verschillende hoofdstukken zou opleveren.
Een ander voorbeeld van een misinterpretatie was bijvoorbeeld het begrip titelbeschrijving
bij het referaat. Verschillende studenten vatten dit letterlijk op. Ze beschreven alle woorden
uit de titel. Dit was niet de bedoeling. De titel in de titelbeschrijving was een metafoor van
een deel voor het geheel. Een titelbeschrijving dient om een publicatie terug te vinden in
een bibliotheek.
Voor de begrippen waar studenten problemen mee hadden hebben we enerzijds meer
voorbeelden gegeven en anderzijds meer verwijzingen naar literatuur gegeven zodat
studenten extra informatie kunnen vinden.
Als laatste hebben we nog allerlei kleine zaken aangepast variërend van lay-out tot
taalkundige fouten.
iii
Verschillende gebruikers van dit document
Hoewel dit document voornamelijk voor afstudeerders en de beoordelende examinatoren
geschreven is, zijn er meer doelgroepen waarvoor dit document relevant is:

stagiairs

studenten

beoordelende docenten bij stage

overige docenten
Voor afstudeerders en examinatoren geldt dat elk criterium niet even zwaar telt. De
beoordeling is niet een eenvoudig rekensommetje. Het is eerder dat wanneer je als
afstudeerder te vaak zondigt tegen de criteria, de examinatoren je hierop afrekenen.
Overigens betrekken je examinatoren ook de criteria van de beroepstaken in hun
beoordeling.
Voor een stagiair geldt dat de structuur van een stageverslag nagenoeg overeenkomt met
de structuur van een afstudeerverslag. Er zijn wel enkele verschillen. Een stage doe je om
van te leren, afstuderen doe je om te laten zien wat je geleerd hebt. Dit betekent dat in een
stageverslag je evaluatie leidt tot verbeterpunten in je ontwikkeling. Verder is de
bedrijfsoriëntatie een verplicht onderdeel van de stage.
Dit document is voor alle andere studenten ook bruikbaar. Sommige onderdelen zijn goed
bruikbaar omdat ze voor elk rapport gelden. De meer specifieke onderdelen geven in een
vroeg stadium in de studie al vast expliciet aan waar we naar toe willen werken.
Voor de overige docenten dient dit document voornamelijk als referentiekader. Bedoelen
we met de verschillende onderdelen hetzelfde? Beoordelen we de studenten op dezelfde
manier?
We willen Hans van der Burg graag bedanken voor de uitgebreide feedback naar
aanleiding van de stage-terugkomdagen waarbij de eerste versie gebruikt werd. Verder
willen we ook de andere collega’s bedanken voor de feedback die zij gegeven hebben. De
bedoeling blijft om dit document regelmatig bij te werken aan de hand van de feedback die
we ontvangen.
Namens het TI-team Den Haag,
Hans de Vreught
Ellen van der Weijden–Bast
Den Haag, 19-03-2013
iv
Inhoudsopgave
Deel 1 Criteria voor de hoofdtekst ................................................................................... 1
1. Inleiding ...................................................................................................................... 2
2. Organisatiebeschrijving ............................................................................................ 4
3. Opdrachtomschrijving ............................................................................................... 6
4. Kern ............................................................................................................................. 8
4.1 Procesbeschrijving ................................................................................................ 10
4.2 Bewijsvoering........................................................................................................ 13
4.3 Keuze ................................................................................................................... 16
5. Evaluatie ................................................................................................................... 19
Deel 2 Criteria voor de randtekst .................................................................................... 22
6. Omslag en titelpagina .............................................................................................. 23
7. Referaat ..................................................................................................................... 24
8. Voorwoord................................................................................................................. 26
9. Inhoudsopgave ......................................................................................................... 27
10. Literatuurlijst .......................................................................................................... 29
11. Lijst met verklarende woorden en afkortingen .................................................... 31
12. Bijlagen ................................................................................................................... 32
13. Overige verslag technische criteria ...................................................................... 34
13.1 Afbeeldingen ....................................................................................................... 36
Deel 3 Leesbaarheid en taal ........................................................................................... 38
14. Leesbaarheid en taal .............................................................................................. 39
14.1 Tekstniveau ......................................................................................................... 40
14.2 Zinsniveau .......................................................................................................... 43
14.3 woordniveau en spelling .................................................................................... 45
Literatuurlijst .................................................................................................................... 48
v
Deel 1 Criteria voor de hoofdtekst
1
1. Inleiding
Functie
Een inleiding heeft vier functies:
 Het geeft overzicht van het project.
 Het trekt de aandacht van de lezer.
 De lezer wordt gemotiveerd om verder te lezen.
 De structuur van het verslag wordt gegeven.
Toelichting
Wanneer je een onbekend verslag leest dan willen je hersenen als eerste een concreet
overzicht hebben. Je hersenen zullen dit overzicht gebruiken als kader waarbinnen de
informatie van de volgende hoofdstukken wordt geplaats. Een plaatje in de inleiding kan
hier aan bij dragen. Hoe beter je een beeld weet te schetsen in de inleiding van wat er in
de rest van het verslag staat, des te beter wordt de informatie begrepen. Beter begrip leidt
in de regel tot een betere beoordeling.
Een goede inleiding herkauwt niet de inhoudsopgave maar geeft concreet de krenten in de
pap weer die in de volgende hoofdstukken aan bod komen. Door concreet te zijn trek je de
aandacht van je lezer, door al vast op de hoogtepunten in te gaan, wordt je lezer
gemotiveerd om het verslag te lezen en door de hoofdstukken te behandelen geef je de
lezer houvast bij het lezen van je verslag.
Tips
Zorg dat je na een opening, waarin je de aandacht trekt van de lezer, vertelt waar je
project over gaat. Zet in twee kernuitspraken je probleem en doel helder neer. Hierna
vertel je concreet de interessante punten uit je verslag. Vertel ook al vast wat de conclusie
van je project is. Is het doel behaald en is het probleem opgelost. Probeer je verhaal
positief te formuleren (zonder de waarheid geweld aan te doen).
Er zijn in een inleiding ook wel verschillende valkuilen te vinden. Een veel voorkomende
fout is om de inhoudsopgave nog eens dunnetjes in zinnen over te doen. Dit heeft geen
enkele toegevoegde waarde, daar was de inhoudsopgave voor. Probeer concreet meer te
vertellen dan de inhoudsopgave.
Een andere fout is om zo abstract te schrijven dat het geen enkele relatie meer heeft met
jouw specifieke project. Je verhaal is zo generiek dat het inhoudsloos wordt. De gouden
regel die je kan hanteren bij iedere zin is óf dit iets zegt over jouw specifieke project óf dat
dit voor nagenoeg alle projecten geldt. Indien het laatste het geval is dan is dit geen goede
zin voor de inleiding.
2
Criteria
1. De inleiding geeft een concreet overzicht van het project:
 De probleem- en doelstelling wordt kernachtig verteld.
 De hoofdlijn wordt concreet uiteengezet.
 Het bereikte resultaat is vermeld.
2. De inleiding motiveert de lezer om verder te lezen.
3. De structuur van het verslag wordt aan de hand van hoogtepunten in de hoofdstukken
beschreven.
3
2. Organisatiebeschrijving
Doel/functie
1. Geeft de lezer een beeld van het bedrijf of de organisatie(s) waarvoor de
afstudeeropdracht wordt uitgevoerd.
2. Geeft de lezer uitleg in welke organisatieonderdeel/organisatieonderdelen de
afstudeerder werkzaam is.
3. Maakt duidelijk hoe de opdracht van de afstudeerder samenhangt met de
organisatievoering, activiteiten en/of andere projecten.
4. Geeft aan met de wie de afstudeerder binnen en, indien van toepassing, buiten de
organisatie te maken heeft.
Toelichting
Een organisatiebeschrijving vormt een belangrijk onderdeel voor de beeldvorming van de
lezer over de opdracht. Net als bij de Inleiding gebruiken je hersenen dit onderdeel als
kader voor het interpreteren, verwerken en begrijpen van de tekst. Als beginnend
beroepsbeoefenaar is het belangrijk om het verband tussen hetgeen een organisatie wil of
doet en de opdracht te kunnen zien. Met andere woorden: hoe past jouw opdracht binnen
de organisatie? Voor de lezer is dit even belangrijk, zij zal zich afvragen wat de opdracht
voor toegevoegde waarde heeft voor de organisatie. Door de Organisatiebeschrijving laat
je dus zien dat je de grotere context, waar de afstudeeropdracht onderdeel van is, kunt
doorgronden.
Daarnaast richt je de afstudeeropdracht in aan de hand van het type organisatie. Een
hiërarchische organisatie die bijvoorbeeld deze hiërarchie veel gebruikt voor
beslisstructuren of toekenning van middelen stelt andere eisen aan je projectmethode dan
een platte organisatie waarin je ‘korte lijnen’ hebt met je collega’s. Het inwinnen van
informatie van experts binnen een platte organisatie is dus vaak makkelijker dan in een
hele hiërarchische. Daarnaast kan een organisatie formeel of informeel zijn. In een formele
platte organisatie zal je dan misschien vaker moeten rapporteren aan een opdrachtgever
omdat deze alles zwart-op-wit wil hebben en kun je mensen vaak wat lastiger direct (op de
wandelgang) aanspreken.
Beschrijf de organisatie in termen van organisatieonderdelen en rollen waar relevant.
“Henk” en “Klaas” zal de lezer niet veel zeggen, tot de rol van deze persoon bekend is en
zijn/haar relatie met het afstuderen wordt aangegeven.
Tips
Maak gebruik van een organigram om duidelijk te maken hoe de organisatie in elkaar
steekt en waar je als afstudeerder bent geplaatst. Zonder verdere uitleg is een organigram
moeilijk te lezen, dus geef hier wel uitleg bij.
4
In grote organisaties is het handig om de divisies of afdelingen weer te geven en zo `in te
zoomen’ op de lokale organisatie. Zo heeft Philips een afdeling HRM, Research &
Development, Consumer Products, en binnen die afdelingen weer verdere vertakkingen.
Vergeet jezelf niet in het organigram op te nemen.
Op de website van de organisatie staan vaak organisatiedoelen en –visie beschreven.
Gebruik dus ook de website om je hierover een beeld te vormen. De beschrijving van de
organisatiedoelen en –visie in jouw verslag formuleer je echter wel in je eigen woorden.
Geen copy/paste dus!
Criteria
1. De organisatieachtergrond is beschreven.
 De organisatiedoelen en –visie zijn kernachtig (in eigen woorden) beschreven.
 De organisatieactiviteiten ten aanzien van de inhoud van de afstudeeropdracht zijn
beschreven.
2. De organisatie is beschreven.
 De wijze waarop de organisatie zich organiseert in afdelingen, divisies of functies is
beknopt beschreven.
 De plaats van de afstudeerder binnen de organisatie is beschreven.
 De plaats van de afstudeerder binnen de organisatie in relatie tot de
afstudeeropdracht is beschreven.
 De organisatie is getypeerd (hiërarchisch/plat, formeel/informeel).
3. De afstudeeropdracht in relatie tot de organisatie, activiteiten en/of andere projecten is
beschreven.
5
3. Opdrachtomschrijving
Doel/functie
Geeft de lezer een introductie tot de opdracht die de afstudeerder heeft uitgevoerd en
beschreven in het afstudeerverslag. De opdrachtomschrijving beschrijft dus de vooraf
opgestelde context waarin de opdracht wordt uitgevoerd en problematiek die in het
afstuderen moet worden aangepakt.
Toelichting
Voorafgaand aan het uitvoeren van een afstudeeropdracht, dient het afstudeerplan
goedgekeurd te worden, zowel door het bedrijf als door de examinatoren. Dit
afstudeerplan bevat voorlopige informatie over de afstudeeropdracht die je, samen met het
bedrijf en de school, vormgeeft. Aan de hand van dit afstudeerplan begin je aan de
opdracht bij het afstudeerbedrijf. Er staan in het afstudeerplan dus belangrijke aannames
en afspraken over de opdracht.
Als lezer en/of beoordelaar van het afstudeerverslag is het dan ook van belang dat deze
informatie van te voren wordt beschreven, voor zover de informatie relevant is voor het
afstudeerproces. Door van te voren te beschrijven wat je gaat doen tijdens je afstuderen,
en hetgeen je beschrijft in de kern, plaats je het afstudeerverslag in een kader waardoor
de beoordelaar en/of lezer beter begrijpt waarom je bepaalde stappen doorloopt of keuzes
maakt. Zonder deze informatie over de opdracht zou de lezer dus `in het diepe worden
gegooid’. Het proces wat je beschrijft in de kern, kan een lezer/beoordelaar niet relateren
aan de opdracht.
In de opdrachtomschrijving schets je dus de context van de opdracht bij aanvang, waarin
in ieder geval de aanleiding, probleemstelling, doelstelling en resultaten staan beschreven.
Andere informatie die van belang is voor je proces(-inrichting) van je afstuderen (globale
aanpak) dient ook beschreven te worden.
In de aanleiding beschrijf je waarom de opdracht uitgevoerd wordt en in de
probleemstelling schets je waarom de huidige situatie als een probleem ervaren wordt. In
de doelstelling beschrijf je de situatie die gewenst is na afloop van het project. Hiervoor zal
je tijdens het project een eindproduct opleveren. Dit eindproduct is het resultaat van het
project en dient om de doelstelling te bereiken.
Een veel gemaakte fout bij de probleemstelling is dat er beschreven wordt wat het bedrijf
wil hebben. Wat ze willen hebben verwijst echter naar een toekomstig resultaat en niet
naar een huidig probleem.
Bij de doelstelling wordt vaak de fout gemaakt dat hier de activiteiten worden genoemd die
tijdens het project worden uitgevoerd. Deze activiteiten horen echter bij de aanpak.
Hoewel het resultaat gebruikt wordt om de doelstelling te bereiken, hoeft dit niet in het
resultaat herhaald te worden omdat dit al in de doelstelling beschreven staat.
6
Tips
Het afstudeerplan hoeft niet geheel over te worden genomen in de opdrachtomschrijving.
Immers, het gehele afstudeerplan wordt opgenomen in de bijlagen. Probeer in plaats
daarvan de relevante onderdelen weer te geven waaraan de opdracht wordt vormgegeven
en uitgevoerd. De doelstelling is bijvoorbeeld belangrijk omdat je aan de hand van het doel
je proces inricht.
Hoewel je vooraf natuurlijk een probleem- en doelstelling hebt vastgesteld, hoeft het
natuurlijk niet zo te zijn dat dit de daadwerkelijke probleem- en doelstelling zijn. Het bedrijf
kan zich hebben vergist of je komt er tijdens je eerste weken achter dat er eigenlijk iets
anders speelt. In dat geval zet je hier toch de gegevens neer uit het afstudeerplan.
In de Kern, dus waar je het proces beschrijft van het afstuderen, vertel je dan waarom je
bent afgeweken. Als de opdracht ingrijpend wijzigt, dan is het handig om even contact op
te nemen met je examinatoren.
Om een goede evaluatie aan het einde van je verslag te kunnen maken is het van belang
om geen toelichting in de probleemstelling en de doelstelling op te nemen. De toelichting
is geen probleem of doel. Door het ontdoen van toelichtingen in de probleem- en
doelstelling is het duidelijk wat precies geëvalueerd moet worden: namelijk de problemen
uit de probleemstelling en de doelen uit de doelstelling. De toelichting kan je wel geven bij
de beschrijving van de context.
Criteria
1. De aanleiding bevat voor de lezer/beoordelaar relevante voorinformatie ten behoeve
van het afstudeerproces
2. De aanleiding bevat een aantoonbare reden om het project te starten.
3. De context van de opdracht is beschreven.
4. De probleemstelling is volledig beschreven.
5. De probleemstelling gaat alleen over de problemen die in het heden spelen.
6. De doelstelling is volledig beschreven.
7. De doelstelling beschrijft alleen wat bereikt is na afloop van de opdracht.
8. Het resultaat is volledig beschreven en toegelicht.
9. Het resultaat is alleen het middel waarmee de doelstelling behaald wordt.
10. De omschrijving geeft de breedte en de diepte van de opdracht weer.
11. Aanleiding, probleemstelling, doelstelling en resultaten vormen een consistent geheel.
12. Overige relevante informatie uit het afstudeerplan is opgenomen en toegelicht.
7
4. Kern
De kern van je hoofdtekst wordt gevormd door een beschrijving van je werkzaamheden en
vormt het grootste deel van je verslag. Je moet de juiste mix vinden van abstractie (de
hoofdlijn) en detaillering.
Wanneer je te abstract schrijft, dan is je verhaal of onbegrijpelijk of je verhaal geldt in
principe voor bijna iedere opdracht. Als je bijvoorbeeld zou opschrijven: “Na de analyse
heb ik de opdrachtgever geïnterviewd en aan de hand daarvan heb ik de systeemeisen
bepaald”, dan heb je iets opgeschreven wat ongeveer voor iedere afstudeeropdracht geldt.
Dit heeft geen toegevoegde waarde en vertelt nog steeds niets over je concrete
werkzaamheden.
De truc is om je bij iedere regel die je opschrijft af te vragen of het iets beschrijft wat voor
nagenoeg ieder project geldt of dat er iets specifieks staat wat alleen voor jouw project
geldt. Je zin moet niet iets algemeens zeggen maar iets specifieks van je project. Wat wou
je met het interview bereiken? Wat heb je nu daadwerkelijk gevraagd en wat is daarop
geantwoord? Wat zijn je systeemeisen? Hoe heb je deze eisen afgeleid? Wat is de link
van een bepaalde systeemeis met de analyse of antwoorden uit je interview?
Soms kan je ook doorschieten naar de andere kant en allerlei details vertellen waardoor je
door de bomen het bos niet meer ziet. Sommige details kan je gerust weglaten. Je hoeft
niet te vertellen dat je de opdrachtgever op maandagochtend om 11 uur in week 3
geïnterviewd hebt. Was je opdracht anders verlopen als het interview om 3 uur
maandagmiddag was gehouden? Was het anders als het vrijdagmiddag 5 uur in week 2
gehouden was? Dit soort details heeft geen invloed op de rest van het proces en kan
daarom worden weggelaten.
Herhaalde werkzaamheden
Van alle activiteiten hoef je niet alles te vertellen vooral wanneer er sprake is van
herhaalde werkzaamheden. Als je bijvoorbeeld een use-case-diagram gemaakt hebt met 5
use-cases dan heb je ook 5 use-case-beschrijvingen gemaakt. Je geeft dan het use-casediagram en je kiest één of twee van de 5 use-case-beschrijvingen om te vertellen hoe je er
aangekomen bent. Met andere woorden je maakt een interessante selectie van wat je wil
vertellen. Je laat zien dat je de techniek beheerst en we gaan er dan vanuit dat de rest op
een soortgelijke manier uitgevoerd is.
In de praktijk komt het er op neer dat de beschrijving van je werkzaamheden tussen de 30
en 50 pagina’s groot is. Onder de 30 pagina’s is de kans groot dat je óf te abstract schrijft
óf belangrijke zaken weggelaten hebt. Boven de 50 pagina’s is de kans groot dat je te veel
niet relevante details geeft of dat je te vaak een herhaalde activiteit beschrijft.
8
De hoofdlijn
Het is van belang om een balans te vinden tussen abstractie (de hoofdlijn van je verhaal)
en details (afkomstig uit je concrete voorbeelden). Eén van de belangrijkste zaken is om te
realiseren hoe je werk beoordeeld wordt. Bij het afstuderen word je niet op de losse
beroepstaken in detail beoordeeld maar met name of je in staat bent om de
opeenvolgende beroepstaken in samenhang te kunnen overzien. Hiervoor moet je met
afstand naar je project kunnen kijken.
Van een HBO-er verwachten we dat hij de opdracht kan omzetten in een project, dat hij
het op hoofdlijnen inricht in iteraties of fasen en dat hij tijdens de uitvoering het project op
hoofdlijnen bewaakt. Op gezette tijden kijkt een HBO-er aan het eind van een fase of hij
nog op de goede weg is naar het doel van het project. Als dit niet meer het geval is dan
stelt hij in overleg met zijn opdrachtgever de gekozen fasering bij. Dit kan betekenen dat
de ontwikkelstrategie van het project gewijzigd wordt.
De hoofdlijn is belangrijker dan de details. Nu is het niet zo dat alléén maar de hoofdlijn
belangrijk is. Je moet ook concrete details kunnen geven. Het handigste is om te kijken of
er een rode draad-voorbeeld is wat je door je hele verslag kan gebruiken. Je hoeft dan niet
iedere keer het voorbeeld opnieuw uit te leggen en je kan de link duidelijk maken hoe het
voorbeeld voortborduurt op wat je eerder hebt beschreven. Dit maakt ook duidelijk dat je
de samenhang van de beroepstaken in de gaten houdt. Van het rode draad-voorbeeld
moet je wel de details geven.
Je kan bijvoorbeeld een bepaalde use-case als uitgangspunt nemen als rode draadvoorbeeld. Van het interview behandel je dan die vragen en antwoorden die over deze
use-case gaan. Van deze use-case kies je de use-case-beschrijving uit die weer bij de
vragen en antwoorden passen. Verder geef je het bijbehorende sequentiediagram in het
architectuurdocument en het sequentiediagram in het ontwerprapport. Tenslotte beschrijf
je van je testrapportage die testen die over de use-case gaan.
Het komt regelmatig voor dat je aan één rode draad voorbeeld niet genoeg hebt of dat
deze niet het hele project bestrijkt. Dat is geen probleem, je mag meer rode draadvoorbeelden gebruiken of ontbrekende voorbeelden toevoegen.
Aspecten in de kerntekst
In de volgende paragrafen komt een aantal aspecten van de kern aan de orde. We
beginnen met de procesbeschrijving. Het draait hierbij meestal om het wat, hoe en
waarom van je werkzaamheden die je beschrijft aan de hand van concrete voorbeelden uit
de producten in je bijlagen.
Hierna komt bewijsvoering aan bod waarbij je laat zien dat je werk aan de
beoordelingscriteria voldoet. Dit is niet zo zeer een wiskundig bewijs maar eerder het
praktisch aantonen dan wel aannemelijk maken dat het waar is.
Vervolgens gaan we in op wat je moet beschrijven wanneer je een keuze volledig
onderbouwt. Het volledig onderbouwen doe je alleen bij de allerbelangrijkste keuzen. De
andere hoofdkeuzen zal je een slag minder rigoureus onderbouwen.
9
4.1 Procesbeschrijving
Doel/functie
De kern geeft chronologisch de werkzaamheden weer aan de hand van de gemaakte
(deel-)producten. Met behulp van de beschrijving van deze werkzaamheden wordt de
complexiteit, technische diepgang, omvang en kwaliteit van het afstudeerproces
beoordeeld.
Toelichting
De kern van het verslag vormt de kroon op je studie en moet voor beoordelaars dus goed
weergeven wat je als beginnend beroepsbeoefenaar aan kwaliteit in huis hebt.
De opleiding Technische Informatica beoordeelt in eerste instantie op de hoofdlijnen (de
aanpak) en pas daarna op de details (uitgevoerde werkzaamheden en producten). Het
gaat er dus voornamelijk om wat de kwaliteit is van de manier waarop de opdracht wordt
aangepakt.
De kern is logisch opgebouwd, vaak in chronologische volgorde. Deze opbouw kan de
aanpak van de werkzaamheden als uitgangsbasis nemen, waarbij de hoofdstukken en
paragrafen overeenkomen met bijvoorbeeld fasen, subfasen en activiteiten. Een andere
opbouw is gebaseerd op de producten die opgeleverd moeten worden, bijvoorbeeld Plan
van Aanpak, Haalbaarheidsonderzoek, Demo 1, enzovoorts.
De hoofdstukindeling zou je kunnen laten aansluiten bij je projectmethode: sommige
methodes zijn product-gebaseerd (bijvoorbeeld PRINCE2), anderen zijn proces-gebaseerd
(bijvoorbeeld PMW).
Er zijn vijf hoofdvragen die de beoordelaar zich stelt bij het lezen van de onderdelen in de
kern van het afstudeerverslag:
 Wat wilde je bereiken?
Leg hier de link met je opdrachtomschrijving
 Wat wilde je doen om dat te bereiken c.q. te realiseren?
Je beschrijft wat je van plan was te doen
 Wat heb je daadwerkelijk gedaan?
Je beschrijft hier een deelproduct uit de bijlagen.
 Hoe heb je het gedaan?
Hierbij leg je de link met de eerder gemaakte deelproducten.
 Waarom heb je het (op deze manier) gedaan?
Wat waren hierbij de overwegingen?
Indien wat je daadwerkelijk gedaan hebt, afwijkt van wat je van plan was te doen dan moet
je dit verantwoorden. Je vertelt waarom het op dat moment niet meer handig was om met
het oorspronkelijk geplande werk door te gaan en waarom wat je nu hebt uitgevoerd beter
is. Als je afwijkt met beleid dan wordt dit eerder als een sterk punt dan als een zwak punt
gezien. Afwijken zonder dat je het zelf door had, is echter geen goed argument.
10
De tekst moet de beoordelaar (impliciet!) antwoorden geven op genoemde hoofdvragen en
daarmee een beeld van de complexiteit, technische diepgang, omvang en kwaliteit geven.
De vijf vragen betrek je op de inhoud van je afstudeeropdracht. Dat begint bij het
vaststellen van de opdracht, loopt via het opstellen van het project en het uitvoeren van de
werkzaamheden tot aan het opleveren van de producten en/of de overdracht aan de
afstudeerorganisatie.
In anderen woorden: je moet niet alleen inzicht geven in de activiteiten tijdens het
afstuderen, je moet je ook verantwoorden. Daarbij gebruik je argumenten om de
beoordelaars te overtuigen dat de keuze die je gemaakt hebt een goede (passende) keuze
was. Dit geeft antwoord op de “waarom” en “hoe” vraag die de beoordelaar zichzelf stelt
over je werkzaamheden. Deze argumenten haal je uit logische redeneringen, literatuur of
gegevens (eventueel netjes weergegeven in quotes of tabellen) of externe partijen.
Deze argumenten kunnen zakelijk of inhoudelijk van aard zijn. Een zakelijk argument om
PRINCE2 te gaan gebruiken is dat het afstudeerbedrijf PRINCE2 als standaard
projectmethode gebruikt. Een inhoudelijk argument om PRINCE2 te verkiezen boven
PMW voor je project is dat er in je project een hoge kans is op wijzigingen in de eisen en
producten. PRINCE2 werkt iteratief en dus kun je zo die wijzigingen eenvoudig invoeren
en beheersen in het project.
Een zakelijk argument om OSPF te verkiezen boven EIGRP is dat het schaalbaar is in
multi-vendor netwerken en dat er dus in Cisco en niet-Cisco apparatuur geïnvesteerd kan
worden. Je voorkomt dan ‘vendor lock-in’.Een inhoudelijk argument om OSPF te verkiezen
boven RIP is dat RIP een beperking kent in de hopcount en maakt het dus minder geschikt
in grote complexe netwerken.
Soms is het lastig om dit soort zaken zelf te beargumenteren. Dan dien je gebruik te
maken van je omgeving (de opdrachtgever heeft besloten dat...) of van literatuur
(artikelen, boeken, enzovoorts) waarbij je de argumenten gebruikt van een ander. Deze
bronnen dien je uiteraard in je literatuurlijst op te nemen en in de kerntekst naar te
verwijzen.
Tips
De kern van het afstudeerverslag is niet een logboek, maar een verslag. Voor de
uitwerking van het afstudeerverslag heeft dat concreet tot gevolg dat het geen opsomming
is van dagen en weken waarin per dag een activiteit beschreven staat.
Het beschrijven van het proces kan als ‘softe’ kant van het verslag gezien worden. Niets is
minder waar: tijdens je proces maak je belangrijke inhoudelijke keuzes. Deze keuzes
maak je op basis van intrinsieke of extrinsieke eigenschappen van technologie en
methoden. De afweging of je glasvezelkabel of koperverbindingen gebruikt op basis van
de gevoeligheid voor elektromagnetische straling (intrinsiek) of de prijs (extrinsiek).
Je activiteiten (samen: proces) monden uit in concrete resultaten; de producten. Ook
producten zijn belangrijk voor het proces. De relevante onderdelen, of voorbeelden van
relevante onderdelen, van resultaten beschreven in/door de producten dien je dus ook op
te nemen in je afstudeerverslag. Een voorbeeld is een risicoanalyse; hiervan beschrijf je
11
dat je een risicoanalyse hebt uitgevoerd, waarom je dat hebt gedaan (en waarom op de
manier zoals je het hebt uitgevoerd) en hoe je dat hebt gedaan. Bij je beschrijving kun je
dat uitleggen aan de hand van een opgesteld risico of afsluiten met een voorbeeld. Andere
voorbeelden zijn: meetwaarden, UML diagram of softwareontwerp, apparaat configuratie,
enzovoorts. Let wel op dat de voorbeelden en producten die je opneemt in het verslag
relevant, van toegevoegde waarde voor de beoordelaar en duidelijk zijn, eventueel
voorzien van commentaar.
Hoewel het procesverslag pas vaak aan het einde van de afstudeerperiode volledig wordt
geschreven, is het raadzaam om eerder te beginnen of een goed logboek van inhoudelijke
overwegingen te maken. Hierdoor loop je minder het risico belangrijke zaken niet in het
verslag te melden. Een ander argument is dat je tijdens de conceptbespreking en
tussentijds assessment betere feedback krijgt en je beoordelaars beter kunnen schatten of
je het werk volgens planning kunt inleveren.
Je beoordelaars zijn ook mensen, ze worden moe of raken afgeleid als de tekst niet
aantrekkelijk is om te lezen. Probeer de tekst dus aantrekkelijk te maken door gebruik te
maken van schema’s, en afbeeldingen van de werkzaamheden, een prettig leesbaar
lettertype en technisch inhoudelijke belangrijke onderdelen concreet weer te geven.
Criteria
1.
2.
3.
4.
5.
Het is duidelijk wat de beoogde doelen en resultaten van de werkzaamheden zijn.
Er is beschreven wat er is gedaan tijdens de afstudeerperiode.
Er is beargumenteerd waarom de activiteiten zijn uitgevoerd.
Er is beschreven hoe de activiteiten zijn aangepakt.
Er is beargumenteerd waarom de activiteiten op deze manier zijn aangepakt en wat de
overwegingen daarbij waren in het licht van de beoogde doelen en resultaten.
6. Er is beschreven wat de resultaten waren van de activiteiten.
7. De beschrijving en argumenten zijn consistent met de inhoud van de beroepsproducten
in de bijlagen of met quotes uit de bijlagen.
8. De beschrijving geeft inzicht in de complexiteit van de werkzaamheden.
9. De tekst geeft de diepgang en omvang van de werkzaamheden weer.
10. De tekst geeft de kwaliteit van het proces en de producten van de afstudeerder weer.
12
4.2 Bewijsvoering
Doel
Met een correcte bewijsvoering toon je aan de hand van de beoordelingscriteria dat je de
afgesproken beroepstaken op het afgesproken kwaliteitsniveau uitgevoerd hebt.
Toelichting
Wanneer een verslag beoordeeld moet worden dan moet je zorgen dat de beoordelaars in
staat zijn om de kwaliteit van je werk te controleren. In feite zijn dit zaken die bij T5 aan de
orde zijn gekomen bij het doen van een onderzoek (Oost 2002). De wijze van beschrijving
moet zijn:
 Controleerbaar (vrij van gedragsfouten)
Je moet op een transparante manier inzicht geven in wat je gedaan hebt, hoe je de
activiteiten uitgevoerd hebt en vooral waarom je het zo uitgevoerd hebt. Indien het
werk niet controleerbaar is dan houdt het op. Het heeft dan geen zin meer om over
andere fouten te spreken.
 Vakkundig (vrij van strategiefouten)
Betekent dat je je project theoretisch verantwoord uitgevoerd hebt. Dit komt er op
neer dat je moet verwijzen naar de literatuur.
 Logisch (vrij van redeneerfouten)
Betekent dat je volgens de regels van de logica een sluitende argumentatie hebt.
 Betrouwbaar (vrij van toevalsfouten)
Betekent aan de ene kant dat je gebruik maakt van literatuur die wetenschappelijk
verantwoord is en aan de andere kant dat je uitvoering van de beroepstaak
herhaalbaar dan wel reconstrueerbaar is. Dit laatste betekent dat het niet mag
afhangen van allerlei onvoorziene gebeurtenissen.
 Valide (vrij van systematische fouten)
Betekent dat wat je wou meten, onderzoeken of maken ook daadwerkelijk gemeten,
onderzocht of gemaakt is. Het komt er hier op neer dat je op steeds een zelfde
manier een bepaalde fout maakt. Een voorbeeld hiervan is wanneer je bij het testen
van de performance van een netwerk extra pakketten moet versturen die de
performance meten. De extra pakketten zorgen dat je meting beinvloedt wordt.
 Adequaat (vrij van aansluitingsfouten)
Betekent dat wat je gemaakt hebt aan het doel voldoet. Dit gaat vaak mis wanneer
scope creep opgetreden is waarbij stapje voor stapje iets anders gemaakt wordt
dan vooraf is afgesproken.
Om aan te tonen dat je een beroepstaak uitgevoerd hebt, moet je aan een aantal zaken
voldoen. Allereerst moet duidelijk zijn over welke beroepstaak het gaat en op welk niveau
dit is. Vervolgens moet je concreet aangeven wat als bewijs gaat dienen. Dit doe je door
concreet uit eigen werk te citeren: je neemt hier expliciet delen (dit kunnen ook
ontwerpdiagrammen zijn) uit je producten op. Je geeft ook exact aan waar het citaat
vandaan komt (paragraaf/paginanummer van de desbetreffende bijlage). Het is handig om
je citaat uit te leggen: wat heb je gedaan, hoe heb je het gedaan en beargumenteert
waarom je het zo gedaan hebt. Aan de hand van de bij de beroepstaak vermelde criteria
toon je aan of je aan de criteria op het afgesproken niveau hebt voldaan.
13
Tips/valkuilen
Een veel gemaakte fout is dat er niet uit de bijlagen geciteerd wordt maar alleen verwezen
wordt naar de bijlagen. Je geeft hier het signaal af om niet het verslag te lezen maar alleen
de bijlagen te bekijken. Je wordt echter in eerste instantie alleen op je verslag beoordeeld.
De bijlagen dienen alleen als bewijs dat het werk gedaan is. Het toevoegen van de
bijlagen aan je verslag betekent dat je hier vrij uit mag citeren. Indien de kwaliteit van je
afstudeerwerk enkel en alleen uit bestudering van de bijlagen volgt dan zal je in de praktijk
hoogstens een 6 halen.
Een andere veelgemaakte fout is dat je bij het aantonen dat je de beroepstaak vakkundig
(theoretisch verantwoord) gedaan hebt, de standaardtheorie gaat vertellen. Dat is niet
handig, de auteur van het boek waar deze standaardtheorie is beschreven, kan dit veel
beter. Je moet beschrijven hoe je de standaardtheorie hebt toegepast in je project.
Hou er rekening mee dat het af en toe noodzakelijk voor het project is om van de
standaardtheorie af te wijken. Beargumenteer waarom de standaardtheorie niet van
toepassing is en verantwoordt waarom de door jou gekozen afwijking beter is.
Bij het logisch argumenteren worden vaak ten onrechte drogredenen (je kan (Wikipedia
2012a) gebruiken als startpunt om literatuur hierover te vinden) gebruikt. Bij het redeneren
hoor je de regels van de (predicaten)logica te volgen (je kunt (Wikipedia 2012b) als
startpunt gebruiken om meer over logica te weten te komen). Veel logische fouten zijn ook
verkapte wiskundige fouten:
 Beste betekent dat er geen betere bestaat.
 Optimaal betekent dat er geen betere bestaat.
 Slechtste betekent dat er geen slechtere bestaat.
 Altijd betekent dat er geen uitzondering bestaat.
 Nooit betekent zonder uitzondering.
Meestal bedoel je dit niet zo stellig. Schrijf het dan niet zo op.
Een andere fout is dat je eigenlijk niet weet hoe je het op moet schrijven. De bewijslast (je
geeft een afbeelding) wordt dan wel gegeven maar de bewijsvoering niet (je legt de
afbeelding niet uit). Je hoopt dat de docent de ontbrekende bewijsvoering zelf invult.
Helaas is het jouw taak om het bewijs te leveren. Het niet leveren van de bewijsvoering is
een gemiste kans.
Tot slot, als je het niet kan aantonen, probeer het in ieder geval aannemelijk te maken en
hou er bij je verdediging rekening mee dat je wat uit te leggen hebt.
14
Criteria
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Het is duidelijk om welke beroepstaak het gaat.
Het is duidelijk wat het afgesproken kwaliteitsniveau is.
De bij de beroepstaak horende producten zijn expliciet benoemd.
Het gekozen citaat uit de producten is volledig.
Er wordt exact verwezen waar het citaat terug te vinden is in de bijlagen.
De bewijsvoering wordt aan de hand van de gestelde criteria van de beroepstaak
geleverd.
7. De bewijsvoering toont het afgesproken kwaliteitsniveau aan.
8. De bewijsvoering is:
 controleerbaar
 vakkundig
 logisch
 betrouwbaar
 valide
 adequaat
15
4.3 Keuze
Doel
Een keuze moet gemotiveerd zijn.
Toelichting
Tijdens je project komt het regelmatig voor dat je een beslissing moet nemen hoe je verder
gaat: je maakt een keuze. Achteraf gezien zijn dit vaak de boeiende onderdelen van je
project (zeker wanneer dit hoofdkeuzen zijn die je project duidelijk beïnvloeden). Wanneer
mensen je vragen stellen over je project dan zal het vaak gaan over deze
keuzemomenten. Je wordt gevraagd waarom deze specifieke keuze gemaakt hebt. In je
antwoord probeer je deze keuze te motiveren. Je verantwoordt je keuze.
Je kunt je afvragen wat nu een goede manier is om dit te doen. Het eerste wat duidelijk
moet zijn, is waarvoor een keuze gemaakt moet worden. Meestal zal dit een probleem zijn
dat uit de context blijkt maar vaak is het handig om dit expliciet te benoemen. Welke
aspecten spelen een rol bij dit probleem en hoe belangrijk zijn deze aspecten? Zijn er
aspecten die diskwalificerend werken (als een alternatief hier niet aan voldoet dan mag je
het alternatief niet kiezen)? Vaak zijn dit soort aspecten te herleiden tot de specificaties
(de systeemeisen).
Vervolgens zal je een aantal alternatieven formuleren. Op grond van de vooraf bepaalde
aspecten zal je per alternatief de voor- en nadelen in kaart brengen. Dit hoeft niet een
zwart/wit score op te leveren, vaak werk je met gradaties (--/-/o/+/++ of cijfers). Indien een
alternatief gediskwalificeerd kan worden maak dan duidelijk waarom dit het geval is.
De volgende stap is om de overgebleven alternatieven onderling tegen elkaar af te
wegen. Soms zijn bepaalde aspecten belangrijker dan andere aspecten. Je zou hier
gemotiveerd een bepaalde zwaarte laten meewegen. In de praktijk zie je vaak dat de
gewogen scores per alternatief in een tabel gesommeerd worden. Dikwijls is dit echter wat
te kort door de bocht en zal je een vergelijking per aspect maken om te bepalen wat voor
dat aspect het beste is.
In het geval dat uit je tabel een totaalscore komt dan zal je keuze op de hoogste score
vallen. In het andere geval zal je de relatieve zwaarte van de verschillende aspecten
tegenover elkaar moeten afwegen om zo tot een gemotiveerde keuze te komen.
Zorg ervoor dat je de gemaakte keuze expliciet verwoordt.
16
Tips
De meest gemaakte fout is dat de keuze wordt beredeneerd vanuit de gevonden
alternatieven in plaats van waarvoor je een keuze moest maken. Je “redeneert” vanuit een
oplossing terug. Logisch gezien is dit een drogredenatie en dus fout.
Het probleem is dat als je alleen maar naar de alternatieven kijkt, je een relevant aspect
buiten beschouwing laat omdat de gevonden informatie bij het alternatief dit niet vermeldt.
Een ander probleem is dat de gevonden informatie van het ene alternatief ook even goed
geldt voor een ander alternatief. Wanneer je zou moeten constateren dat een bepaald
(meestal uniek) voor- of nadeel van een alternatief bij nader inzien ook geldt voor andere
alternatieven dan ben je waarschijnlijk vanuit de oplossing aan het redeneren.
Je ziet de fout waarbij vanuit de oplossing geredeneerd wordt vaak bij het maken van een
keuze voor een methode. Stel dat je software voor een sorteermachine moet ontwikkelen
voor een bollenboer te Lisse. Regelmatig komt het voor dat studenten dan ook de
methode zoals beschreven in het ASI-rapport of InFraMe noemen omdat ze deze methode
ook kennen.
Echter, beide methoden zijn methoden voor het bouwen of uitrollen van een
netwerkinfrastructuur. In de vergelijking zullen beide methoden waarschijnlijk wel weer
afvallen maar het is al een aantal keer gebeurd dat zo’n methode toch door de selectie
komt en als “beste” overblijft. Je hebt dan de gekke situatie dat je software gaat maken
met een methode die er niet voor geschikt is. Waarschijnlijk zijn de gehanteerde criteria
verkeerd gekozen.
Wanneer je zou beginnen met wat je moest doen dan zou je in eerste instantie alleen
methoden bekijken waarmee software gemaakt kan worden. Dit betekent dat je in eerste
instantie op zoek gaat naar projectmanagementmethoden (waar je in feite alles mee kan
maken) en software ontwikkelingsmethoden (waar je alleen software mee kan maken).
Een ander voorbeeld is de keuze van een iteratiestrategie. Hierbij wordt er eerst een min
of meer toevallige keuze gemaakt en wordt het project naar deze keuze gevormd. Dit moet
net andersom zijn: je moet kijken wat de beste strategie is voor dit project.
Schijnkeuze
Een andere veel gemaakte fout is de schijnkeuze. Je maakt een “keuze” uit één
alternatief. Je wilt waarschijnlijk beschrijven wat je gaat gebruiken en waarom dit voldoet.
Schrijf dit dan ook zo. Een schijnkeuze kan ook ontstaan wanneer je alternatieven op
voorhand al gediskwalificeerd zijn.
Een wat minder vaak gemaakte fout is dat je niet relevante aspecten in je keuze betrekt
om te voorkomen dat er een gelijkspel optreedt. Stel eerst het gelijkspel vast. Je bent
daarna vrij om een alternatief te gebruiken dat aan het gelijkspel voldoet.
17
Valkuil
Niet iedere keuze tijden je afstuderen hoef je te verantwoorden in je verslag. Scheid
hoofdzaken van bijzaken. Je moet de hoofdzaken vertellen en niet de bijzaken. Bijzaken
zijn alleen vermeldingswaardig wanneer ze later bij een hoofdkeuze een rol spelen. Hou
rekening dat je een minder belangrijke keuze ook tijdens een afstudeerzitting zou kunnen
toelichten als je er om gevraagd wordt. Vaak is minder beter dan meer van hetzelfde: je
moet door de bomen het bos kunnen blijven zien.
Criteria
1. Het is duidelijk waarvoor een keuze gemaakt moet worden.
2. De relevante aspecten zijn benoemd.
 De zwaarte van de aspecten zijn bekend.
 Diskwalificerende aspecten zijn bekend.
3. Er zijn verschillende alternatieven beschreven.
4. Per alternatief zijn de voor- en nadelen beschreven (eventueel met een glijdende
schaal).
 Er is beschreven waarom gediskwalificeerde alternatieven afvallen.
5. De verschillende alternatieven zijn per aspect tegenover elkaar afgewogen.
6. Uit de verschillende alternatieven is een beargumenteerde keuze gemaakt.
7. De uiteindelijke keuze is expliciet vermeld.
18
5. Evaluatie
Doel
Bij de evaluatie worden de producten en het proces op kwaliteit beoordeeld. Door zelf aan
te geven wat de sterke en zwakke punten zijn geef je inzicht in je eigen functioneren.
Toelichting
Het woord evaluatie betekent letterlijk uitwaardering. Oorspronkelijk werd hierbij gekeken
of muntgeld inderdaad de juiste hoeveelheid goud of zilver bevatte. In feite werd zo de
kwaliteit van het geld beoordeeld. Evaluatie van het afstuderen betekent het beoordelen
van de geleverde kwaliteit.
Toen je begon met je afstudeerplan zat het bedrijf met een probleem. Je formuleerde
vervolgens een doelstelling om het probleem op te lossen. Om het doel te bereiken heb je
een proces ingericht. Dit inrichten doe je meestal aan de hand van een bij het project
passende methodiek. De methodiek biedt meestal handvatten aan om je project te
faseren. Wanneer je het proces doorloopt dan zal je op gezette tijden producten/rapporten
produceren. Bij een evaluatie ga je in op de kwaliteit van je werkzaamheden en geleverde
producten. Dit proces is schematisch weergegeven in figuur 1.
Voor de evaluatie kan je het beste beginnen aan de rechteronderkant van de tekening. Je
beschrijft de kwaliteit van de verschillende producten. Als het goed is, heb je in je
afstudeerplan opgenomen wat er in een desbetreffend rapport moet staan of welke
werkzaamheden er beschreven moeten worden. Je wordt geacht aan te tonen of je de
vooraf afgesproken kwaliteit hebt geleverd.
Figuur 1: schematische weergave evaluatieproces
De werkzaamheden die ten grondslag lagen aan de producten kan je meestal hier ook
evalueren. In principe doorloop je zo alle producten op chronologische wijze.
De globale aanpak heeft in de regel een veel grotere impact op je project dan hoe je de
zaken in detail uitvoert. Bij het inrichten van je proces heb je nagedacht over hoe je je
proces ging faseren. Je hebt bijvoorbeeld in RUP 2 iteraties gehad in de elaboratiefase
omdat je een exploratory prototype wou maken. Hoe heeft deze keuze uitgepakt? Was het
inderdaad verstandig om het zo te doen? Had je beter één of drie iteraties kunnen
hebben? Wat is de kwaliteit van je totale aanpak van het project?
19
De reden om een bepaalde aanpak te volgen was op een bepaald doel te bereiken. Heb je
dat doel ook daadwerkelijk bereikt? Het doel wou je overigens bereiken om de problemen
uit de probleemstelling op te lossen. Heb je de problemen opgelost?
Het prettige van deze volgorde van evalueren is overigens ook dat er een natuurlijk einde
aan het verslag zit: de cirkel is rond.
Tips
Waar gewerkt wordt vallen spaanders. Het is voor ons geen probleem dat er fouten
gemaakt zijn. Het gaat ons er wel om dat je zelf bewust bent van de fouten die je gemaakt
hebt. Op het moment dat jij kan aan geven wat er fout is, hoe het ontstaan is en wat je had
moeten doen (met onderbouwing), dan heb je je eigen fout grotendeels hersteld. Je laat er
in ieder geval mee zien dat je inzicht hebt op de kwaliteit van je eigen functioneren.
Als je het goed bekijkt, kan je met een kritische evaluatie je fouten verbeteren. Een goede
evaluatie leidt eerder tot een punt erbij dan een punt eraf. Tegenover de kritische evaluatie
staat de halleluja-evaluatie. Veel studenten proberen alle fouten te verbloemen en een
heel rooskleurig beeld te schetsen. Dit leidt tot een “Johnny, hang yourself” situatie bij de
verdediging: “Was je opdracht te eenvoudig of ben je niet kritisch genoeg?” Wat je ook
antwoordt, het is altijd fout...Dit soort evaluaties worden negatief gewaardeerd.
Het komt ook regelmatig voor dat er in een evaluatie nieuwe informatie wordt
geïntroduceerd die niet eerder in het verslag behandeld is. Dit wordt als slordig ervaren.
De oplossing is meestal wel eenvoudig: zorg dat wat je evalueert al eerder bij de
werkzaamheden beschreven is. Kijk zelf of je een verwijzing zou kunnen maken naar een
eerdere pagina in je verslag.
Het komt ook regelmatig voor dat niet alles van het project geëvalueerd wordt. Ook dit is
slordig maar geldt wel als een fout in je evaluatie.
Zorg dat je evaluatie op een positieve manier verwoordt (zeker aan het einde). Dit is niet
het zelfde als liegen. Stel dat in je probleemstelling een probleem A & B vermeld staat en
dat je A hebt opgelost een B niet. Je zou dan twee dingen kunnen zeggen:
 Van de probleemstelling heb ik probleem A opgelost.
 Van de probleemstelling heb ik probleem B niet opgelost.
Beide uitspraken zijn waar, maar de eerste is positief en de tweede is negatief verwoord.
Hoewel de evaluatie bij het afstuderen zich richt op het maken van een waardeoordeel, zal
bij de stage de evaluatie ook richten op het formuleren van verbeterpunten voor de
toekomst.
Criteria
1. Alle producten zijn geëvalueerd.
2. Het gehele proces is geëvalueerd.
 De gekozen methodiek/aanpak/iteratiestrategie is geëvalueerd.
20
3.
4.
5.
6.
Er is beschreven of het doel gehaald is.
Er is beschreven of het probleem opgelost is.
Er is geen nieuwe informatie geïntroduceerd.
De evaluatie is onderbouwd met verwijzingen naar plekken eerder in het verslag.
21
Deel 2 Criteria voor de randtekst
22
6. Omslag en titelpagina
Doel
De titelpagina is de eerste pagina van het rapport en vormt het uitgangspunt voor de
titelbeschrijving (voor uitleg hoofdstuk 2. Referaat). Dat wil zeggen: mensen die naar het
rapport willen verwijzen, moeten alle benodigde informatie op deze pagina kunnen vinden.
Toelichting
Voor een professionele uitstraling wordt vaak een extra omslag gebruikt. Deze omslag is
vaak van steviger papier dan de rest van het rapport. Op de omslag hoeft niet dezelfde
informatie te staan als op de titelpagina; de rapporttitel en de naam van de auteur(s)
volstaan.
Een misvatting is dat een rapporttitel vooral geestig moet zijn, of op zijn minst een
woordspeling moet bevatten. Zulke titels worden vaak pas begrepen na het lezen van een
flink deel van het rapport.
De bedoeling van een rapporttitel is dat met het lezen ervan meteen een duidelijk beeld
gevormd kan worden over de inhoud van het rapport. Met een ondertitel kan het
onderwerp van het rapport waar nodig nog verder gespecificeerd worden.
Tips en valkuilen
Aanvullende handige, maar niet noodzakelijke informatie voor op een titelpagina:
 plaats
 naam opdrachtgever/ bedrijf
 naam examinatoren
 versienummer
Criteria titelpagina afstudeerverslag
1) De titelpagina bevat overzichtelijk de volgende informatie:
Vereist (minimaal):
 Titel en eventueel ondertitel.
 Naam van de schrijver.
 Jaartal (datum gewenst).
 Vermelding afstudeerverslag Haagse Hogeschool en opleiding.
2) De rapporttitel (evt. met ondertitel) is kort en bondig rondom een zelfstandig
naamwoord geformuleerd en geeft een juist beeld van de inhoud van het rapport.
3) Op de titelpagina staat geen paginanummering.
23
7. Referaat
Vorm
Een referaat bestaat uit 3 onderdelen:
 De titelbeschrijving.
 Een korte technische samenvatting.
 Descriptoren (thematische steekwoorden).
Toelichting
Een referaat is primair bedoeld voor een bibliothecaris om een publicatie in de bibliotheek
op te nemen. Vroeger werden de gegevens van de titelbeschrijving en de samenvatting
overgenomen op een kaartenbak-kaartje (van het formaat A6, een kwart pagina).
Aangezien de meeste bibliotheken thematisch geordend zijn, zijn de descriptoren bedoeld
voor de bibliothecaris om te bepalen waar de publicatie in de bibliotheek geplaatst moet
worden.
Bij de HHS betekent dit dat je rapport in een bepaalde boekenkast komt te staan. Op de
zijkant van de boekenkasten staan de thema's met steekwoorden vermeld. Typerend voor
een hogeschool en universiteit is dat er thema's voor afstudeerverslagen van opleidingen
zijn. Op de begane grond van de bibliotheek van de HHS vind je ook TI specifieke
thema's.
Het schema van thema's dat door de HHS gehanteerd wordt maakt gebruik van
hoofdthema's en deelthema's die ook genummerd zijn. Zo is bijvoorbeeld 525.11
Afzonderlijke besturingssystemen een deelthema van het hoofdthema 525
Besturingssystemen. Andere bibliotheken kunnen ook andere schema's gebruiken. Bij de
descriptoren gebruik je alleen de namen van de thema's.
Tegenwoordig zijn de kaartenbakken vervangen door een database.
Tips
Een titelbeschrijving bevat alle gegevens van een publicatie die nodig zijn om het in
naslagwerken, databestanden en bibliotheken te vinden. Er bestaan verschillende officiële
systemen. Een voorbeeld voor gebruik in een afstudeerverslag is:
Jan Jansen, “Netwerkinfrastructuur voor XLP’’. Afstudeerverslag opleiding Technische
Informatica, Haagse Hogeschool, 2011.
Voor de beoordelaars is vooral de korte technische samenvatting handig om al vast een
beeld van het afstudeerproject te krijgen. In zo'n samenvatting is het gebruik van jargon
toegestaan.
24
Criteria
1.
2.
3.
4.
De titelbeschrijving is correct:
 De titelbeschrijving is gebaseerd op de titelpagina.
 De auteur is vermeld.
 De titel is vermeld.
 Er is vermeld dat het een afstudeerverslag is van de opleiding TI (eventueel met
vermelding van de variant) van de HHS.
 Het jaar van het afstudeerverslag is vermeld.
De samenvatting is ongeveer 100 woorden (ter grootte van een stevige alinea)
De samenvatting is concreet beschreven in specifieke termen van de
afstudeeropdracht
De descriptoren zijn realistische en relevante thematische steekwoorden zoals ze in
thematische bibliotheken gebruikt worden
25
8. Voorwoord
Doel/functie
In een voorwoord kan informatie komen die niet tot het eigenlijke onderwerp van het
rapport behoren. Het voegt dus persoonlijke informatie toe, maar is daarmee niet van
belang voor de inhoud van het rapport.
Toelichting
Een voorwoord heeft een plek tussen de titelpagina en de inhoudsopgave.
Het voorwoord is een randtekst en geen onderdeel van het eigenlijke rapport. Dat is ook
de reden dat het voorwoord niet vermeld staat in de inhoudsopgave.
Onderwerpen die aan de orde kunnen komen zijn:
 gegevens over de schrijver;
 informatie over het kader waarin het rapport tot stand is gekomen;
 motivatie voor de opdracht;
 aanduiding van de doelgroep waarvoor het rapport bestemd is;
 aanduiding van de manier waarop het rapport gebruikt kan worden (leeswijzer);
 dankbetuigingen aan mensen die hebben bijgedragen aan het rapport;
 als afsluiting: naam, plaatsaanduiding, datum van de auteur(s) (bij langere en meer
persoonlijk getinte voorwoorden).
Een voorwoord is niet verplicht, maar wel gewenst.
Criteria
1.
2.
3.
4.
Plek in het rapport: voor de inhoudsopgave.
De inhoud van het voorwoord staat los van de inhoud van het eigenlijke rapport.
Het voorwoord geeft persoonlijke informatie.
Het voorwoord is ondertekend met naam van de auteur, plaats en datum.
26
9. Inhoudsopgave
Doel/functie
De inhoudsopgave biedt de lezer een aanknopingspunt voor het vinden van informatie.
Wat is te vinden op welke pagina. Een goede inhoudsopgave geeft de lezer ook een beeld
van de grote lijnen van het rapport. Daarvoor is een logische opbouw nodig en dienen de
onderdelen informatieve titels te hebben.
Toelichting
Na het lezen van de titelpagina, waarin de lezer een eerste indruk krijgt van het te
behandelen onderwerp, geeft de inhoudsopgave de lezer een stukje meer informatie over
de grote lijnen van het rapport/verslag. Het biedt de lezer een handvat voor wat er in het
verslag aan bod gaat komen. De lezer vormt als het ware een structuur in zijn hoofd. Deze
structuur helpt bij het opslaan en verwerken van de informatie die komen gaat. Met andere
woorden: het lezen wordt met deze ‘voorinformatie’ vergemakkelijkt.
Om dit te bewerkstelligen is een logische opbouw een vereiste en dienen de titels van de
hoofdstukken en (sub)paragrafen kernachtig, consequent/gelijkvormig en informatief
geformuleerd te zijn in een overzichtelijke vormgeving.
Richtlijnen voor het opstellen van een inhoudsopgave:
 Alleen genummerde hoofdstukken en (sub)paragrafen opnemen in de
inhoudsopgave; geen ongenummerde tussenkopjes.
 Onderdelen van het nawerk (literatuurlijst, noten, bijlagen, samenvatting) niet
nummeren.
 Randtekst, zoals ‘titelpagina’, ‘referaat’, ‘inhoudsopgave’, ‘voorwoord’ niet noemen
in de inhoudsopgave.
 Bij de nummering van de hoofdstukken en (sub)paragrafen niet meer dan 2 niveaus
nummeren. Dan blijft het overzichtelijk.
 Controleer of de titels in de inhoudsopgave identiek zijn aan de titels in de tekst en
of de paginanummering ook overeenkomt.
 Overzichtelijke vormgeving. Onderscheid tussen voorwerk, kern en nawerk.
Inspringen bij paragrafen en subparagrafen.
Tips
 Een goed verdeelde inhoudsopgave over de pagina bevordert de overzichtelijkheid
(gebruik bv. een witregel voor en na elk hoofdstuk).
 Tellen van pagina’s begint vanaf de titelpagina. Vermelding tot hoofdstuk 1 is in
klein romeins (i,ii,iii,iv). Vanaf hoofdstuk 1 begint de telling opnieuw bij 1 en dan in
Arabische cijfers (1,2,3,4).
 Om het onderscheid te benadrukken tussen bijlagen en kernhoofdstukken is het
ook een mogelijkheid de bijlagen te nummeren met letters of Romeinse cijfers.
27
Criteria
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Titelpagina, inhoudsopgave en voorwoord afwezig.
Hoofdstuknummering: starten bij Inleiding.
Nawerk (literatuurlijst, noten, bijlagen, samenvatting) niet nummeren.
Niveaus in hoofdstukken (max. 2) aangebracht.
Inspringen per niveau.
Verband tussen hoofdstukken en paragrafen.
Titels:
 informatief
 consequent/ gelijkvormig
 kernachtig geformuleerd
8. Bijlagen met nummer/letter en titel.
9. Paginanummering.
28
10. Literatuurlijst
Doel/functie
In de literatuurlijst staan verwijzingen naar de bronnen die zijn gebruikt bij het schrijven
van het afstudeerverslag en bij het onderbouwen van je keuzes.
Toelichting
We bouwen voort op het werk van een ander. Het werk van een beginnend (technisch)
informaticus is niet anders; we gebruiken veel verschillende soorten bronnen zoals
ontwerpen, programmacode, een bestaande infrastructuur met routerconfiguraties en
bestaande ideeën over de manier waarop je software moet maken zoals RUP.
Tijdens het schrijven van het afstudeerverslag kan het zijn dat je gebruik gaat maken van
naslag (zoals de Kleine PRINCE 2 of The C++ Programming Language). De naslag kan
handig zijn om uit te leggen hoe het proces SU2 van PRINCE 2 eruit ziet, maar ook
waarom je in je programmacode geen gebruik hebt gemaakt van een class, maar een
struct. Het gebruik van literatuur van anderen in je afstudeerverslag kan dus in ieder geval
twee functies hebben. De eerste functie dient ter verduidelijking of uitleg van bijvoorbeeld
een concept of begrip, de tweede dient ter onderbouwing van een keuze. Jij hebt een
overweging gemaakt om een struct te gebruiken en de auteur van The C++ Programming
Language geeft daarvoor extra argumenten. Ze verstevigen of verankeren, onderbouwen,
dus de keuzes die je maakt.
Niet alleen literatuur is een bron, ook afbeeldingen gelden als een bron. Als je een
tekening van bijvoorbeeld het gehele SU proces van PRINCE 2 laat zien door gebruik te
maken van een schema op het internet, dan dient ook die bron te worden opgenomen in
de literatuurlijst.
Tips
De literatuurlijst behoort niet tot de kern van het verslag, maar valt onder ‘nawerk’ en heeft
dus geen hoofdstuknummering.
Maak gebruik van de `style guides’ voor citatie zoals van de ACM of IEEE. Dit zijn voor het
vakgebied de toonaangevende en leidende autoriteiten op het gebied van publicaties voor
IT-professionals en academici. Ook `Chicago Style’ en Elsevier notatie zijn goede
voorbeelden.
Een model voor de titelbeschrijving van een boek is (Steehouder, 2012):
[Auteur], [voorletter(s)] [(jaar)]. [Titel en eventueel ondertitel van het boek].[(druk)]. [Plaats]: [Uitgever].
Concreet ingevuld:
Steehouder, M. e.a. (2012). Leren communiceren. (6e druk). Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
29
Een model voor de titelbeschrijving van een tijdschriftartikel is (Steehouder, 2012):
[Auteur], [voorletter(s)] [(jaar)]. [Titel en eventueel ondertitel van het artikel]. [Tijdschrift], [jaargang] [(nummer binnen de
jaargang)], [nummer van de eerste pagina – nummer van de laatste pagina]. [DOI1].
Een model voor de titelbeschrijving van een internetbron is (Steehouder, 2012):
[Auteur] [(jaar)]. [Titel van de publicatie]. [Webadres] (geraadpleegd op [datum].
Vele publicaties, zoals wetenschappelijke artikelen, maar ook e-Books verschijnen op het
internet. Het is in de literatuurlijst echter van belang om de originele bron te vermelden en
niet, zoals vaak wordt gedaan, enkel de URL (afgeleide bron). Voorbeeld: bij een e-Book
met de URL http://www.boeken.net/De_Kleine_PRINCE2.pdf noem je de originele bron,
Onna, M. van & Koning A.(2007). De Kleine PRINCE 2. (5e druk). Academic Service (via
http://www.boeken.net/De_Kleine_PRINCE2.pdf).
Let op de kwaliteit van de literatuur die je gebruikt om keuzes in je afstudeerverslag te
onderbouwen of beschrijven. Internetsites, zoals Wikipedia, geven een goede introductie
maar zijn niet authoratief op een bepaald vakgebied. Hiervoor dien je een tweede,
betrouwbare, bron te gebruiken zoals een artikel uit een wetenschappelijk tijdschrift of
boek die is proefgelezen en/of geschreven door een betrouwbare autoriteit. Ook ‘White
Papers’ of ‘Green Papers’ dienen met voorzichtigheid te worden gebruikt, deze zijn vaak
geschreven met als doel een bepaald bedrijf, of een bepaalde dienst of productserie, in
een goed daglicht te zetten of zijn nog niet in een proefleesproces goedgekeurd.
Let erop dat het kopiëren van materiaal uit andere bronnen, zoals afbeeldingen en tekst,
altijd moet worden voorzien van een referentie naar het originele materiaal. Doe je dat
niet, dan loop je de kans dat het werk vanwege fraude ongeldig wordt verklaard. Namelijk,
je doet alsof het materiaal eigen werk is waar het in werkelijkheid van iemand anders
komt.
Criteria
1. De bronnen zijn genoteerd volgens een gangbare citatiestijl.
2. De bronnen zijn aangehaald in de hoofdtekst van het afstudeerverslag.
 Er is volgens de citatiestijl naar de bron in de literatuurlijst verwezen.
 Alle bronnen gebruikt in de hoofdtekst van het afstudeerverslag zijn aanwezig in de
literatuurlijst.
3. Bij de literatuurlijst staan de originele en eventueel de afgeleide bronnen.
4. De bronnen zijn betrouwbaar.
1
DOI (digital object identifier) is een uniek blijvend identificatiemddel voor een bestand op het World
Wide Web. Als de DOI in een document wordt vermeld, hoort die ook in de titelbeschrijving thuis.
30
11. Lijst met verklarende woorden en afkortingen
Doel/functie
In een verklarende woordenlijst worden woorden of afkortingen uitgelegd. Het betreft de
woorden of afkortingen waarvan je kunt verwachten dat ze toelichting nodig hebben voor
begrip bij het lezende publiek (doelgroep!).
Toelichting
Een verklarende woordenlijst is niet verplicht, maar in veel gevallen wel gewenst om de
lezer te bedienen van een stukje leesgemak. Ten slotte wil je niet dat de lezer afhaakt
omdat hij niet begrijpt waar het over gaat. Een verklarende woordenlijst is vooral handig bij
een tekst voor meer doelgroepen met uiteenlopende achtergrondkennis. Lezers die een
term of afkorting niet kennen, bladeren door naar de woordenlijst.
Van belang is dat de woorden en afkortingen gemakkelijk terug te vinden zijn, maak dus
gebruik van een consequente, overzichtelijke en alfabetische opsomming. Deze
opsomming is terug te vinden achteraan het rapport. Daarnaast dienen de afkortingen en
de te verklaren woorden bij hun eerste gebruik ook in de tekst zelf toegelicht te worden.
Tips en valkuilen
1. Verplaats je in de doelgroep. Vakliteratuur gericht op vakmensen behoeft geen uitleg
van alle vaktermen.
2. Geef een korte duidelijke toelichting bij de verklaring van woorden. Niet te uitvoerig.
3. Je kunt begrippen vaak goed verduidelijken met een doel- of taakomschrijving.
4. Zorg dat de uitleg bij een begrip zelfstandig te begrijpen is, verwijs zo min mogelijk
naar andere begrippen op de lijst.
5. Stem de uitleg af op het deel van het publiek met de minste voorkennis.
Criteria
1. Bij eerste gebruik van term of afkorting, toelichting in tekst zelf.
2. Opsomming termen en afkorting achteraan in het rapport.
3. Opsomming is consequent, overzichtelijk en alfabetisch.
31
12. Bijlagen
Doel/functie
De bijlagen zijn alle relevante beroepsproducten die gedurende het afstudeertraject zijn
gemaakt. Relevante beroepsproducten zijn beroepsproducten die een belangrijke rol
hebben gespeeld in je afstudeerproces en die je dus nodig hebt om je claims te kunnen
controleren. Ze dienen als naslagwerk en controlemiddel voor de beoordelaar naast het
afstudeerverslag.
Toelichting
Tijdens het afstuderen maak je producten voor bijvoorbeeld de organisatie, een klant of
voor jezelf. Je kunt hierbij denken aan een demonstratiemodel of proof of concept, maar
ook een plan van aanpak of exception report. Dit zijn dus de tastbare resultaten van je
afstudeeropdracht. In het afstudeerverslag beschrijf je echter voornamelijk het proces; op
de producten ligt minder de nadruk. De beoordeling vindt namelijk plaats op basis van de
procesgang, dus de manier waarop de inhoudelijke werkzaamheden van de
afstudeeropdracht zijn aangepakt. De resultaten daarvan zijn dus in de meeste gevallen
enkel interessant in relatie tot het proces, dus de manier waarop het product tot stand is
gebracht.
In het afstudeerverslag maak je beweringen over je procesgang. Zo zul je aan de hand
van het Plan van Aanpak de rest van je proces inrichten, ga je aan de hand van uitvoer
van een debugger je programmacode bijstellen of kies je na een gesprek met de
opdrachtgever toch voor een andere sleutellengte voor de VPN verbindingen. Deze
beweringen staan in het afstudeerverslag, maar het bewijs ervan zal en moet terug te
vinden zijn in de bijlagen. De examinatoren en gecommitteerde moeten dus alles wat je
beweert in het afstudeerverslag terug kunnen vinden. Het dient dus als bewijsmiddel voor
je beweringen in het afstudeerverslag. Een consequentie is dus dat je alles wat belangrijk
is voor de procesgang moet vastleggen zodat het voor de beoordelaars terug te vinden is.
Een bewering zoals “op het einde van de elaboratiefase heb ik een gesprek gehad met de
opdrachtgever” zonder notulen of gespreksverslag is dan ook inhoudsloos; er is namelijk
geen bewijs van.
Producten zijn op een andere manier ook interessant voor het beoordelen van je
afstuderen. De gecommitteerde en de examinatoren kunnen naar de producten kijken om
de inhoudelijke kwaliteit van het werk te beoordelen. Zo kan een examinator of
gecommitteerde toch kijken of je programmacode netjes in elkaar zit of dat je
routerconfiguraties compleet zijn. Je kunt dus de bijlagen gebruiken in het
afstudeerverslag om uit te citeren, om het verhaal kracht bij te zetten.
Tips
Maak een logische scheiding tussen verschillende `typen’ documentatie, zoals
documentatie van de gehanteerde ontwikkelmethode en de producten voor de
opdrachtgever. Lever de bijlagen apart in bij het afstudeerverslag.
32
Criteria
1. De bijlagen worden gebonden aangeboden:
 Er wordt eventueel onderscheid gemaakt tussen verschillende typen bijlagen.
2. De bijlagen dienen als naslagwerk:
 Er is gebruik gemaakt van een inhoudsopgave.
 De afzonderlijke producten binnen de bijlagen zijn zichtbaar van elkaar gescheiden.
 De volgorde van de producten in de bijlagen zijn logisch/chronologisch.
 De bijlagen zijn toegankelijk.
3. De bijlagen zijn compleet:
 Alle beweringen zijn te controleren in de bijlagen.
 Alle relevante producten zijn in de bijlagen opgenomen.
33
13. Overige verslag technische criteria
Doel/functie
Biedt de lezer handvatten om het afstudeerverslag te gebruiken.
Toelichting
Naast de inhoud en opbouw van het verslag gelden voor verslagen, waaronder ook het
afstudeerverslag, algemene regels. Meestal zijn deze regels gericht op het gemak voor de
lezer om het document te hanteren.
 Maak gebruik van paginanummering. Deze paginanummering komt overeen met de
paginanummering in de inhoudsopgave. Tellen van pagina’s begint vanaf de
titelpagina. Op de titelpagina zelf staat geen paginanummer. Vermelding tot
hoofdstuk 1 is in klein romeins (ii,iii,iv). Vanaf hoofdstuk 1 (veelal de inleiding)
begint de telling opnieuw bij 1 en dan met vermelding in Arabische cijfers (1,2,3,4).
 Maak gebruik van hoofdstuk- en paragraafnummering in het document. Deze komt
overeen met de inhoudsopgave. De telling begint bij het eerste hoofdstuk, veelal de
inleiding. Overige hoofdstukken of bijlage zijn niet genummerd.
 Nieuwe hoofdstukken beginnen (bij dubbelzijdig afdrukken) altijd op een
rechterpagina met een oneven paginanummer.
 Eventuele uitleg die niet direct belangrijk is om het afstudeerproces weer te geven,
dient in een voetnoot te worden weergegeven. Deze informatie kan een technischeinhoudelijke term verduidelijken, definities geven of verwijzingen bevatten naar
andere documentatie. Voetnoten worden genummerd opgenomen.
 Laat documenten inbinden, verlijmen of op andere wijze samenvoegen. Houdt
afstudeerverslag en bijlagen apart.
Tips/Valkuilen
Maak een ‘navigatiebalk’ bovenaan de pagina. Een (grafische) weergave van het deel van
het document, of nog mooier, het project dat op de betreffende pagina wordt beschreven.
In de navigatiebalk geef je niet alleen het huidige hoofdstuk of projectfase weer, maar ook
voorgaande en komende hoofdstukken of projectfasen.
Sommige verslagen bevatten een koptekst met bijvoorbeeld de auteur en naam van het
verslag. Gebruik dit met enige terughoudendheid, vaak is deze informatie niet relevant
voor de lezer of voor het leesgemak.
34
Criteria
1. Paginanummering is aanwezig:
 Er wordt eventueel onderscheid gemaakt tussen verschillende typen bijlagen.
 Tellen van pagina’s begint vanaf de titelpagina.
 Op de titelpagina zelf staat geen paginanummer.
 Vermelding tot hoofdstuk 1 is in klein romeins.
 Vanaf hoofdstuk 1 begint de telling opnieuw. Vermelding in Arabische cijfers.
 Is consistent met de inhoudsopgave.
2. Hoofdstuknummering is aanwezig:
 Telling begint bij het eerste hoofdstuk.
 Is consistent met de inhoudsopgave.
3. Extra uitleg is opgenomen in voetnoten.
4. Document is op logische wijze bijeen gebonden.
35
13.1 Afbeeldingen
Doel
Het doel is een afbeelding zo te presenteren dat de lezer het zo snel mogelijk begrijpt.
Toelichting
Een spreekwoord zegt “een plaatje zegt meer dan 1000 woorden”. Een afbeelding geeft
onze hersenen een overzicht waarin we details kunnen plaatsen. Afbeeldingen zijn handig
voor de lezer om de begeleidende tekst te begrijpen.
Hiermee is nog niet alles gezegd. Er is een aantal voorwaarden waaraan moet worden
voldaan, wil je effectief en efficiënt communiceren:



De afbeelding mag niet te complex zijn (niet meer dan 9 beeldelementen).
De afbeelding moet uitgelegd worden.
Voor de afbeelding moet gemeld worden dat een toelichting volgt.
Verder moet een afbeelding netjes verzorgd zijn doordat het voorzien is van een
onderschrift (met nummer en indien nodig een bronvermelding). In de tekst wordt naar de
betreffende afbeelding verwezen.
Tips
Een afbeelding is te complex wanneer je door de bomen het bos niet meer ziet. Vanuit
onderzoek is gebleken dat 95% van de mensen een korte termijn geheugen hebben van
7±2 objecten. Een afbeelding met meer dan 7±2 beeldelementen geeft geen overzicht. Zo
is bijvoorbeeld een klassendiagram met 19 klassen onoverzichtelijk.
De truc is om het volledige plaatje langzaam op te bouwen door eerst de hoofdlijnen te
presenteren. Wanneer je naar het klassendiagram kijkt, blijken de meeste klassen niet erg
interessant. Vaak zijn het slechts hulpklassen. Soms heb je klassen met een grote lijst van
standaardkenmerken en -operaties. Probeer eerst een klassendiagram te geven met
alleen de belangrijkste klassen, kenmerken en operaties.
Hierna kan je een gedetailleerder klassendiagram in een volgende afbeelding presenteren.
Het is wel handig om dan de vorige afbeelding in een afwijkende kleur terug te laten keren
zodat de link met het grotere geheel ook duidelijk wordt. Indien de afbeelding nog te
complex is, herhaal dan dit proces.
36
Valkuilen
Een veel gemaakte fout is een afbeelding niet toe te lichten. Een plaatje mag dan wel
meer zeggen dan 1000 woorden, maar alleen het plaatje geven is ongewenst. Je maakt
het je lezer onnodig moeilijk om de afbeelding te begrijpen. Je gooit de informatie over de
schutting in de hoop dat je lezer de ontbrekende uitleg zelf verzint. Het is echter de
verantwoordelijkheid van de schrijver om dit te geven.
Verder is het van belang dat voor de afbeelding gemeld wordt dat de toelichting volgt.
Indien je dit niet doet dan zal de lezer eerst alleen naar de afbeelding kijken om het
proberen te begrijpen. Frustrerend is het om daarna te zien dat er een toelichting is
waardoor het begrijpen van de afbeelding aanzienlijk vereenvoudigd had kunnen worden.
Wanneer je echter meldt dat er een toelichting volgt dan zal de lezer zowel afbeelding als
toelichting tegelijkertijd bekijken en verwerken.
Criteria
1. Een afbeelding is overzichtelijk en bevat niet meer dan 9 beeldelementen.
 Een complexe afbeelding wordt in stappen opgebouwd.
2. De afbeelding wordt in de tekst uitgelegd.
3. Voor de afbeelding moet gemeld worden dat een toelichting volgt.
4. De afbeelding is voorzien van een onderschrift.
 De afbeelding is voorzien van een nummer.
 Indien de afbeelding uit een andere publicatie komt dan wordt er een bron vermeld.
5. Er wordt verwezen in de tekst naar de afbeelding.
37
Deel 3 Leesbaarheid en taal
38
14. Leesbaarheid en taal
Doel
Leesbaarheid vergroot de begrijpelijkheid. Of in sterkere termen: Leesbaarheid is een
voorwaarde voor begrijpelijkheid. Het slecht of goed ‘leesbaar’ zijn van teksten hangt af
van meerdere factoren (Westen, 2009):
 Algemeen: afstemming op het doel en de doelgroep voor het maximaal toegankelijk
overdragen van informatie en tekst (paragraaf 14.1).
 Tekstniveau: de indeling, alinea’s en samenhangen tussen tekstgedeelten
(paragraaf 14.1).
 Zinsniveau: samenhang zinnen en zinsdelen, structuur, betekenis en formulering
van zinnen (paragraaf 14.2).
 Woordniveau: woordkeus, woordcombinaties en variatie in gebruik (paragraaf 14.3).
 Spelling (paragraaf 14.3).
In dit hoofdstuk worden bovenstaande factoren, elk in een aparte paragraaf, beschreven.
De informatie is gebaseerd of overgenomen uit het boek Goed Geschreven van W. van
der Westen (Westen, 2009).
Deze gegeven richtlijnen zijn tevens gebaseerd op de niveaubeschrijvingen Talige
Startcompetenties Hoger Onderwijs (Bonset, 2009), niveau C1 (start Wetenschappelijk
Onderwijs). Dit niveau dient het niveau van de afgestudeerde HBO-student te zijn.
Algemene omschrijving C1 niveau schrijven
Student kan zich in duidelijke, goed gestructureerde tekst uitdrukken en daarbij redelijk
uitgebreid standpunten uiteenzetten. De student kan in een brief, een opstel of een verslag
schrijven over complexe onderwerpen en daarbij de voor hem belangrijke punten
benadrukken. Hij kan schrijven in een stijl die is aangepast aan de lezer die hij in
gedachten heeft.
39
14.1 Tekstniveau
Doel
Een aantal relevante niveaubeschrijvingen van de competentie schrijven waaraan het
procesverslag voor afstuderen (C1-niveau) moet voldoen (Bonset, 2009):
Doelgerichtheid
Hanteert het gewenste schrijfdoel (informatie geven) en past de opbouw van de tekst
hierop aan.
Tekststructuur
 Kan duidelijke, goed gestructureerde teksten schrijven, die getuigen van een goede
beheersing van ordeningspatronen, verbindingswoorden en cohesiebevorderende
elementen.
 Kan een complexe gedachtegang goed en helder weergeven.
 Kan een aanvaardbaar betoog opstellen en voor zijn argumentatie de benodigde
ondersteuning leveren.
 Verbindt alinea’s tot een coherent betoog.
 Hanteert inzichtelijke argumentatieschema’s.
Toelichting
Afstemming van de tekst op het doel en de doelgroep betekent dat je weet voor wie je
schrijft en het gewenste schrijfdoel (informatie geven) hanteert. Hierop pas je inhoud,
opbouw en stijl van de tekst aan om het voor de lezer (beoordelaar) leesbaar en duidelijk
te maken.
Concreet betekent dit dat de lezer zo snel mogelijk duidelijk is wat het kader en het
onderwerp van de verslag is, wat de opdracht en probleemstelling is en welke informatie
hij kan verwachten in het verslag. Het informatiegehalte sluit daarbij aan bij zijn voorkennis
en verwachtingen.
Een logische opbouw van tekst zorgt ervoor dat je de lezer helpt met het verwerken en
begrijpen van de informatie die je geeft. Als je iemand vertelt hoe hij van A naar B moet
komen, geef je hem herkenbare (kruis)punten vanaf het punt A leidend naar punt B. Je
begint niet in het midden van de route, dan weer een straat terug, dan weer een straat
verder, enzovoorts. Zeker weten dat de persoon dan niet op punt B gaat belanden!
Een logische, herkenbare indeling van de tekst is dus van belang. De indeling hangt af van
de soort tekst (onderzoek, evaluatie, enzovoorts) en de eisen die gesteld worden. Een
bouwplan kan helpen een verdere indeling te verkrijgen waardoor een logische volgorde
ontstaat van hoofdstukken en paragrafen met onderscheid in hoofd- en bijzaken.
De opbouw van de tekst, geef je mee in de inleiding zodat de lezer weet wat ‘m te wachten
staat (de routebeschrijving). Net als in een ‘echte’ routebeschrijving helpt het als je
onderweg wat aanwijzingen tegenkomt die je helpen te oriënteren (oh, ja, dit is de straat
40
met de bushalte). Deze aanwijzingen kunnen in de tekst gegeven worden door het
plaatsen van tussenkopjes, paginanummers, voetteksten, titels van tabellen en
hoofdstukken, etc. (de structuurmarkeerders). Let daarbij ook op de vormgeving van deze
structuurmarkeerders. Gebruik passende, duidelijke en eenduidige lay-out voor
bijvoorbeeld alle tussenkopjes.
Alinea’s.
Een alinea is de kleinste eenheid waarmee je een tekst kunt structureren. Als je werkt met
een bouwplan, beantwoordt elke alinea een (sub)vraag uit dit bouwplan. Maak alinea’s niet
te kort (en ook niet te lang!). Ongeveer vier tot acht zinnen is een goede richtlijn, maar
varieer om een aantrekkelijke tekst te behouden. Het begin van een nieuwe alinea is
duidelijk zichtbaar door een witregel in de tekst of het inspringen van de eerste regel van
een nieuwe alinea.
Elke alinea bevat een kernzin die de conclusie/samenvatting van de alinea weergeeft.
Deze kernzin behoort de eerste, tweede of laatste zin van de alinea te zijn.
Overgangen en signaalwoorden
Een tekst die uit allemaal losse stukjes (alinea’s) bestaat is geen goed lopende tekst. Zorg
voor een soepele overgang van het ene deel naar het volgende deel van je tekst.
Bijvoorbeeld: ‘we hebben in het voorgaande beschreven uit welke fases deze aanpak
bestaat, nu ga ik in op de werkzaamheden die bij de betreffende fases horen.’
Een andere manier voor het verkrijgen van een goed lopende tekst is het gebruik van
signaalwoorden. Signaalwoorden zijn bijvoorbeeld: ‘bijvoorbeeld’, ‘allereerst’ of ‘enerzijds’.
Tips/ valkuilen
Verplaats je in de positie van de lezer. Niet alleen wat betreft kennis en kunde maar ook
hoe hij tegenover de informatie staat.
Probeer niet meteen alles in juiste formuleringen te brengen. Let dus in eerste instantie
nog niet op woordkeus, opbouw van je zinnen en spelling. Het kan helpen om eerst zo
veel mogelijk inhoudelijk alles op papier te krijgen (sneuvelversie). Het maken van een
zorgvuldig opgesteld bouwplan (structuur) is je houvast.
Wanneer je in de tekst een vraag oproept bij de lezer, zorg er dan voor dat deze niet
pagina’s later beantwoord wordt. Houd vraag en antwoord dicht bij elkaar.
Vraag een ander je werk na te lezen.
41
Criteria
1. Algemeen
 Voor de lezer is in één oogopslag duidelijk wat het kader, het onderwerp en de
status van de tekst is, en om welke tekstsoort het gaat.
 De lezer kan de probleemstelling snel vinden.
 De probleemstelling is zelfstandig te lezen, concreet, neutraal en in juiste mate
afgebakend.
 In het begin van de tekst wordt het onderwerp duidelijk geïntroduceerd en staat
welke informatie de lezer kan verwachten en waar hij die in de tekst kan vinden.
 De tekst bevat voldoende informatie.
2. Indeling.
 De tekst heeft een duidelijk herkenbare indeling.
 De tekst bevat voldoende structuurmarkeerders.
 De lay-out van de indeling van de tekst is duidelijk, passend, correct en eenvormig.
3. Alinea’s.
 De alinea-indeling is duidelijk en conform bouwplan.
 De alineagrenzen zijn duidelijk zichtbaar aangegeven.
 De kernzin van elke alinea staat op de juiste positie.
4. Samenhang tussen tekstgedeelten: signaalwoorden en overgangen.
 De tekst bevat voldoende signaalwoorden.
 De signaalwoorden en overgangen zijn correct gebruikt.
42
14.2 Zinsniveau
Doel
Een aantal relevante niveaubeschrijvingen van de competentie schrijven waaraan het
procesverslag voor afstuderen (C1-niveau) moet voldoen (Bonset, 2009):
Rekening houden met publiek
Past taalgebruik consequent toe binnen de gegeven situatie en publiek en is consistent in
toon, doel en genre.
Grammaticale correctheid
Handhaaft consequent een hoge mate van grammaticale correctheid: fouten zijn zeldzaam
en moeilijk aan te wijzen.
Spelling en interpunctie
Maakt vrijwel geen fouten op het gebied van spelling en interpunctie.
Toelichting
Op zinsniveau valt er veel te doen om de geloofwaardigheid en leesbaarheid van je tekst
te vergroten. Een correct en ‘lekker’ lopende zin leest nu eenmaal veel prettiger. Punten
waar je op dient te letten voor goede zinnen:

Relaties tussen zinnen: verwijs- en verbindingswoorden.
Verwijswoorden (hij, zij, dat, daarmee, etc.) en verbindingswoorden (zodat, maar,
en, want, etc. ) zorgen voor samenhang. Verwijswoorden gebruik je zodat je niet
steeds hetzelfde woord hoeft te herhalen. Verbindingswoorden verbinden zinnen of
zinsdelen met elkaar. Het kiezen van een juist verwijs-/verbindingswoord is op zich
al een aandachtspunt (is het nu die of dat?), maar let er ook op dat verwijzing en
referent niet te ver uit elkaar staan.

De structuur van de zinnen. Zorg in ieder geval dat de zin grammaticaal correct is
en dat de zin goed loopt. Pas op voor te lange zinnen of zinnen die herschreven zijn
en waar delen uit de oude zin zijn blijven staan waardoor het geheel een kromme
zin wordt. Gebruik ook niet steeds heel korte zinnetjes, dat leest ook niet vloeiend,
maar wissel het af. Wissel ook af in zinsopbouw. Begin bijvoorbeeld niet elke zin
met het onderwerp (Ik deed… Ik ging toen…. Ik ben….) dat leest heel saai.

Betekenis van zinnen. Soms zijn zinnen grammaticaal wel correct, maar is de
betekenis onduidelijk en roept het meer vragen op dan dat het antwoorden geeft.
Om te weten of zinnen wat betreft betekenis juist zijn, moet je zeer kritisch lezen.
Neem afstand van je tekst en lees het met de ogen van een ander of vraag een
ander je tekst te lezen.
43

De formulering. Onder een goede formulering verstaan we: passend, correct,
duidelijk, aantrekkelijk en efficiënt. Bijvoorbeeld: de zinnen bevatten geen
spreektaal of sms-taal. Spreektaal in een geschreven tekst doet af aan het niveau
van het aanzien van de tekst en heeft als effect als ‘kinderachtig’ ‘niet serieus’ te
worden bestempeld.
Let ook op te veel gebruik van de passieve vorm (lijdende vorm) (Tel eens het
gebruik van het werkwoord worden in een zin).
Tips/ valkuilen
Verplaats je in de positie van de lezer. Niet alleen wat betreft kennis en kunde maar ook
hoe hij tegenover de informatie staat, machtspositie, etc.
Vraag een ander je werk na te lezen.
In korte zinnen maak je veel minder kans op fouten.
Goede schrijvers zijn een meester in het schrappen van overbodige woorden. Less is
more. Keep it short and simple.
Onderstreep in je tekst alle verwijs- en verbindingswoorden. Kijk eens hoeveel je ze
gebruikt, of het de juiste zijn en of ze op de juiste plek zijn ingezet. Een veel geziene fout
is bijvoorbeeld een zin dat begint met: ‘Dit omdat’.
Een veel gemaakte grammaticale fout is dat het onderwerp in het enkelvoud
gecombineerd wordt met een werkwoord in het meervoud of andersom (Een groot aantal
studenten van TI vinden…).
Criteria
1. Relaties tussen zinnen: verwijs- en verbindingswoorden.
 De tekst bevat voldoende verwijswoorden en verbindingswoorden.
 De verbindingswoorden zijn correct gekozen en leggen duidelijke verbanden.
 De verwijswoorden zijn duidelijk, ondubbelzinnig en correct gekozen.
 De verwijzing en de referent liggen niet te ver uit elkaar.
2. Structuur van zinnen.
 De zinnen lopen goed en zijn grammaticaal correct.
 Er is voldoende afwisseling in korte en lange zinnen.
 De juiste leestekens zijn gebruikt.
 Opsommingen binnen de tekst zijn correct weergegeven en functioneel.
 Tekst vertoont voldoende variatie in de zinsbouw.
3. Betekenis van zinnen.
 De betekenis van zinnen is duidelijk.
4. De formulering.
 De zinnen zijn goed geformuleerd: criteria: passend, correct, duidelijk, aantrekkelijk
en efficiënt.
44
14.3 woordniveau en spelling
Doel
Een aantal relevante niveaubeschrijvingen van de competentie schrijven waaraan het
procesverslag voor afstuderen (C1-niveau) moet voldoen (Bonset, 2009):
Vocabulaire
De student heeft een goede beheersing van een breed repertoire aan woorden en een
goede beheersing van idiomatische uitdrukkingen en uitdrukkingen uit de schrijftaal.
Spelling en interpunctie
Maakt vrijwel geen fouten op het gebied van spelling en interpunctie.
Toelichting
Op woordniveau ‘voldoende’ presteren is een kwestie van de spellingsregels kennen en
toepassen, samen met een juiste woordkeuze. Beide elementen zijn goed leerbaar, maar
moeten ook goed onderhouden worden.
Spelling is een kwestie van de regels kennen en anders het raadplegen van bijvoorbeeld
het woordenboek Van Dale of Het Groene Boekje. Geloofwaardigheid van
informatie/onderzoek wordt ondermijnd bij spellingsfouten. De connectie slordig in taal
naar slordig in onderzoek of uitvoering is snel gelegd.
Denk bij spelling aan bijvoorbeeld:
 Werkwoordspelling (de d’s en de t’s).
 Hoofdlettergebruik.
 Samengestelde woorden (vicevoorzitter of vice-voorzitter).
 Apostrof, trema of koppeltekens (euro’s of euros).
 Meervoudsvorming (ideeën of ideën).
 Weglatingsstreepje (informatiegehalte en –niveau).
 Getallen in teksten (letters of cijfers)
 Bezitsvormen en verkleinwoorden.
Woordkeuze heeft te maken met inleven in de lezer en de juiste woorden kiezen zodat die
lezer weet wat je als schrijver bedoelt. Het variëren in woordgebruik vergroot de
leesbaarheid. Een grote woordenschat (vocabulaire) helpt hierbij. Lezen van literatuur en
kranten vergroot je woordenschat.
Hieronder nog een aantal aandachtspunten op woordniveau die de leesbaarheid
verhogen:
Afkortingen. Gebruik niet te veel afkortingen. Afkortingen van gewone woorden (t.a.v.,
m.b.t.) gebruik je niet in verslagen. Die worden volledig uitgeschreven. Van afkortingen
van eigennamen moet de lezer uit de tekst kunnen achterhalen wat ze betekenen.
45
Introduceer de afkorting de eerste keer dat je het gebruikt bijvoorbeeld door de volledig
uitgeschreven naam eerst te noemen en tussen haakjes de afkorting (De opleiding
Technische Informatica (TI). Hetzelfde principe geldt bij het gebruik van vakjargon.
Woordcombinaties
Er zijn veel vaste woordcombinaties in een taal. Bijvoorbeeld Je maakt huiswerk, je doet
boodschappen, je voorkeur uit laten gaan naar, etc. Deze combinaties worden vaak door
elkaar gehaald en zijn daarmee geen correct Nederlands.
Tips/ valkuilen
Verplaats je in de positie van de lezer. Niet alleen wat betreft kennis en kunde maar ook
hoe hij tegenover de informatie staat, machtspositie, etc.
Lees vanuit de positie van de lezer je werk na. Je kunt ook letten op gebruik van jargon. Is
er een woordenlijst toegevoegd om jargon en afkortingen te verduidelijken. Weet wie het
leest!
Vraag een ander (relatieve buitenstaander) je werk na te lezen.
Gebruik altijd de spelling- en grammaticacontrole van je tekstverwerker. Deze haalt echter
niet alle fouten eruit! ‘Doormiddel’ is bijvoorbeeld in Van Dale niet correct maar de
spellingscontrole keurt het goed. Ook op het gebied van werkwoordspelling is deze
controle niet volledig betrouwbaar.
Gebruik het spellingsboekje Woordenlijst van de Nederlandse taal (het groene boekje) of
de Van Dale.
Let op bij de schrijfwijze van ‘leenwoorden’ uit bijvoorbeeld het Engels. Die schrijf je vaak
anders dan je denkt.
Let bij je laatste correctierondes steeds op één apart aspect. Let bijvoorbeeld eerst op
woordkeus, daarna op zinsbouw of spelling.
Lees (kranten) om je woordenschat te vergroten. Een andere tip voor uitbreiding van je
vocabulaire is het aanleggen van een woorddossier.
46
Criteria
1. Correct gebruik van afkortingen.
 Elke afkorting van een naam wordt geïntroduceerd en is correct weergegeven.
 De afkortingen van gewone woorden zijn duidelijk en correct.
2. Woordkeus correct (lezer begrijpt precies wat wordt bedoeld).
3. Voldoende variatie in woordgebruik.
4. Correct gebruik van vaste woordcombinaties.
5. Correcte spelling (maximaal 1 fout per 4 pagina’s of 1000 woorden).
 werkwoordspelling
 hoofdletters
 samengestelde woorden
 apostrof, trema of koppeltekens
 meervoudsvorming
 weglatingsstreepje
 Getallen in teksten
 Bezitsvormen en verkleinwoorden
47
Literatuurlijst
(Bonset, 2009)
Bonset, H. & Vries, H. de (2009). Talige Startcompetenties hoger onderwijs. Enschede:
Stichting Leerplanontwikkeling (SLO). (via
http://www.slo.nl/organisatie/recentepublicaties/00081/Talige startcompetenties hoger
onderwijs (pdf)).
(Elling, 2011)
Elling, R. e.a. (2011). Rapportagetechniek – Schrijven voor lezers met weinig tijd. (4e
druk). Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
(Oost, 2002)
Oost H. (2002). Een onderzoek uitvoeren. Baarn: HB Uitgevers.
(Steehouder, 2006)
Steehouder, M. e.a. (2006). Leren communiceren. (5e druk). Groningen/Houten: WoltersNoordhoff.
(Steehouder, 2012)
Steehouder, M. e.a. (2012). Leren communiceren. (6e druk). Groningen/Houten: Noordhoff
Uitgevers.
(Westen, 2009)
Westen, W. van der (2009). Goed geschreven. (2e druk). Bussum: Uitgeverij Coutinho.
(Wikipedia, 2012a)
Wikipedia. Drogreden. http://nl.wikipedia.org/wiki/Drogreden. Geraadpleegd op 8 maart
2012.
(Wikipedia, 2012b)
Wikipedia. Logica. http://nl.wikipedia.org/wiki/Logica. Geraadpleegd op 8 maart 2012.
48
Download